Groene longen in de klas _ literatuurstudie bijlage A eindrapportage versie 29 april 2011
A
Project Gebouw X, Chr. Hogeschool Windesheim, Zwolle (Broekbakema Architecten) Ontwerp Copijn Bron Copijn
1
Bouwen met Groen en Glas introductie _ 0 Leeswijzer Deze literatuurstudie bestaat uit een 3-delige bundeling van verschillende onderzoeken naar (binnen)groen die de afgelopen decennia in verschillende landen zijn gedaan. Na het voorwoord en de inleiding begint de literatuurstudie met onderzoek naar beschikbare kennis over de (directe) fysiologische effecten van groen in relatie tot de actuele discussie over de kwaliteit van het binnenklimaat op scholen en het effect daarvan op de gezondheid. In het tweede deel wordt ingegaan op de (indirecte) psychologische eigenschappen van groen die een effect hebben op het welbevinden. Het laatste deel brengt de bouwkundige randvoorwaarden voor succesvolle groentoepassingen in kaart. De rapportage eindigt met een compleet overzicht van alle gebruikte bronnen (in alfabetische volgorde) waarnaar in deze literatuurstudie verwezen wordt.
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Inhoud 1
Bouwen met groen en glas, introductie
2
Bouwen met groen en glas, noodzaak
3
DEEL I: Groen en gezondheid (fysiologische effecten)
4
DEEL II: Groen en welbevinden (psychologische effecten)
5
DEEL III: Groeifactoren Bouwkundige randvoorwaarden
6 Literatuuroverzicht
2
Bouwen met Groen en Glas introductie _ 1
Bouwen met groen en glas
‘Bouwen met Groen en Glas’ zet zich in om tot gebouwen te komen als bron van Vitaliteit en Energie Dit wordt nagestreefd door het ontwikkelen en uitwisselen van kennis(producten) over integrale groentoepassingen ‘op’, ‘aan’ en ‘in’ gebouwen en het onlosmakelijk met groen verbonden daglicht.
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
‘Bouwen met Groen en Glas’ koestert mensen in gebouwen Groen en daglicht vitaliseren. Zij verlagen stress en het ziekteverzuim. We worden er fitter, creatiever en alerter door. De positieve uitstraling, de akoestische kwaliteiten en opvang van fijnstof zijn enkele kwalitatieve eigenschappen van groen die in de dagelijkse (bouw)praktijk nog onvoldoende worden benut.
‘Bouwen met Groen en Glas’ combineert de modernste technieken met aloude inzichten Het integreren van daglicht en groen in gebouwen leidt tot gebouwen welke aansluiten bij de eisen en wensen van de gebouwgebruikers van de 21ste eeuw. Opdrachtgevers verlangen een gebouwde omgeving die duurzaam, energieneutraal en comfortabel is. Bouwen met groen en glas gelooft in de overvloed van de zon; het jaar rond valt er drie keer zoveel energie op een gebouw dan dat het nodig heeft voor verwarmen en koelen. Kunst is om gebouwen en bouwpartners optimaal in te laten spelen op die overvloed.
3
Bouwen met Groen en Glas noodzaak _ 2 Nut en noodzaak De huidige toestand van de huisvesting van scholen is verre van optimaal en lijkt een goede ontwikkeling van kinderen in de weg te staan. Vanwege het slechte binnenmilieu zitten op dit moment iedere dag zo’n 20.000 leerlingen en 2.000 leraren ziek thuis (bron: GGD). Op meer dan 80% van de ruim 7000 Nederlandse basisscholen is de kwaliteit van het binnenklimaat onvoldoende. Het basisonderwijs telt meer dan 1,5 miljoen kinderen. Dit betekent dat een miljoen kinderen elke dag in een slecht gebouw zitten! (Bron ‘Goed en Gezond, Scholenbouw in topconditie’, Atelier Rijksbouwmeester, juli 2009) In de afgelopen vijf jaar zijn een aantal landelijke studies verricht naar de kwaliteit van het binnenklimaat van basisscholen die het bovenstaande beeld bevestigen. De aspecten groen en daglicht komen in deze studies niet of nauwelijks aan bod. Ze worden in de beoordeling van het binnenklimaat niet meegenomen of worden (nog) niet gezien als onderdeel van een integrale oplossing voor de problemen rondom het binnenklimaat. Ook is er op scholen nog weinig tot niets bekend over de positieve effecten van groen en daglicht.
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Voor de noodzakelijke verbetering van het binnenklimaat op schoolgebouwen kan er veel worden geleerd van de agrosector. In deze sector wordt al jaren geëxperimenteerd met het optimaliseren van het binnenklimaat. Deels is dit te verklaren doordat in de tuinbouw het belang te streven naar kwaliteit zich direct laat vertalen in opbrengsten. Een falend systeem kan daarbij al snel tot tonnen verlies leiden. Bij scholen lijken deze opbrengsten zich niet direct terug te betalen, althans de partij die daarvoor investeert ziet deze opbrengsten niet direct terug op zijn (jaarlijkse) gemeentebegroting. Verschillende onderzoeken wijzen op de noodzaak dat het binnenklimaat van scholen structureel moet worden verbeterd. Om deze verbetering in gang te zetten is een integrale benadering onontkoombaar. Aspecten als groen en daglicht mogen daarbij niet ontbreken. Deze literatuurstudie hoopt een bijdrage te kunnen leveren aan een noodzakelijk omslag in het denken naar een meer integrale benadering van de gebouwde omgeving, waarin groen en daglicht een nadrukkelijke rol spelen.
‘Groen en daglicht nog niet ingezet voor aanpak problematiek binnenklimaat’
‘Scholen zouden een gezonde, stimulerende leeromgeving moeten zijn voor leerlingen en bovenal een fijne werkplek voor docenten’
4
Deel l Groen en gezondheid (fysiologische effecten) _ Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de effecten van planten op de leefomgeving van de mens. Zowel naar de fysiologische effecten op de gezondheid, met in het bijzonder het binnenmilieu, als naar de psychologische effecten op de mens en zijn welbevinden. In dit hoofdstuk zullen de fysiologische effecten van groen worden beschreven. Inzicht in deze effecten is van belang wanneer wij het hebben over de positieve bijdrage die groentoepassingen zouden kunnen leveren aan de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen. Verschillende onderzoeken naar de fysiologische effecten van planten en hun effect op het binnenklimaat zijn voor deze literatuurstudie onderverdeeld in de volgende veel gebruikte vierdeling; _ het thermisch comfort (temperatuur/ luchtvochtigheid) _ de luchtkwaliteit (concentratie schadelijke stoffen) _ het visueel comfort (daglicht/ uitzicht) _ het akoestisch comfort (spraakverstaanbaarheid/ nagalmtijd) Ieder onderwerp omvat eerst een algemene paragraaf en vervolgens een paragraaf met relevante onderzoeken.
een waarde moeten hebben tussen de 30% en 70%, bij voorkeur tussen de 40% en 60%. (Fanger, 1970) Een bepaalde temperatuur voelt in een droge omgeving kouder aan dan in een vochtige omgeving. Voor de ervaring van het thermisch comfort is het op peil houden van de relatieve luchtvochtigheid van groot belang; een te hoge luchtvochtigheid kan een benauwend gevoel geven en een te lage luchtvochtigheid heeft als gevolg dat de statische elektriciteit toeneemt. Ook tocht (luchtsnelheid hoger dan 0,15 m/s) zal moeten worden voorkomen. Planten en thermisch comfort
Uit onderzoeken blijkt dat de temperatuur van een binnenruimte door groen kan worden beïnvloed, mits planten daartoe bewust worden toegepast. Dit zowel door beplanting binnen als buiten het gebouw. Buiten kan beplanting zorgen voor minder zonbelasting door bijvoorbeeld een groene gevel of een vegetatiedak. Het beïnvloeden van de temperatuur zit dan in beschaduwing en warmtebuffering. Het effect van beschaduwing geldt ook voor binnenbeplanting; door het plaatsen van planten achter een transparante gevel wordt direct zonlicht weggenomen, hierdoor worden oppervlakken minder opgewarmd en hebben zij een minder hoge stralingstemperatuur. (Bergs, 2004)
3.1 Thermisch comfort Thermisch comfort algemeen
Het thermisch comfort wordt bepaald door de temperatuur en de luchtvochtigheid van een ruimte. Een goed thermisch klimaat voorziet in een goede balans tussen warmte en koude, droogte en vochtigheid. Door grote verschillen in de ervaring en waardering van het thermisch binnenklimaat tussen verschillende personen is het lastig te spreken over een ‘optimaal’ thermisch klimaat. In 1970 is daarom door de Deense onderzoeker P. Ole Fanger de basis gelegd voor het comfortdenken zoals dat tegenwoordig veel wordt gebruikt. Als richtlijn wordt hier in de winter een temperatuur van 21-22 °C aangehouden en in de zomer een temperatuur van 25-26 °C die als comfortabel wordt ervaren. De relatieve vochtigheid zal www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
In de winterperiode is het op veel scholen te droog. Luchtbevochtiging door uitwaseming van planten kan met name in de winterperiode dan ook voordelen opleveren voor het binnenmilieu. De relatieve vochtigheid kan dan onder de comfortabele waarde dalen, waardoor de lucht als (te) droog kan worden ervaren. Het op peil houden van de luchtvochtigheid in de winter heeft als bijkomend voordeel dat het energiebesparend werkt. De verwarming kan immers omlaag, wanneer de luchtvochtigheid op peil is. Toelichting: bij een te hoge luchtvochtigheid zal de verwarming eerst alle aanwezige waterdamp moeten opwarmen hetgeen extra energie kost.
Planten met een hoog waterverbruik kunnen de luchtvochtigheid met 10% tot 15% verhogen. Varens, siergrassen, bamboepalm, bananenplant en de klimop worden aangemerkt als goede bevochtigers. (Bergs, 2009) De Britse onderzoeker Peter Costa aan de South Bank University in Londen refereert in zijn studie aan een onderzoek dat door het Amerikaanse bedrijf Rentokil is uitgevoerd. Uit dat onderzoek, dat zich richt op kantoorruimten, blijkt dat planten een positief effect hebben op de relatieve luchtvochtigheid van een ruimte. In een omgeving zonder luchtbehandeling (mechanische ventilatie) kunnen planten de relatieve luchtvochtigheid verhogen met 5%. De beplantingsdichtheid is dan wel groot en ligt dus hoger dan gemiddeld in een kantoor. (Costa, 1995)
‘Planten kunnen thermisch comfort verhogen’
5
Ook de Zwitserse onderzoeker Beat Strickler deed onderzoek naar de effecten van planten op de luchtvochtigheid. Hij onderzocht de uitwasemingscapaciteit van vijf veel voorkomende kamerplanten. Van de onderzochte planten heeft de klimop (in het interieur bijvoorbeeld toepasbaar in een groene wand) per eenheid bladoppervlak de grootste wateropnamecapaciteit in vergelijking met de andere plantensoorten. Conclusies uit dit onderzoek waren dat bij voldoende grote plantdichtheid (1,5% van de ruimte) en bij een lage ventilatievoud* (0,5 h-1) planten een significante verhoging van de luchtvochtigheid kunnen opleveren. (Strickler, 1994)
biologische agentia (schimmels, bacteriën, parasieten en virussen). Een slechte luchtkwaliteit, waarbij grote concentraties van deze schadelijke stoffen aanwezig zijn, kan gevolgen hebben voor de gezondheid. Om een gebouw comfortabel te krijgen zou de ventilatie bij voorkeur Frisse Scholen klasse B (26 m3 per leerling per uur) dienen te zijn. Ter illustratie; bij het ontwerpen van kantoren wordt tussen 30-50 m3 per persoon per uur aangehouden. Vooralsnog is de bouw gewend dit met machines en leidingen op te lossen, hetgeen de investeringskosten van de installaties heeft doen toenemen. Sommige personen zijn gevoeliger voor een slechte luchtkwaliteit dan anderen. Naast astmapatiënten en mensen met allergieën, geldt dit met name voor kinderen. Jonge kinderen ademen een hoger volume lucht in, in verhouding tot hun lichaamsgewicht dan volwassenen. Schade als gevolg van luchtvervuiling bij jonge kinderen kan bovendien resulteren in levenslange gevolgen voor de ontwikkeling van weefsels en organen. Het risico op de genoemde gezondheidsproblemen en de gevolgen hiervan zijn hierdoor groot voor jonge schoolgaande kinderen. Een goede reden om de luchtkwaliteit op scholen in orde te houden!
*)Ventilatievoud: het aantal keren per uur dat het volume van de ruimte wordt ververst met buitenlucht. Dimensie is m3 lucht per uur per m3 ruimte, dus m3/h*m3 = h-1.) Het regulerende effect van planten op de luchtvochtigheid geldt enkel bij een zeer lage ventilatievoud (0,5 h-1). Hoe hoger de ventilatievoud, hoe meer het uitwasemingseffect van de planten teniet wordt gedaan. Het ventileren van een ruimte zoals een klaslokaal is echter van belang om de luchtkwaliteit in orde te houden. Niet ventileren, met name in een intensief gebruikte ruimte als een klaslokaal, is geen optie. De ventilatievoud voor kantoren moet volgens het bouwbesluit tussen de 3 h-1 en 6 h-1 liggen. Dit komt overeen met: 1 L/s per m2 7,5 L/s/pers. Bij scholen is dit: 2,8 L/s per m2 5,6 L/s/pers. Hoewel voor een klaslokaal 25% minder ventilatie wordt vereist dan een kantoor, is het nog altijd noodzakelijk hieraan te voldoen.
3.2 Luchtkwaliteit Luchtkwaliteit algemeen
De kwaliteit van de lucht in een gebouw wordt beïnvloed door de aanwezigheid en concentraties van chemische stoffen (zoals benzeen uit schoonmaakmiddelen, formaldehyde uit bijvoorbeeld isolatiemateriaal of vloerbedekkinglijm en andere chemische stoffen uit computerschermen of printers), kleine stofdeeltjes (fijnstof) en www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
CO2 als indicator
CO2 is een algemeen geaccepteerde indicator voor het beoordelen van de binnenluchtkwaliteit. Verschillende schadelijke stoffen zijn lastig te meten in de lucht. De CO2-concentratie die wel meetbaar is, wordt daarom gebruikt om de concentratie luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. De gezondheidskundige betekenis van CO2 op zich is gering. De CO2 concentratie in de lucht heeft betekenis voor de ervaren frisheid van de binnenlucht en is dus een goed hanteerbare maat voor de ervaring van ‘frisse lucht’ op scholen. Voor chemische stoffen uit bouw- en inrichtingsmaterialen, stofdeeltjes, ziektekiemen, allergenen kan CO2 echter niet als bruikbare indicator worden gezien. (Bergs, 2004).
Planten en luchtkwaliteit
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de luchtkwaliteit en de rol van planten hierin. Bij het beoordelen van deze onderzoeken zal in gedachten gehouden moeten worden dat deze zich voornamelijk richten op volwassen werknemers in kantoren. De bevindingen moeten worden vertaald naar leerlingen in het basisonderwijs. Niet alleen omdat kinderen zoals gezegd gevoelig zijn, maar ook omdat de dichtheden van kinderen in klaslokalen altijd hoger zijn dan die van werknemers in kantoren. Omdat een kantoorruimte minder intensief gebruikt wordt dan een klaslokaal, neemt in een klaslokaal de verhoging van de productie van verontreinigende stoffen sneller toe. (Faustman, 2000) en (Coward, 2009) Een van de eerste onderzoeken die werd gedaan naar planten in relatie tot hun zuiverende werking van de lucht in het binnenmilieu, werd gedaan door de NASA. Dit onderzoek beschrijft dat de voordelen van groen op het verbeteren van de luchtkwaliteit te verklaren zijn vanuit de natuurlijke processen van planten. Het stelde vast dat in planten een complex ecosysteem plaatsvindt waarin de bladeren, wortels, potaarde en micro-organismen symbiotisch samenwerken. Chemische stoffen worden opgenomen door de poriën aan de onderkant van de bladeren. Micro-organismen die zich rond de wortels bevinden zetten vervolgens de chemische stoffen om in voedingsstoffen voor zichzelf en voor de plant. (Wolverton, 1974) Uit een ander onderzoek van Wolverton (1989) blijkt dat in een luchtdicht afgesloten ruimte het ecosysteem van planten in staat is om ziekmakende micro-organismen en Vluchtige Organische Stoffen (VOS) uit de lucht te verwijderen. Vluchtige Organische Stoffen (VOS) omvatten een groot aantal stoffen met een verschillende chemische structuur en toxiciteit. Het is voor een goed binnenmilieu gewenst de VOS-concentratie kleiner dan 200 μg/m3 te houden, met name omdat hogere concentraties door mensen geroken kunnen worden. (TNO Kwaliteit van leven, 2008)
De concentraties chemische stoffen en de beplantingsdichtheid die bij het onderzoek van Wolverton zijn toegepast waren beide hoger dan dat men normaal in een interieur aantreft. Bovendien vond er geen ventilatie plaats. De resultaten zijn hierdoor niet goed te vertalen naar een realistische situatie voor scholen aangezien daar veelvoudig wordt geventileerd. Desondanks is het een feit dat planten vanuit hun fysiologische werking meehelpen in een vermindering van schadelijke stoffen. (Wolverton, 1989) Kamerpalmen voeren de top 3 aan van planten met het beste effect voor het binnenmilieu; chrysalidocarpus, Rhapis en de Chamaedorea.(Wolverton, 1996). Krulvarens, de rubberplant, klimop en dadelpalm worden in de literatuur geoormerkt als goede luchtzuiveraars. (Bergs, 2009)
‘Planten zijn luchtverbeteraars’
6
Deel l Groen en gezondheid vervolg _ Aan de Universiteit van Sydney is door M. Burchett en aanvullend door J. Tarran een onderzoek gedaan waarbij een aantal verschillende plantensoorten (de Howea Fortepiano, Kentia Palm, de Spathiphyllum ‘Petite’, de Dracaena Deremensisen, de Epipremnum Aureum, de Schefflera Actinophylla, de Spathiphyllum ‘Sensation’ en de Dracaena Marginata) zijn getest op hun opnamecapaciteit van de schadelijke stoffen benzeen en n-hexaan. De resultaten uit dit onderzoek maken duidelijk dat planten ook benzeen kunnen verwerken. 5% van het ruimtevolume was bij dit onderzoek gevuld met planten en bij deze metingen was de ventilatievoud 0 h-1. Wederom zijn de omstandigheden dus niet vergelijkbaar met een realistische situatie op scholen. Het onderzoek laat ook zien dat wanneer planten langer aan benzeen blootgesteld zijn, ze beter in staat zijn benzeen uit de lucht te zuiveren. (Burchett, 2002) De onderzoeker Ronald Wood heeft in 2004, ook aan de Universiteit van Sydney, onderzocht of in kantoorruimten die daadwerkelijk in gebruik waren met een realistische hoeveelheid planten, een meetbaar effect kon worden bereikt bij het terugdringen van VOS. Hierbij is gekeken naar een kantoorruimte met een luchtbehandelingsysteem met ventilatievoud 2 h-1 en een kantoorruimte met natuurlijke ventilatie (ventilatievoud niet bekend). Uit dit onderzoek bleek dat planten pas een effectieve bijdrage aan de luchtkwaliteit hebben als de VOS-concentratie hoger is dan 250 μg/m3. De maximale toelaatbare waarde van VOS is echter zoals genoemd 200 μg/m3 (in verband met geur). Deze studie toonde aan dat de effectiviteit in het terugdringen van de VOS in de ruimte met een luchtbehandelingsysteem (ventilatievoud 2 h-1) lager was dan in de ruimte met natuurlijke ventilatie. (11% met 3 planten, 19% met 6 planten vs. 78% met 3 of 6 planten). Dit onderzoek toont aan dat in ruimten waar de beplanting ‘realistisch’ is en waar bovendien geventileerd wordt, planten wel degelijk invloed hebben op het terugdringen van hoge concentraties VOS in de lucht. (Wood, 2004)
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Door het proces van fotosynthese (opname CO2) wordt door planten theoretisch de concentratie van koolstofdioxide in de lucht verlaagd. In de praktijk zal echter de verlaging van CO2-concentratie op scholen bij gewenste concentraties rond de streefwaarde (1000 ppm) beperkt zijn. Uit de hiervoor genoemde onderzoeken blijkt dat de reinigende werking van planten sterk samenhangt met ventilatie. Bij natuurlijke ventilatie zijn planten effectief toepasbaar. De effectiviteit is echter enkel meetbaar bij concentraties die hoger zijn dan het Bouwbesluit toestaat. (Bergs, 2004) Planten en stofafzetting Een ander facet dat van belang is bij de bepaling van de luchtkwaliteit is de concentratie stofdeeltjes en fijnstof. Stof in binnenruimten kan microben, allergenen en talrijke andere substanties bevatten die problemen kunnen veroorzaken voor de menselijke gezondheid en het comfort. Een slecht binnenmilieu is een belangrijke oorzaak van gezondheidsproblemen voor mensen met astma en COPD. COPD is een afkorting van de Engelse term 'Chronic Obstructive Pulmonary Disease', chronisch obstructieve longziekte. COPD is een verzamelnaam voor de longaandoeningen chronische bronchitis en longemfyseem. Vooral personen met astma, COPD, hyperreactieve luchtwegen en allergieën hebben als gevolg van een slecht binnenmilieu een verhoogd risico op gezondheidsklachten zoals astma-aanvallen, hoesten en neusklachten. Hierbij is de plantenkeuze van groot belang. Sommige planten kunnen problemen opleveren voor mensen met astma of COPD. Zo zijn 5% van de astmapatiënten overgevoelig voor het stof dat van Ficusplanten komt. Alle planten die enige geur produceren stimuleren eveneens de allergieproblemen. Er zijn echter een aantal planten aan te wijzen die goed geschikt zijn voor binnengebruik, ook wanneer er astmapatiënten in de ruimte aanwezig zijn. Het astmafonds heeft een aantal planten benoemd die geschikt zijn. (Astmafonds, 2010)
‘Niet alle planten veroorzaken allergieproblemen’ Virginia Lohr van de Washington State University heeft onderzoek gedaan naar de stofafzetting in ruimten met en zonder kamerplanten. Hierbij is 2% vs. 5% van het volume van de ruimten beplant met verschillende soorten planten. Het blijkt dat in de ruimten met planten respectievelijk 15% vs. 20% minder stofafzetting plaatsvond. Ook zijn verschillende plantensoorten onderzocht, hieruit bleek dat planten met ruwe oppervlakken, fijne haartjes of verhoogde nerven efficiënter zijn bij het onderscheppen van stof, dan gladde bladeren. De resultaten van dit onderzoek suggereren dat kamerplanten niet slechts de val braken van het stof, maar dat zij het stof aantrekken, want zelfs de opvangschaaltjes die het verste van de planten weg stonden hadden een verminderde stofophoping. (Lohr, 1996) Ook het Kuopio Regional Institute of Occupational Health in Finland heeft onderzoek gedaan naar mogelijke negatieve effecten van schimmels en stof. In zes verschillende kantoorruimten werd voor en na de plaatsing van kamerplanten de concentraties gemeten van schimmels en ééncelligen in de lucht, potgrond en stofafzetting. Het resultaat was dat het aantal micro-organismen niet was toegenomen en dus was de conclusie dat kamerplanten geen significante bron van micro-organismen zijn. De negatieve invloed van planten aangaande schimmels en stof kon hier dus niet worden aangetoond. (Rautiala, 1999)
‘Groen verbetert akoestiek’
‘Evolutionair gezien zitten wij pas heel kort binnen’
7
3.3 Akoestisch comfort
het geluid waardoor er een gelijkmatige spreiding van het geluid over de ruimte plaatsvindt. (Costa, 1995)
Akoestisch comfort algemeen
Ruimte akoestiek valt grofweg onder te verdelen in geluidsisolatie en geluidsabsorptie. Het eerste heeft voornamelijk te maken met geluid tussen ruimtes en het tweede met geluid binnen een ruimte. Door het aanbrengen van geluidsisolatie (geluidsisolerende materialen) tussen ruimtes wordt voorkomen dat geluid een bepaalde ruimte binnendringt of juist naar buiten kan afstralen. Materialen met een grote massa kunnen een hogere geluidsisolatie leveren. De geluidsabsorptie van de gebruikte materialen in een ruimte, zoals vloerbedekking en afwerking van wanden, bepalen de nagalmtijd van die ruimte. De nagalmtijd is een van de belangrijkste akoestische eigenschappen van een ruimte en is gedefinieerd als de tijd die verloopt voordat, als een geluidsbron wordt uitgeschakeld, het geluiddrukniveau 60 dB is gedaald. Hoe meer geluidsabsorptie aanwezig is, des te korter is de nagalmtijd. Planten en akoestisch comfort
De massa van planten is te laag om nuttige geluidisolatie te bieden. Het vermogen van planten om geluid te absorberen is daarentegen wel interessant. Ter illustratie; een ononderbroken rij bomen van dertig meter lang en anderhalve meter breed, kan het geluid van de snelweg met zes tot tien decibel reduceren. (New Jersey Forest Service) De ficus benjamin, kentiapalm, dracaena, spathiphyllum, schefflera en philodendron blijken een gunstig effect te hebben op de nagalmtijd in kamers met harde oppervlakken en bevorderen dus het akoestisch comfort. (Prevent, 2003) Peter Costa van de South Bank University in Londen heeft metingen gedaan naar het effect van planten op ruimteakoestiek. Resultaat is dat planten kunnen worden ingezet voor het elimineren van meervoudige echo’s vooral in kleine ruimtes met parallelle muren, plafonds en vloeren. Ook hebben planten een diffuserend effect op www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
3.4 Visueel comfort Visueel comfort algemeen
Costa meet grote, maar niet altijd te verklaren verschillen tussen verschillende plantensoorten, en ook tussen verschillende planten van een soort. Uit het genoemde onderzoek kwam naar voren dat plantensoorten met grote bladeren de beste akoestische kwaliteiten leveren. Deze planten kunnen het best in groepjes bij elkaar worden geplaatst langs de wanden en in hoeken van de ruimte. Opstellingen van drie tot vijf verschillende planten werken beter dan afzonderlijk geplaatste planten. Ook blijkt dat het vergroten van het oppervlak van verschillende naast elkaar gezette potplanten, niet tot een evenredig grote absorptie leidt. Het is niet bekend onder welke klimaaten ruimteomstandigheden de onderzoeken van Costa zijn uitgevoerd. Daarom geven de uitkomsten geen definitieve bruikbare waarden. Ook Aldus bouwinnovatie deed onderzoek naar de invloed van planten op de ruimteakoestiek. Zo is onderzoek verricht naar de akoestische werking van verschillende substraten en groene wandsystemen die tegenwoordig op de markt zijn. Uit deze studie blijkt dat groene wanden een positieve bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de akoestische kwaliteit. Sommige groene wandproducten kunnen concurreren met bestaande akoestische producten op de markt. Vooral het substraat waarin de planten groeien is goed in staat om geluiden uit de omgeving van een gebouw te absorberen. De werking hiervan is afhankelijk van de dikte van het substraat, het type beplanting, het bevestigingssysteem en de begroeiingsdichtheid. Substraten blijken een goede geluidsabsorber voor de frequenties tussen de 500 Hz en 2000 Hz, het spraakgebied van de mens. Voor een schoolklas, waar vooral overlast voorkomt in deze frequenties, zouden planten dus goed inzetbaar zijn om de akoestiek van de ruimte te verbeteren. Het is niet te zeggen welke van de substraten (potgrond, hydrocultuur en seramis) de beste akoestische kwaliteiten heeft, aangezien de resultaten hiervan in het onderzoek sterk fluctueren. (Van Praag, 2009)
Daglicht en groen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder daglicht is groen niet levensvatbaar. Net als voor groen is daglicht van wezenlijk belang voor de gezondheid van de mens. Van nature werkt ons systeem nog steeds op de wens om als het licht is buiten te zijn. Evolutionair gezien zitten wij pas heel kort binnen. Het daglicht regelt onze biologische klok en heeft daarmee een grote invloed op onze gemoedstoestand. Verschillende kleuren licht (uit verschillende delen van het lichtspectrum) hebben diverse uitwerkingen. Zo heeft blauw licht een werking op het alerter maken van de mens, terwijl warme kleuren licht juist een omgekeerd effect hebben. Te weinig daglicht kan resulteren in klachten als een ontregelde biologische klok, depressies, verstoord slaapritme, slechte concentratie, verstoorde eetlust, SAD (seasonal affective disorder), slechte botten en verminderde energie. De behoefte aan daglicht ligt enerzijds in de biologische behoefte (ter voorkoming van bovengenoemde problemen) anderzijds is er een visuele behoefte aan licht. Immers om te kunnen lezen, schrijven en rekenen is goede verlichting noodzakelijk.
zouden kinderen gemiddeld meer groeien. Als reden hiervoor wordt aangegeven dat er meer vitamine D wordt aangemaakt. (Hathaway, 1992) Andere onderzoeken hebben geresulteerd in inzicht in het rustgevende karakter van daglicht; kinderen met ADHD hebben minder agressieve uitbarstingen met daglicht/ full-spectrum licht. (Ott, 1973) Ook het ziekteverzuim ligt aanzienlijk lager in lokalen met goed daglicht. Zo zouden kinderen en leerkrachten in een lokaal met daglicht(of full-spectrum licht) 3,2 tot 3,8 dagen per jaar meer aanwezig zijn. (Hathaway, 1992) In een ruimte waar geen natuurlijk daglicht komt, blijkt het effect van planten op het welzijn van de mens groter te zijn dan het effect van daglichtlampen. Bij het toepassen van full-spectrum kunstlicht verminderen gezondheidsklachten met ca. 8%. Bij het toepassen van planten verminderen de klachten met ca. 20%. Wanneer zowel full-spectrum licht als planten worden toegepast in een ruimte, blijken de gezondheidsklachten met 33% te verminderen. Een toepassing van beide levert dus winst: 1 + 1 = 3! (Fjeld, 2002)
Planten en visueel comfort
Uit onderzoek blijkt daglicht de leerprestaties te kunnen verbeteren. Door de Heschong Mahone Group is aangetoond dat kinderen in een lokaal met daglicht tot 14% beter presteren. Dit vertaalt zich onder andere in beter lezen en rekenen. Kinderen gaan 7-20% sneller vooruit in rekenen en 7-25% in lezen. Een onderzoek van het Canadese Ministerie van Onderwijs bevestigt dit beeld. Zij komen bij de toepassing van daklichten tot een verbetering van maar liefst 20%. (Heschong Mahone Group, 1999/ 2001) Er zijn ook onderzoeken gedaan naar de voordelen van daglicht op de gezondheid van kinderen. Er is bijvoorbeeld aangetoond dat kinderen 9 x minder gaatjes in hun gebit hebben, wanneer zij voldoende daglicht zien. Ook
‘Daglicht verbetert leerprestaties’
8
Deel ll Groen en welbevinden (psychologische effecten) _ In het vorige hoofdstuk is beschreven dat de fysieke aanwezigheid van planten in binnenruimten door hun natuurlijke eigenschappen een positieve invloed kan hebben op het binnenklimaat. Wanneer een ruimte een goed binnenklimaat heeft, is dat voordelig voor de mens die zich in die ruimte bevindt. Naast deze fysiologische effecten en directe voordelen op de fysiologische gezondheid, heeft groen ook psychologische effecten op de mens die van invloed zijn op het welbevinden. In dit hoofdstuk zullen deze effecten worden beschreven aan de hand van verschenen onderzoeken in de literatuur. De beleving van groen en het effect dat deze heeft op ons welbevinden is voor deze literatuurstudie onderverdeeld in de verschillende rollen die groen kan vervullen; _ Esthetisch belang van groen (historische waarde) _ Vitaliserend belang van groen (sociale waarde) _ Opvoedend belang van groen (educatieve waarde) _ Energetisch belang van groen (economische waarde)
‘Mensen hebben een aangeboren voorkeur voor een natuurlijke omgeving’
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
4.1 Esthetisch belang van groen (historische waarde) Groenbeleving en geschiedenis
In de geschiedenis hebben planten altijd een belangrijke rol gespeeld in de beleving van een vitale leefomgeving. De esthetische waarde die wij sinds mensenheugenis aan planten toekennen is blijkbaar diepgeworteld. Planten waren een teken van rijkdom, vruchtbaarheid en voorzagen in status. De voorkeur voor groen in onze leefomgeving kent daardoor een rijke historie. Het oudste voorbeeld van het toepassen van planten, is te vinden in China waar zo’n 3000 jaar geleden de terrassen werden opgefleurd door het plaatsen van planten in potten. Daarnaast genieten ‘de Hangende Tuinen van Babylon’ een grote bekendheid. Deze tuinen werden in de 8e eeuw voor Christus aangelegd en staan bekend als één van de zeven wereldwonderen. De hangende tuinen werden volgens de beschrijvingen in opdracht van de Babylonische koning Nebukadnezar gebouwd. Naar verluidt liet Nebukadnezar de tuinen aanleggen om zijn verdrietige echtgenote, Amytes, op te vrolijken. Amytes was afkomstig uit bergachtige streken en was gewend veel groen om zich heen te hebben. De tuinen moesten haar helpen wennen aan het leven in het grote Babylon. Ook zijn er opgravingen gevonden die erop wijzen dat gecultiveerde planten werden toegepast op de binnenplaatsen van de Egyptenaren, rond 300 voor Christus en in Pompeii zo’n 2000 jaar geleden. De ontdekkingsreizen in de 17e en 18e eeuw brachten veel exotische planten en zaden naar Europa. Dit was in eerste instantie vooral voor hun voedingswaarde en medicinale werking. Vaak was er dan ook een botanicus aanwezig op een schip die de planten probeerde te identificeren als eetbaar of geneeskrachtig. Om de exotische planten in een ander klimaat te laten groeien en te kweken werden de eerste glazen kasconstructies gebouwd, zoals Crystal Palace of Kew Gardens in Londen. Aan het begin van de 19e eeuw was het bij welgestelden mode om exotische planten in huis te hebben. Buitenplanten werden naar binnen gehaald wanneer ze bloeiden. Het werd normaal
om een kas of serre aan het huis te hebben. Dankzij de entree van de centrale verwarming halverwege de 20e eeuw, werden planten algemeen gebruikt in de meeste westerse woningen. Planten waren niet langer uitsluitend voor de welgestelden. Ook op werkplekken werden planten geïntroduceerd. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de arbeidssituatie in de westerse landen. Agrarisch werk en industrie werden steeds meer vervangen door kantoorbanen. Planten werden bijvoorbeeld geïntroduceerd in het in 1960 opkomende ‘landschapskantoor’. Het landschapskantoor werd in eerste instantie toegepast om ruimte te besparen en daarmee de huisvestingskosten van het bedrijf terug te dringen. Planten zorgen voor enige visuele privacy met behoud van de gewenste openheid. Daarnaast hadden planten ook een decoratieve functie, planten zorgden voor sfeer en aankleding op de werkvloer. In boeken en rapporten over groen in de gebouwde omgeving wordt vaak gerefereerd aan een aangeboren voorkeur van de mens voor een natuurlijke omgeving. Deze voorkeur zou een resultaat zijn van de evolutie. Om te kunnen overleven was het voor de vroege mens noodzakelijk een goede habitat te herkennen in een landschap. Begroeiing bood beschutting tegen het klimaat (zon, wind en regen) en tegen roofdieren. De kans was bovendien groot om bij begroeiing soortgenoten aan te treffen en hierdoor kregen planten een sociale betekenis. Kortom het aantrekkelijk vinden van planten, maar ook waterelementen en bloemen, bevorderde overleving en is daarmee een aangeboren eigenschap van de mens. (Joye 2008) Volgens ‘evolutie’-theorieën hebben mensen een consistente voorkeur voor vier typen ‘natuur’: savanne, waterelementen, vegetatie en bloemen. De voorkeur voor savannelandschappen zou voortkomen uit het feit dat een aanzienlijk deel van de evolutie van de Homo sapiens in savannegebieden heeft plaatsgevonden. Dit is ook wel bekend als de ‘savannetheorie’. De savannetheorie wordt ondersteund door onderzoeken naar welke boomvorm
‘Planten leveren vrijwel nooit een negatieve beleving op’ men aantrekkelijk vindt. De meest aantrekkelijke bomen blijken eigenschappen te hebben die overeenkomen met bomen uit de savanne (lage stam, brede kruin). (Heerwagen, 1993 /Sommer, 1995 / Lohr, 2006) Dat de evolutionaire band met planten diep verankerd zit in onze genen is op allerlei manieren af te leiden. Zo kan het menselijk oog een onderscheid maken tussen maar liefst 2000 kleurnuances als het gaat om de kleur groen, maar slechts een handjevol bij de kleur rood. (NIGZ, 2004) Wie de literatuur er verder op na slaat zal opvallen dat planten vrijwel nooit een negatieve beleving opleveren. Planten brengen in zekere zin altijd sfeer in huis en vergemakkelijken het sociale contact. (Dortmont, 1995)
9
Groenbeleving en veiligheid
Er bestaan vele andere onderzoeken die de gunstige effecten van natuurbeleving op de gezondheid/ het welbevinden aantonen. Dit gunstige effect wordt bijvoorbeeld ondersteund door studies van de Amerikaanse onderzoeker Ulrich. Deze beweert dat (zicht op de) natuur bij de mens gevoelens van veiligheid oproept en daardoor positieve emotionele reacties opwekt. Het gevolg hiervan is dat men lichamelijk tot rust komt, zich sneller herstelt en stress wordt verminderd. (Ulrich, 1984) De Amerikaanse onderzoekers Kaplan & Kaplan stellen dat de natuur invloed heeft op onze vermoeidheid, die ontstaat wanneer onze aandacht teveel wordt opgeslokt door ons werk en onze leefomgeving. (Uit)Zicht op de natuur gaat deze over-stimulering tegen, door aan de ene kant de aandachtopslokkende omgeving te vervangen, maar aan de andere kant ook onze aandacht te trekken zonder dat het moeite kost. In hun onderzoek blijkt dat mensen die op hun werk bij een raam zaten met uitzicht op bomen, struiken of grote grasvelden beduidend minder frustratie ervaren bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Ook blijkt deze groep personen enthousiaster te zijn over hun werk dan de werknemers zonder zo’n uitzicht. (Kaplan, 1990) Het is het zicht op groen, dat de psychische en fysieke stress vermindert. Het is echter opmerkelijk dat, om dit gunstige effect van groen te bereiken, het niet om levend groen hoeft te gaan. In studies wordt ook vaak gebruik gemaakt van foto’s en videobeelden van planten, met vergelijkbaar positief effect. Zo is aangetoond dat personen die kijken naar videobeelden van een natuurlijke omgeving een lagere hartslag hebben in vergelijking met personen die naar een stedelijke omgeving kijken. (Laumann, 2003) Bij een andere studie kregen proefpersonen beelden te zien die stress opwekken (zoals geweld). Daarna keken zij naar beelden van of een natuurlijke of een stedelijke omgeving. De personen die naar het plaatje met een natuurlijke omgeving keken, vertoonden sneller en vollediger www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
herstel, zowel fysiek (hartritme, ECG) als psychisch (stemming). De vermindering van stress uit zich in effecten zoals de toename van positieve gevoelens, de afname van negatieve gevoelens (angst, woede of verdriet), positieve veranderingen in diverse lichamelijke systemen en vaak een duurzame aandacht of interesse voor de omgeving. Hierdoor worden zorgen tijdelijk verminderd en worden met stress samenhangende gedachten tegengehouden. (Ulrich, 1991) Uit het vitamine G-onderzoek dat is uitgevoerd door Alterra vonden onderzoekers een sterke relatie tussen groene omgevingen en gevoelens van veiligheid. Hoe meer groen er zich in de omgeving van huis bevindt, des te veiliger mensen zich voelen (Maas, 2009). Dat de aanwezigheid van groen een positief effect heeft op het gevoel van veiligheid komt ook tot uiting in Amerikaans onderzoek naar misdaad en vandalisme. In gebouwen met groen waren opmerkelijk (42%) minder meldingen van vandalisme en gewelddadigheid. (Kuo, 2001)
‘Groen reduceert stress’
4.2 Vitaliserend belang van groen (sociale waarde) Groenbeleving en kinderen
De meeste onderzoeken die bekend zijn over de effecten van binnengroen op mensen, richten zich op volwassen medewerkers in kantoorruimten. Bijvoorbeeld op werknemers en beeldschermwerk. Zo komt uit onderzoek onder andere naar voren dat werknemers die per dag meer dan 4 uur beeldschermwerk verrichten zich beter voelen met planten op de kamer, en minder vaak last hadden van statische elektriciteit. (Dortmont, 2001) De Noorse onderzoekster Tove Fjeld heeft verschillende onderzoeken gedaan naar de effecten van planten op de gezondheid van mensen. Fjeld deed onderzoek gericht op de gezondheidstoestand van medewerkers in een kantooromgeving. In haar onderzoeken werd voor hedendaagse begrippen een ‘ruime’ hoeveelheid planten in de ruimte geplaatst. In kantoorruimtes van 10 m2 werden bijvoorbeeld op de vensterbank 3 bakken geplaatst met in totaal 13 kleine bladplanten plus één bak met planten in de hoek van de kamer. Van 12 veel voorkomende gezondheidsklachten is gemeten in hoeverre de klachten afnamen in een ruimte met en een ruimte zonder planten. Het blijkt dat in de ruimtes met de aanwezigheid van planten gemiddeld 23% minder gezondheidsklachten voorkomen. Hoesten, vermoeidheid, neusklachten (irritatie, neusloop) en droge, jeukende huid scoorden daarbij hoog. In een onderzoek uit 2002 toont Fjeld aan dat er 9% minder gezondheidsklachten waren bij mensen in een groene ruimte, terwijl er een toename van 12% was in de controlegroep waarbij geen groen in de ruimte aanwezig was. (Fjeld, 1999/ 2002) Ook bleek uit het onderzoek van Kaplan en Kaplan (dat in de vorige paragraaf reeds was aangehaald) een dalend ziekteverzuim (23%) bij de medewerkers welke vanaf hun werkplek uitzicht hadden op groen. (Kaplan, 1989)
Naar de specifieke effecten van planten in het interieur op kinderen, zijn echter weinig onderzoeken gedaan. Uit recent Nederlands onderzoek is wel bekend dat leerlingen moeite hebben zich te concentreren en het liefst naar buiten willen (onderzoekslab ‘gezond verstand’ 2010). Ook zijn er studies die het belang van groen voor de jeugd op een grotere schaal aantonen. Zo is er onderzoek gedaan naar het verminderen van gezondheidsklachten van jongeren uit een groene woonomgeving. Door huisartsen worden minder gezondheidsklachten gerapporteerd bij jongeren uit een groene woonomgeving; kinderen tot 13 jaar blijken minder vaak bij de huisarts aan te kloppen met bijvoorbeeld nek- en schouderklachten, duizeligheid, darmstoornissen, maaginfecties, verkoudheid, longontsteking en eczeem. (Berg, 2008) Dat het kan lonen om groen het interieur binnen te halen, blijkt uit een onderzoek onder 76 leerlingen (met een gemiddelde leeftijd 13 jaar) van een middelbare school in Taiwan. De plaatsing van zes grote planten achterin het klaslokaal had direct een positief effect op de waargenomen aantrekkelijkheid van het lokaal. Ook waren de leerlingen in het lokaal met de planten minder vaak afwezig door ziekte en kregen ze minder straf dan de leerlingen in het lokaal zonder planten. Er waren echter geen aantoonbare effecten op het welbevinden en gevoelens van stress. Dit laatste heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de planten doelbewust uit het zicht, achterin het klaslokaal waren geplaatst om meer inzicht te verkrijgen in het belang van visueel contact met de planten. (Han, 2008)
‘Groen vermindert gezondheidsklachten’
10
Deel ll Groen en welbevinden vervolg _ Mensen die in een groene omgeving wonen voelen zich gezonder, blijkt uit grootschalig onderzoek naar de gezondheidsbeleving van zo’n kwart miljoen Nederlanders. Verder onderzoek heeft uitgewezen dat deze mensen zich ook minder vaak met gezondheidsklachten bij de huisarts melden. De kans op een depressie is 1,33 keer zo hoog in buurten met weinig groen als in buurten met veel groen. Opvallend daarbij is dat de relatie tussen groen en gezondheid bij kinderen tot 13 jaar sterker is dan bij andere leeftijdsgroepen. Als verklaring wordt gegeven dat kinderen, die zich nog aan het ontwikkelen zijn, vatbaarder zijn voor hun omgeving dan volwassenen. Daarnaast brengen kinderen ook relatief veel tijd buiten door hun woonomgeving. (Maas, 2006)
‘Groen vermindert ziekteverzuim’ Groenbeleving en leerprestaties
Talloze internationale studies onderstrepen het belang van groen en het effect daarvan op de (leer-)prestaties. De aanwezigheid van groen zou een effect hebben op creativiteit, concentratie en prestaties. Zo heeft onderzoek aangetoond dat mensen die op vakantie zijn geweest in een natuurlijke omgeving na terugkomst beter presteerden op een leestest dan voor de vakantie. Mensen die een stedentrip gemaakt hadden, presteerden bij terugkomst juist slechter. (Hartig, 1991/ 2003) Dat een beter welbevinden van medewerkers kan resulteren in een hogere productiviteit blijkt ook uit het onderzoek van Lohr uit 1996. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een ruimte van 99 m2, zonder ramen en met 27 werkplekken, die ‘prettig, maar niet bijzonder opvallend gedecoreerd zijn, met planten op de tafels en de vloer en met hangplanten’. Studenten die in deze ruimte www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
een simpele computertaak moesten doen hadden een 12% snellere reactietijd als er planten in de buurt stonden. Ook hadden ze minder stress (1 tot 4 eenheden lagere systolische bloeddruk) en hadden de personen die een cognitieve taak uitvoerden in een ruimte met planten een lagere bloeddruk dan personen in een ruimte zonder planten. Bovendien gaven deze studenten een half punt meer oplettendheid aan (bij een schaal van 1 tot 5) ten opzichte van hun collega’s die geen planten hadden op hun werkplek. Er kan dus worden geconcludeerd dat de productiviteit omhoog gaat wanneer er groen in de omgeving is. (Lohr, 1996) Ook door Tove Fjeld zijn de relaties tussen planten, stress en productiviteit aangetoond. Zij vond dat personen die werkten in een omgeving met planten 12% meer productief en minder gestresst waren. In een onderzoek van Klein Hesselink e.a. van TNO (2008) is onderscheid gemaakt tussen (1) een lege kamer met meubilair, (2) een kamer met één bladplant in het directe zicht van de proefpersonen en (3) een kamer met meerdere grote bladplanten en bloeiende planten in het zicht van de proefpersonen. De proefpersonen moesten een simpele productietaak verrichten en een simpele creatieve taak verrichten. Uit dit onderzoek blijkt dat planten een aantoonbaar positief effect hebben op de productiviteit bij creatieve taken. Bij productietaken is er geen verhoging van productiviteit gebleken door planten. Het maakt bij beide taken niet uit of één of meerdere planten in de ruimte staan. De effecten zijn groter wanneer de proefpersonen vermoeid of gestrest zijn en dus baat hebben bij het herstellende effect van planten. De aanbeveling van dit onderzoek is één plant per 2 medewerkers of één plant per 12 m2 kantoorruimte.
De bovengenoemde onderzoeken naar concentratie, presentatie en creativiteit gaan over kantoorpersoneel. Maar deze effecten van groen in de omgeving op prestaties, productiviteit en concentratie lijkt voor kinderen eveneens te gelden, zo blijkt uit bijvoorbeeld een onderzoek op een basisschool in Florence in Italië. Dit onderzoek laat zien dat schoolkinderen beter presteren op een aandachtsvragende taak als ze deze taak uitvoeren in een natuurlijke omgeving. (Mancuso, 2006)
‘Groen stimuleert leerprestaties’ Een ander onderzoek toont aan dat kinderen die verhuisden naar een meer natuurlijke omgeving zich na de verhuizing beter konden concentreren dan daarvoor. (Wells, 2000) Uit diverse onderzoeken blijkt ook dat groen een rustgevend effect zou hebben op kinderen met ADHD. Onderzoeken naar de reductie van symptomen van ADHD (zoals aandachtsvermoeidheid) tonen aan dat het concentratievermogen bij kinderen met ADHD wordt vergroot door deze kinderen in contact te brengen met natuur. In een onderzoek onder gezinnen met ADHD-kinderen kwamen onderzoekers tot de conclusie dat de aanwezigheid van groen in de dagelijkse omgeving van kinderen – zelfs al was het beperkt tot uitzicht op groen vanuit het raam – de symptomen van de aandachtstekortstoornis aanmerkelijk vermindert. (Taylor, 2001) In zijn boek ‘Het laatste kind in het bos’ gebruikt Richard Louv vanuit een breder perspectief de term ‘natuurtekortstoornis’, waarmee hij tracht duidelijk te maken wat veel kinderen in deze tijd ervaren, ongeacht of ze al of niet ADHD zouden hebben. (Louv, 2007)
Kinderen met de gedragsstoornis ADHD leveren door gebrek aan concentratie vaak slechtere leerprestaties. Amerikaanse onderzoeken bevestigen dit beeld. Hoe groener de (speel)omgeving en het contact met de natuur hoe sterker het effect. (Donovan, 2010/ Taylor, 2001) De resultaten uit de onderzoeken over ADHD zijn echter nog niet eenduidig en daarom moet voorzichtig worden omgegaan met deze mogelijke positieve invloed van groen op ontwikkeling of reductie hiervan. Onderzoek dat hier zeker een raakvlak heeft willen wij niet onvermeld laten. Zo blijkt tuinieren zeer effectief te werken tegen stress. Bij gestreste mensen daalt de concentratie van het stresshormoon cortisol aanzienlijk na een half uurtje tuinieren. Bovendien beoordelen mensen hun humeur na het tuinieren ruim 9% positiever dan daarvoor. Tuinieren zou daarmee een beter medicijn tegen stress zijn dan het lezen van een tijdschrift. (Berg, 2009)
‘Groen brengt rust in de klas’
11
4.3 (Op)voedend belang van groen (educatieve waarde)
het opgroeien in een groene leefwereld lijkt daarmee een pedagogische noodzaak. Voor kinderen is de leeftijd van 0 tot 4-jaar een cruciale leeftijd voor de primaire binding met de fysieke leefomgeving. Het integreren van groen in de leefomgeving van jonge kinderen heeft daarbij invloed op bijvoorbeeld de motorische, cognitieve en sociaalemotionele ontwikkeling. (Elkind, 2007)
Groenbeleving en natuurbewustzijn (natuureducatie)
Dat groen, planten en bomen, de bron zijn van ons voedsel is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Veel kinderen zijn ver verwijderd van dit besef. Dit geldt met name voor kinderen die opgroeien in een stedelijke omgeving. Kinderen, vooral in de stad, leven steeds meer binnen. Ze worden van school naar de buitenschoolse opvang gebracht, en brengen daar opnieuw een groot deel van de tijd ‘binnen’ door. Wanneer ze thuis zijn spelen ze met de spelcomputer of kijken tv. De natuur - het groeiproces van planten, weerselementen en de wisseling van seizoenen worden op deze manier nauwelijks nog ervaren.
‘Kinderen leven steeds meer binnen’ Het besef dat groen leeft en vruchten levert, en daarmee de bron is voor voedsel voor mensen en dieren, zou door het toepassen van groen in scholen kunnen worden gestimuleerd. Naast ‘natuurbewustzijn’ leren kinderen op die manier ook ‘zorg te dragen’ voor de ‘groene en levende’ omgeving. Groen wordt op die manier een onderdeel van het leer- en onderzoeksprogramma. Groei is voor kinderen een krachtig thema met een sterk emotioneel element. Vooral met groente en fruit komen er veel leerzame elementen aan de pas. (LNV, 2009) Doordat kinderen nog in ontwikkeling zijn, zijn zij vatbaarder voor hun omgeving dan volwassenen. Wil men dat er op latere leeftijd een bewustzijn voor de natuurlijke omgeving aanwezig is dan zal de liefde voor de natuur al op jonge leeftijd moeten worden aangewakkerd. Het al op jonge leeftijd in aanraking komen met de natuur of www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Een natuurlijke omgeving kan ervoor zorgen dat kinderen een goede ontwikkeling doormaken. Zo wordt bijvoorbeeld sociale interactie door samenwerking gestimuleerd en wordt de ontwikkeling van de grove motoriek bevorderd door klimmen, klauteren en bouwen tijdens het buiten spelen. Ook creativiteit en fantasie worden in een groene omgeving geprikkeld. Het spelen in een natuurlijke omgeving, geeft de mogelijkheid voor een kind zijn grenzen en mogelijkheden te verkennen en ontdekken. Hier gaat het dan met name over groen op grotere schaal, zoals parken en bossen. Een tekort aan ‘natuurelementen’ in de opvoeding van een kind kan verschillende gevolgen hebben. Het kan leiden tot een slecht reactievermogen of slecht ontwikkelde zintuigen. Zo neemt het inschattingsvermogen van gevaren en angst af. Bovendien leren kinderen die juist wel in een natuurlijke omgeving opgroeien beter om te gaan met grote gebeurtenissen in het leven zoals geboorte en dood. (Wells, 2003)
‘Groen vergroot ontwikkelingskansen van kinderen’
Groen heeft een directe invloed op ontwikkelingskansen van kinderen en hun welzijn. De ontwikkeling van motorische vaardigheden, concentratievermogen, wilskracht, positieve gevoelens, creativiteit, probleem oplossen, exploratie, identiteit, zelfvertrouwen en moreel besef worden allen gestimuleerd door een groene omgeving. Een kind dat zich op al deze terreinen goed ontwikkelt voelt zich beter en is gelukkiger. Op lange termijn vergroot dit zijn kansen van een succesvolle deelname aan de maatschappij, een optimale gezondheid, afwezigheid van ziekte, bevredigende relaties, sociale verantwoordelijkheid, maatschappelijk succes en een gevoel van levensvoldoening. Op korte termijn heeft het spelen in een groene omgeving vooral invloed op de fysieke gezondheid. Als een kind in een groene omgeving opgroeit heeft het ruimte om te bewegen. Buiten spelen verlaagt daarbij nog eens de kans op obesitas. In een stedelijke omgeving waar dit groen vaak mist kan dit een waardevolle aanvulling zijn in de omgeving van een kind. Uit onderzoek is wel gebleken dat dit verband opmerkelijk genoeg alleen voor jongens geldt. (Berg, 2008)
verontrustende trends als de groei van overgewicht, concentratiestoornissen en depressies bij kinderen. Louv is de eerste die recent onderzoek in kaart heeft gebracht waaruit blijkt dat direct contact met de natuur van wezenlijk belang is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kinderen. Voor dit boek interviewde Louv zo’n 3.000 kinderen en tal van hun ouders. (Louv, 2007) Dat kinderen meer bewegen in een groene omgeving komt ook naar voren in Amerikaans onderzoek (Donovan, 2010) De aanwezigheid van groen in de buurt van de school blijkt daarbij ook nog eens een positief effect te hebben op het aantal leerlingen dat lopend naar school gaat. In een Amerikaans onderzoek blijkt dat het aantal kinderen dat lopend naar school gaat 60% hoger ligt dan bij scholen zonder aanwezig groen in de buurt van de school. (www.physorg.com/news156096349.html)
Ook de Raad voor het Landelijk Gebied benadrukt de voordelen van een vroegtijdige ontmoeting met de groene omgeving voor de maatschappij als geheel. Als de kinderen van nu de groene omgeving vroeg leren kennen, is de kans groter dat zij zich later bekommeren om een veelzijdige natuur, gezond voedsel en afwisselende landschappen. (Raad Landelijk gebied, 2008) Kinderen vertonen meer exploratief en creatief speelgedrag in een natuurlijke dan in een niet-natuurlijke omgeving. Kinderen vinden een natuurlijke omgeving ook veel aantrekkelijker dan een bebouwde omgeving. Contact met de natuur zou gevoelens van zelfbesef en autonomie bevorderen en processen van zingeving en waardetoekenning stimuleren. (LNV 2009) Nooit eerder brachten zoveel kinderen zoveel van hun tijd binnenshuis door, vaak zittend achter een tv- of computerscherm. Richard Louv brengt het gebrek aan contact met de natuur van de online-generatie in verband met
‘Gezonde voeding op scholen steeds belangrijker’
12
Deel ll Groen en welbevinden vervolg _ Groenbeleving en gezonde voeding
Gezondheid wordt steeds meer een levenshouding van mensen, waarin voeding een belangrijke rol speelt. Het verlangen naar een gezonde school begint dan ook met aandacht voor gezonde voeding. Dat er een verband bestaat tussen voeding en ADHD (zie elders dit document) is al langer bekend. Kinderen kunnen met een strikt dieet al na een paar weken van hun gedragsproblemen afkomen, blijkt uit recent onderzoek van het ADHD Research Centrum en het UMC St Radboud (Volkskrant 2011). Groen kan vanuit dit perspectief ook heel letterlijk voedsel leveren als zij vrucht dragen en-of eetbaar zijn. Ook op scholen wordt gezonde voeding steeds belangrijker. Sinds scholen verantwoordelijk zijn voor het regelen van de TussenSchoolseOpvang (TSO) groeit het aantal gebouwen waarbij een keukenvoorziening integraal onderdeel uitmaakt van het gebouwontwerp.
4.4 Energetisch belang van groen (economische waarde) Groenbeleving en energiezuinigheid
Afhankelijk van de gekozen groentoepassing kan groen bijdragen in de energiebesparing bij verwarming, koeling, ventilatie en-of verlichting. Zo wordt in Amerikaans onderzoek melding gemaakt dat de koelcapaciteit van een jonge gezonde boom vergelijkbaar is met 10-kamer grote airconditioners, die twintig uur per dag operationeel zijn. (The national Arbor Day Foundation (2004) The Value of trees to a communicty) De te behalen energiebesparing is terug te redeneren op de werking van groen. Planten in een groene gevel kunnen bijvoorbeeld als een thermische buffer werken. Zo wordt melding gemaakt van 25% besparing op de energiekosten door bomen te gebruiken als windvanger. (Heisler, 1986)
‘Groen reduceert energiekosten’
Bladeren in de zomerperiode voorzien de gevel van schaduw waardoor deze minder heet wordt bij sterke zoninstraling. Omdat koeling door middel van installaties in dat geval minder nodig zal zijn heeft de aanwezigheid van groen daarmee een direct effect op het energie-gebruik van het gebouw. Dit nog los van het feit dat de wateruitwaseming van bladeren theoretisch gezien ook voor koeling zorgt. Interessant vanuit bovenstaand perspectief zijn een tweetal Amerikaanse onderzoeken. Het ene maakt melding van een 30% besparing op de kosten voor koeling door geplaatste bomen op de zonzijde van de bebouwing. Het andere onderzoek betreft een parkeer-terrein waar de opbrengsten verdubbelden nadat er was geïnvesteerd in schaduw, welke het gevolg was van de aangebrachte beplanting. (Simpson, 1996/ MCPherson, 2001) Gevels van gebouwen worden altijd blootgesteld aan weersomstandigheden, UV-straling, temperatuur- en luchtvochtigheidschommelingen. Materialen en vooral organische materialen hebben hierdoor een sterke verkorte levensduur. Groen kan als een soort beschermingsjas dienen waardoor de gevelmaterialen een stuk langer mee kunnen gaan. Vooral lucht- en waterdichtingsmaterialen kunnen hier baat bij hebben. In deze zin heeft groen een verduurzamende werking. Er is ook beschreven dat groen door zijn fysiologisch werking een positieve invloed heeft op de binnenluchtkwaliteit. Voor toepassingen van groen ‘op’, ‘aan’ of ‘in’ gebouwen kan deze meerwaarde worden ingezet. Een kas tegen de gevel of op een dak is hiervan een goed voorbeeld. (Beek/Ter haar, 2009) Groen op het dak kan worden gebruikt om lucht te filteren. Een toepassing kan zijn dat daktuinsubstraat als filtersubstraat wordt gebruikt om de buitenlucht te filte-
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
ren voordat het binnen wordt gebruikt. Het afgevangen vuil (fijnstof) wordt daarmee afgebroken, omgezet en opgenomen door de beplanting op de daktuin. Hierdoor is geen onderhoud aan deze filters nodig en ontstaat geen afval. De oppervlakte en inhoud van zo’n filter is doorgaans zeer groot. (pdf-bestand limes: de frisse daktuin) Zoals al eerder in deze literatuurstudie aangehaald, kan groen niet zonder daglicht. Door het inpassen van een patio in het gebouwontwerp worden de voordelen van daglicht optimaal geoogst en is het toepassen van kunstlicht overdag (deels) overbodig. Daglicht wordt op deze manier toegepast als (natuurlijke) bron van energie. Er is geen onderzoek die dit verder beschrijft.
Dat investeren in groen loont blijkt daarnaast ook uit een berekening van de NIGZ. Bij een afname van het ziekteverzuim met één procent zou de terugverdientijd van de groeninvestering slechts één jaar zijn. Een investering in groen is op die manier economisch verantwoord, de opbrengsten van groen zijn immers hoger dan de kosten. (NIGZ, 2004/ SBR, 2009) Voor scholen gelden gescheiden geldstromen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de investering in de huisvesting en de 1e inrichting. Scholen zijn verantwoordelijk voor de personeelskosten en het onderhoud. Het is daarbij over het algemeen bekend dat de investeringsbudgetten van de gemeente structureel veel te laag zouden zijn. Uit onderzoek van de Gemeente Utrecht bleek dit tekort zelfs 30% te zijn. (Brink, 2009).
‘Daglicht maakt kunstlicht deels overbodig’ Groenbeleving en (vastgoed)waarde
Verschillende literatuur melden dat groen een effect heeft op de waardebeleving van de omgeving. Groen wordt dan ook steeds vaker marketingtechnisch ingezet. De praktijk leert dat een duurzame /groene uitstraling een aantrekkingskracht op gebruikers heeft. Het geeft gebouwen, en daarmee het gehuisveste bedrijf of de school, een duurzame en vriendelijke uitstraling. Dat duurzame en groene gebouwen steeds sterker en hoger worden gewaardeerd is duidelijk af te lezen in een onderzoek naar de vastgoedwaarde van deze gebouwen. Zo heeft het groenaspect een positief effect op de huuropbrengsten en de bezettingsgraad. (Eichholtz, 2008). Ook is bekend dat woningen in een groene woonomgeving gemiddeld 5 tot 10% duurder zijn. (www.degroenestad.nl)
‘Groen imago betaalt zichzelf terug’
13
Deel lll Groeifactoren bouwkundige randvoorwaarden _ De positieve eigenschappen van planten, zoals omschreven in de vorige hoofdstukken, gelden voor planten in een gezonde en vitale, goed onderhouden conditie. In de natuur groeit een plant het best op de plek die door natuurlijke selectie is ontstaan. Op deze plek zijn de lichtsterkte, temperatuur, luchtvochtigheid, grondsoort, watertoevoer en omringende plantsoorten optimaal voor de betreffende plantensoort. Om een plant een optimale omgeving te bieden in een gebouw, zullen deze natuurlijke ‘groeifactoren’ zo goed mogelijk moeten worden benaderd. Dit deel van de literatuurstudie voorziet dan ook in een overzicht van groeifactoren waarbij in het gebouwontwerp rekening moet worden gehouden. Groot deel van de hier opgenomen informatie is afkomstig van de publicaties van de SBR.
5.1 Groeifactor I: Daglicht
De mate waarin aan de optimale groeifactoren kan worden voldaan verschilt sterk per plant en is mede afhankelijk van de omstandigheden waarin de plant zich, in evolutionair opzicht, heeft ontwikkeld. Ter illustratie: een plant uit een mediterraan gebied floreert in een interieur alleen onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met zijn natuurlijke omstandigheden. Aandacht voor de typologie van de beplanting en zijn specifieke groeifactoren zijn daarbij dan ook van essentieel belang.
Montessori De lichtintensiteit (= de opgevangen lichtstroom per eenFoto Atto Harsta heid oppervlakte uitgedrukt in lux) is van groot belang voor het welzijn van de plant, en zal per plantensoort verschillen. Er zijn enkele plantensoorten bekend die overleven bij slechts 500 lux maar deze planten vertonen de eerder genoemde groeistoornissen. 700 lux is de minimale lichtintensiteit waarbij een aantal schaduwminnende planten op een gezonde manier zou kunnen groeien. De meeste gangbare kamerplanten hebben een lichtbehoefte tussen de 1000 en 2500 lux. Een cactus kan een lichtintensiteit van meer dan 8000 lux verdragen.
Daglicht is één van de belangrijkste factoren die de groei en de vitaliteit van de plant bepalen. Onder invloed van daglicht vindt namelijk fotosynthese plaats. Fotosynthese is een proces waarbij de groene delen van planten (dus vooral de bladeren) daglicht gebruiken om voedingsstoffen (glucose) uit kooldioxide en water te produceren. Hierbij komen zuurstof en water vrij. De geproduceerde glucose wordt door de plant gebruikt als bouwsteen van cellulose, om bijvoorbeeld de sapstroom op gang te houden. ’s Nachts worden de suikers verbrand en weer omgezet in CO2 en water. Een deel van de overdag opgenomen kooldioxide komt dus ’s nachts weer terug in de ruimte. Project Eerste Westlandse
‘Planten vormen goede graadmeter voor binnenklimaat’
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
In het bouwbesluit is voor scholen opgenomen dat een werkplek in de klas minimaal 300 lux moet ontvangen. Dit is gebaseerd op de oude woningwet waarbij 300 lux voldoende zou moeten zijn om in de klas te kunnen lezen en schrijven. Hierbij moet absoluut worden gezegd dat dit om een uiterst minimum gaat! Dit minimum vormt vaak de basis voor het Programma van Eisen, zoals dat voor scholen wordt opgesteld (onderzoekslab ‘Gezond Verstand’, 2010). Een klaslokaal met meer licht is beslist wenselijk om een vitale omgeving voor planten te realiseren. Om een idee te hebben van de hoeveelheid licht bij 300 lux kan een vergelijking worden gemaakt met het licht buiten op een zonnige zomerdag (100.000- 130.000 lux) of een bewolkte winterdag (1.000-5.000 lux). Bij het
wettelijke minimum van 300 lux (bouwbesluit) zal vrijwel geenThe enkele plant table een lang en vitaal leven tegemoet zien. Project secret garden Ontwerp Ayodhyatra Zoals uit deze literatuurstudie blijkt bloeien ook mensen Bron http://inhabitat.com op wanneer er voldoende daglicht in een ruimte aanwezig is. Goede daglichttoetreding blijkt dus voor het welzijn van plant en mens een absolute must. Bij onvoldoende licht zal de plant groeistoornissen vertonen. Symptomen hiervan zijn dat de plant langer en slapper wordt, de bladkleur wordt lichter, de bladeren kleiner en er vindt meer bladverlies plaats. Bij een teveel aan licht daarentegen kan de plant juist verdrogen en/of verbranden.
‘Planten hebben minimaal 700 lux nodig om te overleven’ Het licht dat via glas een ruimte binnenvalt, neemt met sterke mate af wanneer de afstand tot de glasopening in de ruimte groter wordt. De plaats van een plant op een afstand van 2 à 3 meter vanaf de glasopening in de gevel is vaak maximaal. De afstand tot een glazen overkapping kan groter zijn dan een aantal meter, maar ook hier neemt de lichtintensiteit sterk af met de toename van de afstand tot het glas. Voor een goede groei van de plant is de plaatsing ten opzichte van een glasopening dus van groot belang. Naast de afstand tot een glasopening, is het van belang te weten dat glas niet het volle lichtspectrum doorlaat, terwijl planten voor een goede groei wel het volledige spectrum nodig hebben (bijvoorbeeld rood licht voor lengtegroei en fotosynthese, blauw licht voor gedrongen groei en celdeling). Wanneer tijdens het ontwerpen van een nieuw gebouw al bekend is waar planten zullen gaan komen, is het dus verstandig om bij de glaskeuze niet al-
leen te letten op een hoge lichttoetredingsfactor (LTA) en een lage zontoetredingsfactor (ZTA), maar ook welk deel Project Window farming van het lichtspectrum wordt doorgelaten. 5.2 Groeifactor II: Temperatuur De temperatuur is een andere belangrijke factor voor de vitaliteit van de plant. Verschillende planten hebben verschillende behoeften, voor tropische planten geldt bijvoorbeeld een minimale temperatuur van 16-20 °C en een optimale temperatuur van 35-45°C. Voor subtropische planten is dit 10-16 °C vs. 15-35 °C. De marge van de optimale temperatuur bij subtropische planten is dus groot. Bovendien kennen deze planten vanuit hun natuurlijke omgeving geen grote schommelingen van temperatuur in seizoenen en kunnen zich dan ook goed aanpassen aan de stabiele temperatuur zoals die vaak in gebouwen heerst. Andere planten hebben voor een goede vitaliteit juist wel invloed van seizoenen nodig, en zullen dus wanneer zij 12 maanden per jaar in hetzelfde klimaat staan, hun vitaliteit verliezen. De plantenkeuze zal dus goed moeten worden overwogen. Ook de plaats van de plant in een gebouw, moet goed worden afgestemd met de soort om de vitaliteit te waarborgen. De temperatuur aan de zuidkant van een gebouw kan bijvoorbeeld te hoog oplopen. Wanneer hier planten worden geplaatst zal met deze opwarming rekening gehouden moeten worden; schaduwminnende planten kunnen uitdrogen of zelfs verbranden. Naast de zaken die met opwarming of te hoge temperaturen te maken hebben, zal ook gelet moeten worden op de temperatuur ’s nachts. Zo moet er in een ruimte worden gezorgd dat het er niet te koud wordt. Als de temperatuur onder een bepaalde minimumwaarde komt, kunnen de wortels op de lange termijn inactief worden en zal de plant afsterven. Toch is het wel nuttig om ’s nachts de temperatuur op de grenswaarde te krijgen. ’s Nachts vindt er namelijk, zoals eerder beschreven, verbranding van glucose plaats waarbij zuurstof uit de lucht wordt gehaald en CO2 weer in de ruimte terecht komt. Hoe lager
14
Deel lll Groeifactoren vervolg _ de temperatuur is hoe trager dit proces verloopt en des te minder CO2 er in de lucht terecht komt.
5.3 Groeifactor III: Water, luchtvochtigheid & tocht Water is een onmisbaar onderdeel van de fotosynthese. Bij fotosynthese ontstaat de glucose die planten als bouwsteen gebruiken. Kortom: water is nodig om een plant te laten groeien. Het water wordt via wortels, stengels en bladeren van de grond naar de lucht verplaatst. Het grootste deel wordt op deze manier door de plant uitgewasemd. Uitwaseming kan plaatsvinden via de huidmondjes en via de opperhuid. Op de uitwaseming via de opperhuid heeft de plant geen invloed. Maar op de uitwaseming via de huidmondjes hebben planten invloed: ze openen de huidmondjes afhankelijk van de lichtintensiteit, omgevingstemperatuur, relatieve luchtvochtigheid en kooldioxide concentratie. Ze sluiten deze wanneer er onvoldoende licht is of wanneer ze water verliezen. De snelheid van het verdampingsproces is dan ook afhankelijk van de relatieve luchtvochtigheid in de ruimte waar de plant staat geplaatst. Wanneer de waarden onder of boven de optimale waarden van een bepaalde plantensoort komen, kan dit betekenen dat de plant zijn vitaliteit verliest. Planten kunnen slecht tegen tocht. Er moet dus worden opgepast bij het plaatsen van een plant op plekken naast gevelopeningen of luchtroosters. Dit terwijl goede ventilatie in een ruimte natuurlijk altijd nodig is! Indien er op grote schaal groen wordt toegepast, zal er in een gebouwontwerp rekening gehouden moeten worden met het bewateringssysteem. Ook een goede afwatering is van essentieel belang, waaronder de aansluiting op het riool.
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Resumé: Ontwerp Zuidkoop (Binnen)groen kan meer dan tot nu toe wordt aangenomen en wordt steeds vaker ook op grotere schaal toegepast. Integrale groentoepassingen gaan veel verder dan de decoratieve aankleding waar traditionele binnenbeplanting mee wordt geassocieerd. Het beeld van de verpieterde plant waar niemand zich om bekommert en waarvan ieder nut ontbreekt, is niet langer de regel. Verschenen publicaties en onderzoeken maken duidelijk dat beplanting steeds meer gezien wordt als een integraal onderdeel van de ontwerpopgave. De in het laatste hoofdstuk beschreven groeifactoren stellen (bouwkundige) randvoorwaarden aan de ruimten, constructie en het gebouw waarin planten zich bevinden. Om tot succesvolle groentoepassingen te komen dient de intentie om beplanting/groen op te nemen in het gebouw al in een vroeg stadium integraal onderdeel uit te maken van de (ontwerp)opgave. Op die manier komen de gewenste of beoogde effecten van het groen maximaal tot zijn recht. Het onlosmakelijk met groen verbonden daglicht mag daarbij niet ontbreken. Naast aandacht voor daglicht zullen ook de toe- en afvoer van water, warmte en lucht al in een vroeg stadium van het ontwerpproces meegenomen moeten worden om een juiste afstemming te waarborgen. Voor een uitgebreide beschrijving van groeifactoren en de randvoorwaarden voor een succesvolle integratie van groentoepassingen in het bouwproces wordt verwezen naar de verschenen Project Moving Green Wall SBR-publicatie ‘groen Ontwerp Amytis, Sander Kroll in gebouwen’. Ook kan het handig Bron XL (Sander zijnPlants de door SBRKroll) gemaakte checklist (SBR infoblad 420) te gebruiken bij de ontwikkeling en totstandkoming van projecten. Deze checklist fungeert als praktisch hulpmiddel en kan de integrale toepassing van planten in gebouwen in het (bouw)proces bevorderen.
Project Moving Green Wall Ontwerp Elize en Sander Bron Plants XL (Sander Kroll)
15
Literatuuroverzicht _
_ Atelier Rijksbouwmeester, (juli 2009), Goed en Gezond, Scholenbouw in topconditie. _ Astmafonds, advieslijn (2010) _ Beek, A. van de en Ter Haar, H. red. (2009) Bouwen met groen en glas: Duurzame innovaties voor wonen en werken. Boxtel: Aenas. _ Berg, A.E. van den, (2001), Van buiten wordt je beter, essay over de relatie tussen natuur en gezondheid. Wageningen: Alterra. _ Berg, A.E. van den & Hek, E. de, (2008) Groene kansen voor de jeugd, Stand van zaken onderzoek jeugd, natuur, gezondheid. Wageningen: Alterra. _ Berg, A.E. van den, Custers, M.H.G.,(2009) Benefits of gardening; Health Psychology _ Berg, A.E. van den, & M. van Winsum-Westra,(2006) Ontwerpen met Groen voor Gezondheid; Richtlijnen voor de toepassing van groen in ‘healing environments’. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1371/Reeks Belevingsonderzoek 15 _ Bergs, J.A.,(2004) Planten in gebouwen: luchtverbeteraars en stresskillers; Praktijkboek Duurzaam Bouwen; hfdtsk 5.1. _ Bergs, J.A.,(2009), Groen in gebouwen, SBR publicatie _ Bergs, J.A.,(2009), Groen op, aan en in gebouwen. SBR Infoblad 420 _ Brink, S.van den, (2009), Onderzoek stelt Utrecht voor een dilemma, Geen Meter teveel - agenda scholenbouw _ Burchett, M. & Tarran, J., (2002), Interior plants for sustainable facility ecology and workplace productivity. _ Costa, P., Eng, C., & Prof. R.W. James, South Bank University, (1995) Constructieve toepassing van planten in kantoorgebouwen. Internationaal Symposium “Plants for People”. _ Coward, S. (2009) S.E.E. breeze: The impact of indoor air quality on education. Public#5: A human thing, p.126135. Melbourne: WB Press. _ Dortmont, A., Bergs, J.A. (2001), Onderzoek planten en productiviteit. _ Donovan, G., Michael, Y.L., Butry, D.T., Sullivian, A.D., Chase, J.M (2010), USDA Forest Service PNW Research Station Portland, Urban Trees and the risk of poor birth outcomes. www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
_ Eichholtz, P.M.A., Nils Kok, N., and Quigley, J.M. (2008) Doing Well by op Doing Good: Green Office Buildings, AmeProject Groenkasten basisschool, Zwaanshoek rican Economic Review. Ontwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ _ (2007), The power of play ES Elkind, Consulting _ Faber Taylor et al. 2001, Assessment of physical ac- tivity and sedentary behavior in preschool-age children: Priorities for research _ Fanger, P.O., (1970) Thermal Comfort Analysis and Applications in Environmental Engineering. McGraw-Hill _ Fjeld, T., (1992) Do plants in offices promote health?, Proceedings Plants for people _ Fjeld, T., (2002), De invloed van planten en vol-spectrum licht op de gezondheid en het welbevinden van kantoorzorgpersoneel en schoolkinderen. In Plants for people, Reducing Health Complaints At Work. Floriade, juni 2002. Project Groenkasten op basisschool, _ Zwaanshoek Gemeente Rotterdam (2008). Eindrapportage RotterOntwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ damse norm voor buitenspeelruimte. Dienst Sport en ES Consulting Ruimte. _ Gezondheidsraad, (2010), Binnenluchtkwaliteit in basisscholen _ Han, K.T.(2008) Influence of limitedly visible leafy indoor plants on the psychology, behavior, and health of students at a junior high school in Taiwan. Environment and Behavior, published Online First on May 5, 2008 _ Hartig, T., Mang, M. & Evans, G.W. (1991) Restorative effect of naturel environment experiences. Environment and Behavior, 23, 3-26. _ Hartig, T., Böök, A., Garvill, J., Olsson, T. & Gärling, T. (1996). Environmental influenceer on psychosociaal restoration. Scandinavian Journal of Psychology, 37, 378-393. _ Heerwagen, J.H. & Orians, G.H. (1993). Humans, habitats and aesthetics. In: S.R. Kellert & E.O. Wilson (Eds.). The biophilia hypothesis. Washington, DC: Island press. _ Heschong Mahone Group, (1999), Daylighting in schools: an investigation into the relationship between daylighting and human performance. Detailed Report. Fair Oaks. _ Heschong, L., Wright,R.L en Okura,S. (2002) Daylighting Impacts on Human Performance in School. Journal of the illuminating Engineering Society, p.101-114. _ Heschong Mahone Group, (2003), Windows and Class-
rooms: a study of student performances and the indoor environment. Technical Report. California. Project Hydrolab, Zurich Ontwerp Copijn _ Heisler, G.M. (1986) Energy saving With Trees. Journal of Bron www.copijn.nl Arboriculture 12 _ Faustman E, Silbernagel S, Fenske R, Burbacher T, Ponce R. (2000). Mechanisms underlying children’s susceptibility to environmental toxicants. Environ Health Perspect 108 Suppl 1:13-21 _ Joye, (2008), A Tentative Argument for the Inclusion of Nature-Based Forms in Architecture _ Kaplan, R. & Kaplan, S., (1989), The experience of nature: A psychological perspective. _ New York: Cambridge University Press _ Kuo, F.; Sullivan, W, (2001) Environment and Crime in the inner City: Does vegatation Reduce Crime? Environment and Behavior? _ Langers, F., van Blitterswijk, H., Brinkhuijsen, M., Westering, J., (2008), Verkenning kinderen en speelnatuur, Literatuurstudie en inventarisatie van vigerend rijksbeleid en spelers in het veld. Wageningen: Alterra-rapport 1712. _ Laumann, K., Gärling, T., & Stormark, K.M. (2003). Selective attention and heart rate responses to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology, 23, 125-134. _ LNV(ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), Speelnatuur in de stad, hoe maak je dat?(2009) Onderzoekspublicatie ism. De speeldernis, GGD rotterdam Rijnmond, WUR _ Lohr, V.I. (1992) Human benefits of plants pp 117/119 _ Lohr, V.I., Pearson-Mims, C.H., Goodwin, G.K., (1996), Particulate Matter Accumulation on Horizontal Surfaces in Interiors: Influence of Foliage Plants _ Lohr, V.I. and Pearson-Mims, C.H. 2000. Physical discomfort may be reduced in the _ presence of interior plants. HortTechnology 10:53-58. _ Lohr, V.I. and C.H. Pearson-Mims. 2006. Responses to scenes with spreading rounded, and conical tree forms. Environment and Behavior, 38(5): 667-688. _ Louv, R. (2007), Laatste kind in het bos. _ Maas, J., Vitamine G: Natuurlijke omgevingen, gezonde omgevingen. PH. D. Univesiteit Utrecht.
_ Maas, J., Verheij, R.A., Groenewegen, P.P., Vries, S.de, Spreewenberg, P., Green space urbanity and health: how strong is the relation? Journal of Epidemiology and Community Health 60(7) nlz 587-592 _ Mancuso, Rizzitelli & Azzarello, (2006), Influence of green vegetation on children’s capacity of attention: a case study in Florence _ MCPherson, E.G. (2001) Sacramento’s Parking Lot shading Ordinance: Environmental and Economic Costs of Compliance. Landcape and Urban Planning _ New Jersey Forest Service.(jaar van publicatie onbekend) Benefits of trees. Fact sheet. Jackson, NJ: Forest Resource Education Center. _ NIGZ, F.N. Visser, (2005), Eindevaluatie ‘Groen in bedrijf’ Belgie _ NIGZ, brochures werk en gezondheid (2004),gezondheidseffecten van planten op de werkplek _ Onderzoekslab ‘gezond verstand’ (2010), gebruikerservaringen nieuwe schoolgebouwen _ Praag, R. van, (2009), De invloed van groen op de nagalmtijd: akoestisch onderzoek. MSc. Technische Universiteit Delft en Aldus Bouwinnovatie. _ Prevent (2003), www.groeninbedrijf.be: 7 stappen naar meer groen op school _ Raad landelijk gebied, (2008), Groen opgroeien! Adviesbrochure _ Rautiala, S. et al. (1999). Do plants in an office have any effect on indoor air microorganisms? Proceedings of Indoor Air 99. Edinburgh (Scotland): 8-13 August 1999, Volume 2, pp 704-709. _ RIVM: A. Dusseldorp, M. van Bruggen, J. Douwes, P.J.C.M. Janssen, G. Kelfkens, (2009), Gezondheidkundige advieswaarden binnenmilieu _ RIVM, (2008), Effecten van groen op de luchtkwaliteit _ Rohmer, M., (2008), Duurzaam Bouwen, de paradox van daglicht, zonbelasting, EPN e.a. _ Simpson, J.r., McPherson, E.G. (1996) Potential of Tree Shade for reducing Residental Energy Use in California. Journal of Arboiculture 25. _ Strickler, B., (1994), Water Evaporation of 5 Common Indoor Plants under Various Climate Conditions Proceedings of the Air Infiltration and Ventilation Centre
16
(AIVC), 15th Annual Conference, held Buxton, Volume 1, pp 151-162. _ Smedje G, Norback D, Edling C., (1996), Mental performance by secondary school pupils in relation to the quality of indoor air _ Sommer, R. and Summit, J. (1995) An exploratory study of preferred tree form. Environ. _ Behavior 27:541-557. _ Staro, de Graaf, k. e.a., (2008),Een nieuwe school, Van onderwijsvisie naar schoolgebouw _ Taylor, A.F., Kuo, F., Sullivian, W.C. (2001) Coping with ADHD: The surprising connection to Green Play Settings _ TNO Kwaliteit van leven, (2006), Fysiologische en psychische en gezondheidseffecten van planten in de werksituatie op de gezondheid en het welbevinden van werknemers.Hoofddorp. _ TNO Kwaliteit van leven, (2008), Onderzoek met planten aan het werk _ Ulrich, R.S., (1992), Influence of Passive Experiences with Plants on Individual Well-being and Health _ Ulrich, R.S., (1995), Effecten van het (uit)zicht op planten op stress en gezondheidsindicatoren, Symposium ´Plants for people´ Den Haag 1995 _ Volkskrant, Visser, E.de, (4-02-2011) ‘Strikt dieet helpt kinderen met ADHD’ _ Wells, N. M. (2000). At home with greenness” on children’s cognitive functioning. Behavior, 2(6), 775-795. _ Wells, N.M. & Evans, G.W. (2003). Nearby nature: A buffer of life stress among rural children. Environment and Behavior, 35(3): 311-330 _ Wolverton, B.C., (1996) 50 verrassende kamerplanten _ Wolverton, B.C., Johnson, A., Bounds, K., (1989), Interior landscape plants for indoor air pollution abatement. NASA/ALCA Final Report. _ Wood, R., (2004), Effect van planten op Gezondheid en Productiviteit
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06
Selectie geraadpleegde websites: Project Groenkasten op basisschool, Zwaanshoek Ontwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ ES Consulting
Project Groenkasten op basisschool, Zwaanshoek Ontwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ ES Consulting
Project Hydrolab, Zurich Ontwerp Copijn _ http://www.de-groene-school.uwstart.nl/ Bron www.copijn.nl _ http://www.plantsforpeople.org/ _ http://www.mortonarb.org/press-room/pressreleases/15348-the-benefits-of-trees.html http://www. healthygreenatwork.org (NIGZ) _ http://www.groeneschoolpleinen.nl/ _ http://www.buitenkans.eu/ _ http://vitamineg.nl _ http://www.cnaturenet.org/ _ http://www.hetlaatstekindinhetbos.nl/ _ http://www.speeldernis.nl/publicaties/speelnatuurindestad/files/speelnatuurindestad.pdf _ http://www.degroenestad.nl _ http://www.agnesvandenberg.nl/ _ http://www.plants-in-buildings.com/whyplants.php _ http://www.alterra.wur.nl/NL/ _ http://ecoengineering.groenweb.nl/ _ http://www.apa.org/monitor/apr01/greengood.aspx _ http://www.lrc.rpi.edu/researchAreas/daylighting.asp _ http://www.tno.nl/downloads/TNO%20resultaten%20 laboratorium%20experiment%20planten.pdf _ http://www.tno.nl/downloads/TNO%20resultaten%20 veldexperiment%20planten.pdf _ http://www.natuurvoorgezondheid.info/onderzoek.htm
17
Groene longen in de klas colofon _ Samenstelling en redactie: Emile Quanjel, Atto Harsta, Laura Blauw, Anouk Pelzer, Lisanne Wolters, Marco van Zandwijk (Bouwen met groen en glas), Huub ter Haar (Westbroek en ter Haar) Eindredactie: Marco van Zandwijk (Bouwen met groen en glas) Ontwerp stramien: Roelant Meijer (tegenwind.eu) Opmaak: Laura Blauw Beelden: Ondanks de inspanningen van de auteurs konden helaas niet alle rechthebbenden van de gebruikte illustraties worden achterhaald. Rechthebbenden niet genoemd kunnen zich melden bij Stichting Living Daylights. Adres: Stichting Living Daylights, Bemuurde Weerd OZ 31, 3514 AP Utrecht
Deze brochure is samengesteld door Bouwen met Groen en Glas. Het Productschap Project Groenkasten op basisschool, Tuinbouw en partners uit het Zwaanshoek onderwijs, de overheid en het bedrijfsleven ondersteuOntwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ dit baanbrekende initiatief van Nederlandse origine. ES nen Consulting Stichting Living Daylights (SLD) is regisseur en uitvoerder van het project. Bouwen met Groen en Glas 2.0 stimuleert de toepassing van vitale, energie- en voedselleverende gebouwen in Nederland. BGG wil voor 2013 beleidsmakers, professionals en opdrachtgevers enthousiast maken, kennis delen en toepassen, zodat daglicht en groen onlosmakelijk samenwerken in de gebouwde omgeving. Onderzoeksproject ‘Groene longen in de klas’ wordt mede mogelijk gemaakt door de Rabobank. Het volledige onProject Groenkasten op basisschool, Zwaanshoek derzoeksrapport is op te vragen bij Bouwen met Groen en Ontwerp Vitaal Lokaal, Vital PlaceS/ Glas. Stuur een mail naar info@bouwenmetgroenenglas. ES Consulting nl of bel met 030 – 238 03 06.
informatie en kansen Project Hydrolab, Zurich
_Ontwerp Wilt uCopijn meer informatie over dit onderzoeksproject? Bron www.copijn.nl _ Wilt u op de hoogte blijven hoe BGG de gebouwde omgeving verduurzaamt? _ Wilt u uw schoolgebouw optimaal laten samenwerken met daglicht en groen? _ Zoekt u als architect, groen- of installatie- adviseur nieuwe kansen? _ Wilt u een gebouw waar mensen met plezier en energie in verblijven? _ Sluit u aan bij BGG voor onze bijscholing, excursies, netwerk en/of bijdrage aan nieuwe projectteams. _ Mail uw adresgegevens aan:
[email protected] of bel met Emile Quanjel, programmaregiseur BGG op 030 238 0306 of 06 247 42 578 www.bouwenmetgroenenglas.nl
Datum: april 2011
www.bouwenmetgroenenglas.nl 030 - 238 03 06