MILIEUSCREENING
VO RUP ‘Kerkstraat Gellik ’
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
1. 2.
3. 4. 5. 6.
7.
SITUERING / DOELSTELLING .....................................................................................................................................................................................................................................................................2 1.1. SITUERING................................................................................................................................................................................................................................................................................2 1.2. DOELSTELLINGEN .....................................................................................................................................................................................................................................................................3 PLANNINGSCONTEXT ...............................................................................................................................................................................................................................................................................4 2.1. GEWESTPLAN ...........................................................................................................................................................................................................................................................................4 2.2. BPA ’S ......................................................................................................................................................................................................................................................................................4 2.3. LANAKEN IN HET RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN ......................................................................................................................................................................................................5 2.4. SITUERING IN HET RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN PROVINCIE LIMBURG .........................................................................................................................................................................................6 2.5. SITUERING IN HET GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN ..................................................................................................................................................................................................9 2.6. SPECIFIEK : WOONBELEID / KERKSTRAAT GELLIK ......................................................................................................................................................................................................................13 2.7. GEWESTPLANNEN HERBEVESTIGD I.F.V. AGRARISCH GEBIED LIMBURGSE KEMPEN EN MAASLAND ................................................................................................................................................18 2.8. WATERBELEID ........................................................................................................................................................................................................................................................................19 TOETSING LANDBOUW / ECONOMIE ........................................................................................................................................................................................................................................................22 BESTAANDE TOESTAND .........................................................................................................................................................................................................................................................................23 ONTWIKKELINGSVISIE EN RUIMTELIJK VOORSTEL .....................................................................................................................................................................................................................................29 MILIEUSCREENING .................................................................................................................................................................................................................................................................................31 6.1 BESCHRIJVING VAN HET PLAN – ALTERNATIEVEN .......................................................................................................................................................................................................................32 6.2 MILIEUAFWEGINGEN ................................................................................................................................................................................................................................................................33 6.3 CONCLUSIE ............................................................................................................................................................................................................................................................................43 RESULTATEN UIT HET VERZOEK TOT RAADPLEGING / ADVIEZEN .................................................................................................................................................................................................................44 7.1. SAMENVATTING ADVIEZEN .......................................................................................................................................................................................................................................................44 7.2. REACTIE / AANPASSINGEN AAN DE SCREENING N.A.V. DE ADVIEZEN ............................................................................................................................................................................................45
cleurenmerken
1
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
1. SITUERING / DOELSTELLING 1.1. SITUERING Figuur 1: situering op luchtfoto
noordzuid verbinding Genk-Zuid
Nationaal Park Hoge Kempen Maas
Lanaken
Albertkanaal Bilzen oostwest verbinding
Maastricht
Het hoofddorp Gellik ligt ten westen van het structuurondersteunend hoofddorp Lanaken, net boven de bocht van het Albertkanaal en ten zuiden van het Nationaal Park Hoge Kempen. Via lokale wegen wordt vanuit het plangebied de verbinding gelegd met zowel de noordzuid- als de oostwestverbinding.
cleurenmerken
2
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
1.2. DOELSTELLINGEN 1.2.1. Doelstellingen vanuit het grs Lanaken De doelstelling voor het opstellen van het Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Kerkstraat’ te Gellik voor het woonuitbreidingsgebied GWU2 (6ha 79a - een optimale invulling zou resulteren in een invulling met een 100-tal woningen), kadert geheel of gedeeltelijk binnen de uitvoering van een aantal bindende bepalingen opgenomen in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lanaken (goedkeuring 09 juli 2009), met name: -
Bepaling 1: selectie van hoofd- en deelruimten. Het hoofdruimtebeleid schept een kader voor de ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling van de gemeente met aandachtspunten rond eigenheid, herkenning en cultuurhistorie van ruimten, specifieke elementen en componenten. De gemeente selecteert o.a. als hoofdruimte het ‘Kempens Plateau’ waarin ‘het dorp Gellik geselecteerd wordt als deelruimte.
-
Bepaling 14: ontwikkelingsplan hoofddorpen en woonkernen. Voor de woonkernen en voor de hoofddorpen wordt gestreefd om in een beleidsperiode van 10 jaar, en volgens een prioriteitslijst, voor elke kern een inrichtingsplan op te stellen. Deze inrichtingsplannen werken de visie verder uit van het beleid dat per woonkernen werd opgesteld in het richtinggevend deel. Het plan wordt opgesteld voor het hele grondgebied van de woonkern met inbegrip van de dorpsranden. Het inrichtingsplan schrijft een kader uit voor:de woonkwantiteit (differentiatie, woontypologie, verweving, renovatie, …) en kwaliteit van de woonomgeving (groenvoorziening, padenstructuur); de bedrijfsactiviteiten; de vrijwaring van het erfgoed en bakens; de dorpsranden en de toegangen naar de open ruimte.
Gellik wordt geselecteerd als hoofddorp. 1.2.2. Doelstellingen vanuit het provinciaal ruimtelijk structuurplan Limburg Het geactualiseerde Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Limburg (goedgekeurd 23 juli 2012 / BS 6 september 2012) stelt dat voor de ontwikkeling van sommige buitengebiedgemeenten (scenario 1) er beroep gedaan kan worden op een woningreserve die gegund wordt bij afwijkingsmogelijkheden, met name door de buitenlandse woondruk in de gemeenten Hamont-Achel, Lanaken, Riemst en Voeren. Onder 4.1.3. doelstellingen voor de verschillende beleidscategorieën De hoge ligging van Gellik op de steilrand maakt het dorp kwetsbaar voor grootschalige ontwikkelingen. Het beleid dat er zal gevoerd worden leunt daarom meer aan bij een woonkernbeleid. De woonfunctie primeert. In Gellik zal geen nieuwe bedrijvigheid toegelaten worden. Ook andere hoogdynamische functies horen hier niet thuis. In Gellik is het vooral rustig wonen. Het voorzieningenniveau zal zich richten op de lokale gemeenschap en kan zich verspreid vestigen aan de invalswegen Dorpsstraat, Kerkstraat of Wijerdijk of in de omgeving van de cultuurdidactische voorzieningen aan de Biesweg (historisch gegroeid). De verschillende ontmoetingsplaatsen rond de school en rond de kern moeten geherwaardeerd worden. De (verre) toekomstige ontwikkeling van dit dorp moet zich vooral concentreren op zijn functie als nieuwe poort naar een mogelijke zuidelijke uitbreiding van het Nationaal Park Hoge Kempen.
cleurenmerken
3
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2. PLANNINGSCONTEXT
2.1. GEWESTPLAN Gewestplan Limburgs Maasland, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit d.d. 01.09.1980.
Woonuitbreidingsgebied gelegen aansluitend op de kern van het hoofddorp Gellik, tussen: -
de Kerkstraat ten noorden
-
de Dorpsstraat ten zuiden
-
de Zavelstraat ten oosten.
Figuur 3: gewestplan
2.2. BPA ’S Niet van toepassing.
cleurenmerken
4
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.3. LANAKEN IN HET RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN Figuur 4: RSV
‘Lanaken ligt in het Vlaamse buitengebied, voor de gemeente betekent dit: -
Verdeling van de woonbehoefte voor Limburg:
minimaal 57% in het stedelijk gebied bij een dichtheid van minimum 25 woningen per ha; minimaal 43% in het buitengebied bij een dichtheid van minimum 15 woningen per ha; De afbakening van de gebieden in het buitengebied (natuur-, landbouw- en bosstructuur) zal hoofdzakelijk op gewestelijk of provinciaal niveau gebeuren; Lanaken wordt geselecteerd als economisch knooppunt binnen het economisch netwerk van het Albertkanaal, binnen de economische knooppunten worden de economische ontwikkelingen gestimuleerd en geconcentreerd; De N78 (Maaseik-Lanaken) wordt geselecteerd als secundaire weg. Hiervoor geldt dat de inrichting van de weg wordt bepaald door de verbindingsfunctie op bovenlokaal en lokaal niveau, door de eisen vanuit het gebruik als toegangverlenende weg voor de aanpalende bestemmingen en door de eisen vanuit de leefbaarheid en de ruimtelijke inpassing. Het Albertkanaal is geselecteerd als onderdeel van het hoofdwaterwegennet. Ontwikkelingsperspectieven voor het hoofdwaterwegennet zijn o.a. het plaatselijk wegwerken van capaciteitsproblemen, een grotere selectiviteit voor watergebonden (regionale) bedrijven, en de reservatie van trajecten voor nieuwe waterwegen. Op het grondgebied van de gemeente Lanaken is in het verlengde van het Albertkanaal ter hoogte van de bocht bij Briegden het Cabergkanaal voorzien. (In relatie tot de bouw van een bijkomende sluis te Ternaaien zal in overleg met Nederland en Wallonië nagegaan worden of deze reservering dient behouden).’1
Uit: GRS Lanaken; Informatief deel, 3.5.1. Situering Lanaken in het RSV; Technum; 09.07.2009 cleurenmerken 1
5
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.4. SITUERING IN HET RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN PROVINCIE LIMBURG2 Geactualiseerde versie, goedgekeurd 23.06.2012: selectie van toepassing voor Lanaken / Gellik. 2.4.1. Gewenste nederzettingsstructuur Structuurondersteunend hoofddorp Gekoppeld aan een evenwichtig spreidingspatroon van kernen wordt tussen de kleinstedelijke gebieden en de gewone hoofddorpen een aantal kernen gesitueerd met iets meer economische ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat om een aantal kleine historische steden (zoals Peer en Borgloon) en/of kernen die recent een sterke groei hebben gekend en bovendien behoorlijk uitgerust zijn (bijvoorbeeld Lanaken). Zij liggen alle in het buitengebied en hebben elk een hinterland met meerdere kleinere kernen. Voor hun directe omgeving hebben zij een structuurondersteunende taak. Ook ter ondersteuning van de stedelijke netwerken worden enkele structuurondersteunende hoofddorpen aangeduid. Gewoon hoofddorp en woonkern. De hoofddorpen en woonkernen zijn de kernen van het buitengebied waar de doelstelling van het gedeconcentreerd bundelen op het kleinste schaalniveau moet worden gerealiseerd. Die kernen dragen de ruimtelijke ontwikkelingen van het buitengebied inzake wonen, voorzieningen en bedrijvigheid op lokale schaal.. 2.4.2. Verdeling bijkomende woningen Uitgangspunten: - Voor alle gemeenten van de provincie wordt de natuurlijke aangroei gegarandeerd. - Het verschil tussen de taakstelling voor de hele provincie en de natuurlijke aangroei wordt ondergebracht in een provinciale woonreserve. Gemeenten kunnen aanspraak maken op extra woningen uit deze reserve volgens onderstaande criteria. Voor het buitengebied. De provincie beoordeelt initiatieven van gemeenten in het buitengebied tot het realiseren van bijkomende woningen op basis van een door de gemeenteraad voorlopig vastgesteld ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en desgevallend een geactualiseerde woningbehoeftestudie. Dat ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en de woningbehoeftestudie bevatten een woningprogrammatie op basis van een vergelijking van aanbod en behoefte (zie Richtinggevend Deel RSPL, punt 3.4.3. Buitengebied) Beleid inzake aantallen bijkomende woningen In het buitengebied (zowel de volledige buitengebiedgemeenten als de buitengebieddelen van de stedelijke gemeenten) moedigt de provincie het ontwikkelen van grote aantallen bijkomende woningen niet aan. Zuinig ruimtegebruik is een uitgangspunt. Het afstemmen van de groei het buitengebied op het ritme van de eigen woningbehoeften blijft als beleidskader gelden. De provincie waarborgt in elk geval de invulling van de woonbehoefte voor de natuurlijke bevolkingsaangroei. In bepaalde gevallen kan zij grotere aantallen bijkomende woningen aanvaarden dan wat noodzakelijk is voor de natuurlijke aangroei. Een eerste afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op het voorzien van innoverende woon(zorg)projecten voor ouderen. Vooral in de periode 2007 - 2012 is het van belang om hierrond een proactief woonbeleid te voeren. Een tweede afwijkingsmogelijkheid bestaat voor buitengebiedgemeenten die onder sterke buitenlandse woondruk staan. De provincie stelt dat de gemeenten Hamont-Achel, Lanaken, Voeren, Riemst, Neerpelt, Kinrooi, Lommel, Maaseik en Bocholt, waar op het einde van 2007 meer dan 10% van de inwoners de Nederlandse nationaliteit hadden, onder sterke buitenlandse woondruk staan. Deze gemeenten kunnen tot 2012 van de woonreserve gebruik maken om wooninitiatieven voor de eigen inwoners te ondersteunen.
Uit: Ruimtelijk structuurplan Limburg, gecoördineerde versie 2012. cleurenmerken 2
6
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Na 2012 geldt 15% als norm. In de woonbehoeftestudie en het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan verantwoordt de gemeente het aantal woningen die supplementair op de natuurlijke aangroei wordt gevraagd. Hierbij kan enkel rekening worden gehouden met inwijkingcijfers vanaf 2007. Tot 2012 mag enkel het surplus ten opzichte van de 10% norm in rekening worden gebracht. Vanaf 2012 is dit het surplus ten opzichte van de 15% norm. De gemeente toont ook aan dat de locatie van de bijkomende woningen past binnen de gewenste ruimtelijke structuur en geeft ook aan welke instrumenten zij inzet om de buitenlandse woondruk te beheersen. Als uit de cijfers blijkt dat de Nederlandse woondruk stilvalt, kan het contingent hiervoor niet meer worden ingezet. Een derde afwijkingsmogelijkheid heeft betrekking op het voeren van een woningbeleid voor specifieke doelgroepen. Gemeenten die hun bindend objectief nog niet hebben gerealiseerd, kunnen kleine woonprojecten voor sociale huur- en koopwoningen realiseren boven op hun natuurlijke aangroei. Het is eveneens gewenst dat een minimumpercentage aan sociale woningen voor de huisvesting van doelgroepen met een specifieke zorgbehoefte wordt voorzien. Een laatste afwijkingsmogelijkheid behelst zeer specifieke (voorbeeld)projecten die de provincie wenst te ondersteunen. Ook voor dergelijke innoverende woonzorgprojecten kan gebruik gemaakt worden van de reservepot. - Voor kleinschalige innoverende voorbeeldprojecten ter realisatie van een bescheiden woonaanbod kan gebruik worden gemaakt van de reservepot. Het moet gaan om nieuwe woningtypes die worden afgestemd op de doelgroepen van starters en kleinere gezinnen, als alternatief voor de traditionele open of halfopen bebouwing en het appartement. Deze worden bij voorkeur gerealiseerd in binnengebieden, gelegen in woonzone en die niet eenvoudig te ontwikkelen zijn. - Voor het omvormen van merkwaardige gebouwen (bijvoorbeeld vierkantshoeven) aan de rand van woonkernen tot woningen kan worden gebruik gemaakt van de reservepot. Deze mogelijkheid draagt in het bijzonder bij tot de leefbaarheid van de kleine kernen in Haspengouw. De provincie en de gemeenten treden hierover in overleg. In het voorlopig vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en/of in gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen verantwoordt de gemeente het aantal woningen die supplementair op de natuurlijke aangroei wordt gevraagd, toont zij aan dat de locatie van deze bijkomende woningen past binnen de gewenste ruimtelijke structuur en geeft zij aan welke instrumenten zij inzet om deze woningen voor te behouden voor de betrokken doelgroep. Omwille van het bewaren van de verhouding van het aantal bijkomende woningen in buitengebied/stedelijk gebied wordt het totaal aantal bijkomende woningen voor de periode 2007 - 2017 beperkt. De 1.552 bijkomende woningen die voor het doelgroepenbeleid in de buitengebiedgemeenten worden gereserveerd, worden over deze gemeenten verdeeld. De overige woningen ten behoeve van het doelgroepenbeleid moeten vanuit het pakket, afgeleid van de natuurlijke aangroei, worden gegenereerd. Voor Lanaken is dit: verdeling gezinnen 2007 absoluut: 10.067 verdeling gezinnen 2007 aandeel: 7,33% toebedeling woonreserve: 114 Vanuit het principe van de gedeconcentreerde bundeling worden de bijkomende woningen bij voorkeur gesitueerd in de hoofddorpen van de gewone gemeenten van het buitengebied en in de structuurondersteunende hoofddorpen van de structuurondersteunende gemeenten. Woonuitbreidingsgebieden kunnen worden benut binnen het principe van de natuurlijke aangroei. Indien de gemeente het beter acht bepaalde delen van woongebieden niet te ontwikkelen, zal worden afgewogen of het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden of van ruimtelijk verantwoorde gebieden met een niet-woonbestemming kan worden toegestaan. Het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden is in principe mogelijk in ruil voor het reserveren van een evenwaardige oppervlakte in binnengebieden die momenteel een woonbestemming hebben. Het aansnijden van gebieden met een niet-woonbestemming is in principe mogelijk in ruil voor het schrappen van een evenwaardige oppervlakte in binnengebieden met een woonbestemming of in woonuitbreidingsgebieden. De wil van gemeenten om slecht gelegen binnengebieden of woonuitbreidingsgebieden te schrappen als woongebied, werkt dus positief in deze afweging. Ook het reserveren van binnengebieden met een woonbestemming in de woonkernen ten voordele van het aansnijden van woonuitbreidingsgebied in het hoofddorp wordt gunstig beoordeeld. De ruiloperaties mogen de totale woonbalans niet vergroten. cleurenmerken
7
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.4.3. Bindende bepalingen. Selecties in het kader van de gewenste ruimtelijk-natuurlijke structuur. Selectie droge natuurverbindingen: - 19 Lanaken, Maasmechelen, tussen Daalbroek en Ziepbeek tot natuurverbinding 53 - 20 Lanaken, tussen Pietersembos en kasteel Hocht - 21 Bilzen, Lanaken, Riemst, tussen Hoge Kempen, Maasvallei (via grensoverschrijdend Zouwdal) en Sint-Pietersberg Selectie natte natuurverbindingen: - 53 Lanaken, Maasmechelen, Ziepbeek tussen reservaat Park Hoge Kempen en Gemeenschappelijke Maas Selectie ecologische infrastructuur met bovenlokaal belang: niet van toepassing. Selecties in het kader van de gewenste nederzettingstructuur. - Lanaken: structuurondersteunende gemeente - Hoofddorpen: Rekem, Veldwezelt, Gellik. Woonkernen: Kesselt, Neerharen, Smeermaas. Selecties in het kader van de gewenste ruimtelijk-economische structuur. - Kleinhandelsconcentraties van type IV: - N78 Lanaken – Maasmechelen en Value Retail te Maasmechelen. Selecties in het kader van de gewenste toeristisch-recreatieve structuur. - Toeristisch-recreatief netwerk3: Maasland. - Toeristisch-recreatieve gemeente type I: Lanaken. - Toeristisch-recreatief knooppunt type IIa: Jocomo/San Lanaco. - Stiltegebied: Zwarte Put (Zutendaal, Bilzen, Lanaken). Selecties in het kader van de gewenste verkeers- en vervoersstructuur. - Secundaire wegen type I: / - Secundaire wegen type II: / - Secundaire wegen type III: Selecties in het kader van de gewenste landschappelijke structuur. - Open ruimte verbinding in de Maasvallei en in en nabij het stedelijk netwerk Zuidelijk Maasland: tussen Neerharen en Lanaken. - Structurerende reliëfovergangen: de steilrand van het Kempens Plateau. 3
Een toeristisch-recreatief netwerk bestaat uit het geheel van toeristisch-recreatieve voorzieningen en infrastructuren die door hun ligging en onderlinge samenhang structuurversterkend werken.Elk van deze toeristischrecreatieve voorzieningen vervult een complementaire rol. cleurenmerken 8
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.5. SITUERING IN HET GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN4 Onder 4.1.4. Woongebiedbeleid, punt 4.1.4.1 Algemene visievorming: Het woonbeleid dient gericht te zijn op de realisatie van een passende huisvesting voor alle bevolkingsgroepen, rekening houdend met: wijzigende woonomstandigheden : verhoging van de graad van comfort, ... - de behoeften van de diverse bevolkingsgroepen in demografisch opzicht:ouderen, jongeren, ... - de financiële draagkracht van de diverse bevolkingsgroepen. Het streven naar kwaliteit dient vanuit meervoudig opzicht te worden benaderd: - de aandacht voor de kwaliteit van het woningbestand, aandacht voor voorkoming van verkrotting en leegstand, - de aandacht voor een kwalitatieve ontwikkeling van de nieuwbouw, en dat rekening houdend met de financiële draagkracht van de bevolkingsgroepen, - de kwaliteit van de woonomgeving: groenvoorzieningen, spel en recreatiemogelijkheden, onderhoud ... Het woonbeleid moet inspelen op de druk vanuit Maastricht en omgeving. Om die reden stippelt Lanaken haar woonbeleid uit volgens scenario II van het provinciaal structuurplan. De realisatie van de nieuwe inbreidingsgebieden moet een prijsregulerende invloed hebben zodat wonen betaalbaar blijft voor de modale Lanakenaar. De hoge ligging van Gellik op de steilrand maakt het dorp kwetsbaar voor grootschalige ontwikkelingen. Het beleid dat er zal gevoerd worden leunt daarom meer aan bij een woonkernbeleid. De woonfunctie primeert, nieuwe bedrijvigheid en andere hoogdynamische functies wordt er niet toegelaten. Het voorzieningenniveau zal zich richten op de lokale gemeenschap en kan zich verspreid vestigen aan de invalswegen Dorpsstraat, Kerkstraat of Wijerdijk of in de omgeving van de cultuurdidactische voorzieningen aan de Biesweg (historisch gegroeid). De verschillende ontmoetingsplaatsen rond de school en rond de kern moeten geherwaardeerd worden. De (verre) toekomstige ontwikkeling van dit dorp moet zich vooral concentreren op zijn functie als nieuwe poort naar een mogelijke zuidelijke uitbreiding van het Nationaal Park Hoge Kempen. Woondichtheden Verdichting is één van de sleutelbegrippen in een ruimtelijk beleid waar openheid en stedelijkheid voorop staat. Verdichting betekent: - het concentreren van het wonen en het werken in de kernen van het buitengebied; - het differentiëren van de woningvoorraad; - het versterken van de multifunctionaliteit door verweving; - het streven naar minimale dichtheden; ………. Voor de kernen van het buitengebied wordt er gestreefd naar een dichtheid van gemiddeld 15 won/ha. Daarbij moet worden vermeld dat dichtheden: - Moeten worden opgevat als bruto-dichtheden; - Moeten worden opgevat als richtcijfer; - Niet door te rekenen zijn naar perceelsoppervlaktes; - Deel uitmaken van een gemeentelijk ruimtelijk en huisvestingsbeleid; Uit GRS Lanaken, goedgekeurd 09 juli 2007 door de Deputatie. cleurenmerken 4
9
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Differentiatie naar woningtype en dichtheid, is zowel gewenst binnen een ruimtelijk samenhangend geheel als tussen verschillende ruimtelijk samenhangende gehelen onderling. De na te streven woningdichtheden zijn gebaseerd op ruimtelijke analyses en onderzoeken van (recente) kwaliteitsvolle wijken en gehelen in woonkernen. Zij laten in ieder geval toe dat ook in de toekomst kwalitatieve wijken en locaties worden ontwikkeld met voldoende openbare en private buitenruimte. Het omgaan met minimale dichtheden moet aldus op een zodanige wijze gebeuren dat kwaliteitsvolle woonomgevingen worden gecreëerd. Lagere dichtheden daarentegen maken het steeds moeilijker om een economisch draagvlak voor bijbehorende voorzieningen te garanderen, om een effectieve verbetering van de mogelijkheden voor collectief vervoer te bereiken en om langzaam verkeer voor de korte verplaatsingen aantrekkelijk te maken. Een ruimtelijke differentiatie van de woningdichtheid blijft steeds mogelijk en wenselijk onder meer naar gebieden met een grotere verweving van functies en activiteiten. De na te streven dichtheid voor het buitengebied is 15 wo/ha zoals aangegeven in het RSV. Deze na te streven dichtheid wordt als leidraad gebruikt bij verdichting, ze is richtinggevend en zal niet beschouwd worden als absolute waarden. Het gaat hier om bruto dichtheden. Straten, openbaar groen, pleinfunctie, ... zijn begrepen in de oppervlakte. Toch is het mogelijk om binnen één gebied differentiatie te brengen in woningtype en grootte, zelfs met vooropgestelde hoge dichtheden. Variaties in bebouwingstype (open, halfopen en gesloten), het voorzien van meerdere kleinere wooneenheden in een bouwblok, het schakelen van woningen en het stapelen, ... Het gaat hier in feite om typologische oplossingen waardoor hogere dichtheden te realiseren zijn zonder de leefkwaliteit te verminderen. De ruimtelijke differentiatie van de woningdichtheid in Lanaken wordt gekoppeld aan de categorisering van de nederzetting en de afstand tot de kern. Voor kernversterkende inbreidingsgebieden is het wenselijk om een hogere dichtheid te realiseren. De referentie om de afstand ten opzichte van de kern te bepalen is de 500 meter loopafstand. Voor de koppeling aan de categorisering van de kernen is het wenselijk om een hogere dichtheid te realiseren in het structuurondersteunend hoofddorp en de hoofddorpen en een lagere dichtheid in de woonkernen.
Volgende dichtheid is richtinggevend voor het hoofddorp Gellik: 500 meter 15 à 20 wo/ha / > 500 meter 12à 15 wo/ha. Het woonuitbreidingsgebied sluit onmiddellijk aan op de woonkern en ligt dus binnen de 500m loopafstand. De uiterste grens van het woonuitbreidingsgebied aan de oostzijde ligt op 580m. Voor wat betreft de afstand tot de woonkern, ligt de richtdichtheid hier dus op 15 tot 20 won/ha. Het aanbod om de woningbehoefte in te vullen, samengevat: -
vrije kavels aan uitgeruste weg: 300 niet uitgeruste gebieden in woongebied: 140 niet uitgerust gebied gelegen in B.P.A.: 274 gebieden gelegen in verkaveling: 13 gebieden waarvoor een principieel akkoord: 39
Het woonbeleid steunt op verschillende peilers. Enerzijds is er een juridisch rechtstreeks aanbod dat op basis van specifieke realisatiegraden berekend werd en anderzijds zijn er de nog niet ontwikkelde inbreidingsgebieden waar een gemeentelijke bijsturing plaats vindt. De vergelijking van vraag en aanbod geeft aan dat een gemeentelijke bijsturing noodzakelijk is. De gemeente kan in haar woonbeleid gebieden gefaseerd ontwikkelen. cleurenmerken
10
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
De gemeente wenst een bijsturing te realiseren in de hoofddorpen Rekem en Gellik omdat daar in het recente verleden geen inbreidingsgebieden gerealiseerd werden. Verder wordt er gefocust op het structuurondersteunend hoofddorp Lanaken. Voor de planperiode tot 2017 wordt een bijsturing voorzien van in totaal 461 wooneenheden waarvan 236 wooneenheden in Lanaken, 138 wooneenheden in Rekem , 6 in Neerharen en 81 wooneenheden in Gellik. De prioritair te ontwikkelen gebieden dragen over het algemeen bij tot kernversterking5 en zijn meestal inbreidingsgericht6. De perifeer gelegen gebieden of deze die niet bijdragen tot kernversterking blijven behouden als reservegebieden. 1. Voor bepaalde woonuitbreidingsgebieden en gebieden die bestemd zijn via een B.P.A. art.15 zal de gemeente initiatief nemen. Voor andere ingesloten gebieden is een herziening van het B.P.A. noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling (dichtheid, percentage sociale woningen, kleine kavels, …) te realiseren. De gemeente zal volgende acties ondernemen: - herziening van B.P.A. art. 15. - herziening van B.P.A. open bebouwing voor gebieden RWU-9a, LW-4, LWU-10, LWU-12 - opstellen van een RUP om de ontwikkeling van woonuitbreidingsgebied mogelijk te maken - opstellen van een RUP bestemmingswijziging naar wonen. De eigenlijke ontwikkeling van de ingesloten gebieden gebeurt door privé en/of gemeentelijk initiatief waarbij er een nauwe samenwerking is tussen de betrokken actoren. De gemeente voert een stimuleringsbeleid ……………………. Bij het uitblijven van ontwikkelingen zal de gemeente actief optreden om over te gaan tot ontwikkeling, mogelijke acties zijn; grondbeleid voeren, in uiterste gevallen een onteigeningsplan opstellen, enz. … 2. De reservegebieden. De woonuitbreidingsgebieden en de ingesloten gebieden die via een B.P.A. art. 15 bestemd zijn en die perifeer gelegen zijn of niet bijdragen tot kernversterking blijven behouden als reservegebieden. Voor de reservegebieden maakt de gemeente een RUP op waar de ontwikkeling tijdelijk opgeschort wordt. 3. Initiatief door andere overheden. Voor de realisatie van het doelgroepenbeleid o.a. bejaardenhuisvesting en sociale woningbouw kunnen andere overheden initiatief nemen. OCMW, sociale bouwmaatschappijen e.a. zullen nauw samenwerken met de gemeente en/of de privé sector. Volgende gebieden komen hiervoor aan bod in de komende planperiode: Maaslands Huis (sociale huurwoningen): Recent gerealiseerd: Dieterenbank 16-18-20 (6 woningen). Ontwerpfase: Gasthuisstraat (‘Klooster’) - Hoek Keelhofstraat/Heirbaan - Steenweg 159 (‘Rainbow’) - Bessemerstraat 26-28/Broekstraat. Kleine Landeigendom (sociale koopwoningen): Recent gerealiseerd: Rozijnenstraat 18-20-22-24-26-28-30-32-41-43-45-47-49-51 (14 woningen) & Molenweidestraat 15 (27 appartementen). Ontwerpfase: Pannestraat. 4. Prioritair te ontwikkelen gebieden en reservegebieden – gemeentelijke bijsturing. T.o.v. de andere deelkernen werden er in het recente verleden geen inbreidingen gerealiseerd in Rekem en Gellik. Een centrumversterkende input van woningen in een gedifferentieerd aanbod (grondgebonden eengezinswoningen, kleine kavels, appartementen, sociale huur- en koopwoningen, …) geeft een dynamiek aan deze deelkernen. In het dorp Gellik is er, naast de kavels aan uitgeruste wegen, enkel nog woonuitbreidingsgebied om aan te snijden. Inbreidingsgebied in woongebied situeert zich in het gehucht Briegden. Voor de versterking van de kern van Gellik komt dit gebied niet in aanmerking. Kernversterkend = aanwezigheid van: scholen; gemeenschapsvoorzieningen; concentratie van winkels en diensten; OV-halte op loopafstand. Inbreidingsgericht: heeft betrekking op afstand t.o.v. het centrum van de (woon)kern en de voorzieningen, de mate van verschuiving van het zwaartepunt van de kern, de omvang van het desbetreffende gebied tot de kern, de mate van aansluitbaarheid aan de kern, de mate van omslotenheid door omliggende bebouwing, … (cf. plangebied). 5 6
cleurenmerken
11
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Richtinggevende ontwikkelingen hoofddorp Gellik GLW-1 Briegden: dichtheid 12 à 15 wo/ha - ± 44 wooneenheden; grondgebonden eengezinswoningen; ± 20% van de percelen met een richtinggevende oppervlakte van 4 are GWU-2 Kerkveld - dichtheid 15 à 20 wo/ha - het aantal kavels zal bepaald worden in functie van de gegevenheden van het terrein - overwegend grondgebonden eengezinswoningen - minimum 25% sociale huur- en/of koopwoningen - ± 20% van de percelen met een richtinggevende oppervlakte van 4 are - te realiseren in 2 fases In het concept wordt een optimale inplanting in het landschap nagestreefd, rekening houdend met het behoud van het reliëf, de afwatering van het gebied, maar ook met de opportuniteit van zichten op het Albertkanaal. Door de specifieke terreinomstandigheden en de problemen die zouden kunnen ontstaan in verband met de waterhuishouding zou het kunnen zijn dat hier niet de nagestreefde dichtheid gehaald wordt van minimum 15 woningen/ha. De vermelde realisatie van 111woonentiteiten zal op basis van de specifieke terreinomstandigheden en een studie over de waterhuishouding van het gebied in min kunnen aangepast worden. GWU-3 Zilverdennenlaan - periode 2012-2017 en reserve; dichtheid 15 à 20 wo/ha - ± 107 wooneenheden; grondgebonden eengezinswoningen; minimum 25% sociale huur- en/of koopwoningen; ± 20% van de percelen met een richtinggevende oppervlakte van 4 are In de gemeente is het aandeel sociale woningen t.o.v. het totaal aantal woningen in 2002 (9.241) iets meer dan 3,2%. Reeds 255 sociale woningen werden gerealiseerd: : - 24 huurwoningen: Smeermaas Haegendoorn - 14 huurwoningen: Lanaken Waterstraat - 06 huurwoningen: Veldwezelt centrum - 24 koopwoningen: Smeermaas Haegendoorn - 36 koopwoningen: Lanaken Waterstraat - 04 koopwoningen: Veldwezelt oud gemeentenhuis - 11 koopwoningen: Smeermaas Brugstraat - 14 woningen: VVV-kantoor Lanaken centrum - 27 koopwoningen en 14 huurwoningen: Molenweidestraat - 25 koopwoningen: Pannestraat - 6 huurwoningen Dieterenbank 16, 18, 20 - 41 koopwoningen Rozijnenstraat 18-20-22-24-26-28-30-32-41-43-45-47-49-51 (14 woningen) & Molenweidestraat 15 (27 appartementen). Hiermee is echter het vooropgestelde streefpercentage van 10% nog niet wordt gehaald. In functie van een inhaalbeweging wordt, bij de invulling van de woonuitbreidingsgebieden, gestreefd naar een realisatie van minimum 25% sociale woningen. De invulling van de woonuitbreidingsgebieden gebeurt met een differentiatie aan typologie en eigendomstitel (eigenaar of huurder). In deze gemengde projecten worden zowel sociale huurwoningen als sociale koopwoningen gerealiseerd en minimum 20% van de percelen heeft een richtinggevende oppervlakte van 4 are. cleurenmerken
12
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Richtcijfer nieuwbouwbehoefte (niet sociale) huurwooneenheden (woningen, appartementen, studio’s): 20%. -
Bepaling 9: selectie van wegen. Dorpsstraat / Neergellikerstraat: verbinding Lanaken/Gellik/Eigenbilzen: lokale verbindingsweg type I. Zavelstraat: lokale weg type II: lokale ontsluitingsweg. Kerkstraat: lokale weg type II: erftoegang.
2.6. SPECIFIEK : WOONBELEID / KERKSTRAAT GELLIK Deze nota7 vormt een onderdeel van de toelichtingnota’s bij ruimtelijke uitvoeringsplannen die woonuitbreidingsgebieden omzetten naar woongebied. De regelgeving met betrekking tot ontwikkelingsmogelijkheden voor woonuitbreidingsgebied is opgenomen in de Vlaamse Codex Ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
Onderafdeling 4. Woonuitbreidingsgebieden. Ontwikkelingsmogelijkheden Art. 5.6.4. Deze onderafdeling is van toepassing op de gebieden die ressorteren onder de gebiedsbestemming “woonuitbreidingsgebied”, vermeld in artikel 5.1.1. van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen. Art. 5.6.5. Een gemeente kan een woonuitbreidingsgebied eerst omzetten naar woongebied door middel van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, voor zover een toelichtingsnota bij dat bestemmingsplan een beleidsvisie op het gemeentelijk woonbeleid insluit of naar een bestaande beleidsvisie in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan verwijst. Een beleidsvisie bestaat ten minste uit een prioriteitenbepaling en een fasering met betrekking tot het ontwikkelen van de bijkomende ruimte voor woningbouw vanuit een globale visie op het wonen in de gemeente.
Het streefdoel is een passende huisvesting voor alle bevolkingsgroepen te realiseren, uitgaande van behoeften en evoluties in de behoeften van de bevolking en rekening houdend met wijzigende woonomstandigheden, diverse doelgroepen en hun financiële draagkracht. Het streven naar kwaliteit van het wonen en van de woonomgeving is eveneens een belangrijk aandachtspunt dat benaderd dient te worden vanuit meervoudig opzicht: de kwaliteit van het woningbestand, een kwalitatieve ontwikkeling van de nieuwbouw en de kwaliteit van de woonomgeving. Tenslotte moet het woonbeleid ook inspelen op de druk vanuit Maastricht en omgeving. De realisatie van de nieuwe inbreidingsgebieden moet een prijsregulerende invloed hebben zodat wonen betaalbaar blijft voor de modale Lanakenaar. Om dit te garanderen worden er overeenkomsten opgemaakt tussen gemeente en de privéontwikkelaars, waarbij duidelijke afspraken vastgelegd worden inzake eigendom van kandidaat-kopers, binding met Lanaken enz. Ruimtelijk wordt vooropgesteld de behoefte aan bijkomende woningen op te vangen in de hoofddorpen en woonkernen. Rekem en Gellik zijn geselecteerd als hoofddorp. In onderstaande tabel zijn per deelgemeente de procentuele bevolkingsdichtheden opgenomen waaruit duidelijk blijkt dat in Rekem en Gellik de dichtheden sterk onder het gemiddelde cijfer van Lanaken liggen. Een verdichting in deze deelgemeenten is dus te verantwoorden.
De nota maakt gebruik van volgende bronnen: GRS LAnaken (09.07.2009); Actualisering Woonbehoeftestudie (09.2003); grensoverschrijdende verhuizingen - eindrapport (22.05.2007); Lokaal Woonbeleidsplan – conceptversie; FOD-economie – ADSEI; Provincie Limburg – cijferkorf demografie editie 2009. cleurenmerken 7
13
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Bevolkingsdichtheid. Met een oppervlakte van 58,96 km2 bedroeg de bevolkingsdichtheid over de gehele gemeente op 01.01.2008 422,9 inwoners per km2. Deze dichtheid geldt echter niet voor de gehele gemeente. Op basis van de gegevens per deelgemeente (01.01.2006, dichtheid van totale gemeente = 415 inw/km2) zien we dat de deelgemeente Lanaken het dichtst bevolkt is (531 inw/km2) en Gellik slechts 304 inw/km2 telt.
Het GRS Lanaken differentieert de na te streven woondichtheden als volgt, in functie van de loopafstand tot de kern : hoofddorpen Rekem, Gellik en Veldwezelt: 500 m 15 à 20 wo/ha > 500 m 12 à 15 wo/ha Het woningbeleid en kwalitatieve aspecten: - differentiatie van de nieuwbouw in functie van de woonbehoefte en inspelen op de gewijzigde behoefte (gezinsverdunning, vergrijzing). De invulling van de kwalitatieve woningbehoefte beantwoordt aan de vraag op vlak van type en soorten woningen, ligging, woonomgeving, prijs, huur- en koopwoningen, ... Hoofddorpen In de hoofddorpen ligt de primaire focus op het wonen en het behouden en/of versterken van het eigen karakter. Gellik is een hoger gelegen woongebied dat zich volop tussen het groen bevindt. In Gellik is het erg rustig wonen. Om dit rustige woonkarakter te behouden, worden enkel functies en voorzieningen toegelaten die zich richten op de lokale gemeenschap. De kern is echter moeilijk te herkennen. Men heeft in het verleden geprobeerd deze kern te versterken door de bouw van enkele appartementen. Andere typische kenmerken van Gellik zijn de relatief jonge inwoners en het hoge aandeel ééngezinswoningen. Gellik is dan ook een typisch landelijke woonwijk. Om een goede functionering van de woningmarkt te bekomen wordt er voorzien in een voldoende groot aanbod aan woningen. In samenwerking met haar publieke en private partners zal de gemeente een actieve rol spelen in de realisatie van een uitgebalanceerd woningaanbod. Belangrijk hierbij is om de eigenheid van de verschillende woonkernen in Lanaken te respecteren. Door het grote aandeel meergezinswoningen (26% in 2001) en het grotere aandeel gesloten bebouwing heeft het centrum van Lanaken een eerder stedelijk karakter. De deelkernen beschikken echter over heel wat minder appartementen en kennen een overwegend open bebouwing. Bij de realisatie van nieuwe woningen dient men met deze eigenheid rekening te houden. In de woonkernen van de eerder landelijke deelgemeenten wordt dan ook vooral ingezet op grondgebonden eengezinswoningen. Cruciaal is ook dat het aanbodbeleid wordt afgestemd op de verschillende doelgroepen. Zowel voor starters en ouderen als voor alleenstaanden, eenoudergezinnen en sociaaleconomische zwakkere of meer kwetsbare groepen moet er voorzien worden in voldoende woonaanbod in een aantrekkelijk leefmilieu. De uitbreiding van het sociaal woonaanbod vormt een belangrijke schakel binnen het aanbodbeleid. Het grond- en pandendecreet bepaalt dat Lanaken tegen 2020 186 sociale huurwoningen en 90 sociale koopwoningen moet realiseren. cleurenmerken
14
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
In het ontwerp-woonbeleidsplan Lanaken wordt veel aandacht besteed aan het stimuleren van nieuwe vormen van compactere grondgebonden woningen : Doelstellingen : - Een groter aanbod aan betaalbare woningen voor starters op de woningmarkt. - Een socialer woonaanbod. - Uitbreiden van het aanbod van wooneenheden voor senioren volgens het nieuwe woonzorgdecreet. - Creëren van een gedifferentieerd woningaanbod. - Stimuleren van kwalitatief en duurzaam bouwen en verbouwen. - Bewaren van het groene landelijke karakter van de woonkernen buiten het centrum. In Gellik wordt vooral ingezet op grondgebonden ééngezinswoningen, waarbij gemiddeld ca. 20% van de percelen een oppervlakte van 4are is aangewezen. Kleinere woningen en meer compacte bouwvormen kunnen wel en zijn in het kader van een efficiënt ruimtegebruik en het betaalbaar wonen zelfs wenselijk. In het ontwerp voor Gellik wordt deze differentiatie ingevuld door het voorzien van in hoofdzaak grondgebonden woningen gecombineerd met enkele kleinere projectzones in functies van het sociale aandeel. Er zal afwisselend open, halfopen en gesloten bebouwing voorzien worden, voor de specifieke locaties op de helling zullen aangepaste woontypes toegepast moeten worden. In het ontwerp-woonbeleidsplan Lanaken wordt eveneens veel aandacht besteed aan de uitbreiding en spreiding van het sociaal woningaanbod. - Sociale woningbehoefte: een deel van de kwantitatieve woningbehoefte wordt ingevuld om te voldoen aan de sociale woningbehoefte. Het streefdoel sociale woningen bedraagt 10% van de woningbehoefte. Bij de in het GRS voorgestelde invulling van de woonuitbreidingsgebieden wordt gestreefd naar een realisatie van minimum 25% sociale woningen. - Ruimtelijke spreiding van het sociaal woonaanbod (bestaand aanbod + aanbod op korte en middellange termijn). Onderstaande tabel toont duidelijk dat het sociaal aanbod niet gelijk verdeeld is over de verschillende deelgemeenten. Lanaken-centrum is het best voorzien, hoewel sociale huurwoningen er enkel geconcentreerd zijn in de wijken Sint-Servaas en Smeermaas. De andere deelkernen tellen weinig of zelfs geen sociale woningen.
Doelstellingen : - Een socialer aanbod. - Uitbreiden van het aanbod van wooneenheden voor senioren volgens het nieuwe woonzorgdecreet. - Creëren van een gedifferentieerd woningaanbod. - Stimuleren van kwalitatief en duurzaam bouwen en verbouwen. cleurenmerken
15
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Dit uit zich allereerst in een differentiatie van dichtheden volgens de wijk. Door op de kernversterkende locaties, zoals Lanaken-centrum, Rekem , Gellik en Veldwezelt, de dichtheden te verhogen verlaagt de woondruk op de meest landelijke woonmilieus. Bovendien dragen de diverse woondichtheden bij tot een verhoging van de leesbaarheid van en het oriëntatiegevoel binnen Lanaken. Daarnaast dient het beleid te worden gedifferentieerd volgens doelgroep. Senioren, gezinnen met kinderen, financieel minder krachtige huishoudens, alleenstaanden,… hebben allen specifieke woonwensen en behoeften. Om deze divergerende behoeftes op te vangen dient te worden voorzien in een grote verscheidenheid aan woningtypes. Door ook binnen eenzelfde woonproject verschillende woontypes te realiseren wordt een diverse bevolking aangetrokken en een gezonde mix gecreëerd. Bij dit alles moet er over worden gewaakt dat de eigenheid van de verschillend woonmilieus in Lanaken wordt bewaard.
Om in te spelen op de gewijzigde behoeften tengevolge van gezinsverdunning en veroudering, is ook differentiatie in woningtypes en –grootte vereist. Demografie in Lanaken : sterke vergrijzing. Evolutie en verwachte evolutie van de bevolking in Lanaken leeftijd 60+. (bron: FOD Economie – ADSEI).
2000 19,8%
cleurenmerken
2010 23,7%
2020 29%
16
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Het accent van de bijsturing (2007-2017) situeert zich in Lanaken als structuurondersteunende hoofddorp, nl 51%.
cleurenmerken
17
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.7. GEWESTPLANNEN HERBEVESTIGD I.F.V. AGRARISCH GEBIED LIMBURGSE KEMPEN EN MAASLAND8 In vier regio’s, waaronder Limburgse Kempen en Maasland, werd in juni 2006 het proces opgestart voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur. Binnen deze gebieden zal de Vlaamse Regering in principe géén planningsinitiatieven meer nemen om agrarische gebieden om te zetten naar andere bestemmingen. In deze herbevestigde agrarische gebieden moet de hoofdfunctie landbouw maximaal gevrijwaard blijven. Gemeentelijke en provinciale planningsinitiatieven binnen deze gebieden kunnen geen betekenisvolle afbreuk doen aan de ruimtelijk-functionele samenhang van de agrarische macrostructuur. Het beleid dat de Vlaamse overheid binnen deze gebieden wenst te voeren is nader omschreven in de omzendbrief RO/2005/01 van 23 december 2005. In de omzendbrief RO/2005/01, betreffende de beleidsmatige herbevestiging van de gewestplannen in het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, onder punt II. Relatie met gemeentelijke en provinciale planningstaken, wordt ingegaan op de beleidsmarge die kan gegeven worden in het geval van reeds goedgekeurde structuurplannen. “Gemeentelijk ruimtelijke uitvoeringsplannen in uitvoering van de gemeentelijke structuurplannen voor agrarische bedrijvenzones van lokaal belang, differentiatie van het agrarisch gebied in functie van de bebouwingsmogelijkheden, lokale natuur- en landschapselementen, wonen, werken, openbaar nut, toerisme en recreatie op lokaal niveau, lokale wegen, of in uitvoering van goedgekeurde planologische attesten.” “Bij de beoordeling en goedkeuring van gemeentelijke en provinciale (ontwerp)structuur- en uitvoeringsplannen zal in het kader van de goede ruimtelijke ordening, voldoende terughoudend beoordeeld worden ten aanzien van elke mogelijke planologische aanpassing van de (beleidsmatig) herbevestigde agrarische bestemmingen. De minister bevoegd voor ruimtelijke ordening zal ter zake richtlijnen aan zijn administratie geven.”
Het plangebied ligt niet in herbevestigd agrarisch gebied.
8
cleurenmerken
18
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
2.8. WATERBELEID Onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid wordt nagegaan of er door het planningsinitiatief schadelijke effecten op het watersysteem optreden en er voorwaarden opgelegd moeten worden om deze effecten te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen of te compenseren. Op 10 maart 2006 is het besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de regels met betrekking tot de scheiding tussen de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsverplichting en het vaststellen van de zoneringsplannen goedgekeurd. Hiermee kregen de zoneringsplannen wettelijke grond. In september 2006 startte de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) met de verzending van een voorontwerp van zoneringsplan naar alle Vlaamse gemeenten. Deze plannen doorliepen een goedkeuringsprocedure waarbij zowel de betrokken als de omliggende gemeenten, de bekkenbesturen en de burger hun standpunt kenbaar konden maken. Dit alles resulteerde in een definitief zoneringsplan waarop 4 zones terug te vinden zijn: het centrale gebied met reeds bestaande aansluiting op een zuiveringsstation (oranje gearceerd); het geoptimaliseerde buitengebied met recente aansluiting op een zuiveringsstation (groen gearceerd); het collectief te optimaliseren buitengebied, dit is de zone waar de aansluiting nog zal worden gerealiseerd (groen); het individueel te optimaliseren buitengebied, waar het afvalwater individueel zal moeten gezuiverd worden door middel van een IBA (rood). Na het consulteren van de website van de VMM blijkt dat het plangebied gelegen is in ‘centraal gebied’ met bestaande aansluiting op een zuiveringsstation. Gezien het planningsinitiatief de ontwikkeling van een woonuitbreidingsgebied betreft, zijn er geen relevante nadelige invloeden op het watersysteem te verwachten anders dan de bijkomende hoeveelheid water dat geproduceerd wordt door per verharde oppervlakte. Er zullen dan ook geen andere / extra voorwaarden of maatregelen dienen opgelegd te worden dan deze omschreven in de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (VR 01.10.2004, inwerkingtreding 01.02.’05), waaraan voldaan dient te worden. ”Art.2. Dit besluit bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende deel van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden.”
Indien er bijkomend oppervlakte verhard wordt dient erop toegezien dat het waterbergend vermogen van het terrein niet verkleind wordt. Omwille van de bezorgdheid rond de waterhuishouding werd in opdracht van de gemeente reeds in augustus 2011 een hydraulische nota opgesteld door PP-consult Alzo kan reeds bij de opmaak van het voorontwerp rekening worden gehouden met de nodige maatregelen om wateroverlast in de toekomst te vermijden. cleurenmerken
19
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Onderstaande tekst en berekeningen zijn volledig gebaseerd op deze hydraulische nota. Figuur 9: Centraal gebied
Het rioleringsstelsel valt onder het beheer van Infrax, die volgende randvoorwaarden oplegt: - Er dient voor zowel het regenwater als voor het vuilwater een gravitaire aansluiting ( = zonder pompen) gemaakt te worden, vanuit het laagste punt van de verkaveling. Op het plannetje hiernaast is de gevraagde afvoerrichting aangeduid. De natuurlijke terreinhelling is te groot om "tegen de richting in " via het huidig voorziene toekomstige openbaar domein de riolering af te voeren naar het bestaand stelsel in de Kerkstraat of de Dorpsstraat. - De debieten van het vuilwater zijn klein en kunnen afgevoerd worden via de bestaande rioleringen. - Het regenwater kan via een vertraagde afvoer aansluiten op het bestaande stelsel waardoor er voldoende buffering voorzien dient te worden. Aan de hand van de hieronder vermelde berekeningen en aanbevelingen voor wat betreft de waterhuishouding, dient het ontwerp verder uitgewerkt te worden. - DWA Voor het vuilwater wordt een gravitaire leiding voorzien, op de bestaande riolering, vanuit het laagste punt van de verkaveling. De debieten van het vuilwater zijn klein en kunnen afgevoerd worden via de bestaande rioleringen. - RWA Voor het regenwater wordt een gravitaire leiding voorzien, op de bestaande riolering, vanuit het laagste punt van de verkaveling. Om overstromingsrisico’s in te dijken wordt een buffering voorzien van het regenwater met een vertraagde afvoer naar de bestaande riolering. Richtlijnen berekening benodigd buffervolume (bron: overlegnota van Infrax en RO (provincie) in verband met de normen voor berging en infiltratie in het kader van de watertoets (dd 18 maart 2010)). Voor de bepaling van het benodigd buffervolume worden volgende richtlijnen gehanteerd: - infiltratiecapaciteit van de bodem is vermoedelijk slecht – geen infiltratie mogelijk - minimale dimensioneringsvoorwaarden: 200 m3/ha verharde oppervlakte / 350 m³/ha verharde oppervlakte (strenge norm) Buffering: Hier wordt het regenwater in rekening gebracht dat rechtstreeks (gebouwen) of via de straatkolken (wegenis) naar het RWA-riool wordt afgevoerd. - het regenwater van de nieuw te realiseren woningen die binnen dit project kunnen gebouwd worden, wordt op dit RWA aangesloten en dient hier gebufferd te worden; - de wegenis, die gezien de weinig infiltrerende bodem, afgevoerd zal worden naar het RWA-riool. Als buffering kan gekozen worden voor verschillende opties:
1. ondergrondse buffering in overmaatse rioleringsbuizen 2. open buffering in een bufferbekken 3. open buffering in een ondiepe wadi. Gelet op de ontwikkeling van een woongebied met de toekomstige aanwezigheid van jonge gezinnen met kinderen is een bufferbekken met een aanzienlijk diepte niet wenselijk. Zo’n inrichting moet dan worden omheind en beveiligd wat resulteert in een verloren gebied in de open ruimte, wat geen ruimtelijke meerwaarde betekent. cleurenmerken
20
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Een minder ruimte opslorpende inrichting voor deze situatie zou een wadi met beperkte diepte kunnen zijn. Deze wadi zal slechts bij zeer hevige buien onder water komen te staan en de waterhoogte zal dan bijvoorbeeld beperkt kunnen worden tot ongeveer 50cm. De wadi kan ingericht worden als een glooiing in het landschap, begroeid met gras. In droge periodes is deze ruimte dan bruikbaar als open ruimte en speelruimte (ruimtelijke meerwaarde voor de bewoners). Voor de buffering gaan we dan ook uit van een buffering in de buizen en uitstroom in een ondiepe wadi met vertraagde afvoer naar de bestaande riolering : - aangesloten verharde oppervlakte = 10.000 m2 + 23.000 m2 = 33.000 m2 (ondoorlatende verhardingen + gebouwen aangesloten op het RWA) - te bufferen volume : 200 m3/ha / 350 m³/ha Te bufferen : 33.000 m2 x 200 m3/ha = 660 m3 Te bufferen : 33.000 m2 x 350 m3/ha = 1155 m3 (= strengere norm). Bepaling effectieve buffercapaciteit van de voorzieningen: Wadi - Bodem 2.500 m² x 0,50 m waterhoogte: 1.250 m3 Buizen – Ø400 : 1.000 lm x 0.126 : 126 m³ Totaal buffercapaciteit: 1.350 m3 Effectieve buffercapaciteit = 1350 m3
OK
Hieruit blijkt dat de buffercapaciteit zelfs kan voldoen voor de strenge norm. Vertraagde afvoer wordt bekomen door een knijpleiding/wervelventiel in een inspectieput in te bouwen. Er wordt een overstortmogelijkheid voorzien. Gelet op de helling in het terrein is het misschien noodzakelijk de wadi in verschillende niveaus uit te bouwen met de nodige overstortmogelijkheden. Hierdoor kan een speels terrein ontstaan, in droge periodes aantrekkelijk als speelruimte. Afhankelijk van het ontwerp voor het WUG moet er rekening gehouden worden met volgende parameters: - Gravitaire leiding voor het vuil water aanleggen en aansluiten op de riolering in de Dorpsstraat. Deze afvoer verloopt best via het laagste punt van de verkaveling. Er moet een traject gekozen worden waarlangs aansluiting kan gemaakt worden om aan te sluiten op de bestaande riolering. - Gravitaire leiding voor het hemelwater aanleggen en aansluiten op de riolering in de Dorpsstraat. Deze afvoer verloopt best via het laagste punt van de verkaveling. Er moet een traject gekozen worden waarlangs aansluiting kan gemaakt worden om aan te sluiten op de bestaande riolering. - Voldoende buffering voorzien voor het hemelwater zodat bestaande en toekomstige waterproblemen opgelost en voorkomen worden. Hiertoe wordt best ruimte voorzien voor een wadi of in het uiterste geval een bufferbekken. De ruimte voor deze buffering wordt best voorzien op het laagste punt van de verkaveling. De voeding en leegloop van deze buffering verloopt via het aan te leggen RWA-stelsel. Conclusie Indien voldaan wordt aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (VR 01.10.2004, inwerkingtreding 01.02.’05), én aan bovengenoemde randvoorwaarden, zullen door het planningsinitiatief geen significante negatieve effecten gegenereerd worden op het watersysteem.
cleurenmerken
21
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
3. TOETSING LANDBOUW / ECONOMIE Toetsing aan het huidige landbouwgebruik. Binnen dit planningsproces wordt nagegaan wat het huidige landbouwgebruik van deze zone inhoudt.
Het gewestplan bestemt de zone als woonuitbreidingsgebied.
De oppervlakte van het binnengebied (WUG excl. omliggende woonzone) = 7ha 70a. Figuur 10: Gewestplan
De luchtfoto toont dat het plangebied volledig omsloten is door woonstraten. Het binnengebied is in gebruik, in hoofdzaak als (diepe) achtertuinen en enkele weilanden. Het binnengebied maakt alzo geen deel uit van een aaneengesloten en/of structureel agrarisch gebied. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er geen (beroeps) landbouwgebruik van toepassing is op deze percelen.
Figuur 21: Luchtfoto cleurenmerken
22
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
4. BESTAANDE TOESTAND Het plangebied sluit ten westen onmiddellijk aan op de dorpskern en wordt volledig omsloten door traditionele woonstraten. Zowel langs de Dorpsstraat, de Kerkstraat als de Zavelstraat zijn nog potentiële openingen die kunnen dienen als ontsluiting van het binnenliggende woonuitbreidingsgebied. muziekacademie
Een belangrijk gegeven is het reliëfverschil tussen Dorpsstraat en Kerkstraat met name aan de smalle westzijde. De Kerkstraat ligt bij benadering ….. (nog na te meten) hoger dan de Dorpsstraat. Dit vraagt een specifieke invulling. Ofwel wordt hier gekozen voor een invulling met woningen onder voorwaarde dat de woontypologie aangepast wordt aan de plek (smal en reliëfverschil), zo niet kan er enkel gekozen worden voor een ‘groen’ invulling die een rol kan spelen in het leggen van een zachte verbinding tussen plangebied en Kerkplein. Voor het overige vraagt de configuratie van het binnengebied (smal, lang, reliëfverschil dat afneemt in het centrum en de westzijde) een afgestemde invulling, m.n. zowel voor wat betreft het stratenpatroon als de inplanting van de woningen.
Zavelstraat
Kerkstraat
Kerkplein
Dorpsstraat
Het reliëf zal ook bepalen waar en hoe de waterbuffering dient opgevangen te worden. Winterbeek Albertkanaal
cleurenmerken
Het huidige gebruik van het binnengebied is in hoofdzaak smalle en lange achtertuinen en weilanden al dan niet afgebakend met hagen, al dan niet voorzien van bomen. 23
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Het gebied is gelegen in mogelijk overstromingsgevoelig gebied, wat betekent dat er maatregelen moeten genomen worden aangaande de opvang van het regenwater. Wat betreft de maatregelen voor waterbuffering en riolering werden reeds gesprekken gevoerd met INFRAX en de provincie (zie ook onder 2.8.). De riolering valt onder het beheer van Infrax die volgende randvoorwaarden opleggen: - Er dient voor zowel het regenwater als voor het vuilwater een gravitaire aansluiting ( = zonder pompen) gemaakt te worden, vanuit het laagste punt van de verkaveling. De natuurlijke terreinhelling is te groot om "tegen de richting in " via het huidig voorziene toekomstige openbaar domein de riolering af te voeren naar het bestaand stelsel in de Kerkstraat of de Dorpsstraat . - De debieten van het vuilwater zijn klein en kunnen afgevoerd worden via de bestaande rioleringen. - Het regenwater kan via een vertraagde afvoer aansluiten op het bestaande stelsel waardoor er voldoende buffering voorzien dient te worden.
ruimtelijke grens té smalle zone voor traditionele bebouwing
ruimtelijke grens
ontbrekende link beeldbepalende plek
voetpad
Zie ook foto’s in bijlage.
laagste punt talud
F2
bestaande bebouwing openingen, zicht op binnengebied
onbebouwde kavels
50-m bouwlijn mogelijke, wenselijke verbinding
cleurenmerken
24
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Fotokaart.
cleurenmerken
25
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Zicht vanaf het kerkplein richting Kerstraat rechts en Biesweg richting muziekacademie. Rechts de gesloten bebouwing van de eerste woningen langs de Kerkstraat. Zicht vanaf de Kerkstraat richting Kerkplein.
cleurenmerken
Zicht vanaf de Dorpstraat richting voetpad naar de Kerkstraat langsheen de appartementen.
Vanaf hetzelfde punt als foto 3, richting Dorpsstraat
26
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Zicht vanaf de Dorpsstraat richting centrum. Rechts de vrijstaande woning met daarlangs het voetpad richting Kerkstraat.
Zicht op een van de potentiële insteken (meest westelijke) naar het binnenliggende plangebied.
Zicht op een tweede potentiële insteek vanaf de Dorpsstraat (centraal).
Zicht op de meest oostelijke potentiële insteek.
Zicht vanaf de potentiële insteek vanaf de Zavelstraat.
Zicht vanaf de Zavelstraat op de Dorpsstraat.
Zicht vanaf het uiterst oostelijke punt van de Dorpsstraat richting Zavelstraat.
Zicht vanaf de Zavelstraat op de oostelijke bocht van De Dorpsstraat.
Zicht vanaf de Zavelstraat, oostwaarts, richting Kewithdreef.
cleurenmerken
27
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Zicht vanaf de Zavelstraat noordwaarts. Links achter de woningen het plangebied.
Zicht vanaf de Zavelstraat richting Kerkstraat.
Zicht op de Zavelstraat vanaf de aansluiting met de Kerkstraat.
Richting Zavelstraat, noordwaarts, vanaf de aansluiting Met de Kerkstraat.
Zicht op de Kerkstraat richting centrum.
Zicht op de Kerkstraat richting Zavelstraat. Rechts achter de woningen het plangebied.
cleurenmerken
Zicht vanaf de Kerkstraat (ten westen) op de lager gelegen Dorpsstraat. 28
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
5. ONTWIKKELINGSVISIE EN RUIMTELIJK VOORSTEL Doelstelling: - totaalvisie voor het ganse binnenliggende woonuitbreidingsgebied (6 ha 80a), m.n. de zone achter de 50m woonzone; - komen tot een volwaardige wooninvulling met in hoofdzaak grondgebonden woningen met zowel privékavels als een aandeel van 25% sociale woningen; - een volwaardige invulling betekent ook het voorzien van een behoorlijk aandeel aan openbaar groen, plaats voor fietsers en voetgangers, plaats voor speelruimte en plaats voor de opvang van het regenwater. Belangrijke uitgangspunten / randvoorwaarden in de ontwikkeling van dit plangebied zijn: - het bestaande reliëf, gecombineerd met de waterproblematiek, als bepalende structuur voor het voorstel van invulling; - gezien onmiddellijk aansluitend op de dorpskern, wordt een invulling met in hoofdzaak grondgebonden woningen in een streefdichtheid van 15 won/ha beoogd; - mogelijk kan voor de ‘smallere’ strook richting kerk, waar tevens een perceel als biologisch waardevol geïnventariseerd staat, openbaar groen voorzien worden. Onderstaande schetsen geven een globaal beeld van mogelijke invullingen, rekening houdend met de doelstellingen en gestelde randvoorwaarden. - Er wordt uitgegaan van een tweetal ontsluitingen ten noorden vanaf de Kerkstraat en maximaal een ontsluiting ten zuiden met de Dorpsstraat, dit gezien de Dorpsstraat als drukke doorgangsweg bij voorkeur zo minimaal mogelijk bijkomend belast zal worden. In functie van de zichtbaarheid wordt er bij voorkeur gekozen voor de meest centraal gelegen ontsluiting. - Het stratenpatroon wordt in de langsrichting geplaatst op het reliëf, alzo kunnen de rijen kavels langs de straten trapsgewijs het reliëf volgen. - De waterbuffering dient in hoofdzaak voorzien te worden in het uiterst zuidoostelijke punt. Mogelijk kan er bijkomende buffering voorzien worden in noordzuidrichting, in groengebieden die trapsgewijs in het reliëf geplaatst worden. Alzo ontstaan minstens twee openbare groengebieden tussen de Kerkstraat en de Dorpsstraat. - Het uiterst westelijke smalle en sterk hellende deel kan óf ingevuld worden met woningen in de vorm van een totaalproject, gepast ingeplant in het reliëf, óf het gebied blijft een openbare zone dat een verbinding legt tussen plangebied en Kerkplein. - Het woonuitbreidingsgebied (exclusief de uiterst westelijke zone waar reeds de appartementen voorzien werden) bedraagt 6ha 75a. dit is inclusief alle diepe achtertuinen (zonder rekening te houden met perceelsgrenzen dus). Schets 1: Schets 2: Schets 3: Schets 4:
cleurenmerken
Aan een maximale invulling van 15 won/ha resulteert dit in ongeveer 100 grondgebonden woningen, inclusief het uiterst westelijke smalle deel. Waterbuffer volledig ten zuiden richting laagste punt ten oosten. Bouwvrij westelijk deel, waterbuffering volledig ten oosten (laagste punt) – 73 grondgebonden woningen (23 centraal + 50 ten oosten). Bij een invulling van eveneens het westelijke deel zouden er dus 27 eenheden bijkomend voorzien moeten worden om 15 won/ha te halen. Bouwvrij westelijk deel, waterbuffering ten zuiden en ten oosten (laagste punt) – 80 wooneenheden (24 centraal + 56 ten oosten, waarvan 2 projectmatig (één met 4 en één met 12 wooneenheden)). Bij een invulling van eveneens het westelijke deel zouden er dus 20 eenheden bijkomend voorzien moeten worden om 15 won/ha te halen. Bouwvrij westelijk deel, waterbuffering ten zuiden richting laagste punt – 88 wooneenheden (25 centraal + 63 ten oosten, waarvan 2 projectmatig (één met 8 en één met 14 wooneenheden)). Bij een invulling van eveneens het westelijke deel zouden er dus 12 eenheden bijkomend voorzien moeten worden om 15 won/ha te halen. 29
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
1
2
3
4
cleurenmerken
30
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6. MILIEUSCREENING Milieueffectrapportage is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het preventief handelen. Milieueffectrapportage is een procedure waarbij voordat een activiteit, ingreep of plan (projecten of beleidsvoornemens en plannen) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan worden ingeschat. Waar de effecten een bedreiging vormen voor een waardevol aspect van een milieudiscipline (ruimte, hinder en mobiliteit, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) zal dit als ‘knelpunt’ weerhouden worden. Het milieueffectenrapport heeft tot doel de effecten tengevolge van de geplande ingrepen na te gaan. De ‘geplande situatie’ is de toestand van het studiegebied tijdens en na de uitvoering van het plan en ten gevolge van dit plan, zoals het vastgelegd is in de planbeschrijving en zonder rekening te houden met remediërende maatregelen. Het milieueffectenrapport dwingt de initiatiefnemer de mogelijke milieueffecten grondig in overweging te nemen vooraleer over de uitvoering van een plan of project een besluit te nemen. Het plangebied RUP ‘Kerkstraat’ Gellik, is niet van rechtswege plan-MER-plichting. Er is immers geen passende beoordeling vereist gezien er geen Habitatrichtlijngebied of Vogelrichtlijngebied gelegen is in de onmiddellijke nabijheid. Het RUP vormt niet het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlage I of bijlage II van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 of voor een project opgesomd in de bijlage I, II of III van het project-m.e;r.-besluit van 10 december 2004, en is dus screeningsgerechtigd.’ In het voorliggende screeningsdocument zullen de milieueffecten van het planningsinitiatief ingeschat worden waarna deze screeningsnota aan de vooropgestelde adviesinstanties
voor advies zal worden voorgelegd. Figuur 12: Vogelrichtlijngebied
cleurenmerken
Figuur 13: Habitatrichtlijngebied
31
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.1
BESCHRIJVING VAN HET PLAN – ALTERNATIEVEN
De doelstelling voor het opstellen van het Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan ‘Kerkstraat’ te Gellik voor het woonuitbreidingsgebied GWU2, kadert geheel of gedeeltelijk binnen de uitvoering van een aantal bindende bepalingen opgenomen in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lanaken (goedkeuring 09 juli 2009), met name bepalingen 1 en 14 (zie onder 1.2. Doelstellingen), en binnen de doelstellingen geformuleerd in het woonbeleidsplan (zie onder 2.6.). Een alternatief woonuitbreidingsgebied voor Gellik is GWU-3 Zilverdennenlaan (15 à 20 wo/ha, ± 107 grondgebonden eengezinswoningen; minimum 25% sociale huur- en/of koopwoningen; ± 20% van de percelen met een richtinggevende oppervlakte van 4 are). Dit woonuitbreidingsgebied wordt in het grs Lanaken echter aangegeven als deels te ontwikkelen in de 2° referentieperiode en deels in reserve te houden. Dit RUP wordt opgemaakt in uitvoering van de visie op het woonkernbeleid waarbij het wonen primeert. Voor Gellik zijn er geen alternatieve locaties die zo kerngerelateerd zijn als dit plangebied dat ten westen onmiddellijk aansluit op de dorpskern (kerkplein ten westen). Gezien het totaal gebrek aan andere locaties ter ondersteuning van de dorpskern, vormt dit gebied dus een uitgesproken opportuniteit. Vandaar ook het belang van de invulling ervan met een zo divers mogelijk woonaanbod, gericht op een ruime doelgroep, gaande van jonge gezinnen, over eenoudergezinnen, alleenstaanden tot senioren. Conclusie Gezien de doelstelling van het woonkernbeleid – zie onder 2.6., doen er zich geen betere alternatieven voor als woonplekken aansluitend op de dorpskern.
cleurenmerken
32
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.2
MILIEUAFWEGINGEN
6.2.1 Aanzienlijke grens- of gewestgrensoverschrijdende milieueffecten Een vergelijking van de huidige toestand en het huidige gebruik van de planlocatie met de geplande toestand (tijdens en na de uitvoering van het plan) toont aan dat er geen aanzienlijke of significante grens- of gewestplanoverschrijdende milieueffecten gegenereerd worden. Gezien de aard van de bestemming (wonen) kan het grens- of gewestgrensoverschrijdend milieueffect dat hierdoor gegenereerd wordt als niet-significant beschouwd worden... 6.2.2 Effecten op de bodem Het plangebied is gelegen in een gebied van droge leemgrond.
Figuur 14: Bodemkaart
Het identificeren, meten en voorspellen van milieueffecten op of via de bodem gebeurt voornamelijk via de bodemkenmerken en –hoedanigheden. Wijzigingen van de bodem (ruim opgevat) worden meestal negatief beoordeeld omdat ze een verlies of verslechtering van de structuur inhouden. Het aanleggen van bijv. gebouwen, nieuwe wegen en fietspaden gaat gepaard met vergraving. Hierdoor treden structuur- en profielwijzigingen op in de bodem. Tijdelijke bemaling zorgt voor een wijziging van het bodemvochtregime. Daarnaast kan een kwaliteitswijziging in de bodem optreden t.g.v. bemaling en bestaat het risico op zettingen. Het planningsinitiatief voorziet het omzetten van woonuitbreidingsgebied naar woongebied. Er worden geen waardevolle bodems aangegeven in het plangebied. Figuur 16: Bodemkwetsbaarheidskaarten Figuur 16a: Kwetsbaarheid _ecotoopverlies
Figuur 16b: Kwetsbaarheid _eutrofiëring
Figuur 16c: Kwetsbaarheid _verdroging
Figuur 16d: Kwetsbaarheid _verzuring
De bodemkwetsbaarheidskaarten; - ecotoopverlies; - eutrofiering; - verdroging; - verzuring tonen voor het plangebied een weinig kwetsbare zone voor wat betreft ectoopverlies en geen kwetsbare zones voor de overige aspecten Besluit Er zal geen noemenswaardig negatief effect gegenereerd worden op het aspect ‘bodem’.
cleurenmerken
33
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.2.3
Effecten op water
Zie ook onder 2.7. Waterbeleid. Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid (BS 14 november 2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op: ‘de watertoets’. Elke actie of elk initiatief waarvoor een vergunning nodig is, met name elk plan of programma, moet aan de watertoets onderworpen worden. De bedoeling is om na te gaan of er enig schadelijk effect ontstaat door de genomen actie, en zo ja hoe dan de schadelijke effecten kunnen vermeden of beperkt worden. Indien de schade niet vermeden kan worden, moet er gezocht worden naar alternatieven of compenserende maatregelen. Een schadelijk effect wordt als volgt omschreven:
“Ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen een of meer van deze elementen”.
Riemst
Figuur : Overstromingsgevoelige gebieden
Volgens de overstromingskaart is een gedeelte van het gebied gevoelig voor overstroming veroorzaakt door de zuidelijk gelegen Langkeukelbeek (2° cat. – beheerder: provincie Limburg). Langs de Dorpsstraat zijn er nog kleine gebieden die gevoelig zijn voor overstroming door een exces van afstromend hemelwater. Het is dus van belang om bij een verdere ontwikkeling van dit gebied rekening te houden met maatregelen die deze overstromingsrisico’s indijken. Grondwater
Figuur : Grondwaterkwetsbaarheidskaart
Het grondwater binnen het plangebied is weinig tot zeer kwetsbaar. De initiatieven genomen binnen het voorgenomen plan dienen dan ook rekening te houden met de gegevens aangaande het grondwater en alle andere effecten aangaande water. Het risico van verontreiniging van grondwater hangt af van talrijke factoren die samen de kwetsbaarheid van de ondergrond bepalen. De aard en de dikte van de deklagen, de dikte en de eigenschappen van de watervoerende lagen en de dikte van de onverzadigde zone (diepte van de grondwatertafel) bepalen de kwetsbaarheid van het grondwater. De kwetsbaarheid van (de kwaliteit van) het grondwater is voor Vlaanderen weergegeven in kwetsbaarheidskaarten (AROL; kwetsbaarheid van het grondwater in Limburg, 1987), met een schaal van vijf eenheden (van uiterst tot weinig kwetsbaar). cleurenmerken
34
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Bemalingen bij de aanleg evenals het gewijzigde bodemgebruik, de gewijzigde infiltratie van hemelwater t.g.v. het verwijderen van restanten van oude constructies e.d. beïnvloeden de hydro-geologische kenmerken van het grondwater (kwaliteit + waterhuishouding). Een gewijzigd bodemgebruik zal het afwateringspatroon wijzigen; de gewijzigde situatie van het insijpelen van regenwater kan immers een invloed hebben op de (grond)waterhuishouding. Effecten m.b.t. water zijn voor een groot deel terug te brengen tot een gewijzigde situatie inzake infiltratie en buffering van water. De wijziging in het plangebied houdt een omzetting in van onverharde zone naar verharde zone en dit in functie van de ontwikkeling van een woonzone (wegen, bebouwing, inritten, paden, terrassen, …). Dit heeft een verhoging van de capaciteit van waterinsijpeling tot gevolg, wat op zich een wijziging betekent in de situatie inzake infiltratie en behoefte aan buffering. Het resultaat is dat er een buffercapaciteit moet voorzien worden volgens de richtlijnen omschreven onder 2.7. Waterbeleid. Uitgaande van een vermoedelijk slechte infiltratiecapaciteit van de bodem wordt uitgegaan van de minimale dimensioneringsvoorwaarden, zijnde 200 m3/ha verharde oppervlakte tot 350 m³/ha verharde oppervlakte (strenge norm) Voor de buffering wordt uitgegaan van een buffering in de buizen en uitstroom in een ondiepe wadi met vertraagde afvoer naar de bestaande riolering : - aangesloten verharde oppervlakte = 10.000 m2 + 23.000 m2 = 33.000 m2 (ondoorlatende verhardingen + gebouwen aangesloten op het RWA) - te bufferen volume : 200 m3/ha / 350 m³/ha Te bufferen : 33.000 m2 x 200 m3/ha = 660 m3 Te bufferen : 33.000 m2 x 350 m3/ha = 1155 m3 (= strengere norm). Effectieve buffercapaciteit van de voorzieningen:
Wadi - Bodem 2.500 m² x 0,50 m waterhoogte: Buizen – Ø400 : 1.000 lm x 0.126 : Totaal buffercapaciteit:
1.250 m3 126 m³ 1.350 m3
Afhankelijk van het ontwerp voor het WUG moet er rekening gehouden worden met volgende parameters: - Gravitaire leiding voor het vuil water aanleggen en aansluiten op de riolering in de Dorpsstraat. Deze afvoer verloopt best via het laagste punt van de verkaveling. Er moet een traject gekozen worden waarlangs aansluiting kan gemaakt worden om aan te sluiten op de bestaande riolering. - Gravitaire leiding voor het hemelwater aanleggen en aansluiten op de riolering in de Dorpsstraat. Deze afvoer verloopt best via het laagste punt van de verkaveling. Er moet een traject gekozen worden waarlangs aansluiting kan gemaakt worden om aan te sluiten op de bestaande riolering. - Voldoende buffering voorzien voor het hemelwater zodat bestaande en toekomstige waterproblemen opgelost en voorkomen worden. Hiertoe wordt best ruimte voorzien voor een wadi of in het uiterste geval een bufferbekken. De ruimte voor deze buffering wordt best voorzien op het laagste punt van de verkaveling. De voeding en leegloop van deze buffering verloopt via het aan te leggen RWA-stelsel. Effecten op oppervlaktewater zijn voornamelijk een gevolg van het kruisen van waterlopen/grachten of het dempen ervan. Tijdelijke verstoring van de fysico-chemie van oppervlaktewateren bij overpompen van grondwater in geval van bemaling met lozing in oppervlaktewater is eveneens mogelijk, doch op plan-MER niveau slechts beschrijvend volgens kwetsbaarheidbenadering of indicatief in te schatten. Dit alles is echter niet van toepassingen voor het plangebied. Conclusie Indien voldaan wordt aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (VR 01.10.2004, inwerkingtreding 01.02.’05), én aan bovengenoemde randvoorwaarden, zullen door het planningsinitiatief geen significante negatieve effecten gegenereerd worden op het watersysteem. cleurenmerken
35
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Watertoets De basisprincipes voor het toepassen van de watertoets, zoals aangegeven in het decreet Integraal Waterbeleid van 18 juli 2003 (BS 14 november 2003), zullen voor het ganse gebied worden toegepast. Onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003, gewijzigd bij decreet van 25 mei 2007, betreffende het integraal waterbeleid werd nagegaan of er door het planningsinitiatief schadelijke effecten op het watersysteem optreden en er voorwaarden opgelegd moeten worden om deze effecten te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen of te compenseren. Bij de richtlijnen horen ook zes watertoetskaarten (versie 01.03.2012): (1) hellingenkaart; (2) erosiekaart; (3) winterbedkaart; (4) kaart overstromingsgevoelige gebieden; (5) kaart infiltratiegevoelige bodems; (6) kaart grondwaterstromingsgevoelige gebieden. Figuur 19: Watertoetskaarten
cleurenmerken
36
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Conclusie. Het plangebied is in hoofdzaak licht hellend (0,5 tot 5%), hoofdzakelijk gelegen in erosiegevoelig gebied, in mogelijk overstromingsgevoelig gebied, slechts voor de helft infiltratiegevoelig en is half/half weinig tot zeer gevoelig aan grondwaterstromingen. Nr. SITUATIE BIJLAGE BEOORDELINGSSCHEMA 1 Het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een gebouw, al dan niet met ondergrondse I ° Gewijzigd overstromingsregime constructie, of het aanleggen van een verharding. ° Gewijzigde overstromingshoeveelheid Gewijzigde infiltratie naar het grondwater ° Gewijzigd grondwaterpatroon 2 De opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. II ° Opslag en storten van bodemvreemd materiaal ° Wijziging van vegetatie. 3 Een reliëfwijziging. III ° Reliëfwijziging. 4 Het aanleggen van buffer- of infiltratievoorzieningen voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater. IV ° Buffering en infiltratie van oppervlakte- en hemelwater. 5 Een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater. V ° Wijziging van het aantal puntbronnen. 6 Een grondwaterwinning. VI ° Wijziging van de grondwaterwinning. 7 Wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop. VII ° Toename en bestendiging van knelpunten voor vismigratie in de waterloop. ° Migratiebelemmering voor fauna op de oever. ° Gewijzigd afvoergedrag van de waterloop.
Voor het plangebied zijn punt 1, 3, 4 en 5 van toepassing. Besluit Om de negatieve effecten op het aspect ‘water’ te milderen, zullen de onderstaande maatregelen doorvertaald worden in het RUP, en zal het advies van de bevoegde instantie gevolgd worden, waardoor het negatief effect als niet significant kan beschouwd worden. Milderende maatregelen door te vertalen in het RUP: - De randvoorwaarden geformuleerd door Infrax, als beheerder van het rioleringstelsel, m.n. ° zowel voor het regenwater als voor het vuilwater een gravitaire aansluiting ( = zonder pompen) voorzien vanuit het laagste punt van de verkaveling; ° de debieten van het vuilwater zijn klein en kunnen afgevoerd worden via de bestaande rioleringen; ° het regenwater via een vertraagde afvoer aansluiten op het bestaande stelsel waardoor er voldoende buffering voorzien dient te worden. - Voor de bepaling van het benodigd buffervolume uitgaan van minimale dimensioneringsvoorwaarden tussen 200 m3/ha en 350 m³/ha verharde oppervlakte. Het regenwater van de nieuw te realiseren woningen wordt op dit RWA aangesloten en dient hier gebufferd te worden en dit afkomstig van de wegenis zal afgevoerd worden naar het RWA-riool. - Als buffering kan gekozen worden voor verschillende opties: 1. ondergrondse buffering in overmaatse rioleringsbuizen 2. open buffering in een bufferbekken 3. open buffering in een ondiepe wadi. - Voor de buffering wordt uitgegaan van een buffering in de buizen en uitstroom in een ondiepe wadi met vertraagde afvoer naar de bestaande riolering: tussen 33.000 m2 x 200 m3/ha = 660 m3 en 33.000 m2 x 350 m3/ha = 1155 m3. - Effectieve buffercapaciteit van de voorzieningen: wadi / bodem 2.500 m² x 0,50 m waterhoogte = 1.250 m3 + buizen Ø400: 1.000 lm x 0.126 =126 m³ totaal buffercapaciteit = 1.350 m3. cleurenmerken
37
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.2.4
Effecten op fauna en flora
Binnen het plangebied liggen enkele biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen (1), aan de westzijde een klein perceel biologisch waardevol element (2). (1) De minder waardevolle en waardevolle elementen hebben betrekking op soortenarm permanent cultuurgrasland; soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden en een bomenrij (terreinopname oktober 2007). (2) Het biologisch waardevol perceel aan de westzijde heeft betrekking op soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden hoogstamboomgaard (terreinbezoek oktober 2007).
Figuur: Biologische Waarderingskaart
Besluit. De effecten die te verwachten zijn aangaande rustverstoring (licht, geluid) zijn, gezien de woonbestemming, niet aanzienlijk. De te verwachten negatieve effecten op de biologisch waardevolle elementen zullen niet significant zijn mits: - het ontwerp rekening houdt met het biologisch waardevol perceel; - het ontwerp rekening houdt met het bestaande reliëf.
cleurenmerken
38
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.2.5
Effecten op landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Effecten op het traditionele landschap Het is belangrijk dat de algemene kenmerken van de traditionele landschappen bewaard blijven binnen een steeds veranderende en evoluerende ruimte. Relicten zijn landschapselementen die nog duidelijk verwijzen naar de traditionele kenmerken van het landschap. Naast het historische aspect in de landschapszorg, zoals vermeld in de atlas van de relicten, zijn tevens de structurerende landschapselementen zonder relictwaarde van belang. De landschapskenmerkenkaart (aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal en Vlaams belang, afd. Monumenten en landschappen, 2002) wordt hiervoor geraadpleegd. De erfgoedwaarde heeft betrekking op het archeologisch patrimonium, het bouwkundig erfgoed, de historisch-geografische elementen en structuren. Daarnaast speelt de visueel ruimtelijke samenhang een belangrijke rol. Ingrepen in het landschap kunnen leiden tot het wijzigen van elementen, patronen en samenhangen met het wijzigen van de erfgoedwaarden tot gevolg. Ten zuiden van het studie van het studiegebied ligt het ‘Demerland’ horende tot de Zuiderkempen. Structuurdragende matrix: bossen en een golvende topografie versneden door parallelle valleien. De open ruimte is sterk versnipperd en onregelmatig met sterk wisselende omvang met een beperkt aantal gerichte vergezichten begrensd door topografie, vegetatie en soms bebouwing. Doorheen het plangebied loopt ten westen het duidelijk zichtbaar lijnrelict ‘Steilrand van het Kempens Plateau’. Het betreft een sterk erosieve steilrand van het Kempens Plateau met plaatselijke reliëfsprongen tot 40m, sterk versneden door beken en droogdalen. Effecten op archeologie. Aangaande archeologie werd advies gevraagd aan ZOLAD. Het advies is opgebouwd rond een aantal indicatoren, zijnde geomorfologie, hydrologie, topografie en archeologie. “ In het gebied werd nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, noch vondsten gemeld. Dit betekent dat archeologische bronnen onbestaande zijn. We moeten ons dus beroepen op andere middelen om de archeologische toetsing uit te voeren. Deze zijn: geomorfologie, topografie, hydrologie en, ten slotte, de historische bronnen en kaarten. Als laatste kunnen de erosiegraad en de bewaringsomstandigheden geëvalueerd worden. De conclusie hiervan zal een uitspraak doen over de archeologische potentie van het gebied. “ - Geomorfologie, hydrologie en topografie Het plangebied is gelegen in de dorpskern van Gellik (Lanaken), tussen de Kerkstraat, Dorpstraat en Zavelstraat. Het DHm Vlaanderen laat zien dat het gebied zich op de zuidhelling van de vallei van de Langkeukelbeek bevindt. Deze geomorfologische en topografische situatie wordt op zich niet meer gepercipieerd omwille van de latere aanleg van het Albertkanaal, maar vóór de jaren dertig van vorige eeuw was deze vallei één van de belangrijkste corridors om van westen richting de Maasvallei door te steken. Ook de nabijheid van het plateau van de hoge Kempen lijkt een belangrijke factor. Op basis van de drie indicatoren moet aan het gebied voor de meeste archeologische periodes een middelmatige tot hoge archeologische potentie gegeven worden. Conclusie “ Uit een beknopte bureaustudie blijkt dat het plangebied gekenmerkt wordt door een middelmatige tot hoge archeologische potentie. In dergelijke gebieden wordt in alle gevallen geopteerd voor een gefaseerd archeologisch onderzoek dat bestaat uit een vooronderzoek, een evaluatie met een selectie en ten slotte een definitieve opgraving. Het vooronderzoek kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. De selectie gebeurt op basis van de aangetroffen sporen en met het oog op het begrijpen van het grotere geheel. In die zin zal altijd gekozen worden voor sporenclusters met een hoge informatiewaarde, een goede bewaring,…enz. De definitieve opgraving gebeurt vlakdekkend. In het geval van proefsleuven wordt de ruimte tussen de proefsleuven opgegraven. “ cleurenmerken 39
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Advies: “ Er dient een archeologisch vooronderzoek als voorwaarde in de verkavelingsvergunning opgenomen te worden. Opdat de archeologische werkzaamheden zo vlot mogelijk zou verlopen, en zou kunnen ingepast worden in de planning, dient ZOLAD+ uitgenodigd te worden op (of tenminste op de hoogte gebracht worden van de afspraken gemaakt op) alle vergaderingen waar de voortgang van de werken gepland en besproken worden. In overleg wordt de strategie van het archeologische onderzoek bepaald. Het onderzoek zelf staat onder toezicht van ZOLAD+ en wordt uitgevoerd door daartoe gekwalificeerde archeologen, rekening houdend met de bijzondere voorwaarden bij de prospectievergunning. De werf wordt vrijgegeven na het archeologische onderzoek. Dit gebeurt enkel door het Agentschap R-O Vlaanderen. “ Conclusie. De doelstellingen vooropgesteld in het RUP hebben geen te verwachten aanzienlijke negatieve effecten op de intrinsieke waarde van de relictzone indien binnen het ontwerp rekening gehouden wordt met de typische reliëfovergang. Er zal dus of gekozen worden voor het vrijhouden van de zone, of voor een specifieke invulling van bebouwing die rekening houdt met het reliëf. Besluit. Het planningsinitiatief heeft geen significant negatief effect op de beoogde doelstelling van het Agentschap Onroerend Erfgoed.
Figuur: Landschapsatlas
cleurenmerken
40
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
6.2.6 Effecten op de mens Het betreft de effecten op de mens die niet rechtstreeks het gevolg zijn van de werking van polluenten op de gezondheid. Het gaat over de effecten van de aanwezigheid en de werking van het planningsinitiatief op het wonen, het werken, de recreatie en de communicatie in de omgeving. Dikwijls hebben dergelijke effecten een sociaaleconomisch karakter. Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline mens kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. Het handelt over het inschatten van de effecten met betrekking tot beleving van de ruimte zoals mogelijke directe hinder van stof, geur, geluid, verkeer en visuele hinder. Eventuele effecten op landschappen en bouwkundig erfgoed in de omgeving beïnvloeden de beleving ervan. Tevens vallen de effecten m.b.t. geluid en lucht hieronder. Belevingskwaliteiten hangen immers nauw samen met een waardering en interpretatie van de situatie en deze kunnen sterk verschillen afhankelijk van de invalshoek van waaruit men een gebied bekijkt. Veiligheid. Noch in, noch binnen een perimeter van 2 km rond het plangebied, bevinden zich Seveso-inrichtingen. Op basis van de beoogde bestemming, zijnde ‘woongebied’, is het niet mogelijk dat er zich in de toekomst Seveso-inrichtingen zullen vestigen. Lucht, stof, geur en geluid Effecten m.b.t. geluid-,en stofhinder zijn mogelijk beperkt en slechts tijdelijk te verwachten, m.n. tijdens de aanleg van het openbaar doemin. Na deze werken wordt er geen lucht-, stof-, geur- of geluidshinder veroorzaakt. Er kan geconcludeerd worden dat op basis van de beoogde bestemming enkel neutrale effecten gegenereerd zullen worden. Effecten op landschappen. Zie ook 5.2.5.. De visueel ruimtelijke samenhang speelt voor dit gebied vooral ter hoogte van het lijnrelict (reliëfovergang en biologisch waardevol perceel)) een belangrijke rol. Aangaande bouwkundig erfgoed werd advies gevraagd aan ZOLAD; ‘binnen het plangebied liggen geen waardevolle gebouwen’. Mobiliteit Gemotoriseerd verkeer. Bij een optimale invulling met 100 woningen wordt uitgegaan van 2,2 personen per woning = 220 personen x 2,76 verplaatsingen = 607 verplaatsingen per dag (’s ochtends en ’s avonds) verspreid over minimaal 2 ontsluitingen. Voor een correcte berekening van het aantal bijkomende voertuigbewegingen wordt de verdeling van de vervoerswijze voor woon-werkverkeer gehanteerd zoals aangegeven in het Onderzoek verplaatsingsgedrag Vlaanderen. Dit percentage bedraagt voor de auto 68,60%. Na realisatie gerekend op basis van maximaal 100 bijkomende wooneenheden x 2,2 personen = 220 personen x 2,76 verplaatsingen = 607 verplaatsingen per dag. - Op dagbasis tussen 7u en 9u (ochtendspits)bedraagt dit 0,1804, met een aandeel van 0,0987 voor het drukste ochtendspitsuur. Rekening houdend met een autogebruik van 68,60% komen we tot volgende berekening: 607 x 0,686 x 0,0987 = 41 wagens die het plangebied verlaten per maatgevend ochtendspitsuur. - Op dagbasis tussen 16u en 18u (avondspits)bedraagt dit 0,1734, met een aandeel van 0,0933 voor het drukste avondspitsuur. Rekening houdend met een autogebruik van 68,60% komen we tot volgende berekening: 607 x 0,686 x 0,0933 = 38,8 wagens die in het plangebied toekomen per maatgevend avondspitsuur cleurenmerken
41
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Na realisatie gerekend op basis van minimaal 73 bijkomende wooneenheden x 2,2 personen = 160 personen x 2,76 verplaatsingen = 441 verplaatsingen per dag. - Op dagbasis tussen 7u en 9u (ochtendspits)bedraagt dit 0,1804, met een aandeel van 0,0987 voor het drukste ochtendspitsuur. Rekening houdend met een autogebruik van 68,60% komen we tot volgende berekening: 441 x 0,686 x 0,0987 = 30 wagens die het plangebied verlaten per maatgevend ochtendspitsuur. - Op dagbasis tussen 16u en 18u (avondspits)bedraagt dit 0,1734, met een aandeel van 0,0933 voor het drukste avondspitsuur. Rekening houdend met een autogebruik van 68,60% komen we tot volgende berekening: 441 x 0,686 x 0,0933 = 28 wagens die in het plangebied toekomen per maatgevend avondspitsuur Verspreid over minstens twee ontsluitingen geeft dat een bijkomende belasting voor de respectievelijke straten van ongeveer: - maximaal 20 bijkomende autobewegingen ’s ochtends en 19 ‘s avonds - minimaal 15 bijkomende autobewegingen ’s ochtends en 14 ’s avonds. Parkeren De parkeerbehoefte zal met de realisatie van dit plan toenemen en dit voornamelijk in functie van wonen. Het parkeren binnen het plangebied zal gebeuren op het eigen perceel. Voor elke kavel moet minstens een staanplaats (open of gesloten) voorzien worden. Voor bezoekers zal er bijkomend op het openbaar domein ruimte voorzien worden à rato van 0,3 eenheden per wooneenheid, dit zal bij voorkeur gebundeld gebeuren op de randen van het plangebied. Bijgevolg worden er met de realisatie van dit plan geen significant negatieve effecten m.b.t. het parkeren verwacht. Fietsers en voetgangers Het plangebied is bereikbaar voor fietsers en voetgangers via de Dorpsstraat, de Kerkstraat en bijkomend via de westelijk gelegen dorpskern. Openbaar vervoer De meest nabijgelegen bushalte bevindt zich langs de Kerkstraat. Op loopafstand is er eveneens een halte in de Kewithdreef ten oosten, in de Dorpsstraat ten zuiden richting Albertkanaal (kruispunt Zavelstraat) en ten westen richting dorpskern (Gellik kerk). De haltes worden bediend door de buslijnen: - 20a : Maastricht, Lanaken, Hasselt - 724 : Vroenhoven, Lanaken (belbus). In de huidige context zijn er geen doorstromingsproblemen voor het openbaar vervoer. Verwacht wordt dat de toekomstige verkeersintensiteiten van het gemotoriseerde verkeer na de realisatie van het plan geen significant negatieve effecten op de doorstroming van het openbaar vervoer op de Dorpsstraat zal hebben.
cleurenmerken
42
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
Besluit: Gezien het planningsinitiatief het omzetten van woonuitbreidingsgebied naar woongebied betreft, zal er geen significant negatief effect gegenereerd worden op het aspect mens op gebied van veiligheid, lucht, stof, geur, geluid en effecten op landschap. Het effect dat het bijkomende verkeer zal hebben op het aspect mens kan eveneens als niet afwijkend en niet significant negatief beschouwd worden indien rekening gehouden wordt met volgende elementen: - Verspreiding van het verkeer over minstens twee straten (spreiding lasten over Dorpsstraat en Kerkstraat). - Het voorzien van minstens 1 parkeerplaatsen per wooneenheid. - Voorzien van bijkomend 0,3 parkeerplaatsen per wooneenheid voor bezoekers, gebundeld te voorzien. 6.3
CONCLUSIE
De wijzigingen die door het planningsinitiatief, m.n. het omzetten van woonuitbreidingsgebied naar woongebied, teweeg gebracht worden in de effecten op de bodem, het water, de fauna en flora, het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, en de mens, zullen geen aanzienlijk effect genereren voor bovengenoemde aspecten. De noodzaak tot het opstellen van een MER (screening) werd nagegaan op basis van het optreden van “aanzienlijke effecten”, zoals dit blijkt uit de aard van het plan en de ligging van het plangebied. Op basis van een toetsing van de plan-MERplicht overeenkomstig artikel 4.2.6§1 5° van het D.A.B.M. kan geoordeeld worden dat: - de opmaak van het RUP “ Kerkstraat ” valt onder de definitie van een plan of programma. - het RUP niet van rechtswege plan-MERplichtig is. - Het RUP niet valt onder de categorie van plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn. Maar dat een milieuscreening wel noodzakelijk was om na te gaan of de gewenste ontwikkeling van het plangebied geen aanzienlijke milieueffecten heeft. De geplande ontwikkeling heeft betrekking op het omzetten van woonuitbreidingsgebied “ Kerkstraat “. Na uitvoering van de milieuscreening kan globaal geoordeeld worden dat het plan niet zal resulteren in aanzienlijke milieueffecten en dat indien ruimtelijke inpasbare milderende maatregelen zullen genomen worden om de mogelijke negatieve milieueffecten zoveel mogelijk te milderen, het voorgenomen plan bijgevolg niet plan-MERplichtig is.
cleurenmerken
43
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
7. RESULTATEN UIT HET VERZOEK TOT RAADPLEGING / ADVIEZEN 7.1.
SAMENVATTING ADVIEZEN Adres Provinciehuis Universiteitslaan 1 3500 Hasselt VAC Koningin Astridlaan 50 b 1 3500 Hasselt
dd verzend. 15.05.2013
dd reactie 10.06.2013
Samenvatting reactie Principes van duurzaamheid moeten doorvertaald worden naar het RUP.
2
Adres Provinciebestuur Limburg Directie Infrastructuur, RO, Mil. & Nat. Sectie 3.2.2 RO Planning en beleid Ruimte Vlaanderen
15.05.2013
10.06.2013
3
Agentschap OE - Limburg
15.05.2013
04.06.2013
4
Agentschap Natuur & Bos
VAC Koningin Astridlaan 50 b 1 3500 Hasselt VAC Koningin Astridlaan 50 b 5 3500 Hasselt
15.05.2013
11.06.2013
5
Agentschap Wonen Vlaanderen Wonen - Limburg
Koningin Astridlaan 50 b1 3500 Hasselt
15.05.2013
11.06.2013
6
Departement Landbouw & Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer
Koning Albert II-laan 35/40 1030 Brussel
15.05.2013
19.06.2013
Twee opmerkingen: - De ontwikkeling van GWU-2 werd uitgesloten in het richtinggevend deel van het GRS Lanaken. De screeningsnota geeft onvoldoende informatie waaruit zou blijken dat het eerder geschrapte WUG nu wel zou ontwikkeld kunnen worden. - In bijkomende orde wordt opgemerkt dat het WUG grotendeels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied gelegen is. Geen opmerkingen. Onderschrijft het advies van ZOLAD+ waarin een voorafgaandelijk archeologische prospectie en desgevallend opgraving geadviseerd wordt. Het ANB stelt vast dat de impact van het RUP als beperkt kan beschouwd worden, mits de maatregelen opgenomen in het advies) worden opgenomen in het RUP, bvb.: - het streven naar minimaal 80% streekeigen groen; - het voorzien van nestkasten voor vleermuizen, zwaluwen, …; - initiatieven voor het invoeren en de effectieve realisatie van groendaken en daktuinen; - kiezen voor halfverhardingen (vb. waterpasserende kleiklinkers). Wonen Vlaanderen beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen oordelen of de mogelijke gevolgen van het RUP voor het leefmilieu op een correcte wijze is beschreven. Met name de opportuniteitsvraag van deze grootschalige ontwikkeling vindt onvoldoende onderbouwing in de algemeen geformuleerde bepalingen uit het GRS. De nota geeft geen inzage in het bestaande aanbod van onbebouwde kavels in Gellik en Lanaken die bij gebrek aan activerend beleid aan de woningvoorraad onttrokken blijven. Er wordt geen adequate geactualiseerde inschatting gegeven van de woonbehoefte op schaal van Lanaken. Geen opmerkingen vanuit landbouwkundig standpunt. Er dienen wel maatregelen genomen om wateroverlast te voorkomen.
Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 b16 1000 Brussel Dienst Land en Bodembescherming Koning Albert II-laan 20 b2 1000 Brussel
15.05.2013
25.06.2013
15.05.2013
17.06.2013
Maximaal inzetten op infiltratie alvorens te bufferen, ook bij minder hevige neerslag. Binnen het plangebied zullen wel maatregelen genomen moeten worden om wateroverlast te voorkomen. Geen opmerkingen.
15.05.2013
19.06.2013
Geen opmerkingen.
1
7 8 9
Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen Departement MOW Algemeen Beleid
cleurenmerken
44
m i l i e u s c r e e n i n g SCRPL 13068 V O R U P “ K e r k s t r a a t “ G e l l i k
7.2.
REACTIE / AANPASSINGEN AAN DE SCREENING N.A.V. DE ADVIEZEN
(1): Provinciebestuur Limburg. Principe van duurzaamheid kunnen in zekere mate doorvertaald worden in de stedenbouwkundige voorschriften. Dit zal gebeuren in overleg met de gemeente Lanaken. (2): Ruimte Vlaanderen. De motivering van de ontwikkeling van het GWU-2 gebeurde onder punt 2.4.2. ‘Verdeling bijkomende woningen’. De milieuscreening schat de mogelijke negatieve gevolgen bij een eventuele ontwikkeling van het GWU-1, voor het inschatten van deze milieueffecten is deze motivering niet doorslaggevend. Wat betreft de gedeeltelijke ligging van het WUG in mogelijk overstromingsgevoelig gebied wordt verwezen naar het advies van de VMM. (3): Agentschap Onroerend Erfgoed: Een addendum ‘Discipline Landschap’ wordt toegevoegd als bijlage aan de milieuscreening. (4): Agentschap Natuur & Bos. In de stedenbouwkundige voorschriften kunnen randvoorwaarden opgenomen zoals het streven naar een gebruik van minimaal 80% streekeigen groen en het kiezen voor halfverhardingen. Elementen zoals het plaatsen van nestkastjes kunne echter niet opgenomen worden in stedenbouwkundige voorschriften. (5): Agentschap Wonen. De informatie om te kunnen oordelen welke effecten de woonontwikkeling zal genereren werd in de verschillende onderdelen (milieuaspecten) besproken en beoordeeld. De onderbouwing op zich van het planningsinitiatief (of een geactualiseerde woonbehoefte) is geen onderdeel ter beoordeling van de milieueffecten (zie ook onder (2), zo ook niet een opname van het bestaande aanbod van onbebouwde kavels. Het inschatten van de woonbehoefte werd ruim omschreven onder punten 2.4.2. ‘Verdeling bijkomende woningen’, 2.5. ‘Situering in het GRS’ en 2.6 ‘Specifiek: woonbeleid / Kekstraat Gellik’. De screening moet enkel een inschatting maken van de mogelijke effecten, op de verschillende aspecten van het milieu, bij een mogelijke (maximale) ontwikkeling van GWU-2, zoals omschreven onder punt 5. ‘Ontwikkelingsvisie’. (6) Departement Landbouw & Visserij. Geen opmerkingen vanuit landbouwkundig standpunt. Wat betreft de maatregelen om wateroverlast te voorkomen wordt verwezen naar het advies van de VMM. (7) VMM. Onder 6.2.3. ‘Effecten op water’ en onder 2.7. ‘Waterbeleid’ werden deze randvoorwaarden reeds ruimschoots opgenomen. Vanzelfsprekend zullen deze doorvertaald worden in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP.. (8) ALBON
/
(9) MOW
/
cleurenmerken
45