Literaire benadering in de architectuur afstudeeronderzoek . Laura Theng . 2007
Inhoudsopgave Voorwoord
3
1. Inleiding
6
2. Literatuur in architectuur 2.1 In de praktijk
8 14
3. Architectuur in literatuur 22 3.1 Analyse literatuur 23 4. Van onderzoek naar ontwerpopgave 32 4.1 Analyse stations 34 4.2 Stationsverhalen 45 5. Conclusies
47
Bibliografie
48
50 Bijlage 1 Bijlage 2 62 Bijlage 3 62 Bijlage 4 68 Bijlage 5 74 86 Bijlage 6 Bijlage 7 96
1.
Inleiding
‘Schrijvers hebben altijd al gebouwen bezongen en steden beschreven, ze hebben nieuwe steden en gebouwen bedacht en van bestaande steden paradijzen en onderwerelden gemaakt.’ Literatuur en architectuur lijken twee verschillende media te zijn: de taal versus de ruimte. Toch ervaren architectuur en literatuur de wereld op dezelfde manier. Ze houden zich beide bezig met het creëren van sfeer, van een bepaalde beleving. Literatuur doet dat met woorden, zinnen, verhalen. Het reikt de lezer handvaten aan om zijn fantasie de vrije loop te laten. Natuurlijk stuurt de schrijver deze fantasie, maar toch zal elke lezer de gelezen woorden anders interpreteren en daardoor ook anders beleven. In de architectuur spelen elementen als materiaal en licht de rol van het woord. Door deze elementen als het ware te componeren ontstaat een beleving die voor elke bezoeker uniek is, maar wel gestuurd wordt door de architect. Gevraagd hoe je in zijn hermetische bouwsels moest komen, heeft Lebbeus Woods eens gezegd dat je je erin moest verliezen. Er zijn nog meer architecten die, zoals hij, niet om de logische controle van de ruimte willen vechten (waarbij je niet aan de gevestigde normen ontsnapt) maar te werk gaan met de list van de verbeelding.
Arjen Mulder & Dirk van Weelden, Bij dit nummer in: De Gids, Architectuur & Literatuur, nr.11, Amsterdam 2004 Wim Cuyvers, Van de droom van de versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 Arjen Mulder & Dirk van Weelden, Bij dit nummer in: De Gids, Architectuur & Literatuur, nr.11, Amsterdam 2004
Naast deze vrij directe vergelijking overlappen de twee domeinen elkaar ook in ander opzicht. Juist literatuur biedt essentiële informatie over de manier waarop ruimte ervaren wordt, over de rol van tijd, over de rol van herinnering en verbeelding. De relatie tussen de mens en zijn omgeving, een bestaansrecht van architectuur, wordt immers in romans en verhalen vaak zeer gedetailleerd en treffend beschreven. Verschillende theoretici verwijzen naar literatuur, in de vorm van verhalen, romans of poëzie, als een belangrijke bron van informatie over de perceptie van ruimte, over de manier waarop mensen hun omgeving ervaren. Zo stelt Lefebvre dat de geleefde ruimte, de manier waarop ruimte beleefd en herinnerd wordt door zijn gebruikers, bestaat in de gedachten van mensen en tot uitdrukking kan komen in verhalen. Wanneer bestaande literatuur dergelijke inzichten kan bieden, kan een literaire benadering, waarbij instrumenten uit de literatuur gebruikt worden, ook binnen het domein architectuuronderzoek en zelfs van het architectonisch ontwerp denkbaar zijn. Ondanks dat architectuur en literatuur de wereld op dezelfde manier ervaren, reageren ze hier ieder anders op. Ze trekken andere besluiten en gooien blikken in andere richtingen. Het expliciete zeggen van de literatuur tegenover het ingehouden zwijgen van de architectuur. Literatuur zoekt de vervreemding op, terwijl architectuur juist een veilige basis wil bieden. De architectuur Henri Lefebvre, The Production of Space, Londen 1991 (vert. van La Production d’espace, Parijs 1974) Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 Wim Cuyvers, Van de droom van de versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006
streeft beschutting en comfort na, terwijl de literatuur precies een absolute blootstelling nastreeft. Tegelijk blootstellen en beschutten, dat is een paradoxale combinatie.
Ik veronderstel dat de literatuur de juiste beleving bij de mens weet op te roepen, doordat zij elementen als ervaring, herinnering, verbeelding en perceptie op waarde weet te schatten.
Het overlappen van de domeinen architectuur en literatuur levert niet alleen interessante inzichten op, het maakt ook scherper duidelijk waar de eigen kracht en beperkingen van respectievelijk de architectuur en de literatuur liggen. Juist deze krachten en beperkingen maakt het combineren van architectuur en literatuur tot een moeilijke opgave. De vraag is of en hoe de architectuurproductie iets kan hebben aan literair werk, niet door literaire verwijzingen, maar door dieper te graven naar de essentiële realiteiten van gebouwen en steden.
De hypothese luidt daarom als volgt:
De probleemstelling van mijn afstudeerproject luidt daarom als volgt: Een nieuwe benadering bij het architectonisch ontwerpen is noodzakelijk om tot menselijke architectuur te komen, waarbij het belang van beleving niet onderschat wordt.
Een literaire benadering bij het ontwerpen kan leiden tot een architectonisch ontwerp dat de mens raakt doordat het belang van beleving erkend wordt. Het afgelopen half jaar heb ik onderzocht wat er allemaal op dit gebied mogelijk is om zo een antwoord te vinden op mijn probleemstelling. In dit verslag zal ik allereerst ingaan op de rol die de literatuur in architectuur inneemt. Verscheidene architecten en theoretici hebben zich hiermee beziggehouden. Ik zal verschillende benaderingen uitdiepen. Daarnaast is er getracht literatuur en architectuur in de praktijk samen te voegen. Ook daar zal ik dieper op ingaan. Vervolgens heb ik onderzocht welke rol de architectuur in literatuur speelt. Dit heb ik gedaan door middel van een literaire en architectonische analyse van een aantal romans. Het tweede deel van mijn onderzoek is gericht op het vaststellen van de locatie, het programma en de ontwerpuitgangspunten. Uit de resultaten van het eerste deel van het onderzoek, heb ik díe onderwerpen gekozen die mij interesseren en nuttig lijken voor de ontwerpfase. Deze onderwerpen heb ik gebruikt bij dit deel van het onderzoek.
Arjen Mulder & Dirk van Weelden, Bij dit nummer in: De Gids, Architectuur & Literatuur, nr.11, Amsterdam 2004 C.Grafe, K.Havik, M.Maaskant, Redactioneel in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006
2.
Literatuur in architectuur ‘Mijn vertrouwen in de toekomst van de literatuur is gebaseerd op de wetenschap dat er dingen zijn die alleen de literatuur ons kan geven, met middelen die specifiek haar toebehoren’. Italo Calvino
Deze ‘dingen’ waar Calvino over spreekt hebben te maken met het begrip beleving. De literatuur weet als geen ander de juiste beleving bij de lezer op te roepen. De schrijver spreekt hiervoor herinneringen, ervaring en de verbeelding van de lezer aan. Wij leven in mentale werelden, waarin het materiele, het ervarene, het herinnerde en het verbeelde volledig samensmelten.10 Ook ‘architectuur is geconstrueerde mentale ruimte.’11 De Franse filosoof Gaston Bachelard stelt in zijn boek ‘The Poetics of Space’ dat het huis de plek is waar de mens zich thuis kan voelen en waar architectuur de mens in staat stelt om te wonen, zijn plek in de wereld te bepalen. Dit wonen vindt zijn oorsprong in het poëtische, op het niveau van de ziel. ‘Als men ons zou vragen naar de meest kostbare weldaad van het huis, zouden we zeggen: het huis herbergt de dromerij (…). Bij de dromerij behoren de waarden die de mens raken in zijn diepste zijn.’12 Het geheugen en de verbeelding vormen samen, in het domein van de waarden, een gemeenschap van herinnering en beeld. Door deze herinneringen en poëtische beelden van huizen, leren wij te wonen in onze ziel, Italo Calvino, Six memos for the next millennium, New York 1991 10 Juhani Pallasmaa, Geleefde ruimte in: OASE #58, Het Zichtbare en het Onzichtbare, Rotterdam 2002 11 Keijo Petaja in ibidem. 12 Gaston Bachelard, The Poetics of Space, Boston 1994
en daardoor in onszelf. Het poëtische laat onze ziel resoneren en ontlokt daardoor een poëtisch beeld dat in de ziel ontstaan is. Ook architectuur zou een dergelijk poëtisch beeld moeten ontlokken. Architectuur is dus alleen architectuur wanneer zij de ziel weet te raken en daarom poëtisch is.13 Literaire reflectie Een filosofische stroming waar herinnering, ervaring en beleving centraal staan is de fenomenologie. Ze trachten de zuivere gegevens van het bewustzijn te onderzoeken. De fenomenologie stelt de rol van subjectieve ervaring centraal. Fenomenologie wordt gekenmerkt door de houding van het zien van en luisteren naar wat de fenomenen zelf te kennen geven. Een van de grondleggers van de fenomenologie is Maurice Merleau-Ponty. Hij ‘gaat ervan uit dat alle kennis in de waarneming vertrekt’. Ons fenomenale lichaam speelt hierbij een wezenlijke rol. In zijn boek ‘La phénoménologie de la perception’ laat hij zien dat het subject van de perceptie niet het bewustzijn is, maar dat zij zich bedient van een lichaam om de materiele wereld waar te kunnen nemen. Waarnemen is een activiteit die slechts tot stand komt door het lichaam dat in de wereld is. ‘Door mijn lichaam bewoon ik de wereld. (…) De mens is in wezen project du monde. Ieder moment van zijn Zijn is een wijze van bewonen van de wereld.’14 In de architectuur staat niet alleen het beeld centraal, maar ook 13 Ibidem. 14 A. Kochelmans, Ruimtewaarneming en ruimte volgens Marleau-Ponty in Tijdschrift voor Philosophie, 1957
de ervaring, en deze ervaring is altijd meer dan uitsluitend visueel. Architectuur wordt zelfs bij uitstek ervaren door alle zintuigen.15 Een mens ervaart plekken niet alleen door ze te zien, maar juist ook door ze te horen, voelen, ruiken en zelfs proeven. Een bepaald geluid of bepaalde geur in een gebouw of stad kan een herinnering naar boven brengen, die bepaald hoe de bezoeker de ruimte ervaart. Juist architectuur genereert deze zintuiglijke ervaringen.16 Ruimte in literatuur is haast per definitie geleefde ruimte, ruimte gezien vanuit personages met hun eigen verbeelding en herinnering. Het concept geleefde ruimte wordt beschreven in het werk van Lefebvre.17 Deze vorm van sociale ruimte betreft de manier waarop ruimte beleefd en herinnerd wordt door zijn gebruikers. Deze ruimte bestaat in de gedachten van mensen en kan tot uitdrukking komen in verhalen.18 Ook Michel de Certeau bespreekt het begrip beleving.19 Hij stelt dat de stad, in plaats van een rationele structuur, een complex en moeilijk zichtbaar samenstelsel van patronen van gebruikers is, vol wendingen, rituelen en verhalen. Om deze veranderlijke stad vol verhalen te kunnen analyseren, kan de literatuur ingezet worden bij het onderzoek. De descriptieve literatuur biedt inzicht in de manier waarop de ruimte wordt gebruikt en beleefd. Het 15 Marc Glaudemans, Redactioneel, in OASE #58, Het Zichtbare en het Onzichtbare, Rotterdam 2002 16 Holl in: Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 17 Henri Lefebvre, The Production of Space, Londen 1991 (vert. van La Production d’espace, Parijs 1974) 18 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 19 Michel de Certeau, The Practice of Everyday Life, Los Angeles 1984
verhaal heeft volgens De Certeau dan ook onomstotelijk een wetenschappelijke waarde.20 Schrijven heeft het vermogen dubbelzinnigheden, zichtbare of verborgen betekenissen en heimelijk gekoesterde of openlijk tentoongespreide wensen te registreren.21 Schrijven is dan ook een manier om te onderzoeken op wat voor een manier steden en ruimtes beleefd en herinnerd worden. Het kan dienen als middel om ruimtelijke omstandigheden zorgvuldig te verkennen of te ontwerpen. ‘Door, zoals in literatuur, zich het perspectief van een ander personage (de gebruiker, de bewoner, het kind, de passant) aan te meten worden andere ervaringen mogelijk, krijgt ook het ontwerp een andere, bredere basis. In literatuur wordt vaak een techniek van isolatie toegepast, waarbij een specifieke invalshoek de boventoon voert ten gunste van een meer intense ervaring. Zo zou een ontwerp aan intensiteit kunnen winnen door tijdens het ontwerpproces aspecten af en toe sterk te isoleren. Bijvoorbeeld door een route naar een gebouw te beschrijven alleen vanuit geluid, of vanuit een specifiek personage, in een bepaalde gemoedstoestand of fysieke conditie, of op een uitgesproken tijdstip. Door bij het denken over een plek de tijd een rol te laten spelen, kan een ontwerper tegelijkertijd terug- en vooruitkijken.’22 ‘Architectonische’ schrijvers als Walter Benjamin en Rem Koolhaas 20 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 21 C.Grafe, K.Havik, M.Maaskant, Redactioneel in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 22 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 10
beschrijven de stad om haar te verkennen en te onderzoeken. ‘De onderzoeker als beoefenaar van ‘urban literacy’ zal tegelijkertijd chroniqueur en ghostwriter moeten zijn, tegelijkertijd lezer en schrijver.’23 In ‘Eénrichtingsstraat’ geeft Benjamin een beschrijving van zijn stedelijke ervaring en observaties door een imaginaire Berlijnse straat. Hij beschrijft hoe mensen zich in die nieuwe tijd (de jaren twintig) anders gaan gedragen in een stad, hij bestudeert de handelingen die het straatbeeld bepalen en vulde dit aan met zijn eigen ervaringen, associaties, stellingen en herinneringen.24 In zijn onderzoek naar New York in de jaren zeventig nam Rem Koolhaas de houding aan van lezer. ‘Hij las Manhattan op verschillende niveaus en trachtte de stad niet alleen te beschrijven maar ook te schrijven.’25 Hij noemt zichzelf in ‘Delirious New York’ de ghostwriter van Manhattan. Ook de groep Situationiste Internationale gebruiken een literaire benadering bij het onderzoeken van een stad. Zij doen dit echter niet door middel van het hierboven genoemde ‘urban literacy’, maar door het inzetten van verschillende perspectieven.26 In de late jaren vijftig en vroege jaren zestig verenigden de internationale situationisten onder leiding van Guy Debord politiek activisme en speels experiment in de zogenaamde dérives, dagen- of nachtenlange zwerftochten door Parijs, langs braakliggende terreinen, nachtkroegen en Arabische buitenwijken. Het waren omzwervingen die een ander gezicht van de stad openbaarden, 23 Ibidem. 24 Frank Hellemans, De koppigheid van Walter Benjamin in: De Brakke Hond, Jaargang 7, Antwerpen 1990 25 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 26 Ibidem.
chaotisch en onvoorspelbaar. Debord beschrijft de dérive als het lopen in de stad zonder een specifieke bestemming, om zich zo opnieuw over te kunnen geven aan de prikkels van de omgeving en de daarmee gepaard gaande ontmoetingen. Het verhevigde bewustzijn van de invloeden die de stedelijke omgeving uitoefent, maakt een kritische ondervraging van bestaande sociale condities mogelijk.27
27 Leontine Coelewij, 20/20 Vision in: Stedelijk Info,vol.17 nr.2/3, Amsterdam 2004 11
Relevantie
‘Het is de literatuur en de literaire aspecten van architectuur, die (…) de massa een beetje menselijkheid schenkt en die met rente en rente op rente terugkrijgt’.28 Walter Benjamin
‘Wanneer we erkennen dat elke plek een complex en gelaagd fenomeen is, (…) dan is het voor ontwerpers van belang nieuwe manieren te ontwikkelen om plekken te onderzoeken, en te ontwerpen. Een creatieve, interdisciplinaire benadering is dan de sleutel tot stedelijke ontwikkeling.’29 Volgens Charles Landry gaat het om het ervaren en begrijpen van de stad, en daarop reageren. Daarvoor zijn meerdere disciplines nodig dan enkel stedenbouwkundige en architectonische. Landry introduceert het begrip ‘urban literacy, een soort stedelijk alfabetisme, als een manier om steden te lezen en te begrijpen.30 In het debat over de stad dat de laatste jaren wordt gevoerd, wordt de transitie van een productiegerichte naar een conceptgerichte maatschappij geduid als een belangrijke sociaalmaatschappelijke transformatie, die effect heeft op de manier waarop we met stad en gebouwde omgeving omgaan. Vanuit dit oogpunt zijn niet langer ‘harde’ factoren zoals industrie, infrastructuur en arbeid bepalend voor het economisch 28 Benjamin in: Christophe van Gerrewey, Volstrekte illusieloosheid, onvoorwaardelijke affirmatie in: OASE #70, Architectuur & LiteratuurBespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 29 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 30 Charles Landry, The Creative City, Londen 2000 12
potentieel van een stad, maar gaan ‘zachte’ factoren zoals ervaring van plek, sfeer, diversiteit en publiek domein steeds belangrijker worden in het debat over stad en architectuur. De even simpele als verstrekkende observatie van de denkers over de creatieve stad is dat de bevolking, meer specifiek de creativiteit van de stedelijke bevolking, de meest waardevolle bron is voor stedelijke ontwikkeling.31 ‘Steden hebben één cruciale bron – hun bevolking. Menselijke intelligentie, verlangens, motivaties, verbeelding en creativiteit nemen de plaats in van locatie, natuurlijke bronnen en toegang tot de (afzet)markt als stedelijke bronnen.32 Het sociale aspect van plekken krijgt dus een veel belangrijker positie in het debat over de stad. Het wordt voor een stad steeds belangrijker hoe de publieke ruimte wordt ervaren (…).Waar de creatieve stad zich dus op moet richten is het specifieke karakter van zijn (ongebruikte) plekken en ruimten, niet alleen het visuele, maar datgene dat we instinctief, gevoelsmatig ervaren van allerlei zichtbare en onzichtbare lagen van een plek.33 Helaas vergeten architecten al snel het belang van beleving. ‘Het gebruik van computer en computer-“ruimtes” [heeft] geleid tot een totale onverschilligheid voor geschiedenis en ons belichaamd bewustzijn’.34 Het is daarom van groot belang dat de taak van 31 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 32 Charles Landry, The Creative City, Londen 2000 33 Klaske Havik, Geleefde ervaring, gelezen plekken: naar een stedelijk alfabetisme in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 34 Alberto Pérez-Gómez, Fenomenologie en virtuele ruimte in: OASE #58, Het Zichtbare en het Onzichtbare, Rotterdam 2002
architectuur, zoals beschreven door Maurice Marleau-Ponty, weer hernomen wordt: ‘zichtbaar maken hoe de wereld ons raakt’.35 De architectuur zal het menselijke vermogen tot verbeelding en empathie moeten cultiveren en ondersteunen. ‘We moeten toe naar een architectuur die de gevoelens en verbeelding oproept die noodzakelijk zijn voor een vol en waardig leven’.36 Bevindingen Het belang van beleving in een stad of gebouw mag in geen geval onderschat worden. Architectuur is er voor de mens en, zoals Bachelard stelt: ‘Architectuur is alleen architectuur wanneer zij de ziel weet te raken.’ Helaas wordt er, zelfs op mijn eigen faculteit Bouwkunde waar de zogenaamde ‘harde’ factoren nog geen rol spelen, opvallend weinig aandacht besteedt aan de fenomenale aspecten van de architectuur. Een literaire benadering zou de aandacht weer op de beleving weten te richten. Herinneringen, ervaringen en de verbeelding van de mens krijgen dan weer een belangrijke plek in de architectuur.
35 Juhani Pallasmaa, Geleefde ruimte in: OASE #58, Het Zichtbare en het Onzichtbare, Rotterdam 2002 36 ibidem. 13
2.1. In de praktijk In het verleden werd al geëxperimenteerd met literaire materialen en technieken binnen de architectuur. Dit zou een rijke benaderingswijze van architectuur op leveren. Deze experimenten bleven helaas vaak beperkt tot marginale oefeningen, of werden opgenomen in de programma’s van het architectuuronderwijs; buiten de praktijk van het ontwerpen en verwezenlijken van bouwwerken.2 Toch zijn er een aantal projecten te vinden waarbij literatuur een belangrijke rol heeft gespeeld. Er zijn verschillende manieren om de overbrugging van literatuur naar architectuur te maken. Men kan transcripties maken van een roman, vergelijkbaar met het om-schrijven van de roman naar een film. Architectuur wordt dan letterlijk geënsceneerd: de uitgesproken karaktereigenschappen van de hoofdpersonen worden omgezet naar ruimtes die deze eigenschappen in zich zouden dragen en relaties tussen verschillende ruimtes worden aan de roman ontleend. Een andere manier is om ruimtes te bouwen die in romans beschreven worden. In plaats van ruimtes te bedenken, doet de architect niet meer dan de ruimte die door de schrijver gesuggereerd was te visualiseren, de architect probeert de sfeer en het licht te vatten, de materialen voor te stellen. De architect probeert het geschrevene ruimtelijk te reconstrueren. Een derde manier is het overhevelen van thema’s en fragmenten vanuit romans naar concrete bouwprojecten. Situaties vanuit de roman worden in het gebouw geprojecteerd.37 37 Wim Cuyvers, Van de droom van de versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 14
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, deed het gebruikmaken of de expliciete toe-eigening van literaire materialen en technieken zijn intrede in de architectuurwereld, bijvoorbeeld in het werk van John Hejduk. Om tot een ontwerp te komen gebruikt Hejduk gedichten, verhalen, schilderijen en schetsen. Dit zijn als het ware de uitdrukkingen van zijn fantasie. Zijn gebouwen zijn de vertalingen van zijn fantasie. Ze zijn de karakters die in zijn verhalen een rol spelen. Een project waarbij een roman rechtstreeks vertaald is naar een gebouw is het ontwerp voor een woonhuis van Koen Deprez. Het ontwerp voor het huis laat zich legitimeren door de roman De God Denkbaar, Denkbaar de God van W.F. Hermans. Het boek volgt een circulair verloop dat helemaal aan het eind terug gaat naar het begin. Het altijd opnieuw terugkomen en van daaruit weer vertrekken was een van de basisprincipes waarop het ontwerp structuur heeft gekregen. De regels en beperkingen komen enkel voort uit de roman. Het ontwerp staat bol van rechtstreekse, vaak letterlijke, verwijzingen naar de roman. Zo is elke maatvoering deelbaar door drie. In het boek heeft dat getal een bijzondere functie: ‘de volledigheid van staat’.38 Ook Opera Ontwerpers hebben een ontwerp gebaseerd op een roman. Echter, zij hebben er geen letterlijke transcriptie van gemaakt. Voor het ontwerp van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden hebben ze zich laten inspireren door de structuur en het thema van de roman Het leven een gebruiksaanwijzing van George Perec. Dit is een zogenaamde encyclopedische roman. Je kunt de roman op de gebruikelijke 38 Koen Deprez, De ruimte doorbladerd in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006
manier lezen, maar je ook laten leiden door de index en er kriskras doorheen dwalen. Op dezelfde manier kun je door het museum heen lopen. Zo zijn er meer aspecten overgenomen uit de roman. De verschillen tussen cultuurgebieden worden benadrukt door een sterke afwisseling in ruimtelijke opzet, maar er wordt toch eenheid gesuggereerd door de identiteit van vormen en materialen en de samenhang tussen de zalen door thematische overgangen. Zelfs de manier van documenteren is overgenomen vanuit de roman.39 Een ontwerp waarbij op een geheel andere manier literatuur en architectuur overlappen, is het Nederlandse paviljoen van MVRDV. Dit paviljoen was het meest spraakmakende gebouw van Expo 2000, de laatste grote wereldtentoonstelling die in Hannover werd gehouden. Een goed paviljoen is als een goede reclamespot, het vertelt een verhaal. Over het algemeen hebben gebouwen niet zoveel te vertellen, het zijn gebruiksvoorwerpen die hooguit hun functie of de status van hun bezitter willen uitdragen. Maar het waren juist deze aan de architectuur vreemde informerende en verhalende kwaliteiten waardoor het Nederlandse paviljoen van MVRDV zo opviel tussen de concurrentie. De slogan van het paviljoen was ‘Holland schept ruimte’. Nederland is in hoge mate een kunstmatig land. We beheersen de natuur met technologische middelen. Het ontwerp voor het paviljoen benadrukte die Hollandse twee-eenheid van natuur en techniek. Het was een uiterst kunstmatige stapeling van Nederlandse landschappen. Door alle onderdelen te stapelen, en niet zoals gebruikelijk bij paviljoens alles over het beschikbare terrein uit te smeren, werd
Hejduk - schets
Deprez - woonhuis
Opera Ontwerpers - plattegrond
MVRDV - Holland Paviljoen
39 Madeleine Maaskant & Manet van Montfrans, Het Rijksmuseum voor Volkenkunde, een droom in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/ verbeelding, Rotterdam 2006 15
de slogan ‘Holland schept ruimte’ ook letterlijk gerealiseerd. Het ontwerp was de perfecte vertaling van de slogan. Het gebouw zélf communiceerde zodanig, dat de in het gebouw tentoongestelde informatie er nauwelijks meer toe deed.40 Een goed voorbeeld waarbij beleving een grote rol speelt, is het Joods Museum, ontworpen door Daniel Libeskind. ‘Het ontwerp moet gestalte geven aan de gebroken relatie tussen de Duitse en joodse cultuur. Deze relatie is verre van eenduidig en het is dan ook niet simpel haar te verbeelden in een gebouw. Libeskind’s project slaagt erin verschillende aspecten van deze verhouding uit te drukken: de wederzijdse verbondenheid die ondergronds voortwoekert, de onontkoombare fataliteit van de Holocaust, de voorzichtige hoop op een nieuwe openheid. Dat is het resultaat van een mimetisch proces dat verschillende thema’s als grondstof gebruikt om een werk tot stand te brengen waarin de spanning tussen verschillende onderdelen tot een hoogtepunt wordt opgevoerd.’ De grondstructuur van het gebouw bestaat uit een zigzagvolume dat doorkruist wordt door een aantal vides. Deze leegten zijn nergens toegankelijk en lijken voor de bezoeker geen enkele betekenis te hebben. Echter, Libeskind’s leegte is vol van geschiedenis, betekenis en ervaring, en onderscheidt zich daardoor van een volstrekt neutrale, louter ontvangende leegte. ‘De architectonische ervaring van het gebouw is niet eenduidig, de inwerking van het licht, de rijkdom van de verschillende ruimtelijkheden, de fysieke gewaarwordingen van de hellende vloer en het zigzaggende traject zullen niet vanuit één bepaalde 40 Piet Vollaars, MVRDV, Subversief realisme in: De Gids, Architectuur & Literatuur, nr.11, Amsterdam 2004 16
Libeskind - Joods Museum
sleutel leesbaar zijn.’41 Steven Holl Een architect op wiens werk ik graag dieper in wil gaan, is Steven Holl. Holl gebruikt literatuur zowel direct als indirect bij het ontwerpen. Als overtuigd voorstander van de fenomenologie, hecht hij grote waarde aan de beleving van zijn gebouwen. Dit is terug te zien in al zijn ontwerpen. Daarnaast gebruikt Holl vaak literaire verhalen en gedichten om ruimtes te ontwerpen.
terrein, het gebied van de fenomenen, dan krijgt vorm betekenis. In deze verhouding heeft architectuur zowel intellectuele als fysieke intensiteit, met de potentie geest, oog en ziel te raken.44 De verbinding tussen idee en fenomenen komt tot stand wanneer het gebouw gebouwd is. Alleen dan gaan de ware ‘spatial fields’ open; dat is het moment dat individuele perceptie begint, het vergelijken van dat wat ’nieuw’ is in de ruimte en zijn componenten met persoonlijke ervaringen.45 Holl’s oeuvre bevat vele projecten waarbij fenomenen en perceptie een grote rol hebben gespeeld bij het ontwerpen. Een van het belangrijkste (en meest extreme) voorbeeld is het Kiasma Museum of Contemporary Art in Helsinki, Finland.
Het werk van Holl toont een voorzichtige overweging van materiaal, licht, kleur en textuur. Het zintuiglijke aspect van architectuur is cruciaal in zijn werk. Holl zegt hierover: ‘Architecture, more fully than other art forms, engages our sensory perceptions. The passage of time; light, shadow and transparency; color phenomena, texture, material and detail all participate in the complex experience of architecture. (...) Only architecture can simultaneously awaken all the senses – all the complexities of perception.’42 Volgens Holl kan architectuur onze manier van leven veranderen. Fenomenologie speelt hierbij een grote rol. Holl: ‘Phenomenology concerns the study of essences; architecture has the potential to put essences back into existence’.43 Om architectuur open te stellen voor perceptie, moeten we de rationele helft van onze hersenen uitschakelen en simpel spelen en ontdekken. Volgens Holl is de ervaring van ruimte, licht en materiaal de vrucht van een ontwikkeld idee. Als het intellectuele terrein, het gebied van ideeën, in balans is met het experimentele
Kiasma, Museum of Contemporary Art - Helsinki, Finland - 1998 De ontwikkeling van dit project werd gedomineerd door de ‘intertwining’ (verstrengeling) van het fenomenale en het objectieve. De naam Kiasma verwijst daarom ook naar de term ‘chiasm’ (kruising), gebruikt in het boek The Visible and the Invisible van Maurice Merleau-Ponty. Het museum ligt in het hart van Helsinki. Er is sprake van een kiasma als de massa van gebouw verstrengeld raakt met de geometrie van de stad en het landschap, die weerspiegeld zijn in de vorm van het gebouw.46 De materialen, licht en vorm staan bij dit gebouw al schommelend in balans. In relatie tot de toenemende diversiteit van hedendaagse kunst, is er gezorgd voor een brede variatie aan licht en ruimtes in
41 Hilde Heynen, Architectuur en kritiek van de moderniteit, Nijmegen 2001 42 Holl in: Steven Holl, Juhani Pallasmaa, Alberto Pérez-Gómez, Questions of Perception, Phenomenology of Architecture in: A+U, juli 1994 43 Holl in: Holl, Intertwining, New York 1996
44 Holl in: Holl, Steven Holl, Bordeaux 1993 45 Holl, Idea and Phenomena, Baden 2002 46 Holl in: Holl, Intertwining, New York 1996 17
heel het museum. Duidelijk verschillende kwaliteiten van licht en ruimte worden aangeboden als een alternatief voor de methodische samenstelling van een systematisch gebouw. Om de bezoeker te stimuleren met subtiele maar fenomenale verschillen van beleving, biedt het nieuwe museum een onbepaald ‘non-systeem’ van ruimtelijke diversiteit en subtiele fluctuaties van licht. De expositieruimtes variëren in vorm en grootte door de licht gebogen doorsnede van het gebouw. Dit levert een licht verwrongen reeks ruimtes op die zowel mysterieus zijn als verrassend. In tegenstelling tot een hiërarchische reeks of geordende beweging, roept deze ongeregelde circulatie zonder eind momenten van pauze, reflectie en ontdekking op. In deze ruimtes zijn de muren en de geometrie neutraal. Echter, op de schaal van de menselijke hand, is elk detail, zoals een deurklink, bezield van nauwgezette intensiteit. Tussen de grote schaal van de vorm van het gebouw en de schaal van het detail is een neutrale ruimte gecreëerd voor kunst.47 Meer foto’s van dit gebouw zijn te zien in bijlage 1. Taal en literatuur Holl maakt bij het ontwerpen vaak gebruik van taal en literatuur. Voor hem is kennis van woorden tevens kennis van dingen. Architectuur is net als taal. Taal kan opgedeeld worden in afzonderlijke klanken, die wij niet begrijpen. Voeg je ze samen, in een bepaalde compositie, dan vormen ze een woord dat voor ons wél betekenis heeft. Zo is het ook met architectuur. Dit bestaat uit losse elementen; tijd, licht, kleur, textuur, materiaal en detail. Afzonderlijk hebben ze geen betekenis, vormen ze geen 47 Holl in: Holl, Steven Holl, Bordeaux 1993 18
Steven Holl - Kiasma
architectonische ruimte. Door ze op de juiste manier samen te voegen, te componeren, ontstaat er ruimtelijkheid.48 Bij het omschrijven van zijn ontwerpen, prefereert Holl een narratieve interpretatie, mimetisch in karakter, boven een formele analyse. Vaak beschrijft hij zijn gebouwen vanuit een verzonnen personage, waarbij alle waargenomen details uitvoerig beschreven worden.49 Ook gebruikt Holl vaak literaire verhalen en verzonnen personages om ruimten te verbeelden en te ontwerpen die specifieke noties of manieren van leven herbergen. Zo is het project Île Seguin een conceptuele vertaling van een gedicht. Île Seguin - Parijs, Frankrijk (niet gerealiseerd) In 2001 werd Holl uitgenodigd om een ontwerp voor te dragen voor Fondation Pinault; een museum op Île Seguin, een eiland in de Seine aan de rand van Parijs. Steven Holl stelde een megavorm voor. Deze “hinge and flip”vorm produceert een groot park en een sculptuurtuin langs de zuidelijke en zonnige kant van het getransformeerde Île Seguin. Hij stelde een serie van paviljoens voor, welke samen een extern interieur vormen dat open en omsloten ruimten voor indoor tentoonstellingen en outdoor evenementen biedt.50 Het concept van Fondation Pinault is een eerbetoon aan Stephane Marmallé’s gedicht Un coup de Dés. Mallarmé was zijn tijd ver vooruit. Vóór hem bestond de meeste poëzie erin een bestaande 48 Holl, Idea and Phenomena, Baden 2002 49 Ibidem. 50 Holl, Idea and Phenomena, Baden 2002
zin in een nieuwe, gebonden vorm te herformuleren. Een gedicht was een boodschap: uiting van gevoelens, poging tot overtuiging, beschrijving van een werkelijkheid. Mallarmé ontdekte dat poëzie over niets anders kon gaan dan over poëzie zelf, namelijk over het maken van zin met woorden. Met Un coup de dés laat Mallarmé de klassieke versificatie en harmonie definitief achter zich: het moderne vers is geboren. Dit gedicht, waarin alle interpunctie ontbreekt, was voorbereid door zijn klassieker werk waarin hij geleidelijk aan alle zintekens laat vervallen, om de dubbelzinnigheid van de tekst te vergroten. Om die dubbelzinnigheid draait ook de ingewikkelde zinsbouw van het gedicht. Mallarmé kiest voor de woorden niet de meest gewone plaats, maar de meest significante en expressieve. In het gedicht, dat als volledige titel ‘Un coup de dés jamais n’abolira le hasard’ heeft, probeert Mallarmé het initiatief niet bij het subject, maar bij de taal zelf te leggen. De taal wordt door Mallarmé opgevat als een praktijk die gedeeltelijk toevallig is, een praktijk kortom, waarin de mens de taal niet volledig beheerst, maar waarin zij hem toevalt. Als een dobbelsteenworp “gooit” Holl vijf leegten - simpele rechthoekige galerieën van verschillende groottes met delicate verhoudingen en gevoeligheid voor licht – in de megavorm, de verankerde ruimten. Meer nog dan door veelzinnigheid wordt de betekenisgeving bij Mallarmé gekenmerkt door afwezigheid van zin. Normaliter maken woorden het afwezige aanwezig. Het woord ‘roos’ tovert ons het beeld van de roos voor ogen. Maar de taal kan dit aanwezig gemaakte ook weer vernietigen, bij voorbeeld door het te hebben over ‘geen roos’. Op die manier kunnen woorden zijn en niet19
zijn creëren, zin geven en weer opheffen, affirmeren en negeren. Daarnaast laat hij leegte juist zijn creëren. Ook in de opmaak speelt toeval en aan- en afwezigheid van zin een belangrijke rol. De regels zijn in verschillende corpsen willekeurig verspreid over de pagina gezet, zodat de lege ruimten rond de woorden plotseling een eigen betekenis krijgen. Dit vertaalt Holl naar ruimte en niet-ruimte. Het ontwerp bestaat uit massa’s en leegten, die soms ruimte en soms niet-ruimte vormen. Een fysieke leegte kan voor de bezoeker een betekenis hebben, waardoor het ruimte wordt. Het eiland zelf doet dienst als witte pagina. Een derde van het eiland bood plaats aan de vormen van het gebouw alsof het woorden zijn op een pagina.
Bevindingen De manier waarop Holl omgaat met de beleving van zijn gebouwen fascineert mij enorm. Het belang van elementen als licht, materiaal, kleur en textuur mag niet onderschat worden. De speciale aandacht die Holl hieraan besteedt is van grote waarde in zijn ontwerpen. Deze manier van ontwerpen spreekt mij dan ook absoluut aan. Ook de sprekende maar toch abstracte en subtiele wijze waarop hij verhalen en gedichten weet om te zetten naar architectuur vind ik erg bijzonder.
De titel van het gedicht is Un coup de dés. Het gedicht is opgedeeld in drie delen, aan elk deel is een woord verbonden: jamais n’abolira - le Hasard. Elk afzonderlijk woord gaat op in het gedicht, maar samen vormen ze, met de titel, een zin: ‘Un coup de dés jamais n’abolira le hasard’. Terwijl het totaal beeld van het ontwerp voor het museum op Île Seguin als één gebouw leest, bestaat het interne concept uit drie typen ruimten. Deze ruimten zijn verschillend, maar toch is elke ruimte weer in de andere gestoken (een ding in een ding in een ding).51 Meer foto’s van Île Seguin en het gehele gedicht Un coup de dés zijn te zien en lezen in bijlage 1.
51 Paul Claes, Mallarmé en het niets in: De Brakke Hond, Jaargang 7, Antwerpen 1990 20
Mallarm�� é -�� fragment ������������� van Un �������������� coup de dés
Steven Holl - Ile Seguin
21
3.
Architectuur in literatuur
Architectuur kan op verschillende manieren een rol spelen in literatuur. Architectonische elementen in literatuur kunnen een illustratieve functie hebben. In de meeste gedichten, verhalen en romans zijn de gebouwde omgevingen waarin de handelingen en personages voorkomen niet veel meer dan decor of art-direction. Ze wekken de juiste sfeer op, ze regelen op een diffuse manier de relatie tussen de personages en de rest van hun wereld en roepen vaak zoveel historische en sociaal-economische context op dat de schrijver een hoop uitleg kan besparen. Nog stammend uit de orale traditie, gebruikt sinds de oudheid, is het opvatten van een gebouw of stad als metafoor voor een op te roepen denkbeeld of reeks scènes. Verhalen worden in de vorm van een expositie van voorwerpen in een denkbeeldig gebouw in het geheugen opgeslagen. De architectuurmetafoor als retorisch navigatie-instrument. Maar in verreweg de meeste gevallen gebruiken schrijvers architectonische thema’s op een veel implicietere manier metaforisch. Als gebouwen, straten of wijken belangrijk worden in een literair werk geven ze uitdrukking aan de manier waarop de personages denken, waarnemen en veranderen. Door de manier waarop ze verschijnen en veranderen symboliseren ze, direct of wat dubbelzinniger en complexer, de meestal verre van architectonische of urbanistische thema’s die de schrijver aan de orde wil stellen. Ze vervullen een metaforische functie en vallen daarmee samen. Een stap verder: als het literaire werk zich in een literaire vorm verhoudt tot de denkbeelden en realiteiten die tot de wereld van 22
de architectuur horen,52 dan zal de opbouw van een literair werk overeenkomen met dat van een architectonisch werk. Architectuur vertaald naar literatuur. 3.1. Analyse literatuur
kunnen zijn binnen de architectuur. Vervolgens heb ik de vijf romans geanalyseerd. Ik heb bekeken op welke manier de literaire elementen gebruikt worden. Dit heb ik verwerkt in een schema en tevens aangegeven bij welke elementen architectuur duidelijk naar voren komt. Als laatste heb ik de literaire elementen vertaald naar architectonische elementen. Het schema is te vinden in bijlage 2. Ik zal nu de vijf geselecteerde romans kort toelichten.
Vooral deze laatste stap spreekt mij aan. Een roman of een verhaal is opgebouwd uit verschillende literaire elementen. Deze elementen worden door de schrijver gebruikt om het verhaal op de juiste manier op de lezer over te brengen. Ze bepalen, samen met de inhoud, de beleving van de lezer. In de grote romans wordt het gebruik van deze elementen goed beheerst en weten zij de juiste beleving bij de lezer op te roepen. Nogmaals, soms zou je willen dat de schrijver architect was. Dat is dan ook wat een architect wil bereiken, dat de bezoekers zijn gebouw zo beleven als hij bedacht heeft. Maar hoe deze kwaliteiten van de literatuur over te brengen naar de architectuur? Literaire elementen kunnen vertaald worden naar architectonische elementen. Zo is het literaire element ‘verhaallijn’ op te vatten als de routing binnen een gebouw. Ik ben gaan kijken hoe literaire elementen gebruikt worden in romans en op wat voor een manier deze elementen vertaald kunnen worden naar architectonische elementen. Hiervoor heb ik een selectie gemaakt van vijf romans. Ik heb een lijst samengesteld van literaire elementen53 die relevant 52 Wim Cuyvers, Van de droom van de versteende roman naar de acceptatie van de publieke ruimte in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/ verbeelding, Rotterdam 2006 53 Hendrik van Gorp, Dirk Delabastita, Rita Ghesquiere, m.m.v. Jan Flamend, Lexicon van literaire termen, 7e, herz. druk, Groningen 1998 23
Austerlitz – W.G. Sebald De titel verwijst naar een persoon die de verteller voor het eerst toevallig ontmoet in de wachtkamer van het Centraal Station van Antwerpen. Wanneer het hierna ontstane contact door omstandigheden wordt verbroken en pas na twintig jaar – opnieuw toevallig – weer wordt hersteld, deelt Austerlitz de verteller zijn levensverhaal mee: hoe hij opgroeit bij een sombere dominee en zijn vrouw in Wales, hoe hij in zijn schooltijd verneemt dat hij door hen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd aangenomen, en hoe hij zijn ganse latere leven in meer of mindere mate gekweld wordt door een onbenoemd gebrek. Op latere leeftijd gaat Austerlitz op zoek naar zijn wortels, en vindt deze in Praag, waar hij het kind blijkt te zijn van een in de Duitse concentratiekampen verdwenen moeder en een naar Parijs gevluchte, maar nooit teruggevonden vader. De keuze op deze roman is gevallen omdat het het reizen en daarmee meerdere stations bespreekt. Dit sluit aan bij mijn uiteindelijke ontwerp dat een stationsgebouw zal zijn. Dit zal ik verderop in het verslag toelichten. Daarnaast las ik een bespreking van deze roman waarin het volgende gezegd werd: ‘De reis zelf is vertrekpunt geworden voor intrigerende beschouwingen over de gebouwen die hij betreedt, op zich in laat werken, en weer achterlaat. Eigenlijk zijn het niet eens meer de bouwwerken die er toe doen, als wel de gedachten die ze bij de passant weten op te wekken. Architectuur als verwekker.’54
54 Harald Mooij, De dingen die voorbij gaan in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 24
Als op een winternacht een reiziger – Italo Calvino Een met ‘jij’ aangesproken Lezer en Lezeres, beiden in het gelukkige bezit van een exemplaar van “Als op een winternacht een reiziger”, ontdekken dat hun boek onvolledig is. De speurtocht naar een compleet exemplaar confronteert hen met telkens weer andere boeiende, maar helaas eveneens gemutileerde werken. De literaire wereld als doolhof vol spiegels, waarin de Lezer en Lezeres hun onbevangenheid t.a.v. het lezen dreigen te verliezen. Gelukkig hebben ze elkaar nog. De roman is één flonkerende etalage van denkbare vormen van literaire communicatie, van zender tot ontvanger, waarin de auteur pronkt met zijn constructievernuft. Binnen deze besloten wereld ook nog speels en logisch over te komen is de aanvullende kwaliteit die het verhaal ver boven de middelmaat verheft.55 Deze roman heb ik gekozen vanwege de bijzondere structuur van het verhaal: de lezer begint keer op keer opnieuw aan een verhaal. Zodra het verhaal interessant wordt, wordt het afgekapt. Daarnaast was ik onder de indruk van een andere roman van Calvino, ‘De onzichtbare steden’, een bloemrijke beschrijving van onzichtbare droomsteden.
55 Menno Gnodde, Biblion, Leidschendam
Het kaartenhuis – Mark Z. Danielewski Na het voorwoord van de uitgever wordt de lezer getest door het motto dat aan de inleiding voorafgaat: ‘Dit is niet voor jou’. Dan begint het document van Zampanò, The Navidson Record. Het is de door Johnny Truant geordende verzameling notities en aantekeningen die hij midden in de nacht heeft meegenomen uit het haveloze appartement van de dode Zampanò, ‘eindeloze klissen van woorden, die soms losdraaiden tot een betekenis, soms tot helemaal niets, vaak uit elkaar vielen, altijd vertakten naar andere stukjes (...) op oude servetjes, de gehavende randen van een envelop, een keer zelfs op de achterkant van een postzegel; letterlijk allesbehalve leeg; elk fragment volledig overdekt met het voortsluipen van jarenlange mededelingen in inkt’. (In de appendix bij Het kaartenhuis zijn zelfs foto’s te zien van deze ‘stukjes... en beetjes’ die Zampanò heeft achtergelaten.) Johnny raakt tijdens het ordenen van het materiaal steeds meer bezeten door de allesverlammende angst dat er ‘iets’ is wat hem steeds dichter nadert; dat lezen we in Johnny’s voetnoten die naarmate het verhaal vordert de vele literatuurverwijzingen van Zampanò steeds meer overwoekeren. De laatste jaren van zijn leven is deze oude man, Zampanò, obsessief aan het verzamelen en het schrijven geslagen, wat heeft geresulteerd in een overdonderende analyse van een film, die in de jaren negentig bekend werd onder de naam The Navidson Record (die overigens niet bestaat, maar zoals Johnny Truant al weet: ‘de ironie wil dat het er niet toe doet of de documentaire in dit boek verzonnen is (...) dat het hier niet uitmaakt wat waar is of niet. De gevolgen blijven gelijk’). The Navidson Record is een film van de beroemde fotograaf Will Navidson en zijn vrouw Karen, die begon als een gezellige familiefilm over het huiselijke leven. Maar als blijkt dat het 25
huis zijn eigen geheimen heeft - het is aan de binnenkant groter dan aan de buitenkant en het herbergt een ruimte achter een plotseling opduikende extra deur, die geen grenzen lijkt te kennen, maar zich, naar gelang wie zich erin waagt, ontvouwt tot in het oneindige, met als ijkpunt een enorme spiraaltrap - richt de film zich voornamelijk op de expedities die Will met vrienden onderneemt in deze duistere open plek.56 Het meest opvallende aan deze roman is absoluut de opmaak. De labyrintische structuur van het boek, en het al even labyrintische huis, krijgen een tegenhanger in de typografie, die af en toe uiterst experimenteel is, met tekst die zich verdicht of verdunt, gespiegeld wordt of van oriëntatie wisselt. Door het hele boek, ruim 700 pagina’s lang, is het woord ‘huis’ consequent blauw gedrukt.57 Ook het feit dat het verhaalt over een huis dat van binnen groter is dan van buiten sprak mij erg aan.
Extreem luid en ongelooflijk dichtbij – Jonathan Safran Foer Oskar Schell is uitvinder, sieradenontwerper, amateurentomoloog, francofiel, slagwerker, verwoed schrijver van fanmail, pacifist, archeoloog van Central Park, romanticus, Groot Ontdekkingsreiziger, juwelier, acteur (Yorick in de schoolvoorstelling van Hamlet), inconsequent veganist, verzamelaar van: zeldzame munten, vlinders die een natuurlijke dood zijn gestorven, Beatles-spullen, miniatuurcactussen en halfedelstenen. Hij is negen jaar. Oskar heeft zijn vader verloren bij de aanslagen op het WTC in New York. In de inloopkast van zijn vader vindt hij tussen de scherven van een omgestoten vaas een envelop met een sleutel. Op de envelop staat enkel het woord ‘Black’ geschreven, verder is er niets dat een aanwijzing geeft waar de sleutel van zou kunnen zijn. Het is het begin van een zoeken dat hem naar buiten brengt op een tocht door New York, en tegelijk naar binnen naar zijn eigen verdriet dat zich uitstrekt over een eindeloze hoeveelheid identiteiten. Oskar besluit alle mensen met de achternaam Black uit het telefoonboek van New York een bezoek te brengen om te informeren naar wat zij weten over de sleutel en zijn vader, in een poging betekenis te geven aan de zinloze dood van zijn vader.58 Ook deze roman heeft een bijzondere opmaak. De foto’s van internet die Oskar verzamelt in een dagboek dat hij ‘Dingen Die Me Zijn Overkomen’ noemt, worden in het boek afgebeeld. Ook wordt het er met kleur gewerkt, zo zijn in een brief van Oskars grootvader bepaalde woorden rood omcirkeld. Safran Foer gebruikt de typografie als extra laag van betekenis. Als Oskars
56 Nicoline Timmer, Het postmodernisme opgegeten in: De Groene Amsterdammer van 16-6-2001 57 Arthur Wortmann, God is een huis in: OASE #70, Architectuur & LiteratuurBespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 26
58 David Muller, Een levenslange limousine in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006
grootvader aan het woord is, die stom geworden is na het verlies van zijn geliefde en daardoor communiceert via zinnen in een notitieboekje, zijn de bladzijden van de roman de bladzijden van het notitieboekje. Op het eind wil hij nog zo veel zeggen, maar is daar geen ruimte meer voor (letterlijk: de bladzijden zijn op). Hierdoor verworden de woorden tot één grote onleesbare brei. Daarnaast is deze roman een constructie van fragmenten die overal vandaan lijken te komen en is daarmee vergelijkbaar met de hedendaagse gefragmenteerde stedelijke ruimte die niet eindeloos op zichzelf is, maar continu wordt door haar ervaring.59
59 Ibidem.
Harry Mulisch – De ontdekking van de hemel Het boek bestaat uit vier delen en is in feite een dialoog, wat blijkt uit de proloog, epiloog, en drie intermezzo’s. Een engel brengt verslag uit aan een hoger geplaatste engel over hoe hij zijn missie volbracht heeft. God is namelijk teleurgesteld geraakt in de mens en wil zijn contract met de mensheid intrekken. Dit contract heeft hij gesloten met Mozes in de vorm van de Stenen Tafelen waarop de Tien Geboden staan. De engel heeft van alles daarvoor in de hand gewerkt. Zo liet hij Gavrilo Princip in 1914 de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije neerschieten, zodat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Ook de Tweede Wereldoorlog speelde een rol in het bij elkaar brengen van de juiste mensen. Hieruit wordt de ideale persoon Quinten Quist geboren, die na een lange reis de Stenen Tafelen vindt in Rome, waarna God ze terugneemt, met hem erbij. Deze roman heb ik vooral om inhoudelijke redenen gekozen. De steden, plaatsen en gebouwen die beschreven worden doen dienst als decor en hebben een grote invloed op de sfeer. De beschreven plaatsen en gebouwen zijn onder meer middeleeuwse kloosters en kathedralen, de Carceri van Piranesi, Auschwitz, Rome, Jeruzalem, Westerbork, Cuba, Venetië en Florence. Een passage in het boek heeft vooral mijn aandacht getrokken. Het betreft de beschrijving van de Carceri van Piranesi en daarmee een gebouw dat in Quintens dromen voorkomt. Dit gebouw heeft alleen een binnenkant, maar geen buitenkant. Quinten krijgt een bouwwerk van Piranesi onder ogen, dat veel weg heeft van dat van zijn dromen: ‘Dezelfde, zich eindeloos naar alle kanten voortzettende ruimte vol trappen, bruggen, bogen, galerijen, de diepe schaduwen zonder lichtbronnen, alles gevuld met dezelfde roerloze lucht.’ 27
Bevindingen Er zijn bepaalde literaire elementen die, binnen mijn onderzoeksgebied, duidelijk meer relevant zijn dan andere. Elementen als dialoog, setting, verhaallijn, vertelperspectief, structuur en opmaak spelen een belangrijke rol bij deze romans en zijn goed te vertalen naar architectonische elementen. Een element als motief daarentegen speelt bij deze romans juist een kleine rol. Ook overlappen een aantal elementen elkaar. Opvallend is dat bij een groot aantal elementen architectuur duidelijk naar voren komt. Daarnaast zijn er veel elementen waarbij dit minder duidelijk is, maar zeker wel aanwezig. De resultaten van dit schema ga ik niet letterlijk overnemen in de ontwerpfase, maar ga ik gebruiken als handvat. Ik wil díe elementen gebruiken die mij interesseren, inspireren en nuttig en relevant lijken voor het architectonisch ontwerp. Ik zie het als een schilderspalet waarvan de schilder zijn kleuren kan kiezen voor het maken van het schilderij. Daarnaast wil ik graag ontdekken of een element dat literair gezien interessante ‘ruimte’ oplevert, ook architectonisch te gebruiken is. Er zijn een aantal elementen die in het bijzonder mijn aandacht getrokken hebben en die ik daarom wil gebruiken bij het ontwerpproces. De elementen karakter, dialoog en vertelperspectief spreken mij aan omdat hierbij van belang is wie een belangrijke rol spelen in het verhaal, welke karaktereigenschappen zij bezitten en hoe deze verschillende karakters tot elkaar verhouden en welke interactie zij met elkaar aan gaan. Ook de gebruikers van een gebouw spelen elk een andere ‘rol’ en zullen daarom elk een andere wisselwerking hebben met het gebouw. Ook het element verhaallijn (plot) spreekt mij aan. De verhaallijnen van de verschillende karakters kunnen op verschillende manieren 28
met elkaar verweven worden. Dit kan interessante ontmoetingen opleveren. De verhaallijnen van de verschillende gebruikers in een gebouw is te vergelijken met de routing. Door aan deze routing extra aandacht te besteden kunnen er interessante en spannende plekken ontstaan. Het element structuur vind ik ook erg interessant. Een verhaal kan opgesplitst worden in verschillende delen of hoofdstukken. Deze delen volgen elkaar niet altijd chronologisch op, maar kunnen op een bepaalde manier geordend worden waardoor ook hier weer een interessante wisselwerking tussen de verschillende delen kan ontstaan. Het lijkt mij dat dit gegeven binnen de architectuur interessante ruimtes kan opleveren. Als laatste element wil ik graag opmaak noemen. Echter, het begrip opmaak is dusdanig breed en verschillend per roman dat dit een element is dat moeilijk te vertalen is. Toch kan het zijn dat de opmaak van een roman inspiratie geeft voor de opmaak van een ruimte. Daarnaast zijn er nog een specifieke elementen binnen de romans die mijn bijzondere belangstelling hebben. In ‘Austerlitz’ zijn dat symboliek en tijd. De beleving van de gebouwen in de roman hangt samen met de gemoedstoestand van de bezoeker, de hoofdpersoon. Het zou mooi zijn als zoiets bij een architectonisch ontwerp te realiseren is. Wat betreft het element tijd: De vertellingen volgen elkaar aaneengeregen op als de landschappen achter het raam van een trein, door andere tijden, gedachten en plaatsen. Een dergelijke ‘reis’ is een interessante manier om je door een gebouw te begeven.
In ‘Als op een winternacht een reiziger’ is mijn oog gevallen op de elementen stijl, structuur en verhaallijn. Deze elementen hebben alledrie betrekking op de manier waarop de roman is opgebouwd. In de roman lees je elke keer het begin van een verhaal. Deze verhaaltjes hebben weer een functie in een overkoepelend verhaal. Er is een strakke scheidingslijn tussen het hoofdverhaal en de verhaaltjes. Echter, de verschillende lijnen die chaotisch naast elkaar lijken te lopen, blijken op het einde toch met elkaar in verbinding te staan. Dit maakt de roman spannend en vooral verrassend. Dit is een kwaliteit die binnen de architectuur ook op zijn plaats zou zijn. In ‘Het Kaartenhuis’ spreken verschillende elementen mij aan, allereerst connotatie/denotatie en dialoog. Het huis reageert op elke afzonderlijke bezoeker, het gaat een dialoog aan. Zo kruipt de hoofdpersoon Will Navidson in de buik van het huis rond, herkent nog niets en constateert slechts de afwezigheid van richtingaanwijzers, maar geeft tegelijkertijd kleur en vorm en inhoud aan de ruimte. Een gebouw dat zich aanpast aan de gebruikers zodat zij ieder hun eigen betekenis aan het gebouw kunnen geven vind ik uitermate interessant. Vervolgens het element verhaallijn. De roman bestaat uit een verhaal in verhaal door middel van voetnoten. Wat we lezen is een interpretatie (door de auteur) van een interpretatie (door de verteller door middel van voetnoten) van een interpretatie (door de dagboekschrijver) van een interpretatie (door de gebruiker van het huis). Deze verschillende verhaallijnen zijn geheel in elkaar verwikkeld, vaak weet de lezer niet meer wie wat zegt. Dit is erg verwarrend, maar ook ontzettend spannend en boeiend. Wellicht liggen hierin mogelijkheden voor een architectonisch ontwerp. Als laatste natuurlijk het element opmaak. Deze is heel bijzonder: het is 29
een labyrintische opmaak en de typografie is ruimtelijk. De voetnoten, foto’s, brieven, collages, muzieknoten, brailleschrift, het consequent in blauw gedrukte woord huis, het functioneel wit, maken het boek haast een architectonische ruimte. Ook dit maakt het enorm spannend en boeiend. Een dergelijke opmaak kan voor mij een grote inspiratiebron zijn voor een ruimtelijk ontwerp. In ‘Extreem luid en ongelooflijk dichtbij’ vind ik de elementen stijl, vertelperspectief en intertekstualiteit interessant. De stijl en het vertelperspectief vallen hier samen. De auteur past zijn schrijfstijl telkens aan zijn vertellers aan en hij doet dat op zo’n manier dat de lezer meteen de wisseling van verteller opmerkt. Het narratief beweegt steeds naar je toe en van je af, dus de lezer neemt wisselende rollen aan. Dat is wat een gebouw ook zou moeten doen: zijn stijl aan de verschillende gebruikers aanpassen, de gebruikers op hun eigen manier gebruik laten maken van het gebouw. Wat intertekstualiteit betreft is mijn aandacht getrokken door het gebruik van de iets en niets-plekken. Hier is natuurlijk door onder andere Marc Augé al veel over geschreven, maar ik vind juist de literaire manier waarop de auteur met deze plekken omgaat heel interessant en ook nuttig binnen de architectuur. Als laatste ‘De ontdekking van de hemel’: het element structuur spreekt mij hier het meeste aan. De roman is opgebouwd uit vier delen, getiteld ‘het begin van het begin’, ‘het einde van het begin’, ‘het begin van het einde’ en ‘het einde van het einde’. Deze opdeling interesseert mij met name omdat er een waarde aan elk deel is toegekend. Een deel dat ‘het begin van het begin’ heet, leest de lezer heel anders dan wanneer het ‘het eind van het eind’ was geweest. Ook bij een gebouw kan een dergelijke opdeling, een soort hiërarchie, de duidelijkheid maar ook de spanning vergroten. 30
Een architectonisch element in de roman heeft ook mijn interesse getrokken. In de roman speelt een bouwwerk van Piranesi een belangrijke rol. De beschrijving hiervan heeft mij altijd enorm aangesproken. Ook de Burcht, het gebouw dat iedere keer weer terugkomt in Quintens dromen, wordt op een dergelijke manier omschreven. Deze passages laten mij er weer aan denken hoe mooi het zou zijn als je de beschreven ruimtes in werkelijkheid zou kunnen beleven. Op de volgende pagina is een bladzijde uit ‘Het Kaartenhuis’ afgebeeld en daarnaast een bladzijde uit ‘Extreem luid ongelooflijk dichtbij’. Meer opvallend beeldmateriaal van deze romans is te zien in bijlage 3.
31
4.
Van onderzoek naar ontwerpopgave
De resultaten van het eerste deel van mijn onderzoek hebben mij gewezen op wat ik echt belangrijk vind bij een architectonisch ontwerp en wat ik wil bereiken met het ontwerp in de MSc4. Het belang van beleving in een stad of gebouw mag niet onderschat worden. Aspecten als materiaal, licht, textuur en kleur spelen hierbij een grote rol. Ook ‘urban literacy’, de manier van onderzoeken door middel van literatuur, zie ik als een goed inzetbare onderzoeksmethode voor het tweede deel van mijn onderzoek. In mijn analyse van de romans ben ik verrassend veel literaire elementen tegengekomen die bruikbaar zijn bij het ontwerpproces. En natuurlijk niet te vergeten: de bezoeker het gevoel geven dat hij in een (letterlijk) fantastische ruimte is beland. Deze bevindingen ga ik zoveel als mogelijk in mijn architectonisch ontwerp verwerken. Voor mijn afstuderen ga ik een publiek gebouw ontwerpen met een indirect aan literatuur gerelateerde functie. een publiek gebouw ontwerpen met een indirect aan literatuur gerelateerde functie. Dit is een bewuste keuze, daar het ontwerpen van een dergelijke functie met een literaire benadering mij grotere uitdaging lijkt dan een direct gerelateerde functie zoals een bibliotheek of een literatuurmuseum. Mijn keuze is gevallen op het ontwerpen van een stationsgebouw. Het station is een intigrerend gebouwtype. Het is een openbaar gebouw dat een bepaalde gewenste uitstraling en herkenbaarheid moet hebben. Het is ook een gebouw waarbij het programma redelijk vast ligt en wat dat betreft weinig flexibel is. Functionaliteit is van groot belang. Een station en zeker ook het reizen passen goed in de wereld van de literatuur. Een station is een ruimte waar mensen komen en 32
gaan, een ieder met zijn eigen verhaal. Deze verhaallijnen kruisen elkaar voortdurend, niet alleen per trein maar ook te voet, te fiets en gemotoriseerd. Het ene verhaal beïnvloedt het ander, waardoor er weer nieuwe verhalen ontstaan. Tijdens het reizen per trein kom je vaak in een gemoedstoestand terecht, die van een plotselinge rust en concentratie binnen een zekere afstand tot de wereld om je heen. De afzondering van de buitenwereld, gevangen in de treinwagon en teruggeworpen op onszelf; maar een afzondering die wordt bewerkstelligd door een raam, dat ons juist op die buitenwereld richt, en het voortbewegen over het spoor, dat ons meer laat zien van waar we tegelijk nooit deel van uitmaken, omdat we de objecten die we in stilte aanschouwen even snel weer achter ons laten, ‘…surprised by their ephemeral and quiet strangeness. Astonishment in abandonment’.60 Pas bij aankomst op de plaats van bestemming keer je terug naar de praktische werkelijkheid van uitstappen en het station. Niet zelden voelt het einde van een reis als een ontwaken met nieuw verkregen inzichten.61 Behalve deze meer filosofische interpretatie van reizen en stations, komen deze thema’s ook vaak terug in de literatuur. Zo is ‘Paradijs verloren’ van Cees Nooteboom een boek over mensen op weg, zichzelf kwijtgeraakt in de levens die ze leiden. Op de vlucht voor iets, op zoek naar iets. Het is een raamvertelling van een oude man en een jongere vrouw op reis, onbekenden voor elkaar. Andreï Makine verhaalt in ‘La musique d’une vie’ over een jonge, talentvolle pianist die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zijn
identiteit moet verwisselen. Zijn carrière als pianist is daardoor voorbij en nooit zal hij zijn geliefde muziek voor anderen ten gehore kunnen brengen. Vele tientallen jaren later ontmoet Alexeï op een winters station in de Oeral een jonge medereiziger. Tijdens de lange treinreis naar Moskou vertelt hij hem zijn levensverhaal. Ook natuurlijk ‘Austerlitz’ van W.G. Sebald, een van de romans die ik geanalyseerd heb, verhaalt over reizen en stations. De hoofdpersonen ontmoeten elkaar op het station van Antwerpen, dat zeer uitgebreid en gedetailleerd beschreven wordt. De lezer lijkt gedurende het hele boek onderweg, reizend door vergeten landschappen van Noord-Europa, ergens tussen vertrekpunt en eindbestemming. Een treinreis en daarmee het station blijken voor de hoofdpersoon gelijk te staan aan afscheid en vertrek.
60 Michel de Certeau, The practice of everyday life, Los Angeles 1984 61 Harald Mooij, De dingen die voorbij gaan in: OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 33
4.1. Analyse stations Om meer te weten te komen over het stationsgebouw en om er achter te komen hoe dit ontworpen kan worden met een literaire benadering, heb ik een drietal bestaande stations geanalyseerd, te weten de stations van OMA, Arep en UN Studio. Ik heb bij deze stations, net als bij de vijf geanalyseerde romans, bekeken op wat voor een manier de literaire elementen gebruikt worden. Ik heb de stations allereerst beschouwend geanalyseerd, om vervolgens na te gaan hoe de gebruikte architectonische elementen vertaald kunnen worden naar literaire elementen. Ik heb dus getracht te ontdekken hoe de literaire elementen toegepast zouden zijn in het architectonische ontwerp van de betreffende stations. Daarnaast heb ik een analyse gemaakt van twee stations zoals die beschreven worden in romans. Het gaat hierbij vooral om de beleving van deze stations. Ik heb hiervoor het Centraal Station van Antwerpen geanalyseerd, zoals het beschreven wordt in ‘Austerlitz’ van W.G. Sebald en het fictieve station dat beschreven wordt in het eerste hoofdstuk van ‘Als op een winternacht een reiziger’ van Italo Calvino. De resultaten van de analyses van de vijf stations zijn verwerkt in hetzelfde schema als de analyses van de romans. Meer beeldmateriaal van de stations is te zien in bijlage 4.
34
Het stationsgebouw Door grote veranderingen in het openbaar vervoer hebben de stations een ware wedergeboorte ondergaan. Nog maar kort geleden was het ondenkbaar dat stations verbouwd of zelfs opnieuw gebouwd zouden worden. De aanleg van de eerste hogesnelheidslijnen in Europa, twintig jaar geleden, doorbrak deze trend.62
stad als ze de trein uitstappen en niet pas als ze het station verlaten. Een station kan ook opgevat worden als een publiek gebouw dat een landmark in de stad moet vormen. Of het station wordt eerder gebruikt voor het wachten op de trein en het verzamelen dan voor de afhandeling van stromen en het bewegen. Of juist andersom.63
Terwijl stations in de jaren ’80 en ’90 nog werden gezien als terminal, overstapstation of reizigersmachine, en daarmee als ‘alien’ in de steden die ze gastvrijheid verleenden worden ze nu in toenemende mate opgevat als het hart van een complexe infrastructuur. Een station is nu een gebouw waar reizigers aankomen en vertrekken, maar ook onderdeel van de stad. In de nieuwe generatie plannen speelt de typologie van stationsgebouwen een grotere rol. Ook met de aansluiting op de stad wordt meer ontspannen omgegaan. Zaken als de functionaliteit van de stations, het reisplezier en de commercialiteit zorgen ervoor dat architectuur drager van het programma wordt. De architectuur moet een flexibele inrichting mogelijk maken en zo overzichtelijk zijn dat mensen zich gemakkelijk kunnen oriënteren. Er is behoefte aan een infrastructuur waarin hoofd- en nevenzaken van elkaar zijn te onderscheiden. Commerciële voorzieningen dienen te worden gebundeld, op plaatsen waar ze voor de reizigers op de meest logische plek liggen. De benaderingen wat betreft het station zijn divers. Een station kan de plek zijn waar een trein stopt. De reizigers arriveren in de 62 De Architect, jg 32, no.11, Den Haag 2001
63 De Architect, jg 35, no.9, Den Haag 2004 35
36
OMA - Souterrain, Den Haag 2004 Het Souterrain, zoals het langgerekte ondergrondse complex in Den Haag officieel heet, combineert een tramtunnel, twee stations en een parkeergarage in drie ondergrondse niveaus. Het concept van het complex is gericht op een positieve beleving van de ondergrondse haltes. De relaties tussen de verschillende niveaus, gedifferentieerde doorsneden, vides, daglichttoetreding, akoestiek en materiaalgebruik dragen daaraan bij. Daarnaast past het project goed in Koolhaas’ theorie over de onvermijdelijkheid van stedelijke dichtheid, aangezien Den Haag de fysieke grenzen van zijn potentiële expansie heeft bereikt. De bedoeling van de tunnel was om “als ruggengraat te dienen die de afzonderlijke organen verbindt en zo een netwerk van ondergrondse verbindingen te vormen die de stad van onderaf verzorgt”.64
besteedt aan de relatie tussen de verschillende niveaus. Vanuit de parkeergarage is er via een glazen scheidingswand zicht op de perrons en andersom. Daarnaast blijft het contact met het maaiveld voelbaar door de vele daglichtopeningen. De akoestiek maar ook de beleving van de stations is opvallend aangenaam door de bijzondere, contrastrijke materiaaltoepassingen zoals ruig betonnen wanden en houten perrons. Bij de perroninrichting is de ruimtelijkheid van groot belang. Zo functioneert een uitvergrote betonnen plint als zitbank en is er een vitrine aangebracht voor tijdelijke tentoonstellingen.65
Het constructief ontwerp is ontwikkeld vanuit het ruimtelijke concept en draagt veel bij aan het architectonische resultaat. Per doorsnede is gekozen voor de constructieve oplossing die de gewenste ruimtelijkheid benadrukt. Zo zijn de betonvloeren van het eerste en tweede niveau deels opgehangen aan stalen staven om de onderliggende perrons vrij te houden van kolommen. De loopbruggen, hellingbanen en vloeren doorsnijden de hal en creëren zo een dynamisch beeld. De organisatie is gericht op het gebruiksgemak en de sociale veiligheid. De toegangen naar de parkeergarage en de stations zijn geïntegreerd met de ruimtelijke inrichting van het winkelgebied op maaiveldniveau. Voor de stations is opvallend veel aandacht 64 Jodidio, Architectuur in Nederland, Köln 2006
65 De Architect, jg 35, no.12, Den Haag 2004 37
38
AREP - Avignon TGV Station, Avignon 2001 Sinds januari 2001 is Marseille vanuit Parijs in drie uur tijd te bereiken. Op dit traject zijn drie nieuwe stations gebouwd, bij Aixen-Provence, Avignon en Valence. Gemeenschappelijk aan deze stations is, dat het geen plekken om aan te komen en te vertrekken zijn, maar enkel overstapplekken. Het station van Avignon vormt het zwaartepunt van een gebied, waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden hoog ingeschat zijn. Bovendien is het ingebed in een regionale strategie waarbij de uitbouw van het gebied tot dienstverleningscentrum uitgangspunt is. Dit zijn echter enkel toekomstvisies, vooralsnog is er niets dat op enige levendigheid wijst, behalve de enorme parkeervlakten die het station aan alle kanten omsluiten. Wel is er getracht met behulp van grootschalige landschapsarchitectuur het station in zijn omgeving op te laten gaan. Doordat het station bedacht is als louter doorgaansoord, is de betekenis als openbare ruimte sterk gereduceerd. Het station wordt een infrastructuur onder vele andere. In principe volstaan een perron, een dak en een parkeerplaats om aan het programma te voldoen. Maar een dergelijke nuloplossing in vormgeving beantwoordt niet aan de wensen van de reizigers, noch aan die van de ontwerpers. Allereerst moet het station aan tal van technische eisen voldoen. Ze moet tussen verschillende snelheden bemiddelen en tussen verschillende vormen van openbaar vervoer. Het station is zo gepositioneerd dat het gemakkelijk kan worden uitgebreid en een succesvolle dienstregeling gegarandeerd is. Deze argumenten benadrukken de functionaliteit van het ontwerp. Tegelijkertijd moet het station een identiteit kweken die dankzij de architectuur en de service met een goede en betrouwbare dienstverlening, vertrouwen inboezemt. De indruk van totale controle wordt door
de reiziger als prettig ervaren. De ontwerpers hebben gekozen voor een duidelijke en markante hoofdvorm, die in één blik te begrijpen is en die de oriëntatie van de reiziger vermakkelijkt. Het materiaalpalet dat is ingezet, is terughoudend en ook door leken eenvoudig te begrijpen. Geprefabriceerde, gewelfde elementen uit glasvezelversterkt beton over de gehele lengte van de perrons brengen een doorgaande, grootschalige ruimte tot stand, die naar het zuiden toe grotendeels gesloten is en van binnen bekleed is met witgeschilderd hout. De 400-meter lange hal geeft een speciaal ritme aan het gebouw, geaccentueerd door het lichtspel van de gevel dat het gevoel van afstand van de reizigers verhult. De beschutte stationshal biedt een buitengewoon efficiënte beschutting tegen de Zuid-Franse mistralwinden en de hitte in de zomermaanden. De hal is optimaal aangepast aan de korte stoptijden van de treinen.66 Het vertrekcompartiment aan de zuidkant verwerkt 80% van de vertrekkende reizigers, richting het noorden. Het aankomstcompartiment is een stuk kleiner en verwerkt slechts 20% van de vertrekkende reizigers. Hier biedt de glazen gevel zicht op de Cité des Papes in Avignon. Door het planten van streekplanten en bomen wordt er een Mediterrane ambiance gecreëerd rond om het autopark. Hiermee wordt gestreefd natuur en architectuur samen te laten komen.67
66 De Architect, jg 32, no.11, Den Haag 2001 67 Le Moniteur Architecture, nr. 120, Parijs 2001 39
40
Arnhem Central - UN Studio, Arnhem, oplevering 2008 Het toekomstige Centraal station van Arnhem is een groot complex dat overstapruimte, kantoren, winkels, horeca en woningen, evenals tunnels en ondergrondse parkeerruimte bevat. Het wordt gebouwd om de Hoge Snelheidslijn-Oost een hoogwaardige halteplaats te bieden. Daarnaast is het station een knooppunt in de vervoersstromen van de regio.
maar de voetgangerbewegingen. Het grootste deel van de bewegingen zijn overstapbewegingen. Ten tweede kon binnen die overstapbewegingen een hiërarchie worden aangebracht. De relaties tussen trein, streek- en stadsbussen bleken de belangrijkste te zijn. Ten derde was er de wens om de verschillende voetgangersstromen elkaar zo min mogelijk te laten kruisen, terwijl tevens de compactheid en overzichtelijkheid werd nagestreefd.
De kern van het station bestaat uit een ‘transferhal’, een geplooid, golvend landschap dat gedeeltelijk geklimatiseerd, gedeeltelijk in de open lucht, de verschillende vervoerssoorten met elkaar verbindt: trein, streekbus, trolleybussen voor het stadsvervoer, een parkeergarage, een fietsenstalling en een taxistandplaats. Het project is geheel gebaseerd op de beweging van de verschillende transportmiddelen en de ‘flow’ van de voetgangers die daartussen heen en weer golft. Het uitgebreide en gevarieerde programma van eisen in daarmee geïntegreerd. De percelen zijn verticaal gestapeld en gearticuleerd volgens een schaal die verloopt van ‘snelle’ (reizigersverkeer, overstapbewegingen, ‘run-shopping’) naar ‘langzame’ functies (wachten, ‘fun-shopping’, kantoren, wonen).
Naar aanleiding van het vooronderzoek kwamen er twee dilemma’s aan het licht. Ten eerste bestaan er voor de organisatie van een multifocale transferhal twee extreme, ‘ideale’ modellen, een gecentraliseerd sternetwerk en een optimaal verbindingsnetwerk. Echter, beide modellen hebben hun nadelen. Het tweede dilemma is dat optimale zichtbaarheid van alle programmaonderdelen weliswaar gewenst is, maar totale transparantie verwarrend werkt. In Arnhem is gekozen voor een variant tussen de idealen van het stermodel en het totale transparantiemodel in. Er is een centraal informatiepunt, de overstappende reiziger wordt niet altijd de kortste weg van de rechte lijn gegund, maar wordt gesteund door uitzicht op zijn of haar bestemming. En naast al die haastige vervoersdynamiek is er ook plaats voor rust, gedwongen (wachten op een aansluiting) of gekozen (restaurant, fun-shopping). Het landschap ontvouwt zich daartoe ook in een balkon met horecavoorzieningen en uitzicht op haastige massa’s.68
Het project vindt zijn uitgangspunt in een analyse van de stromen reizigers, bezoekers, pendelaars en stedelingen die van en naar het station komen. Beweging leidt tot vorm, het is niet de vorm die de beweging dicteert. Andere bouwstenen van het ontwerp zijn ontleend aan programma en publieke ruimte. In samenwerking met Arup werden statistische gegevens van de voetgangersstromen gefilterd, geïnterpreteerd en weergegeven in een eenvoudig netwerkdiagram. Dat was op drievoudige wijze verhelderend. Ten eerste vormden niet de transportmiddelen en de toekomstige supersnelle trein het uitgangspunt,
Op basis van alle informatie, condities, netwerken en knelpunten is een kader gemaakt dat de uitvoering van het project aanstuurt. Het stationsgebied is vormgegeven als een stedelijk landschap dat de plaatselijke hoogteverschillen uitbuit en alle voorzieningen 68 Archis, no. 11, Amsterdam 2000 41
integraal in zich opneemt. Het belangrijkste onderdeel van het project is de stationshal waarin de passagiersstromen van en naar de trein, de bus, de auto, de fiets en de taxi samenkomen. Door de wijze waarop de vloeren en wanden van deze hal zijn gevouwen en geplooid is één eenduidige vorm ontstaan.69 Centraal Station van Antwerpen, zoals beschreven in ‘Austerlitz’ van W.G. Sebald In het eerste hoofdstuk van Austerlitz raakt een treinreiziger, de verteller, op Centraal Station Antwerpen in gesprek met een andere reiziger, Austerlitz genaamd. Het station wordt door de verteller uitgebreid en gedetailleerd beschreven. Door het beschrijven van bijvoorbeeld materialen, kleuren en afmetingen, wordt de indruk en de beleving die de verteller van het station heeft overgebracht. Zo beschrijft hij de spiegels in de wachtkamer als ‘de glans van goud en zilver op de reusachtige halfdoffe wandspiegels’ en lijken de reizigers kleiner door ‘de buitengewone hoogte van het plafond, hetzij door de dichter wordende duisternis’. Austerlitz daarentegen beschrijft het station op een andere manier. Hij vertelt over de ontstaansgeschiedenis van het station, een meer feitelijke beschrijving. Duidelijk wordt dat het ontwerp eclectisch tot stand is gekomen, maar zijn elementen vooral heeft ontleend aan de Italiaanse Renaissance. Het Pantheon is hiervoor een grote inspiratiebron geweest en dat is ook terug te zien in het station. Zo zijn ‘in het station van Antwerpen, op de hooggelegen plaatsen vanwaar in het Romeinse Pantheon de goden op de bezoekers 69 De Architect, jg 35, no.9, Den Haag 2004 42
neerkijken, de godheden van de negentiende eeuw te zien’. En ook het belangrijkste symbool, de klok die de tijd vertegenwoordigd, bevindt zich ‘precies daar waar in het Pantheon, pal in het verlengde van het portaal, de beeltenis van de keizer te zien was’. De betreffende passage is te lezen in bijlage 5. Het fictieve station beschreven in het eerste hoofdstuk van ‘Als op een winternacht een reiziger’ van Italo Calvino De roman begint op een station. Een treinreiziger stapt op dit vreemde station uit, waarschijnlijk om bij aankomst iemand te treffen die verband houdt met de koffer die hij bij zich draagt. De schrijver probeert de lezer meteen in het verhaal te betrekken door een bepaalde sfeer te scheppen. Hij geeft een gedetailleerde beschrijving van de zintuiglijke kenmerken van het station, vooral visuele kenmerken en geuren. Zo spreekt hij over ‘die speciale stationslucht’ en ‘de perrons [die] glimmen van de regen’. Hij laat zelfs het verhaal letterlijk met de roman verstrengelen: ‘er puft een locomotief, stoom die vanuit een cilinder ontsnapt, versluiert de openingsregels van het hoofdstuk, een rookwolk verbergt een deel van de eerste alinea’. De schrijver houdt gedurende het hele verhaal de geheimzinnigheid in stand. Alle tekenen zijn erop gericht dat het om een provinciestationnetje gaat, omgeven door een donker plein. Niet duidelijk wordt of het om een station van vroeger of van nu gaat, ondanks dat de schrijver je door middel van woorden als ‘locomotief ’ het gevoel geeft dat het om een oud station gaat. Hij spreekt je hier zelfs op aan: ‘Jij, lezer, dacht dat mijn blik daar onder het afdak gericht was op de als hellebaarden opengewerkte wijzer van een ronde klok op een oud station (…). Maar wie zegt
je dat de cijfers van de klok niet te zien zijn achter rechthoekige raampjes en dat ik niet elke minuut met een klap boven op me zie vallen als het mes van een guillotine?’ Ook deze passage is te lezen in bijlage 5.
Bevindingen Bij de tramtunnel van OMA is goed nagedacht over de akoestiek en materialen. De beleving van de stations blijkt zelfs als opvallend aangenaam ervaren te worden, wat bij ondergrondse station vaak lastig te realiseren is. In Avignon wordt veel aandacht besteedt aan het daglicht. De gevel zorgt voor lichtspel dat een speciaal ritme vormt in de stationshal. Toch wordt het functionele aspect niet vergeten: de hal blijft in de zomer koel, ondanks het vele glas in de gevel. Op conceptueel niveau sprak Arnhem Central mij het meeste aan. De vorm geheel wordt afgeleid van de beweging van de passagiersstromen en transportmiddelen. Deze verschillende bewegingen zijn te vergelijken met de verhaallijnen in een verhaal. Bij de analyse van het beschreven Centraal Station van Antwerpen wordt duidelijk dat de zintuiglijke kenmerken een belangrijke rol spelen. Alle elementen die de schrijver zijn opgevallen worden beschreven door het benoemen van de materialen, kleuren en afmetingen. Ook het beschreven station van Calvino zijn de zintuiglijke kenmerken van groot belang. Met behulp van deze kenmerken weet de schrijver een sfeer te creëren, de beleving van de lezer (bezoeker) wordt op die manier gestuurd. 43
Hier en verder. Je ligt met je hoofd tegen het raam gedrukt. Je wang is koud geworden en je mond is open gezakt. Rustig dein je heen en weer, alsof je op een luchtbed op zee ligt. Het is hier zo lekker warm, je hoofd zakt langzaam naar beneden, je mond zakt verder open en… door een plotselinge beweging van de trein schrik je wakker. Verdwaasd kijk je om je heen. De vrouw tegenover je lacht je toe. Waar ben ik? Hoe laat is het? Waar ga ik heen? Beelden van het landschap flitsen achter het raam aan je voorbij. Je kent het niet. Je kent de lucht hier niet, de bomen niet, de huizen niet. Ben ik op reis? Is dit echt? Droom ik? Jij kijkt om je heen. Er zijn twee andere mensen in de coupé. Een man met grijs glinsterend haar, hij leest. De vrouw met de lach eet rozijntjes. Je weet nog dat je in het gras lag, een boek tussen jou en de zon. Het nam je mee naar vreemde plekken, naar vreemde mensen. Zouden zulke plekken echt bestaan? Je wilde het weten, ontdekken en je deed iets dat je nog nooit gedaan had. Je stond op, rende naar het station en sprong, met slechts een boek, in de trein die net ging vertrekken. En nu ben je hier. Maar waar is hier? De glinsterende man en de lachende vrouw kunnen je dit vast vertellen. Je wrijft je ogen uit, maar net op het moment dat je je mond opent om je vraag te stellen komt de trein met een schok tot stilstand. Het boek dat op je schoot lag valt op de grond. Je bukt om het op te rapen, het is onder de bank geschoven. Je moet ver reiken, klemt het tussen je vingers en weet het naar je toe te trekken. Je kruipt weer omhoog en ziet nog net hoe de man en vrouw de coupé verlaten. Je haast je er achter aan, maar ze staan al op het perron. Wat nu? De conducteur fluit. Blijf je hier of ga je verder? Maar wat is daar verder wat niet hier is? Misschien is dit wel de vreemde plek die je zocht. De fluit klinkt ongeduldig, de deuren gaan langzaam dicht. Je twijfelt, wat moet je doen? Er is geen tijd om na te denken. Je doet. Je doet je ogen dicht en springt naar buiten. Laura Theng
44
4.2. Stationsverhalen Voor mijn ontwerp van een stationsgebouw ga ik op zoek naar een locatie. Vervolgens moet er ook een programma van eisen worden opgesteld, zal het ontwerp aan bepaalde randvoorwaarden moeten voldoen en zal ik een aantal ontwerpuitgangspunten moeten opstellen. Ook hiervoor heb ik gebruik gemaakt van een literaire benadering. Door middel van creatief schrijven heb ik geprobeerd een beeld te krijgen van de beleving die mensen van een station hebben. Ik heb een kort verhaal over een treinreis en een station geschreven, ‘Hier en verder’, en tien mensen gevraagd een stuk te schrijven aan de hand van mijn verhaal, vanuit een bepaald personage. Dit personage mocht zelf gekozen worden. Het verhaal moest gaan over het station en zijn omgeving en eventueel de reis. Ze mochten, juist, zelf bepalen wat voor een soort station het is (groot, klein), hoe het eruit ziet en waar het ligt (dorp, stad, Zuidpool). De tien ingezonden verhalen heb ik aandachtig gelezen. Al deze verhalen zijn te lezen in bijlage 6.
wordt vaak geschreven over een grote stationshal, drukke trappen en lange perrons. Vooral de lengterichting wordt vaak benadrukt in de verhalen. Om de beleving in elk verhaal te vangen en om te zetten naar architectonische ruimte heb ik van de verhalen een aantal abstracte modellen gemaakt. Deze modellen drukken datgene uit dat mij opviel uit de verhalen, uit de belevingen. Ze verwoorden dat op mijn manier. Meer foto’s van deze modellen zijn te zien in bijlage 7.
Bevindingen Opvallend aan de verhalen is dat ‘licht’ een terugkerend element is. In elk verhaal wordt dit genoemd, in de vorm van daglicht of zonlicht. Daarnaast wordt ook de ‘wind’ vaak genoemd. De mens speelt een grote rol in de verhalen. Niet alleen het individu, maar vooral ook de massa mensen. Dit wordt meestal als druk en chaotisch ervaren. De architectonische ruimte wordt soms geheel niet, maar soms ook heel uitvoerig beschreven. Echter, in elk verhaal komen, bewust of onbewust, architectonische elementen naar voren. Er 45
Locatie & ontwerpuitgangspunten
PvE & Randvoorwaarden
Op basis van deze verschillende belevingen en modellen heb ik een fictieve, abstracte locatie bepaald. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat op een literaire locatie mijn aandacht meer kan richten op het ontwerpen met een literaire benadering dan bij een bestaande locatie. De fictieve locatie heb ik ruimtelijk weergegeven in een maquette.
Het programma van eisen en de randvoorwaarden zijn opgesteld vanuit functionele eisen en is als volgt:
De modellen tezamen vormen voor mij, net als het schema, een handvat voor het ontwerpen van het station. Ook hier wil ik díe elementen gebruiken die mij interesseren, inspireren en nuttig en relevant lijken voor het architectonisch ontwerp. Ik heb de volgende ontwerpuitgangspunten gekozen om mijn ontwerp op te baseren:
46
-
Elke gebruiker (karakter) kan een andere wisselwerking hebben met het gebouw.
-
Routing: de verschillende verhaallijnen (passagiersstromen maar ook transportmiddelen) worden met elkaar verweven, wat interessante knooppunten oplevert.
-
Er zal bijzondere aandacht besteed worden aan de zintuiglijke elementen: in het bijzonder licht en wind, daarnaast aan (contrasterende) materialen en textuur, kleur, detaillering en akoestiek.
-
Er zal een ruimtelijke opmaak gemaakt worden, waarbij functioneel wit (leegten) en iets- en niets-plekken een belangrijke rol spelen.
Programma van Eisen - een middelgroot treinstation - 3 a 4 sporen - (deels) overkapte perrons - Servicebalie ( voor kaartverkoop en informatie) - Winkels en stationsrestauratie - Wachtruimte - Sanitaire ruimte - Bagageopslag - Kantoorruimte - Opslagruimte Randvoorwaarden - Herkenbaar als station - Overzichtelijk en functioneel - Goed toegankelijk voor mindervaliden - Vluchtroutes voor reizigers in geval van calamiteiten - Ruimte voor laden/lossen - Goede aansluiting op overig openbaar vervoer - Fietsenstallingen - Parkeerplaatsen - Duurzaamheid
5.
Conclusies
Voordat ik met dit onderzoek begon, was ik er niet zeker van of de resultaten mij zouden kunnen helpen bij het ontwerpproces. Nu, een half jaar later, heb ik een goed beeld voor ogen van wat er allemaal mogelijk is met een literaire benadering. Het belang van beleving en perceptie mag absoluut niet vergeten worden binnen de architectuur. Dit hangt samen met het gebruik van zintuiglijke elementen. Een architect als Steven Holl laat zien dat als men voldoende aandacht besteedt aan deze zaken, dit fantastische architectuur kan opleveren. Ook het gebruik van schrijven als onderzoeksmethode,’urban literacy’, blijkt interessante resultaten op te leveren. Door dit zelf toe te passen in het tweede deel van mijn onderzoek, ben ik tot verrassende inzichten gekomen. Het direct omzetten van de verhalen naar ruimtelijke modellen is een juiste stap geweest. Het creëren van een fictieve, abstracte locatie was geheel nieuw voor me en ik ben dan ook benieuwd hoe daarmee om te gaan bij het ontwerpen. De literaire analyse van romans en stations bleek een geschikt handvat op te leveren, dat richting kan geven tijdens het ontwerpproces. Ook hier werd mijn blik gericht op zaken die anders misschien onontdekt zouden zijn gebleven. Het is nu natuurlijk afwachten in hoeverre dit handvat mij daadwerkelijk kan ondersteunen. Het heeft in ieder geval geleid tot bruikbare ontwerpuitgangspunten. Met veel enthousiasme en ongeduld begin ik aan mijn MSc4. 47
Bibliografie OASE #70, Architectuur & Literatuur-Bespiegeling/verbeelding, Rotterdam 2006 De Gids, Architectuur & Literatuur, nr.11, Amsterdam 2004 OASE #58, Het Zichtbare en het Onzichtbare, Rotterdam 2002 Henri Lefebvre, The Production of Space, Londen 1991 Italo Calvino, Six memos for the next millennium, New York 1991 Gaston Bachelard, The Poetics of Space, Boston 1994
Holl, Steven Holl, Bordeaux 1993 Holl, Idea and Phenomena, Baden 2002 De Brakke Hond, Jaargang 7, Antwerpen 1990 Hendrik van Gorp, Dirk Delabastita, Rita Ghesquiere, m.m.v. Jan Flamend, Lexicon van literaire termen, 7e, herz. druk, Groningen 1998 Menno Gnodde, Biblion, Leidschendam
A. Kochelmans, Ruimtewaarneming en ruimte volgens MarleauPonty in Tijdschrift voor Philosophie, 1957
De Groene Amsterdammer van 16-6-2001
Michel de Certeau, The Practice of Everyday Life, Los Angeles 1984
Walter Benjamin, Eénrichtingstraat, Groningen1994
De Brakke Hond, Jaargang 7, Antwerpen 1990
Rem Koolhaas, Delirious New York: A Retroactive Manifesto for Manhattan, New York 1995
Stedelijk Info,vol.17 nr.2/3, Amsterdam 2004 Charles Landry, The Creative City, Londen 2000 Hilde Heynen, Architectuur en kritiek van de moderniteit, Nijmegen 2001 A+U, juli 1994, Tokyo 48
Holl, Intertwining, New York 1996
Italo Calvino, De onzichtbare, Amsterdam 2003 Georges Perec, Species of Spaces and Other Pieces, Londen 1999 Georges Perec, Het leven een gebruiksaanwijzing, Amsterdam, 2006
Romans W.G. Sebald, Austerlitz, Amsterdam 2006
De Architect, jg 35, no.12, Den Haag 2004 Le Moniteur Architecture, nr. 120, Parijs 2001
Italo Calvino, Als op een winternacht een reiziger (oorspronkelijke titel: Se una notte d’inverno un viaggiatore), Amsterdam 1999
Archis, no. 11, Amsterdam 2000
Mark Z. Danielewski, Het kaartenhuis (oorspronkelijke titel: House of Leaves), Amsterdam 2001
Geraadpleegde website
Jonathan Safran Foer, Extreem luid en ongelooflijk dichtbij (oorsporonkelijke titel: Extremely Loud and Incredibly Close), Londen 2005
http://www.brakkehond.be
Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel, Amsterdam 1997 Literatuur over stationsgebouwen Art Institute of Chicago, Modern Trains and Splendid Stations, Londen 2001 Hugh Collis, Transport, Engineering and Architecture, Londen 2003 De Architect, jg 32, no.11, Den Haag 2001 De Architect, jg 35, no.9, Den Haag 2004 Jodidio, Architectuur in Nederland, Köln 2006 49
Bijlage 1 Steven Holl Kiasma, Museum of Contemporary Art - Helsinki, Finland - 1998
50
51
52
53
Steven Holl Île Seguin - Parijs, Frankrijk (niet gerealiseerd)
54
55
Stephane Marmallé - Un coup de Dés - gepubliceerd in 1914
56
57
58
59
60
61
Bijlage 2 Deze bijlage is los bijgevoegd. Bijlage 3 Opvallend beeldmateriaal uit de vijf geanalyseerde romans. Austerlitz - W.G. Sebeld
62
63
Het Kaartenhuis - Mark Z. Danielewski
64
65
Extreem luid en ongelooflijk dichtbij - Jonathan Safran Foer
66
67
Bijlage 4
Beeldmateriaal van de vijf geanalyseerde stations.
OMA - Souterrain - Den Haag, 2004
68
69
Arep - Avignon TGV Station - Avignon, 2001
70
71
Arnhem Central - UN Studio - Arnhem, geplande oplevering 2008
72
73
Bijlage 5
Passages over stations.
Austerlitz - W.G. Sebald - blz. 5-15
74
75
76
77
78
79
Als op een winternacht een reiziger - Italo Calvino - blz. 15-25
80
81
82
83
84
85
Bijlage 6
De tien ingezonden verhalen
We zijn er bijna. Nog even en ik kan het station al zien liggen. De dakgoten glinsteren in het licht van de opkomende zon. Ik ren zo snel als mijn kleine beentjes me kunnen dragen, met mijn doel scherp in het vizier. Oh, kijk uit een fietser! Met een klein sprongetje ontwijk ik de draaiende wielen en zet mijn tocht vastberaden voort. Ik bereid me voor op de trap waarvan ik weet dat die komen gaat. Elke dag. 3 treden, 5 snelle stappen en dan nog 6 treden naar beneden. Daarna door de glazen deur, die deze drukke ochtend bijna onophoudelijk openstaat en de als mieren rondlopende mensen in zijn warme binnenste opslokt. Binnen snuif ik de geur op van sterke koffie, warme broodjes, verse bloemen, te vroeg gebakken hamburgers en te sterke ochtendparfums. Verder gaat het langs de kaartjesverkoop en de lange rij voor de geldautomaat. Mensen uit de net aangekomen tram mengen zich via een andere trap onder ons. We lopen om de altijd aanwezige mensenmassa die met open mond en grote ogen omhoog tuurt naar het telkens verspringende reizigersbord. Kijk! Een hondje! Nee. Er is geen tijd om te kijken. De trein wacht. We gaan verder. De hoek om. De tunnel door. Daar is het tegeltje met het ontbrekende stukje al. Nu is het echt nog maar heel even. Ik slalom de laatste meters tussen de ons tegemoetkomende benen door. We zijn nu al op het perron. Nog even geduldig het kaartje afstempelen. In de weerspiegeling van de wand zie ik mezelf. Ik trek mijn bovenlip op en grijns. Ik wordt meegetrokken. We gaan de trein in! Ik zie de openstaande deuren lonken, als warm verlichte poorten in een uitgestrekte muur. Het liefste wil ik meteen de dichtbijzijnste deuropening in, maar we moeten 86
doorlopen. Hoopvol kijk ik telkens de passerende openingen naar binnen. Eindelijk komen we bij de deur die we binnengaan. Ik klauter behendig de smalle trappetjes op en via het halletje belanden we in het gangpad. Ik loop snel en beweeg mijn hoofd van links en rechts op zoek naar een vrij plekje. Ik spring op de bank, spits mijn oren en hoor het sein dat we vertrekken. Ik druk mijn snuit tegen het raam en kwispel tevreden met mijn staart. We zijn er. Suzanne Theng
Nog vol van adrenaline sta je plots op een vol perron. Haastende mensen overal om je heen. Een oud vrouwtje dat haar kleine hondje bij haar draagt alsof het haar eigen kindje is. Bij het hek staat een man in pak druk te bellen en te gebaren. Er raast een trein voorbij. De koude wind die het met zich meebrengt doet je besluiten je jas goed dicht te knopen. Je pakt je tas en ineens komt de geur van een overheerlijk frietje je tegemoet en besluit erop af te gaan. Overrompeld door de plotselinge honger baan je een weg door de mensenmassa. Links en rechts wordt je geslingerd door je tas die toch een beetje onhandig groot en zwaar is. Al lopend denk je hoe het zal zijn als je een eigen auto zou hebben. Dan kijk je om je heen en kan je deze omgeving toch wel waarderen. De bijna hectische drukte in dit grote station heeft toch wel wat moois. Het vroege ochtendlicht schijnt door de hoge overkapping van het station op een klein meisje. Ze draagt een versleten konijntje bij zich en houdt het stevig vast. Ze kijkt droevig om zich heen. Naast haar staat een man tegen de muur te leunen en kijkt op z’n
horloge. De muur lijkt oneindig te duren. “Als je hier niet bekend bent, zou je zo de weg kwijt zijn”, denk je bij jezelf. De bogen die het station op z’n plaats houden, komen harmonisch bijeen in het mooie licht. Je komt bij een trap aan en met een reflex wijk je uit voor een arm. Het is de man die nog even zo druk staat te bellen. Je loopt naar beneden en ziet de friettent. Het lijkt wel of iedereen op de geur is afgekomen vandaag. Je besluit door te lopen en later nog wat te eten. Je houdt een taxi aan en gaat zitten. Eindelijk toch een beetje rust. Swie Oei
Mijn tas. Ben ik mijn tas niet vergeten? Ik kijk terug naar de sluitende deur. Hout en staal. Mijn tas is van leer, zacht soepel leer. Ik voel mijn tas. Het warme hardere handvat. Ja, ik heb mijn tas niet in de trein laten liggen. Het boek in mijn andere hand, zit de boekenlegger er nog in? Als die er maar niet is uitgevallen en ik kwijt ben waar ik was gebleven, dan kan ik weer helemaal opnieuw gaan beginnen en dan is alles voor niets…hij zit er nog in. Oké. Mooi, pagina honderdelf. Ik lijk wel gek, waarom ben ik hier uitgestapt. Ik moet gewoon naar de overkant van het perron en de eerste trein terug nemen, ja dat is het verstandigst. Licht, er is overal licht. Het valt me nu pas op, ik baad verdomme in een zee van licht, kan niet eens de overkant van het station zien, het perron lijkt onder mijn voeten te verdwijnen. Mijn voeten! Ik zie ze niet meer, alleen dat witte overheersende ligt. Ogen dichtknijpen. Tussen mijn wimpers probeer ik een ander perron te ontwaren, maar ik kan geen overkant meer onderscheiden. Waar
vind ik mijn weg terug? Het licht heeft geen richting, ik voel enkel nog mijn handen om mijn tas en boek klemmen en mijn voeten de grond raken. Dan, plots, valt er als een wolk voor de zon een schaduw over mij en mijn omgeving, en ik kan me weer oriënteren. Maar met de schaduw komt er ook een soort paniek over me heen, want de details van mijn nieuwe omgeving nemen controle over me en ik wil me focussen op mijn doel, ik moet terug, maar ik ben verloren. De warme rustgevende schaduw vervalt in tonen en elke toon licht een ander materiaal, gladheid, grofheid en kleur op. Ik wil alles aanraken, laat mijn boek vallen en heb een hand vrij. De grijstinten of grijzige kleurtinten leiden mijn weg door de ruimte, ik kijk omhoog en probeer een totaalbeeld te vormen, waar bevind ik mij? Mijn boekenlegger is uit mijn boek gevallen en een onzichtbare wind doet hem opwaaien. Ik volg gehypnotiseerd dit stuk karton dat alle schaduwen lijkt te doorsnijden, het element dat eerst de tijd stopzette en mij nu vooruit leidt. Ik verlies mezelf even, vergeet bijna mijn leren tas vast te houden, tot de boekenlegger in een cilindervorm omhoog waait. Ik staar het even na en ontdek dat ik voor een overdreven brede trap sta, omhoog. Ik wil ook omhoog, gefascineerd door de onvoelbare maar door mijn legger zichtbaar gemaakte wind. De treden belemmeren mij van een vaste tred, ik raak geïrriteerd want ik houd normaal zo van de kloppende hoogte van de traptreden. Maar de wisselende hoogtes maken mijn klim tot een dans en ik ga op in het fijne spel van ritme en de allesoverheersende schaduwen, die sneller lijken te wisselen van gedaante. De trap houdt op en mijn dans is ten einde, ik knipper en opeens begint een enorme wind te woeden. De boekenlegger die me vooruit was gegaan krast met een enorme snelheid mijn slaap en een straaltje bloed loopt over mijn wang. De wind die eerst onzichtbaar was, neemt alles over en ik kan met 87
moeite blijven staan. Het witte licht is nu een soort stroboscoop en de schaduw en het licht lijken gedragen te worden door de storm die woedt. Duizel, alles duizelt en ik heb steeds meer moeite mijn benen in bedwang te houden. Tot ik val, plat op mijn rug. Ik word wakker, weet niet hoeveel later. Geen schaduwen, geen licht. Heel donker is het. Er ligt iets op mijn gezicht, het is mijn boek. De geur van papier, ik til het boek met beide handen iets omhoog en mijn gezicht valt in de schaduw. Het boek tussen mij de zon, ja, nu is het licht weer duidelijk een zon. De wolken werpen schaduwen om me heen, ik lig in het gras. Stond ik net ook in het gras, net, tijdens die storm? Ik sta op, en check mijn boekenlegger. Juist, in de voorkant van mijn boek, zoals ik altijd doe als ik lees. Hij ligt daar rustig tussen het papier. Ik kijk op en zie in de verte, ogenschijnlijk in dezelfde grasvlakte, een trein aankomen. Ik besluit er in te stappen, misschien gaat ‘ie wel terug.
Gisteren avond in deze trein gestapt met maar één reden; weg van hier. De onrust dreef ons de trein in. Een nachttrein naar het westen, de bergen in. Een ticket, maar geen bestemming. De trein stond voor ons gelijk aan beweging, verandering. Ik moet in slaap gevallen zijn. Ik weet nog dat ik dacht aan dat gedicht in de Rotterdamse metro. ‘Gedicht aan de reiziger’ Een man die het leven zwaar neemt komt naar het station om mensen te kijken. Al die mensen hebben een reden om zich te verplaatsen, een doel om voor te leven. Het vervreemdt hem nog meer van de wereld. Nu, hier in deze nachttrein begrijp ik het gedicht.
De Nachttrein naar het westen
Ook zonder bestemming, komt het einde van deze nachtelijke rit onherroepelijk dichterbij. Innerlijk verzet er zich iets tegen deze gedachte. Onderweg zijn betekent: even geen keuzes hoeven maken. Straks op het station, in de stad… Ik ben me gaan hechten aan deze stoel, aan deze trein, aan dit verlengde moment van rust, dit moment van niks.
Niet heel lang geleden in een kroeg bedacht. We wilden de wereld zien. Weg uit het dorp waar we opgegroeid zijn. Idealistisch, romantisch of misschien zelfs naïef. We wilden meer, meer dan het leven dat we leidden. Op marktpleinen zouden we met oude mannetjes over het leven praten, we zouden slapen in parken, eten op de rand van een stenen brug.
De trein stopt, de deuren worden van buiten geopend. Er lijkt geen weg terug. We stappen uit, de nacht tegemoet. Op het perron kijk ik de trein na, ik denk even te zwaaien, maar beheers me. Pak de oude muffe koffer van mijn opa en begin langzaam richting de uitgang te lopen, van binnen voel ik nog weerstand, maar mijn lichaam heeft zich al over gegeven.
Nauwelijks twee dagen van huis. Wij die de wereld wilden leren kennen zitten stil tegenover elkaar. Allebei in gedachten elders
Pim Dumans
Annette ten Doeschate
88
maar bij het zelfde; we zijn toch vrij? Wat scheelt er nog aan? Twee goede vrienden, zonder rust, zonder doel, niet vrij maar gebonden door hun verlangen naar vrijheid.
Parkstad-City, December 2057. Een oranje gloed zet de skyline van zijn roots hebbende in het steenkooltijdperkdelving, uit de kluiten gewassen Parkstad-City van 150.000 inwoners. De magneet-lighttrein zet zich zelf geluidloos en ongemerkt stil, de lichtkrant in het raam geeft Parkstad-city aan in Esperanto de internationale taal. Weer licht het beeldscherm op en vermeldt de temperatuur 130 graden Aladin, luchtvochtigheid 95 %, zuidoostelijke wind en verhoogde radioactiviteit straling. Ik zet mijn life-helm op met erin o.a. zuurstof en een automatische medicijnverstuiver. Ik stap de cabine uit door de luchtsluis en zie op het perron dat het 00.10 ura is. Het stationcomplex is gehuld in een bijna daglicht welk via de wanden en plafond wordt verspreid. Hier en daar glinstert een steenkoollaag en dat geeft aan de hal een feestelijk tintje. Het is net een mierennest met grote groepen Chinezen spoedend zich naar hun job in de high technologie. Snelle liften brengen het publiek naar het maaiveld, het station is namelijk in de oude Oranje Nassau mijn gebouwd waardoor er natuurlijk aandoend stromende beekjes zich kabbelend een weg zoeken. Het is net middernacht geweest en toch bruist de stad door mensen die voor fun de winkels bezoeken. Mijn missie is het kantoorgebouw van het A.B.P. te bezoeken voor mijn riante pensioenregeling bij te stellen van 25000 deurco. De loopband nodigt mij uit van hem gebruik te maken en ik stap erop. Binnen 2 uramin zal ik er zijn. Het silhouet van het gebouw doemt op, een Petronas Towers lijkend constructie van 400 metros hoog . De route leidt langs de koeltorens van Lego, een groot wereldconcern
waar mijn dochters een job hebben als seniorgreyhunter en seniorlegobouwer. Uiteindelijk voert de band door de exotische parktuin van het A.B.P. waarin palmbomen en bamboes staan waarvan de stammen de fluocerende kleuren hebben van het bedrijfslogo nl. lychee-red, tamarindegroen en chequitageel. De beveiligingsluis is nog een sediment van vroegere onveilige tijden, maar vormt toch de entree van het gebouw. Een robot geeft mij een scanchip welk toegang verschaft aan de nietpublieke ruimten. Afwikkeling van deze kwestie via intranet was niet mogelijk daar ik een medisch checkup mag ondergaan. De medische wereld heeft ook niet stilgezeten waardoor de gemiddelde leeftijd tot zeker 125 yari leidt. In deze stad waar ik een halve euwi mijn tijd heb doorgebracht is veel veranderd. Door de steeds wisselende conjunctuur is er run ontstaan op de steenkoolafvalbergen van de in de jaren 60 van de vorige euwi gestaakte steenkoolwinning. Prachtige bergmeertjes met eraanliggende woonunits met steiger geven een buitenlandse sfeer. De kasteelachtige sociale woningbouw a’la montpellier heeft wel een aanslag gepleegd op het weidse landscape. Dit was het gevolg van de verplichting van de regering volume te scheppen voor de toenemende vraag om in het hooggelegen gedeelte van Limburg te wonen en werken. De opwarming van de aarde is zo snel gegaan dat het onder zeeniveau liggend Holland dreigde onderwater te lopen. Alternatieve energie winning zoals het mijnwaterproject en windturbines zijn voor de wind gegaan. Parken windturbines op daken en aan de hoge gebouwen zijn wettelijke vastgelegd. 89
Gezien de massale belangstelling voor Limburg zijn de ruimtelijke kwaliteitseisen verscherpt, bebouwing moet zonodig in de grond ontworpen worden net zoals de infrastructuur en knooppunten zoals stations voor treinen, metro en bussen. Na mijn bezoek aan A.B.P. neem ik de hogesnelheidstrein van 30.09 ura naar Brussel welk het station in Maastricht ook aandoet. Op het station Maastricht stap ik op de lopende weg op het perron welk de zelfde snelheid heeft als de trein, de trein stop zelf niet op dit station, de weg mindert vaart en ik stap weer op het vaste perron. Het oude station is gespaard doch wel geupdated, een groot vlies eroverheen gespannen geeft het station van binnen een coconachtig belevingswereld. Op de vloer ligt een soort vloerbedekking spat en kringvrij! De rokers hebben een apart waterpijplounge gekregen waar buikdanseressen hun vermaken, spijtig dat ik al jaren niet meer rook.
Het weer doet rare dingen met dit kleine station. In de zon vind ik het hier het mooist, vooral die roze zon. In de winter kan het net een spookkasteel zijn, dan kan je je bijna niet voorstellen hoeveel vrolijkheid hier op andere momenten is, dat er dan alleen maar mensen zijn die allemaal gelukkig zijn.
Het was weer een hete dag, deze grijze man gaat terug naar zijn krenten etend vrouwtje in het grijze senioren gedeelte van Groot Maastricht.
De laatste tijd is het weer heel raar. Vorige week lag er nog glimmende ijzel op de trap naar boven, nu waait het alleen maar heel er hard. Vandaag had ik mijn nieuwe muts op gezet, mijn handschoenen aan gedaan, maar daar is het nu te warm voor, heb ze maar weer opgeborgen in mijn tas. Moet trouwens een nieuwe tas vragen, zelfs de veiligheidspelden houden dit niet meer bij elkaar.
Edo Theng
Ik ga een beschut stukje opzoeken, straks waai ik nog weg.
Daar ben ik weer, eindelijk! Ik was ziek, dus ik mocht vier dagen de deur niet uit. Ben extra vroeg gekomen vandaag, het is nog een beetje donker en het perron is bijna verlaten. Er staan nu een paar andere mensen, deze mensen ken ik niet zo goed. Ik ken iedereen op dit station, de mensen tussen 8.15 en 11.30 het beste, daarna 90
moet terug voor een broodje. Ik ben graag op dit station, tussen de mensen die weggaan, de mensen die komen. Iedereen die weg gaat komt weer terug, dat vind ik fijn. Maar terugkomen, doen ze nooit aan dezelfde kant als dat ze heen gaan, dat doen ze aan de overkant. De mensen vind ik leuk, de treinen vind ik een beetje eng, daar stap ik niet in, want ik ben dan toch een beetje bang dat ik niet terug kom.
Dit perron is mijn lievelingsperron, ik sta altijd aan deze kant. Deze kant gaat naar het westen, naar plekken waar ik nog nooit ben geweest. Ik ben er nooit geweest maar weet precies hoe het er is want ik ken alle mensen van daar. Die ken ik allemaal van dit station. Daar komt de trein, hij is drie minuten te laat. Er stappen niet veel
mensen uit, het is ook nog vroeg. Maar in de verte zie ik wel mijn lievelingsmeneer aankomen. Hij heeft altijd zo’n mooi pak aan. En als het regent een mooie paraplu die hij uitklapt als hij uitstapt. En zijn haar glimt altijd net zo mooi als zijn schoenen. En de vriendelijke mevrouw is ook, vandaag is ze alleen, dat is raar. -Dag mevrouw. En daar is de glimmende meneer -Dag mooie meneer. Ik krijg een knipoog. En daar in de verte staat nog iemand in de deuropening, durft ze de hoge afstap niet te nemen? Ik ga haar wel even helpen. Oh jee, de conducteur fluit al. Heee, het meisje springt al, ze was helemaal niet bang. Waarom stapte ze dan niet uit? Vond ze mijn station niet mooi? Wat loopt ze verdwaasd. Ik heb haar nog nooit gezien, wat zal ze hier komen doen? Zoveel is hier niet voor vreemde mensen. Behalve dit station is er niets moois. Er staan huizen, er is een fabriek, verder is het leeg. Zelfs de winkel komt hier op wieltjes om zo snel mogelijk weer weg te gaan.
Ze draait zich nog één keer om en zwaait, er raast een trein voorbij en nu begint ze te rennen. Eva Vrouwe Er is vandaag weer een nieuwe aangekomen. Een jonge vrouw met donker haar en pretoogjes. Hoe vaak heb ik die verwonderde blik al niet gezien? Hoe ver zou ze komen? Ik geniet er van om elke ochtend een uurtje of wat op het bankje bij het perron te zitten. Mensen kijken. Boekje lezen. En net als alle mensen hier, je weg laten voeren.
Nu stommelt ze me voorbij, ze struikelt bijna over een loszittende tegel. Volgens mij heeft ze geslapen, de vouwen staan nog in haar wang. Ze stopt, draait zich om en kijkt me aan. -Ik ben er, zegt ze. -Welkom dan, zeg ik tegen haar. Wat is ze mooi! Ze loopt weer door, langs het verlaten lokethokje, de trap af. Als ze de hoek om gaat zie ik haar even niet meer, maar ik weet dat het 13 seconden duurt voordat ik de mensen die om de hoek verdwijnen weer kan zien.
Vanaf mijn bankje heb ik goed zicht op de aankomende treinen en de grote deuren naar de stationshal. Ik heb me ooit afgevraagd waarom zo’n klein perron zo’n grote stationshal nodig heeft, maar daar ben ik mee opgehouden. Misschien is de statige hal bedoeld om te imponeren en inspireren. Om mensen wakker te schudden. Misschien zijn de eindeloos grote hallen bedoeld om de overgang tussen reizen en buitenwereld zo lang mogelijk te laten duren. Misschien zijn de rechte hoeken bedoeld om een wetmatigheid aan te geven. Het interesseert me niet. Ik heb zo mijn eigen antwoorden en eigen waarheden.
Jawel, daar is ze weer, ze is al vlotter gaan lopen. Ze neemt het grindpad richting de uitgedroogde grasvelden. Het pad richting de horizon, dat stuk ken ik niet, daar wonen de mensen van de sneltrein, die ken ik niet.
De jonge vrouw staat nog steeds op dezelfde plek op het perron terwijl families en geliefden elkaar weerzien en wildvreemden elkaar negeren. Ze loopt een oude man voor de voeten, maar hij neemt het haar niet kwalijk. Hij wordt slechts herinnerd aan de 91
eerste keer dat hij hier stond. Met die gedachte verschijnt een glimlach op zijn gezicht en hij vervolgt zijn weg. Hij heeft geen haast. Ook bij mijn eerste keer moest ik een paar keer in mijn ogen wrijven. Het stationsgebouw was imposant, maar vooral verwarrend. Niet dat het gebouw op zichzelf nou zo raar was of vreemd aandeed. Het enige wat het deed was je er aan herinneren dat je niet wist waar je vandaan kwam of waar je naartoe wilde. Iets wat je bij elk ander station wel zou weten. Er is nog een ander aspect aan het station dat de meeste mensen nog een keer extra doet knipperen. Vanaf het perron valt alleen het stationsgebouw te zien. Alleen het gebouw. Alsof het probeert je te doen vergeten dat er iets anders is. Alsof de bestemming en omgeving niet belangrijk zijn. Alsof er geen omgeving is. De jonge vrouw neemt plaats naast mij op het bankje en pakt haar boek. Ze zal de volgende trein wel nemen. Ik geef haar groot gelijk. Alles op zijn tijd. Ze zal wel weer snel terug komen. Joop de Kok
Nog 2 minuten. Kan ik nog net even het hoofdnieuws in de krant lezen. Ja, nu moet ik echt gaan anders krijg ik geen parkeerplek meer bij het station. En niet mijn sjaal vergeten. Het is toch oh zo tochtig op het station. Op elk station trouwens. Ik kan me niet herinneren dat ik 92
een station in Nederland ken dat niet tochtig is. Ik stap in de auto en start de motor. Tegelijkertijd klinkt mijn favoriete zanger uit de speakers. Midden in een lied gaat hij verder met zingen. Daar was hij gebleven sinds ik gisteren de auto heb afgesloten. Dit is een heerlijk moment van het begin van de dag. Heel relaxed luister ik naar de muziek. Af en toe kweel ik heel hard mee. Niemand die mij hoort. Het station van dit dorp is gelukkig goed bereikbaar. Echter, hoe dichter ik het station nader, hoe alerter ik word. Hoe druk is het, gaan er veel auto’s richting parkeerplaats. Ik ben er bijna. Vanuit een afstand van 300 meter zie ik dat er nog 2 plekjes over zijn van de overvolle parkeerplaats. Ik voel dat ik gehaast ga worden. De auto die voor mij rijdt, is ook een vaste parkeergast. Net zoals ik heeft hij geen stadsautootje. Ook hij heeft die ruimere parkeerplek nodig. Als hij mij maar niet voor is. Dan moet ik op zoek gaan naar een plek ergens in de omgeving. Ergens in de zijstraten. Moeilijk bereikbaar en lastig te parkeren. Dit gaat mij 10 minuten tot een kwartier kosten. Dan mis ik natuurlijk de trein. En ik was al ruim op tijd van huis vertrokken. Ik voel mijn stress steeds duidelijker worden. Ik rij de parkeerplaats op en manoeuvreer mijn auto richting voorziene vrije parkeerplek. Ha, gelukkig, er is nog eentje vrij. Zonder moeite parkeer ik mijn mobiel. Het verdient geen schoonheidsprijs maar dit was de enige snelle en beste move. Voldaan stap ik uit de auto. Dit was voor mij een belangrijke gebeurtenis van de ochtend. Dit bepaalt hoe ik me voor de rest van de dag voel. Gestresst of relaxed. Op een of andere manier blijft deze startbeleving over me heen hangen, de hele dag. Vandaag zal het een goede dag worden. Gedachteloos begeef ik me naar het station. Sinds kort heb ik een jaarabonnement. Dus ik hoef er niet meer aan te denken dat ik mijn kaartje moet afstempelen.
‘Goedemorgen Hans’. Hans ziet er afwezig uit vandaag. ‘Morgen’ mompelt hij terug. ‘Goedemorgen André’ André staat zoals gewoonlijk in de ijzige abri zijn krant te lezen. Hij vouwt hem keurig dicht en begint met mij een gesprek. ‘Goedemorgen’. Deze mevrouw stamt nog uit de flower-power tijd. Vaak krijg ik de neiging om haar styling-adviezen te geven. Maar ik kan me goed bedwingen. ‘Goedemorgen’. Deze jongeman kan zo de catwalk lopen. Ha, in de verte zie ik de trein al om de bocht komen. Vol verwachting tuur ik in die richting om te zien of het een 2-stel of een enkel treinstel is. Ja, hij komt dichterbij en helaas, het is weer een enkel treinstel. De trein is volgepropt met passagiers en er moeten nog de nodige reizigers instappen. Dat wordt duwen en tegen elkaar aangedrukt staan. Ik stap omzichtig de trapjes op omhoog het treinstel in. Ik wring me door de massa heen. Ik waag het erop en struin verder de wagon door. En ja hoor. Er is een plek vrij gekomen. Snel spoed ik me naar de plek en installeer me naast een slapende student. Op het raamtafeltje ligt de Metro, de gratis krant. Gauw eigen ik me hem toe en sla aan het lezen. Wat een geluk. En een parkeerplek, en een zitplek, en een krantje. Mijn dag kan niet meer stuk. Martha, een traject reiziger
Station Er klonk hoog en schril fluitend geluid en de man keek op van zijn krant. Er kwam een trein binnen. Hij zocht het bordje dat
boven het perron van de binnenkomende trein hing en kon, toen hij zijn ogen toekneep, nog net zien dat het een ander perron was, en dus een andere trein moest zijn. Hij keek op zijn horloge. Hij had nog tijd. Hij staarde wat voor zich uit. Na een tijdje dwaalde zijn blik af naar rechts en moest hij even zijn ogen sluiten tegen het felle licht. De zon boorde zich door het glas en de grote stalen bogen die het station overkoepelden. Waarom was een station altijd op zijn mooist bij een laaghangende zon? Hij wist het niet. Hij sloot zijn ogen weer en besloot de zon over zich heen te laten komen. Toen hoorde hij weer een trein. Hij keek weer richting de perrons, maar het perron waar hij voor wachtte was nog leeg. Aan de andere kant van het station kwam een trein piepend en krakend tot stilstand. Hij bleef kijken en zag, tussen de mensen door, allerlei soorten mensen de trein uit komen. Grote mensen, kleine mensen, dikke mensen, dunne mensen, mannen die netjes in hun pak en met een aktetas in de hand liepen – beenden, eigenlijk – maar ook kleine meisjes met kleurige jassen met wollen wantjes die aan de mouwen bungelden. Toen de trein leeggelopen was, en een nieuwe lading zakenmensen ietwat robuust de trein inliep, sprong er opeens een meisje uit de trein. Na de sprong bleef ze staan en keek om zich heen. Haar hoofd bewoog langzaam naar boven. Toen hield ze haar arm voor haar gezicht. Ze keek tegen de zon in. De man glimlachte en richtte zijn blik weer op zijn horloge. Nog drie minuten. Nog net genoeg tijd voor koffie en een koek, besloot hij. Hij vouwde zijn krant onder zijn arm, stond op en liep naar het kleine winkeltje achter het bankje waar hij op gezeten had. De vrouw achter het loket – ook koffie kon je tegenwoordig bij een 93
loket kopen – was niet overdreven vriendelijk, maar gelukkig ook niet overdreven boos. Ze schonk gewoon koffie in. Kleine loketjes en grote constructies. Zo zag de man het graag. Hij zou graag nog even zitten op een bankje, met zijn koffie en de krant, en de zon in zijn gezicht, maar wist dat hij naar zijn perron moest lopen. Op dat moment klonk er een schril, fluitend geluid. Niek Steenhuis
Stationsblues 08.00 uur – Het werk zit erop. Vanaf 06.00 uur in de weer geweest met een Intercity. Wat een bende… Niet te geloven. Nu eerst tijd voor een sigaret. Pjotr neemt plaats op de voet van een kolom. Hij steekt een sigaret op, neemt een eerste teug. Zo ’s ochtends vroeg is het station op z’n mooist. De opgaande laat zich net zien door de hoge ramen en trekt lange schaduwen over alles binnen haar bereik. Pjotr kijkt om zich heen. Vanaf zijn positie is de grootte schare reizigers die nu al op de been is perfect te overzien. “Wat een haast, nergens goed voor.” Pjotr gaat verzitten, grijs gruis hecht zich onmiddellijk aan zijn overall. Hij kijkt op naar het standbeeld tegenover hem. Zo in het ochtendlicht krijgt het enorme beeld een vreemde groteske uitdrukking. “Toch wel het mooiste station waar ik tot nu toe heb gewerkt”, denkt Pjotr. Zijn ogen dwalen over de rijen perrons. Ze zijn genummerd tot zestien. “Ook het grootste…” Hij vertrapt de resten van zijn sigaret onder zijn hiel, pakt zijn bezem en kar, en loopt langzaam door de hal. De mensen bewegen 94
zich dwars op zijn looprichting en proberen zuchtend zijn kar te ontwijken. Stiekem geniet ‘ie er van. De hal is mijn domein, denkt hij. Al die reizigers zijn er maar heel even, hij elke dag weer, van 05.00 uur tot 10.00 uur. De beelden aan zijn linkerhand, tussen de ingangen, zijn zijn schildwachten. De treinen aan zijn rechterhand zijn bezoekers, vaste gasten van zijn overmaatse herberg. “Ha, mijn moeder zei al dat ik een rijke fantasie had”. Hij kijkt omhoog. Duiven hebben zich genesteld tussen de gewelven, gelukkig is niemand nog op het idee gekomen om dát schoon te maken. Hij staat stil, een man met koffertje botst tegen zijn kar. “Luie…” Pjotr kijkt hem nonchalant aan, de man haast zich grommend verder. Pjotr trekt zijn schouders op en vervolgt zijn weg. Eenmaal aan de andere kant van de hal aangekomen, installeert Pjotr zich in de vensterbank van één van de grote ramen. Van hieruit heeft hij een prachtig uitzicht op de stad. Badend in het licht van de opkomende zon, lijkt er op de stad net zo’n stoflaag te zitten als op het station. Alle stations en steden die hij in het Zuiden is tegengekomen hebben dat, heel anders dan de steden in het Noorden. Naargeestige steden in Nederland en België waar Pjotr zijn schoonmaak “carrière” is begonnen; druilerig en winderig. Niet dat het hier niet waait, maar de zon maakt een hoop goed ten zuiden van de Alpen. Hij ziet een collega uit de trein op spoor 3 stappen. Francesca lijkt er ook weinig zin in te hebben vandaag; het is meer schuifelen dan lopen wat ze doet. Ondertussen neemt de drukte toe, het lawaai in de hal bereikt nieuwe hoogten. Pjotr sluit zich er meestal voor af, maar zodra hij zich richt op iets in zijn omgeving, komt het met een donderend geraas weer terug. Zijn blik dwaalt weer af en valt op de billboards tussen de beelden. Er zijn weer nieuwe. Eén van een modehuis met onuitspreekbare
naam, een andere van een merk koffie, ook niet uit te spreken. Pjotr staat weer op en duwt zijn kar naar de dienstlift. Tijd voor koffie, het is nog geen 08.30 uur. Dan wordt hij verwacht op spoor 1, maar vooralsnog is de trein er nog niet eens. Eén verdieping lager stapt Pjotr uit. Hier is het zo mogelijk nog drukker dan boven. Lange rijen staan er voor de kaartautomaten en loketten. Tussen de rijen door schuifelt hij met kar naar de koffiecounter. De grote klok wijst ondertussen halfnegen aan. “Ach, er is vast nog wel even tijd.” “Hey Piero, Piero!” Dat ben ik, denkt Pjotr. Kennelijk let de baas op vandaag. “Piero, wat doe je hier man?” Pjotr zucht, tijd om weer aan het werk te gaan, zonder koffie. Ruben Molendijk
95
Bijlage 7
96
Foto’s abstracte modellen, gemaakt aan de hand van de tien verhalen.
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115