Maatschappelijk ondernemen: Werken aan wijken Symposium maatschappelijk ondernemen met grond en locaties 2 oktober 2008, Radboud Universiteit Nijmegen Programma & documentatie
1
Inhoudsopgave 1. Welkomstwoord ......................................................................................................................3 2. Programma Symposium Maatschappelijk ondernemen, werken aan wijken: Over wijkaanpak, kleinschalig wonen en grondbeleid. ........................................................................4 3. Toelichting op het programma ................................................................................................5 3.1 Programmablok 1..................................................................................................................5 3.2 Programmablok 2..................................................................................................................5 3.3 Programmablok 3..................................................................................................................5 4. Sprekers en gespreksleider ....................................................................................................6 Bijlagen: Aanvullende documentatie programmablokken.........................................................10 Programmablok 1.......................................................................................................................... Programmablok 2.......................................................................................................................... Programmablok 3.......................................................................................................................... Informatie bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties..................
2
1. Welkomstwoord Voor u ligt de documentatiemap van het symposium Maatschappelijk ondernemen: werken aan wijken. Met dit thema geven we invulling aan de traditie om een keer per jaar van gedachten te wisselen met een divers gezelschap van personen uit de praktijk en de wetenschap die zich betrokken voelen bij de thema’s waar de bijzondere leerstoel aan werkt. Maatschappelijk ondernemen voor wonen, zorg en dienstverlening staat volop in de belangstelling. Dan is het goed om zo nu en dan ook een beetje afstand te nemen van de drukte van de dag. Dit jaar doen we dat aan de hand van de vraag: wat kan maatschappelijk ondernemen betekenen voor (de kwaliteit van) het leven in onze Nederlandse wijken? Met de breedte van het profiel van de bijzondere leerstoel in het achterhoofd heb ik een programma gemaakt dat deze vraag van drie kanten belicht. • Wat kunnen we leren van Amerikaanse ervaringen met wijkaanpak? Meer en andere initiatieven van burgers zelf, maar ook een moeizame aansluiting bij de agenda voor de stad als geheel, wat is de rol van kritische (private) financiers, hoe smeed je coalities tussen burgers, ondernemers en andere organisaties, meer oog voor structureel racisme in stedelijke vraagstukken? (Karen Fulbright-Anderson) • Betere ruimtelijke condities voor maatschappelijk ondernemen in wonen, zorg en welzijn door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Grondexploitatiewet? (Erwin van der Krabben en George de Kam) • Kleinschalig wonen in de wijk voor mensen met behoefte aan begeleiding of zorg: ervaringen en perspectieven. (Piet de Vrije, Selma te Boekhorst, Hans Kröber, Jos van der Lans) Ik ben blij dat deze sprekers hun inzichten met u willen delen, en wens u een inspirerende middag!
George de Kam
3
2. Programma Symposium Maatschappelijk ondernemen, werken aan wijken: Over wijkaanpak, kleinschalig wonen en grondbeleid. Tijd: Plaats:
12.00- 17.15uur (afsluitende borrel) Zaal GN 3, Gymnasion, Heyendaalseweg 141 te Nijmegen
12.00-13.00:
Lunch
13.00-13.10:
Opening, welkomst woord, rode draad van de middag. Edwin Buitelaar, senior onderzoeker Planbureau voor de leefomgeving
Programmablok 1: Wijkaanpak in de Verenigde Staten: aandachtspunten voor de Nederlandse praktijk. 13.10-14.10:
“Wijkaanpak in de Verenigde Staten: aandachtspunten voor de Nederlandse praktijk”. Karen Fulbright-Anderson, Senior Fellow, The Aspen Institute Roundtable on Community Change, New York
Programmablok 2: Grondbeleid en maatschappelijke investeringen 14.15-15.00:
“Grondbeleid en maatschappelijke investeringen”. George de Kam, bijzonder hoogleraar maatschappelijk ondernemen met grond en locaties en Erwin van der Krabben, universitair hoofddocent planologie Radboud Universiteit Nijmegen
15.00-15.30:
Pauze
Programmablok 3: Kleinschalig wonen 15.30-15.40:
“Kleinschalig wonen in de wijk: ervaringen en perspectieven” George de Kam
15.40-16.00:
“Kleinschalig wonen: wat werkt goed en wat kan beter?” Piet de Vrije, directeur Patrimonium woonstichting, Veenendaal.
16.00-16.20:
“Kleinschalig wonen: ervaringen van bewoners.” Selma te Boekhorst, onderzoeker Trimbos instituut, Utrecht.
16.20-16.50:
“Kleinschalig wonen. Inclusie: dat kun je organiseren.” Hans Kröber, directeur Pameijer, Rotterdam.
16.50-17.05:
“Gaat het de goede kant op met de condities voor kleinschalig wonen in de wijk?” Jos van der Lans, cultuurfilosoof en publicist.
Slotbeschouwing 17.05-17.10:
Slotwoord Dick Tommel, voorzitter Stichting Maatschappelijke locatieontwikkeling
17.15:
Borrel
4
3. Toelichting op het programma 3.1 Programmablok 1 Wijkaanpak in de Verenigde Staten: aandachtspunten voor de Nederlandse praktijk Maatschappelijke ondernemingen zetten zich binnen en buiten de krachtwijken in voor verbetering van woon- en leefomstandigheden. Door creativiteit en lef worden resultaten geboekt, maar er is chronisch tekort aan inzicht in wat werkt en wat niet. Karen Fulbright-Anderson schreef met haar collega’s van the Aspen Roundtable een indrukwekkende studie over Community Change en helpt ons de Nederlandse praktijk te spiegelen aan vanuit Amerikaanse ervaringen en onderzoek beproefde veranderingstheorieen voor interventies in wijken. De werkwijzen die gekozen worden bij de meer extreme sociale en raciale problematiek, een veel beperkter rol van de overheid en grotere afhankelijkheid van particuliere initiatieven en fondsen kunnen stuk voor stuk eye-openers bieden voor het ontwikkelingstraject waarin de Nederlandse aanpak zich bevindt. Deze lezing is in het Engels.
3.2 Programmablok 2 Grondbeleid en maatschappelijke investeringen Een belangrijke conditie voor het werken van maatschappelijke ondernemingen op het terrein van wonen, welzijn en zorg ligt in de gemeentelijke ruimtelijke ordening en het grondbeleid. Veel maatschappelijke partijen signaleren dat zij moeilijk, of alleen tegen hoge kosten aan de locaties kunnen komen die zij nodig hebben om hun werk te doen. Erwin van der Krabben en George de Kam laten zien wat deze organisaties mogen verwachten van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Grondexploitatiewet, die op 1 juli 2008 van kracht zijn geworden. Erwin van der Krabben deed onderzoek naar de verwachte gevolgen van de invoering van de Grondexploitatiewet voor de verschillende betrokken partijen, George de Kam zal vooral ingaan op de betekenis van kwalitatieve locatie-eisen (gemeenten kunnen een bepaald percentage sociale woningbouw voorschrijven) en op de inbedding van grondbeleid in prestatie-afspraken.
3.3 Programmablok 3 Kleinschalig wonen in de wijk: ervaringen en perspectieven Voor mensen met behoefte aan zorg of begeleiding worden kleinschalige vormen van wonen in de wijk algemeen gezien als een aantrekkelijk alternatief voor het verblijf in instellingen. Een leefsituatie die meer het gewone wonen benadert, de grotere ruimtelijke spreiding die beter aansluit bij bestaande sociale netwerken, en de gemakkelijker / minder kostbare bouw van deze woonvormen zijn daarbij belangrijke argumenten. Zowel bestaande instellingen als ook ouderinitiatieven en nieuwe voorzieningen zoals de Thomashuizen spelen op deze voordelen in. Maar er zijn ook tegengeluiden: cliënten komen de deur niet meer uit, bewoners van bestaande wijken reageren soms afhoudend. Recente beleidsontwikkelingen rond de AWBZ zijn niet onverdeeld gunstig, omdat veranderingen in het bekostigingsstelsel het moeilijker kunnen maken om de exploitatie rond te krijgen. Wat kunnen zorgorganisaties, gemeenten en corporaties er aan doen om de duurzaamheid van deze belangrijke vorm van wonen met zorg te verzekeren?
5
4. Sprekers en gespreksleider Hieronder stellen we u in het kort voor aan de gespreksleider en de sprekers op het symposium. Gespreksleider Dr. Edwin Buitelaar Senior onderzoeker, Planbureau voor de Leefomgeving Edwin Buitelaar is senior onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving (voorheen Ruimtelijk Planbureau) op het terrein van woningbouw, stedelijke herstructurering en sturingsvraagstukken (waaronder grondbeleid en de nieuwe Wro). Tot december 2007 was hij werkzaam als universitair docent planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar hij tevens promoveerde. Het promotieonderzoek betrof een internationale vergelijking van besluitvormingsprocessen rond woningbouwprojecten, vanuit (neo-institutioneel) economisch perspectief.
Sprekers Karen Fulbright Anderson Ph.D Senior Fellow with the Roundtable on Community Change of the Aspen Institute The Roundtable is a forum through which leaders in the community revitalization, social policy, youth development and related fields meet to distill lessons that are being learned from community change efforts and to work on cross-cutting challenges facing the field. Karen directs a number of Roundtable projects on topics including structural racism, community change, and evaluation. She was the lead author on the Roundtable’s publication Structural Racism and Youth Development: Issues, Challenges and Implications and co-edited a book on new approaches to evaluating community initiatives and one on community change efforts. Prior to becoming a Senior Fellow, Karen was a Co-director of the Roundtable on Community Change and the Chair of Policy Programs for the Aspen Institute. She stepped down from those positions in 2007 when she and her husband purchased a Bed and Breakfast and relocated to the Midwest. Karen has been the director of research for the Vera Institute of Justice and has extensive experience in the philanthropic sector. She worked at the Ford Foundation and the Commonwealth Fund where she developed funding strategies to improve outcomes for young people in high poverty communities. Karen has been a faculty member at The New School for Social Research and a visiting professor at the Massachusetts Institute of Technology (MIT). She is currently on the board of trustees for YouthBuild, USA. Karen has a Ph.D. in Urban Studies and Planning from the Massachusetts Institute of Technology.
6
Dr Erwin van der Krabben Universitair hoofddocent planologie Radboud Universiteit Nijmegen After completing his PhD in urban and regional economics at CENTER for Economic Research, University of Tilburg in 1995, Erwin van der Krabben (1966) cofounded in that same year the real estate consultancy firm Stec Groep. As one of the managing directors of this firm he conducted research in the field of property development, land policy and urban and regional development. In 1999 he switched to the consultancy firm Buck Consultants International, where he started to work as a senior consultant land and property development. Clients included property developers, investors, municipalities, provinces and ministries. He was also involved in several EU-funded research programmes. Before he started working in the Nijmegen School of Management, Department of Spatial Planning in 2006, he worked for one year (2005) as partner and businesss unit manager for Ecorys Real Estate. At the Nijmegen School of Management he works now as a reader. Erwin van der Krabben has developed an expertise in the area of institutional economic theory, land and property development (including industrial land markets, retail and office markets, greenfield and brownfield developments and combined infrastructure and location development projects) and urban and regional economic development. Both his current research and teaching activities are in this field. Prof. dr. Ir. George de Kam Bijzonder hoogleraar maatschappelijk ondernemen met grond en locaties George de Kam is hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen met de bijzondere leeropdracht Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties. Deze leerstoel wordt ondersteund door de Stichting Maatschappelijke locatieontwikkeling, een initiatief van Aedes en ActiZ. De leeropdracht is gericht op strategieën en condities voor maatschappelijk ondernemen met grond en locaties. Speciale aandacht gaat uit naar corporaties en organisaties die wonen met zorg aanbieden. Hoe komen zij aan bouwgrond, en hoe pakken zij de (her)ontwikkeling van bestaande wijken en locaties aan. Speerpunten in het onderzoek zijn enerzijds het onderzoek naar strategieën van corporaties op de grondmarkt, en anderzijds vraagstukken op het gebied van besturing en vastgoedontwikkeling bij gebiedsgerichte arrangementen voor wonen, zorg en welzijn. Piet de Vrije Directeur-bestuurder van Patrimonium woonstichting Veenendaal. Patrimonium beheert 6.200 woningen, waaronder 15 kleinschalige woon-zorggebouwen, voor met name verstandelijk gehandicapten. Patrimonium ontwikkelt op dit moment een vijftal nieuwe projecten voor circa 250 woonzorgeenheden. Piet de Vrije was onder meer betrokken bij het concept “Nieuw Wonen Veenendaal-Oost” een integraal ontwerp voor een nieuw te bouwen woonwijk van 3.200 woningen, waarin wonen en zorg eveneens een prominente plaats inneemt.
7
Selma te Boekhorst Onderzoeker Trimbos instituut Utrecht Na haar doctoraaldiploma psychologie aan de Universiteit van Utrecht, begon Selma te Boekhorst als promovenda bij het Trimbos-instituut. Binnen het Trimbos-instituut is zij werkzaam bij het programma ouderen, daarnaast werkt ze op de afdeling verpleeghuisgeneeskunde EMGO op het Instituut VUmc. Voor haar promotie onderzoek kijkt ze naar de effecten van kleinschalig wonen voor ouderen met dementie. In haar studie richt zij zich ondere andere op de effecten van kleinschalig wonen op de kwaliteit van leven en het functioneren van de bewoners, op het welzijn van familieleden en de arbeidstevredenheid van verzorgenden.
Hans Kröber Directeur Pameijer Stichting Rotterdam Hans Kröber heeft een brede ervaring in de zorg van mensen met een handicap. Vanaf 1995 is hij bestuurder van de Pameijer Stichting in Rotterdam. Een organisatie die op een kleinschalige manier ondersteuning biedt aan ongeveer 3000 mensen met een verstandelijke handicap en/of psychosociale problematiek. Na zijn studie orthopedagogiek en het behalen van een Masters of Health Administration aan de Universiteit van Tilburg, promoveerde hij onlangs op de dissertatie met als titel: Gehandicaptenzorg, Inclusie en Organiseren. Naast zijn werk als bestuurder is hij o.a. als voorzitter actief binnen de Coalitie voor Inclusie, de Stichting Presentie en het Landelijk Kennis Netwerk Gehandicaptenzorg (LKNG). Jos van der Lans Cultuurpsycholoog en publicist Jos van der Lans werkte voor verschillende tijdschriften op het terrein van zorg en welzijn en was begin jaren negentig als redacteur verbonden aan de Volkskrant. Momenteel is hij medewerker van TSS - Ttijdschrift voor sociale vraagstukkenr, Aedes Magazine en DANS waarin hij commentaren, columns en essays publiceert. Alleen en/of samen met anderen schreef hij verschillende boeken, ondermeer over de moderne sociaal-culturele geschiedenis van Nederland. Eind 2005 verscheen bij uitgeverij Augustus Koning Burger – Nederland als zelfbedieningszaak, waarvan drie drukken zijn verschenen. In maart 2008 publiceerde hij – eveneens bij uitgeverij Augustus – het boek Ontregelen. De herovering van de werkvloer, waarin hij de bureaucratisering van de publieke sector onder de loep neemt. Van dit boek zijn inmiddels vijf drukken verschenen. Van der Lans bekleedt verschillende bestuurlijke functies. Hij is voorzitter van de netwerkorganisatie Eropaf, zie www.eropaf.org, lid van de Raden van Toezicht van HVO Querido en organisatieadviesbureau De Beuk, voorzitter van de Stichting Belangenorganisatie Amsterdamse Dak- en Thuislozen en voorzitter van de stichting Cultuur aan ’t IJ, die een groot cultuur/horecacomplex in voorbereiding heeft dat in mei 2009 zijn poorten opent in de voormalige bedrijfskantine op het Shell-terein aan de overkant van het Centraal Station in Amsterdam-Noord.
8
Van juni 1999 tot juni 2007 was hij lid van de Eerste Kamer voor GroenLinks, met als portefeuilles volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu, volksgezondheid en welzijn, cultuur en media. Voor meer informatie en een publiek archief: www.josvdlans.nl
Dick Tommel Voorzitter Stichting Maatschappelijke Locatieontwikkeling Van 1981 tot 1994 is Dick Tommel, als Tweede-Kamerlid voor D66, woordvoerder op verschillende beleidsterreinen, waaronder economische zaken, ontwikkelingssamenwerking, milieu en volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Van ’94 tot ’98 is hij staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Tegenwoordig bekleedt hij naast diverse (advies)functies het voorzitterschap van onder meer de vereniging Vastgoed Belang, de Raden van Commissarissen van COM-Wonen en van Portaal, het Platform Bio-energie, de stichtingen Spaar het Klimaat en Slim met gas, en het platform Bewoners en Duurzaam Bouwen.
9
Bijlagen: Aanvullende documentatie programmablokken Programmablok 1 The Aspen Institute Roundtable on Community Change General Description 2007 The Aspen Institute Roundtable on Community Change is a national forum for leaders working on innovative and promising community revitalization efforts to share lessons about their work and to work on common challenges. The goal of the Roundtable is to strengthen the quality of policies, research and practice in the community change field in a way that will lead to improved outcomes for children, youth, families, and communities in distressed areas in the United States. By its very nature, this work focuses on a wide range of issues—poverty alleviation, employment, housing, racism, public health, education, youth development, child welfare, criminal justice, and so on—as well as on strengthening community capacity, building social capital, promoting racial equity, advocacy and policy reform, and related dimensions of the change process. The Roundtable has become a core, field-building institution serving individuals and institutions dedicated to improving conditions in poor communities by playing the role of convener, technical advisor, clearinghouse, analyst, and disseminator of lessons learned nationally and internationally. The Roundtable does this through two principal lines of working: training and leadership development; and research, analysis, publication and dissemination. Training and Leadership Development The Roundtable is a key resource for training and leadership development for actors in a range of fields related to community improvement such as community development, social services, racial justice, philanthropy, and education. In the last four years the Roundtable has conducted 22 leadership seminars on cutting-edge issues essential to the community change field covering community building, evaluation, race, youth development, connections between rural and urban communities, and corporate and community change strategies. The Roundtable customizes the seminars to meet the substantive orientation of the participants. The seminars provide opportunities for senior community change leaders to immerse themselves in readings, dialogue and collective work around issues that deeply affect their daily work, but on which they seldom have the time or space to reflect with their peers in critical and creative ways. Research, Analysis, Publication and Dissemination Because the Roundtable’s seminars are able to touch a relatively small audience, Roundtable staff work to share the debates, theoretical frameworks and potential solutions that are the foci of seminars with as wide an audience as possible. We have developed a wide variety of communication strategies including publications, conferences, public speaking, and websites as vehicles for disseminating lessons learned from community change efforts and for getting feedback on its analytical frameworks and tools. The Roundtable has an extensive mailing list and supports four Internet-based resources for the field which can be accessed through www.aspenroundtable.org. The Roundtable’s publications have become standard reference guides in the field and an average of 5,000 copies of each Roundtable publication have been distributed, including two “state-of-thefield” books (called Voices from the Field), six publications on research and evaluation of community change initiatives, and three books on structural racism. The books are used in many course curricula and the Roundtable regularly receives requests for copies and for copyright
10
permissions. Finally, staff are frequently invited to present the Roundtable’s work at a range of forums, from the National Council on Foundations to local community planning councils. Two Themes Underlying Current Work The Roundtable’s current work consists of a set of interconnected projects, each of which addresses specific issues and dilemmas in the community change field that can help move forward the work of practitioners, researchers and policymakers. These projects are deeply rooted in the Roundtable’s 13 years of experience and in our ongoing interactions with practitioners, community residents, technical assistance providers, intermediaries, researchers, government officials and foundation staff. At this time, the Roundtable has identified two broad areas that are important to the improvement of conditions in poor communities in the United States today: •
•
Building community capacity (civic, political, economic, social, institutional, etc.) to implement necessary programs, build assets, promote racial justice, and improve outcomes for residents, and Promoting community connections, that is, leveraging the relationships between disadvantaged communities and outside political, economic, civic, and technical resources.
More detailed descriptions of our current projects can be obtained from our website.
11
Programmablok 2 Ruimtelijke ordening kan zich niet langer zelf bedruipen Met de nieuwe grondexploitatiewet is een aantal financiële problemen met betrekking tot de realisatie van ruimtelijke projecten voor gemeenten opgelost. Toch tekenen zich voor gemeenten al weer donkere wolken af doordat ruimtelijke projecten in de toekomst steeds vaker verliesgevend zullen zijn, betogen Erwin van der Krabben en Jacques van Dinteren In de afgelopen decennia zijn de meeste Nederlandse gemeenten in staat geweest om de kosten van ruimtelijke ontwikkelingen te financieren uit de opbrengsten van diezelfde ontwikkelingen. Door een actieve rol op de grondmarkt waren gemeenten in staat om met de opbrengsten van de verkoop van bouwrijpe grond de kosten van de aanleg van wegen, groenvoorzieningen en sociale woningbouw te financieren. Projectontwikkelaars zijn namelijk meestal bereid om een zodanige prijs voor de grond te betalen dat bijvoorbeeld een goede ontsluiting en een groene uitstraling van een nieuwe woonwijk kan worden gerealiseerd. Daar hebben ze immers zelf baat bij. Het levert een hogere prijs voor de nieuwbouwwoningen op. De gemeentelijke grondbedrijven waren zelfs in staat om met die opbrengsten de kosten van verliesgevende ruimtelijke ontwikkelingen elders in de stad te financieren. Hoewel goede cijfers hierover ontbreken is de heersende opvatting dat de Nederlandse ruimtelijke ordening uitermate goed in staat is geweest zichzelf te bedruipen. Door de bank genomen werd er winst gemaakt. In de afgelopen vijftien jaar zijn er echter vervelende barstjes in dit financiële fundament onder de stedelijke ontwikkeling gekomen. Sommige projectontwikkelaars waren de gemeenten voor met het verwerven van grondposities op grote toekomstige woningbouwlocaties en weigerden vervolgens mee te betalen aan de kosten van de aanleg van allerlei gemeentelijke voorzieningen in en rondom de nieuwe woonwijk. Gemeenten konden hier weinig tegen doen en zaten met de niet-verhaalbare kosten. Sinds 1 juli van dit jaar heeft het kabinet dit gerepareerd door de invoering van de grondexploitatiewet. Uit een ex-ante evaluatie van deze wetgeving, die wij in opdracht van het Ministerie van VROM hebben uitgevoerd, is gebleken dat gemeenten verwachten dat zij nu inderdaad beter in staat zullen zijn om hun stedelijke projecten te realiseren. Gemeenten kunnen nu grondeigenaren, indien nodig, dwingen om mee te betalen aan allerlei gemeentelijke kosten die noodzakelijk zijn om een nieuwe locatie te ontwikkelen. Voorwaarde is wel dat die ontwikkelingen winstgevend zijn. Immers, als er geen winst wordt gemaakt, dan kunnen er geen extra kosten worden verhaald. Dat zou leiden tot verliesgevende projecten voor projectontwikkelaars en die passen daar uiteraard voor. En hierin schuilt een groot gevaar. De nieuwe grondexploitatiewet doet naar verwachting waarvoor zij bedoeld is, maar lost niet het probleem op van verliesgevende projecten. Onder invloed van het rijksbeleid treedt er in de meeste steden een verschuiving op van de ontwikkeling van winstgevende locaties aan de rand van de stad naar de verliesgevende herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. Het rijk wil dat minimaal 40% van de nieuwbouw hier plaatsvindt. In de toekomst gaat dat percentage ongetwijfeld verder stijgen. In Engeland gaat het bijvoorbeeld al om 50% van alle nieuwbouw. Om de steden leefbaar te houden is revitaliseren van de oude stadsdelen bittere noodzaak. De hoge kosten van sloop, bodemsanering, uitplaatsing bedrijven, enzovoorts, wegen echter vaak niet meer op tegen de opbrengsten uit de verkoop van bouwgrond. Gevolg is nu al dat bij grote, aansprekende herontwikkelingsprojecten, zoals de Zuidas in Amsterdam en Nieuw Binckhorst in Den Haag, tekorten in de grondexploitatie bestaan van vele tientallen miljoenen euro’s. Gemeenten hopen dat het rijk wil bijdragen om de tekorten weg te werken, maar het rijk heeft hier onvoldoende middelen voor gereserveerd. Een oplossing is de kosten terugdringen. De vraag is of dat gewenst is; het leidt tot plannen zonder enige ambitie en een lage ruimtelijke kwaliteit. Een andere mogelijke oplossing is een verhoging van opbrengsten. Dit weer is alleen mogelijk als verliesgevende onderdelen (bijvoorbeeld sociale woningbouw of groenvoorzieningen) uit de plannen worden gesneden. Dat raakt bouwopgaven en ruimtelijke kwaliteit.
12
Kortom, als verliesgevende projecten in steden de overhand gaan krijgen is het gedaan met het financiële fundament waarop de Nederlandse ruimtelijke ordening gebouwd is. Willen we hoge ruimtelijke kwaliteit handhaven, dan moet het rijk bijpassen en nieuwe financieringsbronnen vinden. Erwin van der Krabben is universitair hoofddocent planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Jacques van Dinteren is bijzonder hoogleraar geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen en productmanager bij adviesbureau Royal Haskoning.
13
Programmablok 3 Samenvattingen reeds gepubliceerde artikelen proefschrift Selma te Boekhorst - Group living homes for older people with dementia: the effects on psychological distress of informal caregivers Objectives The aim of this study was to investigate the effects of group living care for people with dementia on the psychological distress of informal caregivers, compared to regular nursing home care. Method This study had a quasi-experimental design with two measurements. 67 primary informal caregivers in 19 group living homes and 99 primary informal caregivers in 7 regular nursing homes filled in a questionnaire upon admission (baseline measurement) of their relative and six months later (effect measurement). Linear and logistic regression analyses were performed on three outcomes of psychological distress: psychopathology, caregiving competence and caregiver burden. Results There were no significant differences in caregiver competence and caregiver burden between informal caregivers of residents in group living homes and those in regular nursing homes, although there was a trend towards less psychopathology in group living homes after adjustment for confounding. Conclusion Informal caregivers of residents in group living homes do not have less psychological distress than informal caregivers of residents in regular nursing homes. Although there was a trend towards less psychopathology in informal caregivers of group living homes, the amount of symptoms remained very high in both caregiver groups. This means that the psychological well-being of caregivers deserves the continuing attention of health care providers, also after admittance of their relative in a nursing home facility. Aging and Mental Health, in press. - Working in group living homes for older people with dementia: the effects on job satisfaction and burnout and the role of job characteristics Background Group living homes are a fast growing form of nursing home care for older people with dementia. This study seeks to determine the differences in job characteristics of nursing staff in group living homes and their influence on well-being. Methods We examined the Job Demand Control Support (JDCS) model in 183 professional caregivers in group living homes and 197 professional caregivers in traditional nursing homes. Multilevel linear regression analysis was used to study the mediator effect of the three job characteristics of the JDCS-model (demands, control and social support) on job satisfaction and three components of burnout (emotional exhaustion, depersonalisation and decreased personal accomplishment). Results Results showed that demands were lower in group living homes, while control and social support from co-workers were higher in this setting. Likewise, job satisfaction was higher and burnout was lower in group living homes. Analysis of the mediator effects showed that job satisfaction was fully mediated by all three psychosocial job characteristics, as was emotional exhaustion. Depersonalisation was also fully mediated, but only by control and social support. Decreased personal accomplishment was partially mediated, again only by job characteristics control and support. Conclusion This study indicates that working in a group living home instead of a traditional nursing home has a beneficial effect on the wellbeing of nursing staff, largely because of a positive difference in psychosocial job characteristics.
14
International Psychogeriatrics 2008 Oct, 20 (5), 927-940. - Small-scale group living for elderly with dementia: a clarification Summary This article discusses the results of a Concept Mapping, held to clarify the concept of small-scale group living for elderly with dementia. Seventeen experts from different backgrounds formulated 91 statements about small-scale group living. These were subsequently depicted on a concept map with two dimensions: care versus living and individual versus context. The statements were then divided into six clusters by hierarchical clusteranalysis. Five of these clusters centred around the arrangements of the individual lives of the residents and the collective lives of residents and staff, while only one held statements about the physical characteristics of small-scale group living. Therefore, it can be concluded from this Concept Map that small-scale group living is not so much determined by the physical characteristics but by the organisational features of the care context. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 2007 March, 38 (5), 17-26.
15
Essay Jos van der Lans – Binnenlands Bestuur, 29 juni 2008 Trefwoorden: wmo, welzijnswerk, verbinden WMO kan niet zonder nieuw welzijnswerk
Het zou mij niet verbazen als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ooit, in een verre toekomst, in de studiebroeken terecht zou komen als hèt voorbeeld van hoe je een wet niet moet invoeren. Want wie een wettelijke instrumentarium ontwerpt dat er toe moet leiden dat burgers meer participeren, moet de invoering van zo’n wet natuurlijk niet laten domineren door uitgerekend dat aspect van de wet, waar in die participatie misschien wel het minst aan de orde is: de huishoudelijke zorg bij mensen thuis. Dan staat meteen alles en iedereen op het verkeerde been. En dat is precies wat er de afgelopen anderhalf jaar gebeurd is: de WMO werd een wet van angst en beven.. Anderhalf jaar na de invoering lijkt het ergste voorbij. De aanbestedingen zijn overal afgerond, de WMO-loketten zijn geïnstalleerd, er is ijverig gewerkt aan de verplichte visienota’s en op een enkele dramatische uitzondering na zijn grote rampen voorkomen. Toch is er geen reden om opgelucht adem te halen, want het echte WMO-werk moet nog beginnen. Het is velen in de consternatie wellicht ontgaan, maar de WMO is niet alleen het samenvoegen van de Wet Voorzieningen Gezondheidszorg (WVG) met een deel van de AWBZ. Ook de welzijnswet is in de WMO is opgegaan, met als idee dat het oude welzijnswerk daarmee een nieuwe impuls zou krijgen. Daar is bitter weinig van terecht gekomen. De WMO-monitor van MOVISIE legt in dit verband de vinger heel precies op de zwakke plek. De twee onderzoekers, Vasco Lub en Ard Sprinkhuizen, concluderen dat de WMO eigenlijk vooral tot veel beleidstumult heeft geleid en een voortdurende vraag aan allerhande patiënten- en cliëntenorganisaties om te participeren in het beleid van het bestuur, terwijl het juist om het omgekeerde gaat. Het gaat er niet om dat mensen participeren in de systeemwereld van het bestuur, het gaat er juist om dat professionele instanties een ondersteunende rol van betekenis gaan spelen in de leefwereld van burgers. Daar zou de WMO over moeten gaan en daar is, zo concludeert MOVISIE, nog nauwelijks een begin mee gemaakt. Ook staatssecretaris Bussemaker lijkt zich dat te realiseren. In haar begin juni uitgebrachte derde WMO-voortgangsrapportage constateert ze dat de WMO te veel wordt gezien als een technische operatie en te weinig wordt aangegrepen om ook echt ‘nieuw, proactief welzijnsbeleid’ te maken, dat volgens de staatssecretaris draait om drie kernprincipes: verbinden, integraliteit en lokaal maatwerk. Kennelijk begrijpt ze zelf dat dat – met alle respect – betrekkelijke open deuren zijn, want ze kondigt meteen maar aan daar in het najaar met een speciaal programma meer inhoud aan te geven. Dat is in ieder geval wat, want daarmee dient zich eindelijk het vraagstuk aan dat voorafgaand aan de invoering van de WMO bediscussieerd had moeten worden. Wat is – in het kader van de participatiegedachte van de WMO – eigenlijk de taak van het welzijnswerk? Dat die vraag nu eindelijk aan de orde komt is hard nodig want het welzijnswerk is in ons land totaal murw geslagen. In politiek opzicht is het aangeschoten wild, waar in gemeentekringen tamelijk willekeurig mee wordt omgesprongen. De financiering sleept zich van gemeentebegroting naar gemeentebegroting voort, via projecten wordt er een soort beleidsmatig plak- en knipwerk gedaan, dat – in de woorden van de Utrechtse lector Hans van Ewijk – eerder leidt tot ‘georganiseerde discontinuïteit’ dan tot duurzame sociale investeringen. De welzijnsorganisaties zijn een soort pakhuizen geworden van verschillende activiteiten, zoals kinderopvang, buurthuiswerk, sociaal-cultureel werk, jongerenwerk, opbouwwerk, die zich inmiddels van aanbesteding naar aanbesteding worstelen en waarvan de managers als ware tovenaarsleerlingen hun begrotingen draaiend weten te houden. Waarbij ze elke euro ook nog eens drie keer moeten verantwoorden en noodgedwongen zichzelf op een steeds grotere schaal organiseren, terwijl het beleid juist vraagt om steeds fijnere vormen van gebiedsgerichte aanpak. Dat kan niet goed gaan. Het kan dus geen kwaad dat we daar – landelijk en lokaal – eens een goede discussie over voeren, want we hebben er de afgelopen twintig jaar een potje van gemaakt. De WMO biedt daartoe een uitgelezen gelegenheid, omdat het een wet is die erop gericht is burgers voortdurend
16
op hun eigen kracht en vermogen aan te spreken, te stimuleren en in beweging te laten komen. Dat uitgangspunt biedt op zichzelf al een ander, positiever perspectief dan het oude zorg- en welzijnsdenken dat veel meer geënt was op het problematische, het zorgwekkende. Niet dat in het kader van de WMO voor dat laatste geen oog zal zijn, integendeel. Maar het aardige is nu juist dat de WMO uitnodigt tot een denkkader en een handelingspraktijk waarin het zorgwekkende niet als een geïsoleerd gegeven wordt gezien, maar juist voortdurend in verbinding wordt gebracht met mogelijkheden, met gezonde sociale systemen. Juist daarom wordt de WMO terecht omschreven als een participatiewet, of als een wet die er voortdurend op gericht is om mensen te empoweren, om ze een plek te geven in of de weg te wijzen naar gezonde, aantrekkelijke, gezellige sociale verbanden en systemen. Dat is de essentie van de WMO. Dat is niet gebaseerd op een ouderwetse visie waarin nostalgisch wordt verlangd naar een overzichtelijke samenleving waarin naastenliefde en gemeenschapszin als vanzelf tot een hoge staat van medemenselijkheid leiden. Niet alleen heeft zo’n samenleving nooit bestaan, in de moderne omstandigheden van een complexe en geïndividualiseerde samenleving is die nostalgie misplaatst, omdat het letterlijk de plank misslaat. Juist de meer modern-stedelijke e samenlevingen produceren immers hun eigen nieuwe vormen van zorgzaamheid en saamhorigheid, maar ook van isolement en uitsluiting. De kunst van de WMO is nu juist om bij die nieuwe moderne omstandigheden aansluiting te zoeken en de sturingsinstrumenten daar op af te stellen. En de vraag is nu: hoe doe je dat? En vooral: hoe doe je dat met mensen die moeilijk bereikbaar zijn, kwetsbaar zijn, achterblijven of zorg- of uitkeringsafhankelijk zijn? En wat moet je dan doen? De essentie van het nieuwe welzijnswerk is dat zij de kwaliteit in huis heeft om op deze vragen een professioneel antwoord te bieden. En daarvoor is het woord dat staatssecretaris Bussemaker zo vaak in de mond neemt – ‘verbinden’ – welbeschouwd zo gek nog niet. Want het gaat inderdaad om het leggen van verbindingen tussen mensen. In een moderne complexe samenleving is dat voor veel mensen die op enigerlei wijze vastlopen en niet verder komen een probleem, temeer daar oude natuurlijke opvangmechanismen in veel gevallen zijn verdwenen. In het oude welzijnsdenken wordt de persoon in kwestie geacht zich in zulke gevallen bij de garage (het loket) te vervoegen, in het nieuwe welzijnsdenken komt de wegenwacht langs om hem haar weer op gang te brengen. Vanuit die gedachtegang zou zich de nieuwe identiteit van het welzijnswerk moeten ontwikkelen. Als een vorm van professionaliteit die verbindingen tot stand kan brengen tussen kwetsbaar en krachtig, tussen ongezond en gezond, tussen zwak en sterk, tussen arm en rijk, tussen kansloos en succesvol, tussen talenten en mogelijkheden. En dat is niet zozeer het wegwijzen van mensen naar collectieve voorzieningen of trajecten, maar dat is steeds meer het organiseren en tot stand brengen van wat ik maar geïndividualiseerde vormen van solidariteit noem. Het feit bijvoorbeeld dat er in Amsterdam een grote groep mensen is die bereid is om allochtone middelbare scholieren met hun huiswerk te begeleiden is zo’n vorm van geïndividualiseerde solidariteit. Maar wel een vorm van solidariteit die niet langs natuurlijke weg tot stand komt, die georganiseerd moet worden. Dat is wat het nieuwe welzijnswerk zou kunnen doen. Daar is grote behoefte aan, niet voor niets prijkte het mentorschap (en dus de organisatie daarvan) bovenaan de sociale agenda die de lezers van de Volkskrant een aantal jaren geleden samenstelden. Het geeft aan dat er een tendens is om solidariteit in ons land steeds minder langs voorzieningen en instituties te organiseren en steeds meer langs geïndividualiseerde lijnen tussen mensen. Dat vraagt dus wel om verbindingsmakelaars en het welzijnswerk zou die moeten en kunnen leveren. Dat gebeurt ook steeds meer. Zie de bewonersadviseurs in verschillende Amsterdamse stadsdelen, kijk naar de talentenmakelaars in de Deventer Rivierenwijk, zie de vroegtijdige interventies als het gaat om huurschulden, in alle gevallen gaat het om pogingen om mensen weer in te sluiten en om verbindingen te maken. In de jeugdzorg en bij problematische gezinnen werk men bijvoorbeeld met de eigen kracht centrale, ook een poging om krachtbronnen te mobiliseren rondom een systeem dat in de problemen is geraakt. Oók een vorm van verbindingen leggen. Al dat soort activiteiten vragen om een soort professionaliteit die zich daadwerkelijk staande weet te houden in de leefwereld van burgers en daarin ondersteunend kan zijn. Dat is, zo leert de praktijk, makkelijker gezegd dan gedaan. Die frontlinieprofessionaliteit is de afgelopen twintig jaar uit angst voor opdringerigheid, privacyschendingen en paternalisme en dankzij het vraagsturingsdenken uit de welzijnspraktijk verdwenen. Ten onrechte blijkt nu. Het idee dat meer
17
zelfverantwoordelijkheid van burgers automatisch zou leiden tot minder professionele begeleiding blijkt op veel plaatsen in het land een illusie. De nieuwe opdracht die de WMO in de praktijk moet gaan brengen is dat actief burgerschap vraagt om actief professionalisme. Maar die wijsheid is nog lang niet doorgedrongen in de stadhuizen van het land, ondanks het feit dat men zich overal de hersens pijnigt over de verhouding tussen civil society en de lokale overheid. Weliswaar lijkt WMO-staatssecretaris Bussemaker er inmiddels van doordrongen, maar veel meer dan management-by-speech kan van haar niet verwacht worden. Het idee van de WMO was immers dat de gemeenten de baas zijn. Zij gaan er nu helemaal zelf over. En in gemeentekringen likt men nog volop de wonden van de door het rijk veroorzaakte invoeringsperikelen. Dat er juist nu doorgepakt moet worden om de claimcultuur te veranderen in een ontwikkelcultuur en het oude ‘garage’ zorgdenken te vervangen door het nieuwe ‘wegenwacht’ welzijnsdenken lijkt in veel gemeentekringen nog een brug te ver. Toch zal men over die brug heen moeten om van de WMO echt een succes te maken. Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Hij publiceerde onlangs het boek Ontregelen – de herovering van de werkvloer (uitgeverij Augustus). Zie voor meer WMO-bijdragen van zijn hand: www.josvdlans.nl
18
Informatie bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties Bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties Op 14 juni 2001 is - op initiatief van Aedes vereniging van woningcorporaties - de Stichting Maatschappelijke Locatieontwikkeling (MLO) opgericht. Inmiddels participeert ook ActiZ, de brancheorganisatie voor zorgondernemers in de markt van zorg, wonen, welzijn, preventie en aanverwante diensten. Deze stichting heeft een bijzondere leerstoel gevestigd aan de Radboud Universiteit van Nijmegen: de leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties. De Stichting MLO streeft ernaar om voor deze leerstoel een breed draagvlak te creëren in de kring van de leden van Aedes, te weten de woningcorporaties, evenals bij zorgaanbieders en andere maatschappelijk betrokken organisaties.
De leeropdracht De bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties richt zich op onderwijs over en onderzoek naar strategieën en condities voor maatschappelijk ondernemen met grond en locaties. Speciale aandacht gaat daarom uit naar corporaties en organisaties die zich richten op het aanbieden van wonen met zorg. De bijzondere leerstoel wil hiermee bijdragen aan nieuwe ontwikkelingen in het maatschappelijk ondernemen met grond en locaties en de daaraan verbonden aspecten van het vastgoedmanagement. Dit met een open oog voor de belangen, de posities en de samenwerkingsvormen tussen maatschappelijke ondernemers en de markt. Ook de manier waarop de overheid condities schept voor deze vormen van maatschappelijk ondernemen hoort bij het terrein van de leerstoel.
Het doel Het doel van de bijzondere leerstoel is wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te verbinden aan de dagelijkse praktijk van corporaties, aanbieders van wonen en zorg en andere marktpartijen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van strategieën voor het verkrijgen van bouwgrond voor betaalbare huurwoningen, en aan samenwerking bij gebiedsontwikkeling voor woonzorgzones. Verder draagt de leerstoel bij aan de instroom van nieuwe medewerkers en de verdergaande professionalisering van corporaties en aanbieders van wonen met zorg. De bijzondere leerstoel is bovendien een centrum waar oplossingen worden gevonden voor binnen de leerstoel vallende vraagstukken waarmee de verschillende organisaties worden geconfronteerd, bijvoorbeeld in samenwerking met het Aedes-ActiZ Kenniscentrum Wonen-Zorg en de SEV. De bijzondere leerstoel moet ook meer structurele aandacht opleveren in wetenschap, onderwijs en media voor de manier waarop maatschappelijke ondernemers omgaan met grond, locaties en vastgoed.
19
Maatschappelijk ondernemen Met maatschappelijk ondernemen bedoelt de Stichting MLO het handelen van ondernemingen die het realiseren van maatschappelijke doelstellingen als kern van hun missie beschouwen. In eerste instantie kan worden gedacht aan non-profit- of not-for-profitorganisaties. Maar ook de activiteiten van commerciële organisaties, waarbij deze bewust afzien van winst(maximalisatie) om de gewenste doelen te realiseren - vaak aangeduid als maatschappelijk verantwoord ondernemen dragen bij aan het realiseren van maatschappelijk gewenste doelstellingen. Deze grensoverschrijdende ontwikkelingen zijn ook relevant voor de activiteiten van de leerstoel.
Vestiging De bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties is gevestigd aan de Faculteit der Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit te Nijmegen en bestaat sinds 2002. Het college van bestuur heeft in maart 2007 de bijzondere leeropdracht met een tweede periode van vijf jaar verlengd. Daarmee is continuïteit gewaarborgd bij de verdere uitwerking van specifieke elementen van de leeropdracht. De belangrijkste disciplines binnen de faculteit waarbij de bijzondere leerstoel aansluit zijn: planologie, bedrijfswetenschappen en bestuurskunde. Samenwerking met andere universiteiten - waaronder TU Delft, UvA (ASRE) en TU Eindhoven - vindt plaats rond (onderwijs)thema’s en onderzoeksprojecten. De leerstoel heeft met het OTB het initiatief genomen voor een Europees onderzoeksnetwerk Land for social housing.
Bijzonder hoogleraar Met ingang van 1 april 2002 is dr. ir. G.R.W. de Kam benoemd als bijzonder hoogleraar. De heer De Kam heeft een jarenlange ervaring als beleidsadviseur bij de Nationale Woningraad en later bij Aedes vereniging van woningcorporaties op het gebied van grondbeleid, erfpacht en herstructurering. In 1996 promoveerde hij aan de Technische Universiteit Delft op het proefschrift Op grond van beleid - locaties voor sociale woningbouw, grondbeleid en ruimtelijke spreiding van welstand in en rond Den Haag. Hij heeft onderzoek gedaan naar en beleidsadviezen gegeven voor het stimuleren van kleinschalige woonvormen voor mensen met een handicap en de herontwikkeling van instellingsterreinen. Als ambtelijk secretaris van het Aedes-Forum voor Inspiratie en Zingeving is hij nauw betrokken geweest bij de gedachtevorming rond het maatschappelijk ondernemen.
Thema's Actuele thema’s die tot het werkprogramma van de bijzondere leerstoel Maatschappelijk ondernemen met grond en locaties behoren:
Bij wonen gaat het om de strategie en het portefeuillebeheer van sociale verhuurders, zowel bij nieuwbouw als bij herstructurering van bestaande wijken. Thema’s die kunnen worden benoemd zijn: •
• • •
Het optreden van corporaties op de grondmarkt, in het bijzonder combinaties van strategieën van corporaties en overheidsbeleid die het verkrijgen van bouwgrond voor betaalbare huurwoningen bevorderen condities voor grondexploitatie en vormen van publiek-private samenwerking bij herstructurering van bestaande woonwijken met veel corporatiebezit relatie tussen maatschappelijke investeringen in de wijkaanpak en vastgoedwaarde concretisering van het begrip maatschappelijk rendement en de toepassing daarvan bij investeringsbeslissingen van corporaties
20
•
internationaal vergelijkend (Europees) onderzoek naar de effectiviteit van grondbeleid voor sociale woningbouw en de herstructurering van bestaand stedelijk gebied, en naar de houdbaarheid van nationaal beleid op dit gebied in het licht van zich ontwikkelende Europese regelgeving.
In de zorgsector vragen onderwerpen als de transformatie van verzorgingshuizen en andere instellingen, extramuralisering en deconcentratie (wonen in wijken) de aandacht. Hier liggen uitdagingen, zowel voor de maatschappelijke ondernemers op het terrein van wonen en zorg, als voor de overheid. Thema’s die zich aandienen zijn: • • •
planologische/beleidsmatige condities en management van vastgoed bij de herontwikkeling van bestaande instellingsterreinen strategische beslissingen over locaties en vastgoed in de zorg tegen de achtergrond van nieuw beleid dat de risico’s van vastgoed geheel bij de instellingen legt optimaliseren van maatschappelijk en financieel rendement bij het tot stand brengen van woonzorg-zones, zowel op nieuwe locaties als bij de herstructurering van bestaande woonwijken.
De Stichting MLO Het bestuur van de Stichting MLO bestaat uit: • • • • • •
dr. D.K.J. Tommel, voormalig staatssecretaris VROM - voorzitter drs. J.L. Kauffeld, vice-voorzitter van de Raad van Bestuur van Evean Groep Meppel secretaris J. Bieze, voormalig lid raad van bestuur Volkshuisvestingsgroep Woonbron-Maasoevers penningmeester mr. H.W. van Heuven, directeur Aedes vereniging van woningcorporaties H. Draaisma, voormalig directeur bestuurder woningcorporatie, thans zelfstandig adviseur/ interim manager H.H. Reininga, directeur-bestuurder Woonstichting Singelveste.
De Stichting MLO is ingeschreven in het Handelsregister te Hilversum onder nummer 32086456. Belang Een bijzondere leerstoel wordt niet gefinancierd door de overheid of de universiteit. Daarom moeten de benodigde financiële middelen beschikbaar worden gesteld door belanghebbenden. Aedes vereniging van woningcorporaties draagt als initiatiefnemer in aanzienlijke mate bij in de financiering en ook ActiZ levert een financiële bijdrage. Maar er is meer nodig. Bent u overtuigd van het belang van de Bijzondere leerstoel maatschappelijk ondernemen met grond en locaties, dan kunt u dit kenbaar maken door contact te zoeken met het bestuur van de Stichting MLO, Postbus 123, 8330 AC Steenwijk, telefoon (0521) 57 84 58.
Uiteraard willen we u tijdens een persoonlijk onderhoud graag meer informatie verstrekken. Voor het maken van een afspraak kunt u contact opnemen met mevrouw S. Stapel via bovengenoemd telefoonnummer. U kunt ook een mail sturen naar
[email protected].
Website Meer informatie over activiteiten en publicaties van de bijzondere leerstoel vindt u op de website www.ru.nl/fm/kam.
21