Magazine Nummer 3, 2007
ISSN: 1871-6393
2 De hegemonie van de Amerikanen! Stefan Wobben 4 AB Testing Marleen Nagengast 8 Hoezo aandacht voor opmaak bij e‑mail nieuwsbrieven? Hans Jacob de Gier 13 De homepage van morgen Leonard Verhoef 17 Microformats Johannes la Poutre
Over Usabilityweb Magazine Je kunt je aanmelden voor het Usabilityweb Magazine door een e-mail te sturen naar
[email protected]. Dit geldt voor zowel de ontvangers van het magazine als voor gastauteurs die graag een bijdrage willen leveren aan dit initiatief.
Column
De hegemonie van de Amerikanen! Jaarlijks stelt het World Economic Forum de Networked Readiness Index (NRI) samen. Dit is een rangorde van landen met de grootste technologische vooruitgang. Er wordt dan gekeken naar ICT-infrastructuur, algemene kennis en vaardigheden en gebruik van ICT-toepassingen. De top tien wordt gedomineerd door West-Europese landen. Denemarken en Zweden staan aan kop en Noorwegen is de hekkensluiter. Nederland staat op nummer zes, net een plaatsje boven de VS, die op nummer zeven staat. Nummer drie, Singapore, is samen met de VS het enige niet-Europese land. De ICT-randvoorwaarden zijn in WestEuropa dus goed op orde. Waarom zijn er dan zo weinig internetdoorbraken uit Europa afkomstig?
Top tien NRI 2006–2007 1 Denemarken 2 Zweden 3 Singapore 4 Finland 5 Zwitserland 6 Nederland 7 Verenigde Staten 8 IJsland 9 Verenigd Koninkrijk 10 Noorwegen
Als we kijken naar de top tien van meest bezochte websites door Nederlanders, dan zien we dat deze vooral gedomineerd wordt door Amerikaanse giganten als Google, Microsoft, Yahoo, Wikipedia en YouTube. Pas op nummer zes komen we de eerste Nederlandse website tegen: Hyves.nl. De volgende twee Nederlandse websites staan op respectievelijk plaats negen en tien. Dit zijn Marktplaats.nl en NU.nl. Bij de andere Europese landen van de NRI is dit niet veel anders en zien we een vergelijkbaar beeld. Second Life, Firefox, Amazon.com, LinkedIn, Flickr, MySpace, het zijn allemaal Amerikaanse innovaties. Is het louter toeval of bestaat er een logische verklaring? Laat ik eens kijken naar de inwonersaantallen. Hieruit blijkt dat de VS ongeveer drie keer zoveel inwoners heeft als alle andere Europese landen van de top tien samen. Omdat er meer inwoners zijn, zullen er ook meer internetinitiatieven worden ontplooid en hoe meer initiatieven er worden ontplooid des te groter de kans dat iets doorbreekt. Dit is ongetwijfeld van invloed maar voor mij onvoldoende verklaring voor de hegemonie van de VS. Je kunt ook kijken naar de ontstaansgeschiedenis van de succesverhalen. Veel van deze initiatieven zijn begonnen voor de millenniumwisseling. Als we naar de NRI-index van deze periode kijken, dan zien we dat de VS jarenlang op nummer één stond. Dat zou een verklaring kunnen zijn. In 1999 bezat Nederland echter wel al de negende plaats en de Scandinavische
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
landen deden het ook al bovengemiddeld goed. Dat verklaart dus ook onvoldoende waarom een YouTube niet Zweeds is.
YouTube (youtube.com)
Heeft het dan te maken met het ondernemersklimaat? Volgens het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) zijn er grote verschillen: “Opvallend is dat het starten van een eigen bedrijf in Amerika zo gewoon wordt gevonden. Onderwijs, cultuur, kapitaalmarkt en andere instituties vormen er een ‘virtuous circle’.” In Finland doen ze iets soortgelijks, het Finse model, heet het daar. Onderzoek, ontwikkeling en opleidingen streven allemaal naar technologische innovaties en er is een intensieve samenwerking met het bedrijfsleven. Wellicht een verklaring voor het succes van Nokia? Met alleen randvoorwaarden heb je echter nog geen succes. Om te slagen op de mondiale markt moet je uitvoering perfect zijn. Op het internet heeft de consument de macht. Je website moet dus naadloos aansluiten bij de behoeften en wensen van je klanten. Klantgerichtheid is een trucje dat ze in de VS erg goed beheersen. De vanzelfsprekendheid waarmee methoden van user-centered design worden toegepast, geeft de Amerikanen een grote voorsprong. In Nederland moet je nog uitleggen dat je eerst persona wilt maken. In de VS daarentegen moet je uitleggen dat je géén persona gaat maken.
Second Life (secondlife.com)
Deze continue focus op de eindgebruiker maakt een wereld van verschil. En dát is, denk ik, een van de belangrijkste verklaringen van de hegemonie van Amerikaanse websites. Stefan Wobben
[email protected]
Hyves (www.hyves.nl)
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Goede testmethode of hype?
A/B Testing De term ‘A/B testing’ hoor je steeds vaker in de wereld die ‘internet’ heet. Maar wat is A/B testing eigenlijk precies? Is het gewoon een populair begrip, een hype? Of is het een onderzoeksmethode die een substantiële bijdrage kan leveren aan het verbeteren van websites? De meningen hierover zijn verdeeld. Om een oordeel te kunnen vormen, is het echter van belang om eerst te weten te komen wat A/B testing is en hoe het precies werkt.
Wat is A/B testing? Bij deze methode worden bezoekers van een website willekeurig opgedeeld in twee groepen, groep A en groep B. Deze bezoekers merken zelf niks van deze opdeling, ze zijn zich er dan ook niet van bewust dat ze meedoen aan een onderzoek. Dit is een groot voordeel van deze testmethode. Bij A/ B testing heeft de onderzoeker dus ook geen invloed op het gedrag van de bezoekers. De onderzoeker kent de bezoekers niet. Dit alles komt de betrouwbaarheid van het onderzoek ten goede. A/B-tests meten het daadwerkelijke gedrag van bezoekers. Bij elke bezoeker wordt opgeslagen in welke groep hij of zij zit. Een terugkerende bezoeker zal daardoor telkens in dezelfde groep terechtkomen. Elke groep krijgt een andere versie van een webpagina te zien. Deze twee versies verschillen op slechts één punt van elkaar, bijvoorbeeld het kleurgebruik of de tekstgrootte. Soms is versie A het huidige design en ziet het grootste deel van de bezoekers deze versie. Versie B is dan een meer uitdagende versie die slechts aan een kleine groep wordt getoond totdat het zijn waarde bewezen heeft [1].
Bij beide versies wordt dezelfde actie gemeten, bijvoorbeeld het aanvragen van informatie of het aanmelden voor een nieuwsbrief. Er wordt zo getest bij welke versie de actie het meest succesvol is. Op deze manier worden de effecten van design in kaart gebracht. A/B testing speelt dan ook voornamelijk een controlerende rol tijdens het verbeterproces van een website.
Werkwijze Bij het toepassen van een A/B-test kan de volgende werkwijze worden toegepast. Fase 1: doelstelling Hier geldt de tegelwijsheid “meten is weten”. Meet eerst bijvoorbeeld alle bezoekers, bezoeken en pageviews. Zoek vervolgens naar verbeterpunten en formuleer deze als een meetbaar doel. Voorbeeld: 2% van alle bezoeken moet leiden tot de verkoop van een product. Dit voorbeeld is gebaseerd op een populair doel: omzetverhoging. Deze twee procent zal dan wel een stijging moeten zijn ten opzicht van de huidige verkoopaantallen. Deze huidige verkoopaantallen moeten daarom wel eerst in kaart zijn gebracht.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Fase 2: verbeterpunten Met de nieuw geformuleerde doelstelling in het achterhoofd worden op basis van bestaande richtlijnen, de kennis en ervaring van usabilityexperts of de uitkomsten van een gebruikerstest aannames gemaakt over de manier waarop de doelstelling bereikt kan worden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van verschillende publicaties zoals Handboek Website Usability [2], Websiteusability [3] en de Research-Based Web Design & Usability Guidelines [4]. In dit laatste document staan meer dan 200 richtlijnen omtrent gebruiksvriendelijkheid. Voorbeeld: Aanname: “Bezoekers kopen zo weinig omdat ze de bestelknop, die telkens op een andere plek staat, niet kunnen vinden.”
Nu is beschreven wat A/B testing is en hoe het uitgevoerd kan worden, is het leuk om eens te kijken naar een voorbeeld uit de praktijk.
Usabilityweb Erik Nijland heeft voor zijn afstudeeronderzoek van de opleiding ‘Communicatiesystemen: Multimedia & ontwikkeling’ onder andere een A/B-test uitgevoerd op de website www.usablityweb.nl. Tijdens een kleine gebruikerstest met zes deelnemers kwam één punt herhaaldelijk naar voren, namelijk: “Het leest niet zo prettig.” Er zijn vervolgens drie richtlijnen gevonden die invloed hebben op de leesbaarheid [4]:
Richtlijn: “Plaats belangrijke items consistent.”
• Limit the Number of Words and Sentences
Fase 3: uitvoeren Een webdesigner krijgt vervolgens de taak om de website te verbeteren aan de hand van één aanname. Meer dan één aanname gebruiken voor het aanpassen van een design is ook toegestaan, maar besef dan wel dat het effect per aanname niet meetbaar is.
• Optimize Display Density
Vervolgens is het wachten op onderzoeksresultaten. Het is aan te raden om minimaal twee weken te wachten. Vergelijk vervolgens de onderzoeksresultaten per week. Als deze ongeveer gelijk zijn kan deze fase worden afgesloten. Als er duidelijke verschillen merkbaar zijn, wacht dan nog eens twee weken, net zolang totdat er twee even lange periodes zijn met gelijke onderzoeksresultaten.
De tweede en derde richtlijn beïnvloeden elkaar. Het blok met content op usabilityweb bevatte te veel witruimte. Door deze grote witruimtes ontstaat er een lage dichtheid van content. Tekst met een lage dichtheid wordt minder snel gelezen.
Fase 4: evaluatie Na het onderzoek wordt gekeken of de nieuwe doelstelling is behaald. Dit is echter niet voldoende. Kijk ook naar statistieken van zoveel mogelijk andere aspecten van de website. Voorbeeld: Het opvallender tonen van het offerteaanvraagformulier heeft geleid tot meer aanvragen. De doelstelling is behaald. Maar als dit betekent dat er minder producten zijn verkocht (zonder eerst een offerte aan te vragen) dan hoeft er geen sprake te zijn van een verbetering.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
• Use Moderate White Space De eerste richtlijn stelt dat een zin maximaal twintig woorden mag bevatten en elke paragraaf maximaal zes zinnen. De content op usabilityweb voldeed al aan deze richtlijn.
Het doel is om bezoekers een “prettige leeservaring” te bezorgen. Voor dit onderzoek zijn vier weken lang statistieken verzameld. Er zijn twee betrouwbaarheidintervallen van twee weken gehanteerd. De resultaten per interval zijn vrijwel gelijk (zie tabel 1), tijd heeft geen duidelijk meetbare invloed op de uitslag van dit onderzoek. De doelstelling om de leessnelheid te verhogen lijkt geslaagd (zie tabel 2). Pagina’s worden gemiddeld 256 seconden korter bezocht. Dit lijkt op een stijging van de leessnelheid van meer dan 50 procent.
Afbeelding 1: Boven versie A (de originele versie), onder versie B (fixed layout)
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Tabel 1: resultaten A/B-test per interval Periode: 19 mei 2006 tot en met 16 juni 2006 Aantal seconden per pageview Versie A 477 Versie B 220 Periode: 17 juni 2006 tot en met 4 juli 2006 Aantal seconden per pageview Versie A 501 Versie B 246
Tabel 2: resultaten A/B-test gehele testperiode Periode: 19 mei 2006 tot en met 4 juli 2006 Aantal seconden per pageview Versie A 489 Versie B 233
Dat de leessnelheid is gestegen, is echter niet met zekerheid te concluderen. De enige zekerheid is het feit dat een bezoek aan een pagina gemiddeld korter van duur is. Het is niet duidelijk of de pagina’s ook daadwerkelijk zijn gelezen. Daarom is besloten om nog een gebruikerstest uit te voeren met dezelfde deelnemers. Elke deelnemer heeft hetzelfde artikel gelezen. Drie personen kregen versie A voorgeschoteld, de andere drie versie B. Het verschil in leessnelheid bleek hier nog positiever uit te vallen in het voordeel van versie B. De tekst werd ruim 60 procent sneller gelezen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan gesteld worden dat de verbetering is geslaagd: de leesbaarheid is verhoogd, bezoekers lezen sneller en ze ervaren dit als “prettig lezen”.
Ik denk dat gesteld kan worden dat A/B testing niet alleen maar een hype is. Het is wel degelijk een methode die zinvolle resultaten kan opleveren (zie bovenstaand voorbeeld), zeker voor organisaties die structureel bezig zijn met het verbeteren van hun website. Maar of het ook echt een methode is die een substantiële bijdrage levert? In combinatie met andere methoden waarschijnlijk wel. De voorbereiding is bij A/B testing essentieel. Weet wat je precies wilt meten en ga niet lukraak de methode inzetten, omdat je nou eenmaal wil testen. De doelen moeten duidelijk zijn! Kies een pagina en onderbouw deze keuze. De aanpassingen die getest worden, moeten gebaseerd zijn op gedegen onderzoek. Er kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van richtlijnen die reeds door anderen onderzocht zijn en die hun waarde hebben bewezen. Met een gedegen voorbereiding kun je met A/B-tests inderdaad eenvoudig resultaten behalen. Realiseer je echter ook dat de methode niet zaligmakend is. Het is één van de vele mogelijkheden om de eindgebruiker als uitgangspunt te nemen bij het ontwikkelen en continu verbeteren van je website. M arleen Nagengast
[email protected] Marleen Nagengast heeft eerst de opleiding Commerciële Economie afgerond aan de Hanzehogeschool in Groningen. Vervolgens heeft ze Communicatie- en Informatiewetenschappen gestudeerd aan de RUG. Tijdens deze opleiding heeft ze in de redactiecommissie gezeten, waarvoor ze ook al enkele artikelen heeft geschreven. Sinds een half jaar is ze als Junior Projectmanager werkzaam bij Concept7 (www.concept7.nl).
Conclusie
Bronnen
Om terug te komen op de vragen die in het begin van dit artikel werden gesteld. Is A/ B testing gewoon een populair begrip, een hype? Of is het een onderzoeksmethode die een substantiële bijdrage kan leveren aan het verbeteren van websites? Het antwoord is volgens mij: “geen van beide.”
1. Putting A/B Testing in Its Place (Jakob Nielsen’s Alertbox). http://www.useit.com/ alertbox/20050815.html. (16 maart 2007) 2. Kassenaar, P. & Van Rijswijk, O. (2003). Handboek Website Usablity. ISBN 9039521018. 3. Van der Put, W. (2006). Websiteusability. ISBN 9789043013048. 4. Research-Based Web Design & Usability Guidelines. http://www.usability. gov/pdfs/guidelines.html
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Hoezo aandacht voor opmaak bij e‑mailnieuwsbrieven?
Visuele structuuraanduiders in e-mailnieuwsbrieven ondersteunen het scangedrag van de lezer. Uit dit onderzoek naar twee tekstueel dezelfde, maar visueel verschillende nieuwsbrieven blijkt dat het gebruik van visuele structuuraanduiders duidelijk van invloed zijn op het scangedrag van de lezer.
In de marketing- en communicatiepraktijk van verschillende MKB-bedrijven vindt het medium e‑mail steeds beter zijn plaats. De mediumspecifieke eigenschappen van e-mail worden meer en meer gebruikt om diverse marketing- en communicatiedoelstellingen te behalen. Toch is e-mail, en specifiek e-mailmarketing, een relatieve nieuwkomer binnen dit vakgebied. Onderzoek naar het medium staat dan ook nog in de kinderschoenen. Reden voor Mail to Mail en Concept7 om gezamenlijk de e‑mailnieuwsbrief eens te onderwerpen aan een gebruikerstest. Omdat steeds meer organisaties kiezen voor een volledig opgemaakte e-mailnieuwsbrief, hebben we het onderzoek toegespitst op het verschil in leesgedrag tussen een volledig opgemaakte “HTML”-mailing en een niet-opgemaakte “platte” mailing. Natuurlijk gebruikten we hierbij de eyetracker van Concept7.
dagelijks ongetwijfeld ook in uw mailbox, terechtkomen. Met e-mailmarketing bedoelen we hier organisaties die op basis van permissie e-mail inzetten om te communiceren met hun doelgroepen. De ontvanger van de mailing heeft toestemming verleend aan de organisatie om hem periodiek via e-mail te informeren (opt-in) en behoudt te allen tijde de mogelijkheid om deze toestemming weer in te trekken (opt-out).
Onderzoek naar leesgedrag op internet Het onderzoek gaat dus in op de vraag hoe e-mailnieuwsbrieven eigenlijk gelezen worden. Specifiek: “Wat is het verschil in leesgedrag tussen een opgemaakte “HTML”-mailing en een nietopgemaakte “platte” mailing.”
E-mailmarketing: de achtergrond
Nu is er al veel onderzoek gedaan naar de manier waarop mensen teksten van internet lezen. De algemene opvatting is dat internetgebruikers niet zozeer teksten lezen, maar meer scannen naar voor hen interessante woorden of zinnen (zie bijvoorbeeld Jakob Nielsen 1997).
Om alle misverstanden direct uit de weg te helpen; met e-mailmarketing hebben we het hier niet over de bekende spammailtjes, die
Nu zijn deze onderzoeken voornamelijk gericht op het lezen van internetsites waar de gebruiker met een vooraf bepaald doel
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
naar toe gaat. Men is bijvoorbeeld gericht op zoek naar bepaalde informatie of wil een product bestellen. Gebruiksvriendelijke websites ondersteunen dan ook dit zoekgedrag van de gebruiker. Door “structuuraanduiders” zoals opmaakelementen, interne links, menustructuur en visualisatie te gebruiken, wordt de gebruiker “geholpen” bij het navigeren door de site.
E-mailnieuwsbrief vs. website E-mailnieuwsbrieven missen in zekere mate dit vooraf bepaalde doel van de gebruiker. Daar waar een website actief en doelbewust bezocht wordt door de gebruiker, worden e-mailnieuwsbrieven aangeboden door de zendende partij. Toch verwachten wij dat de lezer wel degelijk met een bepaald doel de nieuwsbrief leest. Hij zal immers opzoek gaan naar informatie die voor hem op dat moment interessant kan zijn. Wij verwachten dan ook dat ook e-mailnieuwsbrieven gescand worden door de lezer. Maar de vraag die dan rijst is of er verschil aan te wijzen is tussen het scangedrag binnen een opgemaakte “HTML”-mailing (waarbij de eerdergenoemde “structuuraanduiders” gebruikt worden) en een “platte” mailing. Kortom, scannen nieuwsbrieflezers de nieuwsbrief alleen op woorden of wordt er actief gebruik gemaakt van structuur-
aanduiders om de nieuwsbrief te scannen (gelijk websites)?
Opzet onderzoek Om dit verschil in leesgedrag te onderzoeken hebben we twaalf proefpersonen twee verschillende nieuwsbrieven laten lezen. De beide nieuwsbrieven waren qua structuur en inhoud precies hetzelfde en verschilden alleen in de opmaak van elkaar. Nieuwsbrief A is de opgemaakte nieuwsbrief, nieuwsbrief B miste deze extra opmaak.
De eyetracker De nieuwsbrieven werden gelezen achter een eyetracker. Dit is een computermonitor die precies de oogbewegingen van de proefpersoon volgt en opslaat. Op deze manier is het mogelijk om na afloop van het onderzoek de oogbewegingen te analyseren. Tevens genereert de eyetracker een zogenaamde heatmap waarin precies wordt aangegeven op welke plekken van de nieuwsbrief extra oogfixatie gemeten werd.
Resultaat: opmaak ondersteunt scangedrag lezer Het verschil in het leesgedrag van nieuwsbrief A en nieuwsbrief B is opmerkelijk te noemen. In de niet opgemaakte nieuwsbrief verliep de oogbeweging heel duidelijk van boven naar beneden. Er werd niet “gesprongen” tussen tekstgedeelten of teruggekeerd
Fig 1. Bovenste gedeelte van de twee onderzochte nieuwsbrieven. De opgemaakte (nieuwsbrief A) en de niet opgemaakte (nieuwsbrief B)
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
naar eerder gelezen stukken. De tekst werd als één stuk gezien en ook als zodanig gelezen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit natuurlijk niet betekent dat de gehele tekst gelezen werd. Dit in contrast met de opgemaakte nieuwsbrief. Hier was veel meer een scan patroon te herkennen. De afzonderlijke tekstitems werden als zodanig herkend en gebruikt. Het lijkt erop dat de lezer de structuuraanduiders gebruikt om een eigen “pad” door de tekst te belopen. Dit heeft verschillende gevolgen voor het lezen van de nieuwsbrief. Doordat de items meer als afzonderlijke delen gezien werden werd er meer geschakeld tussen de items en lag de oogfixatie heel duidelijk op de eerste paar zinnen en de kopjes van de verschillende items. Het lijkt of hier de keuze gemaakt werd of het stuk al dan niet interessant was. Tevens werd er regelmatig teruggekeerd naar eerder gelezen stukken. Opvallend hierbij was dat alle lezers van de opgemaakte nieuwsbrief teruggingen naar het begin van de nieuwsbrief om nogmaals de inhoud van de nieuwsbrief te bekijken (weergegeven in het eerste tekstitem). Het lijkt alsof de inhoud nogmaals geëvalueerd werd op persoonlijke interesse. Sommige van de lezers kozen er hierna voor om (al dan niet door middel van de interne links) terug te keren naar één van de (waarschijnlijk door hen als interessant gekenmerkte) tekstitems. Dit scannende gedrag kwam niet naar voren in de niet opgemaakte nieuwsbrief, terwijl de tekst wel hetzelfde was. Hieronder ziet u twee voorbeelden van de oogfixatie (heatmaps) van zowel de opgemaakte als de niet opgemaakte nieuwsbrief. Fixatie op kopjes en eerste paar zinnen binnen tekstitem Als we kijken naar de heatmaps zien we dat de opgemaakte nieuwsbrief een duidelijke fixatie heeft op de kopjes en de eerste zinnen binnen de tekstitems. Deze fixatie is ook wel te herkennen binnen de niet opgemaakte nieuwsbrief maar in sterk mindere mate.
ste gedeelte van de nieuwsbrief ). Het lijkt alsof de gebruiker heel duidelijk opzoek is naar de structuur en daarmee de inhoud van de nieuwsbrief. Geen fixatie op esthetische plaatjes Duidelijk is dat de oogfixatie gericht is op de tekst en niet op de plaatjes naast de tekst. De plaatjes worden wel gezien maar niet aandachtig bekeken. Dit in tegenstelling tot de inhoudelijke visualisatie die wel aandachtig bekeken werd.
Waardering en retentie van de nieuwsbrieven Na afloop van het onderzoek werd aan de proefpersonen gevraagd om een vragenlijst in te vullen. De vragen die gesteld werden waren inhoudelijk van aard (er werd gevraagd naar feitelijkheden binnen de nieuwsbrief ) en naar de waardering van de nieuwsbrief. Opvallend was dat de retentie van beide nieuwsbrieven laag was. Men had moeite om feitelijkheden uit de nieuwsbrief zich te herinneren. Dit terwijl de nieuwsbrieven als redelijk interessant gewaardeerd werden. Wat betreft de waardering voor de nieuwsbrief werd de opgemaakte nieuwsbrief, zei het gematigd, positiever ontvangen.
De laboratoriumsituatie Dit onderzoek pretendeert in geen geval zwaar wetenschappelijk onderzoek te zijn. We hebben geprobeerd om in kaart te brengen hoe e-mailnieuwsbrieven gelezen worden en wat de invloed van opmaak op ditzelfde leesgedrag is. Natuurlijk is het onderzoek in een laboratoriumsetting uitgevoerd, waardoor er zeker interfererende elementen te verwachten zijn. De lezers waren er zich bewust van dat ze onderzocht werden, de nieuwsbrief werd hoogst waarschijnlijk beter gelezen dan in een thuissituatie en waarschijnlijk werd er meer tijd aan de nieuwsbrief besteed. Echter, juist als we juist deze verstorende elementen in het achterhoofd houden kunnen we voorzichtig enkele uitspraken doen over het lezen en opstellen van e-mailnieuwsbrieven.
Fixatie op structuur Tevens zien we in de heatmap van de opgemaakte nieuwsbrief een sterke fixatie op de menustructuur (weergegeven in het boven-
10
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Aandacht voor opmaak kan lezer helpen Er zijn verschillende onderzoeken geweest naar de tijd die lezers vrijmaken voor het lezen van nieuwsbrieven. Deze tijd (natuurlijk afhankelijk van de inhoud van de nieuwsbrief ), is korter dan onze proefpersonen namen. Aangezien structuuraanduiders scangedrag zeker ondersteunen is het aan te raden om bij het opstellen van de mailing hier rekening mee te houden. De vraag “hoe ondersteun ik de lezer bij het vinden van de voor hem interessante onderwerpen” is waarschijnlijk belangrijker dan de vraag “hoe zorg ik ervoor dat mijn nieuwsbrief in
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
zijn geheel gelezen wordt?”. Opmaak kan hierbij dus een zeer belangrijke rol spelen en dient binnen e-mailmarketing net zoveel aandacht krijgen als bij het opstellen van een gebruiksvriendelijke website. Let hierbij, naast de visuele opmaak, ook op de tekstuele structuuraanduiders. Zoals aangegeven ligt de oogfixatie op de kopjes en de eerste paar zinnen binnen de tekstitems. Geef dan ook extra aandacht aan deze elementen van de nieuwsbrief. Spreek de lezer persoonlijk aan en geef duidelijk weer wat de lezer kan verwachten van de tekstitem. “What’s in it for me” zal het uitgangspunt zijn waarmee de lezer de nieuwsbrief leest. Natuurlijk spelen bij het opstellen en vormgeven van
11
een nieuwsbrief ook zaken als doelgroep, boodschap, imago en branding mee. Een jongere doelgroep zal waarschijnlijk meer ervaring hebben met het snel scannen van teksten, gebruik maken van (interne) links en menustructuren en misschien meer waarde hechten aan opmaakelementen en nieuwe features dan een oudere doelgroep. Deze zaken zijn niet meegenomen in dit onderzoek, maar vormen natuurlijk goed materiaal voor toekomstig onderzoek.
Eyetrackfilmpje te bekijken op www.mailtomail.nl Voor iedereen die mee wil weten over het onderzoek in het algemeen of de eyetrackmethode in het bijzonder hebben we een van de eyetrackfilmpjes van het onderzoek gepubliceerd op onze website www.mailtomail.nl. Zo kunt u zelf zien hoe een e-mailnieuwsbrief gelezen wordt. Hans Jacob de G ier
[email protected] Hans Jacob de Gier heeft zich tijdens zijn studie Communicatie- en Informatiewetenschappen gespecialiseerd op het gebied van Computer Mediated Communication (CMC). De verandering in het communicatiegedrag bij de tussenkomst van nieuwe interactieve media is een belangrijk onderdeel binnen zijn studie en werk. Sinds anderhalf jaar is hij werkzaam als operational manager bij de Groningse e-mailmarketingorganisatie Mail to Mail.
12
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
De homepage van morgen Op usabilityweb.nl kun je veel vinden over het verbeteren van een homepage, bijvoorbeeld door met gebruikersmening, onderzoek, usability en verkiezingen van de beste homepage. Een gebruiker beweegt, kijkt, gebruikt woordjes, leert en denkt om een taak uit te voeren. Je kunt ook kijken hoe goed een homepage daarbij past.
Wat was de beste homepage Wat wil de gebruiker De gebruiker heeft een taak; hij wil iets weten of iets hebben. De meest voor de hand liggende vraag die je dan kunt stellen is: “Wat wilt u?” Kruideniers doen dat al eeuwen. De ergonomie gaat al jaren uit van ‘taken’ en er zijn psychologen die de mens opvatten als een ‘doel’ gericht handelend wezen. De interface daarvoor Hoe ziet de “Wat wilt u?” homepage er uit? Simpel dus, er staat minstens op: “Wat wilt u?”. Dit kan bijvoorbeeld met een ‘zoek’ functie. Terzijde merken we op dat dit anders is dan: “Dit hebben we.”, bijvoorbeeld in de vorm van menu- of pictogrambalken. a) Naast de vraag “Wat wilt u?” moet de gebruiker op het scherm een antwoord kunnen geven. Ook simpel, gewoon een vakje op waar de gebruiker zijn vraag in kan typen. b) Het derde element van de interface zie je niet maar is misschien wel het belangrijkste, namelijk het antwoord. Ook dat is simpel, voor interface ontwerpers tenminste, want dat probleem moeten technici oplossen.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
c) Een fors probleem kan zijn dat je te bieden moet hebben wat de gebruiker nodig heeft. Als je te dikwijls ‘neen’ verkoopt dan komen je klanten niet terug. Op veel homepages is dat overigens wel een probleem. Men omzeilt dit probleem door andere dingen te doen dan de vraag: “Wat wilt u?” Plaatjes, technische snufjes en design snufjes suggereren veel maar leiden de gebruiker af van zijn taak. Ook een menu[1] is een goede mogelijkheid om te voorkomen dat de gebruiker iets vraagt dat je niet hebt. De gebruiker kan namelijk alleen aanklikken wat de page biedt en navigatieproblemen zorgen ervoor dat de gebruiker er niet achter komt dat jij dat niet hebt wat hij zoekt. Bij een goede zoekfunctie bestaat het navigatieprobleem niet. d) Goed, de beste homepage is dus de tekst: “Wat wilt u?”en een vakje daarachter. Er ontstaat dan wel een ander fors probleem: wat laat je al die programmeurs, designers en webtekstschrijvers doen als je geen menu’s met snufjes meer hebt? Natuurlijk beginnen ze te scanderen: ‘Het oog wil ook wat.’ Dat wordt hier niet ontkend. De stelling hier is dat: ‘Als functie nodig is, dan is functie leading en design volgend.’
13
e) En dan natuurlijk de ervaren gebruikers, de ITers en de whizzkids. Onervaren gebruikers en ouderen zullen in het vakje rustig intypen: ‘Wat is uw telefoonnummer?’ of ‘Wanneer is het eerstvolgende concert?” De ervaren gebruikers zullen tijd verliezen of verdwalen bij hun zoektocht naar de inmiddels gebruikelijke opties als ‘veel gestelde vragen’, ‘contact’ en ‘agenda’. f ) Het grootste probleem van een homepage met alleen “Wat wilt u” en een invulvakje er naast is wel: “Hoe maak je aannemelijk dat drie woorden en een leeg balkje een paar duizend euro kosten?” Evaluatie Echt nieuw is zo’n hompage overigens niet. De titel van dit hoofdstukje is ook: “Wat was de beste homepage?” Jaren geleden heeft iemand dit geflikt. Waarschijnlijk weer een paar studenten die ook allemaal niet wisten hoe het toen ‘moest’. Op hun homepage stonden inderdaad gewoon een paar woordjes en een vakje. Ook zelfs geen graphics of achtgergrondkleur. Oh ja, je kreeg ook een antwoord waar je wat aan had. Het is nu een multinational [2] die iedereen kent. De conclusie is duidelijk. Heeft een wat complexere homepage geen zoekfunctie dan heeft gebruikersmening, onderzoek en usability geen zin. De pagina, mag niet meedoen aan competities voor de beste homepage, tenzij men natuurlijk met een goed verhaal komt.
Wat is de beste homepage Wat wil de gebruiker Natuurlijk gaat het in eerste instantie om “Wat wilt U?”. De denkpsychologie is hierover klip en klaar. Er zijn algoritmische en heuristische denkstrategieën. Dat klinkt wat ingewikkeld maar er zijn vele concrete toepassingen [3] voor interface design. Een aardige is toepassing is bijvoorbeeld dat ‘Design dummies, interface wizards’ maken. We beperken ons hier even tot de homepage. Wanneer je de werkwijze van gebruikers analyseert dan blijken er twee strategieën te zijn.
14
• Je hebt strategieën voor precieze taken die je algoritmisch uit kan voeren. De vraag is exact: ‘Wat is de hypotheekrente (van deze bank)?’, ‘Kan ik subsidie krijgen op dubbel glas?’ • Je hebt vage taken, bijvoorbeeld omdat zij een wat vager doel hebben of omdat zij niet bekend zijn. Een heuristische uitvoering ligt dan voor de hand. De gebruiker wil een indruk krijgen van een bedrijf vóór dat hij ermee in zee gaat. De interface daarvoor Voor vage taken kun je dus inderdaad een lijstje geven met daarin items als geleverde producten, uitgangspunten en zelfs niet inhoudelijke formele informatie als betrouwbaarheidsinformatie en organisatie structuur. We zien nu de eerste homepages struikelen. Voor gebruikers zijn die lijstjes lastig; dit heet het ‘navigatieproleem’. Maar daar gaat het hier even niet om. a) De beide strategieën moeten duidelijk onderscheiden zijn. Dat betekent dus dat het invulvakje voor de precieze taken duidelijk zichtbaar en onderscheidbaar moet zijn van het lijstje. Je moet de tool van een expert niet in de gereedschapskist van de beginner gooien. Wanneer men ‘zoek’ als menuoptie presenteert dan geeft men als het ware een zeer ervaren drinker een pilsje in een zuigfles. Toch verstoppen ontwerpers ‘zoek’ regelmatig in een lijstje. b) Ten tweede moet duidelijk zichtbaar zijn dat beide strategieën mogelijk zijn. Dat betekent dus dat het invulvakje direct boven, onder, links of rechts van het lijstje moet staan. Een andere plaats is riskant omdat grafische grappen of gecropte vensters de opvallendheid van het hokje kunnen verminderen. Evaluatie De conclusie is duidelijk. Heeft een wat complexere homepage geen zoekfunctie dan heeft gebruikersmening, onderzoek, usability geen zin en mag de page, niet meedoen aan competities voor de beste homepage. Nou ja, in principe. Alles mag natuurlijk als je er een goed verhaal bij hebt.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Lang leve de homepages Wat wil de gebruiker Tot nu toe zijn we meegegaan met de vraag: “Wat is de beste homepage?” We hebben netjes een analyse gemaakt en zeer concreet aangegeven wat ontwerpers moeten doen. Het wordt nu tijd om naar de essentie te gaan en de vraag ter discussie te stellen. Er zijn treinreizen waarbij de reistijd grotendeels bestaat uit dolen door het station. De oorzaak is dat de huidige stations soms nog oude stations zijn met een centralistische opzet. Eén hoofdingang, één rij loketten, één informatiebord waar iedereen langs moet. Deze ‘éénheid’ is gemakkelijk. Je hebt maar één deur, maar één kabel naar een informatiebord en maar één chef plaatskaarten die goed kan zien wat al zijn medewerkers doen. Een homepage is ook zo’n centralistische hoofdingang. Ook erg gemakkelijk. Voor de organisatie en de techniek dan wel. We hadden gezegd dat een mens iets is dat een taak uitvoert. Een taakomstandigheid kan zijn dat reizigers achter een station wonen of dat er alleen aan de achterzijde plaats is voor de subtaak: ‘kiss en ride’. Taken verschillen en daar moet men bij aansluiten. Gelukkig is een home page is wel aanzienlijk zachter dan een negentiende eeuws stationsgebouw in het midden van een drukke stad. Wat achteringangen moeten dus mogelijk zijn. De interface daarvoor De homepagegebruiker van verschillende kanten kan komen voor verschillende producten. Maak dus voor elke kant en elk van die producten een ingang of, om maar even in de eigenzinnige terminologie van de IT te blijven een ‘homepage’. Zo kan een adviesbureau dat advies geeft, cursussen geeft en boeken uitgeeft voor elk die producten een homepage hebben, met name voor instanties met onduidelijke producten is zo’n aanpak gewenst. Een provincie is zo’n vage instantie. Natuurlijk zal een provincie een homepage hebben. Een provincie geeft subsidies en maakt regels voor bijvoorbeeld energie, milieu en cultuur. Dat zijn dan ook de hoofdingangen voor bepaalde gebruikersgroepen. Mogelijk komen gebruikers zelfs niet op het idee om bij de provincie te gaan kijken of je daar subsidie kunt krijgen voor een con-
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
cert met Friestalige pop. Wanneer de provincie een afzonderlijke cultuur homepage heeft dan is er meer kans dat het concert management de gemeente vindt. De psychologie krijgt hier onverwachte steun van de techniek. Een afzonderlijke provinciale cultuur homepage is, zoekmachine – en portal, vriendelijker is dan één algemene homepage. Evaluatie De conclusie is duidelijk. Je moet een goed verhaal hebben als je site geen achteringangen heeft. Anders heeft gebruikersmening, onderzoek, usability waarschijnlijk geen zin en is er een flinke kans dat de page een competitie voor de beste homepage niet wint.
Weg met de homepage Wat wil de gebruiker Opmerkelijk is dat vragen van ontwerpers aan de psychologie eigenlijk irrelevant zijn. Dat komt omdat men vragen stelt over een interface dat niet vanuit de psychologie ontworpen is. Doe je dat wel dan is de vraag er niet meer. Zo ook met de vraag wat de beste homepage is. Het juiste psychologische antwoord is: “Eigenlijk wil de gebruiker helemaal geen homepage.” De gebruiker wil gewoon dat zijn Friestalige popconcerten goed bezocht worden. Als je daarbij aansluit dan ben je naast psycholoog ook koopman. De interface daarvoor Voor een koopman zijn homepages nog steeds krakkemikkige etalages waarvan je maar moet hopen dat er mensen langs komen, dat ze in de etalage kijken en dat ze iets zien dat ze nodig hebben. Het is een erg passieve, traditionele en niet klantgerichte wijze van verkopen. De popconcert organisator wil niet naar de homepage van zijn bank. Hij wil in zijn spreadsheetje zien wat zijn saldo nu is. Dat geldt ook voor zijn agenda communicatie. Hij wil niet via een homepage van een provinciale culturele site naar een agenda maar hij wil dat in die agenda site, precies hetzelfde staat als in zijn agenda spreadsheetje. Aanvankelijk dacht ik: “HTML ha dat is het.” Met HyperText bedoelt men ‘linked tekst’. Zeg dan ‘link’ dacht ik nog, maar goed, wat is in een woord. Bij nadere bestudering bleek dat echt linken van informatie met HTML niet kan. Je krijgt er je banksaldo niet mee in je spreadsheet.
15
Evaluatie Voor sommigen is het vervangen van een homepage door een systeem van linkbare informatie elementen misschien revolutionair. Anderen zullen zeggen: “Hebben we allang.” Dat kan best zo zijn want de toekomst hebben sommigen achter zich en anderen nog voor zich. Bedrijven linken hun informatie al wat langer dan vandaag. Inderdaad niets nieuws onder de zon. Sinds kort is het mogelijk om je browser direct informatie in het formulier te laten invullen. Een mooi begin van een ontwikkeling die niet tegen te houden is. De les is duidelijk. Het accent verschuift van snelle traditionele marketing en design naar content en duurzame relaties. ‘Element linking’ is voor beide partijen een investering die voor beide partijen veel winst geeft. Maar dan moet je natuurlijk niet elk jaar wisselen. Het traditionele centralistisch opgezette prominente treinstation verdwijnt langzaam uit het stadsbeeld en gaat op in een complex van transport, winkels, horeca en vergadercentra. De traditioneel centralistisch opgezette prominente homepage verdwijnt langzaam uit beeld en gaat op in een complex hybride systeem van gelinkte informatievoorzieningen. Leonard Verhoef verhoef@humanefficiency.nl Leonard Verhoef benadert interfaces reeds meer dan twintig jaar vanuit de bewegings-, waarnemings-, taal-, leer- en denkpsychololgie. Inmiddels is duidelijk dat dit leidt tot vraagtekens bij gebruikelijke interfaces, tot andere meestal simpeler, technieken en ook tot andere resultaten voor de ‘gebruiksvriendelijkheid’. Interfaces, artikelen, boeken en cursussen op www.humanefficiency.nl.
Bronnen 1. www.humanefficienc.nl/gui/ menu_navigatie.htm 2. www.google.nl 3. Meer hierover in ‘GUI, webontwerp, psychologie en human efficiency’, www. humanefficiency.nl/gui.htm
16
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Microformats Het statische world wide web Rond 1990 werd het world wide web bedacht door Tim Berners-Lee [1]. Het succes was enorm, mede door de eenvoud van de basistechnieken die werden gebruikt. Daarbij was de belangrijkste doorbraak de opmaak van informatie in HTML, met als unieke eigenschap de links naar de rest van het web. Gedurende de eerste tien jaar groeide het web exponentieel, waarbij iedereen die dat wilde, zijn informatie op zijn eigen wijze vorm gaf en op websites beschikbaar maakte. De bezoeker van een website kon deze bekijken, maar er niets aan toevoegen. Ook het vinden van informatie bleef een lastige opgave, zeker omdat zoekmachines nog niet goed ontwikkeld waren.
Verre belofte: het semantic web Hiermee was dit niet het web zoals Berners-Lee dit oorspronkelijk voor ogen had. Hij was veel meer uit op een web waarbij informatie ruimer toegankelijk was. Ruimer dan in het geval van een website met een enkele beheerder bereikbaar was. In de eerste plaats doordat iedere webpagina te bewerken zou zijn door bezoekers (dit is later gedeeltelijk gerealiseerd, in de vorm van Wiki’s [2]). Maar ook doordat informatie eenvoudig en automatisch gecombineerd zou moeten kunnen worden. Dit laatste idee verwoordde Berners-Lee rond 1999 als The Semantic Web [3], kortweg semweb. Informatie wordt hierbij voorzien van betekenis die ook door machines, computers, te interpreteren is. Het basis principe komt er op neer dat er rijke meta-data wordt toegevoegd, dat wil zeggen, informatie over de (soort) informatie. Daarnaast werd er een hele reeks aan standaarden en technieken voorgesteld om deze meta-informatie te kunnen verwerken.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Het semweb leunt zwaar op nogal abstracte disciplines uit de academische wereld, kunstmatige intelligentie, verzamelingenleer en archiefwetenschappen. Dit is lastige kost, heel anders dan de schijnbare eenvoud van opmaak in HTML. Het semweb werd dan ook aanvankelijk buiten de wereld van wetenschap en bibliotheken vrijwel genegeerd. Naast de lastige academische materie waren er nog meer redenen waarom het semweb niet direct een succes werd. Het toevoegen van gegevens over web content, metadata, is veel werk en de eerste jaren zou daar nog niet veel profijt tegenover staan. Daarvoor is het immers nodig dat alle relevante informatie op het web verrijkt is, een enorme klus voor de content producenten. Rond de eeuwwisseling was ook de tijd dat Google een nieuwe manier introduceerde om het web te indexeren. Door gebruik te maken van de structuur van het web zelf bleek het mogelijk om verrassend goede aannames te maken over de relevantie van gegevens. Dit maakte het handmatig verrijken van content minder urgent. Toch waren de beloften van het semweb niet gering. Een standaard voorbeeld uit die dagen ging over het gebruik van intelligente agents die op zoek gaan voor hun opdrachtgevers en zelfstandig activiteiten uitvoeren of met adviezen komen. Zoals bij het maken van een afspraak: ik wil een afspraak maken met collega’s en stuur mijn agenda agent het net op, met de namen van mijn gesprekspartners. De agent weet wanneer ik beschikbaar ben en gaat op zoek naar de informatie van alle betrokkenen. Door alle beschikbaarheidsgegevens en voorkeuren te vergelijken, wordt er vanzelf een afspraak geboekt en in alle agenda’s bijgeschreven.
17
Het sociale web
Microformats
Vanuit een heel andere hoek bleek er uiteindelijk toch meer behoefte aan een rijker web te komen. Vanaf 2000 groeide het verschijnsel van de weblog exponentieel. Dit leidde tot de opkomst van een sterke sociale component bij het publiceren op het web. Ik vertel op mijn weblog graag wie mijn vrienden en inspiratiebronnen zijn en deel belangrijke gebeurtenissen met anderen. Met de enorme groei van het aantal weblogs werd het ondoenlijk om alle blogs actief bij te houden. RSS feeds [4] (op zich een veel oudere techniek) boden een gedeeltelijke oplossing, maar er moest meer gebeuren om informatie thematisch te kunnen verzamelen.
Microformats zijn snel populair geworden als eenvoudig, begrijpelijk alternatief voor ingewikkelde semweb technieken. Het uitgangspunt is bestaande web techniek, voornamelijk HTML en wat CSS. Hieronder wordt in meer detail ingegaan op de kenmerken.
In 2004 signaleerde uitgever Tim O’Reilly [5] dat er een wezenlijke sociale- en samenwerkings component aan het web werd toegevoegd en hij noemde dit Web 2.0 [6]. Een van de kenmerken was het toegankelijk maken van ruwe gegevens voor derden. Door deze gegevens te combineren met andere bronnen en verder te verwerken (te mixen) kunnen er geheel nieuwe, vaak verrassende toepassingen gemaakt worden. Een vroeg voorbeeld is housing maps [7], dat huizen die op Craigs List [8] te koop staan, op Google Maps [9] markeert. Een verschijnsel dat een hoge vlucht nam was het taggen [10] van informatie en links. Bekende voortrekkers zijn del.icio.us (bookmarks) [11] en flickr (foto’s) [12]. Zo’n verzameling tags, met betrekking tot een zelfde onderwerp, wordt ook wel folksonomy [13] genoemd. Ook voor weblogs werden tags populair. Op basis van deze tags kunnen blogs dan weer thematisch gegroepeerd worden. Een bekend voorbeeld is Technorati [14], dat op basis van door gebruikers aangebrachte tags weblogs en artikelen groepeert en samenvoegt. Hiermee was er een grote vraag naar informatie met goede meta data ontstaan, ook buiten de blogosphere [15]. De business case voor het semweb was als het ware rond. In dat zelfde jaar 2004 stelde Tantek Çelik [16] (van Technorati) microformats voor onder de veelzeggende naam Real World Semantics [17]. De doelstellingen van het semweb worden verwezenlijkt met bestaande (X)HTML-techniek, voor en door de gewone gebruiker – primair de weblogger.
18
Voor “gewone” mensen De definitie van microformats, vrij vertaald [18]: “Microformats [19] zijn in de eerste plaats ontwikkeld voor mensen en op de tweede plaats voor machines. Het zijn open data formats, gebaseerd op bestaande en veel gebruikte standaarden. In plaats van het wiel opnieuw te willen uitvinden, bouwen microformats verder op wat nu al werkt, door uit te gaan van eenvoudige oplossingen. En door huidige patronen in gedrag en gebruik als basis te nemen.” En inderdaad, de basis van microformats is gewoon bestaande HTML. Daar binnen wordt bepaalde informatie vervolgens op een gestructureerde manier opgenomen. Let wel, het gaat hier niet om de uiterlijke weergave, de vormgeving of lay-out, maar om de interne structuur van de HTML. Zo bestaan er afspraken voor een groeiend aantal formaten. Een paar voorbeelden: • hCard [20]: adres- en contact gegevens • hCalendar [21]: agenda gegevens (gebeurtenissen en data) • XFN [22]: relaties (wie zijn mijn vrienden en bekenden) • hReview [23]: recensies • XOXO [24]: lijsten, opsommingen, definities • hResume [25]: curriculum Vitae (een samengesteld formaat).
Door “gewone” mensen Het is opvallend dat de specificatie van microformats niet door een officiële commissie wordt bepaald, maar door een zelf georganiseerde groep van web ontwikkelaars, met een brede belangstelling voor sociale processen op het internet.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Al deze formaten komen tot stand op basis van uitgebreide observatie hoe de betreffende soort informatie in de praktijk het vaakst wordt gepubliceerd. Vervolgens wordt er kritisch gekeken naar wat er daadwerkelijk gebruikt wordt en waar de knelpunten zitten. Zo is bijvoorbeeld het hCard formaat gebaseerd op het al veel langer bestaande vCard formaat (bekend van o.a. Outlook en Mac Adresboek). De uitgangspunten zijn steeds: • Een specifiek probleem oplossen • Zo simpel mogelijk beginnen • Ga uit van menselijk gebruik, daarna de machine • Maak gebruik van veel gebruikte standaarden • Modulaire opzet, samen te voegen tot groter geheel • Bevorder decentrale ontwikkeling, content en diensten
Toepassingen Microformats zijn niet bedoeld als volwaardig alternatief voor het semweb. Maar een aantal kenmerken komen wel in die richting. Nu al is er een zoekmachine voor microformat content [26], waarmee je kunt zoeken naar personen, gebeurtenissen of recensies. Voor de browser Firefox zijn er een aantal plugins die microformats detecteren [27]. Vervolgens kun je de microformat gegevens gebruiken om te zoeken op andere websites, of exporteren naar andere programma’s op je computer. Uitwisselen van gestructureerde gegevens tussen webpagina’s en locale applicaties wordt ook mogelijk gemaakt met Live Clipboard [28], een voorstel van Microsoft dat een jaar geleden met veel enthousiasme ontvangen werd (Ray Ozzie: Wiring the Web) [29]. Dit maakt nuttige toepassingen mogelijk, dicht bij huis.
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007
Voorbeeld: adresgegevens, opgemaakt als vCard, kun je direct vinden op Google Maps voor een routebeschrijving. Of: het jaarprogramma van de voetbalclub met uit- en thuiswedstrijden, opgemaakt met hCalendar. Met een enkele druk op de knop staat het hele programma foutloos in je eigen agenda. Maar er zijn ook toepassingen waarbij informatie van verschillende bronnen met elkaar in verband gebracht kan worden. Zo kun je door het koppelen van XFN-relatienetwerkgegevens uitvinden of, en hoe, je via vrienden in contact met iemand komt. Hier liggen grote mogelijkheden voor sites die gegevens verzamelen en indexeren. Van een recensie in hReview is het onderwerp eenduidig vastgelegd en meerdere recensies zijn makkelijk tot een gezamenlijk oordeel samen te voegen. Via je vriendenlijst kun je dan bijvoorbeeld recensies van mensen uit je eigen netwerk zwaarder laten wegen. De mogelijkheden werden eigenlijk alleen maar beperkt door de beschikbaarheid van microformats in de praktijk. Op dit moment is er een ware explosie in aandacht voor microformats. Veel toepassingen zoals weblogsoftware (Wordpress, LiveJournal) worden voorzien van microformatopmaak, zonder dat eindgebruikers er iets voor hoeven doen. Onlangs heeft zakelijke netwerksite LinkedIn [30] beknopte versies van de CV’s van 9 miljoen leden als hResume gepubliceerd [31]. Het ziet er hiermee naar uit dat de doorbraak vanuit de aanbodzijde komt; de toepassingen [32] volgen nu heel snel.
Toekomst De kritische massa voor microformat content is bij de web pioniers inmiddels wel bereikt. Voor eindgebruikers is het aanbod nog wat mager. Het meest zichtbaar zijn vaak de enigszins knullige logo’s op websites, zoals we die ook kennen van RSS feeds en podcasts. Hier ligt nog veel werk voor usability experts en vormgevers om daar meer mee te doen. Dit wordt door Alex Faaborg, UI-designer voor Firefox, onderkend in het artikel Structured Data Chaos [33]. Verder zal webbrowser Firefox in versie 3.0 sterke ondersteuning voor microformats gaan bieden. Dit betekent dat de webbrow-
19
ser een functie kan krijgen als centrale informatiemakelaar voor het web. Het online en offline beheer van je gegevens, koppeling en uitwisseling via het web: The Web Browser as Information Broker (Alex Faaberg) [34]. Dat hier grote usability uitdagingen liggen mag duidelijk zijn. De informele webloggers en de open source gemeenschap hebben het voortouw genomen. Als de gereedschappen voldoende bruikbaar worden voor het grote publiek, is het ideaal van het read/write web, ofwel het Web Operating System, veel dichter bij gekomen. Vanuit het semantic web kamp lijkt er een voorzichtige toenadering naar de enthousiaste microformat communities te beginnen. Aan de ene kant zijn de microformats heel duidelijk gedefinieerd, waardoor ze eenvoudig te beschrijven zijn in semweb termen. Aan de andere kant begint het besef door te breken dat een dergelijke massabeweging het gebruik van meta data op het web eindelijk tot een succes zal kunnen maken (The Shortest Path to the Future Web , Danny Ayers voor IEEE Internet Computing, dec. 2006) [35]. Door deze kruisbestuiving kan het ontstaan van het semweb uiteindelijk via een proces van evolutie lopen. Kleine stapjes tegelijk, waarbij technieken die niet gebruikt worden ook weer (tijdelijk) vergeten worden. Langzamer dan een van bovenaf opgelegde revolutie, maar diep verankerd in de belevingswereld van de gebruikers van het web zelf.
Bronnen 1. http://en.wikipedia.org/wiki/Tim_Berners-Lee 2. http://en.wikipedia.org/wiki/Wiki 3. http://en.wikipedia.org/wiki/Semantic_Web 4. http://en.wikipedia.org/wiki/RSS_feed 5. http://www.oreillynet.com/pub/au/27 6. http://www.oreillynet.com/lpt/a/6228 7. http://www.housingmaps.com 8. http://www.craigslist.org/ 9. http://maps.google.com 10. http://en.wikipedia.org/wiki/ Tag_%28metadata%29 11. http://del.icio.us/ 12. http://www.flickr.com/ 13. http://en.wikipedia.org/wiki/Folksonomy 14. http://technorati.com/ 15. http://en.wikipedia.org/wiki/Blogosphere 16. http://tantek.com/ 17. http://tantek.com/presentations/2004etech/ realworldsemanticspres.html 18. http://microformats.org/about/ 19. http://microformats.org/ 20. http://microformats.org/wiki/hcard 21. http://microformats.org/wiki/hcalendar 22. http://gmpg.org/xfn 23. http://microformats.org/wiki/hreview 24. http://microformats.org/wiki/xoxo 25. http://microformats.org/wiki/hresume 26. http://kitchen.technorati.com/search/ 27. http://microformats.org/wiki/firefox 28. http://www.liveclipboard.org/ 29. http://rayozzie.spaces.live.com/blog/ cns%21FB3017FBB9B2E142%21285.entry 30. http://linkedin.com/ 31. http://steve.ganz.name/blog/2007/01/ linkedin-launches-hresume.html 32. http://microformats.org/wiki/implementations 33. http://blog.mozilla.com/faaborg/2006/12/12/ microformats-part-1-structured-data-chaos 34. http://blog.mozilla.com/faaborg/2006/12/13/ microformats-part-2-the-fundamental-types 35. http://dannyayers.com/docs/websense/1
Johannes la Poutre squio.nl/blog/ Johannes La Poutre is webarchitect en pionier op het gebied van internettechniek. Hij volgt de ontwikkelingen van het Semantic Web op de voet en realiseert projecten die deze technieken in de praktijk toepassen. Zijn achtergrond is breed: industrieel ontwerper, ervaring in de grafische branche (reclame) en een lange carriere als web ontwikkelaar bij Nederlands grootste internet providers. Sinds een jaar zelfstandig adviseur en web ontwikkelaar. Visie: techniek onzichtbaar laten worden ten gunste van de beleving.
20
Usabilityweb Magazine
Nummer 3, 2007