‘Maar hier gaat alles gewoon verder.’ Het journalistieke ethos van Lieve Joris in De poorten van Damascus Hilde van Belle IN 53 (2): 141–158 DOI: 10.5117/IN2015.2.BELL
Abstract But here everything keeps going on. Lieve Joris’ journalistic ethos in De poorten van Damascus In her book De poorten van Damascus (Damascus’ gates) (1993), Lieve Joris reports on her longtime stay in the early nineties with an old friend in Damascus. As a literary journalist, Joris diverges from the conventional reporting style that follows strict rules in order to ensure an objectivity effect, and chooses a narrative form that allows for more personal interaction between journalist and source. Since this narrative form is widely used in fiction, Joris runs the risk of losing her ethos as a journalist. I will examine in what ways Joris negotiates this ethos, and how she manages to bring the risks of her personal and empathic style of journalism to the fore. This analysis draws from the rhetorical perspective introduced by Ruth Amossy, and particularly its focus on ethos both in media and literary discourse. Keywords: Ethos, literary journalism, narrative journalism, travelogue, Lieve Joris, Ruth Amossy
1
Inleiding Het probleem was alleen dat het verhaal over haar ging. ‘Kan je het hoofdpersonage aan het einde van het boek niet laten sterven?’ vroeg ze met een klein stemmetje (Joris 201, p. 276).
In het nawoord bij de vijftiende druk van De poorten van Damascus beschrijft Lieve Joris haar bezorgdheid voor het verdere lot van Hala, het VOL. 53, NO. 2, 2015
141
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
hoofdpersonage uit het boek. In overleg met Hala probeert Joris ‘het sociale drama achter de rapporten die Amnesty International jaarlijks over Syrië publiceerde’ (Joris 2012, p. 276) te beschrijven zonder haar Syrische vriendin hiermee in de problemen te brengen. Hala’s wantrouwen en angst voor de Syrische veiligheidsdiensten vormen een belangrijk thema in het boek, een thema waar de ik-verteller voortdurend mee geconfronteerd wordt en dat haar positie als journalist compliceert. Hiermee roept ze vragen op naar de onderlinge afhankelijkheid van journalist en bron, en naar de politieke en intersubjectieve grenzen van journalistiek. Joris wil niet alleen een goed verhaal vertellen; ze wil dat doen binnen haar beperkingen en mogelijkheden als journalist. Dit blijkt uit de manier waarop ze zichzelf profileert als schrijver, als journalist en als vriendin van Hala. De vraag hoe Lieve Joris haar journalistieke ethos in het boek De poorten van Damascus (1993) oproept vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. De theoretische invalshoek voor deze studie wordt gevormd door het werk van Ruth Amossy. Haar retorisch perspectief maakt het mogelijk om zowel literaire als niet-literaire tekstaspecten in het onderzoek te betrekken en om de tekst te appreciëren vanuit zijn communicatieve en retorische kracht. Bovendien heeft Amossy ook aandacht voor de wisselwerking tussen discursieve en pre-discursieve aspecten van een tekst (Amossy 2004, p. 65). Vooral haar visie op ethos als een manier om de dynamiek van teksten op te sporen lijkt in dit onderzoek een relevant uitgangspunt. Zo is het de vraag of en op welke manier Joris haar prediscursief ethos als (reis)journalist bevestigt of juist ontkent, en meer concreet welke aspecten ze naar voren haalt om haar autoriteit te garanderen. Hoe profileert de verteller-getuige zichzelf expliciet, welke stijlmiddelen zet ze hierbij in, en welke interacties met andere karakters moeten dit beeld bevestigen? (Amossy 2001, p. 14). In de conventionele vormen van het mediadiscours ontwikkelt de verteller/journalist doorgaans een sterk ethos van betrouwbaarheid, neutraliteit en intellectuele integriteit. Strikte stijlvoorschriften die de zogenaamde objectiviteit onderstrepen, zoals bijvoorbeeld de afwezigheid van een ikverteller, moeten daarbij de illusie van transparante taal handhaven. Mediateksten doen zich doorgaans voor als een spiegel, of als een trouw verslag van een referent die bestaat en betekenis heeft buiten de tekst, aldus Amossy: Rappelons d’abord brièvement quelques moyens dont dispose le discours journalistique pour pratiquer un effacement énonciatif aussi systématique que possible. Les faits sont présentés comme un simple reflet du réel à partir d’un
142
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
discours dont le locuteur s’absente: pas de discours en première personne, pas de commentaire ni de jugement explicite, gommage des marques de subjectivité telles que les évaluatifs (c’est beau), les axiologiques (c’est bien), les affectifs (c’est triste), citation exacte des sources de l’information, mise en scène du discours rapporté – l’article se faisant simple l’écho de ce qui est dit ailleurs. D’autres procédés discursifs ont été repérés, comme l’assertion, la présupposition, la prise de parole au nom de l’opinion publique (‘on’, ‘les Français’), la juxtaposition, etc. (Koren 1996). Ainsi se crée ce que Kerbrat-Orrechioni nomme des effets d’objectivité (1980:151). S’y ajoutent les fameux ‘effets de réel’ de Barthes, qui consistent en la mention de détails qui ne paraissent pas fonctionnels et semblent être relevés uniquement parce qu’ils étaient là. L’article se donne sinon comme un miroir – c’est l’illusion réaliste – du moins comme le rapport fidèle d’un référent qui existe et fait sens en dehors de lui (Amossy 2010, p. 201). Laten we eerst nog even stilstaan bij enkele middelen waar het journalistieke discours gebruik van maakt om het spreken op een zo systematisch mogelijke manier uit te wissen. De feiten worden gepresenteerd als een eenvoudige weergave van de realiteit door middel van een discours waaruit de spreker verdwijnt: geen gebruik van de eerste persoon, geen commentaar noch expliciet oordeel, uitwissing van subjectiviteitskenmerken zoals evaluatieve taal (het is mooi), axiomatische taal (het is goed), affectieve taal (het is triest), letterlijke quotering van bronnen, enscenering van het gerapporteerde discours – zodat het artikel zich voordoet als de echo van wat elders gezegd is. Andere discursieve procedés worden ingezet..., zoals de bevestiging, de veronderstelling, het spreken in naam van de publieke opinie (‘men’, ‘de Fransen’), de tegenstelling, etc. (Koren 1996). Dat is de manier waarop objectiviteitseffecten – de term is van Kerbrat-Orrechioni – gecreëerd worden. Daaraan kunnen we nog de bekende ‘effets de réel’ van Barthes toevoegen, die bestaan uit het weergeven van details die geen functie lijken te hebben en die enkel vermeld lijken te worden omdat ze er waren. Het artikel doet zich voor als een spiegel dat is de realistische illusie - of toch tenminste als een getrouwe weergave van een referent die bestaat en zin heeft daarbuiten (Amossy 2010, p. 201, vert. HVB).
De pseudo-onpartijdigheid waarmee de verteller zichzelf op de achtergrond houdt kan beschouwd worden als een noodzaak inherent aan het mediadiscours, maar ook als een strategie om ideologische factoren te verhullen. De journalist zit gewrongen in een dubbele terughoudendheid veroorzaakt door een ‘nécessité de transmettre une information non biaiVAN BELLE
143
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
sée et l’impossibilité de dire sans orienter’ (Amossy 2010, p. 200). Bovendien is de rol van ‘la presse dite d’information’ niet beperkt tot zoiets als het bewaken van de democratie: de journalist wil ook nog een aantrekkelijk verhaal presenteren (Amossy 2010, pp. 200-201). Naast deze conventionele nieuwsgerichte journalistiek bestaan vele alternatieve vormen waarin de werkelijkheid op een andere manier geclaimd wordt en de rol van de journalist anders ingevuld. Verhalende journalisten kiezen ervoor om af te wijken van de vertrouwde vormen van rapporteren en laten daarmee het klassieke adagium van de objectiviteit achter zich. Door hun afwijkende stijl en verteltechnieken doorbreken ze moedwillig de illusie van objectiviteit en transparante taal waar mainstream journalistiek op drijft, en leggen ze de kloof tussen taal en realiteit bloot. Hoewel narratieve journalistiek zich niet aan de conventionele stijlvoorschriften houdt die objectiviteit moeten suggereren, is het bij deze auteurs echter allerminst de bedoeling hun journalistieke professionaliteit op te geven. Als narratieve journalisten een aantrekkelijk en indringend verhaal willen vertellen, dan doen ze dat vanuit de intuïtie of de overtuiging dat ze daarmee goede journalistiek afleveren. Zoals Norman Sims het formuleert: One can certainly write in narrative form while acknowledging the principles of objectivity such as not being an advocate or propagandist, exercising balance and even-handedness, and remaining open to persuasion from the facts encountered in research (Sims 2012, p. 214).
De narratieve vorm is een afwijking van conventionele journalistiek die in de eerste plaats een objectiviteitseffect beoogt, maar dat betekent niet dat verhalende journalisten hun ‘commitment to reporting’ zouden opgeven (Maras 2013, pp. 71-72). Omdat het vertellen van boeiende verhalen veeleer thuishoort in het domein van de literatuur, ontstaat bovendien een nieuwe paradox: wie van de conventionele journalistieke stijl wil afstappen en zogenaamd literaire elementen wil inschakelen, introduceert daarmee onvermijdelijk een suggestie van fictie en verbeelding en zet daarmee zijn journalistieke geloofwaardigheid op het spel, aldus Harbers en Broersma: ‘Some stories seem too good to be true. [...] what reads like a novel will probably be as truthful as a novel (Harbers & Broersma 2014, p. 640). Het komt er voor deze journalisten dus op aan om een boeiend verhaal te vertellen zonder hun journalistieke geloofwaardigheid te compromitteren (Ceelen en Bergeijk 2007, p. 165). Een journalist die literaire middelen gebruikt om zijn rol als 144
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
getuige te vervullen, heeft niet per se de bedoeling om te ‘basculer dans la fiction, mais au contraire pour donner à la scène son relief particulier’ (Amossy 2010, p. 205). In dit onderzoek ga ik na welke strategieën Joris inzet om haar journalistiek ethos te garanderen. Ik wil opsporen waar ze (reis)journalistieke gewoontes volgt, waar ze eigen accenten legt, en wat het effect daarvan is. Het boek lijkt immers een weinig journalistieke opzet te hebben: het beschrijft het maandenlange verblijf van de journaliste bij een Damasceense vriendin. Het verslag/verhaal wordt bovendien gepresenteerd door een autodiëgetische, zeer aanwezige, subjectieve ik-verteller, die voortdurend persoonlijke reacties formuleert op de gebeurtenissen en op de fatalistische en paranoïde houding van haar tegenspeelster. De opvallende subjectiviteit, die veraf staat van de ‘tentative de gommer les traces de l’ethos’ (Amossy 2010, p. 200) van de conventionele journalistiek, concentreert zich rond de relatie tussen het personage Lieve Joris en haar Syrische gastvrouw Hala. Deze keuze voor een zeer aanwezige subjectieve ik-verteller die zich bovendien tot één bron beperkt suggereert veeleer een literaire benadering die het ethos van de journaliste zou kunnen aantasten of compromitteren. Door op zoek te gaan naar die spanning leg ik een heel eigen dynamiek van dit werk bloot. Binnen een onmiskenbaar literair verhaal weet Joris op een ingenieuze manier niet alleen af te rekenen met journalistieke dogma’s zonder daarbij het realiteitseffect op te geven, maar slaagt ze er tegelijk ook in om de grenzen van de subjectiviteit op te zoeken. Dat gebeurt bovendien op een onnadrukkelijke manier. Haar eigen bescheiden visie is in dat verband tekenend: ‘Noem mij maar gewoon schrijver’ (Ceelen & Bergeijk 2007, p. 158).
2
Bron en tegenspeelster
Lieve Joris deelt het huis en de zorgen van Hala en haar dochtertje; ze vergezelt hen bij de talrijke verplichte familiebezoeken, luistert naar de angst en boosheid van Hala om een politiek systeem dat haar communistische echtgenoot tot een leven als politiek gevangene veroordeelt, hun huwelijk bedreigt, en haar eigen leven vergalt. Toenadering en conflicten tussen de twee vrouwen vormen een belangrijk motorisch principe in het verhaal. Soms zijn de symbiose en de wederzijdse (h)erkenning groot, en worden de personages gepresenteerd als vriendinnen, soms als twee zussen, en af en toe zelfs als twee echtgenoten (Joris 2012, p. 116). De heimelijke verwarring die Joris overspoelt na een toevallige ontmoeting met een VAN BELLE
145
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
vrijpostige sigarettenverkoper bevestigt dit plaatje. Op sommige momenten lijken de vrouwen zelfs hun dromen te delen, en kunnen we bijna spreken van een spiegelrelatie, maar net zo goed zorgen de afstand en het onbegrip vaak voor een diepe kloof. Telkens wanneer de ik-figuur zichzelf betrapt op boosheid en onbegrip verschijnt de journalistieke reflex en probeert ze haar reactie te compenseren door een soort standaard zelfonderzoek waarin ze de rollen omkeert en zich afvraagt hoe zij zelf zou reageren in zo’n situatie. Uiteindelijk is het toch een fikse persoonlijke ruzie die de climax van het verhaal vormt. (‘Ik ben opgestaan; ik geloof dat ik een wodka nodig heb. Maar in de keuken word ik pas echt kwaad’, Joris 2012, p. 256). Met een doorgedreven duoverhaal als dit wijkt Joris af van meer traditionele vormen van (reis)journalistiek waarbij de plot zich bijvoorbeeld ontvouwt rond allerlei verschillende ontmoetingen die de neutraliteit en de kritische afstand van de journalist-verteller beter kunnen garanderen. Dit is ook de positie die Joris in ander werk kiest, zoals Terug naar Congo of De melancholieke revolutie. In De poorten van Damascus werkt de auteur echter met één hoofdbron, een tegenspeelster waar ze maandenlang mee optrekt. Deze techniek werkt de claustrofobische atmosfeer goed in de hand, terwijl het risico dat deze keuze tot een soort journalistieke tunnelvisie zou leiden gecompenseerd wordt door een andere veelheid: niet alleen uitlatingen van Hala, maar ook die van haar vrienden, familie, buren en collega’s worden tot een kleurrijk mozaïek van meningen samengevoegd. Bovendien wordt het verhaal levendig gehouden door de show don’t tell-techniek: het zijn steeds weer concrete situaties en geciteerde uitspraken in dialogen die de aanleiding vormen voor de meer abstracte ‘journalistieke’ beschouwingen waar de auteur zich mondjesmaat aan waagt. Binnen dit subtiele spel van afstand en toenadering en de doorgedreven focus op één behoorlijk complexe situatie moet de betrouwbaarheid van de verteller veilig gesteld worden en de grote persoonlijke betrokkenheid in evenwicht gebracht met het journalistieke doel. In de journalistiek spreekt men van human interest wanneer het harde nieuws aangevuld wordt door concrete verhalen met herkenbare personages, maar deze techniek kan ook ruimer geduid worden. Joris lijkt zich hier te beroepen op de bekende topos dat juist de grootste intimiteit en particulariteit een universele – of maatschappelijke – waarde kunnen creëren. Of zoals Lut Missinne het formuleert: ‘Het particuliere is interessant omdat het universeel wordt en de individualiteit van de beschreven ervaringen weet te overstijgen’ (Missinne 2013, p. 17). De situatie in Damascus is op dat moment (1991) 146
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
geen brandende politieke actualiteit, en de concrete aanleiding voor het verblijf is het hernemen van een vroegere vriendschap tussen de twee vrouwen (Joris 2012, p. 18). Uiteraard speelt het bezoek zich af in de schaduw van de golfoorlog (1990-1991), maar liever dan frontlijnjournalistiek te bedrijven, stelt Joris zich tot doel het leven te beschrijven in een relatief stabiele Arabische maatschappij waar het moslimfundamentalisme (op dat moment) alsnog weinig kansen heeft (Osstyn 1995, p. 83). Over dit journalistieke doel laat ook de paratekst overigens geen twijfel bestaan: De poorten van Damascus is een ‘boek’ van Lieve Joris dat doordringt tot het ‘sinistere wezen van de Syrische dictatuur’. Het is blijkbaar geen ‘roman’, en het wordt aangeprezen om zijn internationale uitstraling, actualiteit én intimiteit. Volgens de achterflap gaat het over het ‘hart van een complex, miskend land’ (Alain Gresh, Le Monde Diplomatique), over een despoot die ‘in de verborgen hoeken van het intieme leven binnendringt’ (Libération) en over het alledaagse leven in de moderne Arabische wereld dat ‘intiem geschetst’ wordt (William Dalrymple). ‘We praten over reizen, over reisverhalen’ zegt Lieve Joris in haar dankwoord voor de Henriette Roland Holst-prijs in 1993: Ik voel me met deze typering steeds minder op mijn gemak. Zaïre, Hongarije, Syrië – de keuzes waarvoor de mensen in die landen worden gesteld, zijn de keuzes van mijn ouders in bezettingtijd. Het is niet zozeer de zucht naar avontuur die me drijft, als wel het gevoel dat Nederland een gelukzalig eiland is in een geschonden wereld. De hoop, de wanhoop, de dilemma’s te beschrijven van de mensen die ik onderweg ontmoet – dat beschouw ik als mijn onderwerp (Joris 1993b).
Dat het in dit boek om een ontmoeting gaat, staat buiten kijf. De ik-verteller is zeer aanwezig als een personage dat evenwicht zoekt tussen haar rollen als journalist en vriendin, zonder zich overigens al te expliciet over dat probleem uit te spreken. Ze probeert Hala niet te overstelpen met vragen, houdt tijdens hun vele discussies allerlei bedenkingen wijselijk voor zich, en laat volledig in het midden of dit nu een persoonlijke of een journalistieke reflex betreft. Een algemene journalistieke wet waar Joris zich in ieder geval helemaal aan houdt is het verbod gedachten toe te schrijven aan bronnen. Alles wat de ik-verteller meedeelt is direct gekoppeld aan haar eigen waarnemingen, gesprekken of opzoekingen; op die manier blijft het verhaal gevrijwaard van wat Dorrit Cohn één van de meest radicale en opvallende kenmerken van fictie noemt: de mogelijkheid om het bewustzijn van derdepersoonsVAN BELLE
147
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
personages te presenteren (Missinne 2013, p. 118). Alle verhalen die Hala over haar leven vertelt worden in samenvatting weergegeven, af en toe weliswaar in de vrije indirecte rede, wat in ieder geval de indruk geeft dat de journaliste de informatie via haar bron verkregen heeft (Joris 2012, p. 41). Alleen passages waarbij de ik-figuur met Hala (of met anderen) in dialoog gaat worden geënsceneerd, een techniek die niet in de traditionele maar wel volop in de reisjournalistiek ingezet wordt. Naast de dialogische ensceneringen zijn ook de chronologische verhaalopbouw en de narration simultanée vertrouwde vormen van verhalende journalistiek die het realiteitseffect moeten verhogen. Slechts zelden wordt taal expliciet gethematiseerd, en heel af en toe maakt de verteller een vluchtige toespeling op het schrijven zelf, zodat ook hierdoor de voortgang van het verhaal niet gehinderd wordt.
3
Terug naar Congo
De opvallendste afwijking in De poorten van Damascus blijkt dus de duografische vorm te zijn, waarbij de complexe relatie tussen de journaliste en haar bron uitvoerig aan bod komt. Het verschil met de bonte stoet personages in Terug naar Congo is frappant. In dat boek bouwt Joris haar ethos op een heel andere manier op, niet in het minst omdat ze rekening moet houden met een heel ander publiek. Al op de eerste bladzijde schrijft ze: ‘In die jaren had ieder Vlaams gezin wel een heeroom in de missie.’ (Joris 2006, p. 10) en speelt ze dus in op de vertrouwdheid van haar lezers met het koloniale verleden en de geschiedenis van Congo. Haar journalistieke ethos steunt meer op de veelheid van personages die ze opvoert en de gevarieerde contacten die ze heeft. Ze gaat om met Belgische oud-kolonialen, met stokoude Vlaamse religieuzen die heeroom gekend hebben en die hun laatste jaren in Congo willen slijten, met vele Congolezen in verschillende functies en contexten: ambtenaren, handelaren, studenten, professoren, politici en talloze anderen. Die ontmoetingen geven haar de mogelijkheid om allerlei meningen tegen elkaar uit te spelen en bovendien in het perspectief van haar eigen ervaringen en herinneringen te zetten. Ook in dit boek is er sprake van een ‘journalistieke reflex’: Joris speelt hier een ingenieus spel met de vele stereotypen waarmee ze geconfronteerd wordt (Van Belle). Veeleer dan het eenvoudig ontmaskeren van stereotypen wil ze laten zien hoe krachtig ze zijn, ook bij haarzelf, en hoeveel moeite het kost om ze te (h)erkennen en nuanceren. Ook in Terug naar Congo stelt de verteller zich expliciet en subjectief 148
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
op, en ook hier moet deze houding niettemin een journalistiek ethos garanderen. Op de achterflap wordt het omschreven als een ‘klassiek reisboek’. Ook hier wordt het journalistieke doel door de paratekst bevestigd: ‘Weinig recente boeken weten zo authentiek de sfeer van postkoloniaal Afrika te treffen’ staat bijvoorbeeld op de achterflap te lezen. Joris beschouwt zichzelf expliciet als journalist, inclusief de reflex om zich niet altijd als dusdanig te presenteren (Joris 2012, p. 14); ze omschrijft haar missie als: ‘Ik ben niet gekomen om het regime van Mobutu aan te klagen, of om het goed te praten. Ik wilde het leven tussen de krantenkoppen ontdekken. Was ik dan toch naïef?’ (p. 251). Ook in dit verhaal spelen haar dromen een rol, net als de talrijke persoonlijke herinneringen aan ‘heeroom’ en de verhalen over Congo die voor vele lezers allicht herkenbaar zijn. De kletterende ruzie met de gids die ze het best vertrouwde reveleert ook hier de risico’s van het vak en de afhankelijkheid van haar bronnen. Het verhaal eindigt met een spectaculaire anticlimax die van een voorspelbaar verhaaleinde afwijkt: Joris wordt samen met een collega-journaliste opgepakt wanneer ze op verboden terrein foto’s aan het maken is, en belandt in de gevangenis. Haar zorgvuldig opgebouwde ethos van pientere journaliste die voorzichtig maar vastberaden haar eigen weg zoekt krijgt een fikse deuk, en de ‘brutale werkelijkheid’ haalt het van het mooi afgeronde verhaal.
4
Empathie en de journalistieke reflex
In De Poorten van Damascus neemt Joris eveneens risico’s, zij het op een ander vlak. Met haar keuze voor het duoverhaal probeert Joris het leven in Damascus op een persoonlijke, indringende manier vast te leggen. Joris kiest een andere subjectiviteit dan bijvoorbeeld Nooteboom die zich op de cultureel-filosofische achtergronden toespitst, of Grunberg die zich in een ironisch-uitdagende positie manoeuvreert; ze houdt zich al helemaal ver van stijlen als de subversieve Gonzojournalistiek met iconen als Hunter S. Thompson. Haar subjectiviteit richt zich op iets helemaal anders: het geduldig volgen en interpreteren van één bron. En precies op dat punt zijn er plaatsen in de tekst waarbij Joris bepaalde grenzen lijkt op te zoeken. Een interessant moment doet zich bijvoorbeeld voor wanneer Joris na een wekenlang verblijf in Damascus besluit om mee te doen aan een tweedaagse trektocht door de woestijn in de buurt van Palmyra die georganiseerd wordt door een christelijke pater: ‘Amper een half uur zit ik bij pater
VAN BELLE
149
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
Léon in de auto en de wereld staat al helemaal op zijn kop. Het regime in dit land is volgens hem zo kwaad nog niet’ (Joris 2012, p. 164). Onderweg naar Tadmur leggen de sympathieke pater Léon en een medereiziger enthousiast uit waarom Assad wijs en populair is, hoe hij de verschillende bevolkingsgroepen aan zich weet te binden en het moslimfundamentalisme onder controle houdt. De ik-figuur realiseert zich dat de soennietische Hala misschien niet zo’n grote afkeer van de moslimfundamentalisten heeft als ze ingeschat had: ‘Volgens haar is het fundamentalisme een manier om nee te zeggen tegen de regering, net als het communisme. Is ze eigenlijk wel zo onthecht van de islam als ze doet voorkomen?’ (Joris 2012, p. 167). Alweer toont de ik-figuur de bereidheid om de relativiteit van het eigen perspectief te erkennen. Alles wat haar verschillende bronnen aanleveren wordt aan een kritische blik en aan de empathische test onderworpen: ‘De mensen hier zijn niet gewend op hun reserves te leven,’ zegt Léon als we verder lopen, ‘zodra ze zich moe voelen, geven ze het op. Ik wil hun leren daartegen te vechten, want in het dagelijks leven doen ze precies hetzelfde.’ Ik kan niet nalaten zijn opmerkingen te toetsen aan mijn eigen ervaring. Geeft Hala ook niet te vlug op? Maar komt het niet omdat alles om haar zo ontmoedigend is? Zou ik hier zelf op den duur ook niet zo worden? (Joris 2012, p. 176).
Bij haar thuiskomst verschijnen haar doorgedreven trouw en gehechtheid aan Hala weer aan de oppervlakte; bij het binnenrijden van Damascus krijgt ze al snel een gevoel van beklemming (Joris 2012, p. 181). Wanneer een nieuwe vriendin na een lift naar Hala’s huis een beetje bedremmeld om zich heen kijkt, identificeert Lieve zich zonder enige terughoudendheid met Hala: Ik zie ons meubilair schamel worden in haar ogen: het geruite bankstel, de gordijnen, het houten kastje met de glazen deurtjes waarachter de foto van Ahmed staat – al die eindeloos vertrouwde dingen (Joris 2012, p. 182).
In het volgende hoofdstuk gaat het huiselijk leven met Hala alweer zijn gewone gangetje, en wanneer Joris weer eens een tegenwerping formuleert op een bewering van haar vriendin over het moeilijke leven in Syrië reageert ze zoals gebruikelijk:
150
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
Langzamerhand voel ik mijn opstandigheid wegdrijven. De overzichtelijkheid van de afgelopen dagen, het lege woestijnlandschap, de brede gangen van Ibrahims huis, de koele logeerkamer met het hoge bed – het begint al op een luchtspiegeling te lijken. Ik ben weer aan de kant waar de klappen vallen. Na het eten liggen Hala, Sahar en ik in onze nachtpon op het bed. In de voorkamer maken Asma en Aisha hun huiswerk (Joris 2012, p. 185).
Wanneer Sahar even later vraagt of ze onderweg de gevangenis van Tadmur gezien heeft, bekent Lieve dat pater Léon daar niet zo geïnteresseerd in was. Ze heeft alweer afstand genomen van pater Léon en vraagt Sahar hoe het is om als christen met een moslim getrouwd te zijn. Diezelfde avond slapen Lieve en Hala weer samen in het grote bed, elk met haar eigen droom, en bij het ontwaken door het geschreeuw van de muezzin stelt Lieve vast dat Hala ook wakker is: ‘Ze kijkt naar me en glimlacht, maar zegt niets.’ (Joris 2012, p. 186) Deze escapade van de het ik-personage levert een niet onbelangrijk aspect van de ethosvorming aan. De journalist-verteller laat zich enkele dagen op sleeptouw nemen door een nieuwe bron, en wordt geconfronteerd met de beperktheid van haar eigen duoverhaal. Ze krijgt te maken met een nieuw perspectief op de Syrische politieke situatie en op de leefwereld van Hala. Een zin als ‘Ik kan niet nalaten zijn opmerkingen te toetsen aan mijn eigen ervaring’ beklemtoont haar journalistieke reflex en genereert nieuwe vragen als ‘Geeft Hala ook niet te vlug op?’ Ook wanneer ze op reis is, primeren haar alertheid en haar kritische opmerkingsgave. Maar de oefening gaat verder: de journaliste keert terug naar Damascus en gebruikt haar nieuwe inzichten om haar oorspronkelijke zoektocht verder te zetten. De intimiteit die het samenleven in krappe ruimtes met zich meebrengt wordt daarbij allesbehalve verzwegen. Kennelijk staat de doorgedreven subjectiviteit de journalistieke reflex niet in de weg. Lieve en Hala slapen niet alleen in hetzelfde bed, ze delen ook hun dromen. Deze techniek waarbij de ik-figuur of een ander personage dromen vertelt is niet nieuw in dit boek noch in het werk van Lieve Joris; toch blijft het een opvallend subjectief element in de vertelling. Deze dromen worden slechts minimaal geïnterpreteerd, zoals in het volgende fragment: ‘Hala en ik praten niet over die dingen... [...] Maar ’s nachts lijken we elkaar tegemoet te komen. Terwijl ik bomma in mijn dromen tot leven roep, is zij tété keer op keer aan het begraven’ (Joris 2012, p. 138). Ondanks de soms moeilijke verhouding overdag lijkt de onbestemde wereld van de dromen een voorzichtige niet-rationele toenadering mogeVAN BELLE
151
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
lijk te maken die de beperktheid van de kritische blik en het rationele bewustzijn oproept. De personages hebben geen vat op de dromen, en kunnen er geen eenduidige betekenis aan toekennen. Deze scène met de twee slapende en dromende vrouwen eindigt bovendien met een glimlach zonder woorden bij het wakker worden. Hier lijkt de journaliste haar kritische blik ingeruild te hebben voor woordenloze intimiteit. De empathie met Hala wordt in ieder geval ten top gedreven, en het is de vraag hoe deze scène te rijmen valt met het journalistieke ethos van de verteller. Het ethos van de kritische nuancerende journalist lijkt hier te botsen met het ethos van de menselijke journalist die zich verliest in een totale empathie voor haar bron. De verteller heeft de klemtoon verschoven van een voortdurend onderhandeld evenwicht tussen een kritische en een empathische positie naar een moment van droom en woordenloze empathie. Door de dynamiek van het altijd opnieuw te veroveren evenwicht tussen nabijheid en kritische afstand even tot stilstand te brengen, doorbreekt ze op een opvallende manier de journalistieke gewoonte die juist meer klemtoon legt op de kritische afstand en nauwkeurige interpretatie door een zelfstandige en onafhankelijke journalist. Door zo opvallend de nadruk te leggen op vertrouwen lijkt ze kritiek te leveren op de eenzijdigheid van de conventionele journalistiek die inzet op deskundigheid en rationaliteit alleen, en doet ze veeleer een beroep op de klassieke invulling van ethos die bestaat uit een combinatie van deskundigheid én vertrouwen. Een woordenloze glimlach na een nacht vol dromen reveleert het absolute vertrouwen dat de verteller/ journalist geniet en zou dus zoals vermeld als een sterk moment van journalistiek ethos kunnen gelden. Joris gaat inderdaad veel verder dan de rapporten van Amnesty International. Tegelijk kan deze opvallende demarche, die op geen enkel moment door de verteller becommentarieerd of gerechtvaardigd wordt, ook beschouwd worden als een vraag die peilt naar de grenzen of het wezen van de journalistiek. Deze woordenloze intieme scène drijft de vraag naar de grenzen van persoonlijke betrokkenheid op. Joris geeft aan hoe journalist en bron aan elkaar overgeleverd zijn, en laat ook zien waar het gesprek stopt. Hala glimlacht wel, maar zegt niets. Wat ze denkt blijft uiteindelijk een raadsel.
5
Reflex en reflectie
Deze vraag brengt ons bij het spiegelmotief dat in het hele boek speelt. Een van de technieken die de ik-persoon hanteert om haar begrip voor haar angstige en depressieve tegenspeelster op te wekken is de empathische 152
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
reflex: stel je maar eens in haar plaats. Daarnaast is er ook het familiemotief. Regelmatig worden de twee vrouwen beschreven alsof ze zussen waren. En wanneer Hala zich uitslooft voor haar veeleisende familie, is Lieve haar trouwe compagnon die in zulke situaties maar al te vaak uit de herinneringen van haar eigen jeugd gaat putten, waarin bovendien net als bij Hala een achterlijk zusje figureert. Dat spiegelmotief krijgt een extra facet wanneer Lieve een tijdje later enkele dagen in Aleppo verblijft, en Hala zelfs aan het schrijven gaat: Aan de telefoon vertelt ze: ‘Ik heb van je gedroomd.’ ‘Ik ook van jou.’ ‘Wat dan?’ ‘Ik paste een bh en een onderjurk in een tweedehands winkel. Ze waren te groot voor me, maar ik dacht: laat ik ze toch maar kopen, misschien is het iets voor Lieve.’ Ze lacht. ‘Het komt omdat het kouder wordt en je geen winterkleren bij je hebt.’ [...] ‘Wat doe je? Moet je niet naar je werk?’ Ze aarzelt. ‘Ik schrijf.’ Het is nog vroeg, ze zit vast in haar nachtpon aan het tafeltje. Misschien rookt ze wel een sigaret – dat doet ze soms als ze aan het werken is. In het kastje met de glazen deuren, achter de foto van Ahmed, ligt een aangebroken pakje. ‘Wat schrijf je?’ Weer aarzelt ze. Het is een ingeroeste gewoonte: ze praat niet makkelijk aan de telefoon. ‘Is het iets voor de universiteit?’ ‘Nee, nee, een verhaal, zomaar, voor mezelf.’ Het gaat over een ontmoeting tussen twee vrouwen, zegt ze. De ene doet en denkt de verkeerde dingen, de andere is veel dapperder, ze ... ‘Maar die andere ben ik ook, alleen...’ Het zijn iele woorden, maar ik denk dat ik ze begrijp. ‘Alsof je in de spiegel kijkt.’ ‘Zoiets, ja.’ ‘En dan zie je jezelf.’ ‘Nee, dan zie ik jou!’ Even is het stil. Ik zou willen dat ik bij haar was, en tegelijkertijd besef ik dat ze dit dan niet zou hebben gezegd. ‘Bij mij is het net zo.’ Nu zijn we allebei verlegen. De onzichtbare derde die misschien meeluistert – zou hij onze wazige tweespraak begrijpen? (Joris 2012, p. 211) VAN BELLE
153
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
De dynamiek van het verhaal laat de beweging zien tussen aantrekking en afstoting, tussen begrip en afstand. In deze passage, die overigens ingeleid wordt door een uitwisseling van dromen die alweer over elkaar gaan, vertelt Hala dat ze aan een verhaal werkt over twee vrouwen die erg verschillend zijn maar ook erg op elkaar lijken. In een aarzelende dialoog komen de twee vrouwen tot het inzicht dat ze in een ingewikkelde spiegeling van elkaar terechtgekomen zijn. Het menselijke onmogelijke verlangen om jezelf in de ander te ontdekken of verliezen en vice versa wordt hier treffend opgevoerd. Dat die ontdekking hier alleen mogelijk is dankzij de fysische afstand tussen de twee vrouwen laat zien hoe precair dat moment is. Het bekendste voorbeeld van zo’n journalistieke spiegelrelatie is de verhouding tussen Truman Capote en Perry Smith, één van de moordenaars uit In cold blood. Maar er zijn er veel meer. Volgens Robert Alexander is het precies de journalistieke obsessie met objectiviteit die allerlei beperkingen dicteert en een soort vervreemding teweegbrengt tussen de journalist en zijn bron. Journalisten die zich daartegen willen verzetten kunnen zich van de weeromstuit juist helemaal in hun bron verliezen (Alexander 2009). Het is bekend dat ook literaire auteurs, zoals Flaubert met zijn Madame Bovary, zich in hun fictieve personages kunnen verliezen. In deze spiegelscène laat Joris zien hoe persoonlijke betrokkenheid onvermijdelijk de erkenning van het eigen verlangen teweegbrengt. Daarmee rechtvaardigt ze haar manier van schrijven waarbij ze zichzelf volop als personage opvoert, niet als getuige en al helemaal niet als bedekte verteller, maar als subjectieve aanwezige tegenspeelster van haar bron. Dat verlangen is bovendien wederzijds. In antwoord op Lieve zet Hala haar eigen creativiteit aan het werk en gaat aan het schrijven. Het journalistieke schrijven van Lieve wordt beantwoord door een onbestemd schrijven van Hala: ‘een verhaal, zomaar, voor mezelf’. Het spiegelmoment reveleert niet alleen een onderstroom van moeilijk te definiëren verbondenheid en afhankelijkheid tussen de twee vrouwen, maar een onderstroom waarbij het doel van het schrijven enigszins vervaagt. De betékenis van het schrijven daarentegen, lijkt alleen maar toe te nemen. In de enscenering van Hala aan haar schrijftafel roept Lieve Joris via haar tegenspeelster het beeld op van zichzelf aan het werk, tobbend, zoekend naar die woorden die de ontmoeting tussen de twee zo verschillende vrouwen kunnen oproepen. Met deze ‘exchange of subjectivities’ (Alexander 2013, p. 197) neemt Joris afstand van de conventionele journalistiek die personages tot types reduceert en journalisten tot objectieve waarnemers. De singulariteit die ze introduceert brengt de mysterieuze en enigmatische kracht van een literair 154
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
discours teweeg, een discours dat ertoe in staat is ‘to unsettle typified understandings of identities – generic, personal and linguistic – as well as relationships, particularly those between journalist and source’ (Alexander 2013, p. 194). Door af te wijken van de ‘straightforward production’ van de conventionele journalistiek, staat de auteur niet alleen open voor haar bron, maar ook voor zichzelf, met alle ongemakkelijke gevolgen vandien. ‘In moving beyond those limits, the literary journalist also exposes their limiting effects (Alexander 2013, p. 204). De ontvankelijkheid voor deze singulariteit kan een zekere unheimlichkeit teweegbrengen wanneer de journalist/schrijver eigen onvermoede en onuitgesproken verlangens in zijn/haar bron herkent (Alexander 2013, p. 202). Expliciete verwijzingen naar taal en het eigen schrijven zijn veeleer zeldzaam in de journalistiek. Op enkele significante uitzonderingen na houdt Joris zich ook aan deze gewoonte. Helemaal aan het eind van het verhaal verschijnt er nog een opvallende afwijking. Op de laatste bladzijde van het boek zegt Hala na een zoveelste bittere uitbarsting: Als dit een roman was, dan zou er met de hoofdpersonen die met allerlei draadjes verbonden zijn aan de handeling, op dit moment iets dramatisch gebeuren, niet? Ze zouden sterven, of iets in hun leven zou ingrijpend veranderen. Maar hier gaat alles gewoon verder (Joris 2012, p. 274).
Bij de vele strategieën die het journalistieke ethos van Lieve Joris bevestigen, komt nu ook dus het problematiseren van een zinvol afgerond verhaaleinde, bovendien geformuleerd door de hoofdpersoon zelf. Moedeloos vergelijkt Hala zich nog met de fictieve vrouwen in Egyptische (propaganda)soaps die uiteindelijk altijd toegeven aan de wensen van hun rigide families. Het verhaal eindigt dan en daar, niet met de dood van het hoofdpersonage, niet met het vertrek van de journaliste en de daarbij horende afscheidsrituelen en besluitende beschouwingen, maar in een koude auto samen onderweg naar een zoveelste verplicht feestje. Bij een politiek gekleurd verhaal als dit doet zo’n open einde een appel op de lezer die zich realiseert dat het verhaal niet af is, en zich betrokken voelt bij de toekomst van de personages.
6
Conclusie
In het nawoord bij de recente vijftiende druk van het boek (2012) beschrijft Lieve Joris het niet al te geslaagde tegenbezoek naar Amsterdam dat Hala en VAN BELLE
155
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
haar dochter Asma aflegden in de zomer voor het verschijnen van het boek, en de verdere afwikkelingen rond de publicatie. De vragen rond haar ethos worden wel heel prangend wanneer Joris zich in deze tekst vertwijfeld afvraagt in hoeverre ze aan de feitelijkheid moet sleutelen om haar bronnen te beschermen. Het schrijven van Hala’s verhaal lijkt zich om te keren van een indringende journalistieke inlevingsoefening naar een persoonlijk verraad. Deze vertwijfeling verhoogt uiteraard het ethos van Lieve Joris net als de actualiteitswaarde van het boek, maar laat tegelijk de risico’s van een te grote spiegeling wel erg letterlijk oplichten. Nawoord maart 2012 Toen ik terugkeerde naar Amsterdam om dit boek te schrijven, ondervond ik algauw dat zes maanden onder het alziend oog van de Syrische veiligheidsdienst mukhabarat me niet onberoerd hadden gelaten. [...] Ik veranderde de namen van mijn hoofdpersonages, sleutelde aan hun beroepen, wijzigde her en der informatie over plaatsen. Maar was dat genoeg? [...] Ik had haar verhaal willen vertellen, maar nu was het alsof ik op het punt stond haar te verraden. [...] ‘Het is alsof je een rapport voor de mukhabarat hebt geschreven!’ De woorden galmden na als ze weg was, hielden me ’s nachts uit mijn slaap (Joris 2012, pp. 275-276).
Toch worden in de allerlaatste zinnen van dit nawoord opnieuw de persoonlijke ontmoeting en de subjectieve beleving gekoppeld aan de journalistieke reflex van empathie. Daarmee wordt het spiegelmotief als motor en verantwoording van het verhaal opnieuw bevestigd. Hoezeer onze levens ook uit elkaar zijn gelopen, hoe vaak ik ook ben gestuit op de grenzen van onze vriendschap, Hala zal altijd een deel van me uitmaken. In onze jonge jaren hebben we ons allebei verzet tegen de wereld waarin we opgroeiden. Ik ben voor mijn rebellie beloond, zij is ervoor gestraft. Mijn samenleving heeft plaats voor me gemaakt, de hare heeft haar steeds verder in het nauw gedreven. Telkens weer stel ik me de vraag wat er gebeurd zou zijn als ik haar was geweest. En zij mij (Joris 2012, p. 285).
In haar boek Een kamer in Caïro vertelt Lieve Joris hoe ze zich net als de biograaf Richard Holmes telkens weer pijnlijk bewust wordt van de onoverbrugbare kloof die tussen haar en haar onderwerp ligt, een kloof die met het grootste inlevingsvermogen niet te overbruggen valt. Maar ze voegt eraan toe: ‘En net als Holmes zou ik ontdekken dat uit die pijnlijke ervaring creativiteit voortkwam’ (Joris 1991, p. 15). De spanning tussen nabijheid en af156
VOL. 53, NO. 2, 2015
‘MAAR HIER GAAT ALLES GEWOON VERDER.’
stand, tussen begrip en onbegrip wordt door Joris als een belangrijk journalistiek project naar voor geschoven. Door zichzelf als personage in deze spanning te engageren, distantieert ze zich van de conventionele journalistiek die zich onbeschaamd als restloze spiegel van de wereld presenteert. Op haar onnadrukkelijke maar doorgedreven manier maakt ze deze houding tot het fundament van haar ethos in deze duografie. Deze moeilijke oefening onderhandelt ze met haar publiek: de grote subjectiviteit van haar personage, die niet lijkt te stroken met een journalistiek ethos van betrouwbaarheid, zorgt voor een genuanceerd en voorlopig beeld van het leven in Damascus. Dat ze daarbij niet vergeet aan te geven welke risico’s aan deze keuze verbonden zijn, kan dit ethos alleen maar versterken.
Bibliografie Alexander, Robert, ‘“My story is always escaping into other people”: Subjectivity, objectivity, and the double in American literary journalism.’ Literary Journalism Studies 1, (1) 2009, 57-66. Alexander, Robert, ‘Staying news. Subjects, types and the literariness of literary journalism’. Richard Lance Keeble & John Tulloch, Global literary journalism: Exploring the journalistic imagination. Brussel, 2012, 191-206. Amossy, Ruth, ‘Ethos at the crossroads of disciplines: Rhetoric, pragmatics, sociology.’ Poetics Today (22) 2001, 1. Amossy, Ruth, ‘La dimension sociale du discours littéraire. L’Analyse du discours et le projet sociocritique. Ruth Amossy & Dominique Maingueneau (red.), L’Analyse du discours dans les etudes littéraires. Toulouse, 2004. Amossy, Ruth, La présentation de soi: ethos et identité verbale. Parijs, 2010. Belle, Hilde van, ‘An image of sheer bliss. Colonial stereotypes in back to the Congo (Lieve Joris)’. Prose Studies, 2015. (te verschijnen) Ceelen, Han & Jeroen van Bergeijk, Meer dan de feiten. Gesprekken met auteurs van literaire nonfictie. Amsterdam/Antwerpen, 2007. Harbers, Henk & Marcel Broersma, ‘Between engagement and ironic ambiguity: Mediating subjectivity in narrative journalism.’ Journalism 15, (5) 2014, 639-654. Joris, Lieve, Een kamer in Cairo. Amsterdam / Leuven, 1991. Joris, Lieve, De poorten van Damascus. Amsterdam, 1993a. Joris, Lieve, Dankwoord Lieve Joris (H.R. Holst-prijs 1993), 1993b. Laatst geraadpleegd op 30 april 2015 van http://www.lievejoris.nl/result_column.asp?Id=161 Joris, Lieve. Terug naar Congo. Amsterdam, 2012. Joris, Lieve, De poorten van Damascus. Amsterdam/Antwerpen, 2012. Maras, Steven, Objectivity in journalism. Cambridge UK / Malden MA, 2013. Missinne, Lut, Oprecht gelogen. Autobiografische romans en autofictie in de Nederlandse literatuur na 1985. Nijmegen, 2013. Osstyn, Karel, ‘Lieve Joris à Damas.’ Septentrion, (24) 1995, 82-83. Sims, Norman, ‘The personal and the historical. Literary journalism and literary history.’ Richard Lance Keeble & John Tulloch, Global literary journalism: Exploring the journalistic imagination. Brussel, 2012, 207-217.
VAN BELLE
157
INTERNATIONALE NEERLANDISTIEK
Over de auteur Hilde van Belle (1958) doceert tekstanalyse in de Masters Vertalen en Journalistiek aan KULeuven Campus Antwerpen. In haar publicaties over Nederlandse literatuur, verhalende journalistiek en retorica komen zowel literaire, narratieve als kritische tekstanalyse aan bod.
[email protected]
158
VOL. 53, NO. 2, 2015