Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
Inhoudsopgave Deel A Medische vervolgopleidingen Jeroen Bosch Ziekenhuis Algemene gegevens over (de opleidingen in) het JBZ; rechten en plichten van AIOS én ANIOS
Deel B Opleidingsplan Kindergeneeskunde JBZ Het lokale opleidingsplan kindergeneeskunde JBZ in engere zin
Deel C Inhoud portfolio, gesprekken en beoordelingen Gedetailleerde toelichting en afspraken betreffende het portfolio van de AIOS
Deel D Organisatorische zaken Informatie van belang voor elke A(N)IOS Kindergeneeskunde
Deel E Bijlage De competenties van de kinderarts (naar het landelijk opleidingsplan)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
2
DEEL A
Medische vervolgopleidingen Jeroen Bosch Ziekenhuis Algemene gegevens over (de opleidingen in) het JBZ; rechten en plichten van AIOS én ANIOS
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
3
A.1. Over het Jeroen Bosch Ziekenhuis Het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) is in 2002 ontstaan uit een fusie tussen het Bosch Medisch Centrum en het Carolus-Liduina Ziekenhuis en bestaat op dit moment uit zes locaties. Het verzorgingsgebied (± 350.000 inwoners) omvat de regio 's-Hertogenbosch: van Boxtel tot Oss en van Zaltbommel tot Vlijmen. Het ziekenhuis is met ruim 4000 medewerkers en 240 medisch specialisten de grootste werkgever in de regio. Vrijwel alle medische specialisaties zijn vertegenwoordigd. Jaarlijks verzorgen we meer dan 500.000 polikliniekenbezoeken en ruim 60.000 ziekenhuisopnames. A.1.1. Visie op behandeling en zorg Het JBZ verleent hoogwaardige, gespecialiseerde medische, verpleegkundige en paramedische zorg, waarbij de klant (patiënt) en zijn behoeften centraal staan. De opnameduur wordt tot een minimum beperkt en continuïteit wordt gegarandeerd door intensieve samenwerking met interne en externe belanghebbenden (1e en 3e lijn). Er wordt patiëntgericht en resultaatgericht gewerkt. De kwaliteit van de zorg is meetbaar en inzichtelijk voor wat betreft het behandelresultaat en professioneel handelen. De zorg is doelmatig en doeltreffend. Professionals en teams bepalen zelf het kwaliteitsniveau passend binnen de visie en doelen van het JBZ. Beroepsnormen, “evidence based ” en “best practice” zijn uitgangspunten bij keuze voor behandeling/ zorg en toetsing daarvan. Goede communicatie, informatie en samenwerking zijn van groot belang voor patiënten, partners en medewerkers. Het JBZ profileert zich als “teaching hospital” met een goed werk- en leerklimaat voor medewerkers en studenten. A.1.2. Nieuwbouw 2011 In het voorjaar van 2011 zal de nieuwbouw van het JBZ worden betrokken. Nadat deze verhuizing is afgerond zullen de bestaande locaties worden ontmanteld en is alles geconcentreerd in één nieuw gebouw. Het ziekenhuis telt dan ongeveer 1100 bedden. Een groot aantal projecten is in volle gang om niet alleen de verhuizing tot een succes te maken maar ook de vele interne veranderingen goed te begeleiden. Zo beoogt het JBZ vanaf de verhuizing volledig papierloos te worden met een Elektronisch Patiëntendossier en een nieuw geautomatiseerd zorglogistiek systeem. A.1.3. Professionele kwaliteit Het JBZ hecht veel waarde aan continue professionele ontwikkeling van medewerkers en medische staf. Met de daadwerkelijke uitvoering hiervan draagt het ziekenhuis bij aan de kwaliteit van zorg en arbeid. Professionele ontwikkeling wordt in het JBZ gezien als een proces dat zich constant en op alle niveaus van de organisatie voltrekt. Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van de individuele professional waarbij het ziekenhuis, zowel centraal als decentraal, regisseert, stuurt en faciliteert. A.1.4. Leerhuis Het JBZ beschikt vanaf 2004 over een cluster Leerhuis. Hierin zijn alle functionaliteiten samengebracht die onderwijs en onderzoek ondersteunen. Dit cluster biedt faciliteiten om de ambities van het ziekenhuis en de medische staf op het gebied van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. In het Leerhuis is een aantal onderdelen ondergebracht, waaronder: dagelijks bestuur Centrale OpleidingsCommissie, Wetenschapsbureau, bedrijfsopleidingen (deze richten zich op verpleegkundig (vervolg)onderwijs, paramedische opleidingen en bij- en nascholingen), management development, simulatieonderwijs, stagecoördinatie en mediatheek; uiteraard ondersteund door administratie en secretariaten.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
4
Reeds lang wordt geïnvesteerd in het creëren van een goed opleidingsklimaat voor studenten in medische- en zorgberoepen. Dat doet het JBZ niet alleen vanuit maatschappelijke overwegingen, maar ook om de eigen organisatie (blijvend) te kunnen voorzien in goed opgeleid personeel en dat personeel te behouden. Het Leerhuis heeft de volgende taken: • Opleiden van hoogwaardige professionals • Stimuleren & faciliteren toegepast wetenschappelijk onderzoek • Professionele deskundigheidsbevordering • Ontwikkelingstrajecten voor medewerkers • Kennisdelen met externe partners A.1.5. Visie Leerhuis Het Leerhuis leidt vanuit een patiëntgeoriënteerde visie op leren, hooggekwalificeerde zorgprofessionals op en stimuleert en faciliteert toegepast wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast biedt het Leerhuis professionele deskundigheidsbevordering en ontwikkelingstrajecten voor medewerkers en de mogelijkheden om kennis vanuit het JBZ te delen met partners en belanghebbenden in de regio. Daarmee ondersteunt het Leerhuis de maatschappelijke functie van het JBZ.
De verschillende functionaliteiten in het Leerhuis A.1.6. Medisch (vervolg)onderwijs Het beleid van het medisch (vervolg)onderwijs is gericht op het borgen van kwaliteit en verdere operationalisering van onderwijsambities en daarmee samenhangende activiteiten. De centrale regie voor het medisch vervolgonderwijs valt onder de verantwoordelijkheid van de Centrale OpleidingsCommissie (COC) en haar dagelijks bestuur. In de functie van specialistopleider maken 20 stafleden deel uit van de COC. Het dagelijks bestuur bestaat uit de decaan medisch onderwijs, twee gekozen leden uit de COC en de clustermanager van het Leerhuis. Het JBZ heeft 16 erkende medisch specialistische opleidingen en een viertal overige ‘ ziekenhuisopleidingen’. Voor het medisch basisonderwijs vervult de decaan de rol van onderwijscoördinator. Hij krijgt hierbij ondersteuning van een collega-coördinator (locatie Carolus Ziekenhuis) en het onderwijssecretariaat waarmee de introductie, organisatie en evaluatie van het onderwijs aan coassistenten wordt verzorgd. De vakoverstijgende aspecten van de co-schappen komen aan de orde tijdens het reguliere overleg van de co-opleiders.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
5
A.1.7. Assistentenvereniging “De Unie” Het JBZ heeft sinds 1 juli 2009 een vereniging die AIOS en ANIOS van alle specialismen in het ziekenhuis verenigt. De vereniging heet “De Unie” en is opgericht om de belangen te behartigen voor A(N)IOS binnen het JBZ en om sociale cohesie te bewerkstelligen. De Unie organiseert formele bijeenkomsten (vergaderingen, journal clubs) en informele bijeenkomsten (borrel, assistentendag). Elke A(N)IOS kan lid worden door zich op te geven via intranet (pagina cluster Leerhuis en dan rechts in overzicht assistent-vereniging De Unie kiezen) of door contact op te nemen met een van de bestuursleden (telefoon via het secretariaat Leerhuis, 073-6992430). A.1.8. Samenwerking in het OOR Oost en Midden Nederland Het UMC Sint Radboud in Nijmegen is onze belangrijkste partner op het gebied van medisch onderwijs en de vervolgopleidingen. De onderwijs- en opleidingsregio Oost Nederland (OOR ON) wordt landelijk vaak genoemd als een goed georganiseerd samenwerkingsverband. Belangrijke organisatorische en financiële kwesties kunnen in goed overleg worden geregeld, zoals de vergoedingen voor de affiliatieplaatsen voor co-assistenten, de uitbreiding van capaciteit voor coassistent jaarplaatsen, de uitbreiding van opleidingsplaatsen en de ingewikkelde problematiek rond de nieuwe subsidieregeling voor de vervolgopleidingen. De samenwerking tussen de 3 STZ ziekenhuizen binnen OOR ON is uitstekend. Het JBZ heeft een stevige en gewaardeerde positie binnen de OOR ON, o.a. als grootste affiliatiepartner. Kwaliteit van opleiden zal in toenemende mate sturend worden bij de verdeling van opleidingsplaatsen. Omdat de meeste opleidingen geclusterd worden aangeboden zullen goede professionele relaties per discipline, vakoverstijgend vanuit het Leerhuis en op niveau van Raad van Bestuur essentieel zijn. Binnen de OOR Utrecht (OOR U) worden 5 medisch specialistische vervolgopleidingen verzorgd en enkele co-assistent jaarplaatsen. Dit betreft de medische vervolgopleidingen cardiologie, urologie, heelkunde, longziekten en klinische geriatrie. De overige opleidingen vallen onder de regio OOR ON. A.1.9. Brabant Medical School De stichting Brabant Medical School (BMS) is een faciliterende netwerkorganisatie van opleidingsziekenhuizen en –instituten in de provincie Noord-Brabant. Deze Brabantse opleidingsinstellingen werken samen met: - Universitaire Medische Centra en huisartseninstituten van Nijmegen, Maastricht, Rotterdam en Utrecht; - Verpleeghuisopleiding in Nijmegen; - TNO-JGZ in Leiden. De in de BMS samenwerkende instellingen willen een bijdrage leveren aan blijvend beschikbare adequate zorg in Brabant. De BMS wil dit onder meer bereiken door met de participerende instellingen een ruim aanbod van praktijkopleidingen en aanverwante disciplines te bieden voor medische professionals in Brabant. De opleidingen worden door de deelnemende instellingen en partners van de BMS verzorgd, waarbij het JBZ soms ook als gastheer optreedt. De cursussen zijn voor AIOS uit het JBZ kosteloos. A.2. Opgeleid worden in het JBZ A.2.1. Het JBZ, een Teaching Hospital Inleiding Het JBZ biedt professionele zorg op hoog niveau. Het wil met zijn basis- en topklinische zorg tot de beste ziekenhuizen in Nederland behoren. Uiteraard staat de patiënt daarin centraal. Er ontstaat dan ook een verschuiving van aanbod- naar vraaggestuurde zorg. Met andere woorden: de zorg wordt
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
6
meer en meer vanuit de behoefte van de patiënt georganiseerd. Kwaliteit staat hoog in het vaandel van het JBZ. Het Leerhuis, de integrale opleidingsfunctie van het JBZ, draagt hieraan bij door middel van onderwijs, opleiding en onderzoek. Als Teaching Hospital maakt het JBZ deel uit van de Samenwerkende Topklinische opleidingsziekenhuizen (STZ). Deze zogeheten Teaching Hospitals streven naar positieverbetering van de algemene ziekenhuizen op het gebied van onderwijs en opleiding. De STZ is een belangrijke gesprekspartner van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en is daarnaast de afgelopen jaren een erkende partner geworden in het landelijke bestuurlijke overleg met overheid en Nederlandse Federatie van Universitair medisch centra NFU. Het JBZ heeft een actieve rol binnen de STZ. De bestuurlijke kant wordt ingevuld door Raad van Bestuur en afvaardiging van Vereniging van Medisch Specialisten (VMS) bestuur. De inhoudelijke Opleiding en Onderwijs vergaderingen worden goed bezocht door het dagelijks bestuur Leerhuis/COC, in het bijzonder de decaan en de clustermanager. Vele belangrijke nieuwe ontwikkelingen binnen andere STZ ziekenhuizen komen tijdens de O en O vergaderingen aan de orde. Meerdere daarvan zijn onderscheidende kenmerken geworden voor een STZ ziekenhuis en komen aan de orde bij hervisitaties. Vele opleidingen Het JBZ biedt opleidingen tot basisarts, opleidingen tot medisch specialist, opleiding tot Spoed Eisende Hulparts (SEH) en basis- en vervolgopleidingen voor verpleegkundigen. Tevens biedt het stagemogelijkheden voor HAIOS. Daarnaast levert het JBZ een bijdrage aan een groot aantal andere opleidingen, waaronder de opleidingen tot operatieassistent, anesthesieassistent en een aantal paramedische opleidingen. Veel bestaande beroepen- en opleidingsstructuren veranderen onder invloed van allerlei maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Taakherschikking en substitutie zijn daarin sleutelbegrippen. Zo heeft een aantal jaren geleden de Nurse Practitioner haar intrede gedaan in het ziekenhuis en recent is een aantal HBO opgeleide medewerkers gestart met de opleiding tot Physician Assistant. Deze professionals werken nauw samen met de medisch specialist en zijn respectievelijk werkzaam in het verpleegkundig en medisch domein. Het JBZ biedt ook diverse bij- en nascholingstrajecten voor medewerkers die niet in de directe patiëntenzorg werken. De in het JBZ werkzame professionals zullen regelmatig betrokken worden bij het opleiden en begeleiden van toekomstige collega’s of toekomstige professionals van andere disciplines. Kennisintensieve organisatie Een ziekenhuis als het JBZ kan beschouwd worden als een 'kennisintensieve organisatie'. De professionele zorg die hier geboden wordt staat of valt met de kennis van de individuele medewerker. Met kennis wordt hier bedoeld het product van informatie, vaardigheden en beroepshouding. Het probleem met kennis is echter dat de 'halfwaardetijd' steeds korter wordt; met name medisch-technologische ontwikkelingen gaan erg snel, waardoor de aanwezige kennis betrekkelijk snel veroudert. Ook de steeds grotere rol van informatie- en communicatietechnologie (ICT) speelt hierbij een rol. Om deze redenen nemen onderwijs en opleiding een belangrijke plaats in het JBZ in. Men zou kunnen stellen dat scholing bijdraagt aan de 'overlevingsstrategie' van een dergelijke grote, professionele en kennisintensieve organisatie. Goed opgeleide medewerkers leveren immers goed werk en hebben doorgaans ook meer plezier in hun werk. Modern opleiden Sinds eind 2009 hebben alle medische vervolgopleidingen een gemoderniseerd opleidingplan dat verwerkt is in regelgeving. Ieder specialisme heeft de algemene competenties van de specialist op een gestructureerde en transparante wijze in het opleidingsplan verwerkt. Door geven van feedback, toetsing en voortgangsgesprekken wordt de ontwikkeling van de AIOS gevolgd. Moderne opleidingsmethodieken worden in het opleiden gehanteerd. De kwaliteit van de opleiding zal door middel van professionalisering van opleiders en opleidingsgroepen en het regelmatig evalueren van de opleiding geborgd moeten worden. Het Centraal College Medisch Specialisten (CCMS) heeft
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
7
hiervoor kaders gesteld en vastgelegd in het Kaderbesluit 2010. Opleidingsplannen worden aan deze kaders getoetst. Opleiden wordt in het JBZ gezien als belangrijke voorwaarde voor het behoud en aantrekken van medewerkers en het realiseren van kwalitatief hoogwaardige (top)klinische zorg. De modernisering van de medische vervolgopleidingen conform hernieuwde landelijke eisen neemt hierin de komende jaren een belangrijke plaats in. Wat houdt dit concreet in? Opleider en vakgroep geven de lokale opleiding vorm en inhoud conform de landelijke opleidingsplannen en opleidingseisen. Het opleidingsplan is vastgelegd en wordt door de vakgroep in gezamenlijke verantwoordelijkheid, met behulp van de verschillende instrumenten, uitgevoerd. Het denken en werken in competenties is de opleider en supervisor eigen. Het betreffen de competenties van de medisch specialist1 en de daarvan afgeleide deelcompetenties van de vakgebieden. Passende opleidings- en onderwijsactiviteiten worden verricht, zowel op individueel als op groepsniveau. Het opleiden op de werkplek en het cursorisch onderwijs zijn in samenhang en passend bij de ontwikkeling van de AIOS. Het leerklimaat levert een positieve bijdrage aan het nemen van eigen verantwoordelijkheid door de AIOS, in het tonen van initiatieven en het willen excelleren op het eigen vakgebied. Het evalueren van supervisoren en opleider door AIOS maakt hiervan een logisch onderdeel uit. De vakgroep maakt optimaal gebruik van de mogelijkheden binnen het JBZ om het opleiden te faciliteren. Zij maken o.a. gebruik van het “skillslab” en betrekken andere disciplines bij het opleiden. Het is vanzelfsprekend, zowel voor de vakgroep als voor de AIOS, dat er wordt deelgenomen aan activiteiten die samenhangen met onderwijs en professionele ontwikkeling. Bovenstaande is voor iedere opleiding uitgewerkt in het eigen opleidingsplan. A.2.2. De introductie van A(N)IOS in het JBZ Als arts-assistent starten in een nieuw ziekenhuis, betekent wennen aan een nieuwe omgeving en de weg leren kennen. Om dat te vergemakkelijken, ontvangen we elke 1e en 2e werkdag van de maand alle nieuwe arts-assistenten (AIOS en ANIOS) voor de ‘Introductiedagen arts-assistenten’. Tijdens deze dagen maken zij kennis met allerlei zaken binnen het ziekenhuis en worden zij getraind in een aantal basisvaardigheden. Ook ontmoeten zij verschillende collega’s, die een aantal specifieke JBZ onderwerpen komen toelichten. De introductiedagen worden georganiseerd door het Leerhuis; de deelnemers worden gedurende de dagen begeleid door een ervaren arts-assistent uit het JBZ. De volgende thema’s worden door experts uit het ziekenhuis gepresenteerd: Dag 1 JBZ is Teaching Hospital Het JBZ is een STZ-opleidingsziekenhuis, maar wat betekent dat in de dagelijkse praktijk? Wat kun je als startende arts-assistent verwachten van het Leerhuis van het JBZ en in wat voor een soort van leeromgeving ga je terechtkomen. Ook besteden we aandacht aan de organisatie voor arts-assistenten in het JBZ: de Unie. Vitaliteit Het JBZ wil een ziekenhuis zijn waar het gezond, veilig en prettig werken is. Het voorkómen dat medewerkers ziek worden door de arbeidsomstandigheden heeft prioriteit. In het JBZ staat een goed leerklimaat hoog op de agenda en wordt niet alleen aandacht besteed aan patiëntveiligheid maar ook aan medewerkerveiligheid. Pathologie & na overlijden Elk ziekenhuis kent haar eigen procedures en protocollen rondom zaken als pathologieaanvragen, overlijden van patiënten, orgaan- en weefseldonatie en transplantatie. Binnen dit thema besteden we niet alleen aandacht aan het “wie, wat, wanneer” van deze zaken, maar gaan we wat dieper in op de verschillende soorten van onderwijs rondom dit thema. 1 Competenties: medisch handelen, communicatie, samenwerken, kennis & wetenschap, maatschappelijk handelen, organiseren en professionaliteit
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
8
Patiëntensystemen In dit thema krijg je de gelegenheid om kennis te maken met de verschillende elektronische systemen die in het JBZ worden gehanteerd en die je als arts-assistent in de dagelijkse praktijk zal gaan gebruiken. Aan de orde komen onder meer: patiëntinformatie, protocollen en DBC-registratie en het voorschrijven van medicatie. Diagnostiek en het medisch proces Experts vanuit de specialismen Radiologie, Klinische Chemie, Microbiologie en de Apotheek geven een korte presentatie en behandelen casuïstiek. Rondleiding door het JBZ- Groot Zieken Gasthuis Patiëntveiligheid Binnen het JBZ wordt gewerkt aan het opstellen van een veiligheidsmanagementsysteem: een systeem om de patiëntveiligheid te verbeteren. Het Cluster Kwaliteit en Organisatie (CKO), houdt zich hiermee bezig. Tijdens hun behandeling ondervinden patiënten helaas soms schade, zoals het krijgen van de verkeerde medicijnen, uit bed vallen of onnodig pijn lijden. Om deze schade zoveel mogelijk te beperken is de ontwikkeling van een veiligheidsmanagementsysteem van groot belang. Het veiligheidsmanagementsysteem bestaat uit een reeks van maatregelen die moeten voorkomen dat de patiënt schade oploopt tijdens zijn of haar behandeling in het JBZ. De basis hiervoor is dat de patiënt de juiste professionele zorg krijgt, op de juiste tijd en op de juiste plaats. Allereerst is het belangrijk dat het JBZ deskundige zorg kan bieden door goed opgeleide zorgverleners in dienst te hebben. Vervolgens is het zaak om ervoor te zorgen dat de medewerkers hun vaardigheid blijven trainen en oefenen, gedurende hun hele loopbaan. Thema Juridische aspecten van het medische vak Iedere arts krijgt vroeg of laat met allerlei juridische aspecten van het medische vak te maken. In dit thema stellen wij een aantal aspecten aan de orde, zoals de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (privacy, dossiervoering, communicatie, informed consent), aansprakelijkheid (met welke rechtsgangen kan ik allemaal te maken krijgen?) klachtenrecht, tuchtrecht en nieuwe ontwikkelingen op het juridisch gebied (bijv. de nieuwe Cliëntenwetgeving). Feiten en voorbeelden uit de juridische praktijk van het JBZ komen aan de orde. Wetenschap & Literatuur Het JBZ heeft de ambitie het wetenschappelijk onderzoek op een niveau te brengen zoals dat van een ‘teaching hospital’ en groot STZ-ziekenhuis mag worden verwacht, waarbij onderzoekslijnen worden geformuleerd die aansluiten bij de speerpunten in het medisch beleidsplan. De wetenschapscommissie beoordeelt de lokale uitvoerbaarheid van wetenschappelijk onderzoek dat in het JBZ uitgevoerd wordt evenals de interne subsidieaanvragen. Daarnaast maakt de commissie beleid voor het JBZ op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Het wetenschapsbureau heeft een coördinerende rol en is aanspreekpunt voor alle vormen van wetenschappelijk onderzoek binnen het JBZ. Daarnaast kunnen onderzoekers bij het wetenschapsbureau terecht voor ondersteuning bij het opzetten en uitvoeren van hun onderzoek. Ook begeleidt het wetenschapsbureau de toetsings- en beoordelingsprocedure van (patiëntgebonden) wetenschappelijk onderzoek. Dag 2 Training Advanced Life Support Een bijzonder onderdeel van het introductieprogramma is de reanimatietraining Basic & Advanced Life Support. We vinden het belangrijk dat alle arts-assistenten de training volgen vóór ze aan de slag gaan in het ziekenhuis. Het is immers belangrijk om een betrekkelijk weinig voorkomende vaardigheid regelmatig te oefenen en op de hoogte te zijn van de procedures van het ziekenhuis. ABCDE-training Soms is één blik voldoende om een (dreigend) instabiele patiënt te herkennen, maar vaak blijkt het toch niet direct duidelijk te zijn dat een patiënt ernstig ziek is. Oorzaken hiervan zijn vaak de (relatieve) onervarenheid van de dokter op de spoedeisende hulp en het gebrek aan systematiek in de benadering van een acute patiënt, waardoor problemen over het hoofd worden gezien of als minder ernstig worden ingeschat. Om de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg op de spoedeisende hulp te garanderen is het essentieel om alle patiënten op een gestructureerde manier te benaderen, en
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
9
hierbij een duidelijke prioritering in het oog te houden: ‘treat first what kills first’. De meest gebruikte en internationaal geaccepteerde methode hierbij is het ABCDE-concept, dat toepasbaar is op de ongedifferentieerde patiëntenpopulatie die op de gemiddelde Nederlandse SEH behandeld wordt. De training bestaat uit e-learning, voordrachten, scenariotraining, vaardigheidstraining en demonstraties, en wordt afgesloten met een toets. A.2.3. Van registratie tot individueel plan Wanneer een AIOS zich kandidaat stelt voor een opleidingsplaats in het JBZ geldt het volgende: 1. Betreffende AIOS zorgt ervoor dat de BIG-registratie in orde is; 2. AIOS wordt, na selectie, aangemeld door de JBZ-opleider. 3. Leerhuis checkt dat de instroom en doorstroom ten behoeve van het subsidiejaar op uiterlijk 31 oktober vóór het subsidiejaar juist en volledig is ingediend bij de registratiecommissie én is opgenomen in de registers van de registratiecommissies; 4. Leerhuis checkt of de beoogde AIOS niet boventallig is; 5. Leerhuis checkt of de subsidiebeschikking in het betreffende vak voldoende ruimte biedt; 6. Lokale opleider geeft akkoord over opleidingsschema. A.2.3.1. Wijzigingen in het opleidingsschema Tijdens de opleiding kunnen zich situaties voordoen die een wijziging in het opleidingsschema wenselijk of noodzakelijk maken. Een voorgenomen wijziging wordt in overleg met de hoofdopleider ingediend bij de MSRC. De MSRC geeft vervolgens, met argumenten, schriftelijk akkoord of niet akkoord. Een kopie van dit besluit gaat naar alle opleidingsinrichtingen die betrokken zijn. Een wijziging in het opleidingsschema kan gevolgen hebben voor de financiering uit het Opleidingsfonds. In beginsel geldt dat wijzigingen die hadden kunnen worden voorzien niet leiden tot een aanpassing van de subsidie tenzij zij uiterlijk 31 oktober van het jaar vóór het subsidiejaar in de SRC-bestanden zijn verwerkt. Voorbeeld 1: AIOS X start in het oorspronkelijke opleidingsschema op 1 juni 2012 in het JBZ als doorstromer (AIOS die in een eerder jaar dan het huidige subsidiejaar is begonnen met een zorgopleiding waarvoor een instellingssubsidie is verleend; gedurende het kalenderjaar dat de AIOS begint is hij/zij instromer) Vanwege een persoonlijke reden wijzigt haar schema en komt ze reeds 1 februari 2012 naar het JBZ. De wijziging is te laat (niet uiterlijk 31 oktober 2011) doorgevoerd bij de MSRC. De subsidie zal niet worden aangepast en van 1 februari tot 1 juni loopt betreffende AIOS dus niet gefinancierd in het JBZ. Het JBZ zal dan zelf voor de kosten (o.a. salaris) op moeten draaien, of een regeling treffen met het ziekenhuis waar de AIOS volgens het oorspronkelijke schema zou zijn. Dat ziekenhuis krijgt overigens voor de periode van 1 februari tot 1 juni ook geen subsidie voor deze AIOS. Voorbeeld 2: AIOS Y wordt zwanger. Haar schema wordt onderbroken ivm zwangerschapsverlof van 4 maanden waardoor haar opleiding met 4 maanden wordt verlengd. De subsidie wordt 4 maanden onderbroken, maar beweegt in dit geval wel met het nieuwe schema mee naar de verschillende opleidingsinrichtingen. A.2.4. Opgeleid worden in een goed leer- en werkklimaat Het JBZ vindt het belangrijk dat medewerkers werken en opgeleid worden in een goed werken leerklimaat. Naast het zorgdragen voor fysieke gezonde omstandigheden hoort daar zorg voor de mentale gezondheid bij. Een leerklimaat dat het leren stimuleert en optimaliseert. Op organisatie- en
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
10
opleidingsniveau zijn hiervoor diverse activiteiten geregeld die dit mogelijk maken. Voor de A(N)IOS zijn dit de volgende activiteiten c.q. mogelijkheden: Mentor:In de opleidingsgroep is een van de supervisoren mentor voor de A(N)IOS. Dit is niet de opleider. De mentor is degene waarmee zaken van meer persoonlijke aard besproken kunnen worden. Vertrouwenspersoon: Het kan voorkomen dat er zaken zijn die je als A(N)IOS liever niet in de opleidingsgroep wilt bespreken maar die wel van belang zijn, of voor de A(N)IOS of voor het JBZ. De manager cluster Leerhuis treedt op als vertrouwenspersoon. Intervisie: In een “eigen” intervisiegroep worden incidenten besproken waarvan AIOS veel hebben geleerd c.q. kunnen leren. De AIOS benoemt het incident tijdens deze bespreking. Te samen met alle aanwezigen wordt een keuze gemaakt welk incident besproken wordt. Met name wat de rol van de AIOS was en wat hier goed in was, wat er beter had gekund en wat het leerdoel uit deze situatie is/is geweest. Voorbeelden van situaties: reanimatie, veilig incidenten melden (VIM), slecht nieuwsgesprekken, ontevreden of agressieve patiënten of familie, problemen tijdens overleg met andere werknemers in de zorg, moeilijke patiënten, etc. Coaching: Coaching is een hulpmiddel om (negatieve) spiralen te doorbreken. Het is gericht op leren bijkomen, inzicht verwerven in eigen valkuilen, kwaliteiten, etc om veranderingen in de toekomst in te zetten en eigen handelingsmogelijkheden uit te breiden c.q. te verbeteren. Een eventueel verzoek tot coaching wordt volgens een vastgelegde procedure bij de manager Leerhuis ingediend. De opleider neemt contact op met de manager van het Leerhuis en bespreekt of de AIOS in aanmerking kan komen voor coaching. Vervolgens wordt door de coach contact opgenomen met de AIOS en de opleider voor een intake gesprek wat vervolgens leidt tot een coachtraject (of indien niet haalbaar tot een ander traject). A.2.5. Discipline overstijgende activiteiten Het JBZ vindt het van belang dat AIOS zich binnen de werkcontext bekwamen in competenties die het eigen vakgebied en medisch handelen overstijgen. Het zijn de competenties die vakoverstijgend zijn zoals maatschappelijk handelen en organisatie. Het JBZ voert actief beleid om AIOS in projecten/werkgroepen te laten participeren die aan deze ontwikkeling bijdragen. Tijdens de introductiedagen wordt dit door de decaan met de AIOS besproken. In overleg met de opleider bepaalt de AIOS waarin hij/zij wil participeren. Indien noodzakelijk draagt het Leerhuis er zorg voor dat de AIOS passend onderwijs krijgt aangeboden om de activiteit daadwerkelijk te kunnen uitvoeren/ontwikkelen. Voorbeelden zijn Medisch Ethisch Beraad, voorzitterschap UNIE, bijdragen aan kwaliteitsvisitaties, interne audits, etc. A.2.6. Wetenschap en activiteiten Het JBZ is een groot STZ-ziekenhuis met 4000 medewerkers. Vrijwel alle medische specialisaties zijn vertegenwoordigd. Jaarlijks verzorgen we meer dan 500.000 polikliniekenbezoeken en ruim 60.000 ziekenhuisopnames. Er zijn ruim 240 wetenschappelijk opgeleide stafleden, waarvan bijna 100 zijn gepromoveerd. Dit alles betekent dat er in het Jeroen Bosch Ziekenhuis een groot wetenschappelijk potentieel aanwezig is met name op het gebied van het toegepast klinisch wetenschappelijk onderzoek. Het JBZ wil ook bij de ontwikkeling van de wetenschap – de 3e poot van de STZ-missie – voorop lopen. De drie poten van de STZ-missie zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden: wetenschappelijk actieve stafleden zorgen voor een innoverend zorgklimaat en daarmee voor hoogwaardige patiëntenzorg en goed onderwijs. De Raad van Bestuur erkent het belang van wetenschap in het JBZ en heeft dit mede tot speerpunt gemaakt. Daarom is in 2006 binnen het Cluster Leerhuis het Wetenschapsbureau opgericht, en is in 2007 de Wetenschapscommissie geïnstalleerd. Het Wetenschapsbureau van het Jeroen Bosch Ziekenhuis voorziet alle AIOS (en ANIOS) graag van alle informatie en ondersteuning om wetenschappelijk onderzoek in het JBZ op te zetten en/of uit te voeren. Om dit te realiseren heeft het Wetenschapsbureau een nauwe samenwerking met de Wetenschapscommissie en de Centrale OpleidingsCommissie, het ook in het JBZ als zodanig benoemde overlegorgaan ter handhaving en bevordering van een optimaal opleidingsklimaat. In het
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
11
kaderbesluit van de CCMS staat dienaangaande dat de opleidersgroep het klinisch wetenschappelijk onderzoek van de leden van de opleidingsgroep en de AIOS dient te bevorderen hetgeen blijkt uit publicaties en voordrachten. Waarvoor kunt u bij het Wetenschapsbureau terecht? Begeleiding bij de aanvraag van een (externe) medisch ethische toetsing, o.a. aanmelden toetsing online bij de CCMO (ABR formulier) Aanvraag goedkeuring lokale haalbaarheid (ofwel goedkeuring van de Raad van Bestuur) Ondersteuning bij het maken van het onderzoeksprotocol en bijbehorende documenten Epidemiologische/statistische ondersteuning in de verschillende fasen van het onderzoek (ontwikkeling protocol, dataverwerking, analyse, publicatie) Aanvraag proefpersoonverzekering Aanvraag subsidie intern (en extern via projectbureau subsidie) Foldermateriaal Kwaliteitshandboek ICT en software faciliteiten zoals SPSS (uitleen licentie), reference manager A.2.7. Toetsing en beoordeling: toetsbeleid JBZ In iedere opleiding in het JBZ wordt opgeleid conform de regelgeving in het Kaderbesluit van de CCMS wat vanaf 2011 van kracht is. Dit houdt in dat t.a.v. toetsing en beoordeling zowel AIOS als opleider/opleidingsgroep de verplichting hebben zich hierin actief op te stellen. De AIOS als active learner en de opleider/opleidingsgroep als active teacher. A.2.7.1. Waarom toetsing? Een opleiding tot een competent specialist vergt meer dan vier á zes jaar aanwezigheid en werken in een opleidingskliniek. Het doel is na de opleiding een professional te zijn die zich adequaat bedient van alle competenties van de specialist. De groei naar dit doel zal geregeld moeten worden vastgesteld door middel van een toets. Toetsen is nodig om groei in alle vereiste (sub)competenties te kunnen vaststellen en maakt een opleiding beter inzichtelijk. Toetsen dient ook om geschiktheidverklaringen te kunnen afgeven: dit kunnen specifieke onderdelen van het vak zijn, maar het kan ook de opleiding als geheel betreffen. Het afgeven van geschiktheidverklaringen is de verantwoordelijkheid van de opleider. De opleider zal jaarlijks moeten verklaren of de opleiding kan worden voortgezet, of, wegens onvoldoende vorderingen of vooruitzicht daarop, zal worden beëindigd. In de gemoderniseerde opleidingen is expliciet aandacht voor gestructureerde feedback aan AIOS waarvoor landelijk vastgestelde instrumenten als hulpmiddel worden gehanteerd. Welke instrumenten dit zijn, hoe deze worden gehanteerd staat per opleidingsplan van de specialismen beschreven. Dit geldt tevens voor het gebruik van het portfolio. In de bijlagen is een uitleg van de diverse instrumenten te vinden. A.2.7.2. Wanneer toetsen? De momenten waarop wordt getoetst, liggen vast in het opleidingsplan van de AIOS: het individueel ontwikkelingsplan in het portfolio van de AIOS, gebaseerd op het landelijke specialisme gebonden opleidingsplan en op de aanvullende afspraken die de AIOS met de opleider hierover maakt (individuele leerdoelen). A.2.7.3. Welke competenties worden getoetst? Aan het eind van de gehele opleiding moeten alle competenties zijn getoetst. De intensiteit waarmee dit gebeurt, is afhankelijk van de fase van de opleiding waarin de AIOS zit en van de individuele behoefte (groei) van de AIOS. In het opleidingsplan van het eigen specialisme is dit nader uitgewerkt. Toetsing vindt voornamelijk op de eigen werkplek plaats. De competenties komen hier geïntegreerd in het handelen tot uiting. Voor de ontwikkeling van sommige (deel)-competenties biedt de werkplek onvoldoende leermomenten. Het JBZ biedt de AIOS de mogelijkheid om zogenaamd
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
12
disciplineoverstijgend competenties te ontwikkelen en hierop te worden geëvalueerd. Zie hiervoor het hoofdstuk Disciplineoverstijgende activiteiten. Het geheel wordt vastgelegd in een portfolio. Per specialisme is hiervoor een eigen document met richtlijnen beschikbaar. Als basis dient het volgende minimaal in het portfolio opgenomen te zijn: Algemene eisen portfolio (kaderbesluit 2010). Het portfolio is een instrument dat de AIOS faciliteert om de voortgang van de eigen ontwikkeling te monitoren en hierover te reflecteren. Het portfolio wordt bijgehouden door de AIOS en door de opleider op compleetheid gecontroleerd. Het portfolio bestaat uit drie delen: 1. Het eerste deel bestaat uit het reflectieve gedeelte over de voortgang van de opleiding en de individuele leerdoelen die zijn geformuleerd in samenspraak met de opleider en vastgelegd in de voortgangsgesprekken. 2. Het tweede deel omvat: a. een schriftelijke documentatie van gestructureerde beoordelingen van alle competenties zoals vastgelegd in de beoordelingsmatrix; de Korte Praktijk Beoordeling is er één van; b. voor de opleiding gestructureerd met stages als eenheden: - schriftelijke documentatie van minimaal halfjaarlijkse gestructureerde beoordeling en aan het eind van een stage, over de betreffende stagespecifieke leerdoelen en individuele leerdoelen; - schriftelijke documentatie van minimaal halfjaarlijkse gestructureerde beoordeling van vorderingen in algemene competenties in de hele opleiding, en individuele leerdoelen hierbij. 3. Het derde deel omvat een logboek, waarin certificaten van verplichte opleidingsmomenten en bekwaamheidsverklaringen betreffende vaardigheden, die moeten worden verworven conform de opleidingseisen, worden verzameld. A.2.7.4. Verplichte toetsvormen Vanuit de huidige regelgeving wordt het gebruik van een aantal specifieke toetsvormen en instrumenten verplicht gesteld. In het specialisme gebonden opleidingsplan staat dit nader uitgewerkt. Verplichte toetsen in de opleiding kaderbesluit 2010 Kaderbesluit 2010 1. AIOS houdt portfolio bij conform format CCMS 2. ten minste één voordracht, poster, artikel vakblad of proefschrift gedurende de opleiding 3. jaarlijkse beoordeling door opleider (‘geschiktheidbeoordeling’ met ‘go/no go’-karakter) 4. voortgangsgesprekken met formatief karakter met opleider: viermaal in 1e jaar, tweemaal in 2e en 3e jaar en jaarlijks in 4e, 5e en 6e jaar van de opleiding 5. deelname aan verplicht cursorisch onderwijs minimaal 10 dagen per jaar 6. Korte Praktijk Beoordeling (KPB): minimaal 10 per jaar 7. Critical Appraised Topic (CAT): 2 per jaar
A.2.7.5. Individueel begeleidingstraject voor onderpresterende aios Wanneer een moment van summatieve beoordeling nadert, bestaat er een groot aantal documenten die met de AIOS zijn besproken in feedback- en reflectiegesprekken, waarbij de doelen zijn besproken die tevoren moeten zijn behaald. Blijkt dit laatste niet het geval te zijn, dan is de logische consequentie dat niet van een positief oordeel kan worden gesproken. Dan zal de betreffende fase van de opleiding moeten worden verlengd, tenzij daarvan wordt afgezien. Bij een verlenging van de opleiding zal een intensief individueel begeleidingstraject moeten worden afgesproken met concrete heldere leerdoelen, die in de gestelde tijd moeten zijn behaald,
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
13
omdat anders de opleiding van de AIOS zal moeten worden beëindigd. Er zal uitstekende documentatie van dit traject moeten plaatsvinden. In het Kaderbesluit van het CCMS wordt in artikel B.18 een verlenging van de opleiding met ten hoogste één jaar mogelijk gemaakt op voorwaarde dat deze – goed gemotiveerd, en dus gedocumenteerd – drie maanden tevoren door de opleider bij de MSRC is aangevraagd en door de MSRC vervolgens is goedgekeurd. A.2.7.6. Beëindigen opleiding aios Te volgen procedure bij potentieel beëindigen opleiding AIOS. Centrale OpleidingsCommissie JBZ. Redenen om de opleiding te beëindigen: 1.a. Een AIOS functioneert beneden verwacht niveau. Er moet een traject zijn ingezet in overleg met de AIOS waarin de te bereiken doelen, het tijdstraject de persoon van een begeleider en een advies hoe de doelen te bereiken zijn vastgesteld. Als bovengenoemd traject is gevolgd en de opleider stelt vast dat de AIOS beneden verwacht niveau blijft functioneren is dat een reden om de opleiding te beëindigen wegens disfunctioneren. Als de AIOS het niet met deze conclusie eens is, is er sprake van een geschil. 1.b. De AIOS toont onaanvaardbaar gedrag (bijvoorbeeld: frauderen, seksuele intimidatie, discriminatie), waardoor de opleider oordeelt dat de opleiding acuut beëindigd moet worden. Als de AIOS dit oordeel aanvecht is er sprake van een geschil. Advies: Alvorens een geschil aan de Commissie voor Geschillen (CvG) voor te leggen, meldt de aios die een geschil heeft dit binnen 4 weken na het ontstaan van het geschil schriftelijk aan de Centrale OpleidingsCommissie (COC) van het ziekenhuis, 1. de melding wordt in principe behandeld binnen het Dagelijks Bestuur. Een delegatie van het DB voert in het kader van hoor en wederhoor gesprekken met betrokken AIOS (en evt. diens juridisch vertegenwoordiger of mediator), een vertegenwoordiging van de opleidersgroep (ten minste opleider en plaatsvervangend opleider), indien van toepassing voorgaande opleiders (bijv. in kader van vooropleiding, opleiding ander ziekenhuis) en in overleg met betrokken AIOS, zo nodig met AIOS uit betreffende vakgroep. 2. van de gesprekken wordt een verslag gemaakt dat wordt voorgelegd aan betrokkenen bij het gesprek voor een beoordeling op feitelijke onjuistheden. 3. binnen 6 weken na ontvangst van de melding door de AIOS (punt 1) komt het DB met een schriftelijk eindverslag waarin een oordeel dat aan alle betrokkenen wordt verstuurd. 4. indien dit oordeel door alle partijen wordt opgenomen, is de bemiddeling geslaagd en wordt de procedure gestaakt. 5. indien de bemiddelingspoging niet lukt, kan het geschil binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken schriftelijk aan de CvG worden voorgelegd in de vorm van een verzoekschrift. Voetnoot: 1. Zowel opleider als AIOS kunnen voor bemiddeling advies vragen bij de decaan of bij het DB van het Leerhuis 2. Commissie voor Geschillen (CvG) van de MSRC: Alle geschillen die betrekking hebben op de vorm, inhoud en duur van de opleiding of de inschrijving in het opleidingsregister kunnen aan een commissie voor geschillen van de registratie commissie worden voorgelegd. A.2.8. Zo zijn onze manieren: rechten en plichten van A(N)IOS en specialisten Binnen het JBZ treden de specialisten en de arts-assistenten de patiënten als één behandelteam tegemoet. Om gezamenlijk en niet naast of langs elkaar te werken zijn afspraken nodig waaruit de individuele verantwoordelijkheden voor arts-assistenten en supervisoren duidelijk worden. De noodzaak tot het maken van afspraken wordt tevens ingegeven door het feit dat het medische
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
14
handelen steeds vaker juridisch getoetst wordt; onderlinge afspraken verschaffen op dit punt wellicht enige mate van houvast, maar geven ook aan dat men op de individuele verantwoordelijkheid aangesproken kan worden. Voor wat betreft de arts-assistent geldt dat deze in de eerste plaats geacht mag worden de kennis en kunde te hebben die past bij het opleidingsniveau waarin hij of zij verkeert. Het is aan de supervisor om in te schatten of een specifiek medisch probleem zich binnen of voorbij het opleidingsniveau van de arts-assistent bevindt; deze grens verschuift dus met de dienstjaren van de arts-assistent. Dit ontslaat de arts-assistent overigens niet van de verplichting zelf de grenzen van zijn of haar kunnen te bewaken, en de supervisor er ook op te attenderen als deze grens in zicht komt of bereikt is. De specialisten streven nadrukkelijk naar het creëren van een klimaat binnen welke het voor de arts-assistent mogelijk is om zonder innerlijk bezwaar deze grens aan te geven. Men dient zich te realiseren dat de patiënt binnen het ziekenhuis primair verwezen wordt naar een medisch specialist, en niet naar een arts-assistent. De arts-assistent fungeert dus als een ‘verlengde arm’ van de specialist, hetgeen betekent dat het zelfstandig functioneren van de arts-assistent aan beperkingen gebonden is. Uit het bovenstaande mag echter óók worden afgeleid dat de arts-assistent wel degelijk eigen verantwoordelijkheden heeft die niet zonder meer zijn ‘af te schuiven’ naar de supervisor, ook al is er overleg geweest met die supervisor. Wel kan worden gesteld dat waar geen overleg geweest is, de supervisor slechts zelden aangesproken kan worden op het handelen van de arts-assistent. Het is dus in het belang van zowel de arts-assistent als de supervisor om frequent overleg te hebben, waarbij het essentieel is dat de kernpunten uit dit overleg ook in het dossier van de patiënt gemeld worden, voorzien van datum en tijd waarop dat overleg werd gevoerd. In de afgelopen jaren is het enkele malen voorgekomen dat artsen binnen het JBZ (dus zowel de specialisten, maar óók de arts-assistenten) geconfronteerd werden met klachten van patiënten, veelal naar voren gebracht via de klachtencommissie van het ziekenhuis. Hoewel het geen betoog behoeft dat dit een uitermate vervelende ervaring is, dient men zich te bedenken dat de arts wordt geacht zich in de uitvoer van zijn professie toetsbaar op te stellen. Op deze manier bezien hoort het aangesproken worden op die toetsbaarheid (soms middels een klacht) een ‘normaal’ onderdeel van het uitoefenen van het vak te zijn. Binnen dit kader past ook de documentatie van het medische handelen: niet alleen is het adequaat bijhouden van het patiëntendossier een must om zorg te dragen voor een goede overdracht van gegevens aan collegae, het is voor de arts ook de basis waarop een toetsing van het medische handelen kan worden gericht. Het is daarbij goed zich te realiseren dat de aandacht zich bij een toetsing in het algemeen niet (meer) richt op wat er gebeurd is, maar op wat er in het dossier vermeld staat! Zonder de pretentie te hebben hierin volledig te (kunnen) zijn, kan puntsgewijs worden aangegeven wat van de arts-assistenten op zijn afdeling verwacht wordt. - de arts-assistent dient onderwijs te volgen en kennis te verwerven die past bij de fase waarin hij/zij zich in het opleidings- of werkzame traject bevindt. - de arts-assistent dient zelf te alarmeren bij onzekerheid over de kennis en kunde in relatie tot door de supervisor gegeven opdrachten; geschiedt dat niet dan mag de supervisor ervan uitgaan dat de opdracht ook wordt uitgevoerd. - de arts-assistent moet zich bereikbaar en toetsbaar opstellen. - de arts-assistent heeft kennis genomen van de op de afdeling vigerende medische richtlijnen en handelt hiernaar. - de arts-assistent bewaart naar de patiënt en diens familie toe een houding van respect en benadert hen volgens de geldende omgangsvormen (in dit kader moge ook verwezen worden naar de notitie ‘gedragsregels voor artsen’ van de KNMG). - de arts-assistent realiseert zich dat de patiënt verwezen is naar een medisch specialist en maakt aan de patiënt (en eventueel diens familie) kenbaar dat hij/zij dat niet is en legt uit wat zijn/haar positie wel is en hoe het overleg met de supervisor gestructureerd is. Bedacht dient te worden dat de patiënt ethisch, moreel, maar ook op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) mag verwachten dat zijn belangen niet worden geschaad door een opleidingssituatie. - de arts-assistent overlegt met de supervisor met betrekking tot het te volgen beleid over elke patiënt die op de Acute Hulp, op een andere verpleegafdeling in consult, of als nieuw opgenomen
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
15
-
-
-
-
-
-
op de eigen verpleegafdeling werd gezien. Overleg wordt bovendien gezocht op momenten van belangrijke wendingen in het ziektebeeld of de klinische toestand van de patiënt, alsmede op momenten dat de arts-assistent niet meer zeker is van het te volgen beleid. de arts-assistent draagt zorg voor een adequate medische overdracht (bijvoorbeeld naar de huisarts) en informatie betreffende gemaakte afspraken ten aanzien van patiënten die op de Acute Hulp afdeling werden gezien en niet op de afdeling werden opgenomen. In voorkomende gevallen kan dit betekenen dat telefonisch contact wordt opgenomen met de verwijzer. de arts-assistent dient zorg te dragen voor een adequaat opgesteld en bijgehouden medisch dossier van de opgenomen patiënt; hierin horen aantekeningen voorzien te zijn van naam, datum en tijd. In dit dossier worden bovendien, ook voorzien van datum/tijd, de overlegmomenten met de supervisor (wiens naam wordt vermeld) aangegeven met notitie van de kernpunten uit dit overleg. Deze gang van zaken geldt dus óók tijdens diensten, waarbij contacten met de patiënt, gevoerd overleg, toediening van of wijziging in medicatie worden genoteerd. Het is aan de supervisor om bij de gezamenlijke visites de arts-assistent te wijzen op eventuele tekortkomingen in de statusvoering. de arts-assistent maakt een wekelijkse samenvatting van de ziektegeschiedenis, het ingezette, en het voorgenomen beleid in het dossier van de patiënt, eventueel voorzien van specifieke aandachtspunten voor de dienst. Bijzonderheden worden bovendien mondeling of (bij voorkeur) op een apart overdrachtsformulier doorgegeven aan de dienstdoende arts-assistent. bij ontslag van de patiënt wordt in het dossier genoteerd welke afspraken er zijn gemaakt voor poliklinische follow-up (controle; nader te verrichten onderzoek). de arts-assistent bewaakt de dagelijkse gang van zaken rondom de opgenomen patiënt en zorgt voor het inwinnen van onderzoeksresultaten en de eerste interpretatie daarvan waarna eventueel overleg met de supervisor plaatsvindt. Onderdeel daarvan is het dagelijks beoordelen van laboratoriumuitslagen. de arts-assistent vraagt slechts andere specialisten in consult na overleg met de supervisor. Dit geldt voor ieder specialisme. de arts-assistent is, als zaalarts, op de verpleegafdeling meestal het eerste aanspreekpunt voor de patiënt en diens familie. De arts-assistent bewaakt hierbij in hoeverre hij of zij in staat is adequate informatie aan de patiënt en/of familie te verschaffen. Meent de arts-assistent hierin te kort te (zullen) schieten dan volgt overleg met de supervisor alvorens een gesprek gevoerd gaat worden met patiënt en/of familie. indien de arts-assistent geconfronteerd wordt met een klacht van een patiënt of diens vertegenwoordiger, of als er inlichtingen worden gevraagd via de klachtencommissie van het ziekenhuis, dan dient de arts-assistent in overleg te treden met de opleider aangaande de verdere afwikkeling hiervan.
Van de kant van de supervisor en het opleidende team binnen het JBZ/vakgroepen mag de artsassistent op zijn/haar beurt in elk geval verwachten dat de supervisor opdrachten geeft die het opleidings- of ervaringsniveau van de arts-assistent niet te boven gaan, dat de supervisor de door de arts-assistent aangegeven grenzen van zijn/haar kunnen respecteert, en dat de supervisor bij de grote visite de verslaglegging van de arts-assistent controleert, bespreekt, en eventueel aanvult. Bovendien mag de arts-assistent erop rekenen dat de opleider of waarnemend opleider middels schriftelijk vastgelegde voortgangsgesprekken het functioneren van de individuele arts-assistent evalueert en regelmatig gestructureerd overleg voert met de groep van arts-assistenten of een vertegenwoordiging daarvan. Mocht de arts-assistent klachten hebben over de begeleiding of toegankelijkheid van de supervisor of anderszins problemen signaleren die zijn of haar adequate functioneren negatief beïnvloeden, dan kan dat ingebracht worden bij het overleg met de opleider en/of waarnemend opleider, hetzij binnen de groep, hetzij individueel. Mocht de arts-assistent menen dat noch de opleider, noch de waarnemend opleider kunnen fungeren als aanspreekpunt, dan kan contact worden opgenomen met de decaan van het Leerhuis, tevens voorzitter van de Centrale Opleidingscommissie van het JBZ. Ook de secretaris van de MSRC kan als vertrouwenspersoon om adviezen worden gevraagd bij eventueel aanwezige conflicten.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
16
Van belang is de “modelinstructie” waarin de formele eisen zijn vastgelegd. Zie hiervoor bijlage A1 opgenomen aan het eind van deel A. A.2.9. Kwaliteitszorg vervolgopleidingen Doen we de goede dingen en doen we de goede dingen goed? Goede patiëntenzorg en goed opleiden gaan in onze visie hand in hand. Vandaar dat opleiden onze zorg en aandacht heeft en daarmee ook de zorg voor de kwaliteit van de opleiding. Met de landelijke modernisering van de medische vervolgopleidingen wordt ook de visitatie van de opleidingen opnieuw vorm gegeven. De belangrijkste verandering daarin is dat opleidingen en instellingen expliciet aandacht besteden aan de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Het JBZ onderstreept deze ontwikkeling van harte en ontwikkelt in samenwerking met de opleidingsgroepen een intern kwaliteitssysteem: de opleidingsgroep evalueert volgens een vastgesteld plan en op basis daarvan worden verbeteringen doorgevoerd (plan-do-check-act cyclus). De opleidingsgroep koppelt vertrekpunten terug aan de COC in het kader van o.a. interne audit en voorbereiding op visitatie. A.2.9.1. Opleidingsgroep en AIOS De verantwoordelijkheid voor en het bewaken van de kwaliteit van het opleidingsproces ligt primair bij de opleider, maar ook de AIOS heeft hierin een verantwoordelijkheid, net als de opleidingsgroep en de opleidingsinrichting. Er moeten gegevens over de kwaliteit van het opleiden worden verzameld die het mogelijk maken de opleiding te evalueren en het goede ervan te behouden. Kwaliteit van opleiden wordt onderbouwd met zowel kwantitatieve als ‘rijkere’ kwalitatieve informatie. Op grond van informatie uit verschillende bronnen, verzameld met behulp van verschillende methoden en instrumenten op basis van meerdere indicatoren wordt een goed beeld van de kwaliteit van de opleiding verkregen. De opleidingsgroep Op basis van de kwaliteitsindicatoren uit het rapport Scherpbier2 evalueert de opleidingsgroep de eigen opleiding. In deze evaluatie worden gegevens uit een aantal meetinstrumenten meegenomen. Op basis hiervan formuleert de opleidingsgroep speerpunten om het komende jaar mee aan de slag te gaan. Dit wordt verwerkt in een plan van aanpak. Na de afgesproken periode worden de vorderingen geëvalueerd en nieuwe speerpunten vastgesteld. Iedere opleidingsgroep koppelt dit terug aan de COC waardoor andere opleidingsgroepen geïnformeerd zijn over ontwikkelingen (wie is waarmee bezig) en op basis daarvan ook gezamenlijke speerpunten kunnen worden opgepakt. Een planmatige, cyclische aanpak is hiermee op gang gebracht. Ten behoeve van een visitatie kan de opleidingsgroep deze evaluaties, inclusief plan van aanpak overleggen met als toelichting daarop een zogenaamde zelfevaluatie (in analogie met het portfolio en het leerproces van de AIOS). Om een goed beeld te krijgen van de kwaliteit van de opleiding is input van AIOS belangrijk. De AIOS De AIOS vormen een belangrijke bron van informatie over de kwaliteit van de opleiding. De waardering van AIOS vormt een belangrijke input voor verbetering zowel op opleidingsniveau als instellingsniveau. Om deze input te verkrijgen worden AIOS gevraagd om op regelmatige basis hun bijdrage aan evaluaties te leveren. In het JBZ worden de volgende instrumenten gehanteerd: 1. Evalueren van werk- en leerklimaat: D-RECT
2
College Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG). Eindrapport Projectgroep
Kwaliteitsindicatoren, Utrecht, CBOG, 2009. www.cbog.nl
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
17
2. Evalueren van opleider en supervisoren: EFFECT (Evaluation and Feedback for Effective Clinical Teaching) 3. Vragenlijst ter beoordeling van de introductiedagen 4. Evaluaties van Discipline overstijgend onderwijs 5. Jaarlijks dient de AIOS aan de MSRC m.b.v. een gestandaardiseerd formulier verslag te doen over de opleiding. Dit formulier is te downloaden via de site van de MSRC. Per opleidingsgroep zijn er momenten waarop de opleiding ter sprake komt: opleidingsvergadering, voortgangsgesprekken AIOS en supervisor/opleider en exitgesprekken (zie opleidingsplan specialisme). Daarnaast is het mogelijk om zaken met "de Unie" en/of met het Leerhuis (coördinator AIOS, decaan en/of manager) bespreekbaar te maken. Centrale Opleidingscommissie (COC) De COC bepaalt aan de hand van de voortgang van de modernisering van de vervolgopleidingen jaarlijks welke opleidingszaken prioriteit hebben en gezamenlijk ter bevordering van de kwaliteit van de opleidingen opgepakt worden. Professionalisering opleiders en opleidingsgroep De opleidingen worden naar aanleiding van het nieuwe Kaderbesluit in de komende jaren op een andere leest geschoeid. Het goede van de bestaande opleidingen blijft behouden, maar er komt meer nadruk op het zelfsturend leren door de AIOS en het transparant zijn van de inhoud. Dit vereist een aanpassing van opleidingsattitude van opleiders en AIOS. Het gebruik van nieuwe technieken in de praktijk vergt een goede instructie. Gelet op de complexiteit van de instrumenten en van het beoordelingsproces dienen zowel de opleider, de supervisor als de overige leden van het opleidingsteam alsmede de AIOS goed voorbereid te zijn op de vernieuwde systematiek van competentiegericht opleiden, toetsing met de bijbehorende instrumenten (zowel toetsinstrumenten als hanteren portfolio bij de diverse gesprekken). Het JBZ werkt, samen met regiopartners, in een scholingsprogramma (OKP-cursus) om deze professionalisering te faciliteren. Daarnaast is middels maatwerktrajecten via het Leerhuis de mogelijkheid om aandacht te besteden aan specifieke onderwerpen die op dat moment voor een groep relevant zijn. A.2.9.2. Meetinstrumenten JBZ 1. Evaluatie van het opleidingsklimaat: D-RECT
Doel Dit is een vragenlijst die informatie biedt over het opleidingsklimaat in een specialistische vervolgopleiding. De vragenlijst wordt ingevuld door AIOS. Beschrijving De volgende variabelen worden door de D-RECT gedekt: 1. Supervisie 2. Begeleiden en toetsen 3. Observatieformulieren 4. Werken in een team 5. Samenwerking peers 6. Supervisoren onderling 7. Aansluiting werk bij AIOS 8. Veilige omgang supervisoren 9. Gepland onderwijs 10. Taken formele opleider 11. Overdracht 2. EFFECT: Evaluatie van de kwaliteit van de supervisor/opleider Doel Dit is een vragenlijst die informatie biedt over de wijze waarop een supervisor of opleider de AIOS begeleidt. De vragenlijst wordt ingevuld door AIOS. Beschrijving De vragen in de vragenlijst zijn onderverdeeld in 7 domeinen: De opleider/supervisor als rolmodel Zorgdragen voor leerzaam werk Planning van opleidingsactiviteiten
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
18
-
Geven van feedback Doceervaardigheden Beoordeling Algemene kenmerken van de opleider/supervisor Deze domeinen zijn geformuleerd op basis van een uitgebreide literatuurstudie naar kenmerken van een goed klinisch opleider én op basis van theorieën over leren in de praktijk. Tevens is rekening gehouden met het competentieprofiel van de opleider, opgesteld door de CCMS 3. Exit enquête Doel Dit betreft een evaluatie van het gehele programma zoals dat wordt beoordeeld na completering van de opleiding of voor dat gedeelte wat de AIOS binnen het JBZ heeft gevolgd. In een gesprek met de decaan wordt een beoordeling gegeven over de mate waarin de voor de opleiding gestelde doelen worden bereikt, alsmede wordt aangegeven in welke mate dat de opleiding effectief is in het bereiken van beoogde competenties. De enquête wordt twee maanden voor vertrek door de AIOS ingevuld. Het gesprek vindt vlak voor vertrek plaats.
A.3. Faciliteiten A.3.1. Medische Bibliotheek De medische bibliotheek is beschikbaar voor alle medewerkers van het JBZ en heeft (elektronische) medische boeken, tijdschriften en databanken en heeft daarnaast een (relatief klein) verpleegkundig boeken- en tijdschriftenbestand. Zowel op de locaties GZG en Carolus is er een fysieke bibliotheek. Daarnaast is een groot deel van de aanwezige tijdschriftenbestanden toegankelijk via het intranet. Locatie GZG De bibliotheek bevindt zich in het voormalige klooster op de begane grond (zone 14). Telefoon: 2177 Studiefaciliteiten: computerruimte met 5 netwerkaansluitingen. Op verzoek elektronische inhoudsopgaven en literatuuraanvragen. Openingstijden: Maandag, dinsdag, donderdag van 09.00 uur tot 16.00 uur. Woensdag van 09.00 uur tot 12.00 uur. Buiten openingstijden sleutel verkrijgbaar bij de portier Spoedeisende Hulp. Locatie Carolus De bibliotheek bevindt zich op de vijfde verdieping in de lifthal. Telefoon 6521 Studiefaciliteiten: 2 netwerkaansluitingen Op verzoek elektronische inhoudsopgaven en literatuuraanvragen. Openingstijden:
Woensdag en donderdag van 09.00 uur tot 16.00 uur. Buiten openingstijden sleutel verkrijgbaar bij de receptie bezoekershal. Online-bibliotheek Via Intranet klikken op “Clusters”. Vervolgens klikken op “Leerhuis”. Daarna rechts in het menu klikken op “Medische bibliotheek”. Aanvraag van artikelen en/of boeken: Stuur een e-mail naar:
[email protected]. Tevens bestaat de mogelijkheid om op aanvraag regelmatig elektronische inhoudsopgaven van tijdschriften te ontvangen.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
19
A.3.2. Skillslab In het nieuwe JBZ krijgt het skillslab een belangrijke plaats in het kennis- en expertisecentrum. In het huidige ziekenhuis is er een aantal faciliteiten, waarvan ook AIOS gebruik kunnen/moeten maken. A.3.2.1. Trainingsfaciliteiten voor Basic- en Advanced Life Support Het JBZ is door de Nederlandse ReanimatieRaad geaccrediteerd als erkend opleidingsinstituut voor reanimatieonderwijs. Met deze erkenning voldoet het aan de kwaliteitseisen die hiertoe zijn ontwikkeld. Voor het onderwijs wordt gebruik gemaakt van moderne onderwijsmiddelen, zoals een ALS-pop met digitale feedback waardoor de kwaliteit van de hartmassage en beademing direct wordt teruggekoppeld. Overigens biedt het JBZ, naast BLS- en ALS-onderwijs ook specifieke trainingen in het kader van reanimatie van zuigelingen en kinderen. A.3.2.2. Faciliteiten laparoscopisch onderwijs Volgens een rooster kan worden getraind in vaardigheden op het gebied van laparoscopische ingrepen. Speciaal voor aios Heelkunde, Urologie en Gynaecologie zijn er twee Simendo-trainers (Virtual Reality-training) en drie Endotrainers (oefenboxen) beschikbaar. A.3.3. Tegemoetkoming studiekosten Voor de AIOS die (een deel van) zijn opleiding in het JBZ volgt, geldt dat studieactiviteiten die een verplicht karakter hebben, vergoed worden. Voor declaraties geldt een gemiddeld richtbedrag van €1500,= per AIOS per jaar. Voor vergoeding komen in beginsel in aanmerking de daadwerkelijke cursus- en leskosten, de studiematerialen, inschrijvingskosten voor symposia en congressen, de reiskosten en de verblijfkosten (tot €75,= per nacht). De AIOS betaalt eerst zelf, en declareert achteraf. A.3.4. DKS DKS-Enterprise is een documentmanagementsysteem met uitgebreide mogelijkheden en is voor een omvangrijk documentbeheer ontwikkeld. Zo zijn er geen beperkingen aan het aantal gebruikers, beheerders, documenten en structuren. Het programma bestaat uit een beheerzijde en een webzijde voor gebruikers. Het werkt met autorisaties, waardoor iedere gebruiker toegang krijgt tot alleen die documenten die op hem of haar van toepassing zijn. Het documentsysteem is geschikt voor het gecontroleerd beschikbaar stellen van alle in de organisatie voorkomende documenten. In het programma worden documenten via een vaste procedure aangemaakt, beoordeeld en gepubliceerd. De verschillende versies blijven altijd bewaard en men kan altijd nagaan wanneer welk document is gebruikt. Het is mogelijk het programma op elk moment en op elke plaats via een (web)browser te raadplegen. Bijlage A.1. Modelinstructie arts-assistenten (bron: website Orde van Medisch Specialisten) Considerans Overwegende, dat: • de assistent-geneeskundige als arts bevoegd is tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst en als zodanig een eigen medische verantwoordelijkheid heeft; • de assistent-geneeskundige die op grond van een arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling werkzaam is, verplicht is de overeengekomen werkzaamheden naar beste vermogen te verrichten en zich daarbij te gedragen naar de door of vanwege de directie gegeven aanwijzingen; • aanwijzingen met betrekking tot werkzaamheden in het kader van de zorgverlening - al dan niet in verband met de opleiding - gegeven worden door de opleider en overige behandelend specialisten
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
20
•
• •
•
• •
die een overeenkomst hebben met het ziekenhuis, onverlet het hierboven vermelde omtrent de door of vanwege de directie gegeven aanwijzingen; de verantwoordelijkheid tot supervisie bij de zorgverlening niet alleen gedragen wordt door de opleider, maar door alle medisch specialisten en /of andere artsen die betrokken zijn bij de zorgverlening waaraan de assistent-geneeskundige deelneemt; er in beginsel geen onderscheid is in supervisie van assistent- geneeskundigen die wel en assistentgeneeskundigen die niet in opleiding zijn; het uit een oogpunt van duidelijkheid voor zowel assistent-geneeskundigen, medisch specialisten en andere artsen, patiënten als ziekenhuis, gewenst is te beschikken over een instructie, waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van assistent-geneeskundigen staan omschreven; voor de assistent-geneeskundige in opleiding tot medisch specialist de opleidingseisen, zoals vastgesteld door het Centraal College voor de erkenning en registratie van medisch specialisten, gelden en de model regeling betreffende de relaties tussen de assistent-geneeskundigen in opleiding tot medisch specialist, de specialist opleider en het ziekenhuis in het kader van de opleiding tot medisch specialist onverbrekelijk verbonden dient te zijn met de arbeidsovereenkomst/ambtelijke aanstelling; een instructie voor de assistent-geneeskundige onverbrekelijk verbonden dient te zijn met de arbeidsovereenkomst/ambtelijke aanstelling, is tussen de LAD, NVZ, LVAG, Orde van Medisch Specialisten, KNMG en LHV de volgende instructie overeengekomen:
Begripsbepalingen In deze instructie wordt verstaan onder: assistent-geneeskundige: de arts die al dan niet in het kader van de opleiding tot bijvoorbeeld medisch specialist, huisarts of tropenarts onder functionele verantwoordelijkheid van de betrokken medisch specialisten en/of andere artsen deelneemt aan de zorgverlening; superviserend arts: degene die op basis van binnen het ziekenhuis gemaakte afspraken in voorkomende gevallen moet worden aangemerkt als functioneel leidinggevende/opdrachtgever. Dit kan zijn: degene die de medische verantwoordelijkheid draagt voor de zorgverlening aan de patiënt in kwestie (veelal de behandelend specialist) óf en in het register van erkende medisch specialisten van de KNMG ingeschreven medisch specialist die door de MSRC erkend is als opleider c.q. plaatsvervangend opleider. Algemene bepalingen De assistent-geneeskundige is verplicht, onverlet zijn eigen medische verantwoordelijkheid, de hem opgedragen werkzaamheden in het kader van de zorgverlening en/of de opleiding naar beste vermogen te verrichten, met inachtneming van: • geldend recht; • door of vanwege de directie vastgestelde regelingen: • vigerende medische protocollen/richtlijnen; • de eventueel bij de opdracht gegeven aanwijzingen. De assistent-geneeskundige ontvangt bij zijn indiensttreding: • een taak-/functieomschrijving; • een verwijzing naar de protocollen/richtlijnen voor het betreffende specialisme; • (een verwijzing naar) de in het ziekenhuis geldende regelingen die relevant zijn voor zijn functioneren en waaraan hij wordt geacht zich te conformeren; • een binnen het betreffende specialisme geldende roostersystematiek, aan de hand waarvan de assistent- geneeskundige wordt ingedeeld op de diverse afdelingen; • een overzicht van de voor betrokken assistent- geneeskundige verplichte gezamenlijke besprekingen met medisch specialisten en/of andere medewerkers die bij de zorgverlening betrokken zijn.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
21
De superviserend arts bepaalt periodiek, na overleg met de assistent-geneeskundige, aan de hand van: • het stadium van de opleiding/ervaring van de betrokken assistent-geneeskundige; • de concrete bekwaamheid van de assistent-geneeskundige; • de opleidingseisen tot het verrichten van welke handelingen de assistent geneeskundige zelfstandig in staat mag worden geacht dan wel welke handelingen onder leiding, (van een medisch specialist) moeten worden verricht. • De superviserend arts legt dit overeenkomstig de binnen het ziekenhuis gebruikelijke wijze schriftelijk vast. Waar van toepassing in het kader van de functie en/of opleiding, draagt de superviserend arts er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de vorderingen van de assistentgeneeskundige • De superviserend arts geeft de assistent-geneeskundige alleen die opdrachten waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat de assistent-geneeskundige beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdrachten. • De assistent-geneeskundige aanvaardt alleen opdrachten indien hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdracht. • Indien de assistent-geneeskundige aangeeft dat een bepaalde opdracht zijn bekwaamheid te boven gaat, zal de superviserend arts voor de noodzakelijke begeleiding zorg dragen dan wel de opdracht zelf uit (laten) voeren. • De assistent-geneeskundige is verplicht bij twijfel over zijn eigen bekwaamheid te overleggen met de superviserend arts. • De superviserend arts draagt er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de toestand van de door de assistent-geneeskundige behandelde patiënten. Voor overleg met de assistent-geneeskundige is te allen tijde een medisch specialist bereikbaar. Indien de assistent-geneeskundige van oordeel is dat de medisch specialist naar het ziekenhuis dient te komen, zal hij dit expliciet verzoeken aan de medisch specialist. • De assistent-geneeskundige overlegt met de behandelend specialist wie welke informatie aan de patiënt verstrekt. • De assistent-geneeskundige heeft het recht op grond van ernstige gewetensbezwaren te weigeren een bepaalde handeling te verrichten. De superviserend arts beslist vervolgens over de verdere behandeling van de patiënt. Bij indiensttreding meldt de assistent-geneeskundige eventuele gewetensbezwaren, zodat daarmee rekening gehouden kan worden. • De assistent-geneeskundige dient - onverlet de regeling binnen het ziekenhuis - onverwijld de superviserend arts op de hoogte te brengen van iedere gebeurtenis (al dan niet veroorzaakt door menselijk handelen of nalaten) bij onderzoek, behandeling, verpleging of verzorging van de patiënt(en), die heeft geleid tot een schadelijk gevolg voor de patiënt(en). Dit geldt eveneens voor iedere gebeurtenis die naar algemene ervaringsregels tot schadelijk gevolg had zullen leiden, indien dit niet voorkomen was door een toevallige gebeurtenis of door een tevoren niet gepland ingrijpen. De superviserend arts ziet toe op melding bij de Meldings- commissie (Incidenten Patiëntenzorg) of FONA- of FOBO- commissie, conform de in het ziekenhuis vigerende regeling. • In geval van stages bij andere medisch specialisme(n) kan (de verantwoordelijkheid voor) de supervisie en daarmede de verantwoordelijkheid worden gedelegeerd aan de stageverlenende specialisten en worden daaromtrent afspraken gemaakt. • De assistent-geneeskundige kan opdrachten geven aan verpleegkundigen, volgens bestaand vanwege directie, medisch specialisten en/of verpleegkundige leiding vastgesteld beleid. Werkverdeling De superviserend arts en/of de daarvoor binnen het ziekenhuis verantwoordelijke(n) draagt zorg voor een rooster voor de assistent-geneeskundigen, dat tijdig onder hen dient te worden verspreid en aan de hand waarvan de werkzaamheden in het kader van de zorgverlening op de verschillende afdelingen worden verdeeld onder en opgedragen aan de assistent-geneeskundigen. Het rooster dient te voldoen aan de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit en de toepasselijke rechtspositieregeling(en). De assistent-geneeskundige woont diverse soorten (patiënten)besprekingen bij, die naar het oordeel van de superviserend arts van belang zijn voor de functie en/of opleiding. De assistent-geneeskundige in opleiding neemt, tenminste conform de opleidingseisen, deel aan patiëntenbesprekingen, klinische
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
22
conferenties en refereerbijeenkomsten in het ziekenhuis en aan die welke worden gehouden in een ziekenhuis waar een samenwerkingsverband mee bestaat. Medische handelingen De assistent-geneeskundige is gerechtigd alle medische handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn in het kader van de zorgverlening, voor zover hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij over de daartoe benodigde bekwaamheid beschikt. In geval van twijfel en/of indien de toestand van de patiënt daartoe aanleiding geeft, is hij verplicht met de superviserend arts overleg te voeren. Voor het verrichten van een aantal medische handelingen kan het gewenst zijn dat de assistentgeneeskundige deze alleen uitvoert onder leiding van de superviserend arts. De assistent-geneeskundige treedt in beginsel zelfstandig op in het kader van de zorgverlening aan de patiënten met inachtneming van de vigerende protocollen/richtlijnen ter zake. De assistentgeneeskundige voert overleg met de superviserend arts in geval van twijfel en meer in het bijzonder indien de toestand van de patiënt daartoe aanleiding geeft. De assistent-geneeskundige pleegt in ieder geval overleg me de superviserend arts over (dreigende) complicaties, abnormaal beloop van het genezingsproces en bijzondere uitslagen. De assistent-geneeskundige doet aan de superviserend arts melding van overleden patiënten. De assistent-geneeskundige neemt slechts beslissingen tot opname, overplaatsing of ontslag van een patiënt na verkregen toestemming van de superviserend arts, tenzij de gezondheidstoestand van de patiënt overleg niet toelaat. Over doorverwijzing naar een medisch specialist van een ander specialisme en terugverwijzing naar de huisarts overlegt de assistent-geneeskundige met de superviserend arts, behalve indien de vigerende protocollen/richtlijnen hierin op andere wijze voorzien. Het aanvragen en verrichten van een intercollegiaal consult wordt gedaan door een medisch specialist dan wel in opdracht van een medisch specialist, door een assistent- geneeskundige. Spoedeisende hulp Ten behoeve van de afdeling Spoedeisende hulp dienen afhankelijk van de aard en omvang van deze afdeling, voldoende artsen bereikbaar/beschikbaar te zijn. De assistent-geneeskundige pleegt zo spoedig mogelijk overleg met de superviserend arts over alle meervoudig getraumatiseerde patiënten. De assistent-geneeskundige meldt terstond bij de superviserend arts de (telefonische) mededeling omtrent de komst van een patiënt die mogelijk in een levensbedreigende situatie verkeert. Verslaglegging/medisch dossier Onverlet de verplichting in de WGBO voor de behandelend specialist houdt de assistentgeneeskundige een dossier/status conform de binnen het ziekenhuis gebruikelijke procedures bij met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Dit wil zeggen, dat hij aantekeningen maakt van de gegevens omtrent de gezondheidstoestand van de patiënt, de te diens aanzien uitgevoerde handelingen en van de aan de patiënt gegeven informatie. Hij neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede zorgverlening van de patiënt noodzakelijk is. Slotbepalingen Indien door de assistent-geneeskundige van de instructie wordt afgeweken dient, indien de omstandigheden dit toelaten, te allen tijde overleg plaats te vinden met de superviserend arts. In alle gevallen met betrekking tot de zorgverlening van een patiënt door een assistent-geneeskundige, waarin de instructie niet voorziet, beslist de superviserend arts.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
23
Bijlage A.2. Reanimatie De reanimaties worden in huis gedaan onder de verantwoordelijkheid van de cardiologen en intensivisten. In de dienst zijn dan ook de A(N)IOS cardiologie en IC primair verantwoordelijk voor de reanimatie. De AIOS van een ander specialisme kunnen natuurlijk wel worden geroepen bij een reanimatie van een patiënt. Hulp bij het informeren van het reanimatieteam is dan van groot belang. Gelet dient te worden op het voor de patiënt afgesproken reanimatie- en/of beademingsbeleid. Indien er niets vermeld staat geldt dat altijd dient te worden begonnen met reanimeren. Daarna volgt eventueel overleg met de superviserende specialist. De AIOS, die als eerste bij een patiënt komt met een circulatiestilstand, waarschuwt de omstanders om hulp in te roepen (telefoonnummer 2200) en begint zelf met hartmassage en beademen. Initiële en vervolgcursussen worden via het Leerhuis georganiseerd en zijn verplicht voor AIOS. Bijlage A.3. Opname en ontslagcriteria afdeling Intensive Care-afdeling 1. Criteria voor IC-opname Op de Intensive Care worden mensen met een of meerdere stoornissen in de vitale functies behandeld waarbij er de mogelijkheid bestaat deze vitale functies te ondersteunen en zo nodig zelfs over te nemen. IC-bedden zijn schaars, derhalve zal bij elke IC opname goed gekeken moeten worden of een patiënt kan profiteren van een IC-opname. In zijn algemeenheid zijn dit patiënten met een of meerdere stoornissen in de vitale functies welke potentieel reversibel zijn en waarbij de patiënt daadwerkelijk profijt heeft van zijn IC-opname. Dit dient altijd door een intensivist of door een artsassistent IC in overleg met de intensivist beoordeeld te worden. Er moet goed gekeken worden naar de medische voorgeschiedenis, de co-morbiditeit en de prognose van een patiënt alvorens vast te kunnen stellen of de patiënt echt profiteert en er een acceptabele kwaliteit van leven voor de patiënt haalbaar is na een IC opname. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de insturend specialist die dit bij voorkeur al in een eerdere fase met de patiënt bespreekt. In principe dient bij het besluit tot een intensive care opname de insturend specialist aanwezig te zijn, mits daar redelijkerwijs tijd voor is. In zeldzame gevallen kan van bovengenoemd criterium afgeweken worden, bijvoorbeeld in het geval van IC-opname voor het preserveren van een orgaandonor, of het voorkomen van acuut overlijden ivm het onderweg zijn van een familielid. Aangezien de capaciteit van de Intensive Care in het JBZ beperkt is, dienen patiënten gecategoriseerd te worden naar ernst van ziekte. Onderstaande indeling kan als leidraad dienen hiervoor; categorie 1 heeft hierbij de hoogste prioriteit en categorie 3 de laagste: Categorie 1. Patiënten met een levensbedreigend, potentieel reversibel falen van vitale functies; Patiënten met twee of meer acuut disfunctionerende orgaansystemen met risico op het ontstaan van een levensbedreigende situatie. Categorie 2. Patiënten met een manifest disfunctioneren of falen van één of meer orgaansystemen die in een stabiele toestand elders in het ziekenhuis verblijven op een plaats waar een adequate eerste behandeling kortdurend kan plaatsvinden (eerste hulp afdeling, operatiekamer,interventiekamer); Patiënten met een chronisch onderliggend lijden, hetgeen hen in de dagelijkse activiteiten beperkt, met een dreigende stoornis van de vitale respiratoire of circulatoire functie; Patiënten die in een stabiele toestand verkeren waar deze toestand echter in korte tijd kan overgaan in het falen/disfunctioneren van de respiratoire en of circulatoire functie zoals bijvoorbeeld ten gevolgen van een intoxicatie.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
24
Categorie 3. Postoperatieve patiënten die ten gevolge van de aard en/of duur van de ingreep mechanische beademing en/of intensieve bewaking en/of behandeling behoeven; Patiënten met stabiele disfunctie van twee of meer orgaansystemen veroorzaakt door een niet preëxistent lijden op een algemene verpleegafdeling; Patiënten met een disfunctionerend orgaansysteem waarbij intensieve (hemodynamische) bewaking een bijdrage levert aan de diagnostiek en behandeling. Kan ook op de CCU indien het een primair cardiaal probleem betreft. 2. Klinische richtlijnen voor IC opname 2.1 Postoperatief Centrale vaatreconstructie; Pneumonectomie; Oesophagusresectie; Hemihepatectomie; Acute chirurgische ingreep waarbij hemodynamische en respiratoire bewaking en/of ondersteuning >24 uur postoperatief noodzakelijk geacht wordt (in samenspraak tussen anesthesioloog, intensivist en chirurg); Electieve of acute chirurgische ingreep bij patiënten met een bijkomende ernstige cardiale of pulmonale aandoening; Electieve ingrepen bij patiënten met neuromusculaire aandoeningen (myasthenia gravis). 2.2 Respiratoir Progressief respiratoir falen waarbij noodzaak tot respiratoire ondersteuning in de komende uren zeer waarschijnlijk is; Noodzaak tot mechanische beademing of non-invasieve beademing met uitzondering van een hemodynamisch stabiel astma cardiale (waarbij CPAP op de CCU overwogen kan worden); Zuurstofbehoefte groter dan 10 l/min via gezichtsmasker; Noodzaak tot endotracheale intubatie voor bescherming van de luchtweg; Noodzaak tot endotracheaal uitzuigen vaker dan één maal per 2 uur; Massale hemoptoe; Inhalatie van toxische dampen met bedreigde vitale functies. 2.3 Circulatoir Persisterende hypotensie met aanwijzingen voor orgaandisfunctie ondanks adequate volumeresuscitatie*; Gebruik van vaso-actieve medicatie*; Vasopressoren en inotropica*; Intraveneuze antihypertensiva*; Cardiogene shock met respiratoire insufficiëntie*; Na reanimatie bij beademde patiënt; Hypertensieve crisis*; Dissectie van de aorta*; Hemodynamische instabiliteit bij longembolieën. 2.4 Sepsis Sepsis of verdenking op sepsis met aanwijzingen voor orgaanfalen. 2.5 Neurologisch Acuut gestoord bewustzijn e.c.i met GCS <9 en/of dalend; Coma met opgehelderde oorzaak: -Meningo-encephalitis; -Intracraniële bloeding (na overleg met neurochirurgisch centrum); -Hersendode patiënt in het kader van een orgaandonatieprocedure. Neuromusculaire ziekte met (dreigende) respiratoire insufficiëntie of autonome instabiliteit; Status epilepticus; Ernstig schedeltrauma met GCS<9 ( na overleg met neurochirurgisch centrum).
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
25
2.6 Intoxicaties Hemodynamische instabiliteit na een intoxicatie; Intoxicatie met een gestoord bewustzijn met het onvoldoende vrijhouden van de luchtweg of een duidelijk verhoogde kans op aspiratie en hypoventilatie; Epileptische insulten t.g.v. intoxicatie. 2.7 Gastro-Intestinaal Hemodynamisch significante tractus digestivusbloeding (hypotensie, angina pectoris); Acuut leverfalen; Ernstige pancreatitis met hemodynamische en respiratoire instabiliteit. 2.8 Endocriene en elektrolytstoornissen (Diabetische) Keto-acidose met hemodynamische en of respiratoire instabiliteit, verminderd bewustzijn of ernstige acidose; Addisonse crisis; Andere endocriene stoornis waarbij er sprake is van hemodynamische of respiratoire instabiliteit of een ernstig gedaald bewustzijn; Ernstige stoornissen in de kalium-, natrium-, calcium-, magnesium- en fosfaathuishouding met daarbij passende klinische verschijnselen*. 2.9 Trauma Enkelvoudig of meervoudig trauma met dreigende circulatoire of respiratoire disfunctie -Thoraxtrauma met multipele ribfracturen en/of longcontusie; -Lever- en/of miltruptuur. Crushletsel van de extremiteiten met gerede kans op compartimentsyndroom en/of Rhabdomyolyse. 2.10 Overige Thrombolysebehandeling*; Pre-eclampsie met onvoldoende respons op initiële therapie; Hypo/hyperthermie (<34 of >40 °C); Verbranding >25% van BSA of >10 % Graad III. *: Bij deze ziektebeelden kan overwogen worden om een patiënt in overleg met de cardioloog op te nemen op de CCU. 3. Criteria voor ontslag van de Intensive Care Meerdere keren per dag dient gekeken te worden of IC patiënten ontslagen kunnen worden. In zijn algemeenheid geldt dit wanneer de vitale functies van een patiënt gestabiliseerd zijn en geen ondersteuning of intensieve bewaking meer behoeven. Daarnaast kan besloten worden om patiënten, die instabiel zijn maar bij wie besloten wordt de actieve medische behandeling te staken, naar de afdeling te ontslaan, met name wanneer een verwacht overlijden langer gaat duren dan enkele uren. Het besluit om een patiënt naar de afdeling te ontslaan wordt door de intensivist genomen in samenspraak met het behandelend team. Alvorens met ontslag te gaan, dient te patiënt dan ook nog door de intensivist beoordeeld te zijn. Patiënten met een tracheacanule kunnen naar de afdeling ontslagen worden mits de canulemaat niet groter dan Tracoe 6 is, de cuff leeg of de canule ongecuffed is, en de verpleegkundigen op de betreffende afdeling geschoold zijn in canulezorg. Overigens kunnen er verpleegkundige argumenten zijn om patiënten niet naar de afdeling te ontslaan: -De zorgbehoefte van de patiënt overstijgt de capaciteit op de verpleegafdeling; als maat voor de verpleegkundige werklast kan de TISS-28 score gebruikt worden; -De patiënt dient vaker dan tweemaal per verpleegkundige dienst tracheaal uitgezogen te worden. Aangezien aangetoond is dat het ontslag van de IC in de avond- en nachturen leidt tot een hogere mortaliteit en heropnamefrequentie, dienen ontslagen in deze periode zoveel mogelijk voorkomen te worden.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
26
Bijlage A.4. Laboratorium Klinisch Chemie en Hematologie JBZ Locatie Groot Ziekengasthuis (GZG) Bezoekadres Nieuwstraat 34 5211 NL ’s-Hertogenbosch Postadres Postbus 90153 5200 ME ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 699 27 64 Fax: (073) 699 29 58
Locatie Carolus Bezoekadres Hervensebaan 4 5232 JL ’s-Hertogenbosch Postadres Postbus 1101 5200 BD ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 699 64 69 Fax: (073) 699 64 75
Clustermanagement Specialistmanager:Dr. G.C.M. Kusters toestel 2566,
[email protected] Clustermanager:Mw. Drs. M.A.L. van der Heijden-Verhappen toestel 2764,
[email protected] Telefoonnummers laboratoriumspecialisten : t.b.v. hematologische vraagstellingen: 1593 GZG t.b.v. klinische chemische vraagstellingen: 1593 GZG t.b.v. Locatie Carolus 6467/1227/1010 Carolus Aandachtsgebieden klinisch chemici* Dr. R.M.J. Hoedemakers, klinisch chemicus Immunologie toestel 6465/1227;
[email protected] Hematologie (Carolus) -Bloedgroepenserologie (Carolus) -Automatisering Mw. Dr. J. de Jongh, klinisch chemicus Algemene hematologie (GZG) toestel 1026;
[email protected] Hemato-oncologie -Congenitale anemie analyse -DNA-onderzoek Dr. G.C.M. Kusters, klinisch chemicus Endocrinologie toestel 2566;
[email protected] Tumormarkers -Allergie -Chromatografie -Trial onderzoek Mw. Drs. N.C.V. Péquériaux, laboratoriumarts Hemostase en trombose toestel 2801;
[email protected] Bloedgroepenserologie (GZG) -Hemato-oncologie -Medisch leider Trombosedienst Dr. P. van ’t Sant, klinisch chemicus Algemene chemie toestel 6455; p.v.t.
[email protected] Eiwitchemie Point of Care onderzoek -Urine onderzoek -Atoomabsorptie * Alle laboratoriumspecialisten zijn aanspreekbaar over algemene klinische hemische/hematologische zaken, daarnaast heeft eenieder zijn/haar eigen aandachtsgebieden zoals hier aangegeven. Assistenten klinische chemie Dr. J.J.J. Hulstein, Toestel 1566;
[email protected] Dr. H. de Waard, assistent klinische chemie Toestel 1237;
[email protected] Dr. N.C.J. de Wit, assistent klinische chemie, Toestel 1132;
[email protected]
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
27
Hoofdanalisten locatie sectie: Mw. M. Demirtas GZG Pré en Postanalyse, toestel 2764;
[email protected] Carolus Dhr. P. Jacobs Carolus Klinische Chemie en toestel 6470;
[email protected] Hematologie Dhr. F. van de Laar GZG Hematologie toestel 2764;
[email protected] Dhr. H. van Outheusden GZG Klinische Chemie toestel 2766;
[email protected] Algemeen Bloedafname en -onderzoek vindt plaats op verzoek van huisartsen, specialisten en verloskundigen. Patiëntgegevens, bij voorkeur via een afdruk van het ponsplaatje zijn hierbij vereist. Openingstijden en bereikbaarheid laboratorium en poliklinieken: Locatie Carolus toestel / sein - Op werkdagen van 07.30 - 16.45 uur • Centrale Receptie Laboratorium/administratie 6469 • Aanvragen cito-onderzoek 6467 • Materiaalontvangst/buizenpost 6462 • Aanvragen bloedproducten 6471 Avond-, nacht-, weekenddienst 6467 Locatie Groot Ziekengasthuis toestel / sein - Op werkdagen van 07.30 - 16.45 uur • Centrale Receptie Laboratorium 2717 / 2764 • Aanvragen cito-onderzoek tijdens kantooruren sein 76170 • Aanvragen bloedproducten 2873 - Avond-, nacht-, weekenddienst • Weekenddienst 08.00 - 16.30 uur sein 76116 • Avond- en nachtdienst 16.30 - 08.00 uur sein 76130 Locatie Groot Bommelsgasthuis - Op werkdagen van 08.30 - 11.00 uur (0418) 54 00 27 Locatie Liduina - Op werkdagen van 08.00 - 16.45 uur 6837 Algemene informatie Klinische bloedafname Algemeen: 1. Er zijn, afhankelijk van het type onderzoek specifieke aanvraagformulieren in gebruik. In het algemeen spreken de formulieren voor zich, bij vragen wendt u zich tot de centrale receptie. 2. Bij een verzoek tot onderzoek dat niet tot het standaardpakket van het laboratorium behoort kunt u contact opnemen met een laboratoriumspecialist. 3. De uitslagen van routineonderzoek, rondes 08.00, 11.00 en 15.00 uur, zijn in het algemeen anderhalf uur na start van de prikronde bekend. Klinische prikrondes maandag t/m vrijdag Locatie Carolus • ronde 1: 08.00-09.00 uur elektronisch aanvragen tot 07.00 uur. Nagekomen aanvragen via priketiketten of aanvraagformulier op de balie van de afdeling leggen. • ronde 2: 11.00-11.30 uur elektronisch aanvragen tot 10.50 uur • ronde 3: 15.00-15.30 uur elektronisch aanvragen tot 14.50 uur
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
28
Locatie Groot Ziekengasthuis • ronde 1: 08.00-09.00 uur elektronisch aanvragen tot 07.00 uur. Nagekomen aanvragen via priketiketten of aanvraagformulier op de balie van de afdeling leggen. • ronde 2: 11.00-11.45 uur elektronisch aanvragen tot 10.50 uur • ronde 3: 15.00-15.45 uur elektronisch aanvragen tot 14.50 uur Klinische prikrondes zaterdag, zondag, feestdagen Procedure aanvragen Cito Cito-onderzoek kan worden aangevraagd in situaties waarbij de uitslag van het onderzoek bepalend is voor acuut medisch handelen en dus op de kortst mogelijke termijn moet worden uitgevoerd. Cito-onderzoek staat op het aanvraagformulier en kan via ordermanagement worden aangevraagd. Voor andere dan op de citolijst vermelde bepalingen, welke toch cito moeten worden afgewerkt, dient de aanvrager zelf telefonisch contact op te nemen met het citosein van het betreffende laboratorium. Aanvragen die buiten de bloedprikronden cito geprikt en bepaald moeten worden dienen telefonisch aangemeld te worden bij het betreffende laboratorium onder vermelding van aanvrager en cito-indicatie. Deze maatregel geldt niet voor aanvragen van de SEH, de IC, de hartbewaking en de OK. Er wordt naar gestreefd dat de cito-uitslag binnen een uur bekend is. Locatie Carolus toestel / sein voor cito-aanvraag Op werkdagen van 08.00 - 17.00 uur 6467 Tijdens avond-, nacht- en weekenddiensten 6467 Locatie Groot Ziekengasthuis Op werkdagen van 08.00 - 17.00 uur Sein 76 170 Weekenddienst Sein 76 116 Avond- en nachtdienst Sein 76 130 Bijzondere aanvragen Een aanvraag voor een (zeldzame of nieuwe) analyse welke niet voorkomt op het reguliere aanvraagformulier van het LKCH moet ruim voordat het aanvraagformulier aan de patiënt wordt meegegeven worden aangemeld bij een laboratoriumspecialist. Dit is o.a. van belang aangezien voor een groot aantal analyses speciale afname en verzendcondities noodzakelijk zijn. Indien niet vooraf overleg heeft plaatsgevonden bestaat de kans dat er onnodig grote vertragingen kunnen optreden bij de poli bloedafname, of dat de patiënt moet worden teruggestuurd, omdat deze zich op een verkeerd tijdstip voor bloedafname presenteert. Daarnaast zijn items als indicatiestelling, kostprijs en verzendadres zaken die vooraf uitgezocht en overlegd moeten worden. Voor verdere uitgebreide informatie:
http://www.dcjbz.nl/labgids/labgids_pagina.html
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
29
Bijlage A.5. Overzicht Disciplineoverstijgende Onderwijsactiviteiten, beschikbaar voor AIOS JBZ.
Onderwerp Organisatie en management Intern en extern management voor de arts Financiële/maatschappelijke dilemma’s zorg Onderzoek, kennis en wetenschap Statistiek I kennismaking SPSS een beschrijvende statistiek (2 sessies) Statistiek II: variantie analyses en regressie analyses (2 sessies) Statistiek III: survival analyses, logistische regressie-analyse (2 sessies) Evidence Based Medicine (5 sessies) Evidence Based Medicine Basiscursus regelgeving en organisatie voor klinisch onderzoekers Cursus schrijven van een artikel Opleiden van co-assistenten in de klinische praktijk Rouwverwerking, bespreking van donatie of obductie Drama van de arts (+ verdieping) Patiënt en arts tevreden de deur uit (3 sessies) De kunst van het samenwerken (2 sessies) Non-verbale communicatie Communicatie in complexe situaties Patiëntveiligheid Veilig incident melden Gezondheidsrecht voor de arts Juridische aspecten Medische Ethiek Gezondheidszorg en ethiek Morele dilemma’s in medisch handelen Cursus Kindermishandeling Palliatieve pijnbestrijding Bijwerkingen en geneesmiddelenbewaking Cursus interactieve consultvoering (6 dd) (communicatie en attitude) Presentatievaardigheden Begeleiden intervisie Coaching en supervisie
Instelling
Competenties
BMS3 BMS
O, P, S, C, Ma Ma, O, P
BMS
K&W
BMS
K&W
BMS
K&W
BMS OOR ON UMC-R4
K&W, Me, P K&W, Me, P K&W, Ma. S, O, P
JBZ/LH UMC-R
K&W, C K&W, O, C, S, Mh
BMS
C, S, P
BMS BMS BMS JBZ/LH5 BMS UMC-R BMS BMS JBZ/LH BMS UMC-R JBZ/LH BMS JBZ/LH BMS UMC-R
C, S, P C, P, S C, S, O, P C, P, S C, S Me, C, S, Ma, O, P Ma, P, Me, C Ma, P, C Ma, P, C Ma, P, C, O Me, C, S, P, Ma Me, Ma, P, S Me, Ma, P, S Me, C, O, S Me, Ma C, S, Ma, P
JBZ/LH BMS/JBZ BMS/JBZ
C, O, P C, S, Ma, O, P C, S, Ma, O, P
Opleidingsjaar
Junior onderzoekers
Alle jaren Op indicatie
3
Brabant Medical School UMC-Sint Radboud 5 JBZ-Leerhuis 4
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
30
Bijlage A.6. Protocol Intercollegiaal consult / medebehandelingen (incl. formulier) Protocol Intercollegiaal consult / medebehandeling Status Definitief vastgesteld VMS 15-11-04; herziene versie 27 oktober 2005 Datum 24 april 2006, akkoord vergadering VMS JBZ Inhoudsopgave I. Samenvatting II. Achtergrondinformatie a. Toelichting b Doel van het protocol c. Definities III. Het protocol a. Het formulier intercollegiaal consult/medebehandeling b. Termijnen c. Taken en verantwoordelijkheden d. Overname van patiënten e. Consultgeving en advisering door ondersteunende specialismen IV. Bijlagen Formulier intercollegiaal consult/medebehandeling I. Samenvatting De procedure intercollegiaal consult/medebehandeling JBZ gaat in op de verantwoordelijkheden en taken van achtereenvolgens hoofdbehandelaar en consulent. Kern is dat de hoofdbehandelaar verantwoordelijk is voor de aanvraag van het consult en de communicatie hieromtrent met de patiënt. Indien uit het consult blijkt dat behandeling door de consulent noodzakelijk is is er sprake van medebehandeling, dit laatste geschiedt voor dat deel onder de verantwoordelijkheid van de ‘medebehandelaar’. De consulent is verantwoordelijk voor het voldoen aan de aanvraag binnen de gestelde termijnen en zal indien deze verhinderd is hierover zo spoedig en adequaat mogelijk de aanvrager informeren. De consulent draagt zorg voor schriftelijke rapportage van het consult aan de hoofdbehandelaar. Zowel hoofdbehandelaar als consulent zijn verantwoordelijk voor het correct en tijdig informeren van de verpleging over de noodzaak en de consequenties van de aanvraag tot consult. Voor consulten van ondersteunende specialismen6 worden aparte richtlijnen aangegeven. II. Achtergrondinformatie a. Toelichting Binnen het JBZ bestaat er geen heldere procedure voor intercollegiaal consult en medebehandeling. Het ontbreken van duidelijke afspraken op dit vlak kan leiden tot verwarring en uiteindelijk ook (medische) problemen in de behandeling van patiënten. Vanuit de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wordt sterk aangedrongen op het vaststellen van procedures waarin heldere afspraken omtrent hoofdbehandelaarschap worden vastgelegd binnen ziekenhuizen. Daarnaast wordt door de eigen klachtencommissie van het JBZ gepleit voor een adequate procedure voor intercollegiaal consult en medebehandeling. Het voorliggende protocol is erop gericht de verantwoordelijkheden van de verschillende behandelaars in de ‘consult’ situatie dan wel medebehandelings-situatie goed te definiëren en af te grenzen. Bij de vaststelling van de verantwoordelijkheden op het gebied van informeren en verkrijgen van toestemming is de regelgeving in het kader van de Wet op de Geneeskundige Behandelings Overeenkomst (WGBO) als leidraad genomen. b. Doel van het protocol 6
Te weten de niet behandelende specialismen binnen het JBZ zoals arts-microbiologen, (artsen) klinisch chemici, apothekers, radiologen, nucleair geneeskundigen
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
31
Afspraken vastleggen over: Zorgvuldigheid en leesbaarheid bij het invullen van aanvraag voor het consult en antwoord van de consulent op het (gestructureerde) antwoordformulier. Termijnen voor het beantwoorden van de vraag, mede op geleide urgentie Verantwoordelijkheidsverdeling over aanvrager en consulent inzake onderzoeken, behandeling en advisering naar inhoud en tijdsbeslag. Idem t.a.v. het krijgen en interpreteren van onderzoeksresultaten. Procedures vaststellen voor: Wijze van aanvragen en antwoorden Bekendmaken van wie, voor welke specialismen, wanneer als consulent optreden Informeren van verpleging Informeren van de huisarts Toetsing mogelijk maken van de gang van zaken rond Intercollegiaal Consult en medebehandeling c. Definities Hoofdbehandelaar: eerst verantwoordelijk arts voor de medisch specialistische zorg rondom een patiënt*. Medebehandeling: het verlenen van medisch-specialistische zorg vanwege comorbiditeit die buiten het deskundigheidsgebied van de hoofdbehandelaar ligt*. Consult: raadpleging ter verkrijging van een antwoord op een gerichte klinische vraag die buiten het deskundigheidsgebied van de hoofdbehandelaar ligt. Consulent: raadgever (medisch specialist of arts-assistent onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist) * In geval van zorgverlening op de IC is een aangepaste verantwoordelijkheidsverdeling van toepassing. Zie hoofdstuk c onder hoofdbehandelaar punt 14. III. Het protocol Het formulier intercollegiaal consult/medebehandeling In alle gevallen wordt bij het aanvragen van een consult en bij het rapporteren over een consult gebruik gemaakt van het formulier intercollegiaal consult/medebehandeling door aanvrager respectievelijk consulent. Indien er sprake is van spoed wordt het formulier intercollegiaal consult/medebehandeling alsnog, na verlenen van het consult, ingevuld door aanvrager en consulent. Het formulier dient door zowel aanvrager als consulent volledig en leesbaar te worden ingevuld. b.
Termijnen voor aanvragen consult/medebehandeling Schriftelijke consultaanvragen dienen altijd binnen 2 werkdagen na ontvangst van de aanvraag door de consulent beantwoord te zijn tenzij door de aanvrager anders aangegeven of door de consulent met de aanvrager anders overeengekomen. Bij spoed consultaanvragen overlegt de hoofdbehandelaar altijd mondeling met de beoogde consulent. Spoedaanvragen dienen zo spoedig mogelijk doch in ieder geval dezelfde dag nog gehonoreerd te worden. Bij spoedaanvragen voor medebehandeling overlegt de hoofdbehandelaar altijd mondeling met de beoogde medebehandelaar. Spoedaanvragen dienen zo spoedig mogelijk doch in ieder geval dezelfde dag nog gehonoreerd te worden. N.B. deze afspraken gelden voor de normale bedrijfstijd. In avonden of vlak voor het weekend dient de aanvrager er zich van te vergewissen dat geen delay in het berichtenverkeer optreedt en of de consulent bereikbaar en beschikbaar is voor honorering van het consult. c.
Taken en verantwoordelijkheden De hoofdbehandelaar is eindverantwoordelijk voor de behandeling en coördineert de medische zorg die door andere behandelaars wordt geboden.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
32
Bij iedere vorm van onderzoek of behandeling dient de hoofdbehandelaar zich ervan te vergewissen dat de patiënt adequaat geïnformeerd is en toestemming voor de desbetreffende handeling heeft gegeven. Bij veranderingen in de klinische situatie is de hoofdbehandelaar de eerst verantwoordelijke. Alle vragen van andere bij de behandeling betrokken disciplines dienen gesteld te worden aan de hoofdbehandelaar. Doen van aanvragen voor consult, medebehandeling en overname van behandeling worden uitsluitend gedaan door de hoofdbehandelaar. De hoofdbehandelaar draagt zorg voor het aanwezig zijn van de adequate en actuele medische gegevens ten behoeve van medebehandelaars c.q. consulenten bij de patiënt. De hoofdbehandelaar zorgt ervoor dat er een duidelijk en leesbaar ingevuld formulier consult/medebehandeling is waarop op heldere wijze de vraagstelling en de medische gegevens zijn beschreven. Tevens geeft hij/zij aan op welke wijze overleg met de hoofdbehandelaar kan plaatsvinden. Bij spoedaanvragen zorgt de hoofdbehandelaar er voor dat de beoogde consulent/medebehandelaar mondeling ingelicht wordt over de aanvraag. Een dergelijke mondelinge aanvraag wordt altijd gevolgd door een schriftelijke aanvraag. De hoofdbehandelaar is gedurende het verblijf in de kliniek verantwoordelijk voor het medisch beleid, inclusief medicatiebeleid (zie consulent, punt 1 en 2), rond de patiënt. Indien een specialisme gewoon is te werken met een aparte kliniekarts voor de klinische patiënten (zijnde een medisch specialist, niet een arts-assistent) is het mogelijk dat voor de kliniek periode het hoofdbehandelaarschap wordt overgedragen aan de kliniekarts. Dit dient duidelijk op de status te worden aangegeven. De hoofdbehandelaar draagt eindverantwoordelijkheid voor de behandeling en informeert en/of regisseert de informatieverstrekking aan de patiënt en diens familie7 (dus met inbegrip van de raadgevingen van de consulent, tenzij expliciet anders is afgesproken met de consulent/medebehandelaar). Deze afspraken dienen in het medisch dossier van de hoofdbehandelaar dan wel op het consultenformulier te zijn vastgelegd. De hoofdbehandelaar is, samen met consulent c.q. medebehandelaar, verantwoordelijk voor het informeren van de verpleging over consultaanvragen en resultaten van dan wel afspraken voortvloeiend uit het consult. Indien terugkoppeling van informatie over consultaanvragen en resultaten van dan wel afspraken uit consulten aan de huisarts noodzakelijk wordt geacht ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de hoofdbehandelaar. Het is mogelijk om het hoofdbehandelaarschap als vakgroep in te vullen mits nabehandeling van patiënten door ieder vakgroeplid aan de hand van protocollen probleemloos uit te voeren is. De opdracht tot nabehandeling dient te allen tijde in de status te worden opgenomen door de behandelend arts; deze opdracht dient als instructie voor de arts die de nabehandeling verder uitvoert. Indien afgeweken moet worden van standaard protocollen wordt dit via de opdracht in de status opgevangen. Het is van belang dat de vakgroep patiënten informeert dat de nabehandeling door een andere dan de behandelend arts kan worden verricht. Vakgroepen die hun praktijkvoering op deze wijze invullen maken hiervan melding bij de Raad van Bestuur8. Voor verantwoordelijkheidsverdeling op de IC volgt het JBZ de CBO richtlijn ‘Organisatie en werkwijze op intensive care-afdelingen voor volwassenen in Nederland’, februari 20069. Elke IC van niveau 2 en 3 heeft een intensivist als formeel hoofd. Ook zijn vervanger dient intensivist te zijn. Als een patiënt wordt opgenomen op een dergelijke IC-afdelingen wordt daarmee
7
Dit conform de WGBO; Eindrapportage Implementatie van de WGBO, deel 2 ‘Informatie en toestemming’; modelrichtlijn voor hulpverleners over informatie en toestemming voor een onderzoek of behandeling (bijlage 4). 8 Binnen het JBZ wordt het hoofdbehandelaarschap op vakgroepniveau ingevuld door de vakgroep orthopedie. 9 Zie voor nadere toelichting op de verantwoordelijkheidsverdeling uitreksel van CBO richtlijn in de bijlage bij dit protocol.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
33
de primaire verantwoordelijkheid voor de behandeling overgedragen aan de intensivist. Naast de eigen medische verantwoordelijkheid heeft de intensivist een procedurele verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat de intensivist de zorg coördineert en door aantoonbare formele afspraken op lokaal niveau ervoor zorgt dat de andere betrokken specialisten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen. Elke IC van niveau 1 heeft een intensivist als formeel hoofd. Ook zijn vervanger dient intensivist te zijn. Naast de eigen medische verantwoordelijkheid heeft de intensivist een procedurele verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat de intensivist de zorg coördineert en door aantoonbare formele afspraken op lokaal niveau ervoor zorgt dat de andere betrokken specialisten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen. 1. De consulent verricht die (diagnostische en therapeutische) handelingen die benodigd zijn om de consultaanvraag te beantwoorden. De consulent licht de patiënt hierover in indien dit wenselijk wordt geacht; de consulent licht te allen tijde de hoofdbehandelaar hierover in (zie punten 2 en 3). De hoofdbehandelaar blijft eindverantwoordelijk voor het informeren van de patiënt en familie (zie punt 9 onder hoofdbehandelaar). 2. De consulent licht de hoofdbehandelaar, altijd schriftelijk, zo nodig ook mondeling, in over de gevraagde onderzoeken, voorgeschreven medicatie en de gestelde conclusie(s). De consulent vraagt zelf de benodigde onderzoeken aan en schrijft zelf de nieuwe medicatie voor 3. De consulent licht de hoofdbehandelaar altijd in over eventuele interventies die benodigd zijn. 4. De consulent vermeldt expliciet in het medisch dossier van de hoofdbehandelaar dan wel op het consultenformulier wanneer het consult beëindigd wordt. 5. De consulent is, samen met de hoofdbehandelaar, verantwoordelijk voor het informeren van de verpleging over consultaanvragen en resultaten dan wel afspraken voortvloeiend uit het consult 6. De consulent reageert altijd op een verzoek om consult. Indien er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de noodzaak van het verzoek dient dit achteraf te worden besproken, dit mag de doorgang van het zorgproces op het moment van verzoek niet verstoren. De medebehandelaar coördineert in overleg met de hoofdbehandelaar de medischspecialistische zorg op zijn/haar deskundigheidsgebied. De medebehandelaar verricht die (diagnostische en therapeutische) handelingen die gericht zijn op de gestelde vraag. De medebehandelaar licht de hoofdbehandelaar, altijd schriftelijk10, indien nodig ook mondeling, in over het beleid. De medebehandelaar vraagt zelf de benodigde onderzoeken aan. Alle vragen van andere bij de behandeling betrokken disciplines dienen gesteld te worden aan de hoofdbehandelaar. De medebehandelaar is, samen met de hoofdbehandelaar, verantwoordelijk voor het informeren van de verpleging over consult aanvragen en resultaten van dan wel afspraken voortvloeiend uit het consult. De medebehandelaar reageert altijd op een verzoek om medebehandeling. Indien er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de noodzaak van het verzoek dient dit achteraf te worden besproken, dit mag de doorgang van het zorgproces op het moment van verzoek niet verstoren. Overname van patiënten Van overname van een behandeling kan alleen sprake zijn als hoofdbehandelaar en consulent/medebehandelaar hierover overeenstemming hebben. Omwille van het vermijden van verwarring worden pas na bereiken van deze overeenstemming de patiënt en de andere betrokkenen hierover ingelicht. Indien bij intake op de SEH reeds duidelijk is dat het ziektebeeld zich op het deskundigheidsgebied van een consulent afspeelt dient deze daar reeds in consult te worden geroepen en dient deze het hoofdbehandelaarschap op zich te nemen. De oorspronkelijke hoofdbehandelaar kan indien gewenst blijven optreden als medebehandelaar.
10
M.u.v. medebehandeling op de IC, zie onderdeel hoofdbehandelaar punt 14.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
34
Indien een patiënt binnen 24 uur na opname wordt overgeplaatst naar een ander specialisme wordt het hoofdbehandelaarschap mede overgedragen naar het overnemend specialisme. Indien een patiënt wordt opgenomen op de IC wordt de primaire verantwoordelijkheid standaard overgedragen aan de intensivist (zie hoofdbehandelaar, punt 14), de oorspronkelijk behandelaar blijft zodanig betrokken dat hij/zij zijn verantwoordelijkheid kan blijven dragen. Op administratief niveau worden alle overnames van patiënten binnen 24 uur zodanig verwerkt in de systemen dat de patiënt geregistreerd wordt als opname voor het overnemend specialisme. e. Consultgeving en advisering Korte (telefonische) eenmalige consultgeving en advisering 1 Aanvrager noteert het advies in het medisch dossier met datumvermelding. 2. Consulent noteert de naam en geboortedatum van de patiënt, de datum, de vraag en de aanvrager in het eigen dossier, inclusief het gegeven advies. 3. Het advies van de consulent wordt schriftelijk bevestigd aan de aanvrager, schriftelijke bevestiging wordt opgenomen in het dossier. Consult en advies met meervoudig overleg 1. Aanvrager verwoordt voorgelegde problematiek in het medisch dossier. 2. Consulent beantwoordt de vraag op onderling overeengekomen wijze. Dit advies wordt door de aanvrager opgenomen in het medisch dossier, door de consulent in het eigen dossier. 3. Dit proces herhaalt zich bij vervolgcontacten. 4. Consulent ontvangt op zijn/haar verzoek van de aanvrager een kopie van de ontslagbrief. 5. Consulent archiveert aanvraag en antwoord in het eigen dossier. 6. Vraag en antwoord worden niet schriftelijk bevestigd. Regulier overleg van consulent met disciplines en/of afdelingen. 1. Consulent maakt voor het eigen dossier een verslag van het overleg met vermelding van de relevante casus en afspraken. 2. De gegeven adviezen worden met datumvermelding door de aanvrager genoteerd in het medisch dossier. 3. Er vindt geen schriftelijke bevestiging plaats van adviezen en afspraken. Bijlage bij protocol Intercollegiaal consult/medebehandeling d.d. 5 april 2006 Uit: Richtlijn ‘Organisatie en werkwijze op intensive care-afdelingen voor volwassenen in Nederland’ (CBO, 2006) Pagina 21: Situatie in Nederland Sinds de jaren negentig is in Nederland veel wetgeving tot stand gebracht die direct of indirect van betekenis is voor de regulering van de kwaliteit in de gezondheidszorg. Drie recente wetten bieden daarvoor regels, elk met verschillende invalshoeken: de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet op de kwaliteit van zorginstellingen (Kwaliteitswet Zorginstellingen) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De WGBO beoogt waarborgen te bieden voor een betere rechtsbescherming van de patiënt en verplicht de beroepsbeoefenaar tot ‘het verlenen van zorg als een goed hulpverlener’. De Kwaliteitswet Zorginstellingen spreekt over ‘verantwoorde zorg’die in elk geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht moet zijn. De Wet BIG stelt regels aan de beroepsuitoefening. Uitgangspunt van de Wet BIG is het onderscheid tussen deskundigheidsgebieden en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Centraal hierbij staan de begrippen bekwaam en bevoegd. Verschillende medische specialismen kennen ieder hun eigen medisch-inhoudelijke deskundigheidsgebied. In relatie tot de intensive care-geneeskunde betekent dit dat de intensivist en insturend/verwijzend specialist ieder zijn eigen specifieke verantwoordelijkheid heeft voor de zorg van de patient. Er is dus sprake van gedeelde verantwoordelijkheid. Als een patient op grond van bepaalde criteria of indicaties wordt overgedragen aan een IC-afdeling, dan is de logische implicatie daarvan dat de insturen/verwijzend (orgaan)specialist de primaire verantwoordelijkheid voor de
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
35
behandeling overdraagt aan de intensivist. Dit betekent onder meer dat gedurende het verblijf op de IC een insturend (orgaan)specialist geen eigenmachtige beslissingen neemt ten aanzien van de medisch-inhoudelijke behandeling. Er is dan altijd overleg met de intensivist geboden. Maar ook het omgekeerde geldt: als de zorg voor een patiënt door een insturend/verwijzend (orgaan)specialist is overgedragen aan een intensivist, is de intensivist daarmee niet automatisch gerechtigd eigenmachtig alle beslissingen te nemen. Bij beslissingen inzake aangelegenheden die (mede) verband houden met de deskundigheid van de insturend specialist, behoort de intensivist met deze specialist te overleggen. Meer in algemeen betekent dit dat ertussen insturend/verwijzend specialist en intensivist goede werkafspraken moeten worden gemaakt. De verantwoordelijkheid voor het maken van deze afspraken op de IC berust bij de intensivist (procedurele verantwoordelijkheid). Juridisch betekent gedeelde verantwoordelijkheid echter niet per definitie gedeelde aansprakelijkheid. Wat dat betreft moet er onderscheid worden gemaakt tussen civielrechtelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Civielrechtelijke aansprakelijkheid (schadevergoeding na een medische fout) is geregeld via de WGBO. Daarbij is echter niet van belang met wie de patient een behandelingsovereenkomst heeft gesloten, omdat het ziekenhuis als zodanig civielrechtelijk aansprakelijk is (WGBO, centrale aansprakelijkheid). Relevant is dan de vraag of er een fout is gemaakt e niet, of veel minder, wie dat heeft gedaan. In het tuchtrecht daarentegen is elke behandelaar wel individueel aanspreekbaar voor zijn/haar handelen, maar alleen voor handelen of nalaten dat binnen zijn/haar deskundigheid/verantwoordelijkheid valt. Zo kan een insturend/verwijzend specialist niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk wordt gesteld voor verwijtbaar handelen of nalaten van een intensivist, en omgekeerd (tenzij betrokkene van dat verwijtbaar handelen of nalaten op de hoogte was en heeft verzuimd er iets aan te doen). Bijlage A.7. Wet op de Geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) Patiënten en hulpverleners hebben rechten en plichten. Deze staan vastgelegd in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Deze wet is van belang voor iedereen die met medische zorg te maken krijgt. Zodra een arts een patiënt gaat onderzoeken of behandelen, is sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Ook medische keuringen vallen onder de WGBO. De wet heeft tot doel de rechtspositie van de patiënt te versterken. De WGBO stelt regels voor: Het recht op informatie door de hulpverlener; Toestemming voor een medische behandeling; Inzage in het medisch dossier; Geheimhoudingsverplichting voor de hulpverlener; Het recht op privacy tijdens een medische behandeling; Vertegenwoordiging van patiënten die niet zelf kunnen beslissen. Naast rechten hebben patiënten ook plichten: De patiënt moet de zorgverlener goed, eerlijk en volledig op de hoogte stellen van zijn problematiek. Met de juiste informatie kan de zorgverlener sneller en beter een diagnose stellen en kan hij beter zorg verlenen. De patiënt moet zo veel mogelijk met de zorgverlener meewerken en adviezen opvolgen. Tips, checklists en handleidingen De wet heeft ook een praktische vertaling gekregen in een aantal hulpmiddelen, zoals tips, checklists en handleidingen. Deze gaan over informatie en toestemming, dossier en bewaartermijnen en de toegang tot patiëntengegevens. Deze handleidingen staan op de site van de KNMG. Hier staan bijvoorbeeld ook tips voor patiënten voor het gesprek met een arts.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
36
Wettekst De bepalingen over de overeenkomst inzake de geneeskundige behandeling staan in afdeling 5 (artikelen 446 t/m 468) van Titel 7 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Bijlage A.8. Artikel “Leerzame openheid” Volgt. Bijlage A.9. Brief en checklist medische overplaatsing Volgt. Bijlage A.10. Document over het al dan niet afgeven van een verklaring van natuurlijke dood. Op basis van de Wet op de lijkbezorging mag een verklaring van overlijden alleen worden afgegeven door de behandelend arts of de gemeentelijk GGD-arts. De arts dient voor het afgeven van een overlijdensverklaring overtuigd te zijn dat de dood is ingetreden door een natuurlijke oorzaak; deze overtuiging is alleen te krijgen door schouw van het lichaam en onderzoek naar de feiten en omstandigheden. In alle gevallen van twijfel aan een natuurlijke dood of wanneer expliciet sprake is van een niet-natuurlijke dood neemt de behandelend arts contact op met de gemeentelijk GGD-arts of met de politie. Bij twijfel aan een natuurlijke dood dient de dood als niet-natuurlijk te worden beschouwd. In geval van overlijden van een minderjarige (patiënten jonger dan 18 jaar) dient de behandelend arts altijd vóór het afgeven van de verklaring van overlijden contact op te nemen met de gemeentelijk GGD-arts. De behandelend arts moet de GGD-arts informeren over zijn mening ten aanzien van de doodsoorzaak van de overleden minderjarige. (conform regeling Nader Onderzoek Doodsoorzaak Overleg Minderjarigen, art 7, Wet op lijkbezorging 2010) Men spreekt van een natuurlijke dood bij: • Ieder overlijden dat uitsluitend het gevolg is van spontane ziekte en/of ouderdom; • Overlijden ten gevolge van complicaties van medisch juist geïndiceerde en technisch juist uitgevoerde handelingen. Men spreekt van niet-natuurlijke dood bij: • Ieder overlijden dat (mede) het gevolg is van uitwendig (fysisch of chemisch) geweld, ook wanneer dit niet door menselijk toedoen is veroorzaakt, alsmede overlijden waarbij sprake is van opzet of schuld (ongeval, vergiftiging, misdrijf of suïcide); • Bij euthanasie (zie hiertoe het JBZ-protocol inzake euthanasie); • Bij overlijden ten gevolge van de complicaties na een medisch niet juist geïndiceerde en/of technisch niet juist uitgevoerde handeling. Een arts kan zich volgens de Wet op de lijkbezorging ‘behandelend arts’ noemen als hij in staat is geweest ‘tijdens het leven middels onderzoek tot een diagnose te komen’. De arts dient zichzelf de volgende vragen te stellen: • Ben ik gezien mijn relatie tot de overledene bevoegd om overlijden vast te stellen? • Ben ik gekwalificeerd behandelend arts? • Heb ik voldoende medische informatie of kan ik die op enige wijze verkrijgen? • Leiden de informatie en bevindingen tot overtuigd zijn van een natuurlijke dood? • NB. Indien de hoofdbehandelaar ten tijde van overlijden afwezig is neemt diens waarnemer de rol van ‘behandelend arts’ over ook wanneer deze geen daadwerkelijke handelingen verricht heeft t.a.v. de overledene. Het gaat er om dat de aanwezige arts vanuit het dossier en
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
37
zijn eigen professionele deskundigheid een oordeel kan vellen over het al dan niet natuurlijk overlijden van de betrokken patiënt. Algemene leidraad. In alle gevallen van twijfel over natuurlijke/niet natuurlijke dood alsmede bij twijfel over het verplaatsen van de overleden patiënt dient direct contact opgenomen te worden met de GGD-arts om de vervolgprocedure vast te stellen. In principe wordt uitgegaan van de uitgangspunten in dit protocol. Hiervan kan in bedoeld overleg tussen GGD-arts en (behandelend) arts worden afgeweken. Bij het vaststellen van een niet-natuurlijke dood is een aantal begrippen relevant: • Keten van gebeurtenissen: Vaak is het overlijden het eind van een keten van gebeurtenissen. Als aan het begin van deze keten een ‘niet-natuurlijke gebeurtenis’ staat, blijft het overlijden een niet-natuurlijk overlijden ook al zijn de tussenliggende gebeurtenissen ‘natuurlijk’. Voorbeeld: een persoon wordt aangereden op de fiets en breekt hierbij een been. Na de complicaties van trombosebeen en longembolie overlijdt deze persoon na 3 weken. De doodsoorzaak blijft niet-natuurlijk, waarbij de inschakeling van de gemeentelijke GGD-arts nodig is. • Oorzakelijk verband: Er dient een oorzakelijk verband te zijn tussen het letsel en het overlijden. Het is logisch, dat naarmate er meer tijd verstrijkt, het oorzakelijk verband zwakker wordt. Een concrete tijd is hierbij niet aan te geven. Bij chronische aandoeningen beschouwt men het overlijden als een natuurlijke dood. Bij twijfel is overleg met de gemeentelijke GGD-arts nodig. Voorbeeld: een persoon met een acute alcoholintoxicatie overlijdt aan een niet-natuurlijke doodsoorzaak. Een chronische alcoholist overlijdt aan de gevolgen van een chronische intoxicatie en dit wordt beschouwd als een natuurlijke doodsoorzaak. • Bespoediging van het overlijden / knik in de levenslijn: Soms is niet precies vast te stellen waaraan iemand is overleden. Dan kan gekeken worden naar de levensverwachting van de persoon vóór het letsel. Is deze levensverwachting door het letsel gewijzigd, met ander woorden: is er een knik opgetreden in de levenslijn door het letsel? Dit is een vaak gestelde vraag bij overleden bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen. Voorbeeld: een demente man verblijft op een gesloten afdeling van een verpleeghuis, komt ten val en loopt hoofdletsel op. Hij liep met hulp van een looprekje veelvuldig rond op de afdeling. Na 2 dagen wordt hij toenemend suf en overlijdt na 5 dagen. Er is hier een knik in de levenslijn. GGD-arts/gemeentelijk GGD-arts 073-6404260; direct dienstdoende forensisch arts aan de lijn. De actuele versie van dit document is te vinden op DKS, nummer 011725
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
38
DEEL B
Opleidingsplan Kindergeneeskunde JBZ Het lokale opleidingsplan kindergeneeskunde JBZ in engere zin
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
39
B.1
Inleiding
Per 1-1-2011 is het herziene landelijke opleidingsplan kindergeneeskunde GOED II van kracht. Dit raamplan is binnen het cluster OOR-ON vertaald naar een regionaal opleidingsplan waarin de verdeling van de thema's over de stages, het regionaal cursorisch onderwijs, het portfoliobeleid, de docentprofessionalisering, de verplichte cursussen, en de verdeling van stages in de ‘common trunk’ en het laatste opleidingsjaar zijn vastgelegd. Binnen het OOR-ON wordt de opleiding kindergeneeskunde verzorgd door: Ziekenhuis UMC St Radboud Canisius Wilhelmina Ziekenhuis Jeroen Bosch Ziekenhuis Ziekenhuis Rijnstate
Opleider dr. J.M.T. Draaisma dr. B.A. Semmekrot mw. dr. E. de Vries mw. dr. A.M. Landstra
Plaatsvervangend opleider dr. M.O. Hoekstra dr. G.P.J.M. Gerrits dr. J.A.M. Widdershoven mw. dr. P.A. van Setten
In dit stuk (deel B) wordt het lokale opleidingsplan kindergeneeskunde in engere zin voor het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) vastgelegd. In de Inleiding wordt in het kort de achtergrond geschetst van het deel van de opleiding tot kinderarts dat in het JBZ wordt gevolgd, inclusief de verantwoordelijken voor de opleiding tot kinderarts. Vervolgens wordt in paragraaf 2 een toelichting gegeven op de opleiding zelf en de verschillende onderdelen daarvan. Een overzicht van de opleiding is hierin opgenomen. Paragraaf 3 bevat een inleiding over het portfolio van de AIOS. Hierin staan de stages verder uitgewerkt. In deel C worden de opbouw van en consequenties voortvloeiende uit het bijhouden van een portfolio verder uitgewerkt. Het bevat een toelichting op het gebruik van de toetsinstrumenten. In deel A staan de rechten en plichten van AIOS én ANIOS in het JBZ vermeld, in deel D staat een checklist betreffende organisatorische zaken. In deel E is het competentieprofiel van de kinderarts als bijlage opgenomen. Dit Opleidingsplan Kindergeneeskunde JBZ wordt zowel aan alle AIOS als aan alle ANIOS kindergeneeskunde ter beschikking gesteld bij aanvang van hun aanstelling in het JBZ; kennisnemen van en handelen naar de inhoud ervan is voor alle arts-assistenten op de afdeling Kindergeneeskunde verplicht. Ook alle kinderartsen werkzaam in het JBZ worden geacht zichzelf regelmatig op de hoogte te houden van de meest recente versie van het Opleidingsplan Kindergeneeskunde JBZ, de inhoud ervan te onderschrijven, en ernaar te handelen. B.1.1. Het specialisme kindergeneeskunde Een kinderarts is een medisch specialist die getraind is in het diagnosticeren en behandelen van een grote verscheidenheid aan ziekten en problemen bij kinderen. Dit doet hij11 op basis van gedegen kennis van de normale groei en ontwikkeling en van een breed scala aan klinische aandoeningen die hij tegenkomt bij zuigelingen, kinderen en adolescenten. Een kinderarts betrekt belangrijke sociale- en omgevingsfactoren die van invloed zijn op de gezondheid en het welbevinden van opgroeiende kinderen en hun families in zijn werk. Daarnaast heeft hij een unieke rol in ethische besluitvorming en de preventie van ziekten. Ook de samenwerking en afstemming van de zorg met de ouders/verzorgers van het opgroeiende kind, behoort tot het werkterrein van een kinderarts. Verder wordt van een kinderarts verwacht dat hij op verschillende niveaus informatie verstrekt aan kind, ouders en, daar waar nodig en toegestaan, aan andere personen in de directe omgeving van de patiënt (competentieprofiel is opgenomen in deel E, bijlagen). Een kinderarts werkt direct of indirect samen met verpleegkundigen, functieassistenten, administratief medewerkers, alle in het ziekenhuis aanwezige medisch specialisten, jeugdartsen en huisartsen. Continuïteit en coördinatie van medische zorg zijn sleutelbegrippen als het om de rol en positie van een kinderarts gaat. Een kinderarts is hoofdbehandelaar van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten en coördineert de contacten met alle andere hulpverleners, medisch en paramedisch, in het ziekenhuis en daarbuiten. Hij is daarmee verantwoordelijk voor de coördinatie en continuïteit van zorg voor zijn patiënt. 11
Overal waar hij staat, wordt uiteraard ook zij bedoeld.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
40
Een kinderarts handelt volgens vastgestelde medische kaders (anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek, diagnose, therapie; NLS/APLS principes, reanimatieprotocollen) en houdt rekening met de specifieke omstandigheden van de patiënt en zijn begeleiders. Een kinderarts ziet erop toe dat hij zich bekwaamt en blijft bekwamen in kennis en vaardigheden die van hem in de uitoefening van zijn functie worden verwacht. Hij participeert in de voor hem relevante overlegstructuren. Voorts zorgt hij voor onderlinge afstemming en overleg met collega kinderartsen en draagt hij bij aan de ontwikkeling van het vakgebied. Een kinderarts draagt zorg voor regelmatig overleg met specialistische vakgroepen en huisartsen. In onderling overleg worden richtlijnen voor behandelingen opgesteld. De kinderartsen in het JBZ houden zich aan de regels en richtlijnen die lokaal opgesteld zijn en verwoord worden in het document medische staf, en aan de relevante interne en landelijke protocollen. Indien hiervan weloverwogen wordt afgeweken wordt dit schriftelijk en afdoende beargumenteerd in de patiëntenstatus vastgelegd door de verantwoordelijke kinderarts die deze beslissing heeft genomen. B.1.2. De afdeling Kindergeneeskunde van het JBZ in relatie tot opleiding en toekomstperspectief In het JBZ werken 13 kinderartsen met een totaal van circa 11 fte. Alle kinderartsen zijn vakinhoudelijk breed georiënteerd op alle aspecten van de eindtermen van de opleiding. Daarnaast zijn een aantal van hen erkend subspecialist: - mw. dr. J. Deckers-Kocken, kinderarts-MDL - mw. J.W.F.M. Jacobs, kinderarts-neonatoloog - dr. P. Jira, kinderarts-neonatoloog - dr. G.A.H. van Mil, kinderarts-endocrinoloog - mw. dr. E. de Vries, kinderarts-infectioloog/immunoloog. -
Daarnaast zijn bepaalde kinderartsen verantwoordelijk voor een of meer aandachtsgebieden: mw. dr. E. de Vries, Downteam, mw. drs. J.W.F.M. Jacobs, dr. G.A.H. van Mil, mevr drs. A. Schuitema: diabeteszorg drs. J. de Witte: benigne hematologie van de kinderleeftijd, kinderreumatologie mevr. drs. A. van der Weij: kinderoncologie dr. G.A.H. van Mil: obesitas dr. P. Jira: kindernefrologie en -urologie dr. J.A.M. Widdershoven: kindercardiologie en kinderpsychiatrie (m.n. anorexia nervosa) Er zijn speciale spreekuren voor: Downsyndroom (mw. dr. E. de Vries) Immunologie (mw. dr. E. de Vries) Allergologie (mw. dr. E. de Vries) Diabetes (mw. drs. J.W.F.M. Jacobs, dr. G.A.H. van Mil, mevr drs. A. Schuitema) Oncologie (mevr. drs. A. van der Weij) Reumatologie (drs. J. de Witte) Cardiologie (dr. J.A.M. Widdershoven i.s.m. dr. R. Tanke uit het UMC St Radboud) Pre- en dysmaturen (follow-up poli, verzorgd door dr. P. Jira en mw. J.W.F.M. Jacobs i.s.m. paramedici zoals logopedie en fysiotherapie)
B.1.3. De opleidingsgroep De opleidingsgroep is verantwoordelijk voor de kwaliteit, inhoud en vormgeving van de opleiding tot kinderarts in het JBZ in nauwe samenwerking met de partners binnen het OOR-ON.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
41
Alle kinderartsen in het JBZ werken actief samen voor een kwalitatief hoogstaande opleiding. Hierin hebben een aantal specialisten extra taken en verantwoordelijkheden, die als volgt zijn verdeeld. Mw. dr. E. de Vries is de opleider. Zij is primair verantwoordelijk voor alle zaken die de opleiding betreffen: - aanvragen en coördineren van de opleidingsvisitatie - implementeren van het nieuwe opleidingscurriculum - ontwikkelen en implementeren van nieuwe kwaliteitsinstrumenten - bewaking van de voortgang van de opleiding - samenstelling onderwijsrooster - coördineren overlegmomenten met AIOS en ANIOS - bewaken en begeleiden wetenschappelijke activiteiten van AIOS en ANIOS - indeling stages, supervisoren, mentoren, werkrooster van AIOS en ANIOS - carrièreplanning en -begeleiding van AIOS en ANIOS - overleg binnen het OOR-ON, inclusief sollicitatierondes voor AIOS - overleg met de opleidersgroep in Antwerpen, inclusief sollicitatierondes voor AIOS - overleg binnen het OKAZ - begeleiding van AIOS middels introductiegesprek, en voortgangsgesprek elke 6 weken, om en om gedurende een heel en een half uur - een half uur observatie van AIOS in hun dagelijks werk elke 6 weken - monitoren en bijhouden van de voortgang van de opleiding van de individuele AIOS door: - controle portfolio’s - houden van voortgangsgesprekken en toetsingsmomenten conform de regelgeving van CCMS/MSRC Dr. J.A.M. Widdershoven is de plaatsvervangend opleider. Hij neemt de verantwoordelijkheden van de opleider waar in geval van afwezigheid of ziekte. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor: het afhandelen van open sollicitaties naar een ANIOS-positie sollicitatierondes voor ANIOS organiseren en aanname regelen begeleiding van ANIOS middels introductiegesprek (een uur) en voortgangsgesprek elke 6 weken (een half uur) KPB’s, portfolio’s, checklist, inwerkperiode en ‘luisterend oor’ ANIOS indeling NLS-training APLS-onderwijs financiële zaken met betrekking tot AIOS en ANIOS organisatie Klinische Conferenties en PAOK in OOR-ON verband Mw. J.W.F.M. Jacobs is mede verantwoordelijk voor het werkrooster, en coördineert de NLStrainingen. De gehele opleidingsgroep is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de opleiding conform het lokale opleidingsplan. Dit opleidingsplan is afgeleid van het landelijk opleidingsplan van de opleiding tot kinderarts (GOED II) en de uitwerking daarvan in het regionale opleidingsplan kindergeneeskunde OOR-ON. Het plan voldoet aan de gestelde eisen en aan de regelgeving met betrekking tot het specialisme Kindergeneeskunde (kaderbesluit en specifiek besluit CCMS, KNMG, 2010). Ieder lid van de opleidingsgroep volgt regelmatig onderwijs en/of nascholing de nieuwe opleiding en opleidingsinstrumenten betreffende, en heeft een proactieve rol in het toepassen van alle opleidingsinstrumenten in de dagelijkse praktijk.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
42
De gehele opleidingsgroep is zich ervan bewust dat AIOS aanwezig zijn om opgeleid te worden, en handelt daar dan ook naar; dat wil zeggen dat de productie niet leidend is bij het verdelen van taken voor de AIOS, maar veeleer het creëren van relevante opleidingsmomenten. B.1.4. Onderlinge communicatie De verschillende overlegmomenten, bedoeld om de organisatie, de uitvoering en de kwaliteit van de opleiding vorm te geven staan hieronder vermeld. Regionaal Opleidersoverleg Kindergeneeskunde OOR-ON Doel: Volgen ontwikkeling AIOS over regionale instellingen heen. Toetsing en afstemming opleidingsschema’s regionale opleidingsinstellingen Toetsing en afstemming lokale opleidingsplannen aan regionaal opleidingsplan Toetsing en aanscherping regionaal opleidingsplan aan landelijke kaders Evaluatie en afstemming opleidingszaken in regionaal verband Selecteren van nieuwe arts-assistenten voor de opleiding Frequentie: 4 maal per jaar te Nijmegen of Soeterbeeck. Centrale Opleidings Commissie (COC) van het JBZ Doel: Evaluatie en afstemming opleidingszaken (organisatorisch en inhoudelijk) in JBZ-verband met als doel om met elkaar de kwaliteit van de opleiding tot medisch specialist vorm te geven, te bewaken en te bevorderen conform de regelgeving CCMS (Kaderbesluit 2010). Frequentie: 5x per jaar op maandag van 17.00 – 18.30 uur. Deelnemers: Opleiders JBZ en/of plaatsvervangend opleiders JBZ, afgevaardigde AIOS, afvaardiging Raad van Bestuur, manager Leerhuis en afhankelijk van de agenda inhoudsdeskundigen op uitnodiging. Vergadering kinderartsen – arts-assistenten Doel: Lopende opleidingszaken (organisatorisch en inhoudelijk) worden besproken. Frequentie: 1x per 6 weken op dinsdag van 12.30-13.30 uur; om en om met zakelijke agendapunten en 'sociaal'. Deelnemers: A(N)IOS, opleider, plaatsvervangend opleider, kinderartsen. Agenda en notulen worden door de 'oudste' (langstzittende) AIOS opgesteld in overleg met de opleider en gestuurd naar alle A(N)IOS en leden van de opleidingsgroep. B.2
De opleiding kindergeneeskunde in het Jeroen Bosch Ziekenhuis
B.2.1. Opbouw van de opleiding Het JBZ verzorgt de stage algemene pediatrie die deel uit maakt van de zogenaamde 'common trunk'. De stage heeft een duur van 18 maanden en vindt in principe plaats aan het begin van de opleiding. Daarnaast biedt het JBZ voor de laatste fase van de opleiding (differentiatiejaar) AIOS de gelegenheid zich nader in één van de deelgebieden van de kindergeneeskunde te specialiseren (verdiepings- en profileringsstages). B.2.2. Stages 'common trunk'
-
De AIOS doorloopt drie stages van elk zes maanden op de volgende afdelingen: couveuseafdeling kinderunit
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
43
-
algemene polikliniek
Daarnaast heeft iedere AIOS vanaf het begin van de opleidingsperiode in het JBZ al een eigen spreekuur. Dit spreekuur biedt de AIOS de mogelijkheid om “eigen” patiënten, met name de kinderen met een chronische aandoening, voor een langere periode te volgen. Ook woont de AIOS zoveel mogelijk specialistische spreekuren bij, ter verdieping van zijn kennis. Tijdens de algemene pediatrie stage van 18 maanden worden de vaardigheden sociale pediatrie ingevuld: - 2 halve dagen meelopen op het consultatiebureau - 2 halve dagen bureau jeugdzorg - halve dag MKD - halve dag AMK - 2 halve dagen schoolartsendienst meelopen - 2 halve dagen facultatief (bureau jeugdzorg, centra voor jeugd en gezin, kinderrevalidatie, kinderpsychiatrie, mythylschool, sociaal pediater, speciaal spreekuur leer- en gedragstoornissen, KDV voor geretardeerde kinderen, instellingen voor gehandicapte kinderen) In totaal wordt de AIOS hiervoor 1 week volledig uitgeroosterd, dat kan over meerdere weken verdeeld zijn. Tevens woont de AIOS tenminste 2 besprekingen kindermishandeling / AMK bij. B.2.3. Verdiepings- en profileringsstages differentiatiejaar In het JBZ worden de volgende verdiepings- en profileringsstages aangeboden: - kinderimmunologie/infectieziekten - kinderpsychiatrie B.2.4. Van thema’s naar taken (algemeen en themagebonden) De inhoud van de Kindergeneeskunde wordt samengevat weergegeven in 13 thema’s. Deze thema’s zijn rechtstreeks afgeleid uit de 22 “ziektebeelden en systemen” van het NVK rapport12 (zie tabel 1). De themakaarten zijn in 3 facetten onderverdeeld. Ten eerste zijn de bekwaamheden, geformuleerd als themagebonden taken, zoals een kinderarts die uitvoert gedefinieerd. Deze beschrijven globaal de vaardigheden en kennis die een kinderarts dient te bezitten per thema. Het vakgebied kindergeneeskunde is groter dan de som van deze delen; de kinderarts is integraal verantwoordelijk voor zorg en welzijn van de patiënt. Ten tweede worden de thema’s binnen de opleiding competentiespecifiek getoetst via Kenmerkende Beroeps Situaties (KBS) Deze KBS-en zijn met een bekwaamheidsverklaring per thema opgenomen. Ten derde worden specifieke ziektebeelden en problemen die aan bod kunnen komen binnen deze thema’s als checklist onder aan de themakaarten benoemd. Thema’s zijn niet noodzakelijkerwijs gebonden aan één stage. Binnen het opleidingscluster is vastgelegd in welk deel van de opleiding (algemeen/academisch/beide) de AIOS een thema aangeboden krijgt. In de beschrijving van de stages staat aangegeven welke thema’s voor de stage relevant zijn. Daarnaast zullen per AIOS, afhankelijk van diens ervaring, specifieke afspraken hierover worden gemaakt. Deze thema’s dekken de opleiding inhoudelijk, maar geven de groei van de AIOS gedurende de opleiding niet weer. Een AIOS hoort door de jaren heen een andere rol in te nemen en op andere 12
Rapport “Herziening Opleiding Kindergeneeskunde”. NVK, Blauwdruk fase 1; oktober 2004. Vastgesteld ledenvergadering 4 november 2004, Veldhoven
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
44
aspecten te worden beoordeeld. De groei van de AIOS is terug te vinden in items per competentie waarop hij beoordeeld wordt, gekoppeld aan kernactiviteiten binnen de opleiding. Om deze groei vast te leggen is een generiek thema XIV toegevoegd “competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding”. Er is gekozen voor een indeling naar niveau jaar 1, 3 en 5. Per competentie zijn een aantal elementen benoemd met een bijbehorend gewenst globaal ontwikkelingsniveau op deze ijkpunten. Om deze competenties een duidelijke plaats te geven binnen de context van het werk van de AIOS zijn ze vervolgens gekoppeld aan kernactiviteiten in de opleiding. Tabel 1: Thema’s kindergeneeskunde 1)
Acute geneeskunde en intensive care geneeskunde
8)
Hematologie/oncologie
2)
Immunologie en bewegingsapparaat, chirurgie
9)
Infectieziekten
3)
Psychosociale problematiek (gedrag, adolescentie)
10)
Neonatologie/perinatologie
4)
Cardiovasculair systeem
11)
Nefrologie en urologie
5)
Endocrinologie en metabole ziekten
12)
Pulmonologie
6)
Gastro-enterologie en voeding
13)
Huid, KNO en oogheelkunde
7)
Neurologie en psychomotore ontwikkeling
22 ziektebeelden en systemen worden samengevoegd tot 13 thema’s
B.2.5. Beheersingsniveaus Omwille van het vaststellen van het ‘overall functioneren’ van de AIOS op de verschillende thema’s zal, na het afsluiten van een stage, mede gelet op de resultaten van de verschillende KBS’en die met betrekking tot een bepaald thema bij de AIOS zijn getoetst, het bereikte bekwaamheidsniveau van de AIOS worden aangegeven. Hierbij zal worden gerefereerd aan de mate van supervisie die de AIOS bij de uitvoering van de verschillende taken binnen dit thema nog nodig heeft. Op dezelfde wijze zal ook het functioneren van de AIOS met betrekking tot de verschillende vaardigheden vastgesteld worden. Voor de beoordeling wordt gebruikt gemaakt van een vijfpuntschaal. Deze schaal loopt van onvoldoende/zeer zwak (1), beneden verwachting (2), voldoende/conform verwachting (3), boven verwachting (4) naar uitstekend (5). Impliciet betekent dit tevens dat er een oordeel gevormd wordt over het niveau van Medisch Handelen gerelateerd aan de piramide van Miller13 vertaald naar een medische context. 1. de AIOS heeft adequate kennis van het onderwerp; 2. de AIOS kan de bij dit thema behorende taken uitvoeren, maar onder strikte supervisie; 3. de AIOS kan de bij dit thema behorende taken onder beperkte supervisie uitvoeren; 4. de AIOS kan de bij dit thema behorende taken zonder supervisie uitvoeren; 5. de AIOS superviseert en onderwijst anderen adequaat t.a.v. de bij dit thema behorende taken. Voor de eerste vier opleidingsjaren geldt dat de AIOS in elke stage altijd getoetst dient te worden op algemene taken en op een aantal KBS’en gekoppeld aan een thema. Gesteld wordt dat na afloop van de ‘common trunk' van 4 jaar alle thema’s aan bod gekomen moeten zijn. Voor jaar 5 van de opleiding geldt dat binnen de thema’s die dan aan bod komen de AIOS gaat functioneren op niveau 4 van Miller. Eveneens wordt verwacht dat de taken op de generieke kaart tenminste voldoende worden beoordeeld. Van de AIOS wordt verwacht dat er een toename plaatsvindt in het zelfstandig functioneren (afname supervisie) in steeds complexere situaties. Het kennen van eigen grenzen (en daarmee tijdig
13
Miller, GE. The assessment of clinical skills/competence/performance. AC. Med. 1990;65(9 supp):S63-S67.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
45
inschakelen van hulp) zijn belangrijke competenties die gedurende de opleiding ontwikkeld worden. Per stage is aangegeven op welk niveau een thema (of onderdeel daaruit) beheerst moet worden. Gedurende de stages zullen niet alle onderdelen uit een thema aan bod komen, dit is namelijk mede afhankelijk van het aanbod van patiënten. Aan het einde van de stages zal met de AIOS bekeken worden wat niet behaald is. Deze onderdelen zullen in de volgende stages in de academie meegenomen worden. Een en ander zal vastgelegd worden in het portfolio van de AIOS en in de overdracht naar de opleider in het academisch ziekenhuis St Radboud. Tenzij blijkt dat een thema al volledig wordt beheerst aan het einde van de 18 maanden stage algemene pediatrie, zullen de themakaarten altijd in het academisch ziekenhuis St Radboud worden afgetekend. B.2.6. Opleidingsactiviteiten Het opleiden vindt met name op de werkplek plaats, tijdens de patiëntenzorg. Op elk moment kan er geleerd worden. De AIOS neemt tijdens de stages deel aan de relevante opleidingsmomenten waar hij op dat moment stage loopt. Het onderwijsmoment zit in de dagelijkse feedback op het functioneren die een AIOS krijgt door verschillende professionals in de directe werkomgeving. De onderwijsmomenten die zich verder voordoen betreffen onder meer de overdracht, grote visite en patiëntenbesprekingen, multidisciplinair overleg, evidence based medicine (EBM), radiologie, research, pathologie/mortaliteit en follow-up besprekingen, journal clubs, subspecialistische bijeenkomsten en Klinische Conferenties. Met behulp van een feedbackinstrument wordt overzichtelijk de ontwikkeling van de AIOS gevolgd. Toetsinstrumenten zijn dagelijkse feedback (niet geformaliseerd in formulieren), Korte Praktijk Beoordelingen (KPB’s) en 360 graden feedback. Voor de ontwikkeling van kennis en wetenschap wordt o.a gebruik gemaakt van referaten en CAT. In Deel C worden de verschillende instrumenten toegelicht. B.2.7. Voortgang en beoordelen Om de ontwikkeling en voortgang van de AIOS tijdens de stages te monitoren en bij te stellen zullen regelmatig gesprekken worden gevoerd. In de volgende tabel zijn deze overzichtelijk opgenomen. Op basis van het portfolio (en de beoordeling van supervisoren) wordt de voortgang besproken. Activiteit Voor aanvang stage ‘common trunk’ Tijdens de stage algemene pediatrie van de ‘common trunk’
In het eerste jaar van de ‘common trunk’ ieder kwartaal en vanaf het tweede jaar per half jaar
Geschiktheidsbeoordeling
Instrument Introductie gesprek met opleider, daarna met supervisor 1e stage Kort gesprek met supervisor gevolgd door gesprek met opleider elke 6 weken als geen voortgangsgesprek plaatsheeft Voortgangsgesprek, eerst met supervisor, daarna met opleider, formuleren doelen voor de volgende periode
Beoordeling
Actie Introductieformulier en gespreksverslagen in portfolio voegen, POP opstellen Gespreksverslagen in portfolio, POP bijwerken
Wie AIOS, opleider, supervisor
Themakaarten, KBS, KPB, 360o feedback, zelfreflectie, briefbeoordelingen, CAT, kennistoets, gegevens portfolio. Thema’s bespreken voor de komende periode. Beoordelingsformulier. Kennistoets, KBS,
AIOS, opleider cq. plaatsvervangend opleider, supervisor
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
AIOS, opleider, supervisor
Opleider en
46
aan het einde van het eerste jaar van de ‘common trunk’ Tijdens een verdiepingsstage
Tijdens een profileringsstage
opleidingsgroep
KPB’s, 360 graden feedback, portfolio
supervisoren
Introductiegesprek voor aanvang, voortgangsgesprek na 6 weken, eindgesprek na 3 maanden, toetsend theoriegesprek in 1e maand, formuleren doelen voor de volgende periode Introductiegesprek voor aanvang, voortgangsgesprek elke 6 weken, eindgesprek na 3 maanden, toetsend theoriegesprek in 1e maand, formuleren doelen voor de volgende periode
KBS, CAT, KPB’s, PICO/EBM/richtlijn, gespreksverslagen in portfolio, POP bijwerken
AIOS, stagebegeleider
KBS, CAT, KPB’s, PICO/EBM/richtlijn, wetenschappelijk product, gespreksverslagen in portfolio
AIOS, stagebegeleider
B.2.8. Cursorisch onderwijs Cursorisch onderwijs is onderwijs dat zich buiten de patiëntenzorg afspeelt, maar wel een duidelijk verband heeft met de patiëntenzorg. Het gaat hierbij om onderwijs op het gebied van algemene kennis, vakinhoudelijke kennis, vaardigheden en gedrag (waar mogelijk te realiseren met behulp van e-learning). Het (clustergebonden) regionaal cursorisch onderwijs beslaat in de ‘common trunk’ een cyclus van 4 jaar, die voor alle AIOS van de eerste vier jaargroepen verplicht is. Dit onderwijs is locatie-overstijgend. Maand 2011 januari februari maart april
Dag 19 16 16 20
Onderwerp Kinderdermatologie Oogheelkunde Keel-‐, neus-‐ en oorheelkunde Kindernefrologie
Aanspreekpunt
mei juni september oktober november
18 15 21 19 16
Kindernefrologie Kindernefrologie Kinderurologie Kindergynaecologie Kinderchirurgie
december 2012 januari februari maart april
21 18 15 21 18
Kinderchirurgie Kinderorthopedie Kinder IC Kinder IC Kinderpulmonologie
mei juni september
16 20 19
Kinderpulmonologie Kinderpulmonologie Kinderoncologie/hematologie
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
Bijzonderheden toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur
47
oktober november
17 21
Kinderoncologie/hematologie Kindercardiologie
december 2013 januari februari maart april
19 16 20 20 17
Kindercardiologie Kinderpsychiatrie Klinische genetica Kinderrevalidatie Kinderneurologie
mei juni september oktober november
15 19 18 16 20
Kinderneurologie Kinderneurologie Kindergastro-‐enterologie Kindergastro-‐enterologie Metabole ziekten
december 2014 januari februari maart april
18
Metabole ziekten
15 19 19 16
Kinderinfectieziekten Kinderimmunologie Kinderreumatologie Kinderendocrinologie
mei juni september oktober november
21 18 17 15 19
Kinderendocrinologie Kinderendocrinologie Neonatologie Neonatologie Algemene kindergeneeskunde
december
17
Algemene kindergeneeskunde
toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur toets van 14.00-‐16.00 uur
B.2.9. Lokaal onderwijs Binnen de sectie kindergeneeskunde regelt de 'oudste' (langstzittende) AIOS het lokale onderwijs en verdeelt de tijdschriften over de arts-assistenten en kinderartsen ten behoeve van de journal club. Het JBZ-breed vakgroepoverstijgend onderwijs wordt georganiseerd door het Leerhuis en is toegankelijk voor alle AIOS. B.2.10. Wetenschappelijk onderzoek Wetenschappelijk onderzoek neemt binnen het JBZ een belangrijke plaats in: als STZziekenhuis vormt wetenschap naast opleiden en topklinische zorg één van de drie peilers. Ter ondersteuning van de wetenschappelijke activiteiten is het Wetenschapsbureau opgericht, waar twee stafmedewerkers en een secretaresse werkzaam zijn. Er worden door het Leerhuis diverse cursussen aangeboden waarmee onderzoeksvaardigheden kunnen worden ontwikkeld. In het beleidsplan 'Zorg voor Wetenschap' zijn de speerpunten van onderzoek binnen het JBZ op de kaart gezet. Ook binnen de opleiding tot kinderarts hoort wetenschap een duidelijke plaats te krijgen. Dit wordt gerealiseerd door het regelmatig houden van EBM-besprekingen tijdens de grote visite, het maandelijks organiseren van een Journal Club, en het uitwerken van CATs in het portfolio. Daarnaast is er de verplichting de Periodieke Klinische Conferenties van het cluster bij te wonen en tijdens de stage van anderhalf jaar in het Jeroen Bosch Ziekenhuis tenminste één wetenschappelijk product in de vorm van een publicatie in een peer reviewed tijdschrift af te ronden. Eventueel kan dit worden ingevuld met een voordracht gehouden op een (inter)nationaal congres of Periodieke Klinische Conferentie, maar alleen indien de opleider van de algemene stage hiermee akkoord gaat na
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
48
beoordeling van aard en inhoud van de voordracht. Het doen van wetenschappelijk onderzoek wordt gestimuleerd en gefaciliteerd; er is hiervoor een speciaal begeleidingstraject dat loopt via de opleider (E. de Vries). B.2.11. Overzicht opleiding Kindergeneeskunde in het JBZ De stagebeschrijvingen zijn uitgewerkt in paragraaf 3. Taken
1
2 3
4
5 6
Jaar 1 algemeen ZH Stage couveuseafdeling 6 maanden Stage kinderunit 6 maanden
Jaar 2 algemeen ZH
Jaar 3 academie
Jaar 4 academie
Stage algemene polikliniek 6 maanden
-
-
Jaar 5 Verdiepings- en profileringsstages immunologie / infectieziekten kinderpsychiatrie
Dagdeel polikliniek 12 maanden Consulten op de kinderunit 6 maanden (tijdens stage aldaar) Sociale pediatrie in algemeen ziekenhuis, in totaal 1 week Avond-, nacht- en weekeinddiensten volgens vigerend rooster
Avond-, nacht- en weekeinddiensten volgens vigerend rooster
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
49
B.2.12. Schema met overzicht onderwijs- en toetsingsinstrumenten, competenties en beoordelingen Toetsingsmoment POP Introductiegesprek start stages Voortgangsgesprek* Toetsing kennis landelijk (thema/voortgangstoetsing/cct) 360 graden beoordeling** CAT (critical appraisal of a topic) Eindgesprek stage Geschiktheidsbeoordeling Eindbeoordeling Landelijk Cursorisch Onderwijs
0 3 6 9 1 jr mnd mnd mnd mnd X X X X X X X X X X X X X
X X
X X
2 jr
X
X
2½ jr X
3 jr
X X
X
X X
X
X
X
X
X X
3½ jr X
4 jr X X X
4½ jr X
5 jr X
X X X
X
X
X X
X
X X
Jaarweekend & Jaarweekend & toetsing jaar 1 toetsing jaar 2
Lokaal onderwijs JBZ
1x per week, onderwerpen door AIOS zelf gekozen Regionaal onderwijs OOR-ON 1x per maand volgens vaste cyclus van 4 jaar KPB (korte praktijk beoordeling) *** KBS Praktijkvoering, management en professionaliteit KBS (kenmerkende beroepssituatie) Vaardigheidstoetsing
X X
1½ jr X
2x per maand X
1x per week, onderwerpen door AIOS zelf gekozen 1x per maand volgens vaste cyclus van 4 jaar 2x per maand X
Jaarweekend & toetsing jaar 3 nvt
Jaarweekend & toetsing jaar 4 nvt
Jaarweekend & toetsing jaar 5
1x per week, onderwerpen door AIOS zelf gekozen 1x per maand 1x per maand 1x per maand volgens vaste volgens vaste volgens vaste cyclus van 4 cyclus van 4 cyclus van 4 jaar; jaar jaar facultatief tijdens profileringsstage min. 10x per min. 10x per min. 10x per jaar jaar jaar X X X
80% van alle KBS’en Eindpakket vaardigheden
Afronden KBS’en (Optioneel) Specialistische vaardigheden
* iedere 6 weken vindt een informeel voortgangsgesprek plaats met de supervisor en de opleider JBZ
** minimaal eenmaal 360 graden beoordeling in de niet-academische stage *** in de praktijk zullen meer dan 10 KPB’s per jaar nodig zijn om de KBS’en af te ronden
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
50
B.2.13. Rooster vaste overlegmomenten c.q. opleidingsactiviteiten
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
ochtend 08.45-09.15 Weekendoverdracht* Afdelingsvisite, consulten, kraamafdeling, dagverpleging, SEH, verloskamers, OK** 08.45-09.00 Ochtendoverdracht* Afdelingsvisite, consulten, kraamafdeling, dagverpleging, SEH, verloskamers, OK**
08.45-09.00 Ochtendoverdracht* Afdelingsvisite, consulten, kraamafdeling, dagverpleging, SEH, verloskamers, OK** 08.45-09.00 Ochtendoverdracht* Afdelingsvisite, consulten, kraamafdeling, dagverpleging, SEH, verloskamers, OK** 08.45-09.00 Ochtendoverdracht* Afdelingsvisite, consulten, kraamafdeling, dagverpleging, SEH, verloskamers, OK**
middag 12.30-13.00 Gynaecologiebespreking voor AIOS couveuseafdeling 17.30-18.00 Avondoverdracht* 12.30-14.30 Grote visite, EBM-referaat, co-assistentenpraatje, bespreking consulten microbioloog en vragen aan ziekenhuisapotheker (1x per 6 weken bestaat het 1e uur van de grote visite uit een vergadering arts-assistenten – kinderartsen) 17.00-17.30 Röntgenbespreking 17.30-18.00 Avondoverdracht* 18.00-19.00 incidenteel PA-bespreking, urologiebespreking 17.30-18.00 Avondoverdracht* 2de woensdag van de maand gynaecologiebespreking 12.30-13.30 Lokaal onderwijs volgens rooster (1e donderdag van de maand journal club) 17.00-17.30 Afdelingsborrel 17.30-18.00 Avondoverdracht* 17.30-18.00 Avondoverdracht*
* iedere overdracht is inclusief bespreking en projectie relevante laboratoriumresultaten en foto’s ** afhankelijk van stage-indeling B.3. Inleiding portfolio Overeenkomstig de richtlijnen is de AIOS verplicht een verzameling bij te houden van documenten waarin op systematische wijze de voortgang in de opleiding wordt gedocumenteerd. Het portfolio en het voortgangsgesprek hangen nauw met elkaar samen. Het portfolio levert de informatie op basis waarvan het voortgangsgesprek wordt gevoerd. Daarmee vormen zij een leidraad in de opleiding. Het doel van het portfolio is om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen die een indruk geeft over de voortgang van de AIOS in de opleiding. Binnen het portfolio wordt selectief materiaal verzameld. De opbouw van het portfolio reflecteert de manier waarop feedback in de opleiding wordt gestructureerd. Allereerst heeft de AIOS een kennismakingsgesprek met de opleider. De AIOS maakt een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP). Dit POP wordt samen met de afdelingsspecifieke doelen per stage vooraf besproken met de opleider in een introductiegesprek. In dit gesprek worden individuele leerdoelen geformuleerd en manieren van toetsing afgesproken. Tevens wordt afgesproken welke thema’s er binnen de stage aan bod komen. Hierna heeft de AIOS een introductiegesprek met de supervisor van de stage, waarin dit alles wordt doorgenomen. Tijdens de stage verzamelt de AIOS bewijsmateriaal, zoals Korte Praktijk Beoordelingen (KPB’s), gegevens van voordachten en presentaties en resultaten van overige toetsing. In het voortgangsgesprek wordt aan de hand van het verzamelde materiaal en de door de AIOS en opleider ingevulde algemene en themakaarten, teruggekeken op de vooraf gestelde doelen voor deze stage. Tevens wordt aandacht besteed aan het POP. Dit gesprek levert informatie op dat weer in een nieuw POP kan worden verwerkt. Zo begint de cirkel opnieuw; POP en doelen voor de (nieuwe) stage worden naast elkaar gelegd en er worden nieuwe individuele doelen voor de AIOS gesteld.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
51
Minimaal 1 x per jaar vindt er een gesprek plaats tussen de opleider en AIOS waarin de afgelopen voortgangsgesprekken worden besproken. Dit jaargesprek is tevens de geschiktheidbeoordeling voor voortzetting van de opleiding die elk jaar plaatsvindt. De bewijzen die de AIOS tijdens zijn opleiding verzamelt bevatten zowel beoordelingen als ook verslagen van bijvoorbeeld ‘critical incidents’, gegeven voordrachten en bijgewoonde cursussen. Deze laatste punten zijn in feite het “dynamische” deel van het CV dat binnen het portfolio door de AIOS wordt bijgehouden. De AIOS is zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn eigen portfolio. Zoals eerder gezegd is het portfolio een middel om tot een gefundeerd oordeel te komen, het is geen doel op zich. Daarom zijn slechts minimumeisen opgesteld waaraan de inhoud van het portfolio moet voldoen Naar eigen wens en noodzaak kan de opleider dit (laten) uitbreiden. In deel C (het portfolio) staan leermomenten tijdens het dagelijks werk met daarbij mogelijke feedback- en toetsingsinstrumenten met uitgebreide toelichting vermeld. B.3.1. Elektronisch portfolio De NVK heeft besloten om met een elektronisch portfolio te gaan werken. Hierin wordt een vaste portfolio opbouw gehanteerd. Alle formulieren, gespreksverslagen, beoordelingen en overige opleidingsinstrumenten worden hierin digitaal verwerkt. Papieren bewijsmaterialen worden ingescand. De AIOS, opleider, plaatsvervangend opleider en alle leden van de opleidingsgroep krijgen een toegangscode voor dit digitale portfolio.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
52
B.3.2. Stroomschema van activiteiten rond portfolio en voortgangsgesprekken/geschiktheidsbeoordeling
Kennismakings gesprek met opleider
Jaarlijks beoordelingsgesprek met opleider, o.b.v. voortgangsgesprekken
Bespreken: o CV o opleidingsstructuur, kaders ziekenhuis (AIOS reglement) o opleidingsschema
Leerdoelen stage
Bespreken: o inhoud portfolio o opleidings schema o toekomst o oordeel: ‘go or no go’
POP
Introductie gesprek met supervisor Afspreken welke: o individuele leerdoelen o thema’s o toetsing (KPB, 360˚)
Stage
Voortgangsgespre k met opleider/supervisor Vergaren: o KBS o KPB’s o CAT o 360˚ o verrichtingen o ‘critical incidents’
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
Bespreken: o POP o KBS o Toetsing (KPB, 360˚) o verrichtingen o CV o Reflectie verslag o ‘critical incidents’ o leerklimaat
B.3.3. Stagebeschrijving couveuseafdeling 6 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema: Neonatologie/perinatologie; KBS De zieke en asfyctische pasgeborene kunnen opvangen, stabiliseren en zo nodig reanimeren; KBS Icterus bij pasgeborenen kunnen herkennen, adequate diagnostiek en behandeling kunnen starten.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
Thema: Gastro-enterologie en voeding; KBS Voor ieder kind een adequaat en volwaardig voedings- en vochtbeleid kunnen voorschrijven.
-
Thema: Endocrinologie en Metabole ziekten; KBS Eerste onderzoek kunnen starten bij vermoeden op een aangeboren stofwisselingsziekte.
-
-
neonatale reanimatie, NLStraining/cursus anesthesie/OK couveuseafdeling visite (09.00) en minivisite (14.00) oudergesprekken spreekuur follow-up met voor- en nabesprekingen MDO cursorisch onderwijs zelfstudie journal club röntgenbespreking gynaecologie bespreking perinatologie bespreking bijwonen perinatal audit
-
KPB’s van KBS’en KPB’s overig Scenario van KBS Brief/dossierbeoordeling CAT Vaardigheden: infuus neonaat, echo hersenen, navellijnen, perifere lijnen, bediening afdelingsapparatuur 360° feedback van KBS’en
Portfolio: 12 KPB’s 3-4 KBS’en 1 CAT ziektebeelden themakaarten (verwijs)brieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprekken: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
B.3.4. Stagebeschrijving Kinderunit 6 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema: Immunologie en Bewegingsapparaat, chirurgie; KBS Eczeem en andere veel voorkomende dermatosen kunnen herkennen en adequaat behandelen of verwijzen. Thema: Psychosociale problematiek (gedrag, adolescentie); KBS Gedrags- en opvoedingsproblemen kunnen herkennen en de juiste begeleiding of behandeling kunnen starten of daartoe kunnen verwijzen; KBS Tekenen van mishandeling herkennen en adequaat op reageren; adequaat hulpverlening kunnen organiseren, adequaat met ouders/verzorgers hierover kunnen communiceren. Thema: Endocrinologie en Metabole ziekten; KBS Diabetes mellitus en diabetische ketoacidose kunnen herkennen en behandelen. Thema: Gastro-enterologie en voeding; KBS Chronische en acute buikpijn kunnen analyseren (organisch of chronisch recidiverendfunctioneel) behandelen en zo nodig verwijzen; KBS Dehydratie kunnen herkennen en behandelen; KBS Voor ieder kind een adequaat en volwaardig voedings- en vochtbeleid kunnen voorschrijven.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
-
kinderreanimatie, APLS-training/cursus kinderunit visite (09.00) en minivisite (14.00) oudergesprekken spreekuur follow-up met voor- en nabesprekingen MDO cursorisch onderwijs zelfstudie journal club röntgenbespreking
KPB’s van KBS’en KPB’s overig Scenario’s van KBS’en Brief/dossierbeoordeling CAT Vaardigheden: infusen, venapuncties, lumbaalpuncties, urinecatheters, PAC aanprikken, bloed afnemen uit centrale lijn, maagsonde, Mickey button verwisselen, urinecatheter
Portfolio: 12 KPB’s 7-14 KBS’en 1 CAT ziektebeelden themakaarten verwijsbrieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprek: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Thema: Neurologie en psychomotore ontwikkeling; KBS Een kind met meervoudige handicap kunnen begeleiden en adequate hulpverlening inzetten en coördineren. Thema: Infectieziekten; KBS Adequate diagnostiek kunnen inzetten bij recidiverende of ongebruikelijke infecties; KBS De meest voorkomende bacteriele en virale infecties (waaronder luchtweginfecties) kunnen herkennen en behandelen. Thema: Nefrologie en urologie; KBS Adequate diagnostiek en behandeling kunnen inzetten bij enuresis nocturna en bij incontinentie (voor urine en faeces); KBS Urineweginfecties bij kinderen kunnen herkennen en
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
55
behandelen; passende diagnostiek naar onderliggende afwijkingen kunnen inzetten. Thema: Pulmonologie; KBS Recidiverend piepen & hoesten kunnen herkennen, de verschillende oorzaken hiervan kunnen onderscheiden in op de juiste wijze behandelen en begeleiden; KBS Dyspnoe kunnen herkennen, de verschillende oorzaken hiervan kunnen onderscheiden en op de juiste wijze behandelen en begeleiden. Thema: Huid, KNO en oogheelkunde. Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
56
B.3.5. Stagebeschrijving polikliniek 6 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema Immunologie en bewegingsapparaat, chirurgie; KBS Eczeem en andere veel voorkomende dermatosen kunnen herkennen en adequaat behandelen of verwijzen.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
Thema: Psychosociale problematiek (gedrag, adolescentie); KBS Gedragsen opvoedingsproblemen kunnen herkennen en de juiste begeleiding of behandeling kunnen starten of daartoe kunnen verwijzen; KBS Tekenen van mishandeling herkennen en adequaat op reageren; adequaat hulpverlening kunnen organiseren, adequaat met ouders/verzorgers hierover kunnen communiceren.
-
-
kinderreanimatie, APLS-training/cursus spreekuren met vooren nabesprekingen telefonische spreekuren MDO cursorisch onderwijs zelfstudie journal club röntgenbespreking specialistische spreekuren
Thema: Endocrinologie en Metabole ziekten; KBS Diabetes mellitus en diabetische ketoacidose kunnen herkennen en behandelen.
KPB’s van KBS’en KPB’s overig Scenario’s van KBS’en Brief/dossierbeoordeling CAT
Portfolio: 12 KPB’s 7-14 KBS’en 1 CAT ziektebeelden themakaarten verwijsbrieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprek: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Thema: Gastro-enterologie en voeding; KBS Chronische en acute buikpijn kunnen analyseren (organisch of chronisch recidiverend-functioneel) behandelen en zo nodig verwijzen; KBS Dehydratie kunnen herkennen en behandelen; KBS Voor ieder kind een adequaat en volwaardig voedings- en vochtbeleid kunnen voorschrijven. Thema: Neurologie en psychomotore ontwikkeling; KBS Een kind met meervoudige handicap kunnen begeleiden en adequate hulpverlening inzetten en coördineren. Thema: Infectieziekten; KBS Adequate diagnostiek kunnen inzetten bij recidiverende of ongebruikelijke infecties; KBS De meest voorkomende bacteriele en virale infecties (waaronder luchtweginfecties) kunnen herkennen en behandelen. Thema: Nefrologie en urologie; KBS Adequate diagnostiek en behandeling kunnen inzetten bij enuresis nocturna en bij incontinentie (voor urine en faeces); KBS Urineweginfecties bij kinderen kunnen herkennen en behandelen; passende diagnostiek naar onderliggende afwijkingen kunnen inzetten.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
57
Thema: Pulmonologie; KBS Recidiverend piepen & hoesten kunnen herkennen, de verschillende oorzaken hiervan kunnen onderscheiden in op de juiste wijze behadnelen en begeleiden; KBS Dyspnoe kunnen herkennen, de verschillende oorzaken hiervan kunnen onderscheiden en op de juiste wijze behandelen en begeleiden. Thema: Huid, KNO en oogheelkunde. Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
58
B.3.6. Verdiepingsstage Kinderimmunologie/infectieziekten 3 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema: Infectieziekten; KBS Adequate diagnostiek kunnen inzetten bij recidiverende of ongebruikelijke infecties; KBS De meest voorkomende bacteriële en virale infecties (waaronder luchtweginfecties) kunnen herkennen en behandelen. Buiten thema’s: allergologie; diepgang immunologie; diepgang infectieziekten.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
-
leesstof consultatieve functie bij opgenomen patiënten specialistische spreekuren desensibilisatie laboratorium huidtests DBPCP’s Ig-toediening alle gezamenlijke activiteiten AIOS ‘common trunk’ bijwonen
-
KPB’s van KBS KPB’s overig Brief/dossierbeoordeling CAT PICO, evidence based protocol of richtlijn uitwerken Vaardigheden: laboratoriumbepalingen behorend bij de thema’s observeren, theoretisch beheersen en kunnen interpreteren
Portfolio: 6 KPB’s 1 CAT verwijsbrieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprek: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
59
B.3.7. Profileringsstage Kinderimmunologie/infectieziekten 6 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema: Infectieziekten; KBS Adequate diagnostiek kunnen inzetten bij recidiverende of ongebruikelijke infecties; KBS De meest voorkomende bacteriële en virale infecties (waaronder luchtweginfecties) kunnen herkennen en behandelen. Buiten thema’s: allergologie; diepgang immunologie; diepgang infectieziekten.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
-
leesstof consultatieve functie bij opgenomen patiënten specialistische spreekuren desensibilisatie laboratorium huidtests DBPCP’s Ig-toediening patiëntenvereniging paramedici optioneel 1 week buitenlandse stage alle gezamenlijke activiteiten AIOS ‘common trunk’ bijwonen
-
KPB’s van KBS KPB’s overig Brief/dossierbeoordeling CAT PICO, evidence based protocol of richtlijn uitwerken (Meewerken aan) een wetenschappelijk product Vaardigheden: laboratoriumbepalingen behorend bij de thema’s observeren, theoretisch beheersen en kunnen interpreteren
Portfolio: 12 KPB’s 1 CAT verwijsbrieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprek: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
60
B.3.8. Verdiepingsstage Kinderpsychiatrie 3 mnd
Leerdoelen (themakaart en algemene competenties) Thema: Psychosociale problematiek (gedrag, adolescentie); KBS Gedragsen opvoedingsproblemen kunnen herkennen en de juiste begeleiding of behandeling kunnen starten of daartoe kunnen verwijzen; KBS Tekenen van mishandeling herkennen en adequaat op reageren; adequaat hulpverlening kunnen organiseren, adequaat met ouders/verzorgers hierover kunnen communiceren. Buiten thema’s: Veel voorkomende psychiatrische ziektebeelden kunnen herkennen en adequate begeleiding geven bij het diagnostisch traject. Te denken valt aan PPD-NOS/autisme, Anorexia Nervosa. Een veel voorkomend beeld als AD(H)D, zonder co-morbiditeit zelf kunnen diagnosticeren al dan niet in overleg met 1e lijns psychologie en medicamenteus kunnen ondersteunen.
Opleidingsactiviteiten
Toetsing
-
-
-
-
leesstof consultatieve functie bij opgenomen patiënten participeren in de specialistische spreekuren van de Kinder- en Jeugd Psychiater ADHD spreekuur Externe consultatie (KJP Herlaarhof en MKD De Kleine Cauw)
-
KPB’s van KBS KPB’s overig Brief/dossierbeoordeling CAT PICO, evidence based protocol of richtlijn uitwerken Vaardigheden: DSM-IV criteria kunnen hanteren en uitwerken voor genoemde aandoeningen
Portfolio: 6 KPB’s 1 CAT verwijsbrieven 1 x zelfbeoordeling en verslag gesprekken congresbezoek certificaten kennistoets Stagegesprek: Introductiegesprek Voortgangsgesprekken Eindgesprek Aanpassingen in POP
Competentiespecifieke groei AIOS in de opleiding.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
61
DEEL C
Inhoud portfolio, gesprekken en beoordelingen Gedetailleerde toelichting en afspraken betreffende het portfolio van de AIOS
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
62
C.1. Inleiding Voor de AIOS wordt gebruik gemaakt van het digitaal portfolio ePASS (www.mmtss.nl). Alle AIOS en alle leden van de opleidingsgroep zijn zelf verantwoordelijk voor het aanmelden hiervoor, en voor het beheren van hun toegangsgegevens. Er wordt geen gebruik meer gemaakt van papieren registratie voor KPB’s e.d. van AIOS. De ANIOS maken gebruik van een vereenvoudigd portfolio in Word-format, en mogen nog wel van papieren KPB-formulieren gebruik maken. In paragraaf 2 worden de diverse onderdelen en instrumenten toegelicht. C.2. Toelichting en uitleg C.2.1. Het maken van een curriculum vitae Doel Curriculum vitae volgens vast stramien, zodat voor iedereen een snel te bekijken overzicht ontstaat. Wanneer De AIOS werkt geschiktheidsbeoordeling.
het
CV
bij
voorafgaand
aan
elk
voortgangsgesprek
en
Werkwijze Opbouw van CV: Statisch deel (voornamelijk): Algemeen Opleiding en diploma’s Werkervaring Dynamisch deel: Cursussen Voordrachten Publicaties Lidmaatschappen, nevenactiviteiten, interesses Aandachtspunten Het dynamische deel wordt voor elk gesprek bijgewerkt door de AIOS. C.2.2. Het maken van een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) Doel Overzicht van het opleidingsniveau van de AIOS en het beloop hiervan. Concrete beschrijving van (persoonlijke) leerdoelen. Wanneer De AIOS vult dit in voor elk voortgangsgesprek en vult dit aan na het voortgangsgesprek. Werkwijze De AIOS blikt gestructureerd terug op zijn functioneren gedurende de afgelopen periode van 3 of 6 maanden, met name voor wat betreft zijn niveau van functioneren op de 7 verschillende competentiegebieden. Daarbij wordt de informatie gebruikt van de themakaarten, de toetsmomenten gedurende die periode en bewijsmaterialen die zijn vergaard in de afgelopen periode (gevolgde cursussen, gegeven presentaties e.d.). De AIOS analyseert deze gegevens en beschrijft zijn bevindingen in het POP. Aandachtspunten - Wat waren de afspraken bij het vorige gesprek? - In hoeverre zijn de afspraken geëffectueerd? - Hoe kijkt de AIOS nu terug op de afgelopen 3-6 maanden? - Welke sterkte-zwakte analyse wordt nu gegeven en op basis van welk bewijs (bijv. worden alle competenties in de analyse betrokken; worden uitspraken gedaan die voortvloeien uit de verzamelde bewijsmaterialen; worden activiteiten genoemd die bijdragen tot het verbeteren van
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
63
-
het functioneren voor wat betreft de “zwakke” punten dan wel het verder ontwikkelen van de “sterke” punten). Welke afspraken dienen gemaakt te worden tot het volgende voortgangsgesprek. Maak de afspraken zo specifiek mogelijk, haalbaar binnen een bepaalde tijdsperiode en toetsbaar.
C.2.3. Het voeren van een introductiegesprek Doel Afspraken te maken tussen de AIOS en opleider over wederzijdse verwachtingen ten aanzien van het functioneren op de afdeling. Wanneer Bij de start van de opleiding (onderdeel perifere stage kindergeneeskunde) en bij de start van de afzonderlijke stages. Werkwijze Afgesproken wordt, afhankelijk van de voorgeschiedenis van de AIOS, welke (onderdelen van) thema’s in de komende periode aan bod zullen komen en getoetst zullen gaan worden. Ook het aantal Korte Praktijk Beoordelingen en brief beoordelingen wordt afgesproken. De AIOS en opleider bewaken beide of er tijdens de komende periode ook nog andere beoordelingen dienen te worden gegeven (360o feedback, CAT’s, vaardigheidstoetsen etc.). Aandachtspunten introductiegesprek - Wat waren de sterke en zwakke punten van de AIOS in de voorafgaande periode. - Wat zijn de leerdoelen van de AIOS in deze periode. - Wat kan de AIOS leren in de komende periode. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan medisch handelen, maar ook aan andere competenties als communicatie, samenwerking en organisatie. - Afspraken over welke thema’s worden getoetst. - Afspraken over hoeveel KPB’s worden afgenomen. Ook worden afspraken gemaakt over het inhoudelijk domein waar de KPB’s over gaan. - Afspraken over hoeveel briefbeoordelingen zullen worden afgenomen. - Afspraken over het eventueel gebruik van andere beoordelingsinstrumenten tijdens de stage. Tijdstip van eerstkomend voortgangsgesprek. - Alle gebruikte formulieren van de introductiegesprekken dienen te worden opgenomen in het portfolio. C.2.4. Het voeren van een voortgangsgesprek en geschiktheidsbeoordeling Doel De AIOS en opleider bespreken het functioneren van de AIOS van de afgelopen periode en meer specifiek: de voortgang en het niveau van de verschillende competenties die de AIOS ontwikkelt. Het voortgangsgesprek kan beschouwd worden als een tussentijdse evaluatie gericht op specifieke leermomenten voor de komende periode. Bij de geschiktheidsbeoordeling wordt door de opleider een oordeel uitgesproken over de geschiktheid van de AIOS als toekomstig kinderarts. Wanneer Het voortgangsgesprek vindt in het eerste jaar elke drie maanden plaats met de opleider, in het tweede jaar elke zes maanden. De AIOS wordt ieder jaar van zijn opleiding door de opleider beoordeeld of hij geschikt is de om opleiding voort te zetten. Dat is een unilateraal oordeel. Op deze momenten kan de opleiding van de AIOS tussentijds worden gestaakt. Deze beoordeling vindt plaats op het AB formulier van de MSRC. Bij een onvoldoende oordeel wordt dit formulier naar de MSRC gestuurd (geschiktheidbeoordeling). Werkwijze De AIOS en opleider bereiden beiden het voortgangsgesprek voor. De AIOS stelt de agenda samen, maar de opleider kan extra punten aandragen. De opleider vraagt na bij de leden van het opleidingsteam en andere medewerkers hoe de betreffende AIOS functioneert. De AIOS levert uiterlijk 1 week van tevoren de volgende stukken bij de opleider in: 1 Agendapunten voortgangsgesprek
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
64
2
Portfolio waaronder: a Zelfbeoordeling competenties (algemeen en specifiek); b Persoonlijk OntwikkelingsPlan; c Themakaarten die zijn afgenomen tijdens de stageperiode; d Beoordeling KPB’s; e Andere beoordelingen; f CV g informatie m.b.t. relevante activiteiten op één of meerdere competentiegebieden; h reflectie op eigen functioneren op basis van voorafgaande informatie.
Aandachtspunten voortgangsgesprek/geschiktheidbeoordeling - Identificeren sterke en zwakke punten. - Vastleggen op welke wijze zwakke punten kunnen worden verbeterd. - Vastleggen hoe deze verbetering getoetst wordt. - Vastleggen van het bekwaamheidsniveau op het gebied van de verschillende thema’s en verrichtingen. - Bespreken van zelfreflectie en mate van overeenkomst en eventuele discrepanties met het oordeel van de opleidingsgroep. - Bespreken opties differentiatie / specialisatie (in latere opleidingsjaren). - Bespreken leerklimaat voor de AIOS. - Alle verslagen dienen te worden opgenomen in het portfolio. - De opleider ziet erop toe dat er van het voortgangsgesprek / de geschiktheidsbeoordeling een schriftelijk verslag gemaakt wordt dat zowel door de opleider als door de AIOS ondertekend wordt. Dit verslag wordt aan het portfolio toegevoegd. - Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden. C.2.5. Het beoordelen d.m.v. de themakaart Doel Aan de hand van de geformuleerde themagebonden taken een globale indruk te verkrijgen van het competentieniveau van de AIOS. Wanneer Gedurende de komende periode (meestal een periode van 3-6 maanden) wordt de AIOS getoetst op een aantal taken binnen thema’s die op themakaarten te vinden zijn. Werkwijze AIOS en opleider / supervisor bespreken tijdens het introductie/voortgangsgesprek welke pathologie de AIOS kan verwachten in de komende periode/stage. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke thema’s aan bod komen. Welke taken binnen thema’s daadwerkelijk getoetst worden hangt ook af van de “voorgeschiedenis” van de AIOS. Aandachtspunten bij beoordeling - Medisch handelen: met vooral een focus op taken die duidelijk lager scoren dan het verwachtte opleidingsniveau. - Andere competenties: focus vooral op taken die lager dan voldoende / verwachte niveau scoren. - Wat gaat er goed? - Maak concrete afspraken. - Spreek een tijd af waarbinnen afspraken moeten worden gerealiseerd. - Spreek af hoe getoetst wordt of afspraken zijn nagekomen. - Maak afspraken die haalbaar zijn gezien de tijd die de AIOS heeft (en opleidingsniveau). - Niet alle taken binnen één thema hoeven getoetst te worden. Het gaat erom dat uit de themakaart blijkt dat de AIOS in voldoende mate is geconfronteerd met specifieke taken behorend bij een bepaald thema. Wat “in voldoende mate” is wordt bepaald door de opleidingsgroep. - Alle gebruikte themakaarten dienen te worden opgenomen in het portfolio. - Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
65
worden. C.2.6. Het beoordelen van een Kenmerkende Beroeps Situatie (KBS) Doel Beoordelen van beheersing van thema’s op basis van kenmerkende beroepssituaties. Binnen een cluster is bepaald welke (onderdelen van) thema’s in welke ziekenhuizen van het cluster aan bod komen. Wanneer Gedurende de stage wordt de AIOS getoetst op een aantal KBS’en binnen de thema’s. Thema’s of delen van thema’s zijn binnen een cluster gekoppeld aan bepaalde stages. Soms maakt de specifieke context het mogelijk alle taken binnen één instelling te beoordelen, soms dient een thema in meerdere settings, bijvoorbeeld zowel academisch als in de algemene praktijk, getoetst te worden om tot een volledige dekking te komen van de te toetsen taken. Werkwijze Voor alle thema’s is de wijze van toetsing van de KBS vastgelegd. AIOS en opleider/ supervisor bespreken tijdens het introductiegesprek welke (delen van) thema’s aan bod kunnen komen. Welke KBS’en binnen thema’s daadwerkelijk getoetst worden hangt ook af van de “voorgeschiedenis” van de AIOS. Aangezien het eindoordeel over een thema meer kan zijn dan de som der onderdelen tekenen zowel AIOS als opleider voor het desbetreffende thema, nadat aan alle voorwaarden voor het behalen van een KBS is voldaan. Aandachtspunten bij beoordeling - Competentiespecifiek oordeel binnen KBS: focus op taken die hoger dan wel lager dan voldoende/verwachte niveau scoren. - Maak concrete afspraken. - Spreek een tijd af waarbinnen afspraken moeten worden gerealiseerd. - Spreek af hoe getoetst wordt of afspraken zijn nagekomen. - Maak afspraken die haalbaar zijn gezien de tijd die de AIOS heeft (en opleidingsniveau). - Niet alle taken binnen één thema hoeven getoetst te worden. Het gaat erom dat uit de themakaart blijkt dat de AIOS in voldoende mate is geconfronteerd met specifieke taken behorend bij een bepaald thema. Wat “in voldoende mate” is wordt bepaald door de opleidingsgroep. - Alle KBS’en dienen te worden opgenomen in het portfolio. - Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden. C.2.7. Het beoordelen d.m.v. Korte Praktijk Beoordelingen (KPB) Doel Het vastleggen en het nabespreken van het functioneren van AIOS op onderdelen van competenties door middel van observatie m.b.v. een gestructureerd beoordelingsformulier. Wanneer Op ieder moment tijdens de opleiding kan een AIOS geobserveerd worden op onderdelen van het functioneren. Dat betekent dat de observatiemomenten primair worden bepaald door de mogelijkheden die de bedrijfsvoering biedt. Binnen deze conditie verdient het aanbeveling de observatiemomenten zoveel mogelijk te spreiden. Zwakkere onderdelen kunnen dan vaker geobserveerd worden om te beoordelen of er verbetering is opgetreden. Werkwijze Het initiatief tot het afnemen van een KPB kan zowel door de AIOS als door de opleider/ supervisor genomen worden. Als regel geldt dat bij elke AIOS eenmaal per maand een KPB wordt afgenomen. Waarover de KPB gaat wordt deels bepaald door wat de AIOS wil leren en deels door de klinische presentaties en de voor de opleiding relevante activiteiten van de betreffende stageplek. De inhoud van een KPB beperkt zich tot het beoordelen van een beperkt aantal competenties. Mogelijkheden voor KPB - overdracht
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
66
-
poli/SEH/afdeling consult (anamnese, LO, probleem, DD) acute opvang scenario (grote) visite status voorzitten van een multidisciplinair overleg brief oudergesprek patiëntgesprek slecht nieuwsgesprek voordracht/referaat overleg met betrokken instanties (AMK, bureau jeugdzorg, e.d.)
Aandachtspunten bij de beoordeling van de KPB - Bepaal welke activiteiten waardevol zijn om AIOS te observeren en feedback te geven. - Houd bij de observatiemomenten rekening met de leerdoelen van de AIOS genoemd in het introductie- en voortgangsgesprek. - Spreek tijdens introductie- of voortgangsgesprek al af wanneer en over welke taken in ieder geval een KPB wordt afgenomen. - Beoordeel AIOS op een beperkt aantal competenties per KPB. - Bespreek de observatie direct na met de AIOS. - Alle gebruikte formulieren dienen te worden opgenomen in het portfolio. - Neem tijd voor de toetsing en de aansluitende bespreking van de resultaten. - Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden. C.2.7.1 Beoordeling (grote) visite Competentie Communicatie: Doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus. De AIOS geeft blijk van deskundigheid en zorgvuldigheid op het gebied van statusvoering: verslag anamnese, lichamelijk onderzoek, problemenlijst, differentiaaldiagnose, aanvullend onderzoek, beloop, interpretatie adviezen uit consulten. Competentie Samenwerking: De AIOS is in staat naar de juiste persoon of instantie te verwijzen, zowel in de eerste als in de tweede lijn, en de mate van urgentie hierbij te bepalen. De AIOS vraagt adequaat een consult aan en stelt hierbij de juiste vraag. De AIOS is in staat tot het interpreteren van consulten. De AIOS is in staat een intercollegiale consultvraag adequaat te beantwoorden. De AIOS is in staat de gezondheidstoestand van een patiënt te optimaliseren in relatie tot de pre- en postoperatieve zorg in overleg met de opererend specialist. Competentie Professionaliteit: De AIOS geeft blijk van het besef, dat voor het functioneren als kinderarts het onderkennen van de eigen beperkingen een vereiste is. De AIOS laat zien om te kunnen gaan met onmachtsgevoelens. De AIOS geeft blijk van het besef, dat het voor het functioneren als kinderarts vereist is, dat hij grenzen en mogelijkheden van de gegeven situatie, van de eigen beroepsuitoefening en van de medische professie in het algemeen kan beoordelen. De AIOS laat zien dat hij om kan gaan met fouten van zichzelf of anderen, dat hij eigen fouten durft te erkennen tegenover patiënten, en dat hij collega’s er lering uit kan laten trekken. De AIOS heeft een eigenstandige zorgplicht en zal tijdens de opleiding geen handelingen verrichten die buiten zijn kennis en vermogens liggen. C.2.7.2 Beoordeling probleempatiëntbespreking/CAT/referaat
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
67
Een CAT is een kritische beoordeling van een artikel, gerelateerd aan een concreet klinisch scenario. Dit leidt vervolgens tot een gestandaardiseerd op basis van recente literatuur gebaseerd antwoord op een klinische vraag. Een dergelijke exercitie begint bij het formuleren van een bruikbare vraagstelling, vervolgt in het omzetten van de vraagstelling in een gerichte literatuursearch, waarna selectie van relevante literatuur plaatsvindt. Het eindigt vervolgens in een conclusie die antwoord geeft op de initiële vraag. Deze methode komt tegemoet aan de noodzaak vakliteratuur te lezen, te interpreteren en op waarde te schatten in relatie tot de dagelijkse praktijk. De referaten, klinische presentaties en CAT’s worden met een specifiek beoordelingsformulier beoordeeld. Competentie Communicatie: De Aios is in staat op een gestructureerde en effectieve wijze medische informatie naar anderen te verwoorden (bijv. in de vorm van een referaat of CAT). Aandachtspunten hierbij zijn: Technische aspecten: lay-out dia’s, bewaken tijd, heldere agenda, afgebakend onderwerp, vermijden van afdwalingen, gebruik pointer Verbale communicatie: contact met de zaal, intonatie, tempo, woordkeus, dia’s ter ondersteuning (d.w.z. geen ‘praatje bij een plaatje’) Houdt rekening met kennisniveau publiek Presentatie, houding, uitstraling, enthousiasmeAdequaat samenvatten Kan met powerpoint een presentatie vormgeven Competentie Kennis en Wetenschap: De AIOS beschouwt medische informatie kritisch. De AIOS bevordert de deskundigheid van studenten, AIOS, collegae, patiënten, verpleegkundigen en andere betrokkenen in de gezondheidszorg. Competentie Organisatie: De AIOS gebruikt ICT adequaat voor optimale patiëntenzorg en voor het eigen leerproces (incl. bij- en nascholing). Aandachtspunten hierbij zijn: Focus, afbakenen onderwerp Relevantie Samenhang Niveau van detaillering Wetenschappelijk niveau: kritische waardering (appraisal) van de wetenschappelijke kwaliteit van literatuur, inclusief design, methode en analyse; aandacht voor interne en externe validiteit en vormen van vertekening (bias en confounding) CAT: formuleert PICO, licht zoekstrategie toe en licht selectie literatuur toe Is in staat elektronische databestanden te ontsluiten Begripsverduidelijking: uitleggen methodologische of fysiologische begrippen, bijv. ROC-curve, kappawaarde, LH ratios etc.) Competentie Professionaliteit: De AIOS kan reflecteren over zichzelf. De AIOS kan reflecteren met professionals. Aandachtspunten hierbij zijn: Wetenschappelijke reflectie: wat is de betekenis van deze kennis, wat zijn de implicaties, wat voegt het toe aan de praktijkvoering, zowel persoonlijk als in het algemeen. - Eigen visie, onderkent onzekerheden. ‘Reflection-on-action’: terugkijkend op handelingen uit het verleden, de ‘evidence’; plaatsen in de context van een individuele klinische gebeurtenis; dat kan ook betekenen gemotiveerd afwijken van deze “evidence”. Autonomie: selectie onderwerp (CAT: door eigen praktijk ingegeven; Referaat: doet voorstel dat past bij de groep en wat eerder al dan niet aan bod kwam). Geeft onzekerheden of onduidelijkheden aan. Kan omgaan met feedback en vragen uit gehoor. Heeft zich hierop voorbereid. Volgt eerder gegeven adviezen ter verbetering op, zoekt wanneer aangewezen hulp bij derden. Nodigt inhoudsdeskundigen actief uit om aanwezig te zijn.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
68
C.2.7.3 Briefbeoordeling Doel Het vastleggen en nabespreken van de kwaliteit van brieven (ontslag-, polikliniek-, consultbrieven etc.) d.m.v. een gestructureerd beoordelingsformulier. Wanneer Op ieder moment van de opleiding kan een briefbeoordeling plaats vinden. Hiermee kunnen met name de competenties medisch handelen en communicatie getoetst worden. De AIOS en opleider waken ervoor dat de briefbeoordelingen verhoudingsgewijs min of meer gelijkelijk (ontslag-, polikliniek-, consultbrieven e.d.) verdeeld is. Werkwijze Het initiatief voor een briefbeoordeling kan zowel bij de AIOS als bij een lid van de opleidingsgroep liggen. Alle briefbeoordelingen worden samen met de AIOS nabesproken. Competentie Medisch Handelen: De AIOS geeft blijk dat hij pathofysiologisch kan denken en juiste conclusies heeft getrokken op basis van (differentiaal) diagnose, onderzoeken, ziekteverloop en behandeling. Dit wordt kort, bondig en op heldere wijze weergegeven: de integratie van gegevens uit de anamnese, lichamelijk onderzoek en voortgezet onderzoek. De voorgeschiedenis is chronologisch en volledig weergegeven De anamnese bevat de relevante, ernstige hoofdklacht(-en), relevante overige klachten zijn kort bij de tractus anamnese beschreven. De huidige status quo is duidelijk vermeld. De ziektegeschiedenis is bondig en adequaat weergegeven. Bevindingen lichamelijk onderzoek zijn bondig en volledig beschreven. Bevindingen van diagnostiek zijn helder weergegeven: waar relevant volledig, bij afwijkende waarden is dit aangegeven, de eenheden van de bepaling zijn vermeld, het beloop is beschreven. Relevante conclusies zijn helder weergegeven. De bespreking vermeld: kort de hoofddiagnose, therapie en verloop, nevendiagnosen met therapie en verloop. Medicatie is juist en volledig weergegeven. Gepland follow-up beleid is goed aangegeven met reden waarom follow-up plaatsvindt. Competentie Communicatie: De AIOS geeft in de praktijk blijk van deskundigheid en zorgvuldigheid op het gebied van het schrijven van brieven. Het inlichten van familie/omgeving is vermeld. De brief is compact. De aanhef van de brief is correct: opnameperiode en reden van opname. De brief heeft een logische opbouw: adressering aan huisarts, aanvang, voorgeschiedenis, anamnese, bevindingen lichamelijk onderzoek, bespreking en samenvatting. Er is een kopie gestuurd aan: specialisten waar patiënt onder controle is (of recent nog was); specialisten, die patiënt in consult hebben gezien tijdens opname; consultatiebureauarts of schoolartsendienst. De brief bevat geen irrelevante informatie. Overbodig jargon is vermeden. C.2.8. Het beoordelen van het functioneren d.m.v. 360° feedback Doel Het verkrijgen van informatie over eigen functioneren door professionals die veel met de AIOS te maken hebben aan de hand van een gestructureerde vragenlijst. Wanneer Tenminste voorafgaand aan de momenten van formele beoordeling over voortzetting opleiding d.w.z. tenminste 3 maal gedurende de opleiding te weten voor de eindbeoordeling van het eerste opleidingsjaar en halverwege de opleiding en eenmaal in jaar 4-5. De AIOS en opleider kunnen besluiten dit frequenter te doen. Zeker bij twijfel over functioneren is dit een wenselijke optie. Werkwijze De AIOS overlegt met de opleider welke personen gevraagd dienen te worden om een oordeel te geven over het functioneren. De waarde van de beoordeling zit in het aantal en de diversiteit van de personen die gevraagd worden. Het digitale portfolio bevat de mogelijkheden dit online uit te voeren. Uit deze oordelen wordt een sterkte/zwakte analyse gedestilleerd. Deze analyse met de onderliggende beoordelingen wordt opgenomen in het portfolio. Aandachtspunten bij de beoordeling 360° feedback formulier
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
69
-
Tussen AIOS en opleider wordt afgesproken welke personen bijdragen aan de 360° feedback; de keuze van invulling is uiteindelijk aan de AIOS. De AIOS vraagt de professionals de formulieren in te vullen voor zover mogelijk; De beoordelingen worden in principe gegeven door niet-opleiders. De AIOS is verantwoordelijk voor het verkrijgen van de informatie en de analyse ervan. De opleider bepaalt welke weging wordt gegeven aan de verzamelde beoordelingen. Alle gebruikte formulieren dienen te worden opgenomen in het portfolio. Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden.
C.2.9. Het beoordelen van vaardigheden Doel Inzicht krijgen in het vaardigheidsniveau van de AIOS met betrekking tot relevante vaardigheden binnen de kindergeneeskunde. Wanneer/werkwijze Nadat een AIOS een bepaalde verrichting een of meer keren onder supervisie heeft verricht wordt door de supervisor een bewijs van bekwaamheid afgegeven. Tijdens de opleiding zorgt de AIOS ervoor dat hij/zij alle verrichtingen in voldoende mate beheerst en door een supervisor een bewijs van bekwaamheid is afgegeven. Werkwijze Vaardigheden kunnen op verschillende wijzen worden beoordeeld. Hetzij door KPB hetzij door speciaal op de vaardigheid geschreven beoordelingslijsten. Aandachtspunten bij beoordeling vaardigheden - Maak de criteria aan de hand waarvan getoetst wordt van tevoren duidelijk aan de AIOS. - Houd rekening met de "voorgeschiedenis" van de AIOS. - Maak een afspraak over het nogmaals beoordelen van de vaardigheid, indien deze nog onvoldoende beheerst wordt. - Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden. C.2.10. Het voeren van reflectiegesprekken met de mentor: Doel De mentor is een veilig aanspreekpunt voor de AIOS om zaken rondom werk en opleiding te bespreken, zonder dat hier beoordeling aan verbonden is. De mentor is een vertrouwenspersoon en in die rol kan de mentor de AIOS ondersteunen bij het functioneren tijdens de stages. Wanneer Aanvankelijk krijgt de AIOS een mentor toegewezen die zelf initiatief neemt voor contact met de AIOS. Drie maanden na aanvang van de opleiding kiest de AIOS zelf een mentor (dit kan dezelfde persoon zijn, maar niet de opleider of plaatsvervangend opleider) en voert hier een kennismakingsgesprek mee. Hierna neemt de AIOS initiatief tot een volgend contact wanneer hij/zij hier behoefte aan heeft. Soms neemt de mentor het initiatief wanneer er aanleiding toe is. Werkwijze De AIOS maakt voorafgaand aan het gesprek een informele agenda met de onderwerpen die hij wil bespreken. De mentor en de AIOS voeren een reflectiegesprek. Van dit gesprek wordt door de AIOS, met goedkeuring van de mentor, een verslag gemaakt dat tenminste de conclusies van de reflectie bevat. Dit wordt meegenomen bij het maken van het POP, tenzij beiden samen afspreken dat dit niet wenselijk is. Aandachtspunten: - De inhoud van de gesprekken tussen AIOS en mentor zijn vertrouwelijk en kunnen niet zonder wederzijdse toestemming naar buiten worden gebracht.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
70
C.2.11. Het bespreken van ‘critical incidents’ / complicatiebespreking Doel Bespreken van situaties waar de AIOS veel van geleerd heeft/kan gaan leren. Wanneer Wanneer zich een bepaalde situatie heeft voortgedaan. Werkwijze Zowel AIOS als supervisor kan het initiatief nemen voor het bespreken van een ‘critical incident’ aan de hand van een kort verslag. Besproken wordt wat de rol van de AIOS was en wat hier goed in was, wat er beter had gekund en wat het leerdoel van deze situatie is/is geweest. Voorbeelden van situaties: reanimatie, VIM, slecht nieuwsgesprekken, agressieve ouders, moeilijke adolescenten, interessante differentiaal diagnose, etc. Aandachtspunten moet leiden tot concreet (behaald) leerdoel; beperken tot kern van de zaak; beperken in aantal. C.2.12. Het beoordelen van het portfolio Doel Inzicht krijgen inzicht krijgen aangaande alle competenties van de AIOS Kindergeneeskunde. Werkwijze Het portfolio is het verzamelpunt van alle informatie die over de AIOS beschikbaar is. De AIOS is verantwoordelijk voor deze informatie. Het portfolio wordt gebruikt als onderliggend document bij het voortgangsgesprek. Het portfolio dient naast andere formulieren (zie voortgangsgesprek) een week van tevoren te worden ingevuld zodat de opleider de tijd heeft deze informatie te bekijken en nog om aanvullende informatie te vragen. De AIOS attendeert de opleider middels een e-mail wanneer het portfolio klaar is voor inzage ten behoeve van het gesprek. De hieronder vermelde aandachtspunten vormen voor een belangrijk deel de agenda van het voortgangsgesprek. Aandachtspunten Is het portfolio op tijd bijgewerkt? (Zegt iets over de competenties organisatie en timemanagement.) Bevat het portfolio minimaal de volgende informatie: zelfbeoordeling algemene competenties; thema’s die zijn afgenomen tijdens de stageperiode; Persoonlijk OntwikkelingsPlan; KPB’s; andere beoordelingen; informatie m.b.t. relevante activiteiten op één of meerdere competentiegebieden; reflectie op eigen functioneren op basis van voorafgaande informatie; het bespreken van discrepanties in de beoordeling van de opleider/supervisor; De kwaliteit van de reflectie wordt beoordeeld: - goede aansluiting met sterke en zwakke punten; - juiste conclusies uit reflectie; - er worden toetsbare voornemens gemaakt. Identificeren sterke en zwakke punten: - vastleggen op welke wijze zwakke punten kunnen worden verbeterd; - vastleggen hoe deze verbetering getoetst wordt. Wat is de kwaliteit van het totale portfolio. De opleider dient de informatie ten opzichte van elkaar te wegen. Is er twijfel over de kwaliteit van het portfolio dan is het wenselijk leden van de opleidingsgroep in het oordeel te betrekken. Hoe ervaart de AIOS het “leerklimaat” op de afdeling? Komen de afspraken gemaakt bij het introductiegesprek overeen met de werkelijk verrichte activiteiten? Wat dient voor de volgende keer te worden afgesproken? En hoe kan dit getoetst worden?
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
71
-
Neem tijd voor de bespreking van de resultaten (minimaal 30 minuten). Alle verslagen dienen te worden opgenomen in het portfolio. Een onvoldoende oordeel dient in het dossier dat de opleider van de AIOS bijhoudt opgenomen te worden.
Aanbevolen literatuur Plan GOED II. Regionaal opleidingsplan Kindergeneeskunde OOR-ON. Prof. dr. Paul L.P. Brand, Dr. Peter M. Boendermaker, Drs. Ruud Venekamp. Klinisch onderwijs en opleiden in de praktijk. Prelum uitgevers. 1e druk, 2010.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
72
DEEL D
Organisatorische zaken Informatie van belang voor elke A(N)IOS Kindergeneeskunde
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
73
1. Introductie van nieuwe arts-assistenten 1.1. Introductie in het JBZ Bij hun indiensttreding in het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ) nemen nieuwe assistenten deel aan het ziekenhuisbrede introductieprogramma, waarbij medewerkers van het Leerhuis nieuwe assistenten kennis laten maken met het ziekenhuis. Dit programma omvat o.a. het uitreiken van relevante documenten, verschillende mondelinge presentaties, een rondgang langs diverse afdelingen en allerhande nuttige locaties binnen het ziekenhuis. Een verplichte cursus Basic Life Support (BLS) behoort eveneens tot dit introductieprogramma. 1. Introductie op de afdeling kindergeneeskunde Nieuwe assistenten kindergeneeskunde hebben een inwerktijd van 5 werkdagen. Gedurende deze 5 dagen neemt de nieuwe assistent géén deel aan de klinische zorg voor patiënten, maar loopt hij/zij louter mee met een ervaren collega-assistent, opdat de onverdeelde aandacht van de nieuwe assistent kan uitgaan naar relevante organisatorische, logistieke en administratieve aspecten van het assistentenwerk. In dit kader dienen onderstaande zaken aan bod te komen: a. Formulieren, documenten en programma’s
Inwerkprogramma Lijst met af te tekenen vaardigheden Sectiobrevet Inschrijfformulier voor de cursus Neonatal Life Support (NLS) Lijst met supervisor-assistent combinaties Kwartaalrooster Lijst met pieperdiensten en refereeroverzicht Digitale telefoongids Mirador, inclusief Patbrief en Elektronisch Voorschrijf Systeem (EVS) Urenregistratie in Harmony DKS-protocollen Microsoft Outlook Overdrachtslijsten VIM-meldingen Melding bijwerkingen (Lareb) Online kinderformularium
b. Rondleiding langs werkruimten
Assistentenkamer (E6) Visitekamers (E7) Kamers van kinderartsen (E6) Secretariaat / polikliniek (E6) Dagbehandeling (E6) Overdrachtsruimte (E6) Slaapkamer (E6) Opvangkamer (714) voor kinderen met intensieve zorg (E7) Couveuse afdeling (E7) Afdeling ‘groot’ (E7) Kraamafdelingen (A0 en A1) Operatiekamers (2e verdieping tussenvleugel) Verloskamers (begane grond, tegenover SEH) Spoedeisende Eerste Hulp (begane grond, nabij uitgang Zuid-Willemsvaart)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
74
Radiologie bespreekruimte (kelder tussenvleugel) Portier (nabij uitgang Zuid-Willemsvaart)
c. Voorstellen aan belangrijke personen
Hoofd polikliniek (Pieter) Hoofd afdelingen (Paul en Ingrid) Hoofd kraamafdelingen (Thieu) Secretaresse (o.a. verantwoordelijk voor het rooster) (Marie-Claire) Astmaverpleegkundige (Jolanda) Diabetesverpleegkundigen (Dinie en Marijke) Oncologieverpleegkundige (Jolanda)
d. Praktische benodigdheden
Witte jas (kelder E-vleugel) Personeelspas (via Pieter, af te halen bij receptie bij hoofdingang) Sleutels (via Pieter) Geboortepercentielenboekje (via een collega-assistent) Inlogcode voor de computer (via Pieter) Inlogcode voor Mirador (via Pieter) Inlogcode voor Harmony (via Pieter) Autorisatie voor Elektronisch Voorschrijf Systeem (via ICT) Autorisatie voor Patbrief (via ICT-er Marco Verhoeks)
e. Overige codes en nummers
Toegangscodes OK-complex: 9876 Garderobe op E6: E1239 Pieper- en telefoonnummers Spoedtelefoon arts-assistent kindergeneeskunde: 1333 Spoedtelefoon kinderarts: 1176 Spoedsein arts-assistent kindergeneeskunde (09:00 – 23:00 uur): (76)137 Spoedsein arts-assistent kindergeneeskunde (23:00 – 09:00 uur): (76)125 Sein arts-assistent op de couveuse: (76)002 Sein arts-assistent op de kinderafdeling: (76)060 Sein coassistent: (76)144 Telefoonnummers kinderartsen: staan in spoedtelefoon Telefoon couveuse afdeling: 2260 Telefoon kinderafdeling: 2527 Telefoon Kinderdagbehandeling (KDB): 2526 Telefoon voor nieuwe opnames: 1770 Telefoon kraamafdeling A0: 3440 Telefoon kraamafdeling A1: 2021 Telefoon verloskamers: 2020 Telefoon SEH: 2700
A. Besprekingen, overdrachten en informele bijeenkomsten
Morgenoverdracht (08:45 uur, volgens systeem 1-3-5 minuten patiënt) Middagoverdracht (17:30 uur) Referaat (volgens schema, hangt op overdrachtsruimte)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
75
Zwangerenbespreking (alleen voor couveuse assistent, elke maandag 13:00 uur, verloskamers) Grote visite (elke dinsdag, 12:30 – 14:30 uur, overdrachtsruimte) Röntgenbespreking (elke dinsdag, 17:00 – 17:30 uur, kelder, met aansluitend overdracht aldaar) Perinatologiebespreking (1e woensdag van de maand, 17:00 uur, overdrachtsruimte) Onderwijs (elke donderdag, 12:30 – 13:30 uur, overdrachtsruimte; 1e don v/d maand journal club) PA-bespreking (incidenteel, wordt aangekondigd) Urologie bespreking (incidenteel, wordt aangekondigd) Borrel (elke donderdag 17:00 uur, overdrachtsruimte, aansluitend daaraan de overdracht) Borrel (laatste vrijdag v/d maand assistentenborrel in café de Unie)
B. Dagindeling per assistent a. Dagindeling assistent op de couveuse
Ochtendvisite (streeftijd: 9:00 – 10:30 uur) Neonaten langslopen (aansluitend op ochtendvisite) Oudergesprekken (op afspraak, agenda staat achter de balie op de couveuse unit) Middagbesprekingen (zie boven) Mini-visite (14:00 uur) Kraamrondje (14:30 – 15:00) Overdracht (17:30 uur) Poliklinisch spreekuur (dinsdag- en donderdagmiddag vanaf 15:00 uur)
b. Dagindeling assistent op de kinderafdeling
Ochtendvisite (streeftijd: 9:00 – 10:30 uur) Kinderen nakijken en ouders bijpraten (aansluitend aan ochtendvisite) Middagbesprekingen (zie boven) Mini-visite (14:00 uur) MDO (elke dinsdag om 14:30 uur, direct na de grote visite, in de overdrachtsruimte) Overdracht (17:30 uur) Poliklinisch spreekuur (woensdagmiddag, doorgaans vanaf 13:30 uur)
c. Dagindeling assistent met spoedsein
Ochtend kraamronde afmaken (mocht de nachtdienst hier niet aan toegekomen zijn) Kinderen zien op de SEH (bij drukte op SEH kunnen kinderen overdag ook op KDB worden gezien) Ouders/kinderen terugbellen (status in het bakje op de assistentenkamer) Verrichtingen op de kinderdagbehandeling (belt verpleegkundige van de dagbehandeling voor) Infuus inbrengen Transurethrale catheter inbrengen (bij kinderen < 1 jaar) Port-à-cath (PAC) aanprikken (m.n. op de ochtend van het oncologie spreekuur) Sectiones ceasariae Opvang kinderen op verloskamers (o.a. dik MHVW,VE, slecht CTG, tweelingen, prematuren) Bij ernstig zieke kinderen op de SEH dient de kinderarts direct ingeschakeld te worden Bij oncologische patiënten dient de wachttijd op de SEH max. 30 min. te bedragen, te overwegen valt om deze kinderen direct op de KDB of op de kinderafdeling te zien
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
76
Indien er durante partu sprake is van foetale nood, dient de kinderarts primair bij de opvang van de pasgeborene aanwezig te zijn
d. Assistent in de avond/nachtdienst
Een dienstblok begint doorgaans met een compensatiedag vooraf (vrijdag), vervolgens dagdienst op zaterdag en zondag, daarna gedurende 2 weken alternerend een avond/nachtdienst en compensatiedag Doordeweeks start de avond/nachtdienst om 17:00 uur (telefonisch spreekuur van 17:0017:30 uur) Op weekenddagen start de avond/nachtdienst om 17:30 uur De assistent in de avond/nachtdienst houdt zich bezig met nieuwe (urgente) problemen van liggende patiënten (couveuse afdeling, kraamafdeling en kinderafdeling), de opvang van pasgeborenen (verloskamers of OK) en het zien van kinderen op de SEH In de dienst staat de assistent zelf huisartsen te woord en mag de assistent in principe zelf afspreken of een patiënt doorverwezen wordt naar de SEH; bij twijfel overlegt de assistent te allen tijde met diens achterwacht. Wederom geldt: bij ernstig zieke patiënten op de SEH of in geval van foetale nood op de verloskamers dient de achterwacht direct ingeschakeld te worden Aan het einde van de avond/nachtdienst loopt de dienstdoende assistent, indien mogelijk, visite op de kraamafdelingen (vanaf circa 7:15 tot 08:45 uur), waarbij pasgeborenen nagekeken worden en zo mogelijk naar huis ontslagen worden; bij twijfel overlegt de assistent met diens achterwacht of brengt hij/zij dit ter sprake bij de ochtendoverdracht Na afloop van de avond/nachtdienst registreert de assistent zijn/haar gewerkte uren in Harmony; het gaat hierbij om zuivere werktijd, m.a.w. eetpauzes en wachten op labuitslagen vallen niet onder werktijd, terwijl dicteren in de dienst wel als werktijd wordt beschouwd In geval van een erg rustige dienst wordt van de dienstdoend assistent verwacht dat hij/zij een PICO voor de ochtendoverdracht voorbereidt (onderwerpen vindbaar in digitale PICO-bak op computer)
e. Dagindeling assistent overdag in het weekend
Werktijden (08:45 – 17:30 uur) Overdracht op de assistentenkamer (E6) Nakijken en zo mogelijk ontslaan van pasgeborenen op de kraamafdelingen (ca. 9:0010:00 uur) Visite op de couveuse afdeling (ca. 10:00-11:00 uur) Visite op de kinderafdeling (ca. 10:00-11:00 uur) Mede afhankelijk van het aantal te bespreken kinderen op de respectievelijke afdelingen en de aandachtsgebieden van de betreffende assistent, mag gekozen worden voor het doen van de visite op de couveuse afdeling dan wel de kinderafdeling Hierna houdt de assistent zich bezig met zaken zoals hierboven beschreven voor de avond/nachtdienst
C. De polikliniek a. Logistieke aspecten
Zowel AIOS als ANIOS (en ook de senior coassistent) hebben een poliklinisch spreekuur Poliklinisch spreekuur wordt (enkele dagen tevoren) voorbereid en voorbesproken met polisupervisor, waarbij het beleid (voor zover mogelijk) wordt doorgenomen en er aandacht is voor DBC’s en brieven
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
77
Poli-assistentes verzamelen een dag van tevoren de statussen van het spreekuur; indien de assistent eerder wil beschikken over de statussen (t.b.v. de voorbespreking), dient hij/zij deze zelf te verzamelen Lijst met spreekuurpatiënten wordt één à twee dagen tevoren in het postvak van de assistent gelegd Kinderen worden gewogen en gemeten door poli-assistentes Beschikbare tijd voor controlepatiënten (CP) bedraagt 15 min. Beschikbare tijd voor nieuwe patiënten (NP) bedraagt 45 min. (inclusief overleg met kinderarts) De assistent bespreekt nieuwe patiënten direct met de kinderarts die het spoedsein (1176) draagt Indien zich bij controlepatiënten onvoorziene (relevante) problemen voordoen, worden deze ook direct besproken met de kinderarts die het spoedsein draagt (mocht de betreffende kinderarts verhinderd zijn, dan wordt een van diens collegae ingeschakeld) Het telefonisch spreekuur behoeft in principe niet voorbesproken te worden, daar dit veelal uit kort overleg of bijv. het doorbellen van uitslagen gaat; niettemin overlegt de assistent bij twijfel met diens polisupervisor
b. Aanvullend onderzoek en verrichtingen op de polikliniek
Indien poli-patiënt lab moet laten prikken: met labformulier naar priklab (tot 17:30 uur mogelijk) Indien poli-patiënt ECG behoeft: wordt direct door poli-assistentes gemaakt op de polikamer Indien poli-patiënt verneveld moet worden: kan tot ca. 17:30 uur op kinderdagbehandeling Indien poli-patiënt clysma moet krijgen: kan tot ca. 17:30 uur op kinderdagbehandeling Indien poli-patiënt consult bij of verwijzing naar ander specialisme in JBZ behoeft: volledig ingevuld consultformulier in ‘klussenbak’ van poli-assistentes leggen Indien voor poli-patiënt een recept gefaxt moet worden naar diens apotheek: doen poliassistentes Indien poli-patiënt overig aanvullend onderzoek behoeft (o.a. beeldvorming, inspanningstest, longfunctie onderzoek, pH-metrie, stimulatietest, ademtest): aanvraagformulier(en) schrijven en met de status van de patiënt in de ‘klussenbak’ van de poli-assistentes deponeren Let wel: indien dit aanvullend onderzoek of de voorbereiding daarvoor (o.a. sedatie, inbrengen infuus of catheter) op de kinderdagbehandeling plaatsvindt, dan dient hiervoor een opdrachtenformulier en zo nodig ook receptformulieren geschreven te worden Indien poli-patiënt vanaf de polikliniek meteen opgenomen wordt op de kinderafdeling, draagt de assistent deze patiënt, inclusief diens status en afsprakenblad, over aan zijn/haar collega-assistent en aan een verpleegkundige van de kinderafdeling
c. Bijzondere spreekuren Assistenten kunnen, indien zij het betreffende dagdeel zelf geen verplichtingen hebben, meelopen met één van de bijzondere spreekuren op de polikliniek kindergeneeskunde. Ook kunnen zij in bepaalde gevallen patiënten naar één van deze spreekuren verwijzen.
Immunologie (dr. de Vries) (verwijzing naar dit spreekuur in overleg met dr. de Vries) Reumatologie (drs. de Witte) (verwijzing naar dit spreekuur in overleg met drs. de Witte) Oncologie (drs. v/d Weij) (alle oncologische patiënten worden sowieso door drs. v/d Weij gezien) Diabetes (drs. Jacobs, drs. Schuitema, dr. van Mil, diabetesverpleegkundige) (diabetespatiënten komen automatisch op dit spreekuur)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
78
Cardiologie (dr. Widdershoven) (verwijzing naar dit spreekuur in overleg met dr. Widdershoven) Pre- en dysmaturen follow-up poli (Panda-poli) (drs. Jacobs, dr. Jira, couveuseverpleegkundige, kinderfysiotherapeut, kinderlogopedist) (zuigelingen die hiervoor in aanmerking komen (< 32 weken), worden automatisch aangemeld tijdens hun opname op de couveuse unit) Kinderincontinentieteam (KIT) (dr. Jira, drs. Schuitema, bekkenbodemfysiotherapeut, gespecialiseerd verpleegkundige, uroloog, kinderpsycholoog) (verwijzing m.b.v. KITintakepakket) Kinderpsychiater (drs. Mekking) (verwijzing naar dit spreekuur in overleg met drs. Mekking) Astmaverpleegkundige (Jolanda) (verwijzing naar dit spreekuur mag zonder overleg, status met verzoek voor een afspraak bij Jolanda aan poli-assistentes geven)
D. Statusvoering en -routing
Voor de statusvoering wordt het ALEPI-systeem gehanteerd Kinderen op de SEH: Bekende patiënten: status wordt door poli-assistente (doordeweeks overdag) of door assistent zelf (in avond/nachtdienst en in het weekend) opgezocht Nieuwe patiënten: er wordt op de SEH een nieuwe status aangemaakt Als patiënten vanaf SEH naar huis gaan: gegevens in het poliklinisch gedeelte van de status (voor de 1) noteren; status op de poli in de afwerkbak ‘SEH’ deponeren Als patiënten vanaf SEH worden opgenomen: gegevens op een Specieel Anamnese en Lichamelijk Onderzoek formulier noteren, in het klinisch gedeelte van de status invoegen (achter de 5), status meegeven naar de afdeling Nota bene: bij opname ook meteen afsprakenblad voor verpleegkundigen en, indien nodig, recepten schrijven Pasgeborenen op de verloskamers of OK: Voor alle pasgeborenen, waarvoor de assistent kindergeneeskunde in consult komt, wordt een status aangemaakt en met het kind meegegeven naar de kraam- of couveuseafdeling Pasgeborenen op de kraamafdeling: Bij ontslag vanaf de kraamafdeling wordt de status aldaar achtergelaten (en verder verwerkt door de secretaresse van de kraamafdeling) Kinderen op de couveuse en kinderafdeling: Bij opname komt altijd een status (c.q. opnameformulieren) mee met het kind Bij ontslag wordt de status in de afwerkbak achter de afdelingsbalie gedeponeerd
E. Brieven a. Logistieke aspecten
Bij ontslag van kinderen vanaf de kinderafdeling en couveuse unit alsmede bij het naar huis sturen van kinderen vanaf de SEH wordt in Patbrief een voorlopige (ontslag)brief ingevuld en digitaal verzonden Bij ontslag vanaf de kraamafdeling wordt een kort overdrachtsvel ingevuld t.b.v. de kraamhulp thuis Indien er een definitieve brief gaat volgen, in de status aangeven wie deze zal gaan schrijven
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
79
Definitieve brieven worden bij voorkeur gedicteerd Dicteerbandjes zijn te vinden op de poli in de lade van de typiste Dicteerapparaten liggen in de assistentenkamers (E6 en E7) Indien de assistent ervoor kiest om brieven zelf te typen, dan de definitieve brief opslaan in de map ‘Om te zetten brieven’, waarna de typiste de brief verder verwerkt Uitgetypte brieven komen in het postvak van de assistent t.b.v. eventuele correcties. Nadat de assistent zijn/haar correcties heeft aangebracht, gaat de brief in het postvak van de kinderarts (die de brief mede ondertekent) voor eventuele aanvullende correcties. Daarna gaat de brief retour typiste. De typiste verwerkt de correcties. Daarna ondertekenen assistent en kinderarts de brief.
b. De inhoud
Bij het dicteren aangeven: Naam, geboortedatum en patiëntnummer Naar wie de brief verstuurd moet worden Tussenkopjes (anamnese, LO, aanvullend onderzoek, bespreking, conclusie) Interpunctie Door wie de brief ondertekend wordt Brieven dienen kort en bondig te zijn, geen volzinnen, maar meer richting telegramstijl Brieven dienen alleen hoofdzaken te bevatten, die voor de geadresseerden relevant zijn Het gebruik van overdadig vakjargon vermijden Geen afkortingen (bijv. S1S2, VAG) gebruiken, tenzij eerder voluit geschreven met afkorting tussen haakjes erachter
F. Overige wetenswaardigheden a. Mentor, supervisor, opleider en gesprekken
Iedere assistent heeft een mentor, dit is in principe dezelfde persoon voor de gehele duur van het assistentschap in het JBZ; deze kinderarts-mentor fungeert als een soort vertrouwenspersoon. Iedere 3 maanden wisselen de assistenten van polisupervisor Mevr. dr. E. de Vries is opleider, zij voert voortgangs- en functioneringsgesprekken met AIOS (afspraken voor deze gesprekken worden automatisch door de secretaresse ingepland) Dhr. dr. J. Widdershoven is plaatsvervangend opleider, hij voert gesprekken met ANIOS (afspraken voor deze gesprekken worden automatisch door de secretaresse ingepland) Mevr. dr. E. de Vries is voor alle assistenten het eerste aanspreekpunt wanneer het gaat over wetenschappelijk onderzoek
b. DBC’s
Assistenten krijgen bij hun indiensttreding uitleg over de DBC-systematiek (dr. Widdershoven) Assistenten zijn verantwoordelijk voor de DBC’s van hun eigen poli-patiënten Kinderartsen zijn verantwoordelijk voor de DBC’s van patiënten op de afdelingen en de SEH
c. Perinatale Registratie Nederland (PRN)
Assistenten krijgen bij hun indiensttreding uitleg over de PRN (drs. Jacobs)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
80
Voor elke pasgeborene, die op de couveuse afdeling opgenomen is geweest, dient een PRN-formulier ingevuld te worden (bij voorkeur door de couveuse assistent ten tijde van ontslag)
d. BLS, NLS en APLS
De cursus Basic Life Support (BLS) is een verplicht onderdeel van het JBZintroductieprogramma Assistenten krijgen bij hun indiensttreding een Neonatal Life Support (NLS)-instructie (drs. Jacobs) Assistenten dienen bij aanvang van hun dienstverband tienmaal een pasgeborene na een sectio caesaria op te vangen onder supervisie van een kinderarts; indien de opvang als adequaat beoordeeld wordt, zal het zogeheten sectiobrevet worden ondertekend Iedere assistent kindergeneeskunde dient de officiële NLS-cursus (SSHK, Riel) te volgen AIOS kindergeneeskunde dienen, in het kader van hun opleiding, verplicht een cursus Advanced Pediatric Life Support (APLS) te volgen Assistenten krijgen regelmatige training in de APLS (dr. Widdershoven)
e. (Senior) coassistenten en andere ‘stagiairs’
Senior coassistenten dienen te (gaan) functioneren als beginnend assistenten, derhalve overleggen zij direct met de kinderarts en vallen zij dus niet primair onder de verantwoordelijkheid van de assistent Kern coassistenten vallen wel primair onder de verantwoordelijkheid van de assistent HAIO’s en SEH-artsen i.o. volgen bij tijd en wijle een stage bij de kindergeneeskunde, zij overleggen rechtstreeks met de kinderarts en vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de assistent
G. Slotopmerkingen
Indien na het lezen van deze praktische handleiding nog onduidelijkheid bestaat over een bepaalde kwestie, neem dan contact op met dr. de Vries aangaande opleidingsgerelateerde zaken, Pieter van Vugt voor logistieke zaken op de polikliniek, Paul van Hal dan wel Ingrid Evenaars voor zaken op de couveuse resp. kinderafdeling en het Leerhuis voor overige, administratieve problemen. Dr. P. Jira is aanspreekpunt voor logistieke problemen op de SEH Drs. J. de Witte is specialist-manager kindergeneeskunde en kan in die hoedanigheid ook door de assistent benaderd worden
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
81
-
DEEL E
Bijlage De competenties van de kinderarts (naar het landelijk opleidingsplan)
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
Competenties van de kinderarts (uit landelijk opleidingsplan Kindergeneeskunde) Binnen de regelgeving van het CCMS worden in het kaderbesluit medisch specialismen (voetnoot welk kaderbesluit: 2004) analoog aan de CanMeds de 7 competenties van de medisch specialist beschreven. Afgeleid van deze 7 algemene competenties worden per discipline specialismegebonden competenties beschreven in het specifieke besluit. Competentiegebieden binnen de kindergeneeskunde14 Per competentiegebied wordt aandacht besteed aan: • Omschrijving van het competentiegebied. Dit is een algemene omschrijving van het competentiegebied dat aangeeft waarom het desbetreffend competentiegebied van belang is voor de kinderarts. • Globale competenties Kindergeneeskunde. De globale competenties Kindergeneeskunde geven aan wat de algemene competenties (vastgesteld door het CCMS) betekenen voor de kinderarts. Vervolgens worden deze globaal beschreven competenties uitgewerkt in meerdere specifieke competenties. • Specifieke competenties Kindergeneeskunde. Op basis van de globale competenties Kindergeneeskunde zijn de specifieke competenties Kindergeneeskunde geformuleerd. Deze competenties geven specifiek aan wat een kinderarts in de praktijk doet. Achter elke specifieke competentie wordt tussen haakjes weergegeven onder welke globale competentie deze specifieke competentie past. Medisch handelen Kinderartsen bezitten een brede kennis en een breed arsenaal aan vaardigheden die hen in staat stelt gegevens te verzamelen en interpreteren, zodat een gepaste (poli)klinische beslissing genomen kan worden en de gepaste diagnostische en therapeutische procedures worden verricht, binnen de grenzen van hun discipline en expertise (waar nodig schakelen zij andere specialisten en/of beroepsbeoefenaren in). De zorg kenmerkt zich door up-to-date, ethische, kosteneffectieve klinische zorg en effectieve communicatie met de patiënt, gezinsleden en andere betrokkenen in de directe omgeving van het kind, in de gezondheidszorg en de maatschappij. Dit competentiegebied is de kern van de functie van kinderarts. Competenties binnen de overige competentiegebieden zijn essentieel voor het succes binnen het competentiegebied van medisch handelen. De kinderarts bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied. Kennis en vaardigheden van het vakgebied is de basis van elk medisch handelen. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van encyclopedische parate kennis, maar voldoende kennis, inzicht en vaardigheid om doelmatige, hoogwaardige patiëntenzorg te verlenen. Voor de kinderarts betekent dit dat hij kennis heeft van de normale en verstoorde lichaamsfuncties van de patiënt (kinderen en adolescenten) en de normale en afwijkende anatomie, (patho)fysiologie en psychologie – met de nadruk op fysiologische en psychologische veranderingen gedurende de groei en ontwikkeling van het kind – begrijpt. Daarnaast beheerst hij technische vaardigheden die binnen het vakgebied vallen. De kinderarts past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed en waar mogelijk evidence based toe. Hieronder valt het definiëren van de hulpvraag, het afnemen van een relevante, beknopte en accurate anamnese en hetero-anamnese, het doelmatig uitvoeren van een volledig lichamelijk onderzoek, het uitvoeren van relevante procedures om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren, het opstellen van een gerichte differentiaal diagnose en het tijdig instellen van de juiste
14
Overgenomen uit: Rapport “Herziening Opleiding Kindergeneeskunde”. NVK, Kindergeneeskunde. Blauwdruk fase 1; oktober 2004. Vastgesteld ledenvergadering 4 november 2004, Veldhoven
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
83
behandeling en kritische follow-up om het probleem van de patiënt (kinderen en adolescenten) te helpen oplossen en/of doelmatig te vervolgen. De kinderarts levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg. Dit impliceert het nemen van de juiste beslissingen in een afweging tussen diagnostische en therapeutische mogelijkheden en hun inperking op grond van de belasting voor de patiënt en andere randvoorwaarden. Als kinderarts is het van belang bedreigingen voor het medisch, psychisch en sociaal welzijn van het kind te signaleren en uiteindelijk in woord en daad het belang van het kind voorop te stellen. Daarnaast moet een kinderarts rekening houden met de wilsbekwaamheid/ wilsonbekwaamheid van de patiënt en neemt hij zonodig beslissingen in het belang van het kind. Dit alles in overeenstemming met de wettelijke regels die hiervoor bestaan. De kinderarts vindt snel de vereiste informatie en past deze goed toe. Hieronder valt het weten te stellen van de juiste, patiëntgerelateerde vragen, het systematisch zoeken naar onderbouwing in de literatuur, het kritisch evalueren van medische literatuur en ander bewijs om de klinische besluitvorming te optimaliseren. De kinderarts onderkent zijn eventuele tekortkomingen hierin en lost in samenwerking met anderen deze problemen op. Specifieke competenties medisch handelen De kinderarts: 1 Verzamelt op adequate wijze relevante informatie aangaande de klachten en symptomen van een patiënt door observatie, anamnese, hetero-anamnese en lichamelijk onderzoek, komt tot een differentiaal diagnose door klinisch te redeneren en bepaalt op basis van verzamelde informatie welke vervolgactie nodig is: aanvullende onderzoeken en/of een behandeling en/of een opname en/of het geven van een advies (1.2)15 . 2 Voert onderzoeken adequaat uit overeenkomstig de huidige maatstaven van de medische wetenschap en doet dit conform het door het opleidingsziekenhuis vastgestelde beleid of conform het beleid van het algemeen ziekenhuis waar men werkzaam is (1.2). 3 Voert de behandeling uit overeenkomstig de huidige maatstaven van de medische wetenschap en conform het beleid van het opleidingsziekenhuis of conform het beleid van het algemeen ziekenhuis waar men werkzaam is en wijkt, indien nodig, goed gemotiveerd af van protocollen en controleert in hoeverre de behandeling resultaat heeft en voortgezet moet worden en past zonodig de behandeling aan (1.3). 4 Adviseert de patiënt en het gezin over de noodzakelijke veranderingen in leefwijze en gedrag ten gevolge van de behandeling en/of medicatie en geeft de ruimte om te communiceren over de ingrijpende gevolgen die dit met zich meebrengt (1.3). 5 Gaat adequaat om met mogelijke verschillen in belang tussen patiënten en de vastgestelde kaders van het opleidingsziekenhuis en de afdeling Kindergeneeskunde (1.3). 6 Signaleert bedreigingen voor het medisch, psychisch en sociaal welzijn van het kind, stelt uiteindelijk in woord en daad het belang van het kind voorop, houdt rekening met wilsbekwaamheid/wilsonbekwaamheid van de patiënt en neemt zonodig beslissingen in het belang van het kind (1.3). 7 Houdt rekening met sekse, leeftijd en ontwikkelingsniveau, belastbaarheid, levensbeschouwing, ethische dilemma’s en het cultuurpatroon van de patiënt bij de diagnose en behandeling (1.3). 8 Neemt beslissingen in de patiëntenzorg door op het juiste moment acties te ondernemen of oordelen uit te spreken (1.3). 9 Verzamelt op adequate wijze relevante informatie/bewijzen voor de behandelopties van patiëntproblemen, evalueert informatie in de medische literatuur en andere vormen van bewijs kritisch en stelt op basis daarvan een optimaal behandelplan op (waar mogelijk op basis van evidence based medicine) (1.4).
15
Tussen haakjes wordt aangegeven onder welke globale competentie de specifieke competentie valt. In dit geval valt deze specifieke competentie onder de tweede globale competentie medische handelen.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
84
Communicatie Om een hoge kwaliteit van patiëntenzorg en een hoge mate van tevredenheid van patiënten te kunnen waarborgen, moeten kinderartsen in staat zijn effectieve relaties te onderhouden met patiënten, diens omgeving, andere artsen en beroepsbeoefenaren werkzaam binnen de gezondheidszorg. Communicatieve vaardigheden zijn essentieel voor het functioneren van de kinderarts en zijn nodig voor het verkrijgen van informatie van de patiënt, het geven van informatie aan de patiënt en/of de familie en/of anderen in de directe omgeving van de patiënt en het onderhouden van een professionele relatie met de patiënt en de familie. Verder zijn communicatieve vaardigheden essentieel in het onderkennen van de behoeften, verwachtingen, angsten en hoop van de patiënt en diens familie met betrekking tot de ziekten en in een begeleidingstraject van patiënt en diens familie in het kader van een chronische ziekte of langdurig behandelingstraject. Daarnaast zijn communicatieve vaardigheden nodig om essentiële factoren die invloed hebben op de gezondheid van de patiënt te kunnen bepalen. De kinderarts bouwt effectieve behandelrelaties met patiënten op. Hieronder valt het vormen en onderhouden van een goede verstandhouding met (familie van) patiënten en het cultiveren van een omgeving die gekenmerkt wordt door begrip, vertrouwen, empathie en vertrouwelijkheid. Het is van belang dat de kinderarts zich inleeft in de situatie van de patiënt en zijn relaties en in de gevolgen van de aandoening van een kind op het gezin, in alle facetten. De kinderarts luistert goed en verkrijgt doelmatig relevante patiënteninformatie. Hieronder valt het nauwkeurig onderzoeken van ideeën, zorgen en verwachtingen van de patiënt over het ontstaan, de aard en behandeling van zijn ziekte of probleem. Kinderartsen zijn in staat om de invloed van factoren als leeftijd, geslacht, ontwikkelingsniveau, belastbaarheid, etnischeculturele achtergrond, sociaal netwerk en emotie naar waarde in te schatten. De kinderarts bespreekt medische informatie goed met patiënten en familie. Dit impliceert het vermogen om een patiënt op invoelende wijze en met respect te informeren en te adviseren, en intussen begrip, discussie en de actieve deelname van de patiënt in de beslissingen over zijn behandeling te bevorderen. Daaronder valt het kunnen luisteren naar een patiënt om een optimale en consistente patiëntenzorg voor de patiënt en zijn familie te waarborgen. Ook betekent dit dat de kinderarts lastige of bijzondere gesprekken voert (o.a. slechtnieuwsgesprekken, gesprekken met de boze, agressieve ouder en met ouders van patiënten die dwingend om uitleg vragen). Verder betreft dit het verifiëren van het begrip van de patiënt. Eveneens vraagt dit om het vermogen om duidelijke en accurate dossiers bij te houden. Dit alles geschiedt in overeenstemming met de wettelijke regels die hiervoor bestaan. De kinderarts doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over patiëntencasus. De specialist verschaft tijdens overdrachten en patiëntenbesprekingen een beknopt maar accuraat overzicht over de problemen van de patiënt, en verklaart en verdedigt waar nodig het ingezette diagnostische en therapeutische beleid en formuleert duidelijke vraagstellingen voor effectief intercollegiaal overleg. Specifieke competenties communicatie De kinderarts: 1 Communiceert met de patiënt, zodanig dat een relatie ontstaat die gebaseerd is op begrip, vertrouwen en inlevingsvermogen en leeft zich zo goed mogelijk in in de situatie van de patiënt, hun relaties, andere hulpverleners en de gevolgen van een aandoening van een kind op het gezin, in alle facetten (2.1). 2 Communiceert adequaat (= ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruik makend van duidelijke taal en non-verbale communicatie, taal en terminologie aanpassen aan de toehoorders, luisteren, presenteren) met patiënten, beroepsbeoefenaren die betrokken zijn bij de diagnose en behandeling, collega’s en vakgenoten (2.1 en 2.2).
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
85
3
Verzamelt relevante informatie over de patiënt en houdt rekening met sekse, leeftijd en ontwikkelingsniveau, belastbaarheid, levensbeschouwing, ethiek en het cultuurpatroon in de communicatie met de patiënt (2.2). 4 Begeleidt de patiënt bij het maken van een keuze in het diagnostisch proces en mogelijke behandelingen op grond van een individuele afweging van de te verwachten voor- en nadelen, nu en in de toekomst (2.3). 5 Informeert de patiënt over het doel, de aard, de omvang en de procedure van onderzoek en behandeling, de risico’s van onderzoek en behandeling en de mogelijke bijwerkingen (2.3). 6 Informeert de patiënt en/of diens huisarts, andere verwijzer(s) over de resultaten van onderzoeken en behandeling en gaat na of de patiënt (of een ander) de informatie heeft begrepen en neemt maatregelen als de informatie niet duidelijk is (2.3). 7 Registreert patiënteninformatie volledig en doet dit conform wettelijke regels van de WGBO en de WBP en de door het opleidingskliniek en afdeling Kindergeneeskunde vastgestelde regels, procedures en aanwijzingen (2.3). 8 Voert lastige of bijzondere gesprekken (zoals slecht nieuws gesprekken, gesprekken met de boze agressieve ouder, gesprekken in het kader van stervensbegeleiding, gesprekken met ouders van patiënten die dwingend om uitleg vragen, gesprekken met patiënten en ouders met andere culturele, religieuze of maatschappelijke overtuigingen die op principiële gronden afwijken van eigen normen en/of de gangbare normen en waarden) (2.3). 9 Ziet het belang in van een goede communicatie met patiënten en andere beroepsbeoefenaren (2.3). 10 Stelt zich beschikbaar en is toegankelijk voor patiënten, collega’s, verwijzers en overigen en draagt duidelijk en tijdig aan de juiste persoon en in de juiste vorm de relevante patiëntgegevens over bij overdracht van verantwoordelijkheden van zorg en controleert of de informatie zodanig is overgekomen (2.4). 11 Doet op verzoek van andere betrokkenen in de patiëntenzorg schriftelijk of mondeling verslag van of geeft advies over beoordelingen en mogelijke oplossingen voor patiëntenproblemen (2.4). Samenwerking Kinderartsen krijgen te maken met veel verschillende ziektebeelden en werken vaak samen met andere beroepsbeoefenaren die vakmatig betrokken zijn bij de gezondheidszorg van kinderen en adolescenten. Het is daarom essentieel dat de kinderarts in staat is effectief samen te werken met patiënten, hun families en multidisciplinaire teams om een zo goed mogelijk niveau van patiëntenzorg, opleiding en onderzoek te kunnen waarborgen. De kinderarts is tot het volgende in staat: Overlegt doelmatig met collegae en andere zorgverleners. Dit impliceert het vermogen om onderzoek, behandeling en follow-up beleid te ontwikkelen samen met de patiënt en andere zorgverleners. Onder deze aanpak valt het kennen van de rollen en deskundigheid van de andere betrokkenen, het informeren van, en betrekken van de patiënt en zijn familie bij de besluitvorming en het expliciet integreren van de meningen van de patiënt en zorgverleners in behandelplannen. Verwijst adequaat. Dit veronderstelt inzicht in de grenzen van de eigen deskundigheid en mogelijkheden en bekendheid met de mogelijkheden van andere medische zorgdisciplines en deskundigheden van anderen in de patiëntenzorg. Levert effectief intercollegiaal consult. Hieronder valt het presenteren van goed onderbouwde evaluaties en aanbevelingen, zowel mondeling als schriftelijk, naar aanleiding van een intercollegiaal consult door een collega of andere zorgverlener.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
86
Draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg. Hieronder valt inzicht in de zorgketen van individuele patiënten, het effectief communiceren met andere zorgverleners en kennen van activiteiten in ziekenhuizen, praktijken en andere instellingen, zoals commissies, research, onderwijs en kennisverwerving. Het impliceert het onderkennen van het vakgebied van teamleden, het respecteren van de meningen en rollen van individuele teamleden, het bijdragen aan een gezonde teamontwikkeling en conflictoplossing en het bijdragen aan de taak van het team middels de eigen deskundigheid. Onder deze algemene competentie valt ook het zorgdragen voor een zorgvuldige overdracht van patiënteninformatie en het nemen van verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorg voor de patiënt. Specifieke competenties samenwerking De kinderarts: 1 Geeft de rol, de deskundigheid en de beperkingen van ieder lid van een multidisciplinair behandelteam aan om een zo goed mogelijk resultaat te behalen binnen de patiëntenzorg, een wetenschappelijk onderzoek, een onderwijstaak of een administratieve taak (3.1). 2 Raadpleegt waar nodig collega medisch specialisten, huisartsen en andere hulpverleners en draagt zonodig een specifieke diagnose of behandeling over (3.1 en 3.2). 3 Stelt samen met anderen een behandelplan op (3.1 en 3.3). 4 Werkt samen met specialisten en andere beroepsbeoefenaren in de zorg op andere gebieden dan de patiëntenzorg, bijvoorbeeld commissiewerk, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs (3.3). 5 Verleent waar nodig in teamverband en in nauwe samenwerking met specialisten en andere beroepsbeoefenaars patiëntenzorg aan patiënten (kinderen en adolescenten) (3.4). 6 Neemt deel aan een interdisciplinair overleg en laat zien meningen van anderen te respecteren, te overwegen en te accepteren en eigen expertise en meningen in te brengen (3.4). 7 Gaat om met meningsverschillen met collega’s over de behandeling (3.4). 8 Communiceert met leden van een interdisciplinair team over het oplossen van conflicten, het geven van feedback en doet dit vanuit een leidinggevende rol wanneer relevant (3.4). 9 Gaat om met conflicten in professionele relatie (3.4). Kennis en wetenschap Kinderartsen streven hun professionele leven lang naar het optimaliseren van hun kennis en kunde in de Kindergeneeskunde. Door hun wetenschappelijke activiteiten dragen zij bij aan het verzamelen, evalueren, beoordelen en begrijpen van de kennis in de gezondheidszorg. Zij faciliteren het onderwijs aan studenten, arts-assistenten, afdelingsmedewerkers, patiënten en andere beroepsbeoefenaren binnen de gezondheidszorg. De kinderarts is tot het volgende in staat: Beschouwt medische informatie kritisch. Dit betreft het werken in de geest van wetenschappelijk onderzoek en het gebruiken van rationele onderbouwingen bij klinische besluitvorming. Net als bij het competentiegebied medisch handelen, valt hieronder het kunnen stellen van de juiste vragen, het doelmatig zoeken naar, en het beoordelen van de kwaliteit van de onderbouwing in de literatuur en het op de hoogte blijven van de onderbouwde zorgnormen voor de aandoeningen die in zijn praktijk het meest voorkomen. Tevens valt hieronder het gebruik kunnen maken van epidemiologische en biostatistische gegevens en het beoordelen van medische informatiebronnen op hun relevantie voor de kindergeneeskunde Bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke kennis. Een specialist dient de vaardigheden te hebben om deel te nemen aan gemeenschappelijke researchprojecten, kwaliteitsborging of de ontwikkeling van richtlijnen die relevant zijn voor de klinische praktijk.
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
87
Ontwikkelt en onderhoudt een persoonlijk bij- en nascholingsplan. Dit impliceert het nemen van verantwoordelijkheid om de persoonlijke leerbehoefte vast te stellen. Daaronder valt het stellen van persoonlijke leerdoelen, het kiezen van de geschikte leermethoden en het evalueren van de eigen leerresultaten met het oog op een optimale praktijkvoering. De kinderarts participeert in intercollegiale toetsing en intervisie en is zich bewust van ‘life long learning’. Bevordert de deskundigheid van studenten, A(N)IOS, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg. Hieronder valt het doorgeven van het medische vak aan volgende generaties via onderwijs en op andere wijze. Dit impliceert het helpen van anderen bij het vaststellen van hun leerbehoeften en ontwikkeling, het geven van opbouwende feedback en het toepassen van de principes van kennisverwerving in de interactie met studenten, A(N)IOS, maar ook met patiënten, collegae en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg, waarbij hun referentiekader in acht wordt genomen. Specifieke competenties kennis en wetenschap De kinderarts: 1 Stelt relevante klinische en (wetenschappelijke) onderzoeksvragen, zoekt op basis van lacunes in kennis en deskundigheid doelmatig naar en beoordeelt kritisch medische en andere relevante literatuur, beantwoordt de vraag zo goed mogelijk (waar mogelijk op basis van evidence based medicine) en identificeert relevante gebieden voor verder onderzoek (4.1). 2 Levert een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuwe kennis door deel te nemen aan onderzoeksprojecten, kwaliteitsbevorderende programma’s en/of de ontwikkeling van richtlijnen (4.2). 3 Beoordeelt zijn professionele competenties continu en kan onder eigen verantwoordelijkheid beoordelen en stelt op basis daarvan zijn persoonlijke leerdoelen vast, bepaalt geschikte leeractiviteiten en evalueert leerresultaten om zijn vakbekwaamheid op peil te houden voor een optimale praktijkvoering (4.3). 4 Faciliteert en bevordert het leren door studenten, arts-assistenten, andere medisch deskundigen en patiënten, waarbij hun referentiekader in acht wordt genomen (4.4). Maatschappelijk handelen Kinderartsen zijn zich bewust van sociale, omgevings- en biologische factoren in de maatschappij die de gezondheid van kinderen en adolescenten beïnvloeden. Zij zien het bepleiten van een gezonde leefstijl als een essentieel onderdeel van het bevorderen van de gezondheid van individuen, patiëntgroepen en de bevolking. Zowel de individuele arts als de gehele beroepsgroep kent deze taak op het gebied van maatschappelijk handelen om de publieke gezondheid te verbeteren. De kinderarts is tot het volgende in staat: Kent en herkent de determinanten van ziekte. Hieronder valt het kunnen herkennen, inschatten en reageren op de psychosociale, economische en biologische factoren die de gezondheidszorg en het dagelijks leven van patiënten beïnvloeden. De specialist verwerkt informatie over de bepalende gezondheidsfactoren in de patiëntenzorg van individuele patiënten en van de gemeenschap. Op arts-patiënt niveau betreft dit (1) het kunnen aanpassen van de behandeling van de patiënt door informatieverstrekking aan patiënten ten einde hun gezondheid te bevorderen en het begrip voor het beleid te vergroten, (2) het kunnen omgaan van de patiënt/ouder/verzorger met zijn ziekte te bevorderen en het stimuleren tot een actieve deelname in de medische besluitvorming. Hieronder valt op maatschappelijk niveau (1) het identificeren van risicogroepen binnen de Kindergeneeskunde en het herkennen van maatschappelijke ontwikkelingen die de volksgezondheid beïnvloeden, (2) het herkennen van relevant overheidsbeleid en (3) het in voorkomende gevallen bijdragen aan beleid dat de volksgezondheid gunstig beïnvloedt. Bij het bovenstaande is het van belang dat een kinderarts zich bewust is van het feit dat kinderen en
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
88
adolescenten andere behoeften op het gebied van gezondheidszorg hebben dan volwassenen en dat hij actieve betrokkenheid van de familie in de besluitvorming en de zorg voor het zieke kind aanmoedigt. Bevordert de gezondheid van patiënten en de gemeenschap als geheel. Hieronder valt het toepassen van medische deskundigheid in situaties die niet te maken hebben met directe patiëntenzorg, bijvoorbeeld het afleggen van verklaringen als medisch deskundige en het geven van presentaties en adviezen in- en extramuraal. Handelt volgens de relevante wettelijke regelgeving. De specialist is op de hoogte van de relevante wettelijke regelgeving en werkt in overeenstemming met de eigen juridische positie en die van patiënten, waaronder die met betrekking tot het beroepsgeheim. Hij onderkent daarbij de gevolgen voor het medisch handelen. Treedt adequaat op bij incidenten in de zorg. De specialist herkent incidenten in de patiëntenzorg en onderkent eigen fouten en die van anderen en heeft geleerd deze bespreekbaar en hanteerbaar te maken, met het oog op een adequaat beleid in de gegeven situatie, op de leerzaamheid van het voorval, op preventie in de toekomst en op het belang van de patiënt. De specialist is bekend met de wijze waarop incidenten lege artis worden gemeld, en weet om te gaan met klachten over de patiëntenzorg. Specifieke competenties maatschappelijk handelen De kinderarts: 1 Toont aan dat hij zich bewust is van het feit dat kinderen en adolescenten andere behoeften op het gebied van gezondheidszorg en andere gevolgen van ziekte op het dagelijks functioneren hebben dan volwassenen (5.1). 2 Geeft aan welke factoren van invloed zijn op de gezondheid van kinderen en adolescenten, herkent deze factoren bij individuele patiënten, beoordeelt en gaat ermee om (dat wil zeggen: past de behandeling aan, informeert of adviseert de patiënt, vergroot het begrip van de patiënt, helpt de patiënt met de ziekte om te gaan, verwijst de patiënt naar andere organisaties op het gebied van gezondheidszorg) (5.1). 3 Moedigt actieve betrokkenheid van de familie en de omgeving van de patiënt in de besluitvorming en de zorg voor het zieke kind aan (5.1). 4 Geeft aan wat de belangrijkste aspecten van het overheidsbeleid ten aanzien van de volksgezondheid zijn, hoe dit beleid de volksgezondheid positief of negatief beïnvloedt en hoe dit beleid veranderd zou moeten worden om de volksgezondheid te bevorderen (5.1, 5.2 en 5.3). 5 Demonstreert zijn medische kennis en vaardigheden op het gebied van de kindergeneeskunde in situaties buiten de patiëntenzorg (5.2). 6 Geeft aan hoe overheidsbeleid op het gebied van gezondheidszorg invloed heeft op de patiëntenzorg, onderzoek en onderwijsactiviteiten op lokaal, provinciaal, regionaal en landelijk niveau (5.2 en 5.3). 7 Houdt rekening met de wettelijke bepalingen conform de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en gedragsregels van de KNMG en NVK bij de informatieverstrekking aan en over de patiënt (5.3). 8 Informeert de patiënt op verzoek over de aard van de gegevens die worden vastgelegd, de wijze waarop, de bewaartermijn en over patiëntenrechten (zoals het inzagerecht, het kopierecht en het recht om gegevens te corrigeren c.q. aan te vullen) (5.3). 9 Identificeert risicogroepen binnen de kindergeneeskunde en levert een bijdrage aan preventie van het ontstaan van problemen binnen deze risicogroepen (5.4). Organisatie Kinderartsen functioneren als managers wanneer zij besluiten nemen met betrekking tot gebruik van middelen en medewerkers, het stellen van doelen, het maken van beleid en het inrichten van het privéleven in relatie tot het werk. Kinderartsen doen dit in verschillende settings: in de
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
89
individuele patiëntenzorg, in de praktijk/afdelingsorganisatie en in bredere zin van de gezondheidszorg. Kinderartsen moeten daarom in staat zijn doelen en prioriteiten te stellen, effectief te delegeren en systematische beoordelingen uit te voeren van de inzet van beperkte middelen in de gezondheidszorg. Binnen de professionele organisaties in het Nederlandse gezondheidszorgsysteem bezetten kinderartsen essentiële managementfuncties, die leiderschapscapaciteiten vergen. De kinderarts is tot het volgende in staat: Organiseert het werk naar een balans in patiëntenzorg en persoonlijke ontwikkeling. Hieronder valt het effectief kunnen toepassen van timemanagement en zelfevaluatie om realistische verwachtingen te formuleren en te komen tot een evenwichtige levensstijl. Werkt effectief en doelmatig binnen de gezondheidszorgorganisatie. Dit betreft het hebben van inzicht in de rollen en verantwoordelijkheden van de specialisten, de organisatie en functioneren van het gezondheidszorgsysteem en het maatschappelijk krachtenspel. Hieronder valt het doelmatig in teams met collegae kunnen werken, het leiden van een praktijk en het functioneren binnen bredere managementsystemen in organisaties, zoals ziekenhuiscommissies of landelijke representatieve functies binnen de gezondheidszorg. Voor de kinderarts is het hierbij belangrijk dat hij bij het effectief en efficiënt werken binnen het gezondheidszorgsysteem, rekening houdt met het belang van de betrokkenheid van het gezin bij de zorg voor een kind. Besteedt de beschikbare middelen voor de patiëntenzorg verantwoord. Hoewel de belangen van de patiënt altijd centraal staan, impliceert dit het vermogen om grondige afwegingen te maken ten aanzien van de toewijzing van middelen op basis van het nut voor de individuele patiënt en de bevolking. Gebruikt informatietechnologie voor optimale patiëntenzorg en voor bij- en nascholing. Hieronder valt het gebruik maken van patiënt gerelateerde databases, elektronische informatie en een zekere mate van inzicht hebben in de principes van medische informatica voor leveren van optimale patiëntenzorg en voor het onderhouden van de eigen deskundigheid. Specifieke competenties organisatie De kinderarts: 1 Maakt gebruik van tijd en middelen om een evenwicht te creëren tussen patiëntenzorg, onderwijs, onderzoek, externe activiteiten en privéleven (6.1). 2 Bepaalt doelen van professionele, persoonlijke, organisatorische en sociale aard, stelt hierin prioriteiten en geeft benodigde acties, tijd en middelen aan om deze doelen volgens de prioriteitstelling te bereiken (6.1). 3 Functioneert onder tijdsdruk (6.1). 4 Beoordeelt en stelt de patiëntenzorg binnen zijn afdeling en zijn persoonlijke functioneren bij, door middel van zelfevaluatie en -reflectie en beoordelingen van anderen (6.1). 5 Geeft aan hoe het Nederlandse gezondheidssysteem (de verschillende organisaties daarbinnen, de werking en de financiering) is opgebouwd en werkt hierbinnen effectief en efficiënt rekening houdend met (6.2): • het belang van de betrokkenheid van het gezin bij de zorg voor een kind; • de rol van de kinderarts in preventieve en curatieve gezondheidszorg op basis van wetenschappelijke onderbouwing; • het belang van gedeelde verantwoordelijkheid in een multidisciplinaire setting; • de voor- en nadelen en relatieve kosten van preventieve en curatieve gezondheidszorgprojecten; • de voor- en nadelen en relatieve kosten van patiëntenzorg in verschillende settings: klinisch, poliklinisch, thuiszorg, chronisch zorg en revalidatieprogramma’s; • het belang van het vermijden van onnodige diagnostiek/onderzoekingen en onnodige klinische opnames;
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
90
6 7 8 9
• ethische dilemma’s die gepaard gaan met de zorg rondom een patiënt. Geeft aan welke invloed sociale, beroepsmatige en maatschappelijke aspecten van de gezondheidszorg hebben op zijn medische praktijk als kinderarts (6.2). Houdt rekening met/reageert op overwegingen om gebruik te maken van alternatieve geneeswijzen (6.2 en 6.3). Geeft aan welke aspecten van kwaliteitszorg, -bewaking en -verbetering een rol spelen binnen het ziekenhuis waar hij werkt (kwaliteitswet, visitaties, klachtenprocedures, kosten-baten-ratio’s) en is bereid te participeren in programma’s voor kostenbeheersing en kwaliteitswaarborging (6.3). Maakt gebruik van informatietechnologie voor het optimaliseren van de patiëntenzorg, bij- en nascholingsactiviteiten en andere activiteiten (6.4).
Professionaliteit Kinderartsen hebben een unieke maatschappelijke rol als deskundigen met specifieke competenties die erop gericht zijn de gezondheid en het welzijn van kinderen en adolescenten te verbeteren. Kinderartsen streven de hoogst mogelijke normen na in de klinische zorg en ethisch gedrag en streven continu naar het perfectioneren van hun vakkennis. Kinderartsen leveren de zorg met hoge kwaliteit, integriteit, eerlijkheid en gedrevenheid (of mededogen). De kinderarts is tot het volgende in staat: Levert hoogstaande patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze. Hieronder valt het zich bewust zijn van het centrale belang van de patiënt. Ook valt hieronder het onderkennen van en omgaan met diversiteit in etnische en culturele achtergronden en met maatschappelijke vraagstukken die invloed hebben op het geven van patiëntenzorg en het op peil houden en verdiepen van relevante kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag. Hieronder valt het nemen van de verantwoordelijkheid voor persoonlijke handelingen, het zelfbewustzijn, het behouden van de juiste balans tussen persoonlijke en professionele rollen en het aanpakken van intermenselijke verschillen in professionele relaties. Kent de grenzen van de eigen competenties en handelt daar binnen. Hieronder valt het nemen van een beslissing over of en wanneer andere deskundigen nodig zijn om bij te dragen aan de zorg voor een patiënt. Oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep. Hieronder valt inzicht in, en het zich houden aan, de ethische en medische gedragsregels, het herkennen van ethische dilemma´s en de behoefte aan hulp om ze indien nodig op te lossen, en het kunnen herkennen van, en reageren op onprofessioneel gedrag elders in de klinische praktijk, daarbij rekening houdend met de lokale en landelijk regelgeving. Specifieke competenties professionaliteit De kinderarts: 1. Gaat eerlijk en vertrouwelijk om met patiënten, familie en collega’s (7.1). 2. Neemt verantwoordelijkheid voor het eigen handelen (7.2). 3. Gaat om met beoordelingen van zijn professionele competenties door collega’s en supervisoren en maakt hiervan optimaal gebruik (7.2 en 7.3). 4. Gaat flexibel en bereidwillig om met veranderende omstandigheden (7.3). 5. Bepaalt waar zijn eigen medische deskundigheid ophoudt of te beperkt is en wanneer andere hulpverleners ingeschakeld moeten worden bij de diagnose of de behandeling en weet wanneer zijn hulp niet meer nodig is (7.3). 6. Past de professionele, juridische en ethische codes waaraan kinderartsen gebonden zijn toe in zijn dagelijkse praktijk (7.4).
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
91
7. Geeft de morele en ethische consequenties van verschillende vormen van patiëntenzorg en onderzoek aan (7.4). 8. Gaat om met dubbelzinnigheid, twijfel en onzekerheid in medisch-ethische besluitvorming en met de mogelijkheid tot foutieve medisch-ethische besluitvorming (7.4).
Lokaal Opleidingsplan Kindergeneeskunde Jeroen Bosch Ziekenhuis versie 19 januari 2011
92