Percentage gemelde 0- t/m 17-jarigen voor vermoedens van kindermishandeling in de AMK regio Zuid-Holland Zuid Een kortdurend onderzoek in het kader van Klein maar Fijn
September 2014
Ineke Vogel Onderzoek en Business Intelligence (OBI)
1
© Onderzoek en Business Intelligence (OBI) Auteur: Ineke Vogel In opdracht van: CEPHIR, Klein maar Fijn Adres: Blaak 34, 3011 TA Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 267 15 00 E-mail:
[email protected] Website: http://www.rotterdam.nl/onderzoek
Voorwoord Voor u ligt het rapport ‘Percentage gemelde 0- t/m 17-jarigen voor vermoedens van kindermishandeling in de AMK regio Zuid-Holland Zuid’. Graag wil ik de volgende personen bedanken voor hun inbreng: Hans Groos, Gerda Reijerse, Marja van Zijl en Anja de Leeuw van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Dordrecht; Elif Somuncu, Yvonne Knijnenburg en Marianne de Valk van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Rotterdam Noordoever; Emmy Berben van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Haaglanden/ZuidHolland; Merel Schutten van de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid; en Fré Kreuger van CEPHIR bij de Gemeente Rotterdam, Onderzoek en Business Intelligence.
3
Samenvatting De GGD Rotterdam-Rijnmond heeft met de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC een samenwerkingsverband, CEPHIR. In CEPHIR participeren verder: GGD ZuidHolland Zuid, GGD Zeeland, Soa Aids Nederland en Stichting Voedingscentrum Nederland. De doelstelling van CEPHIR is om door wisselwerking tussen beleid, praktijk en onderzoek de publieke gezondheidszorg te verbeteren. Eén van de projecten van CEPHIR betreft kortdurend onderzoek, Klein maar Fijn genoemd. Bij Klein maar Fijn kunnen gemeenten actuele vragen inbrengen om hun beleid met kortdurend onderzoek te versterken. In de regio Zuid-Holland Zuid hebben veel gemeenten een relatief hoog aantal meldingen kindermishandeling bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), zoals gerapporteerd in de databoeken van Kinderen in Tel. Op verzoek van de Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (ZHZ) en Bureau Jeugdzorg ZHZ wordt middels dit Klein maar Fijn onderzoek onderzocht wat mogelijke verklaringen zijn voor deze hoge percentages meldingen. De Dienst Gezondheid & Jeugd wil de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om gemeenten met een hoog aantal meldingen goed te kunnen informeren over de achtergronden hiervan. Bureau Jeugdzorg wil de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om meer inzicht te krijgen in de opbrengsten van zijn eigen werkwijze, en deze werkwijze zo nodig aan te scherpen. Vooraf waren drie mogelijke verklaringen voor het hoge percentage gemelde kinderen in sommige gemeenten: 1. Meer of minder politiemeldingen. De invoering van ‘Kindspoor’ bij de politie in ZHZ op 1 januari 2008 heeft mogelijk een relatie met de stijging van het aantal meldingen van kindermishandeling. 2. Bevolkingskenmerken. Het is mogelijk dat bevolkingskenmerken in bepaalde gemeenten in ZHZ dusdanig verschillen van andere gemeenten dat er meer kans is op (melding van vermoedens van) kindermishandeling. 3. Afspraken met meldende organisaties. De meldgewoonte van verwijzende organisaties in bepaalde gemeenten zorgen mogelijk voor relatief meer meldingen. Meer of minder politiemeldingen Kindspoor houdt in dat alle incidenten van huiselijk geweld waarbij kinderen zijn betrokken en waarbij politiebemoeienis is geweest door de politie bij het AMK worden gemeld. Om de invloed van Kindspoor te kunnen onderzoeken is er voor gekozen om ter vergelijking ook het AMK voor de stadsregio Rotterdam (SR) bij het onderzoek te betrekken. De SR heeft geen Kindspoor en een lager gemiddeld percentage gemelde kinderen, namelijk 1,1% in 2010 en 0,9% in 2013. In de regio ZHZ was dit 2,4% in 2010 en 2,7% in 2013. Er is begonnen met het in kaart brengen van het traject waarlangs een melding bij de beide AMK’s tot stand komt. Hiertoe zijn van beide AMK’s procesbeschrijvingen opgevraagd en bestudeerd. Ook zijn bezoeken afgelegd om ter plekke de werkwijze te bekijken. Vergeleken is op welke wijze signalen van de politie voor kindermishandeling (al dan niet gerelateerd aan huiselijk geweld) in de registratiesystemen van de AMK's worden verwerkt en welke gevolgen dat heeft voor het aantal geregistreerde meldingen vermoedens van mishandeling. Wat betreft politiemeldingen, niet alleen Kindspoormeldingen, maar alle meldingen, wordt een verschillend traject afgelegd in de stadsregio Rotterdam in vergelijking met de regio Zuid-Holland Zuid. Alle politiezorgformulieren in de regio Rotterdam komen binnen bij het Meldpunt Zorgformulier Politie, een afdeling van Bureau Jeugdzorg. Slechts 10% hiervan komt terecht bij het AMK. Dat wil zeggen dat rond de 90% niet bij het AMK terecht komt in de SR. In de regio ZHZ komen alle politiemeldingen in de vorm van Kindspoormeldingen of politiezorgformulieren bij het AMK binnen. Het
5
AMK ZHZ verwerkt deze meldingen vervolgens en verwijst eventueel door naar andere hulpverleners. In de SR gebeurt dit al bij het Meldpunt Zorgformulier Politie. Wanneer de politiemeldingen voor de SR die worden doorverwezen naar andere instellingen dan het AMK worden opgeteld bij de AMK meldingen en dat aantal meldingen vervolgens wordt vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal kinderen per melding, zou het gemiddeld percentage gemelde kinderen in de SR stijgen van 1,1% naar 3,3% in 2010 en van 0,9% naar 3,5% in 2013. Dit is bijna 1% hoger dan het gemiddelde van 2,4% in 2010 en 2,7% in 2013 in ZHZ. Dit houdt in dat de in Kinderen in Tel gerapporteerde percentages kindermishandeling niet zomaar onderling vergeleken kunnen worden, omdat de cijfers per AMK anders tot stand kunnen zijn gekomen. De relatief hoge percentages gemelde kinderen in sommige gemeenten van ZHZ hoeven dus niet te betekenen dat daar meer kindermishandeling voorkomt dan in vergelijkbare gemeenten van bijvoorbeeld de stadsregio Rotterdam. Bevolkingskenmerken Blijft het feit dat binnen de AMK regio Zuid-Holland Zuid ook grote verschillen tussen gemeenten zijn in percentage gemelde kinderen, terwijl het AMK wel exact dezelfde werkwijze volgt. Komt dat doordat er vaker wordt mishandeld in gemeenten met de hogere percentages gemelde kinderen, of zijn eventueel ook andere verklaringen mogelijk? Door binnen de regio Zuid-Holland Zuid gemeenten met een hoog percentage gemelde kinderen te vergelijken met gemeenten met een laag percentage gemelde kinderen is getracht meer inzicht te krijgen in de bijdrage van bevolkingskenmerken aan het percentage gemelde kinderen. Om de bevolkingskenmerken in kaart te brengen zijn gegevens gebruikt van de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de website van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De achtergrondkenmerken van de gemelde gezinnen / kinderen zijn verkregen middels een query in KITS, het registratiesysteem van het AMK. Uit bivariate correlatieanalyses blijkt dat er een significante samenhang is tussen het percentage gemelde kinderen in een gemeente en een aantal bevolkingskenmerken waarvan uit de literatuur bekend is dat ze samenhangen met kindermishandeling: gemeenten met hogere percentages gemelde kinderen hebben vaker een lagere sociaaleconomische status score en er wonen relatief meer eenoudergezinnen en inwoners van allochtone herkomst. Ook hebben gemeenten met hogere percentages gemelde kinderen over het algemeen een hoge(re) mate van stedelijkheid. Het feit dat deze bevolkingskenmerken significant samenhangen met het percentage gemelde kinderen binnen een gemeente wil nog niet zeggen dat deze kenmerken een verklaring zijn voor de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. Daarvoor is inzicht nodig in de verdeling van deze kenmerken op niveau van de gemelde kinderen in plaats van op het niveau van de gemeente. Daaruit blijkt dat, behalve met de mate van stedelijkheid, het percentage gemelde kinderen niet meer significant samenhangt met de overige kenmerken. Op de mate van stedelijkheid van een gemeente na vormen de onderzochte achtergrondkenmerken dus geen alternatieve verklaring voor de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. Het is aannemelijk dat de mate van stedelijkheid van invloed kan zijn op het meldgedrag van mensen. In plattelandsgebieden is mogelijk een gebrek aan anonimiteit omdat mensen elkaar kennen. Zelf naar de hulpverlening gaan zou dan moeilijk kunnen zijn vanwege de angst dat direct het hele dorp weet dat je daar bent geweest. Ook is het mogelijk dat plattelandsgemeenten meer gesloten gemeenschappen zijn, waardoor er minder snel contact wordt opgenomen met een instelling zoals het AMK. Wellicht wordt er eerder een oplossing gezocht binnen het eigen sociaal netwerk, de kerk of lokale hulpinstellingen. Maar waar enerzijds een gebrek aan anonimiteit is, is er anderzijds zeer veel privacy. Men heeft ruimte doordat er veel afstand is tussen de woningen, waardoor de omgeving niet hoort wat er bij de buren gebeurt. Door de ruimte die er is kan eventueel geweld minder snel worden opgemerkt en kan het eventueel langer doorgaan. In gebieden waar de huizen dicht op elkaar staan, zullen de buren eerder de politie bellen; vanuit bezorgdheid over de situatie of vanwege de overlast die men ervaart. Tijdens de bezoeken aan beide deelnemende AMK’s is ook aangegeven dat de
6
indruk is dat in gebieden waar de huizen dichter op elkaar staan, de buren eerder de politie bellen, dan in plattelandsgebieden waar de huizen verder van elkaar af staan. Afspraken met meldende organisaties Om de invloed van afspraken met meldende organisaties te onderzoeken is in kaart gebracht of er in de regio ZHZ specifieke afspraken bestaan met andere organisaties dan de politie (bijvoorbeeld ziekenhuizen) en of er een samenhang is tussen het percentage gemelde kinderen in een gemeente en het percentage beroepsmatige melders. Meldende organisaties buiten de politie lijken in de jaren 2010 en 2013 geen grote rol te hebben gespeeld bij het melden van kinderen, slechts een klein gedeelte van de meldingen werd in die jaren door bijvoorbeeld ziekenhuizen en / of ambulancediensten gedaan. Het overgrote deel van de meldingen is afkomstig van de politie, variërend tussen de 65 en 80 procent per subregio en jaar, maar dat geldt voor alle subregio’s en gemeenten. Er is dus geen samenhang gevonden tussen de hoedanigheid van de melders en het percentage gemelde kinderen in een gemeente. Dat houdt in dat afspraken met meldende organisaties geen relevante rol hebben gespeeld in het ontstaan van de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. Conclusies • De manier van verwerken van politiemeldingen is van grote invloed op het percentage gemelde kinderen. Doordat in de AMK regio ZHZ in principe alle politiemeldingen, dus zowel de Kindspoormeldingen als de overige politiemeldingen, automatisch bij het AMK worden gemeld is het percentage gemelde kinderen in veel gemeenten van de regio relatief hoog. • Wat betreft verschillen in percentages gemelde kinderen binnen de AMK regio ZHZ lijkt vooral de mate van stedelijkheid van een gemeente tot gevolg te hebben dat er meer of juist minder gemeld wordt in sommige gemeenten: hoe stedelijker een gemeente hoe hoger het percentage gemelde kinderen in een gemeente is. • Er zijn wel afspraken met meldende organisaties, maar deze kunnen de verschillen tussen gemeenten in percentage gemelde kinderen niet verklaren. Aanbeveling Voor een betere weergave van de cijfers voor (vermoedens van) kindermishandeling in Nederland is het wenselijk dat er een uniforme registratie komt van (vermoedens van) kindermishandeling; bij de AMK’s, maar daarbij moeten ook de cijfers uit registraties van andere (hulp) instellingen die zich met (de aanpak van) kindermishandeling bezighouden niet worden vergeten. Alleen wanneer hier rekening mee wordt gehouden kunnen de cijfers van gemeenten in Nederland onderling met elkaar worden vergeleken.
7
Inhoud
Voorwoord
3
Samenvatting
5
Inhoud
9
1
Inleiding
11
1.1
CEPHIR en Klein maar Fijn
11
1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek
11
2
Kindermishandeling in Nederland
13
3
Methode van onderzoek
15
3.1
Meer of minder politiemeldingen
15
3.2
Bevolkingskenmerken
15
3.3
Afspraken met meldende organisaties
17
4
Resultaten
19
4.1 Werkwijzen AMK’s 4.1.1 AMK Zuid-Holland Zuid 4.1.2 AMK Stadsregio Rotterdam, verschillen met AMK ZHZ
19 19 20
4.2
20
Meer of minder politiemeldingen
4.3 Bevolkingskenmerken 4.3.1 Bevolkingskenmerken van de gemeenten in de AMK regio ZuidHolland Zuid 4.3.2 Gemelde kinderen en achtergrondkenmerken
24
4.4
29
Afspraken met meldende organisaties
24 27
5
Tot slot
31
6
Referenties
35
9
1
Inleiding 1.1
CEPHIR en Klein maar Fijn
Het onderzoek dat in dit rapport wordt beschreven is uitgevoerd in het kader van kortdurende onderzoeksprojecten, ook wel ‘Klein maar Fijn’ projecten genoemd, als onderdeel van één van de negen academische werkplaatsen in Nederland: CEPHIR (Centre for Effective Public Health In the larger Rotterdam Area). CEPHIR is een samenwerkingsverband van de GGD Rotterdam-Rijnmond en de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC. In CEPHIR participeren verder: GGD ZuidHolland Zuid, GGD Zeeland, Soa Aids Nederland en Stichting Voedingscentrum Nederland. CEPHIR is opgericht in 2005. De doelstelling van CEPHIR is om samenwerking tussen onderzoek, beleid en praktijk te intensiveren ten einde de kwaliteit en effectiviteit van de publieke gezondheid te verhogen. Het doel van Klein maar Fijn is om op korte termijn wetenschappelijk onderbouwde antwoorden te geven op vragen waar beleidsmakers en praktijkuitvoerders in hun dagelijks werk mee te maken krijgen. Bij Klein maar Fijn worden actuele vragen vanuit beleid of praktijk opgepakt, verhelderd en beantwoord met een klein onderzoek. Klein maar Fijn is gestart in 2007. Meer informatie is te vinden op: www.cephir.nl. In de loop van 2013 hebben de dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid en Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid (ZHZ) een vraag ingediend bij CEPHIR, Klein maar Fijn, voor een onderzoek naar het hoge percentage gemelde kinderen in veel gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid. De uitvoering van dat onderzoek wordt in deze rapportage beschreven.
1.2
Aanleiding en doel van het onderzoek
Kinderen in Tel (KIT) is een onderzoek dat sinds 2006 het welzijn in kaart brengt van kinderen en jongeren in Nederland op provinciaal, gemeentelijk en wijkniveau. KIT presenteert data over de situatie van kinderen aan de hand van indicatoren die zijn gebaseerd op het VNKinderrechtenverdrag.1 Eén van de indicatoren waarover KIT rapporteert is het percentage gemelde 0- t/m 17-jarigen voor vermoedens van kindermishandeling. Bij deze indicator gaat het om het aantal (vermoedelijk) mishandelde kinderen dat jaarlijks gemeld wordt bij een Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), afgezet tegen het totale aantal 0- t/m 17-jarigen dat in een gemeente woont.2 In de regio Zuid-Holland Zuid hebben veel gemeenten een relatief hoog aantal meldingen kindermishandeling bij het AMK, zoals gerapporteerd door KIT. De top tien van hoogst scorende gemeenten op gemelde kinderen voor kindermishandeling wordt al jaren aangevoerd door Dordrecht. In totaal stonden in de periode 2008-2012 elk jaar zes of zeven gemeenten uit de regio Zuid-Holland Zuid in de top tien, met name Gorinchem, Zwijndrecht, Sliedrecht en Leerdam. Die hoge positie heeft bij de betreffende gemeenten veel vragen opgeroepen. Het probleem is dat noch de Dienst Gezondheid & Jeugd, noch het Bureau Jeugdzorg inzicht hebben in de achtergrond van het relatief hoge aantal meldingen. Enerzijds kan dit hoge percentage namelijk worden opgevat als een goed teken; er wordt veel gesignaleerd, anderzijds kan het percentage ook worden opgevat als een slecht teken; er is veel mishandeling. Op verzoek van de Dienst Gezondheid & Jeugd ZHZ en Bureau Jeugdzorg ZHZ wordt middels dit onderzoek onderzocht wat mogelijke verklaringen zijn voor deze hoge percentages meldingen. De
11
Dienst Gezondheid & Jeugd wil de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om gemeenten met een hoog aantal meldingen goed te kunnen informeren over de achtergronden hiervan. Bureau Jeugdzorg wil de uitkomsten van het onderzoek gebruiken om meer inzicht te krijgen in de opbrengsten van haar eigen werkwijze, en deze werkwijze zo nodig aan te scherpen. Drie mogelijke verklaringen voor het hoge percentage gemelde kinderen in veel gemeenten in de AMK regio Zuid-Holland Zuid waren vooraf: 1. Meer of minder politiemeldingen. Vooraf werd gedacht dat de invoering van ‘Kindspoor’ bij de politie in Zuid-Holland Zuid op 1 januari 2008 mogelijk een verklaring zou kunnen zijn voor de stijging van het aantal meldingen van kindermishandeling. In Zuid-Holland Zuid is de afspraak dat alle huiselijk geweld situaties, die bij de politie terecht komen waar kinderen in het huis verblijven, worden gemeld bij het AMK. Gaandeweg het onderzoek bleek dat alle politiemeldingen in de stadsregio Rotterdam anders worden verwerkt dan in de regio Zuid-Holland Zuid. Dus is voor een mogelijke verklaring niet alleen meer gekeken naar de invloed van Kindspoormeldingen, maar naar de invloed van de verwerking van alle politiemeldingen. 2. Bevolkingskenmerken. Het is mogelijk dat bevolkingskenmerken in bepaalde gemeenten in ZuidHolland Zuid dusdanig verschillen van de andere gemeenten dat er meer kans is op (melding van vermoedens van) kindermishandeling. Het vergelijken van demografische kenmerken van de bevolking in deze gemeenten met het percentage gemelde kinderen en hun achtergrondkenmerken kan inzicht geven in mogelijke factoren, die invloed hebben op meldingen of voorkomen van mishandeling. 3. Afspraken met meldende organisaties. Het is mogelijk dat de meldgewoonte van verwijzende organisaties in bepaalde gemeenten zorgen voor relatief meer meldingen. Afspraken over al of niet melden binnen verschillende organisaties, en afspraken tussen organisaties en het AMK zijn factoren die mogelijk bijdragen tot meer of minder meldingen. Daarnaast kunnen ook de ervaring in het signaleren en een eventuele drempel om te melden een rol spelen. De opbouw van dit rapport is als volgt: in hoofdstuk 2 staat algemene achtergrondinformatie over het onderwerp kindermishandeling in Nederland. In hoofdstuk 3 staat de methode van onderzoek beschreven; in hoofdstuk 4 staan de resultaten en tot slot in hoofdstuk 5 de conclusie en aanbeveling.
12
2
Kindermishandeling in Nederland Uit onderzoek blijkt dat kindermishandeling in Nederland veel voorkomt: de geschatte omvang van kindermishandeling in 2010 was dat ongeveer 34 kinderen op iedere 1.000 kinderen slachtoffer van 3 een vorm van kindermishandeling waren. In de Wet op de Jeugdzorg wordt onder kindermishandeling verstaan: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel”.4 Het gaat hierbij 5 om de volgende vormen: • Lichamelijke mishandeling Het toebrengen van verwondingen zoals kneuzingen, blauwe plekken, snij-, brand-, of schaafwonden, botbreuken, hersenletsel. Deze verwondingen kunnen ontstaan door slaan, schoppen, knijpen, door elkaar schudden, branden, snijden, krabben, verstikking, vergiftiging. Ook een uitgevoerde of dreigende meisjesbesnijdenis valt onder kindermishandeling. • Lichamelijke verwaarlozing Aan het kind onthouden wat het voor zijn lichamelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft, zoals goede voeding, voldoende kleding, voldoende slaap, goede hygiëne en benodigde medische verzorging. • Psychische of emotionele mishandeling Stelselmatig vernederen, kleineren, pesten, bang maken, bedreigen met geweld, achterstellen, het verbieden met anderen om te gaan, eisen stellen waaraan het kind niet kan voldoen. Ook getuige zijn van huiselijk geweld valt hieronder. • Psychische of emotionele verwaarlozing Aan het kind onthouden wat het voor zijn geestelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft: aandacht, respect, veiligheid, scholing, contact, warmte, liefde, genegenheid en bevestiging. • Seksueel misbruik Seksuele handelingen bij of met het kind, die niet passen bij leeftijd of ontwikkeling, of seksuele handelingen waaraan het kind zich niet kan onttrekken. Dit gaat van het betasten van het lichaam tot verkrachting en komt voor bij kinderen van alle leeftijden. Ook het tonen van pornografisch materiaal aan een kind valt onder seksueel misbruik. Vooral verwaarlozing komt veel voor. Het gaat dan om fysieke verwaarlozing, verwaarlozing van het 3 onderwijs, en emotionele verwaarlozing, waaronder ook het getuige zijn van huiselijk geweld valt, 5 maar meestal gaat het om een combinatie van bovenstaande vormen. Risicofactoren Het risico op kindermishandeling is ruim acht keer groter in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders, terwijl werkloosheid van beide ouders het risico bijna vijf keer vergroot. Ook een allochtone achtergrond betekent een verhoogd risico op kindermishandeling, maar dat verhoogde risico valt weg voor traditioneel allochtonen (van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse herkomst) als voor het gemiddeld lagere opleidingsniveau wordt gecorrigeerd. Voor traditioneel allochtonen met een laag opleidingsniveau is het risico niet groter dan dat voor autochtonen met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Voor nieuw allochtonen, zoals bijvoorbeeld vluchtelingen, blijft een verhoogd risico bestaan, ook als er rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau. Mogelijk spelen trauma’s in deze gezinnen daarbij een belangrijke rol. Ook wijst onderzoek uit dat alleenstaande ouders, grote gezinnen (drie of meer kinderen) en samengestelde gezinnen een groter risico op kindermishandeling 3 hebben. Het is aannemelijk dat alleenstaand ouderschap, een gezin dat samengesteld is uit andere
13
gezinnen en veel kinderen in het gezin een bron van stress voor ouders kunnen vormen, wat hun functioneren als opvoeder kan beïnvloeden.6 Advies en Meldpunt Kindermishandeling 5 Meestal vertellen mishandelde kinderen of degene die hen mishandelt niet uit zichzelf over de situatie. Het is van groot belang dat mensen in hun omgeving de (vermoedens van) mishandeling opmerken én er iets mee doen. Elke provincie en grootstedelijke regio heeft daartoe een eigen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), alle bereikbaar via een landelijk telefoonnummer. Bij het AMK kan iedereen terecht met vragen, zorgen of meldingen over kindermishandeling. Het AMK geeft advies en onderzoekt (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling en brengt zo nodig de juiste hulp op gang. Iedereen die vermoedt dat een kind wordt mishandeld kan het AMK dus om advies vragen of een melding doen. Men kan bijvoorbeeld voor advies terecht bij het AMK om: ● een inschatting te maken van de problemen van het kind ● te overleggen hoe men de vermoedens met de ouders kan bespreken ● te overleggen welke hulp men het kind of de ouders kan bieden. Soms blijft het niet bij één adviesgesprek, maar zijn er meer contacten met het AMK over hetzelfde gezin. Dan wordt er gesproken van een consult. Voor een adviesgesprek hoeft de naam van het kind en van het gezin niet te worden genoemd en legt het AMK geen persoonsgegevens over het gezin vast. Het AMK onderneemt dan ook géén actie in de richting van het kind of het gezin. De adviesvrager blijft zelf verantwoordelijk voor het al dan niet bieden van hulp. Ziet men echter, eventueel na een adviesgesprek, geen kans om zelf iets met de vermoedens van kindermishandeling te doen, dan kan men een melding doen. Want iedereen die vermoedt dat een kind wordt mishandeld, verwaarloosd of seksueel misbruikt, heeft het recht om zijn vermoedens bij het AMK te melden. Na 5 een geaccepteerde melding stelt het AMK een onderzoek in naar de gezinssituatie van het kind. De registratie van meldingen vindt plaats in een speciaal programma (KITS), waarbij o.a. de postcode en de geboortedatum van het mishandelde kind worden vastgelegd, evenals de aard van de mishandeling. De AMK’s maken onderdeel uit van de Bureaus Jeugdzorg.5
14
3
Methode van onderzoek In dit hoofdstuk wordt de methode van onderzoek van de onderzochte mogelijke verklaringen voor hoge percentages gemelde kinderen in sommige gemeenten beschreven: 1. meer of minder politiemeldingen; 2. bevolkingskenmerken; 3. afspraken met meldende organisaties. Na overleg met betrokken AMK’s is besloten voor dit onderzoek te kijken naar de jaren 2010 en 2013; 2010 omdat dit het laatste gerapporteerde jaar van Kinderen in Tel was op het moment van de start van dit onderzoek; 2013 omdat dit het meest recente afgesloten jaar was in KITS en er sinds 2010 één en ander kon zijn veranderd.
3.1
Meer of minder politiemeldingen
In 2008 is in de regio Zuid-Holland Kindspoor ingevoerd. In Kindspoor staat het belang van het kind 7 als getuige van huiselijke geweld vanuit politiebemoeienis centraal. Om de invloed van kindspoormeldingen en andere politiemeldingen te kunnen onderzoeken is er voor gekozen om wat dit onderdeel betreft het AMK voor de stadsregio Rotterdam (SR) bij het onderzoek te betrekken. Deze regio heeft geen Kindspoor. Er is begonnen met het in kaart brengen van het traject waarlangs een melding bij de beide AMK’s tot stand komt. Hiertoe zijn van beide AMK’s procesbeschrijvingen opgevraagd en bestudeerd. Ook zijn er bezoeken afgelegd om ter plekke de werkwijze te bespreken en bekijken. Er is met name vergeleken op welke wijze signalen van de politie voor kindermishandeling (al dan niet gerelateerd aan huiselijk geweld) in de registratiesystemen van de AMK's worden verwerkt. Vervolgens is gekeken welke consequenties die verwerkingswijze heeft voor het aantal geregistreerde meldingen vermoedens van mishandeling in het registratiesysteem KITS van het AMK – dit aangezien Kinderen in Tel alleen de meldingen uit KITS gebruikt voor het weergeven van percentages gemelde kinderen voor kindermishandeling.
3.2
Bevolkingskenmerken
Is het verschil in percentage gemelde kinderen tussen gemeenten te verklaren uit verschillen in bevolkingskenmerken tussen die gemeenten? Door binnen de regio Zuid-Holland Zuid gemeenten met een hoog percentage gemelde kinderen te vergelijken met gemeenten met een laag percentage gemelde kinderen kan meer inzicht worden verkregen in de relatie tussen het percentage gemelde kinderen en bevolkingskenmerken. Er is in eerste instantie gekeken naar een aantal factoren waarvan in de wetenschappelijke literatuur is beschreven (zie hoofdstuk 2) dat ze zijn gerelateerd aan kindermishandeling en waarvan gegevens beschikbaar waren voor de groep gemelde kinderen: sociaaleconomische status (SES), eenoudergezinnen en herkomst. Gegevens met betrekking tot gezinsgrootte waren niet beschikbaar voor de groep gemelde kinderen (risicofactor: gezinnen met drie of meer kinderen), dus deze factor kon niet worden onderzocht. Naast de bekende risicofactoren voor kindermishandeling, was het ook van belang rekening te houden met de diversiteit van andere kenmerken van de regio zoals mate van stedelijkheid.8 De regio ZHZ varieert van dunbevolkt tot zeer dichtbevolkt gebied, hetgeen ook invloed zou kunnen hebben op het meldgedrag van mensen. Om de (bevolkings)kenmerken van de gemeenten in kaart te brengen zijn gegevens gebruikt van de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de website van het Sociaal en Cultureel
15
9,10
Planbureau (SCP). Van de website van het CBS zijn de volgende gegevens afkomstig: aantal inwoners 0-17 jaar met een verdeling naar geslacht en leeftijd en de percentages eenoudergezinnen en inwoners van allochtone herkomst. Ook de mate van stedelijkheid heeft de website van het CBS als bron. Op grond van de omgevingsadressendichtheid is aan iedere buurt, wijk of gemeente een stedelijkheidsklasse toegekend. De volgende klassenindeling is gehanteerd: 1: zeer sterk stedelijk >= 2 500 adressen per km²; 2: sterk stedelijk 1 500 - 2 500 adressen per km²; 3: matig stedelijk 1 000 - 1 500 adressen per km²; 4: weinig stedelijk 500 - 1 000 adressen per km²; 5: niet stedelijk < 500 adressen per km².9 10 De gebruikte score voor SES is afkomstig van de website van het SCP. Voor elke wijk (4positiepostcodegebieden) met minimaal 100 huishoudens in Nederland wordt een statusscore berekend. Deze score is een getal dat de status van de wijk weergeeft, in vergelijking met andere wijken in Nederland: hoe hoger de score is, hoe hoger de status van de wijk is. Een lage score duidt op een lage status. De scores bestaan uit: het gemiddelde inkomen, het percentage mensen met een laag inkomen, het percentage laag opgeleiden en het percentage mensen dat niet werkt. Via een 10 factoranalyse zijn deze kenmerken samengevat in één kenmerk. Om vanuit de wijkscores de score voor een gemeente te berekenen is rekening gehouden met de grootte van de wijken. De wijkscores zijn gewogen naar het aantal huishoudens in die wijk. Dus wijken waar meer huishoudens wonen tellen zwaarder mee voor de gemeentescore dan wijken waar minder huishoudens wonen. De recentst beschikbare scores waren op het moment van onderzoek die voor het jaar 2010; deze zijn ook voor 2013 gebruikt. Daar de bevolkingskenmerken in een wijk aan verandering onderhevig kunnen zijn, is het dus mogelijk dat de gebruikte scores voor 2013 kunnen afwijken van de werkelijke scores. De achtergrondkenmerken van de gemelde kinderen zijn verkregen middels een query in KITS, het registratiesysteem van het AMK. Naast de meldingen uit KITS, zijn ook de aantallen adviezen en consulten opgevraagd om te kunnen bekijken of de verhouding tussen adviezen en consulten en meldingen in beide regio’s vergelijkbaar zijn. Het zou een mogelijkheid kunnen zijn dat een contact met een burger of professional in de ene regio sneller leidt tot een melding (in plaats van een advies of consult) dan in de andere regio. De volgende in dit rapport gebruikte gegevens zijn uit KITS opgehaald; in de regio ZHZ, voor zover mogelijk, per gemeente: • Aantal meldingen • Aantal kinderen • Hoedanigheid melder • Geslacht • Leeftijd • Culturele achtergrond • Vermoedelijke soort mishandeling • Leefsituatie • Aantal adviezen en consulten Omdat uit het Management Informatiesysteem van KITS alleen gegevens per subregio kunnen worden gegenereerd waren de gegevens van de SR alleen per subregio beschikbaar. Voor ZHZ waren de gegevens ook op gemeenteniveau beschikbaar voor aanvullende analyses. Verbanden zijn bekeken aan de hand van bivariate correlaties en eventueel een regressieanalyse wanneer er meerdere kenmerken tegelijk zijn bekeken. Bij een p-waarde van <0,05 wordt het verband als significant beschouwd.
16
3.3
Afspraken met meldende organisaties
Om de invloed van afspraken met meldende organisaties te onderzoeken is in kaart gebracht of er in de regio ZHZ specifieke afspraken bestaan met andere organisaties dan de politie (bijvoorbeeld ziekenhuizen). Ook is er gekeken of er een samenhang is tussen het percentage gemelde kinderen in een gemeente en het percentage beroepsmatige melders zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen: welke professionele partijen melden vaak en wat voor gevolgen heeft dat voor het aantal meldingen?
17
4
Resultaten Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van het onderzoek. In paragraaf 4.1 worden de werkwijzen van de AMK’s beschreven, waarna in paragraaf 4.2 de consequenties hiervan voor de percentages gemelde kinderen worden beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de relatie tussen het percentage gemelde kinderen en bevolkingskenmerken en paragraaf 4.4 de relatie met afspraken met meldende organisaties.
4.1
Werkwijzen AMK’s
4.1.1 AMK Zuid-Holland Zuid Het eerste contact met het AMK verloopt veelal via de centrale meldingendienst (CMD). De CMD is een telefonische meldingsdienst. Maatschappelijk werkers – dit zijn vaste medewerkers die alleen bij de meldingsdienst werkzaam zijn – geven telefonische adviezen en consulten en nemen telefonische meldingen aan. Adviezen en consulten handelen zij zelfstandig af. Het onderscheid tussen een advies en een consult komt in de eerste plaats tot uitdrukking in het aantal contacten tussen het AMK en advies- of consultvragers (zie ook hoofdstuk 2). Bij adviezen gaat het om een eenmalig contact, bij consulten zijn er - gericht op een zelfde kind of gezin - meerdere contacten tussen AMK en consultvrager. In vergelijking met de adviesfunctie ligt de nadruk bij de consultatiefunctie op begeleiding en coachen van de consultvrager bij zijn aanpak van een vermoedelijke situatie van kindermishandeling. Advies- en consultvragen kunnen op naam van de advies- en consultvrager worden geregistreerd. Bij een advies blijft de verantwoordelijkheid voor de aanpak bij de adviesvrager. Afhankelijk van de mogelijkheden die de adviesvrager heeft in relatie tot de besproken problematiek zal het AMK een minder of meer actieve rol spelen in het stimuleren van een melding. Als in het eerste contact met de adviesvrager wordt besloten tot meerdere adviescontacten, dan wordt er dus gesproken van een consult. Ontstaat in het tweede of in één van de volgende contacten de indruk dat de mogelijkheden van de consultvrager niet toereikend zijn voor een adequate aanpak, dan adviseert het AMK de consultvrager een melding te doen.11 Bij consulten vindt er altijd een intercollegiale toetsing plaats, ook door een vertrouwensarts; bij adviezen niet. Meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling komen telefonisch bij de CMD en schriftelijk (via de mail, fax en/of post) bij het AMK binnen. Aan beroepskrachten worden conform de meldcode andere eisen gesteld dan aan een particuliere melder. Een particulier kan telefonisch de zorgen melden, al dan niet anoniem. Wanneer professionals willen melden kan dit schriftelijk, de administratie mailt de melder dan het meldingsformulier toe. Politiemeldingen worden per mail gemeld bij het AMK, dit geldt zowel voor Kindspoormeldingen (kinderen getuige van huiselijk geweld) als politiezorgmeldingen (vermoedens van kindermishandeling). Alle meldingen worden beoordeeld door de afdeling Intake. Daarbij wordt altijd een risicotaxatie gemaakt. Het besluit kan resulteren in: 1. aanvullende informatie opvragen bij melder; 2. vooronderzoek 3. onderzoek (ook inbrengen in interventieteam, overdragen aan BJZ (Bureau Jeugdzorg), CIT (Crisis Interventie Team), Toegang GV (Gezinsvoogdij), AMW (Algemeen Maatschappelijk werk), CB (Consultatie Bureau) enz.) 4. downgraden naar een consult: soms wordt een melding door de intake weer gedowngraded tot een consult. Als intake het niet meldenwaardig vindt wordt de melding teruggestuurd naar de medewerker meldingsdienst en geeft advies hoe zij vinden dat het opgelost moet worden. 5. niet aannemen, vernietigen.12
19
Politiemeldingen De afspraak is dat zowel alle incidenten van huiselijk geweld waarbij kinderen zijn betrokken (kindspoor) als alle zorgmeldingen jeugd (kindermishandeling, verwaarlozing) waarbij politiebemoeienis is geweest 13 door de politie bij het AMK worden gemeld. Goeree-Overflakkee valt onder het AMK ZHZ, maar valt onder het politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Daardoor komen er voor Goeree-Overflakkee geen directe Kindspoor- of andere politiemeldingen bij het AMK binnen. De politie meldt alles betreffende Goeree-Overflakkee met behulp van politiezorgformulieren aan het meldpunt in de regio Rotterdam. Dit meldpunt meldt het vervolgens weer direct door naar het AMK ZHZ, dus uiteindelijk komen wel alle politiemeldingen uit Goeree-Overflakkee bij het AMK in Zuid-Holland Zuid terecht. Hier worden deze meldingen op dezelfde manier verwerkt als de rechtstreekse meldingen van de politie uit de overige gemeenten in ZHZ. Met ingang van 2015 zal Goeree-Overflakkee onder het AMK van de stadsregio Rotterdam komen te vallen.
4.1.2
AMK Stadsregio Rotterdam, verschillen met AMK ZHZ
Het AMK van de stadsregio Rotterdam (SR) heeft een Bureaudienst welke vergelijkbaar is met de CMD van het AMK ZHZ; ook hebben zij een apart intakeoverleg. De werkwijze is qua taken / inhoud van het werk hetzelfde. Een verschil is dat in ZHZ de CMD en intake teams uit verschillende personen bestaan, terwijl er in de SR een vast team van acht mensen die zowel bureaudienst als intake doen. Daarnaast is er bewust voor gekozen om mensen die onderzoeken doen ook te laten meedraaien in de bureaudienst om de aansluiting daarmee goed te houden. Een ander verschil is dat in de SR consulten altijd door een gedragsdeskundige worden getoetst, terwijl dat in de regio ZHZ gebeurt door een vertrouwensarts. Deze verschillen zijn in het kader van dit onderzoek niet relevant. Politiemeldingen De politiemeldingen in de SR leggen een ander traject af dan in de AMK regio ZHZ. Naast in KITS wordt bij Bureau Jeugdzorg van de stadsregio Rotterdam ook geregistreerd in IJ. IJ is het systeem waarin alle politiezorgformulieren worden geregistreerd. Indien er door de politie een situatie wordt geconstateerd waarbij mogelijk sprake kan zijn van kindermishandeling (dit kan zijn bij huiselijk geweld, maar ook in andere situaties) dan wordt er een zorgformulier opgemaakt. Deze politiezorgformulieren komen in de SR niet binnen bij het AMK zoals in ZHZ, maar bij het Meldpunt Zorgformulier Politie, een afdeling van Bureau Jeugdzorg. Het meldpunt onderzoekt de meldingen en op basis daarvan kan hulpverlening worden ingezet en contact worden gelegd met de instelling die de gevraagde hulp of zorg kan verlenen.14 Een belangrijk criterium of een politiemelding wordt doorgezet naar het AMK is of er vrijwillige hulpverlening mogelijk is. Politiemeldingen komen over het algemeen bij het AMK terecht als er geen e vrijwillige hulpverlening mogelijk is, maar ook als het bijvoorbeeld al de 10 keer is dat er wordt gemeld; als er sprake is van heel erg fors geweld bij huiselijk geweld of als de kinderen zelf ook slachtoffer waren van (huiselijk) geweld. Deze werkwijze is dus anders dan in de regio Zuid-Holland Zuid, waar alle politiemeldingen als melding bij het AMK binnen komen en het AMK ook alle meldingen inventariseert en eventueel contact legt met instellingen die hulp kunnen verlenen. Om de meldingen van beide regio’s goed te kunnen vergelijken is voor de stadsregio Rotterdam dus ook het aantal politiemeldingen nodig dat bij het Meldpunt Zorgformulier Politie binnenkomt en niet wordt doorgezet naar het AMK.
4.2
Meer of minder politiemeldingen
Om de consequenties van de verschillende verwerking van de politiemeldingen voor het percentage gemelde kinderen in beide regio’s te onderzoeken zijn in eerste instantie de gegevens uit het management informatiesysteem van KITS van beide regio’s vergeleken. Voor een volledige vergelijking moesten dus in tweede instantie de politiemeldingen die in de stadsregio Rotterdam niet bij het AMK terecht zijn gekomen bij de meldingen uit KITS worden opgeteld.
20
Aangezien het managementinformatiesysteem van KITS alleen achtergrond informatie per subregio kan genereren – en niet per gemeente – is het niet mogelijk een vergelijking op gemeenteniveau te maken. Daar komt nog bij dat in de SR de indeling in subregio bij het AMK niet overeenkomt met de indeling in subregio bij de politie Rotterdam-Rijnmond. Als gevolg hiervan is er een vergelijking gemaakt op het niveau van de gehele AMK regio. In tabel 1 staat voor beide AMK’s voor de jaren 2010 en 2013 een overzicht van het aantal gemelde kinderen, percentage kindermishandeling, aantal meldingen, adviezen en consulten. Tabel 1. Aantal gemelde kinderen, meldingen, consulten en adviezen per AMK regio voor 2010 en 2013 Zuid-Holland Zuid Stadsregio Rotterdam 2010 2013 2010 2013 N % N % N % N % inwoners 0-17 jaar 118.097 116.001 243.002 246.397 gemelde kinderen 2806 2,4 3115 2,7 2745 1,1 2182 0,9 meldingen consulten adviezen totaal kinderen per melding
1557 489 989 3035 1,8
51,3 16,1 32,6 100
1810 694 1419 3923
46,1 17,7 36,2 100
1,7
1681 549 2228 4458
37,7 12,3 50,0 100
1,6
1363 1023 2935 5321
25,6 19,2 55,2 100
1,6 Bron: CBS (inwoners 0-17) en KITS
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de gemiddelde percentages kindermishandeling in beide jaren in de stadsregio Rotterdam een stuk lager liggen (rond de 1,5% lager) dan in de AMK regio Zuid-Holland Zuid. Het percentage kindermishandeling wordt berekend over het aantal gemelde kinderen, niet het aantal meldingen. Per melding kunnen er meerdere kinderen gemeld worden, vooral bijvoorbeeld wanneer er sprake is van vermoedens van ‘getuige van huiselijk geweld’. Ook blijkt het aandeel meldingen dat bij het AMK in de SR binnen komt lager te zijn vergeleken bij het aandeel meldingen dat bij het AMK ZHZ binnen komt. In de SR is het aandeel adviezen het hoogst. In tabel 2 is een overzicht gegeven van het aandeel van de politie als hoedanigheid van melder onder de AMK meldingen. Uit deze tabel blijkt dat het aandeel van de politie als hoedanigheid van melder in de regio ZHZ veel hoger is dan in de SR; hetgeen bevestigt dat de politiemeldingen als gevolg van de gevolgde werkwijze in de SR grotendeels niet terecht komen bij het AMK. Dit is waarschijnlijk ook de oorzaak van het gegeven uit tabel 1 dat het aandeel van meldingen in de SR relatief laag is in vergelijking met ZHZ. Tabel 2. Hoedanigheid melder per regio voor 2010 en 2013 Zuid-Holland Zuid 2010 2013 N % N % melder beroepsmatig 1346 87,2 1596 88,4 politie 1000 64,8 1243 68,9 ziekenhuis 44 2,9 43 2,4 overig 302 19,6 310 17,2 niet beroepsmatig 197 12,8 209 11,6 totaal 1543 100 1805 100
Stadsregio Rotterdam 2010 2013 N % N % 1247 389 148 710 407 1654
75,4 23,5 8,9 42,9 24,6 100
991 250 163 578 347 1338
74,1 18,7 12,2 43,2 25,9 100 Bron: KITS
21
In tabel 3 staat een overzicht van de meldingen bij het AMK in de stadsregio Rotterdam, alsmede een overzicht van de politiemeldingen die niet bij het AMK terecht zijn gekomen. Alleen de formulieren die door het Meldpunt Politie Zorgformulier Politie zijn beoordeeld zijn hierin opgenomen: (3852 in 2010 en 4581 in 2013), de overige, niet beoordeelde formulieren zouden in de regio ZHZ ook niet hebben geresulteerd in een melding bij het AMK. De beoordeelde formulieren maken ongeveer 75-80% uit van het aantal ingestroomde politiezorgformulieren. De niet beoordeelde formulieren bestaan voor een klein gedeelte uit formulieren die direct zijn doorgezonden naar het AMK ZHZ: de meldingen voor jeugdigen die op Goeree-Overflakkee wonen. Ongeveer de helft is retour gezonden aan de politie omdat er extra informatie nodig is. De rest van de formulieren is afgesloten zonder beoordeling, met name omdat dit formulieren betreft die dubbel zijn ingestuurd: voor gezinnen met meerdere kinderen worden door de politie meerdere identieke formulieren opgemaakt. Uit tabel 3 blijkt dat in de stadsregio Rotterdam van alle door het Meldpunt Zorgformulier Politie (MZP) beoordeelde politiezorgformulieren (PZF) slechts rond de 10% bij het AMK terecht komt (441 in 2010 en 396 in 2013). Dat wil zeggen dat rond de 90% niet bij het AMK terecht komt in de SR. In de regio ZHZ komen alle Kindspoormeldingen en politiezorgformulieren bij het AMK binnen.
Tabel 3. Overzicht politiemeldingen in de Stadsregio Rotterdam voor 2010 en 2013 2010 2013 N % % N % km1 inwoners 0-172 243.002 246.397
% km1
3
AMK gemelde kinderen meldingen AMK gemiddeld kinderen per melding
2745 1681 1,6
1,1
2182 1363 1,6
0,9
4
MZP aantal beoordeelde formulieren PZF5 kinderen meerderjarig 5 PZF naar AMK 5 PZF naar overige hulpinstellingen
3852 97 441 3314
meldingen AMK + PZF5 overige instellingen geschat aantal gemelde kinderen
4995 7992
1
% km= geschatte (gecorrigeerde) percentage kindermishandeling MZP= Meldpunt Zorgformulier Politie; 5 PZF= Politiezorgformulier 4
100 2,5 11,5 86,0
4581 87 396 4098 2,1 3,3
100 1,9 8,6 89,5
5461 8738 2
3
2,2 3,5 4
Bron: CBS; KITS; Overzichtsrapport Zorgformulier Politie
Als de politieformulieren die naar andere instellingen dan het AMK worden doorgezet bij het aantal meldingen worden opgeteld stijgt het aantal meldingen in 2010 van 1681 naar 4995 en in 2013 van 1363 naar 5461. Wanneer deze formulieren zouden meetellen voor het aantal meldingen, zou het gemiddeld percentage kindermishandeling voor beide jaren in de SR stijgen met ongeveer 1% - van 1,1% naar 2,1% in 2010 en van 0,9% naar 2,2% in 2013. Als het aantal meldingen daarnaast aanvullend wordt vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal gemelde kinderen per melding bij het AMK - een politiemelding kan immers ook over meerdere kinderen gaan – zou het percentage met nog ruim 1% extra stijgen, naar 3,3% in 2010 en naar 3,5% in 2013. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat dit ruwe schattingen zijn, want een politiemelding kan ten alle tijden worden gedowngraded naar een consult. Echter, deze ruwe schattingen geven wel een duidelijk
22
beeld van het feit dat de gerapporteerde percentages kindermishandeling als gerapporteerd in Kinderen in Tel anders tot stand komen en dus niet hoeven te betekenen dat er in de gemeenten in ZHZ meer kindermishandeling voorkomt dan in gemeenten van bijvoorbeeld de stadsregio Rotterdam. Daar het verschil in percentage gemelde kinderen / aantal meldingen tussen de regio’s met name in de politiemeldingen lijkt te zitten, is de verwachting dat, indien een gedeelte hiervan door de invloed van Kindspoor komt, het aandeel mishandeling in de vorm van ‘getuige huiselijk geweld’ in de regio ZuidHolland Zuid hoger ligt dan in de stadsregio Rotterdam. De vermoedelijke aard van de mishandeling wordt geregistreerd in KITS. Dit kunnen per melding meerdere soorten mishandeling zijn, dus de aantallen kunnen niet één op één worden vergeleken met het aantal meldingen. In tabel 4 staat een overzicht van de vermoedelijke soort mishandeling ten tijde van de melding.
Tabel 4. Vermoedelijke aard van de mishandeling ten tijde van de melding per regio voor 2010 en 2013 Aard mishandeling Zuid-Holland Zuid Stadsregio Rotterdam 2010 2013 2010 2013 N % N % N % N % Pedagogische verwaarlozing 1045 22,1 1049 22,7 1382 25,9 1178 27,3 Lichamelijke verwaarlozing 271 5,7 261 5,6 365 6,8 344 8,0 Affectieve verwaarlozing (passief) 675 14,3 492 10,6 784 14,7 322 7,5 Psychisch geweld (actief) 420 8,9 246 5,3 244 4,6 262 6,1 Getuige van huiselijk geweld 1814 38,3 2140 46,2 867 16,2 694 16,1 Lichamelijke mishandeling 294 6,2 233 5,0 463 8,7 442 10,2 Seksueel misbruik 103 2,2 48 1,0 81 1,5 52 1,2 Meisjesbesnijdenis 1 0,0 1 0,0 3 0,1 2 0,0 PCF/MbP 12 0,3 3 0,1 10 0,2 1 0,0 Overig / anders 92 1,9 157 3,4 1108 20,7 998 23,1 Geen 8 0,2 0 0,0 33 0,6 21 0,5 4735 100,0 4630 100,0 5340 100,0 4316 100,0 PCF/MbP = Pediatric Condition Falsification / Münchhausen by proxy
Bron: KITS
Hieruit blijkt duidelijk dat de meeste meldingen in ZHZ vermoedens van ‘getuige van huiselijk geweld’ betreffen. Het aandeel hiervan ligt in de regio ZHZ inderdaad een stuk hoger dan in de SR, waar het aandeel van de categorie ‘overig/anders’ relatief hoog is. Bij de categorie ‘overig/anders’ moet worden gedacht aan: echtscheidingsproblematiek, ouders met psychiatrische problematiek of verslaving (wanneer er bijvoorbeeld melding wordt gedaan op basis van verplichte kindcheck en melder dus niet zelf feitelijke zorgen meldt over de kinderen), gezin met zwervend bestaan, ruzies of geweld met mensen buiten het gezin, ongecontroleerde zwangerschappen of overlast meldingen. Daarbij moet wel worden vermeld dat het nauwelijks voorkomt dat de categorie ‘overig/anders’ als enige soort vermoedelijke mishandeling bij een melding wordt ingevuld. Nagenoeg altijd is er ook sprake van vermoedens van mishandeling in de vorm van één of meer van de gespecificeerde soorten. De verschillen tussen beide AMK regio’s lijken dus te kunnen worden verklaard uit het feit dat de politiemeldingen op een andere manier worden verwerkt. Blijft het feit dat er binnen de AMK regio ZuidHolland Zuid, met name in 2010, ook grote verschillen in percentage gemelde kinderen zitten tussen gemeenten, terwijl de (politie)meldingen wel op exact dezelfde wijze worden verwerkt. Komt dat doordat er vaker wordt mishandeld in gemeenten met de hogere percentages gemelde kinderen, of zijn eventueel ook andere verklaringen mogelijk? Door binnen de regio Zuid-Holland Zuid gemeenten met een relatief hoog aantal meldingen te vergelijken met gemeenten met een relatief laag aantal meldingen is getracht meer inzicht te krijgen in de eventuele bijdrage aan het aantal meldingen van bevolkingskenmerken. De rest van dit hoofdstuk wordt de SR buiten beschouwing gelaten.
23
4.3
Bevolkingskenmerken
In deze paragraaf wordt de relatie beschreven tussen de bevolkingskenmerken en het percentage gemelde kinderen voor alle gemeenten in de AMK regio ZHZ. In subparagraaf 4.3.1 staan overzichten van de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen en de onderzochte kenmerken, per gemeente en subregio. In subparagraaf 4.3.2 wordt vervolgens een overzicht gegeven van de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen per gemeente en subregio en de geregistreerde achtergrondkenmerken van de gemelde kinderen.
4.3.1
Bevolkingskenmerken van de gemeenten in de AMK regio Zuid-Holland Zuid
De AMK regio Zuid-Holland Zuid bestond in 2010 uit 23 gemeenten verdeeld over 4 subregio’s: GoereeOverflakkee, Hoeksche Waard, Drechtsteden en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Van de zes gemeenten in de subregio Drechtsteden zijn er vijf sterk stedelijk. Dit betekent dat er zich tussen de 1500 en 2500 adressen binnen een cirkel met een straal van één kilometer bevinden; de zesde gemeente is matig stedelijk; hetgeen inhoudt dat zich hier tussen de 1000 en 1500 adressen bevinden binnen een cirkel met een straal van één kilometer. In de subregio’s Hoeksche Waard en AlblasserwaardVijfheerenlanden zijn respectievelijk één van de vijf en één van de acht gemeenten matig stedelijk. De overige gemeenten van deze twee subregio’s en de subregio Goeree-Overflakkee zijn overwegend niet 2 stedelijk (<500 adressen per km ), oftewel behoren tot het platteland; een enkele gemeente heeft de classificatie weinig stedelijk (500-1000 adressen per km2).9 Zie ook figuur 1 en de tabellen 5 en 6. Bron: CBS
Figuur 1. Bevolkingsdichtheid per gemeente in de AMK regio Zuid-Holland Zuid op 1 januari 2010 In de tabellen 5 en 6 staan overzichten van kenmerken van de gemeenten in de AMK regio Zuid-Holland Zuid in respectievelijk 2010 en 2013. Er woonden in 2010 in totaal 118.097 jeugdigen van 0-17 jaar in de AMK regio ZHZ; waarvan bijna de helft in de Drechtsteden; ruim 20% woont in Dordrecht. De sociaaleconomische status (SES) varieert tussen -0,69 in Leerdam (laagste status in de AMK regio ZHZ) en 1,07 in Giessenlanden (hoogste status in de AMK regio ZHZ). Het aandeel jongens en meisjes ligt in alle gemeenten tussen 48% en 52%. Het aandeel 0-5 jarigen in de gemeenten bedraagt in de meeste gemeente ongeveer 30% van alle jeugdigen 0-17 jaar. In Strijen bedraagt dit aandeel echter maar 24,2%. Uitschieters naar boven zijn Hendrik-Ido-Ambacht met 35,4%, Alblasserdam met 33,6%, Binnenmaas met 33,2% en Sliedrecht met 33,0%. Het percentage éénoudergezinnen van het totaal aantal huishoudens met daarin een (jongste) kind tussen 0-17 jaar varieert behoorlijk, namelijk tussen de 5,3% (Goederede) en 21,0% (Dordrecht). Het percentage inwoners van allochtone herkomst varieert ook aanzienlijk per 9 gemeente; het laagste percentage, 3,6%, zien we in Graafstroom, het hoogste, 27,5%, in Dordrecht. In 2013 is er een gemeentelijke herindeling geweest, waarbij de vier gemeenten van Goeree-Overflakkee (Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee) zijn samengevoegd in de gemeente GoereeOverflakkee.
24
Tabel 5. Bevolkings- en gemeentekenmerken AMK regio Zuid-Holland Zuid, per gemeente en subregio, in 2010 gemeente % mate SES% % % % 2 gemelde van score jongen 0-5 een inwoners kinderen stedelijk jaar ouder alloch 1 heid gezinnen tone herkomst p-waarde3 nvt *** * ns ns *** *** Dirksland Goedereede Middelharnis Oostflakkee GoereeOverflakkee
1,2 0,8 1,3 1,1
5 5 4 5
51,2 51,0 50,4 51,8
30,5 32,3 30,7 30,3
9,1 5,3 9,5 9,0
4,1 4,1 5,6 5,5
51,0
31,0
8,3
5,0
Binnenmaas Cromstrijen Korendijk Oud-Beijerland Strijen Hoeksche Waard
2,3 1,4 0,9 1,7 0,6
50,7 51,8 50,7 50,9 49,9
33,2 29,6 30,4 30,3 24,2
12,2 11,2 9,0 12,7 12,5
8,2 6,5 5,5 9,2 7,3
50,8
30,5
11,8
7,8
Alblasserdam Dordrecht Hendrik-IdoAmbacht Papendrecht Sliedrecht Zwijndrecht Drechtsteden
1,5 4,2
3 2
-0,18 -0,67
50,3 51,0
33,6 31,4
10,4 21,0
12,7 27,5
1,8
2
0,86
51,2
35,4
10,7
12,2
2,3 1,8 3,4 3,1
2 2 2
0,63 0,01 -0,06
51,4 51,0 51,7 51,1
31,5 33,0 30,8 32,1
14,8 11,2 17,9 16,9
15,1 11,6 18,9 20,5
2,2 3,0 0,8
5 2 5
1,07 -0,06 0,55
53,0 50,9 54,1
28,9 31,8 30,5
7,4 14,8 5,7
5,8 23,6 3,6
0,49 0,56 0,16 0,27
1,1 4 4 5 3 4
0,76 0,69 0,83 0,80 0,09
1,6
Giessenlanden Gorinchem Graafstroom HardinxveldGiessendam Leerdam Liesveld NieuwLekkerland Zederik AblasserwaardVijfheerenlanden
0,9
4
0,18
51,3
32,3
6,2
2,3 1,1
3 5
-0,69 0,12
50,4 51,9
30,6 30,3
13,0 7,0
1,7
4
0,61
53,1
30,7
7,9
0,8
5
0,57
49,9
30,2
6,0
5,8 4,0
1,8
51,6
30,9
9,8
12,5
totaal ZHZ
2,4
51,2
31,4
13,6
15,1
4,7 21,3 5,2
Bron: CBS en SCP (SES) Op grond van de omgevingsadressendichtheid is aan iedere buurt, wijk of gemeente een stedelijkheidsklasse toegekend. De volgende klassenindeling is gehanteerd: 1: zeer sterk stedelijk >= 2 500 adressen per km²; 2: sterk stedelijk 1 500 - 2 500 adressen per km²; 3: matig stedelijk 1 000 - 1 500 adressen per km²; 4: weinig stedelijk 500 - 1 000 adressen per km²; 5: niet stedelijk < 500 adressen per km². 9 2 SES-score= score voor sociaaleconomische status: deze score is een getal dat de status van een gemeente weergeeft: hoe hoger de score is, hoe hoger de status is. De scores bestaan uit: het gemiddelde inkomen, het percentage mensen met een laag inkomen, het percentage laag opgeleiden en het percentage mensen dat niet werkt.10 3 p-waarde voor de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen en het betreffende kenmerk *** p<0,001; * p<0,05; ns= niet significant (geen samenhang); nvt= niet van toepassing 1
25
In de subregio Ablasserwaard-Vijfheerenlanden zijn de gemeenten Graafstroom, Liesveld en NieuwLekkerland samengegaan in de gemeente Molenwaard. Hierdoor bestond de AMK regio Zuid-Holland Zuid in 2013 uit nog uit 18 gemeenten verdeeld over de vier subregio’s. Er woonden in 2013 in totaal 116.001 jeugdigen van 0-17 jaar; iets minder dan in 2010. De verhoudingen van de kenmerken zijn min of meer vergelijkbaar met die in 2010.9 Tabel 6. Bevolkings- en gemeentekenmerken AMK regio Zuid-Holland Zuid in %, per gemeente en subregio, in 2013 gemeente % mate van SES% % % % gemelde stedelijk score2 jongen 0-5 eenouder inwoners 1 kinderen heid jaar gezinnen alloch tone herkomst 3 p-waarde nvt *** ** ns ns *** *** GoereeOverflakkee
1,4
5
0,33
51,0
29,8
8,8
5,4
Binnenmaas Cromstrijen Korendijk Oud-Beijerland Strijen Hoeksche Waard
2,5 1,8 1,3 1,4 1,4 1,8
4 4 5 3 4
0,76 0,69 0,83 0,80 0,09
50,8 51,4 50,7 50,7 49,7 50,7
31,5 28,8 28,7 29,4 23,4 29,4
11,9 11,6 9,9 12,8 12,0 11,9
8,5 6,6 5,6 9,2 7,6 8,0
Alblasserdam Dordrecht Hendrik-IdoAmbacht Papendrecht Sliedrecht Zwijndrecht Drechtsteden
2,1 4,3
3 2
-0,18 -0,67
50,7 50,9
34,0 32,2
12,3 21,0
13,2 28,5
2,6
2
0,86
50,9
34,6
11,4
13,0
2,9 2,6 3,7 3,5
2 2 2
0,63 0,01 -0,06
51,6 50,8 51,5 51,0
31,4 33,5 32,9 32,8
17,3 12,3 19,4 17,7
16,0 12,4 19,6 21,3
Giessenlanden Gorinchem HardinxveldGiessendam Leerdam Molenwaard Zederik AblasserwaardVijfheerenlanden
1,5 3,2
5 2
1,07 -0,06
53,0 51,8
28,8 31,3
8,8 16,0
6,2 24,1
1,3
4
0,18
51,8
32,1
7,3
5,3
3,2 1,3 2,1
3 5 5
-0,69 0,42 0,57
50,1 52,8 50,1
29,4 30,3 30,7
13,0 7,6 6,9
21,9 5,1 4,2
2,1
51,8
30,6
10,7
12,9
Totaal ZHZ
2,7
51,2
31,4
14,3
15,7
Bron: CBS, SCP (SES) en Zorgatlas (% SGP stemmers) Op grond van de omgevingsadressendichtheid is aan iedere buurt, wijk of gemeente een stedelijkheidsklasse toegekend. De volgende klassenindeling is gehanteerd: 1: zeer sterk stedelijk >= 2 500 adressen per km²; 2: sterk stedelijk 1 500 - 2 500 adressen per km²; 3: matig stedelijk 1 000 - 1 500 adressen per km²; 4: weinig stedelijk 500 - 1 000 adressen per km²; 5: niet stedelijk < 500 adressen per km². 9 2 SES-score= score voor sociaaleconomische status: deze score is een getal dat de status van een gemeente weergeeft: hoe hoger de score is, hoe hoger de status is. De scores bestaan uit: het gemiddelde inkomen, het percentage mensen met een laag inkomen, het percentage laag opgeleiden en het percentage mensen dat niet werkt.10 3 p-waarde voor de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen en het betreffende kenmerk *** p<0,001; ** p<0,01; ns= niet significant (geen samenhang); nvt= niet van toepassing 1
26
Voor het jaar 2010 blijkt uit bivariate correlatieanalyse dat de volgende kenmerken significant samenhangen met het percentage gemelde kinderen in een gemeente: mate van stedelijkheid, SESscore, percentage eenoudergezinnen en percentage inwoners van allochtone herkomst. Onderling hangen deze kenmerken ook allemaal significant samen. Hoe minder de stedelijkheid is van een gemeente, hoe hoger de SES score, maar hoe minder eenoudergezinnen en mensen van allochtone herkomst er wonen. In de stedelijke gebieden is dit dus juist omgekeerd, daar wonen juist meer eenoudergezinnen en mensen van allochtone herkomst en is de SES-score over het algemeen lager. De richtingen van de verbanden zijn in 2013 hetzelfde, alleen hangen de mate van stedelijkheid en SES niet meer significant samen op 5% (p=0,058). Dit is waarschijnlijk een gevolg van de gemeentelijke herindelingen. Door het samengaan van een aantal gemeenten is er minder variatie in de cijfers.
4.3.2
Gemelde kinderen en achtergrondkenmerken
Het feit dat de in paragraaf 4.3.1 genoemde bevolkingskenmerken significant samenhangen met het percentage gemelde kinderen binnen een gemeente wil nog niet zeggen dat deze kenmerken een verklaring zijn voor de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. Daarvoor is inzicht nodig in de verdeling van deze kenmerken op niveau van de gemelde kinderen in plaats van op het niveau van de gemeente. In de tabellen 7 en 8 staan overzichten van de percentages gemelde kinderen met hun achtergrondkenmerken per gemeente en subregio in respectievelijk 2010 en 2013. Wanneer voor het jaar 2010 de bivariate samenhang wordt bekeken tussen de zes kenmerken en het percentage gemelde kinderen binnen een gemeente, blijkt dat de percentages man, 0-5 jaar en eenoudergezin niet samenhangen met de percentages gemelde kinderen in een gemeente. Deze kenmerken verklaren dus niet de verschillen tussen gemeenten in percentage gemelde kinderen. Er is wel een samenhang van het percentage gemelde kinderen in een gemeente met de overige drie kenmerken: percentage gemelde kinderen van allochtone herkomst in een gemeente en de mate van stedelijkheid en SES-score van een gemeente. Wanneer de samenhang tussen percentage gemelde kinderen en deze drie kenmerken tegelijk wordt onderzocht, blijkt dat alleen de mate van stedelijkheid nog significant samenhangt met het percentage gemelde kinderen in een gemeente. In 2013 blijft alleen de factor percentage gemelde kinderen van allochtone herkomst over. Deze factor hangt overigens zeer sterk samen met de mate van stedelijkheid en hangt niet meer samen met het percentage gemelde kinderen wanneer er wordt gecorrigeerd voor het percentage inwoners van allochtone herkomst dat in een gemeente woont. Dit laatste houdt in dat wanneer er relatief meer inwoners van allochtone herkomst in een gemeente wonen er ook meer kinderen van allochtone herkomst worden gemeld. Samenvattend kan op basis van dit onderzoek worden gesteld dat met name de factor stedelijkheid een belangrijke factor blijkt te zijn voor het verklaren van de verschillen in percentages gemelde kinderen tussen de gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid.
27
Tabel 7. Percentage gemelde kinderen met hun achtergrondkenmerken per gemeente en subregio in 2010 gemeente % mate SES% % % % gemelde van score jongen 0-5 jaar een alloch kinderen stedelijk ouder tone heid gezin herkomst 1 p-waarde nvt *** * ns ns ns ** Dirksland Goedereede Middelharnis Oostflakkee Goeree-Overflakkee
1,2 0,8 1,3 1,1 1,1
5 5 4 5
0,49 0,56 0,16 0,27
75,0 52,6 41,0 30,8 46,9
37,5 36,8 24,6 15,4 26,9
33,3 31,6 36,1 50,0 37,7
0,0 21,1 26,2 23,1 20,0
Binnenmaas Cromstrijen Korendijk Oud-Beijerland Strijen Hoeksche Waard
2,3 1,4 0,9 1,7 0,6 1,6
4 4 5 3 4
0,76 0,69 0,83 0,80 0,09
46,9 63,9 30,4 54,7 72,7 51,2
28,9 27,8 43,5 24,2 0,0 27,3
39,1 27,8 26,1 40,0 54,5 37,5
15,6 2,8 30,4 10,5 18,2 13,7
Alblasserdam Dordrecht Hendrik-Ido-Ambacht Papendrecht Sliedrecht Zwijndrecht Drechtsteden
1,5 4,2 1,8 2,3 1,8 3,4 3,1
3 2 2 2 2 2
-0,18 -0,67 0,86 0,63 0,01 -0,06
46,4 50,2 48,3 48,1 58,9 51,2 50,3
46,4 44,2 34,2 33,8 35,6 37,8 41,2
27,5 42,2 20,8 41,9 35,6 38,8 39,2
18,8 51,1 45,0 31,9 42,2 52,6 47,4
Giessenlanden Gorinchem Graafstroom Hardinxveld-Giessendam Leerdam Liesveld Nieuw Lekkerland Zederik AblasserwaardVijfheerenlanden
2,2 3,0 0,8 0,9 2,3 1,1 1,7 0,8
5 2 5 4 3 5 4 5
1,07 -0,06 0,55 0,18 -0,69 0,12 0,61 0,57
53,9 42,3 52,4 48,7 45,4 42,9 46,8 51,7
35,5 27,8 23,8 30,8 29,6 46,4 34,0 31,0
27,6 44,1 14,3 30,8 36,1 42,9 23,4 34,5
21,1 46,7 0,0 23,1 35,2 28,6 2,1 27,6
1,8
46,1
30,8
36,2
32,3
totaal ZHZ
2,4
49,4
36,9
38,3
1
p-waarde voor de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen en het betreffende kenmerk *** p<0,001; ** p<0,01; * p<0,05; ns= niet significant (geen samenhang); nvt= niet van toepassing
28
39,4 Bron: KITS
Tabel 8 Percentage gemelde kinderen met hun achtergrondkenmerken per gemeente en subregio in 2013 gemeente % mate SES% % % % gemelde van score jongen 0-5 jaar een alloch kinderen stedelijk ouder tone heid gezin herkomst p-waarde1 nvt *** ** ns ns ns *** Goeree-Overflakkee
1,4
5
0,33
50,7
26,1
37,3
16,4
Binnenmaas Cromstrijen Korendijk Oud-Beijerland Strijen Hoeksche Waard
2,5 1,8 1,3 1,4 1,4 1,8
4 4 5 3 4
0,76 0,69 0,83 0,80 0,09
41,9 55,8 63,6 53,9 40,0 48,1
29,7 37,2 36,4 39,5 24,0 33,1
24,3 44,2 40,9 47,4 32,0 34,4
29,7 9,3 0,0 15,8 0,0 19,1
Alblasserdam Dordrecht Hendrik-Ido-Ambacht Papendrecht Sliedrecht Zwijndrecht Drechtsteden
2,1 4,3 2,6 2,9 2,6 3,7 3,5
3 2 2 2 2 2
-0,18 -0,67 0,86 0,63 0,01 -0,06
53,9 48,1 54,4 43,3 49,3 48,1 48,5
37,3 38,7 28,1 39,4 43,2 37,1 37,8
44,1 46,3 37,4 48,1 44,6 45,2 45,3
23,5 47,6 35,1 32,2 37,2 38,1 41,4
Giessenlanden Gorinchem Hardinxveld-Giessendam Leerdam Molenwaard Zederik AblasserwaardVijfheerenlanden
1,5 3,2 1,3 3,2 1,3 2,1 2,1
5 2 4 3 5 5
1,07 -0,06 0,18 -0,69 0,42 0,57
41,2 51,5 52,7 46,3 52,5 46,0 49,3
27,5 36,1 43,6 25,2 32,8 33,3 32,8
49,0 39,4 20,0 41,5 30,3 25,4 36,1
5,9 48,1 12,7 35,4 14,8 3,2 29,2
Totaal ZHZ
2,7
48,8
35,8
41,8
1
p-waarde voor de samenhang tussen het percentage gemelde kinderen en het betreffende kenmerk *** p<0,001; ** p<0,01; ns= niet significant (geen samenhang); nvt= niet van toepassing
4.4
35,3 Bron: KITS
Afspraken met meldende organisaties
Er zijn bij het AMK in de regio ZHZ een aantal samenwerkingsverbanden, die eventueel invloed zouden kunnen hebben op het meldgedrag van beroepsmatige melders. Zoals eerder beschreven wordt sinds 2008 nauw samengewerkt met de politie door de invoering van Kindspoor voor de politiemeldingen met betrekking tot ‘getuige huiselijk geweld’. Verder wordt heel nauw samengewerkt met het crisisinterventieteam van BJZ, met name bij jonge kinderen en baby’s. Er wordt ook nauw samengewerkt met ziekenhuizen. De samenwerking met het ziekenhuis in Dordrecht bestaat al lang. Er is een vertrouwensarts van het AMK voor 8 uur gedetacheerd. Zodra een melding van de spoedeisende hulp binnenkomt bij het AMK, wordt er direct contact gelegd en worden de ouders en de kinderen uitgenodigd; de ouders voor een gesprek met vertrouwensarts en maatschappelijk werker. Een gedragswetenschapper gaat met de kinderen praten. Dit zelfde wordt opgezet (in 2014) met het
29
ziekenhuis in Gorinchem. Ook is er samenwerking met het ziekenhuis in Dirksland; een vertrouwensarts van het AMK is aandachtsfunctionaris voor het ziekenhuis. In de tabel 9 staan de percentages van de beroepsmatige melders politie, ziekenhuis en overig professional uitgesplitst naar aandeel in de meldingen per subregio. Daar er geen significante verschillen tussen gemeenten of subregio’s zijn gevonden wat betreft samenhang tussen percentage gemelde kinderen en hoedanigheid melder, is er voor gekozen alleen de cijfers op subregio niveau te presenteren.
Tabel 9. Hoedanigheid beroepsmatige melder in percentage per subregio in 2010 en 2013 subregio 2010 2013
Goeree-Overflakkee Hoeksche Waard Drechtsteden AblasserwaardVijfheerenlanden totaal ZHZ
% politie
% zieken huis
% overig professional
% politie
% zieken huis
% overig professional
64,0 68,2 75,6
5,3 2,2 3,4
30,7 29,6 21,0
74,0 71,6 79,0
3,9 1,9 2,5
22,1 26,5 18,5
77,1
0,9
22,0
80,3
2,8
16,9
74,4
3,0
22,6
78,3
2,5
19,2 Bron: KITS
In tabel 9 ontbreken de cijfers van niet-beroepsmatige melders, omdat de gegevens daarvan niet op gemeente en subregio niveau beschikbaar waren. In tabel 2 staat het aandeel van de niet-beroepsmatige melders voor de gehele AMK regio vermeld. Daaruit blijkt dat in de gehele AMK regio ZHZ het aandeel van de beroepsmatige melders rond de 88% van alle meldingen ligt (zie tabel 2). Van alle beroepsmatige meldingen in de AMK regio ZHZ is (ruim) driekwart afkomstig van de politie (tabel 9). Wanneer er wordt gekeken naar de beroepsmatige melders in een subregio ziet men dat het aandeel van de politie als melder varieert tussen de 64% op Goeree-Overflakkee en 77% in Ablasserwaard-Vijfheerenlanden in 2010. De samenwerking met de politie heeft dus duidelijk invloed op het aantal meldingen, maar dat geldt voor alle subregio’s en verklaart dus niet de verschillen in percentages gemelde kinderen. Buiten de samenwerkingsafspraken met de politie worden de overige bovengenoemde samenwerkingsafspraken niet heel duidelijk teruggezien in het aandeel in de meldingen; zij het dat in beide jaren het percentage ziekenhuis als hoedanigheid van de melder op Goeree-Overflakkee op het oog hoger lijkt te liggen dan in de rest van de AMK regio ZHZ. Dit zou wellicht te maken kunnen hebben met de samenwerking met het ziekenhuis in Dirksland, maar uit de cijfers is niet op te maken van welk ziekenhuis de meldingen in een subregio afkomstig zijn. Overall is het aandeel in de meldingen vanuit ziekenhuizen voor de gehele AMK regio in zowel 2010 als 2013 niet heel erg groot; respectievelijk 3,0% en 2,5% (zie tabel 9). Ook hangt het percentage ziekenhuis in de hoedanigheid van melder in een gemeente niet samen met het percentage kindermishandeling in de gemeente. Kortom, er zijn wel afspraken, maar deze verklaren niet de verschillen in percentages gemelde kinderen tussen gemeenten.
30
5
Tot slot In dit Klein maar Fijn onderzoek is onderzocht welke alternatieve verklaringen er eventueel zijn voor het hoge percentage gemelde kinderen in een aantal gemeenten in de AMK regio Zuid-Holland Zuid. Hierbij zijn als mogelijke verklaringen onderzocht de samenhang van het percentage gemelde kinderen met: 1. meer of minder politiemeldingen; 2. bevolkingskenmerken; 3. afspraken met meldende organisaties. Meer of minder politiemeldingen De invloed van de verwerking van politiemeldingen blijkt heel groot te zijn wanneer men het percentage gemelde kinderen uit gemeenten in de AMK regio Zuid-Holland Zuid (ZHZ) vergelijkt met bijvoorbeeld het percentage gemelde kinderen van gemeenten in de stadsregio Rotterdam (SR). In ZHZ komen alle politiemeldingen binnen bij het AMK, wat vervolgens als een soort distributiecentrum fungeert voor de vervolgstappen. Die vervolgstappen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het doorzetten naar andere hulpverleners of de melding zelf in onderzoek nemen. In de SR fungeert het Meldpunt Politiezorgformulieren, een speciale afdeling van Bureau Jeugdzorg als een dergelijk distributiecentrum en komen eigenlijk vooral de problematische meldingen waar andere hulpverleners niet mee aan de slag kunnen terecht bij het AMK. Als gevolg hiervan is het percentage gemelde kinderen in ZHZ vanzelfsprekend een stuk hoger dan in bijvoorbeeld de SR. Wanneer de politiemeldingen voor de SR die worden doorverwezen naar andere instellingen dan het AMK worden opgeteld bij de AMK meldingen en dat aantal meldingen vervolgens wordt vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal kinderen per melding, zou het gemiddeld percentage gemelde kinderen in de SR naar schatting stijgen van 1,1% naar 3,3% in 2010 en van 0,9% naar 3,5% in 2013. Dit is bijna 1% hoger dan de gemiddelden van 2,4% in 2010 en 2,7% in 2013 in ZHZ. Dat de werkwijze van een AMK grote invloed kan hebben op het percentage gemelde kinderen zoals gerapporteerd in Kinderen in Tel is al eerder geconstateerd, bijvoorbeeld in het verdiepende onderzoek van Kinderen in Tel zelf:15 (p.32) “De percentages meldingen van kindermishandeling bij de AMK’s verschillen aanmerkelijk tussen bepaalde wijken, steden en gemeenten. De AMK-cijfers geven geen betrouwbaar beeld over meldingen in een regio, maar weerspiegelen vooral het (onderling verschillend) beleid van de AMK’s en regionale samenwerkingsafspraken. Meldingen van huiselijk geweld door de politie worden in Den Haag verdeeld tussen de Toegang van het BJZ en het AMK (45%), in Zuid Holland gaan alle politiemeldingen naar het AMK, bij andere AMK’s naar de toegang van BJZ.“15 Omdat de cijfers per AMK anders tot stand kunnen zijn gekomen, kunnen de gerapporteerde percentages kindermishandeling uit Kinderen in Tel, wanneer ze uit verschillende AMK regio’s afkomstig zijn, dus niet zondermeer met elkaar vergeleken worden. Dit houdt in dat de relatief hoge percentages gemelde kinderen in sommige gemeenten van ZHZ niet hoeven te betekenen dat daar meer kindermishandeling voorkomt dan in vergelijkbare gemeenten in bijvoorbeeld de stadsregio Rotterdam. Bevolkingskenmerken Blijft het feit dat binnen de AMK regio Zuid-Holland Zuid ook grote verschillen in percentage gemelde kinderen zijn tussen gemeenten, terwijl het AMK wel exact dezelfde werkwijze volgt. Houdt dat in dat er vaker wordt mishandeld in de gemeenten met de hogere percentages gemelde kinderen, of zijn er eventueel ook alternatieve verklaringen mogelijk, zoals een verschil in gemeente- dan wel bevolkingskenmerken? Uit bivariate correlatieanalyses blijkt dat er een significante samenhang is tussen het percentage gemelde kinderen in een gemeente en een aantal bevolkingskenmerken waarvan uit de literatuur bekend is dat ze samenhangen met kindermishandeling: gemeenten met hogere percentages
31
gemelde kinderen hebben vaker een lagere SES-score en er wonen relatief meer eenoudergezinnen en inwoners van allochtone herkomst. Ook hebben deze gemeenten over het algemeen een hoge(re) mate van stedelijkheid. Het feit dat deze bevolkingskenmerken significant samenhangen met het percentage gemelde kinderen binnen een gemeente wil nog niet zeggen dat deze kenmerken een verklaring zijn voor de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. Daarvoor is inzicht nodig in de verdeling van deze kenmerken op niveau van de gemelde kinderen in plaats van op het niveau van de gemeente. Behalve met de mate van stedelijkheid hangt het percentage gemelde kinderen in 2010 uiteindelijk niet meer significant samen met de overige kenmerken. Het is aannemelijk dat de mate van stedelijkheid van invloed kan zijn op het meldgedrag van mensen. In gesprekken met de medewerkers van beide deelnemende AMK’s is dat ook aangegeven. In plattelandsgebieden is mogelijk een gebrek aan anonimiteit omdat mensen elkaar kennen. Zelf naar de hulpverlening gaan kan dan heel moeilijk zijn vanwege de mogelijke angst dat direct het hele dorp weet dat je daar bent geweest.16 Ook is het mogelijk dat plattelandsgemeenten meer gesloten gemeenschappen zijn, waardoor er minder snel contact wordt opgenomen met een instelling zoals het AMK. Wellicht wordt er eerder een oplossing gezocht binnen het eigen sociaal netwerk, de kerk of lokale hulpinstellingen. Maar waar op het platteland enerzijds een gebrek aan anonimiteit is, is er anderzijds zeer veel privacy. Men heeft ruimte doordat er veel afstand is tussen de woningen, waardoor de omgeving niet hoort wat er bij de buren gebeurt. Door de ruimte die er is kan eventueel geweld minder snel worden opgemerkt en kan het eventueel langer doorgaan. In gebieden waar de huizen dicht op elkaar staan, zullen de buren eerder de politie bellen; vanuit bezorgdheid over de situatie of vanwege de overlast die men 16 ervaart. Deze mogelijke invloed op het meldgedrag van mensen is ook al eerder gesignaleerd in het rapport van Kinderen in Tel over kindermishandeling (p.31):15 “De ene wijk heeft meer zaken huiselijk geweld en kindermishandeling dan de andere, vanwege de melding/registratie en de behuizing: losstaande huizen geven minder geluidsoverlast en meldingen.”15 Kortom, een geringere mate van stedelijkheid zou kunnen leiden tot een lager aantal meldingen kindermishandeling bij het AMK, en dus tot een lager percentage gemelde kinderen in een gemeente. Dit hoeft echter niet te betekenen dat er minder kindermishandeling voorkomt op het platteland en zeer zeker ook niet dat, indien het wel voorkomt, dat er niets mee wordt gedaan. Wat het wel betekent is dat het niet als melding wordt geregistreerd bij het AMK. Afspraken met meldende organisaties Het overgrote deel van de meldingen is afkomstig van de politie, variërend tussen de 65 en 80 procent per subregio en jaar, maar dat geldt voor alle subregio’s en gemeenten. Meldende organisaties buiten de politie lijken in de jaren 2010 en 2013 geen grote rol te hebben gespeeld bij het melden van kinderen, slechts een klein gedeelte van de meldingen werd in die jaren door bijvoorbeeld ziekenhuizen en / of ambulancediensten gedaan. Er is geen samenhang gevonden tussen de hoedanigheid van de melders en het percentage gemelde kinderen in een gemeente. Dat houdt in dat afspraken met meldende organisaties geen relevante rol hebben gespeeld in het ontstaan van de verschillen tussen gemeenten in percentages gemelde kinderen. In juli 2013 is de landelijke wet ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ ingevoerd voor iedere beroepskracht werkzaam in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en justitie. De meldcode is een overzichtelijk vijfstappenplan, dat ondersteunt bij het omgaan met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling.17 In de toekomstige jaren zal daardoor het aandeel in de meldingen van bepaalde beroepskrachten wellicht wel toe gaan nemen. Uit gesprekken met AMK medewerkers is ook wel gebleken dat het aantal meldingen van bijvoorbeeld ziekenhuizen en ambulancediensten - mede door geformaliseerde, nauwere samenwerking – is toegenomen in de laatste maanden van 2013, maar dit effect is nog niet terug te zien in de cijfers van 2013. Of een dergelijke, verwachte toename verschillend zal zijn tussen gemeenten zal de tijd moeten uitwijzen.
32
Conclusies • De manier van verwerken van politiemeldingen is van grote invloed op het percentage gemelde kinderen. Doordat in de AMK regio ZHZ in principe alle politiemeldingen, dus zowel de Kindspoormeldingen als de overige politiemeldingen, automatisch bij het AMK worden gemeld is het percentage gemelde kinderen in veel gemeenten van de regio relatief hoog. • Wat betreft verschillen in percentages gemelde kinderen binnen de AMK regio ZHZ lijkt vooral de mate van stedelijkheid van een gemeente tot gevolg te hebben dat er meer of juist minder gemeld wordt in sommige gemeenten: hoe stedelijker een gemeente hoe hoger het percentage gemelde kinderen in een gemeente is. • Er zijn wel afspraken met meldende organisaties, maar deze kunnen de verschillen tussen gemeenten in percentage gemelde kinderen niet verklaren. Aanbeveling Het AMK is een landelijke organisatie waar iedereen terecht kan met vragen over of meldingen voor vermoedens van kindermishandeling in Nederland. Het registratiesysteem KITS is primair bedoeld om het werk van de AMK’s te ondersteunen en binnen een AMK te monitoren. Dit systeem kan echter niet zondermeer worden gebruikt als peilstation voor het meten van aantallen (vermoedens van) kindermishandeling. Indien men deze registratie hier toch voor wil gebruiken, moet op zijn minst worden nagegaan of er in een AMK regio ook andere organisaties zijn die (een deel van) de triage uitvoeren (zoals in de stadsregio Rotterdam, waar een belangrijk deel van de politiemeldingen wordt afgevangen). Daarnaast moet er ook rekening mee worden gehouden dat er allerlei andere factoren kunnen zijn die het uiteindelijke aantal en percentage geregistreerde meldingen vermoedens van mishandeling beïnvloeden, zonder dat de onderliggende prevalentie van mishandeling verschilt. Momenteel worden in de cijfers van Kinderen in Tel alleen de bij het AMK gemelde kinderen opgenomen. Naast de AMK meldingen zijn er echter ook vele adviezen en consulten die door het AMK worden gegeven. Met name bij consulten betreft het over het algemeen zorgen en / of vragen van hulpinstellingen die zelf te maken hebben met de aanpak van kindermishandeling. Middels de consulten krijgen zij daarbij ondersteuning van het AMK, maar blijven zelf de regie over de hulpverlening houden. Vooral consulten betreffen dus veelal wel gevallen van (vermoedens van) kindermishandeling, maar doordat de instelling zelf zorgt voor de aanpak hiervan wordt er geen melding opgenomen bij het AMK. Een deel van de gevallen waarbij de kindermishandeling wordt aangepakt door andere (hulp)instellingen dan het AMK wordt dus via een advies of consult bij het AMK geregistreerd, maar doordat deze gegevens niet op kindniveau (en dus gemeente) worden geregistreerd kunnen deze niet worden opgeteld bij de gemelde kinderen. Daarbij zijn er zeer waarschijnlijk ook gevallen van (vermoedens van) kindermishandeling die niet bekend zijn bij het AMK. Met name wanneer de hulpverlening voorspoedig verloopt wordt er waarschijnlijk geen contact opgenomen met een AMK, ook niet voor een advies of consult. Dit alles houdt in dat gevallen van (vermoedens van) kindermishandeling die worden aangepakt, al dan niet met ondersteuning door het AMK, door andere (hulp)instellingen dan het AMK niet worden meegenomen in de berekende percentages van Kinderen in Tel. Voor een betere weergave van de cijfers voor (vermoedens van) kindermishandeling in Nederland is het wenselijk dat er een uniforme registratie komt van (vermoedens van) kindermishandeling, waarbij het voor de hand ligt om deze registratie bij de toekomstige Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK’s) te beleggen. Echter, daarbij moeten ook de cijfers uit registraties van andere (hulp)instellingen die zich met (de aanpak van) kindermishandeling bezighouden niet worden vergeten. Alleen wanneer ook hiermee rekening wordt gehouden bij de presentatie van cijfers voor de prevalentie van kindermishandeling in Nederland, dus wanneer er wordt gezorgd voor een eenduidige totstandkoming van de percentages, kan men de cijfers van gemeenten in Nederland onderling met elkaar vergelijken.
33
6
Referenties 1. Kinderen in Tel. Available at: http://www.kinderenintel.nl/. Accessed 19 maart, 2014. 2. Steketee M, Tierolf B, Mak J, eds. Kinderen in Tel Databoek 2012. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut; 2012. 3. Alink L, Van IJzendoorn R, Bakermans-Kranenburg M, Pennebakker F, Vogel T, Euser S. Kindermishandeling in Nederland anno 2010. De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Universiteit Leiden; 2011. 4. Wet op de jeugdzorg. Bwb-id: BWBR0016637. Available at: http://wetten.overheid.nl/BWBR0016637/HoofdstukI/Artikel1/geldigheidsdatum_25-04-2010. Accessed 25 april, 2014. 5. Advies & Meldpunt Kindermishandeling. Available at: http://www.amk-nederland.nl/. Accessed 19 maart, 2014. 6. Rooijen K, Bartelink C, Berg T. Risicofactoren en beschermende factoren voor kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut; 2013. 7. Meldtraject ‘Kindspoor’, Hollands Midden. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Available at: http://www.huiselijkgeweld.nl/interventies/aanpak/kinderspoor_hollands_midden. Accessed 2 april, 2014. 8. Wagemakers JJMF, Avotina I, Joosten-van Zwanenburg E, et al. Gezondheid InZicht. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning Zuid-Holland Zuid. Dordrecht: GGD Zuid-Holland Zuid; 2010. 9. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statline. Centraal Bureau voor de Statistiek. Available at: http://statline.cbs.nl/statweb/. Accessed 14 maart, 2014. 10. Sociaal en Cultureel Planbureau. Statusscores. Available at: http://www.scp.nl/Onderzoek/Lopend_onderzoek/A_Z_alle_lopende_onderzoeken/Statusscore s. Accessed 22 juli, 2014. 11. Reijerse G. Procesbeschrijving centrale meldingendienst AMK Zuid-Holland. Dordrecht: AMK ZuidHolland 2013. 12. Reijerse G. Procesbeschrijving intake AMK Zuid-Holland. Dordrecht: AMK Zuid-Holland 2013. 13. Reijerse G. Werkwijze project Kindspoor. Dordrecht: AMK Zuid-Holland 14. Roolker A. Werkinstructie Meldpunt Zorgformulier Politie. Rotterdam: Bureau Jeugszorg Stardsregio Rotterdam. 15. Tierolf B, Smit W. Kinderen in Tel over kindermishandeling. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut; 2011. 16. Attema F. Als het naar buiten komt, is het vaak te laat. Relationeel geweld tegen vrouwen in drie Twentse plattelandsgemeenten. Almelo: Equivalent, Experts in Emancipatie; 2002. 17. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht! Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Available at: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/documenten-enpublicaties/brochures/2013/07/04/factsheet-meldcode-huiselijk-geweld-enkindermishandeling-voor-gemeenten.html/. Accessed 10 juni, 2014.
35