9 1
Lucht in je longen
Hoe komt lucht in je longen? a
= longen = middenrif
b
2
Kleur op de tekening de volgende onderdelen:
Streep de foute woorden door. Ons lichaam heeft zuurstof / kooldioxide nodig. Bij het inademen gaat het middenrif
= luchtpijp = bronchiën
omhoog / omlaag. In de bronchiën / longblaasjes komt zuurstof in het bloed. We ademen waterdamp / zuurstof / kooldioxide
Teken met een pijl hoe lucht van buiten in je longen komt.
uit. Tijdens het sporten adem je sneller / langzamer dan tijdens je slaap. Insecten ademen niet / wel. Kieuwen halen zuurstof uit lucht / water. Walvissen hebben kieuwen / longen.
3
4
Zet een cirkel om de dieren met longen.
Wat gebeurt er als je ademhaalt? Je hebt nodig -
een spiegel
Dit ga je doen
b
Ga met je gezicht vlak bij de spiegel staan. (Niet meer dan een paar centimeter ervandaan.) Adem uit met een open mond. Wat zie je?
Je onderzoekt je ademhaling.
a
Ga voor de spiegel staan en haal diep adem. Wat verandert er aan je lichaam?
Hoe komt dat, denk je?
20
WB7-236717_WB.indd 20
01-04-11 08:12
5
Hoe lang kun je je adem inhouden?
6
Hoe groot is je longinhoud?
Je hebt nodig
Je hebt nodig
-
-
een horloge of mobiel met secondewijzer een pen en papier
-
een pedaalemmerzak of ballon (blaas deze eerst een keer helemaal op) een emmer met inhoudstreepjes
Dit ga je doen Je onderzoekt je ademhaling.
Dit ga je doen Je onderzoekt je longinhoud.
a
Haal diep adem en houd je adem zo lang mogelijk in. Je klasgenoot houdt de tijd bij en noteert hoe lang jij het volhoudt.
b
Adem vijf keer zo diep mogelijk in en uit. Daarna houd je je adem weer zo lang mogelijk in.
c
Wat heb je gemerkt? Tussen de eerste en tweede keer was er wel / geen verschil. Dat komt denk ik doordat
a
1 Vul een emmer voor de helft met water. 2 Blaas in één adem de ballon of pedaalemmerzak zo ver mogelijk op. 3 Houd de opening van de zak of ballon daarna dicht met je vingers. 4 Laat je klasgenoot er een touwtje om binden. 5 Dompel de zak of ballon onder in het water. Wat is je longinhoud? liter
Mijn longinhoud is (b – a) =
b
liter
liter.
Hoe vaak adem je in een minuut? keer.
c
Maak tien diepe kniebuigingen. Hoe vaak adem je nu in een minuut?
d
Hoe kan dat, denk je?
© Noordhoff Uitgevers bv
keer.
21
WB7-236717_WB.indd 21
01-04-11 08:12
10 1
Spijsvertering
Wat gebeurt er met je eten?
2
Kleur in de tekening de volgende onderdelen: mond
Vul de juiste woorden in. De
van je voedsel begint
in je mond. Daar vermeng je het met
endeldarm .
slokdarm dikke darm
In het
van je maag gaat
maag dunne darm lever
de vertering verder. Dan gaat de voedselbrij naar de
. Er komen sappen
alvleesklier bij van de
en de
.
Het voedsel wordt zo fijn, dat de door de darmwand heen kunnen. Ze worden door het
door je
lichaam vervoerd.
3
Luister naar de darmen. Dit ga je doen Je darmen zijn voortdurend aan het werk. Daarbij maken ze geluid. Je gaat luisteren naar de darmgeluiden van je klasgenoot.
a
Leg je oor op de buik van je klasgenoot. Het T-shirt kan gewoon aan blijven. Wat voor geluiden hoor je?
b
Luister naar de darmgeluiden van je klasgenoot vlak voor het eten, dus als hij of zij trek heeft. En luister nogmaals na het eten. Wat hoor je? Kruis aan: ❏ De geluiden zijn hetzelfde. ❏ Voor het eten zijn de geluiden sterker/harder. ❏ Na het eten zijn de geluiden sterker/harder. ❏ Na het eten zijn de geluiden anders dan ervoor.
22
WB7-236717_WB.indd 22
01-04-11 08:12
4
Presenteer je spijsvertering! Je hebt nodig -
een groot vel papier dikke stiften
Dit ga je doen Je maakt een poster over je spijsvertering. Die gebruik je om erover te vertellen aan kinderen van een andere groep.
a
Maak een afspraak met de leerkracht van de andere groep. Zijn de kinderen ouder of jonger dan jij? Houd daar in je verhaal rekening mee, zodat ze je goed begrijpen.
b
Maak een poster. Neem de tekening hiernaast over op een groot vel papier.
c
Teken daarin de verschillende onderdelen van het spijsverteringsstelsel. Let op de juiste grootte en kleur.
d
Wat gebeurt er met je voedsel vanaf het moment dat je het in je mond stopt totdat je op de wc zit? Schrijf bij ieder onderdeel een korte tekst in je eigen woorden en plak die erbij.
e
Oefen je verhaal, zodat je het duidelijk en uit je hoofd kunt vertellen. Wijs op de poster aan waar je het over hebt.
f
Hang je poster op en geef de presentatie. Laat de kinderen na afloop vragen stellen.
g
Stel zelf ook enkele vragen om te zien of de kinderen je hebben begrepen. Bedenk die van tevoren. Schrijf ze hier op: 1 2
h Terugblik: - Wat vonden de kinderen het interessantst?
- Wat was de leukste vraag die ze stelden?
© Noordhoff Uitgevers bv
3
- Kon je op alle vragen antwoord geven? ❏ Ja
❏ Nee
❏ ik wist niet 23
WB7-236717_WB.indd 23
01-04-11 08:12
11 1
2
Bloed
Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen. haarvaten
kleine deeltjes in je bloed
plasma
vervoeren bloed van het hart af
bloedcellen
waterige vloeistof
slagaders
vervoeren bloed naar het hart toe
aders
heel dunne bloedvaten
3
Zet de cijfers van deze woorden op de juiste plek in de tekening. 1 2 3 4 5 6 7 8
hersenen hart slagader haarvaten longen ader nieren dunne darm
b
Tel nu precies één minuut lang de hartslag van je klasgenoot.
Vul de juiste woorden in. 1
Je bloedsomloop bestaat uit je hart en alle
2
Het bloed vervoert zuurstof en door je lichaam.
3
Het brengt afvalstoffen naar je longen en je
4
.
Hoe snel klopt je hart? Je hebt nodig -
een horloge met secondewijzer
De hartslag is per minuut.
Dit ga je doen Je onderzoekt de hartslag van een klasgenoot.
a
Leg twee vingers op de binnenkant van de pols van je klasgenoot. Doe dat aan de kant van de duim. Voel je de hartslag?
c
Laat je klasgenoot twintig diepe kniebuigingen maken. Tel nu weer de hartslag gedurende één minuut. Vul in: De hartslag is nu per minuut.
d
keer
keer
Wat is je conclusie?
24
WB7-236717_WB.indd 24
01-04-11 08:12
5
Zet alle hartslagen op een rij. je hebt nodig -
een rood en een geel kleurpotlood
Dit ga je doen Je zet de hartslag van tien kinderen in een staafdiagram.
b
c
d
e
Maak een lijst van de hartslagen van tien kinderen uit je groep, in rust en na inspanning. Doe dit zoals in opdracht 4.
f
- Heeft het kind met de laagste hartslag in rust ook de laagste hartslag na inspanning?
Elke hartslag zet je in het staafdiagram. Je begint met het kind dat de laagste hartslag heeft in rust en je eindigt met het kind met de snelste hartslag in rust.
❏ Ja
ook na inspanning de snelste hartslag? ❏ Ja
❏ Nee
- Hebben kinderen die erg actief zijn een snelle hartslag? ❏ Ja
❏ Nee
- Hebben rustige kinderen een lage
Welk kind heeft daarna de laagste hartslag? Vul die in de volgende kolom in. Doe dat voor alle kinderen.
150 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50
❏ Nee
- Heeft het kind met de snelste hartslag
Welk kind heeft de laagste hartslag? Schrijf de eerste letter van zijn of haar naam onder de eerste kolom. Kleur die kolom geel tot de juiste hartslag.
Kijk naar het eerste kind. Wat was zijn of haar hartslag na de kniebuigingen? Geef dat aan door boven de gele kolom het stuk tot die hartslag rood te kleuren. Doe dat bij alle kinderen.
Klaar? Kruis aan:
hartslag? ❏ Ja
g
❏ Nee
Wat valt je nog meer op?
© Noordhoff Uitgevers bv
a
25
WB7-236717_WB.indd 25
01-04-11 08:12
12 1
Luchtdruk
Is het waar of niet waar? a
2
Zet een rondje om de letters in de juiste rij.
Waar wordt de kracht van lucht gebruikt? Omcirkel die afbeeldingen.
waar
niet waar
DA
ST
IK
MP
ST
KR
ING
OF
Zuurstof is een belangrijk gas in de atmosfeer. Bij een zuignap die je lostrekt, ontstaat een vacuüm. Als je een hoge berg beklimt, wordt de luchtdruk steeds sterker. Je pompt je fietsband op om de spanning te verhogen.
b
De letters vormen het woord:
Dat is een ander woord voor atmosfeer.
c
3
Zet de overgebleven letters achter elkaar. Dan lees je de naam van een gas dat in de atmosfeer voorkomt:
Doe een proefje met lucht. Je hebt nodig -
een glas papier, plakband een bak met water (afwasbak)
Dit ga je doen Je ontdekt een belangrijke eigenschap van lucht.
a
Plak een stuk papier binnen in het glas tegen de bodem. Wat denk je dat er met het papier gebeurt, als je het glas ondersteboven in de bak met water duwt?
b
Duw het glas ondersteboven en recht in het water. Wat gebeurt er met het papier?
c
Hoe komt dat?
26
WB7-236717_WB.indd 26
01-04-11 08:12
4
Onderzoek de kracht van luchtdruk en warme lucht. Je hebt nodig -
b
een glas met water een ansichtkaart of stuk dun karton een ballon een plastic fles twee stapels boeken een vel A4-papier
Maak twee even hoge stapels boeken. Zet die 15 centimeter uit elkaar. Leg er een blad papier op. Blaas krachtig onder het papier door. - Wat gebeurt er dan, denk je?
- Doe de proef. Wat gebeurt er echt?
Dit ga je doen Je doet enkele proefjes om te ontdekken welke kracht luchtdruk en warme lucht kunnen hebben. Bij ieder proefje schrijf je van tevoren op wat je denkt dat er gaat gebeuren.
a
Vul een glas tot de rand met water. Leg een ansichtkaart of een stukje dun karton op het glas. Draai het glas om, terwijl je de kaart ertegenaan houdt. Haal dan je hand van de kaart. (Doe deze proef boven de gootsteen!) - Wat gebeurt er, denk je?
- Doe de proef. Wat gebeurt er echt?
c
Neem een lege plastic fles. Doe een ballon om de hals van de fles. Houd de fles onder de hete kraan. - Wat gebeurt er, denk je?
- Waardoor komt dat?
© Noordhoff Uitgevers bv
- Doe de proef. Wat gebeurt er echt?
27
WB7-236717_WB.indd 27
01-04-11 08:12