baron ruzettelaan 35 | 8310 brugge | tel (050) 36 71 71 | fax (050) 35 68 49 | www.wvi.be
Bijgaand bij het besluit van deputatie van de Provincie West-Vlaanderen houdende de goedkeuring van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'Stationsomgeving' (Lichtervelde) Goedkeuringsbeslissing met ref.: RP/DEP/010/262, Brugge, 2 september 2010 De provinciegriffier, (Get.) Hilaire OST
De gouverneur-voorzitter, (Get.) Paul BREYNE
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT, namens de deputatie
Lichtervelde RUP Stationsomgeving
Stephaan Barbery De adjunct-adviseur Dienst ruimtelijke planning
juni 2010
algemeen directeur Geert Sanders
coördinator cel ruimtelijke planning David Vandecasteele
ruimtelijk planner Lynn Staelens
datum
aanpas s i ng | fas e
september 2007 februari 2008 juni 2008 juli 2008 februari 2009 augustus 2009 november 2009 januari 2010 januari 2010 juni 2010
opmaak schetsontwerp aanpassing schetsontwerp aanpassing schetsontwerp opmaak voorontwerp plenaire vergadering dd. 20-02-2009 aanpassing voorontwerp nav de plenaire vergadering aanpassing voorontwerp plenaire vergadering 2 dd. 14-01-2010 aanpassing voorontwerp nav de plenaire vergadering aanpassing ontwerp na openbaar onderzoek
gezien en voorlopig vaststelling door de gemeenteraad in vergadering van ...................... De Secretaris,
De Burgemeester,
zegel der gemeente
het college van burgemeester en schepenen verklaart dat onderhavig RUP voor eenieder ter inzage heeft gelegen van ...................... tot ...................... De Secretaris, De Burgemeester,
zegel der gemeente
gezien en definitief vastgesteld door de gemeenteraad in vergadering van ...................... De Secretaris,
De Burgemeester,
zegel der gemeente
m e m or i e v an toe l i ch ti n g
1
I nl ei di ng
2
1. 2. 3.
Beslissing tot opmaak............................................................................................................................................ 2 Motivering tot opmaak............................................................................................................................................ 2 In uitvoering van GRS............................................................................................................................................ 2
Fei t el i jk rui m tel i jk e c ont ext 1. 2.
Situering.................................................................................................................................................................. 3 Bestaande ruimtelijke structuur............................................................................................................................ 3
Juri di s c he rui m t el i jk e s t ruc tuur 1. 2.
10
Ontwerpend onderzoek projectzone................................................................................................................... 10 Optimaliseren van de verkeersleefbaarheid.......................................................................................................11 Uitleg planopbouw/zonering................................................................................................................................11
T oet s i ng 1. 2. 3.
6
Op Vlaams niveau................................................................................................................................................... 6 Op Provinciaal niveau............................................................................................................................................ 6 Op gemeentelijk niveau.......................................................................................................................................... 8
G ew ens te s t ruc t uur/pl anopz et 1. 2. 3.
4
Juridisch kader....................................................................................................................................................... 4 Vergunningen.......................................................................................................................................................... 6
P l anni ngs c ont ext 1. 2. 3.
3
13
Watertoets............................................................................................................................................................. 13 Buurtwegentoets................................................................................................................................................... 15 Landbouwtoets..................................................................................................................................................... 15
Rui m t ebal ans - pl ans c hade - pl anbaten
16
P la np r o c e s 1. 2.
17
Voorontwerp.......................................................................................................................................................... 17 Ontwerp................................................................................................................................................................. 18
voor s chrift en
1
A LGEM E N E B E P A L I N G E N
2
Z O NE 1 : W oon g e b i e d m e t c ent rum voorz i eni ngen
12
Z O NE 2 : E e n g e z i n s w on i n g e n m et ges l ot en k arak ter
19
Z O NE 3 : Me e r g e z i n s w on i n g e n m et ges l oten k arak ter
250
Z O NE 4 : P roje c tz on e
31
Co l o f o n
38
i n h ou d
m e m or i e v an t oel ic h ti n g
In leidin g 1. Beslissing tot opmaak
Bij gemeenteraadsbeslissing van 12/05/1993 werd de wvi aangesteld als ontwerper van het RUP Stations-omgeving. De gemeente Lichtervelde beschikt over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS goedgekeurd 27/07/2006)
2. Motivering tot opmaak
2
De aanleiding voor de opmaak van dit RUP is de herinrichting van het openbaar domein ter hoogte van het station. Wvi werd aangesteld om een GRUP te maken ‘Stationsomgeving Lichtervelde’. Vooraleer het GRUP uit te werken, was het de bedoeling de visies van de verschillende actoren die betrokken zijn bij de heraanleg van de stationsomgeving, grenzend aan het GRUP, op elkaar af te stemmen. zowel rond verkeersafwikkeling als rond ruimtelijke inpassing. De herinrichting van het station is in samenspraak en onder verantwoordelijkheid van volgende partners: NMBS, De Lijn en de gemeente. De herinrichting kan slechts gebeuren nadat de realisatie van de tunnel met beperkte hoogte (cfr. mobiliteitsscenario) voltooid is. In de omgeving voor het station zal voldoende ruimte voorzien worden voor parkeren van auto’s, fietsers, bussen (halte en manoeuvreerruimte). Voor deze omgeving zal een ontwerp opgemaakt worden. Door de ondertunneling zal de bus het tracé Statiestraat-Kortemarkstraat niet meer kunnen volgen
toetsingskader voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunningen.
3. In uitvoering van GRS
en zullen de bussen in de Statiestraat in beide richtingen passeren. Er werd geopteerd om het GRUP te beperken tot de bouwblokken voor het station en de stationsomgeving niet mee op te nemen in het GRUP Aangezien na de afbraak van de noodzakelijke gebouwen er een “lelijke” achterbouw zichtbaar wordt vanaf de straatzijde Statiestraat, is hier een nieuwe ruimtelijke inplanting van gebouwen nodig.
Door de inwerkingtreding van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening op 1 mei 2000 en overeenkomstig art. 187 van dit decreet kunnen door de gemeente Lichtervelde geen procedures tot opmaak of herziening van algemene en bijzondere plannen van aanleg meer worden opgestart overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 34 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996. Vanaf de goedkeuring van het GRS zijn artikelen 37 tot en met 40 en 48 tot en met 53 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van toepassing. Deze artikelen behandelen de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s), in het bijzonder van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (GRUP’s). Onderhavig ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt in uitvoering van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Lichtervelde. Vooreerst heeft het uiteraard de bedoeling een stedenbouwkundige uitwerking te geven aan de doelstellingen bepaald in het GRS, teneinde deze doelstellingen afdwingbaar te maken en te kunnen fungeren als
RUP Stationsomgeving|januari ‘10 | wvi
Feitel ijk ruimtelijke c on te x t
2.2.
1. Situering Lichtervelde is gelegen in het centrum van de provincie West-Vlaanderen en maakt deel uit van het arrondissement Roeselare. De gemeente Lichtervelde situeert zich tussen de steden Torhout en Roeselare en wordt begrensd door: In het noorden en het westen: de stad Torhout In het noordoosten: de deelgemeenten Ruddervoorde (Oostkamp) In het oosten: de deelgemeenten Zwevezele (Wingene) en Koolskamp (Ardooie) In het zuiden: de deelgemeenten Beveren (stad Roeselare) en Gits (Hooglede) Bij de fusie van steden en gemeenten in 1977 bleef Lichtervelde als hoofdgemeente bestaan, zonder deelgemeenten bijgevoegd te krijgen. De N 35 (ring) sluit ten zuiden van het centrum aan op de Roeselarebaan (N 32) en de Koolskampstraat (eveneens de N 35). Deze weg vangt het verkeer op dat voordien het centrum doorkruiste via de Astridlaan-Statiestraat-Kortemarkstraat (historische N 35). Het plangebied wordt begrensd door: In het zuidwesten: Statieplaats In het noordwesten: Surmontstraat In het noord-oosten: Ketelbuiserstraat In het zuid-oosten: Statiestraat
2.2.1. Weg De E 403 brengt Lichtervelde in onmiddellijke verbinding met Brugge & de E 40 en Kortrijk & de E 17. De N 35 is een belangrijke en veel gebruikte wis selweg naar de Westkust. De N 32, RoeselareTorhout, die parallel loopt met de E 403, ten westen van het centrum van Lichtervelde is eveneens een bovenlokale verbindingsweg.
luchtfoto
2. Bestaande ruimtelijke structuur
2.1.
Natuurlijke structuur
Wegenkaart
Het op te maken GRUP heeft een oppervlakte van circa 0 ha 69 a 12 ca
Het voorontwerp is gelegen langs de gewestweg N370: Beernem - Lichtervelde tussen kmpt. 22.690 en 22.765 rechterkant. De zone van achteruitbouw is vastgesteld op 0 m achter de rooilijn volgens KB 22/10/36.
Biologische waarderingskaart
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
Verkeersstructuur
Binnen het plangebied van onderhavig GRUP zijn geen biologisch waardevolle gebieden gelegen.
2.2.2. Spoor Lichtervelde ligt in de kruising van twee spoorwegassen, met name Gent - Adinkerke en 3
��������������������
�������������
������������������������������������������
��������������
���������������������
���������������������������������� ����������������������������������������� ������������� ������� lijninfrastructuur in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
���������������������������������������������������������������
Brugge-Kortrijk (een IC-lijn). Beide behoren tot het regionaal spoorwegnet (bovenlokaal). Door zijn ligging op de kruising is het een belangrijke overstapplaats voor de gebruikers van het openbaar vervoer op regionaal niveau. Bovendien behoort het station van Lichtervelde volgens de NMBS tot de 50 voornaamste stations van het land. De vergunning voor Infrabel betreffende de afschaffing van de overweg 57 (KortemarkstraatStatiestraat N370) aan het station te Lichtervelde ���������������� mits het bouwen van een koker (kenmerk directie x30/N370/13 dd. 05/12/2002) onder de spoorlijn werd afgeleverd 02/07/2009.
���������������� �
�������������
2.3. Landschappelijke structuur Lijnrelicten, relictzones en ankerplaatsen zijn er niet binnen Lichtervelde.
�������������
Spoorwegenkaart ���
1. Juridisch kader
���
������������
�����������
�����
1.1 Gewestplan De gronden gelegen binnen de grenzen van onderhavig RUP hebben in het gewestplan Roeselare - Tielt (KB 17/12/1979) als bestemming woongebied. Deze gebieden zijn bestemd voor wonen en voor de andere in artikel 5.10 van het KB van 1972 bedoelde functies. Het centrum bestaat uitsluitend uit woon- en woon uitbreidingsgebied. Bij besluit van de Vlaamse Regering van 15 -12 1998 werden verschillende wijzigingen aan het gewestplan doorgevoerd.
��� ���
Juridische ruimtelijke s t r u c tu u r
�������������
���������
����
��� �����������
�����������
���
��� ���
����
���������
��������������
���������
�
���
��� Eigen inventaris KLE, landschappelijke elementen,...
2.4.
���
�
�������������
���
�����������
�����������
Lijninfrastructuur ���
Door de ligging van het gebied op��� de kruising van ��� � twee spoorwegassen, met name Gent ��� - Adinkerke en Brugge-Kortrijk (een IC-lijn), is een duidelijke ���
4 ��� ���
��� Gewestplan �
��� ��� ��� ���
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
1.2
Goedgekeurde, nog geldende BPA’s Binnen het plangebied en grenzend aan het plangebied zijn geen geldende BPA’s.
1.3. RUP’s Het plangebied is niet gelegen binnen een specifiek deelgebied en -RUP. 1.4.
Beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten Binnen het plangebied van onderhavig GRUP Stationsomgeving zijn geen beschermde monumenten of landschappen gelegen.
1.5.1. Surmontstraat 7, enkelhuis 19e eeuws-enkelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen. Onder pannen zadeldak (nok evenwijdig met de straat); in 20e eeuwse gecementeerde lijstgevel met geometrische art-decomotieven. Getoogde muuropeningen met bewaard houtwerk; kleinere bovenvensters horen bij 19e de eeuwsetoestand; grotere benedenvensters met schuiframen aangebracht bij interbellum-gevelaanpassing.
1.5. Bouwkundige erfgoed Binnen het plangebied is één gebouw gelegen, opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Buiten het plangebied zijn eveneens twee gebouwen gelegen, opgenomen op de lijst van bouwkundig erfgoed., een eclectisch dubbelhuis en de hoekherberg ‘de statie’.
Lijst Bouwkundig erfgoed
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
1.5.2. Eclectisch dubbelhuis, Statiestraat nr 132 Sterk verbouwd en vereenvoudigd eclectisch dub belhuis van 1911 met lichte art-nouveau-inslag, cf. aanzetstenen boogvensters. Vier traveen en twee bouwlagen met souterrain, heden onder pseudomansarde-in plaats van zadeldak (nok evenwijdig met straat, leien/pannen) met fragmentarisch bewaarde vorstkam. Poort- en deurtraveen in oorsprong voorzien van puntgevel; venstertraveen voorheen bekroond met loggia. Rode baksteenbouw op plint van arduin en breuksteen, verfraaid met kleurrijke al dan niet geglazuurde baksteen. Door verspringen van rooilijn deels vrijstaande zijgevel met opengewerkte koetspoort, oorspronkelijk voorzien van sierlijke hekkens. Behouden erkerbasis als balkonplaat. Korf-, steek- en rondbogige muuropeningen. 1.5.3. Hoekherberg ‘De Statie’, Statiestraat 138 19 de eeuwse -hoekherberg zogenaamd. “de statie” (cf. huidig opschrift), om de eeuwwisseling “la station” cf. oude prentbriefkaart. Oudste vermelding van 1853, reeds locatie van herberg in de 18e eeuw, van1800 tot 1825 gecombineerd met brouwerij “Het Konijnhol”. Vijf + drie traveen en
twee bouwlagen onder schilddak nok evenwijdig met Statiestraat, pannen), gelegen op afwijkende rooilijnen. In oorsprong baksteenbouw, lijstgevels later gecementeerd met schijnvoegen, rechthoekige muuropeningen; twee blinde vensters aan Statieplaatszijde, wijzend op de oorspronkelijke raamindeling die grotendeels bewaard is op de bovenverdieping. 1.5.4. Visie op bouwkundig erfgoed De twee panden in de Statiestraat nrs 132 (dubbelhuis) en 138 (hoekherberg) gelegen in de Statiestraat zijn gelegen buiten het plangebied. Op termijn zullen de twee inventaris-items in de Statiestraat verdwijnen, door de afbraak van deze twee panden, als gevolg van een onteigening door de NMBS voor de realisatie van een busstrook. Door de afbraak van de panden krijgt de Statiestraat een nieuwe rooilijn. De onteigening en de afbraak van de panden maken geen onderdeel uit van dit RUP. Dit RUP tracht, bij afbraak, de contextwaarde van de Stationsomgeving zoveel mogelijk te behouden, zodat er zo snel mogelijk een nieuwe afwerking aan het straatbeeld wordt gegeven. Er werd een ontwerpend onderzoek gehouden om een nieuwe, kwalitatieve afwerking van het bouwblok te bekomen. (zie 2.2.2. spoor en 1.6 onteigeningsplan) Binnen het plangebied is het pand nr 7 (enkelhuis) gelegen in de Surmontstraat opgenomen in de inventaris van bouwkundig erfgoed. Bij vervanging of renovatie van dit pand worden nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden toegelaten. Bij verbouwingen of vervangingsbouw dient advies gevraagd te worden aan de erfgoedcel zoals bepaald bij de vaststelling van de erfgoedlijst.
5
1.6.
Onteigeningsplannen ten behoeve van spoorwegtunnel In de onmiddellijke omgeving van het plangebied: In aansluiting van het openbaar onderzoek gehouden in de gemeente Lichtervelde van 1-16 juni 2006 en door het koninklijk besluit van 3 juni 2007 werd Infrabel gemachtigd tot de afschaffing van de overweg nr. 57 gelegen op de spoorlijnen 66 Brugge-Kortrijk en 73 Deinze - De Panne te Lichtervelde mits de bouw van een onderbrugging en wordt de onmiddellijke inbezitneming van de percelen nodig voor de uitvoering van de werken van algemeen nut verklaard. Dit koninklijk besluit en de tabel der onteigeningen werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 juni 2007. De bouwvergunning voor Infrabel, afschaffing overweg nr 57 (kortemarkstraat-Statiestraat N370)) mits het bouwen van een koker onder de spoorlijn, werd afgeleverd 02/07/2009.
P l an n i n gscon te x t 1. Op Vlaams niveau
1.1.
1.1.1. Algemeen Lichtervelde is een gemeente gelegen in het buitengebied, net ten noorden van het regionaal stedelijk gebied Roeselare en ten zuiden van Torhout, een kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau, zoals geselecteerd in het RSV. In het buitengebied overweegt de open ruimte. De natuurlijke en agrarische structuur vormen de fysische dragers van de open ruimte. De bebouwde ruimte en infrastructuren maken er deel van uit.
1.7. Verordening Stedenbouwkundige verordening van toepassing op onderhavig plangebied: Gewestelijk stedenbouwkundige verordening in zake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Verordening met betrekking tot het overwelven van baangrachten.
2. Vergunningen
2.1. Verkavelingsvergunning Er zijn geen geldende verkavelingen binnen het plangebied 6
RSV
Lichtervelde is niet geselecteerd als specifiek economisch knooppunt. Als niet-economisch knooppunt kan Lichtervelde bijgevolg enkel recht hebben op lokale bedrijventerreinen (bedrijven terreinen voor historisch gegroeide bedrijven zijn niet aanwezig in Lichtervelde.) Binnen het RSV wordt geopteerd voor een optimalisering van het bestaande wegennet. Een functionele categorisering van het wegennet wordt vooropgesteld. Voor Lichtervelde is volgende selectie van belang. De E 403 Kortrijk-Brugge is geselecteerd als hoofdweg. Lichtervelde heeft geen primaire wegen op zijn grondgebied liggen. Het aansluitpunt (op- en afrittencomplex) langs de E 403 ter hoogte van Lichtervelde is wel geselecteerd als primaire weg II, type 4. Dit aansluitpunt verzorgt een verzamelfunctie op Vlaams niveau.
De aansluitende secundaire wegen verzorgen de verzamelfunctie (op bovenlokaal en lokaal niveau) binnen het stedelijk of economisch netwerk. Lichtervelde is een knooppunt van 2 spoorweglijnen, met name de lijn Gent - Adinkerke en de lijn Kortrijk-Brugge. De lijn Kortrijk-Brugge is structurerend op Vlaams en internationaal niveau en behoort bijgevolg tot het hoofdspoorwegnet. De lijn Gent - Adinkerke wordt in het RSV naar voor geschoven als één van de twee alternatieven voor het verbinden van de IJzeren Rijn met de Chunnel.
1.1.2. Selecties Hoofdwegen: E 403 Kortrijk-Brugge Secundaire weg type I: N 35 Spoorweglijn, Kortrijk-Brugge behoort tot het hoofdspoorwegennet Spoorweglijn Gent - Adinkerke, alternatief verbin den van de IJzeren Rijn met de Chunnel.
2. Op Provinciaal niveau
2.1. PRS West-Vlaanderen Het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan WestVlaanderen is op 12 juni 2001 definitief vastgelegd door de provincieraad. Het PRS is goedgekeurd bij Ministerieel Besluit van 6 maart 2002. De visie en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling geschetst in het PRS sluit aan bij het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en geeft een nadere uitwerking en invulling aan de elementen die vragen om een samenhangend beleid over de gemeentelijke grenzen heen. De bindende bepalingen vormen het kader voor de maatregelen waarmee de provincie de gewenste structuur wil realiseren.
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
2.1.1.
Elementen van ruimtelijk beleid op provinciaal niveau die bepalend zijn voor Lichtervelde Binnen de gewenste nederzettingsstructuur wordt Lichtervelde geselecteerd binnen het “bundelingsgebied van kernen gelegen op een rasterpatroon”. De toepassing van een strikte gedeconcentreerde bundeling moet het gebied ruimtelijk structureren tot een gelijkmatig verspreidingspatroon van hoofddorpen. Binnen dit “bundelingsgebied” is Lichtervelde geselecteerd als een “structuurondersteunend hoofddorp”. Structuurondersteunende hoofddorpen zijn structuurondersteunend voor wonen en werken in het buitengebied en hebben een bovenlokale verzorgende rol. Ze kunnen voorzien in bijkomende woongelegenheden. Het gaat hierbij om meer dan de nood aan woongelegenheden als gevolg van de groei van de eigen bevolking. Voor de planperiode van 1991-2007 wordt voor Lichtervelde reeds 73% of 255 woningen gerealiseerd. Er rest dus nog een reserve van 95 eenheden.
Wat de gewenste ruimtelijke natuurlijke structuur betreft, is Lichtervelde niet gelegen in een hypothetisch geselecteerde natuuraandachtszone. Wel worden de Hazelbeek en de Regenbeek geselecteerd als natuurverbindingsgebied.
Binnen de gewenste ruimtelijke agrarische structuur is Lichtervelde gelegen in een “intensief gedifferentieerde agrarische structuur.” Een gebied met zowel grondgebonden als grondloze agrarische activiteit, waartussen een optimale verweving gewenst is.
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
Wat de gewenste ruimtelijke structuur bedrijvigheid betreft, heeft Lichtervelde, aangezien het geselecteerd werd als hoofddorp, en niet als economisch knooppunt, de mogelijkheid een lokaal bedrijventerrein te voorzien van ca 5 ha. Naar de gewenste ruimtelijke structuur kleinhandel richt het beleid zich op het tegengaan van een verdere uitzwerming van detailhandel over de stadsrand en in het buitengebied. Een verweving van nieuwe kleinhandelszaken met de nederzettingsstructuur staat voorop. Naar gewenste structuur voor toerisme en recreatie toe, is Lichtervelde gelegen in een regio die niet behoort tot een door de provincie geselecteerd toeristisch-recreatief netwerk. Algemene ontwikkelingsperspectieven die gelden voor de buitengebieden gelden voor Lichtervelde. De aandacht berust hier voornamelijk op het kwalitatief ontwikkelen van het recreatief medegebruik, rekening houdende met de ruimtelijke draagkracht. Het is de taak van de gemeente om merkwaardige gebouwen te selecteren in het kader van het beleidskader voor kleinschalige plattelandsactiviteiten waardoor die gebouwen meer mogelijkheden krijgen naar een toeristische-recreatieve invulling. Bij het uitwerken van een gewenste ruimtelijke structuur van verkeer en vervoer gaat een eerste aandachtspunt uit naar een concentratie van (inter) nationale verkeersstromen van goederen en personen in vijf bundels van lijninfrastructuren in de provincie, waarvan één bundel, de autosnelweg N 31/E 403 - Boudewijnkanaal - Spoorlijn 51 A /66 op het grondgebied van Lichtervelde loopt
Binnen de gewenste landschappelijke structuur staat het behouden en het versterken van de landschappelijke diversiteit en herkenbaarheid. In de omgeving van Lichtervelde wordt de heuvelrug van Hooglede indicatief aangeduid als structurerende component. Deze rug kent uitlopers op het grondgebied van Lichtervelde.
2.1.2. Gebiedsgerichte benadering De visie van de provincie over de verschillende deelstructuren wordt gebiedsgericht vertaald naar verschillende deelruimten. Lichtervelde is gelegen in de “Middenruimte”. De “Middenruimte” omvat de stedelijke gebieden Roeselare, Tielt en Torhout. Veel aandacht gaat uit naar een verweven geïndustrialiseerde landbouw. Rondom het Roeselaarse gaat het in hoofdzaak over groententeelt en -verwerking, gelinkt aan de groentenveiling in het centrum. Deze sterke economische dynamiek heeft geleid tot een groot aandeel van verspreide (zonevreemde) bedrijvigheid en een ongestructureerd landschap. Het beleid dat op provinciaal niveau beoogd wordt en van belang is voor Lichtervelde bestaat uit het opwaarderen van het regelmatig verspreid rasterpatroon van kernen, een aantakking van de R 32 (Roeselare) en de R 34 (Torhout) op de E 403 te realiseren, en het herstructureren van de verlinting langs de N 32
7
3. Op gem eentelijk niveau
3.1. GRS Lichtervelde Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan werd op 23/01/2006 door de gemeenteraad definitief vastgesteld en door de bestendige Deputatie op 27/07/2006 goedgekeurd. 3.1.1. Algemeen Lichtervelde is ontstaan op de samenvloeiing van de wegen Diksmuide naar respectievelijk Koolskamp en Zwevezele, dwars op de Zwaanbeek. De historische ontwikkeling van de nederzetting wordt gekenmerkt door een V-vorm, oost-west georiënteerd, als gevolg van de ontwikkeling van Lichtervelde langs de wegen naar Zwevezele en Koolskamp. De bebouwing van het centrum ontwikkelde zich verder langs genoemde benen. De V-vorm is actueel nog steeds voelbaar. Met de aanleg van de provinciale weg Torhout-Roeselare en vooral met de aanleg van de spoorwegen en een station te Lichtervelde, werden de dragers gelegd voor een ontwikkeling in westelijke richting. Aansluitend op het spoor werden er ten westen van het centrum industriële bedrijven ingeplant. In een zone afgezoomd door de twee spoorlijnen en de provinciale weg werd, eveneens ten westen van het centrum, de industriezone Lichtervelde ingeplant.
8
De bebouwing van de gemeente Lichtervelde bestaat voor 48.2% uit open bebouwing. Het aandeel van de halfopen bebouwing (24.6%) en de aaneengesloten bebouwing (21.7%) is daarentegen aanzienlijk kleiner. Het percentage open
bebouwing is opvallend hoger in vergelijking met de provincie West-Vlaanderen. Gestapelde woningbouw (appartementen) komen in zeer geringe mate voor (5,5%), wat ten opzichte van de provincie West-Vlaanderen, een beperkter aandeel is. Hoewel de lintbebouwing kenmerkend is voor de hele streek, is deze in Lichtervelde beperkt aanwezig. Globaal situeert bijna 70 % van de woongebouwen zich in de bebouwde kom. De uitstekende ontsluiting van Lichtervelde, zowel over de weg (op- en afrittencomplex op de E 403) als via het spoor is een zeer belangrijke troef. Lichtervelde wil zich dan ook profileren als woongemeente. De verschillende handel- en horecazaken van Lichtervelde bevinden zich voornamelijk in het centrum van Lichtervelde. Bijgevolg sluiten ze dan ook goed aan op de bestaande nederzettingsstructuur. Dwars op de Statiestraat bevindt zich de as Neerstraat - Beverenstraat waar zowel kleinhandel, diensten, als horeca gevestigd zijn.
3.1.2.
Globale doelstellingen (van toepassing voor onderhavig GRUP) Optimaliseren van het spoor Lichtervelde ligt op de kruising van twee spoor wegassen, met name Gent - Adinkerke en Brugge-Kortrijk (een IC-lijn). Beide behoren tot het regionaal spoorwegnet (bovenlokaal). Gezien het station van Lichtervelde op de kruising van beide spoorassen ligt, is het een belangrijke overstapplaats voor de gebruikers van het openbaar vervoer op regionaal niveau. Bovendien behoort het station te Lichtervelde volgens de NMBS tot de 50 voornaamste stations van het land. Lichtervelde
beschikt nog over een niet meer in gebruik zijn de laad- en loskaai voor goederenvervoer over het spoor. Deze kan op lange termijn weer aan belang winnen, nl. in het kader van het promoten van goederenvervoer per spoor om de files te milderen. Een nodige modernisering van de bestaande infrastructuur is dan wel vereist. Goederen die ten westen, noorden en oosten van Roeselare moeten getransporteerd worden, passeren immers via het kruispunt van Lichtervelde. Lichtervelde Kern De stationsomgeving vormt een belangrijke ruimtelijke eenheid. Deze omgeving is nog verre van ontwikkeld, hoewel er heel wat potenties aanwezig zijn voor een specifiek stationsomgevingsbeleid. Momenteel is er een onderbenutting van de sta tionsomgeving, met een karige inrichting van de publieke ruimte. Er is een ruimtelijke en functioneel haperende werking tussen de Statiestraat als bindmiddel tussen markt en station.
Stimuleren inbreidingsprojecten en verdichting Lichtervelde heeft een compacte kern. Door maximale kansen te geven aan inbreiding en verdichting wordt de open ruimte rond de kern gevrijwaard. Mogelijkheden voor inbreiding situeren zich in de sfeer van woonprojecten. Een kwaliteitsvolle inbreidingsgerichte invulling van de ‘restzones’ is gewenst. Optimaliseren van de verkeersleefbaarheid Bij het station wordt een multimodaal knooppunt ontwikkeld. Meer aandacht voor alternatieve vervoersmodi (openbaar vervoer en inrichting domein ten behoeve van de zwakke weggebruiker).
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
3.1.3.
Globale concepten (van toepassing voor onderhavig GRUP) Het centrumgebied wordt verder uitgebouwd als gemengd woongebied, waarin verschillende functies verweven voorkomen. Ontwikkelingsmogelijkheden voor kleinhandel en horeca. Nieuwe voorzieningen op maat van de kern, worden geconcentreerd in de kern. Uitgangpunt van de bundeling is dat horeca en kleinhandel worden voorzien op loopafstand van elkaar. Hierbij wordt het centrum een gemengde woonomgeving met verweving van kerngebonden activiteiten. Het is de bedoeling van twee ontwikkelingspolen te blijven behouden, met name op de markt en aan het station. Een gemiddelde dichtheid van 15 woningen per ha wordt in elke zone van de kern nagestreefd. Langsheen de Statiestraat, op de markt en in de stationsomgeving wenst de gemeente deze dichtheid plaatselijk te verhogen. De sector ‘centrum station’ heeft verschillende woningen zonder klein comfort. Er komen eveneens een aantal woningen voor gebouwd voor 1919. Door saneringspremies kan deze buurt kwalitatief opgewaardeerd worden. De Statiestraat maakt deel uit van deze sector, afgebakend als woonvernieuwingsgebied. Voldoen in de eigen woonbehoeften betekent niet alleen dat er voldoende woongelegenheden moeten zijn, maar ook dat er aandacht besteed wordt aan de kwaliteit van de woningen en de leefomgeving. Hierbij moet visuele vervuiling worden tegengegaan (verkrotting van gebouwen, disharmonie in het straatbeeld,...). Er moet voldoende groen aanwezig zijn in het straatbeeld. Binnen het centrum kan stapelbouw (3 à 4 bouwlagen) worden toegelaten, naar omvang gedifferen-
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
tieerd al naar gelang de situering. De omgeving van het station leent zich het meest voor hogere bouwhoogte, waarbij de 4 de bouwlaag ook vaak via een extra accent op de hoeken kan tot stand komen, eerder dan dat er uniform 4 bouwlagen komen. Door het bijkomende aantal woongelegenheden mag echter geen hypotheek gelegd worden op het huidige parkeerbestand. De nodige bijkomende parkeerplaatsen moeten bovendien op eigen terrein worden gerealiseerd. Het is de bedoeling om twee ontwikkelingspolen te blijven behouden: de markt en de omgeving van het station. Het station van Lichtervelde is in het PRS geselecteerd als regionaal vervoersknooppunt. Dit betekent dat de site als eerste in aanmerking komt voor een kwalitatieve inrichting, voor een optimale afstemming van vervoerswijzen en als vestigingsplaats voor verkeersgenererende activiteiten. Bij de inrichting van het regionaal knooppunt dient de overstap van en naar de verschillende vervoersmodi optimaal georganiseerd te worden. Ze dienen herkenbaar te zijn en moeten de reiziger een kwalitatief onthaal bieden. De stationsomgeving dient concreet ontwikkeld als intense woon-werkomgeving, met een ontwikkeling van stapelbouw, kantoren, handelsruimte en horeca op een verantwoorde manier en op niveau van een hoofddorp. De relatie met de “wanden”, in het bijzonder de horeca- en handelszaken, dient verbetert. Grenzend aan het RUP Stationsomgeving wordt de ruimte geherstructureerd en opgewaardeerd en de omgeving verfraaid. Er worden nieuwe werkplaatsen opgericht door de NMBS en er wordt een spoorwegonderdoorgang (tunnel) voorzien. De
stationsomgeving dient, naast de markt, de tweede evenwaardige ontwikkelingspool te worden van het centrumgebied. Specifieke aandacht gaat naar de inrichting van de publieke ruimte, die naast multi-modaal knooppunt eveneens een aantrekkelijke plek dient te zijn om te vertoeven. De relatie met de “wanden”, in het bijzonder de horeca- en handelszaken, dient verbetert.
3.2. Mobiliteitsplan Het mobiliteitsplan werd opgemaakt door Groep Planning. Het plan is definitief conform verklaard door de auditcommissie van 11 december 2000. Binnen de tweede fase (opbouw van het plan) werden een aantal scenario’s voor de gemeente uitgewerkt. Er werden in het beleidsplan 2 scenario’s en een variant uitgewerkt. In het beleidsplan werd gekozen voor scenario 2, variant 2. Er werd gekozen voor een conflictvrije spoorwegovergang, nl. een tunnel met beperkte hoogte. Er wordt niet gekozen voor een diepe tunnel die toegankelijk is voor het openbaar vervoer omwille van de ruimtelijke impact op de omgeving en een te grote tunnellengte. Het gemotoriseerd verkeer wordt onder bepaalde voorwaarden nog doorgelaten in het centrum. Scenario 2 variant 2 gaat uit van het principe van een spoorwegonderdoorgang met beperkte hoogte. Om te verhinderen dat doorgaand verkeer opnieuw door het centrum rijdt, moet dit principe kaderen in een volledige herinrichting van de doortocht in het centrum. De doortocht met inbegrip van de stationsomgeving en tunnel moeten omgevormd worden tot een zone 30. De tunnel met beperkte hoogte is enkel toegankelijk voor auto’s, 9
fietsers en voetgangers. De bussen van de Lijn worden omgeleid via de Stegelstraat. Het mobiliteitsplan van Lichtervelde is verlopen op 09/12/2008. Een nieuwe mobiliteitsstudie omtrent de stationsomgeving is lopende, hiervoor werd vanuit de gemeente een werkgroep opgericht.
3.3. GNOP Het GNOP werd eind 1996 door de gemeenteraad goedgekeurd. Het GNOP bestaat uit de onderdelen inventarisatie en actieprogramma. Een belangrijk deel van de inventarisatie bestaat uit de detectie van biologisch waardevolle gebieden. Er zijn geen gebieden gedetecteerd in of in de omgeving van het plangebied.
G e we n ste str u ctu u r /pl an op ze t
1. Ontwerpend onderzoek pro jectzone
1.1. Randafwerking De herinrichting van de Statiestraat, met het bekijken van de ruimtelijke en functionele randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de functies erlangs, is noodzakelijk om de stationsomgeving te linken met het centrumgebied, waarbij ruimtelijk en functioneel de kern versterkt wordt. Bij het verder ontwikkelen van het wonen in de kern voorziet het beleid in een diversificatie van het woningaanbod en in het investeren in de herwaardering en de kwaliteit van de woningen en het openbaar domein. Er dient gezocht naar een nieuwe hoekoplossing als gevolg van de onteigening en de sloping door Infrabel zodat visuele vervuiling wordt tegengegaan (verkrotting van gebouwen, disharmonie van het straatbeeld,...). Door de onteigening wordt de huidige rooilijn naar achter geschoven, in functie van een busbaan. De huidige configuratie waarbij gebouwd wordt op de rooilijn, zodat de straatgevel wordt afgewerkt wordt herhaald in het nieuwe ontwerp. 1.2. Kernversterking Het centrumgebied wordt verder uitgebouwd als gemengd woongebied. Het accent ligt hier op verdichting (wonen en werken). In nevenbestemming zijn eveneens diensten, kantoren, vrije beroepen, handel en/of horeca toegelaten. Handel en horeca-activiteiten
10
dienen op de gelijkvloerse verdieping ingericht te worden. Er dient gezocht naar een duidelijke afbakening van het woonblok, waarbinnen een aangename omgeving ontstaat dmv kwalitatief openbaar domein en voldoende groenvoorzieningen. De woningen zijn ontsluitbaar via de Statiestraat en de Ketelbuiserstraat.
1.3. Verticale verdichting De Statiestraat en de woningen gelegen langs het spoor vormen een zone binnen de kern waar verticale verlichting mogelijk is. Er worden maximale bouwlagen gedefinieerd in relatie tot de draagkracht van de omgeving. 1.4. Inrichtingsstudie: zone4: projectzone Er dient een inrichtingsstudie opgemaakt , waarbij duidelijk wordt gemaakt dat het project een kwalitatieve versterking betekend voor de onmiddellijke omgeving en de nabij gelegen stationsomgeving. Het project moet zich verhouden binnen het pro jectgebied tegenover zijn omgeving en de rest van het gebied versterken. In de niet bebouwde ruimte dient aandacht be steed aan de verblijfskwaliteit, zodat het centrum een aangename zone wordt voor wonen en werken. Binnen de projectzone dient een minimale dicht heid te worden gehanteerd van 20 wo/ha. 1.5. Minimum eisen naar woonkwaliteit en voorzieningen Indien de kwaliteit van de woningen en de ho recazaken in de buurt van het station aan een
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
aantal minimum eisen voldoen, wordt de leegstand tegengegaan. 1.5. woondichtheid De stationsomgeving dient ontwikkeld te worden als intens woon- en werkomgeving. Hiertoe wenst de gemeente de gemiddelde dichtheid van 15 wo/ ha te ondersteunen en te verhogen . In zone 1,3 en 4 wordt een minimale dichtheid van 20 wo/ha gedefinieerd, in zone 2 is een minimale dichtheid van 15 wo/ha gewenst.
2. Optimaliseren van de verkeersleefbaarheid
2.1.Aalternatieve vervoersmodi De bedoeling is de verkeersleefbaarheid in de kern te vergroten. Door de inplanting van de nieuwe busstrook en de ondertunneling van het spoor wordt aandacht besteedt aan alternatieve vervoersmodi. (bus, trein) ten behoeve van de zwakke weggebruiker. Er wordt een multimodaal knooppunt ontwikkelt aan het station. Een kwalitatieve invulling van de restzones, zoals de te slopen woningen is noodzakelijk. Op middellange termijn zal het station heraange legd worden. 2.2 Parkeergelegenheid 2.2.1. Zone 4: Projectzone Per wooneenheid wordt voldoende parkeergele genheid voorzien ondergronds. De ondergrondse parkeerzone wordt gerealiseerd, via een (onder)doorgang vanuit de Ketelbuiserstraat wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
2.2.2. Meergezinswoningen Stationsomgeving Indien er bijkomende woongelegenheden inge plant worden mag geen hypotheek gelegd worden op het huidige parkeerbestand. De nodige bijkomende parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gerealiseerd worden.
3. Uitleg planopbouw/zonering Gelet op de verschillende functies zoals wonen en werken, is het noodzakelijk om een gebiedsgerichte visie op te maken voor het plangebied. Ingevolge het actualiseren en het verder verdichten van de huidige ruimtelijke toestand. Het GRUP bevat onderstaande zones: Zone 1: Woongebied met centrumvoorziening: Deze zone omvat de bebouwing langsheen, of ontsluitbaar via de ‘Statieplaats’. Er is een noodzaak aan een verweving van wonen en werken nabij het station. De zonevoorschriften zijn in die zin opgevat dat zowel één- als meergezinswoningen zijn toegelaten. Dienstverlening, kantoren, kleinhandel en horeca zijn eveneens toegelaten. Zone 2: Eengezinswoningen met gesloten karak ter. In deze zone zijn enkel eengezinswoningen toegelaten omwille van hun ligging in de Surmontstraat. Deze woningen zijn ontsluitbaar via de Surmontstraat. Zone 3: Meergezinswoningen met gesloten karak ter: In deze zone zijn zowel een- als meergezinswoningen toegelaten, ontsluitbaar via de Surmontstraat en de Ketelbuiserstraat. Zone 4: Projectzone: De zonevoorschriften zijn zo opgevat dat zowel één- als meergezinswoningen zijn toegelaten. Dienstverlening, kantoren, kleinhandel en horeca zijn eveneens toegelaten. De niet bebouwde ruimte kan bestaan uit private tuinen of gemeenschappelijk groen. De parkeergelegenheid moet ondergronds ingericht worden.
11
1e verdiep: wonen + private tuinen + collectieve tuin + onder-
gelijkvloers: collectieve tuin, doorgang
gronds parkeren
1e verdiep: wonen + private tuinen + collectieve tuin + onder-
gelijkvloers: private tuinen, doorgang
grondse parking 12
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
T oets ing
1.1.1. Overstromingsgevoeligheid Onderliggende kaart situeert de site t.o.v. de overstromingsgevoelige gebieden. Het RUP is niet gelegen in een ‘effectief overstromingsgevoelig gebied’. De richtlijnen voor de watertoets houden rekening met een differentiatie van Vlaanderen in 3 types, volgens hun graad van gevoeligheid voor grondwaterstroming.
1. Watertoets
1.1. Algemeen Het decreet d.d. 18/01/2003 betreffend het algemeen waterbeleid legt een aantal verplichtingen op, o.m. de zogenaamde watertoets. Art. 8 paragraaf 2 stelt o.m. dat de overheid bij het nemen van een beslissing (over een vergunning, een plan, of een programma) rekening moet houden met de relevante door de Vlaamse regering vastgestelde waterbeheerplannen. Indien er nog geen waterbeheersplannen zijn vastgesteld door de Vlaamse regering, moet er eveneens rekening gehouden worden met art. 8, paragraaf 1, tweede lid. Bij twijfel dient advies gevraagd te worden aan de door de Vlaamse regering aangewezen instantie, de waterbeheerders. Het uitvoeringsbesluit van 20 juli mbt de water toets, is van kracht en wordt toegepast sinds november 2006 voor de toepassing van vergunningsaanvragen. De voor de watertoets relevante kaarten zijn geac tualiseerd. Er zijn een 6 - tal verschillende kaarten beschikbaar.
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
1.1.2. Grondwaterstroming Onderliggende kaart situeert de site t.o.v. grond wateroverstromingsgevoelige gebieden. Dit gebied is matig gevoelig voor grondwaterstroming ( type 2).
Overstromingsgevoeligheid Grondwaterstroming
Voor de matig gevoelige gebieden moet er advies gevraagd worden aan de bevoegde adviesinstantie indien er een ondergrondse constructie gebouwd wordt met een diepte van meer dan 5 m en een horizontale lengte van meer dan 100 m.
13
1.1.3. Infiltratiegevoeligheid Onderstaande kaart situeert de infiltratiegevoeligheid van de site. Het plangebied is gecategoriseerd als infiltratie gevoelig gebied. De kaart met infiltratiegevoelige bodems werd afgeleid van de bodemkaart. De kaart werd opgemaakt om te kunnen nagaan in welke gebieden er relatief gemakkelijk hemelwater kan infiltreren naar de ondergrond. Infiltratie van regenwater is belangrijk omdat daardoor de oppervlakkige afstroming en dus ook de kans op watroverlast afneemt. Hieruit kan men opmaken dat de aanleg van infil tratievoorzieningen of waterdoorlatende verhardingen zinvol is.
1.1.4. Winterbedding Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een winterbedding van een grote rivier.
1.1.5. Helling Het plangebied heeft hoofdzakelijk een hellingsgraad gelegen tussen de 0.5 en 5%, enkele punten binnen het plangebied hebben een kleinere of iets hogere hellingsgraad.
Kaart: winterbedding Kaart: hellingsgraad
Infilratiegevoeligheid
14
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
1.2.
2. Buurtwegentoets
Beschrijving van de watergerelateerde aspecten Zoals voorzien in het decreet op Integraal Waterbeheer werd het plangebied afgetoetst op de watergerelateerde aspecten. Hieronder wordt beschreven welke aspecten van het project een effect kunnen hebben op het integrale water- en natuursysteem. In het RUP worden enkel woningen gerealiseerd. Er wordt geen nieuwe wegenis aangelegd. Bij een stedenbouwkundige aanvraag is het plaatsen van hemelwaterputten, in overeenstemming met de normen vastgelegd in de geldende gewestelijke stedenbouwkundige verordening. Zo wordt regenwater hergebruikt. In het bouwproject is een gescheiden stelsel voorzien waarbij het verzamelde regenwater of geïnfiltreerd of gebufferd wordt met vertraagde lozing. Gezien het hier gaat om een te realiseren woongebied met een dichtheid van 25 wo/ha betekent dit, dat het regenwater afkomstig van de daken een zeer miniem risico op grondwater verontreiniging met zich meebrengt. Er dienen geen bijkomende maatregelen genomen te worden.
Binnen het plangebied zijn geen buurtwegen gelegen.
Atlas der buurtwegen
3. Landbouwtoets
GAS-kaart: Het plangebied behoort niet tot de gewenste agrarische structuur.
GAS
Landbouwtyperingskaart: zeer lage waardering
Landbouwtyperingskaart
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
15
R u imteb alans - plansc hade plan ba ten
valt, omzet naar een zone, die onder de categorie ‘reservaat en natuur’, ‘bos’ of ‘overig groen’ valt. Ingevolge het decreet inzake gebruikerscompensatie is er in dezelfde gevallen gebruikerscompensatie verschuldigd, indien er geen andere compensatieregeling (compensatie van kapitaalschade, e.a.) van toepassing is.
Het RUP heeft een totale oppervlakte van 69 a 12 ca, volgens het gewestplan woongebied, in het GRUP zijn de zones eveneens bestemd als woonzones. Omschrijving in GRUP
categorie gebiedsaanduiding
gewestplan bestemming
oppervlakte
woongebied met centrumvoorzieningen
wonen
woongebied
0 ha 26a 64ca
eengezinswoningen met gesloten karakter
wonen
woongebied
0ha 8a 97ca
meergezinswoningen met gesloten karakter
wonen
woongebied
0ha 16a 44ca
projectzone
wonen
woongebied
0ha 17a 07ca
totaal
0 ha 69 a 12ca
Planschade In toepassing van art. 2.6.1 van de Codex R.O. kan onder bepaalde voorwaarden een planschadevergoeding worden toegekend indien op basis van een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan een perceel niet in aanmerking komt voor het afleveren van een vergunning tot bouwen of verkavelen, waar dat de dag voor de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan wel het geval was.
Planbaten In toepassing van art. 2.6.4 van de Codex R.O. is onder bepaalde voorwaarden een planbatenheffing verschuldigd indien een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan een in het art. 2.6.4 opgesomde bestemmingswijziging doorvoert, waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden van de gronden verhogen. Deze heffing zal verschuldigd zijn bij een transactie of na het afleveren van een vergunning.
Binnen het ruimtelijk uitvoeringsplan komen geen gebieden voor die aanleiding kunnen geven tot een planschadevergoeding..
Binnen het ruimtelijk uitvoeringsplan komen geen gebieden voor die aanleiding kunnen geven tot een planbatenheffing. Bestemmingswijzigingscompensatie en/of gebruikerscompensatie In toepassing van art. 6.2.1. van het decreet gronden pandenbeleid is onder bepaalde voorwaarden een compensatie van de kapitaalschade verschuldigd indien een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan een zone, die onder de bestemmingcategorie ’landbouw’
16
Binnen het ruimtelijk uitvoeringsplan komen geen gebieden voor die aanleiding kunnen geven tot een bestemmingswijzigings- of gebruikerscompensatie. Beschermingsvoorschriftencompensatie en/of gebruikerscompensatie In toepassing van art. 6.3.1. van het decreet gronden pandenbeleid is onder bepaalde voorwaarden een compensatie van de kapitaalschade verschuldigd indien een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan op een zone, die onder de bestemmingcategorie ’landbouw’ valt, via een overdruk betreffende ‘ecologisch belang’, ‘ecologische waarde’, ‘overstromingsgebied’, reservaat’, ‘valleigebied’ of een (door de Vlaamse overheid aangewezen) vergelijkbare overdruk, meer beperkingen op het vlak van economische aanwending oplegt dan redelijker wijze moeten geduld worden. Ingevolge het decreet inzake gebruikerscompensatie is er in dezelfde gevallen gebruikerscompensatie verschuldigd, indien er geen andere compensatieregeling (compensatie van kapitaalschade, e.a.) van toepassing is. Binnen het ruimtelijk uitvoeringsplan komen geen gebieden voor die aanleiding kunnen geven tot een beschermingsvoorschriften- of gebruikerscompensatie
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
Plan pro c es
geeft tot aanzienlijke milieugevolgen en dat de opmaak van een plan MER niet nodig is.
1. Voorontwerp
1.1. Beslissing tot opmaak 1.2. Verzoek tot raadpleging Het verzoek tot raadpleging werd, met de relevante gegevens en met inbegrip van de redenen waarom de initiatiefnemer meent geen plan-mer te moeten opmaken overeenkomstig art. 4.2.6, par.1, 5° van het DABM werd op 16 juli 2008 voor advies overgemaakt aan onderstaande instantie(s): De deputatie van de provincie West-Vlaanderen Advies verleend: gunstig Agentschap RO Vlaanderen Geen advies verleend Agentschap RO Vlaanderen, West-Vlaanderen Advies verleend: gunstig Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur-, en energiebeleid, Dienst VR Advies verleend: gunstig Departement LNE, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst BGP Geen Advies verleend Departement RWO, Afdeling Woonbeleid Geen Advies verleend Departement RWO, Afd. Stedenbouwkundig beleid en Onroerend Erfgoedbeleid Advies verleend: gunstig
Er werd in het ‘verzoek tot raadpleging’ geconcludeerd dat het voorgenomen plan geen aanleiding
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
Het plan geeft geen aanleiding tot aanzienlijke milieugevolgen en de opmaak van een plan MER is niet nodig . De ontheffing werd verkregen en kan U vinden in bijlage.
1.3. Adviesprocedure I Het voorontwerp werd op16 december 2008 voor advies overgemaakt aan de volgende besturen, de adviezen vindt U in bijlage. Agentschap RO - Vlaanderen van het Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Agentschap RO –Vlaanderen, Directie Coördina tie- Werking Provincie West-Vlaanderen, DRUM Het agentschap Infrastructuur De Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Cel Veiligheidsrapportage Gecoro, Lichtervelde
en het voorontwerp werd voor advies overgemaakt aan de volgende besturen: Agentschap RO - Vlaanderen van het Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Agentschap RO –Vlaanderen, Directie Coördina tie- Werking Provincie West-Vlaanderen, DRUM Het agentschap Infrastructuur De Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Cel Veiligheidsrapportage Gecoro, Lichtervelde
1.4. Plenaire vergadering I Het plan werd besproken op een plenaire vergadering d.d. 20 februari 2009 waarvan een verslag in bijlage. Er werd voorgesteld het dossier aan te passen, nav de adviezen en een nieuwe plenaire vergadering te organiseren. 1.5. Adviesprocedure II Het voorontwerp werd aangepast nav de besprekingen van de plenaire vergadering op 20 februari 2009
17
2. Ontwerp
2.1.
Voorlopige vaststelling Gemeenteraad ....................................
2.2. Openbaar onderzoek: .................................. Het plan, ligt ter inzage van .06/04/2010.tot 06/06/2010 2.3. Advies GECORO Behandeling bezwaren in de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO): ............................ Behandeling in zitting van:10/06/2010. 2.4.
Bespreking adviezen/bezwaren en aanpassingen document Er zijn geen bezwaarschriften
Voorwaardelijk gunstig indien aan bovenstaande opmerkingen is voldaan. Advies:Gecoro Het ontwerp GRUP Stationsomgeving wordt voorwaardelijk gunstig geadviseerd mits, de tegenstrijdigheden binnen de voorschriften van projectzone 4, met name artikel 1.2 (p67) en de verplichting op ondergrondse parkeergarage 2.11 (p72) dienen weggewerkt te worden. Er word verder opgemerkt dat enkele foutiver vermeldingen en of documenten zijn opgenomen in het ontwerp op p29 en 34.
De opmerkingen worden aangepast 2.5.
Definitieve vaststelling Gemeenteraad: 28 juni 2010
Goedkeuring bestendige Deputatie: ...................................
Advies provincie Binnen projectzone 4 wordt er aangegeven dat de mogelijkheid bestaat om bovengrondse parkeereilanden in te richten, maar tevens wordt ondergronds parkern verplicht. Ondergronds parkeren is verplicht, bovengronds zijn maximaal 5 parkeerplaatsen toegelaten voor bezoekers, senioren, gehandicapten en laden en lossen. Bovengrondse parkeereilanden zijn niet toegelaten. Dit wordt aangepast in de SV. De toelichtingsnota vermeld een minimale dicht heid van 25 wo/ha. In de voorschriften wordt en dichtheid ingeschreven van 15 wo/ha in zone 2 en 20 wo/ha in de overige zones. Dit wordt aangepast in de MVT 18
RUP Stationsomgeving| juni ‘10 | wvi
Bi jl ag e
Ontheffing Plan-Mer Verslag plenaire vergadering Ruimtelijke planning - Provincie West-Vlaanderen Agentschap RO-Vlaanderen, RO West-Vlaanderen, onroerend erfgoed en het Agentschap Wonen Vlaanderen LNE, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie LNE, dienst veiligheidsrapportage Agentschap Wegen en Verkeer; West-Vlaanderen, Sectie Exploitatie en Beheer Infrabel, de national Maatschappij der Belgische Spoorwegen Gecoro, Lichtervelde Ruimtelijke planning, Provincie West-Vlaanderen, openbaar onderzoek Gecoro, Lichtervelde
Gezien het bovenvermelde kunnen wij concluderen dat het voorgenomen plan geen aanleiding geeft tot aanzienlijke milieugevolgen en dat de opmaak van een planMER niet nodig is.
AANGETEKEND Gemeentebestuur van Lichtervelde Marktplaats 2 8810 lichtervelde
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL
uw bericht van
uw kenmerk
ons kenmerk bijlagen LNE/MER/OHPL0032/08/ /
vragen naar / e-mail An saye
telefoonnummer 02 553 02 24
datum
Betreft : Onderzoek tot milieueffectrapportage: Stationsomgeving Lichtervelde Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (D.A.B.M.), zoals aangepast door het decreet van 27 april 2007 (“planMERdecreet) en Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s (“Plan-m.e.r.besluit”) Beslissing
De administratie zorgt ervoor dat de screeningsnota en deze beslissing voor het publiek raadpleegbaar is. Uzelf dient het screeningsdossier samen met deze beslissing te voegen bij het (voor)ontwerp van RUP. Wij vragen u dit te doen voorafgaand aan de organisatie van de plenaire vergadering en uiterlijk voor de voorlopige vaststelling van het plan. Gelieve deze beslissing bekend te maken via aanplakking op de aanplakplaatsen van de betrokken gemeente(s) en via publicatie in het gemeentelijk infoblad. Hoogachtend,
Paul Van Snick, Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB Cc: West-Vlaamse Intercommunale, Baron Ruzettelaan 35, 8310 Brugge
Geachte, Met uw brief hebt u voor vermeld plan overeenkomstig artikel 4.2.6.§1 van het planMERdecreet het screeningsdossier ingediend teneinde de dienst Mer te vragen een beslissing te nemen over de opmaak van een planMER. Uw dossier is onder het nummer OHPL0032 bij de administratie behandeld. Zoals in uw dossier aangegeven komt het RUP in aanmerking voor een onderzoek tot de milieueffectrapportage. Het screeningsdossier bevat de nodige informatie over het voorgenomen plan en heeft de relevante milieudisciplines op voldoende wijze besproken. De uitgebrachte adviezen bevatten geen elementen die ertoe strekken te kunnen concluderen dat het uitgevoerde onderzoek naar de aanzienlijkheid van de milieugevolgen onvolledig of onjuist zou zijn. Wel bevatten de adviezen diverse voorstellen hoe het plan te verbeteren is. Volgende aandachtspunten rond de milieueffecten worden nog meegegeven: - Het plangebied is gelegen in infiltratiegevoelig gebied en afstroming naar de dichtstbijzijnde waterloop is onbekend. Dit dient verder onderzocht te worden om de effecten te weten te komen van e afvoer van hemelwater in de nabije omgeving. Het grootste deel van het plangebied is al ontwikkeld, maar de aanleg van een gescheiden rioleringsstelsel wordt voorgesteld. De verhardingen dienen voldoende gebufferd te worden om stroomafwaartse risico’s op overstromingen te vermijden, zoals de Handzamevaart te Kortemark (Gaëtane Maes, Agentschap R-O Vlaanderen, Ruimtelijke ordening West-Vlaanderen).
20
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Verslag van de plenaire vergadering Lichtervelde – Voorontwerp RUP Stationsomgeving Datum: 14-01-2010 Plaats: Gemeentehuis Lichtervelde Aanwezig: • Mr. Schepen Jos Goethals • Mr. Danny Viaene, Stedenbouwkundig- en duurzaamheidsambtenaar • Mr. Dries Vanbelleghem, dienst ruimtelijke planning, provincie West-Vlaanderen • Mevr. Lynn Staelens, Ruimtelijk Planner, wvi
Afwezig: o Agentschap RO Vlaanderen o Agentschap RO Vlaanderen, Woonbeleid en onroerend erfgoed o Agentschap wegen en verkeer o De Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn o De Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen, infrabel o Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie o Dienst Veiligheidsrapportage o Gecoro
Verslaggever: o Ruimtelijk Planner wvi, Lynn Staelens
__________________________________________________________________
ADVIESVRAAG In toepassing van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening artikel 48 §1 tweede lid en het besluit van de Vlaamse regering van 11.05.2001, gewijzigd op 29.11.2002, 08.07.2005 en 23.06.2006, werden volgende instanties om advies gevraagd: • Departement RWO - Gewestelijk stedenbouwkundige ambtenaar • Agentschap RO-Vlaanderen, Directie Coördinatie-Werking • Bestendige deputatie – Provincie West-Vlaanderen • Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed en het Agentschap Wonen Vlaanderen • Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie • Agentschap infrastructuur • De Vlaamse vervoersmaatschappij De Lijn • De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen • Dienst Veiligheidsrapportering, LNE • Gecoro, Lichtervelde
SCHRIFTELIJKE ADVIEZEN De binnengekomen adviezen van niet aanwezige besturen: • Dienst Veiligheidsrapportering, LNE • Departement Leefmilieu, Natuur en Energie • Agentschap Wegen en Verkeer, West-Vlaanderen, Sectie Exploitatie en Beheer • De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen • Gecoro Volgende instantie(s) hebben geen advies gegeven: • De Vlaamse vervoersmaatschappij, de lijn BESPREKING van de adviezen • • • • • • • •
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
Schriftelijk advies: Mr. Koen Joye, Vlaamse overheid, Agentschap RO-Vlaanderen Schriftelijk advies: Mr. Lars De Jaegher , provincie West-Vlaanderen Schriftelijk advies: Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed en het Agentschap Wonen Vlaanderen Schriftelijk advies: Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Schriftelijk advies: Agentschap infrastructuur Schriftelijk advies: De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Schriftelijk advies: Dienst Veiligheidsrapportering, LNE Schriftelijk advies: Gecoro
21
Op 16 december 2008 ontvingen we de ‘ontheffing’ van de plan-MER. Het voorgenomen plan heeft geen aanzienlijke milieugevolgen en de opmaak van een plan MER is niet nodig. Bespreking aan de hand van het schriftelijk advies Mr. Dries Vanbelleghem, provincie WestVlaanderen Overeenstemming PRS Onderhavig RUP werkt kernversterkend, zorgt voor differentiatie van de nederzettingsstructuur en zorgt voor een opwaardering van het bestaande woonpatrimonium, wat in harmonie is met het PRS. Toetsing aan het GRS Het plan is in overeenstemming met het GRS. Inhoudelijke opmerkingen en aandachtspunten • Globaal genomen is het voorontwerp GRUP goed opgebouwd, zowel vormelijk als inhoudelijk. • Er is een duidelijk visie over de gewenste ontwikkeling van het gehele plangebied alsook voor wat betreft de verschillende deelzones. • De ruimtelijke visie en de bijhorende concepten vinden hun vertaling in de verschillende bestemmingsvoorschriften. •
Het is noodzakelijk dat de minimale woondichtheid van 15 wo/ha wordt opgenomen binnen de SV. Dit wordt toegevoegd aan de SV •
Er wordt eveneens gewezen op de grote toegelaten bouwdieptes in zone 1 en 3 en anderzijds het toelaten van bouwvolumes in de tussenliggende zone 2 voor eengezinswoningen. Er dreigt een schaalbreuk te ontstaan met de omgeving gezien de toegelaten gabarieten. Het uitgangspunt van de vastgestelde gabarieten, is afgeleid uit de bestaande bouwhoogten. Op de hoeken is een accent toegelaten als vierde bouwlaag. De hoge bouwdieptes zijn reeds grotendeels gerealiseerd in het bouwblok. Een minimale buitenruimte wordt voorzien aangezien er een bouwvrije strook is van 5m tot de achterkavelgrens. De gemeente kiest voor een verdichting van de stationsomgeving, aangezien dit bouwblok door zijn ligging aan de Statieplaats, in het centrum van Lichtervelde een bouwblok is met een hoge potentie. •
Er wordt gesuggereerd dat het verplichten van een ondergrondse parking in zone 4, zou bijdragen tot een kwalitatieve inrichting van de bovengrondse ruimte. Er wordt voorgesteld een ondergrondse parking te verplichten in zone 4 en het maximale bebouwingspercentage te verkleinen, zodat voldoende ruimte is voor een kwalitatieve groene buitenruimte (privaat – semi-publiek). •
Verder worden nog een aantal opmerkingen meegegeven omtrent de SV, waaraan voldaan zal worden.
Schriftelijk advies: Mr. Dries Vanbelleghem, provincie West-Vlaanderen • Voorliggend RUP wordt voorwaardelijk gunstig geadviseerd. De voorwaarde is dat de minimale dichtheid van 15 wo/ha verordenend wordt opgenomen in de voorschiften. Voorts is het wenselijk rekening te houden met de overige algemene en specifieke opmerkingen en aandachtspunten gegeven op de plenaire vergadering.
22
Bijkomende opmerking aan de hand van de binnengekomen, schriftelijke adviezen: Schriftelijk advies: Mr. Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed en het Agentschap Wonen Vlaanderen • De plangrens is op een ruimtelijk weinig doordachte wijze aangepast/ingeperkt, waardoor ruimtelijke totaalbenadering, inclusief aandacht voor onroerende erfgoedwaarden, ontbreekt. Het ontwerpend onderzoek reikt niet ver genoeg om een zinvolle integratieoefening te maken. In conclusie bevelen wij aan om in aansluiting op voorliggend RUP in voorbereiding op de geplande ondertunnelingswerken een strategisch ontwerpend onderzoek te voeren voor de gehele stationsomgeving (Statieplaats met aanzet Statiestraat). De motivering tot opmaak is terug te vinden in de MVT p8. Het RUP wordt opgemaakt in afstemming met de toekomstige tunnel onder de spoorlijn en biedt een oplossing voor het heropbouwen van het bouwblok, bij de onteigening en de sloop van de woningen in de Statiestraat. Er wordt een nieuwe ruimtelijke inplanting mogelijk gemaakt opdat er na de realisatie van die tunnel geen achterbouwen zouden zichtbaar zijn vanaf de Statiestraat. De stationsomgeving (stationsgebouw en Statieplaats) worden niet meegenomen in dit RUP omdat hiervoor reeds een afzonderlijke stedenbouwkundige vergunning bekomen werd door Infrabel. Het is momenteel niet mogelijk een strategisch ontwerpend onderzoek te voeren voor de gehele stationsomgeving wegens de vele betrokken actoren (infrabel, de lijn, de gemeente, …). Het opstellen van een masterplan voor de gehele stationsomgeving zou jaren duren, en de heropbouw van het bouwblok voor jaren hypothekeren. Het doel van dit RUP is de verloedering van de stationsomgeving bij afbraak, tegen te gaan en zo snel mogelijk een oplossing te bieden voor een leefbare stationsomgeving. Het RUP sluit niet uit dat verder strategisch ontwerpend onderzoek in de stationsomgeving noodzakelijk is op langere termijn. Schriftelijk advies: Dienst Veiligheidsrapportering, LNE • Er dient geen ruimtelijk veiligheidsrapport opgemaakt. • Advies gunstig: Geen opmerkingen Schriftelijk advies: Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie • De mate waarin duurzame mobiliteit een doel van de ruimtelijke ordening en inrichting is, is erg beperkt door de zwakke vereisten mbt de dichtheid (20 wo/ha). 20 wo/ha is een minimale dichtheid die werd vastgelegd, overeenkomstig het GRS van Lichtervelde, binnen de andere zones wordt een dichtheid van minimum 15 wo/ha vastgelegd. •
Het beperkt aantal toegelaten bouwlagen, het parkeerbeheer (max. parkeernorm, voorzieningen voor autodelers), het niet hanteren van fietsparkeernormen,in een stationsomgeving stimuleren het autogebruik. Het aantal bouwlagen werd beperkt vastgelegd om niet te zorgen voor een schaalbreuk met de omgeving en de schaal van de gemeente Lichtervelde niet te doorbreken. Een minimale parkeernorm wordt vastgelegd om parkeeroverlast in de omgeving te vermijden. Binnen het plangebied is geen ruimte voor autodelers aangezien het om een reeds dichtbebouwd bouwblok gaat, in handen van private eigenaars. ste Een minimale fietsparkeernorm werd vastgelegd in de algemene bepalingen (p 47 1.10 8 paragraaf: een (gemeenschappelijke) fietsstalling is verplicht vanaf 3 wooneenheden met een minimum van 1.5 plaatsen/woning). Advies: voorwaardelijk gunstig. Schriftelijk advies: Agentschap Wegen en verkeer Exploitatie en Beheer West-Vlaanderen • Geen opmerking • Advies: gunstig Afdeling Beleid en Mobiliteit en Verkeersveiligheid • Op p12 wordt de categorisering van de gewestwegen opgesomd. De N35 wordt omschreven als primaire weg type II. Dit moet secundaire weg type I worden. De opmerking wordt aangepast. • Advies: gunstig
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Schriftelijk advies: De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Infrabel • Geen opmerkingen • Advies gunstig Schriftelijk Advies: Gecoro • De Ketelbuiserstraat ter hoogte van de projectzone is niet breed (eenrichtingsverkeer), aan weerszijden wordt hoogbouw toegelaten wat dit gevoel nog versterkt. In het voorontwerp wordt de bouwlijn behouden op de rooilijn. Volgens de gecoro is het ruimtelijk beter om de bouwlijn een paar meter te verschuiven, zelfs tot op de hoek van de B. Callewaertlaan. Op die manier wordt meer ruimte gecreëerd en kan die ruimte eventueel bijkomend nog gebruikt worden bij herinrichting openbaar domein. Er zijn reeds hoofdzakelijk 3 bouwlagen en een onderdakse bouwlaag aanwezig in de Ketelbuiserstraat. Op de hoeken van de Ketelbuiserstraat zijn reeds 4 bouwlagen met een plat dak en 3 bouwlagen met een hellend dak aanwezig. Dezelfde bouwhoogten worden aangehouden. Er werd in het advies van de eerste plenaire vergadering door de afdeling onroerend erfgoed gevraagd de rooilijn niet naar achter te schuiven owv de erfgoedwaarde van de rooilijn. Het karakter van het bouwblok dient zoveel als mogelijk behouden te blijven. •
Advies: gunstig, mits rekening te houden met de gegeven opmerkingen
OPVOLGING o De wvi maakt het verslag en zendt dit door naar de gemeente ter goedkeuring en voor verzending naar de adviesverlenende besturen. o De schriftelijke adviezen worden in bijlage meegestuurd. o De genodigden die aanwezig waren op de vergadering kunnen binnen de 14 dagen na ontvangst van het verslag opmerkingen formuleren bij het verslag.
Opgemaakt te Brugge, 19-01-2010 Lynn Staelens, WVI
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
23
24
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
25
Besluit Het advies van het dept. LNE is voorwaardelijk gunstig, dwz indien er voldoende aandacht wordt besteed aan het tegemoetkomen van voormelde punten. Gelieve ons te verontschuldigen voor de plenaire vergadering. Hoogachtend, Gemeente Lichtervelde T.a.v. College van Burgemeester en Schepenen Marktplaats 2 8810 Lichtervelde
uw bericht van 01.12.2009
uw kenmerk
vragen naar / e-mail telefoonnummer Sven Vercammen 02 553 83 03
[email protected]
Milieu-, Natuur en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02 553 03 55 - Fax 02 553 80 06
[email protected]
ons kenmerk LNE/BGP/2010/003
Jean-Pierre Heirman secretaris-generaal departement LNE
Paul Van Snick Algemeen Directeur Afdelingshoofd AMNEB
bijlagen 1
datum 13 januari 2010
Betreft: voorontwerp RUP Stationsomgeving te Lichtervelde
Geachte,
Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie ontving op 7 december uw adviesvraag mbt het voorontwerp RUP Stationsomgeving te Lichtervelde. De vraag voor advies werd intern verspreid naar verschillende afdelingen van LNE. We ontvingen een advies van de dienst Veiligheidsrapportering. U vindt in bijlage dit advies. Als volgt vindt u onze opmerkingen: De mate waarin duurzame mobiliteit een doel van de ruimtelijke ordening en inrichting is erg beperkt door de zwakke vereisten mbt de dichtheid (louter minimum 20wo/ha) , het beperkt aantal toegelaten bouwlagen, het parkeerbeheer (max. parkeernorm, voorziening van ruimte voor autodelers), het niet hanteren van fietsparkeernormen in een stationsomgeving. Gelieve te motiveren hoe het voorontwerp RUP bijdraagt aan het verminderen van het autogebruik en het stimuleren van een autoluwe levensstijl in een stationsomgeving die er zich uitermate goed tot leent, en waar gepast de nodige aanpassingen door te voeren.
www.lne.be
www.lne.be
26
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Gemeentebestuur Lichtervelde
Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Tel 02 553 03 55 - Fax 02 553 80 06
[email protected]
Marktplaats 2 8810 LICHTERVELDE uw bericht van
uw kenmerk
01/12/2009
vragen naar / e-mail
telefoonnr.
Myriam Vanbiervliet 02-553 74 98
[email protected]
ons kenmerk
bijlagen
AMNE/VR/MVB/2009/1551
/
Het advies van de dienst VR had betrekking op de externe mensveiligheid als bedoeld in de Seveso II-richtlijn, of, m.a.w., op de risico’s waaraan mensen in de omgeving van Sevesoinrichtingen (kunnen) blootgesteld worden ten gevolge van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in die inrichtingen. Na onderzoek van de screeningsnota stelde de dienst VR toen vast dat in de nota het aspect externe mensveiligheid niet expliciet aan bod kwam. Om een inschatting te maken van de invloed van het RUP op de externe mensveiligheid, toetste de dienst VR het RUP af aan de criteria die zijn opgenomen onder de vorm van een beslissingsschema in bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage. De dienst VR besloot toen dat de in het RUP geplande ontwikkelingen te verzoenen waren met de aanwezigheid van een bestaande lagedrempelinrichting op minder dan 2 km van het plangebied, en dat er zich bijgevolg op het vlak van de externe mensveiligheid geen problemen stelden (zie adviesnota AMNE/VR/LG/2008/0942 van 02/09/2008). De dienst VR stelt vast dat de toetsing waarvan hierboven sprake ook in voorliggend RUP niet expliciet is opgenomen. In het RUP wordt wel verwezen naar het gunstige advies van de dienst VR op het verzoek tot raadpleging en op het vorige RUP. Na studie van voorliggend RUP vindt de dienst VR geen elementen om zijn advies geformuleerd in het kader van het verzoek tot raadpleging en van het vorige RUP te wijzigen. Bijgevolg beslist de dienst VR dat er bij voorliggend RUP geen ruimtelijk veiligheidsrapport dient opgemaakt.
datum 18/12/2009
De dienst VR wenst zich hierbij te verontschuldigen voor de plenaire vergadering van 14/01/2010. Betreft: gemRUP “Stationsomgeving” – versie november 2009
Geachte mevrouw, Geachte heer,
Hoogachtend,
Met betrekking tot het in rubriek vermelde onderwerp vindt u hierbij het advies van de dienst Veiligheidsrapportering (dienst VR) van mijn afdeling. Ter uitvoering van artikel 12 van de Seveso II-richtlijn (omgezet in artikel 24 van het Samenwerkingsakkoord1 ) dient in het beleid inzake ruimtelijk ordening rekening gehouden te worden met de noodzaak om op langetermijnbasis voldoende afstand te laten bestaan tussen Seveso-inrichtingen2 enerzijds en aandachtsgebieden3 anderzijds. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door het houden van toezicht op de vestiging van nieuwe Seveso-inrichtingen, op wijzigingen van bestaande Seveso-inrichtingen, en op nieuwe ontwikkelingen rond bestaande Seveso-inrichtingen.
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Voorliggend RUP is een herwerking van het voorontwerp ingediend op 12/01/2009. Hieraan is op het vlak van de externe veiligheid niets veranderd. De dienst VR heeft hierover op 16/02/2009 een advies gegeven met kenmerk AMNE/VR/LG/2009. In een vroeger stadium van het planproces diende de gemeente Lichtervelde in de loop van de maand augustus 2008 een verzoek tot raadpleging4 in (screeningsnota dd. juli 2008). De dienst VR werd toen om advies gevraagd omdat hij in de bijlage bij het plan-m.e.r.-besluit van 12 oktober 2007 vermeld wordt als te raadplegen instantie voor de categorie “mogelijk te verwachten aanzienlijke effecten voor mens of milieu inzake de gezondheid en de veiligheid van de mens”. Specifiek met betrekking tot voorliggend RUP werd het advies van de dienst VR gevraagd omdat gronden, gelegen binnen het voorgenomen plan een (deel van een) gebied met woonfunctie omvat.
1
Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de federale Staat, het Vlaams gewest, het Waalse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewestbetreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (B.S. 16/06/2001) en zijn wijzigingen (B.S. 26/04/2007). Het Samenwerkingsakkoord is de omzetting in Belgisch recht van de Seveso II-richtlijn. 2 Dit zijn inrichtingen met een zodanige hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen op het terrein dat zij vallen onder het toepassingsgebied van het Samenwerkingsakkoord. 3 Zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake ruimtelijke veiligheidsrapportage. 4 Met het oog op de ontheffing van de plicht tot het opmaken van een plan-m.e.r.
www.lne.be
www.lne.be
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
27
28
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
29
30
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Ordening Vergadering dd. 10 juni 2010 Aanwezig: J. Feryn, Voorzitter, Eeckhout Eddy, Gino Pollet, Emmanuel Devisschere, Hilde Viaene, Maaike Vancoillie, Marc Cappelle, Stijn Neirynck en Vereecke Bart Verontschuldigd: Emmy Gardin en Antoon Clarys; Dagorde: Advies betreffende ontwerp GRUP Stationsomgeving
Gelet op het advies van de Gecoro dd. 17/12/2009 betreffende het voorontwerp Grup Stationsomgeving; Gelet op het openbaar onderzoek waarbij het ontwerp Grup Stationsomgeving ter inzage van de bevolking gelegen heeft van 06/04/2010 tot 06/06/2010; Overwegende dat geen bezwaarschriften werden ingediend. Gelet op het advies van de Bestendige Deputatie dd. 20/05/10, waarvan akte wordt genomen, dat voorwaardelijk gunstig is en waarvan het besluit luidt als volgt: Het ontwerp grup Stationsomgeving wordt voorwaardelijk gunstig geadviseerd mits, de tegenstrijdigheden binnen de voorschriften van projectzone 4, met name artikel 1.2 (p67) en de verplichting op de ondergrondse parkeergarage 2.11 (p72) dienen weggewerkt te worden. De Gecoro, De opmerkingen in verband met de tegenstrijdigheden rond het parkeren in de projectzone en de opmerkingen in verband met de dichtheid, gemaakt in het advies van de Provincie kunnen worden bijgetreden en worden dus best ook aangepast. Verder wordt opgemerkt dat enkele foutieve vermeldingen en/of documenten zijn opgenomen in het ontwerp en dus ook best aangepast worden: p29 gecoro Ingelmunster ipv gecoro Lichtervelde en op p. 34 is een advies van AWV opgenomen in verband met rup Stegen Akker. Besluit: De Gecoro adviseert het ontwerp rup Stationsomgeving gunstig mits bovenstaande aanpassingen op te nemen.
De Voorzitter,
J. Feryn
wvi | juni ‘10 | RUP Stationsomgeving
31
32
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
v oors c h r if t en
ALGEM ENE BEP ALINGEN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1. Begrippen 1.1 Eengezinswoning
1.1 Eengezinswoning
Woning voor de huisvesting van een particulier gezin.
of: gebouw geschikt voor de huisvesting van één gezin of alleenstaande.
1.2 Meergezinswoning Gebouw voor de huisvesting van minimum twee gezinnen, waarbij elke woonruimte wordt ontsloten door één of meerdere gemeenschappelijke inkomhallen. 1.3. Hoofd- en nevenbestemming De hoofdbestemming is de bestemming die meer dan 70% van de totale vloeroppervlakte inneemt. De nevenbestemming is de bestemming die slechts in ondergeschikte mate toelaatbaar is naast de hoofdbestemming. De nevenbestemming neemt maximum 30% van de totale vloeroppervlakte in. Tenzij dit anders is bepaald in de betrokken zone voorschriften. 1.4 Bebouwde oppervlakte Is de totale grondoppervlakte van één of meerdere bouwwerken. Verhardingen en constructies die geen gebouw zijn worden niet meegerekend. 1.5 Gebouw
1.5 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een zwembad, terras of carport is geen gebouw.
1.6 Hoofdgebouw Het gebouw dat bedoeld is de voorziene bestemming te herbergen en dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, met inbegrip van de verdiepingen. 2
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
ALGEMENE BEP ALINGE N
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.7 Bijgebouw
1.7 Bijgebouw
Het bouwwerk of gebouw dat aansluit bij het hoofdgebouw of er los van staat, maar niet bedoeld is om de bestemming voorzien in de bestemmingszone te herbergen, tenzij de berging van goederen, gebruiksmiddelen, voertuigen enzomeer, die inherent verbonden zijn aan de bestemming voorzien in de bestemmingszone.
Een bijgebouw is een constructie die aan of los van het hoofdgebouw geplaatst wordt maar waarvan de toegang tot het bijgebouw enkel kan via een externe ingang. Er kan m.a.w. geen interne verbinding zijn tussen het hoofdgebouw en het bijgebouw. De constructie kan zowel uit een open of uit een gesloten typologie vervaardigd worden.
1.8 Terreinbezetting / bezettingsgraad Onder terreinbezetting wordt de verhouding bedoeld van de bebouwde oppervlakte van het perceel (of aangrenzende kadastrale percelen die één functionele - economische eenheid vormen) gelegen binnen de betrokken bestemmingszone. Dit wordt uitgedrukt in percent. 1.9 Netto vloeroppervlakte Met de netto vloeroppervlakte wordt bedoeld de beloopbare ruimte (minimum hoogte van 1,50 meter) zonder de buitenmuren, kokers, gemeenschappelijke trappen en liften, open terrassen en garages. De binnenmuren worden niet afgetrokken maar meegerekend in de netto vloeroppervlakte. 1.10 Gabariet Het vertikaal profiel van een gebouw, volgens een doorsnede loodrecht op de gevel. Schouwvolumes worden niet meegerekend bij het toegelaten gabariet. 1.11 kroonlijsthoogte De kroonlijsthoogte van een gebouw is de hoogte vanaf het peil gelijkvloers tot aan de snijlijn van de gevel en het dakvlak.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
3
ALGEM ENE BEP ALINGEN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.12 Basispeil van het dakvolume Het basispeil van het dakvolume is het afgewerkte vloerpeil van de vloer boven op de hoogste bouwlaag. 1.13 Woonlaag / bouwlaag / onderdakse bouwlaag
bouwlaag : het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren, uitgezonderd het souterrain en de zolder. onderdakse bouwlaag : bouwlaag in het dak woonlaag : elke bouwlaag welke geheel of gedeeltelijk bestemd is voor bewoning (louter residentiële functie). Bouwlagen die uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor andere functies dan het wonen alsook de niet bewoonbare gedeelten van een woning en elke ruimte die niet alsdusdanig wordt ingericht zijn niet te aanzien als een woonlaag. Zolderruimten waarvan een deel of delen ervan voor occasioneel verblijf worden ingericht moeten niet aanzien worden als een volwaardige woonlaag.
1.13 Woonlaag / bouwlaag / onderdakse bouwlaag
bv. logeer, - studeer - of slaapkamer. Dit inpliceert bijgevolg dat bij 1 woonlaag in het dakvolume toch 2 onderdakse bouwlagen mogelijk zijn, maar dan enkel onder de vorm van duplex-appartementen, waarbij het duplex niveau enkel kan bereikt worden via een interne trap, gescheiden van de algemene traphal.
1.14 Bebouwingstype Met bebouwingstype wordt de wijze aangegeven waarop de hoofdgebouwen van aanpalende percelen al dan niet aaneengeschakeld worden. Er worden 3 types onderscheiden: Open bebouwing: hoofdgebouwen met 4 vrije gevels en geen enke le gemene gevel met de hoofdgebouwen der aanpalende percelen. Halfopen bebouwing: hoofdgebouwen met 3 vrije gevels en 1 gemene gevel met het hoofdgebouw van een der aanpalende percelen en max. per 2 gekoppeld. Gesloten bebouwing: hoofdgebouwen met 2 vrije gevels en 2 ge mene gevels.
4
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
ALGEMENE BEP ALINGE N
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.15 Bouwdiepte
1.15 Bouwdiepte
De bouwdiepte is de diepte van het hoofdvolume dat gemeten wordt tussen de voorbouwlijn en de uiterste achtergevel.
Hoofgebouwen dienen opgericht te worden binnen deze bouwdiepte.
1.16 Tuinzone De oppervlakte van het perceel die overblijft na aftrek van het hoofdgebouw en bijgebouw. 1.17 Verhardingspercentage Dit is de verhouding van de verharde oppervlakte van het perceel (of aangrenzende kadastrale percelen die één functionele - economische eenheid vormen) gelegen binnen de betrokken bestemmingszone. Dit wordt uitgedrukt in percent. 1.18 Verharde oppervlakte Dit is het totaal aan verhardingen, samen met de ingenomen oppervlakte van constructies die geen gebouw vormen.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
1.18 Verharde oppervlakte constructies die geen gebouw vormen : vb. carport, zwembad, jacuzzi
5
ALGEM ENE BEP ALINGEN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2. Bepalingen 1.1. Goede ruimtelijke ordening
Er dient ten allen tijde gestreefd te worden naar ruimtelijke kwaliteit en vrijwaring van de goede plaatselijke ordening. Voor zover hieraan voldaan is, moeten verder de numerieke voorschriften gerespecteerd worden.
1.1. Goede ruimtelijke ordening
De numerieke voorschriften worden beschouwd als maxima bij de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningen. De ondersteuning van het straatbeeld, ruimtelijke draagkracht etc. kunnen ertoe leiden dat deze maxima niet kunnen worden gerealiseerd. Het maximum gabariet wordt niet beschouwd als een recht doch als een bovengrens van de gewenste ontwikkelingen.
1.2. Bepaling omtrent reliëf
Reliëfswijzigingen zijn toegestaan mits een maximale aansluiting op het bestaande reliëf.
1.3. Bepaling omtrent werken in functie van waterbeheer
Werken in functie van waterbeheer zijn steeds toegelaten, dit ongeacht de betrokken bestemmingszone, mits dit gebeurt op een ruimtelijk interessante manier.
1.4. Bepaling omtrent werken / constructies in functie van openbaar nut
In alle zones voorzien in dit plan mogen werken of kleinschalige constructies in functie van openbaar nut en milieutechnische ingrepen opgericht worden voor zover de schaal en de bouwkarakteristieken ervan geen fundamentele afbreuk doen aan de kwaliteit van de betreffende bestemmingszone.
1.4. Bepaling omtrent werken / constructies in functie van openbaar nut
milieutechnische ingrepen : zowel voor een private of openbare instelling de bouwkarakteristieken : inplanting, gabariet, materiaalgebruik,enz... Voor zover het beoogde doel van de diverse bestemmingszones niet in het gedrang komt, kunnen binnen alle zones werken en constructies in functie van het openbaar nut worden toegelaten. Bij werken van algemeen nut dient de regelgeving terzake gerespecteerd te worden. Werken/constructies = pompgebouwen, constructies ten behoeve van waterhuishouding, elektriciteitscabines, enz. Milieutechnische ingrepen = aanpassingswerken aan riolering, pompinstallaties, e.d
1.5. Bepaling omtrent afsluitingen
6
Afsluitingen zijn toegelaten met een maximale hoogte van 2.00 m, afsluitingen bestaande uit metselwerk zijn toegelaten met een maximale hoogte van 3.00m. Afsluitingen uit beton zijn niet toegelaten. RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
ALGEMENE BEP ALINGE N
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.6.Voorschriften mbt architecturale en ruimtelijke kwaliteit 1.6.1. Algemene bepalingen
1.6.Voorschriften mbt architecturale en ruimtelijke kwaliteit 1.6.1. Algemene bepalingen
De architectuur in al zijn onderdelen (zowel van gevels, dak, inkom, garage, uitbouwen, schrijnwerk, …) dient te getuigen van kwaliteit zowel in vormgeving als materiaalgebruik. Ieder gebouw dient een individueel architecturaal karakter te kenmerken. De eventueel niet afgewerkte gemeenschappelijke muren of nieuwe gemeenschappelijke muren tengevolge van het lager bouwen en/of het afbouwen dienen afgewerkt te worden ofwel met dezelfde baksteen of natuursteen zoals gebruikt in de voorgevel ofwel gepleisterd, ofwel gekaleid ofwel gecementeerd en geschilderd.
Uniforme, eentonige wanden en gevels bestaande uit een banale fantasieloze horizontale opeenstapeling van bouwlagen zijn niet toegelaten.
1.6.2. Bepalingen rond dakvlakramen.
Dakvlakramen en/of glazen serre elementen, zonnepanelen en/of fotovoltaïsche cellen kunnen worden opgenomen in het dakvlak, voor zover ze in een evenwichtig patroon zijn voorgesteld
1.6.3. Bepalingen rond reclamevoorzieningen
Het plaatsen van reclamevoorzieningen dient dermate opgevat dat ze een architecturale consistentie vertonen met bijhorende gevel.
1.6.4. Bepalingen rond zendmasten en dergelijke
Ontvangst- of zendmasten en/of paraboolantennes voor individueel gebruik mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Installaties voor telefonie ontvangst worden toegelaten mits verantwoorde oplossing. Zij dienen geïntegreerd te worden in bestaande constructies en/of gebouwen. Zij kunnen niet losstaand worden opgericht.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
7
ALGEM ENE BEP ALINGEN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.7. Harmonieregel
1.7. Harmonieregel
De aansluiting / koppeling van een in te richten hoofdvolume met het hoofdvolume op het aanpalende perceel, dient op een harmonieuze manier te gebeuren.
In geval van verschillende bouwhoogtes moeten architecturale overgangen de harmonie in het straatbeeld ondersteunen. Bij ongelijke aansluiting dienen alle zichtbare geveldelen te worden afgewerkt. De aansluitingsaspecten dienen bij de vergunningsaanvraag in detail te worden uitgewerkt waarbij de overgangen tussen de verschillende bouwhoogtes met bijzondere zorg worden uitgewerkt. Ook de aansluiting dient qua materiaalgebruik op een harmonische manier te gebeuren.
1.8. Architectuur en materiaalgebruik
Gevels van gebouwen moeten opgetrokken worden in kleinschalige, eigentijdse en duurzame gevelmaterialen. Deze materialen dienen qua kleur, textuur en schaal inpasbaar te zijn in het straatbeeld. Zijn verboden : betonpanelen, geprofileerde metaalplaten, plastiekpanelen en golfplaten.
1.9. handels- of horecavoorzieningen Bij nieuwbouw of vervangbouw van handels- of horecavoorzienin gen dient ter hoogte van de gelijkvloerse bouwlaag een afzonderlijke toegang te worden voorzien tot de hogere woonlagen. Het is verboden deze gebouwen (her) in te richten zonder woon functie. Voor handels- en horecazaken moet een afzonderlijke ruimte wor den voorzien voor de stapeling van afval, gescheiden van deze voor de woongelegenheden. 1.10. Minimumnormen voor meergezinswoningen In geval van meergezinswoningen zijn een aantal minimumnormen na te leven: Op het gelijkvloers dient een afzonderlijke toegang voorzien tot de woning(en) op de verdieping(en) in geval van meergezinswoningen. Meergezinswoningen kunnen pas opgericht worden op 1 of meer dere kavels indien een voorgevelbreedte van minimum 8,00 meter 8
Toegang van handelsactiviteiten en woongelegenheden zal gescheiden worden. Eén toegang van meergezinswoningen is mogelijk.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
ALGEMENE BEP ALINGE N
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
gerealiseerd kan worden. De maximale breedte bedraagt 16,00 meter. Hiervan kan in functie van de perceelsbreedte, met een maximum van 3,00 meter, afgeweken worden.
Deze minimumbreedte wordt voorzien om kleine en niet-comfortabele woongelegenheden te vermijden. Het maximum wordt opgelegd om zeer ruime gevelbreedtes die niet beantwoorden aan de typologie van een centrumweefsel, te vermijden. Wanneer 2 percelen samengevoegd worden van bv. 8,00m en 9,00m breed (=17,00m), wordt, om een zekere flexibiliteit in te bouwen aangezien men anders geconfronteerd wordt met een “restruimte” van 1,00 meter die niet voldoet aan o.m. de bepalingen van gesloten bebouwing, de 16 meter als richtinggevende breedte aangegeven.
De hoogte van de woonvertrekken bedraagt minimum 2.40 m. Een bergruimte van minimum 2 m² per woning dient voorzien te worden aansluitend op de woonvertrekken. Een gemeenschappelijk afvallokaal dient vanaf 3 woningen voorzien te worden in het gebouw met een oppervlakte van 0.5m² netto/ woning met een minimum van 4m². Per woongelegenheid in meergezinswoningenverband, gelden onderstaande minima voor tuin/terras: woongelegenheden kleiner dan 80 m², minimum 6 m² woongelegenheden tussen de 80m² en 120m², minimum 8m² woongelegenheden tussen de 120m² en 150m², minimum 10m² woongelegenheden kleiner dan 150m², minimum 15m² Er moet, bij meergezinswoningen, een gemeenschappelijke parkeerruimte voorzien worden, met maximaal 1 in- en uitrit, de toerit wordt voorzien aan de voorgevel van de meergezinswoningen. Er wordt minimum 1.5 autoparkeerplaats voorzien vanaf 3 woonentiteit. Een (gemeenschappelijke) fietsstalling is verplicht vanaf 3 woonentiteiten met minimum van 1.5 plaatsen/woning. De inrit van het openbaar domein naar een privaat domein wordt in de breedte beperkt tot 3,00 meter per inrit of tot de breedte van de bestaande garages. Deze kan eveneens door middel van een onderdoorrit gerealiseerd worden, op voorwaarde dat een vrije hoogte van minimum 2,75 meter gerespecteerd wordt
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
9
ALGEM ENE BEP ALINGEN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.11. Bestaande meergezinswoningen
Bestaande rechtmatig vergunde meergezinswoningen, die strijdig zijn met de in dit grup voorziene stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting of voorschriften, maar die vergund zijn of krachtens het decreet ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 geacht worden vergund te zijn, kunnen worden gerestaureerd, verbouwd en herbouwd worden, doch binnen het bestaande volume en met maximum hetzelfde aantal woongelegen en bouwlagen. Dit is eveneens van toepassing voor de bestaande bijgebouwen/garages bij deze meergezinswoningen.
1.12. Splitsen / samenvoegen van percelen Splitsing en samenvoegen van percelen: wijzigingen aan de perceelsstructuur wordt toegestaan onder de volgende voorwaarden: Het samenvoegen van percelen om de tuin te vergroten is niet toegelaten. Het samenvoegen van percelen om grotere bebouwingsvolumes te creëren is wel toegelaten.
1.12. Splitsen / samenvoegen van percelen
1.13. Technische voorzieningen De voorzieningen voor luchtaanvoer en -afvoer en airconditionering mogen niet op de gelijkvloerse verdieping en niet op de gevelvlakken noch op de terrassen geplaatst worden. Ze moeten in het gebouw worden aangebracht of worden ingewerkt in een schouwvolume dat boven en buiten het basisprofiel mag worden opgericht. Alle leidingen en kanalen voor deze voorzieningen dienen in het gebouw door te lopen tot in de dakconstructie van het hoofdgebouw. Boven op de schouwconstructies kunnen geen technische noch mechanische installaties worden geplaatst
1.13. Technische voorzieningen
10
De perceelstructuur zoals aangeduid op het kadasterplan (bestaande toestand, bestemmingsplan bijgewerkt tot 1.1.2007) en op goedgekeurde van toepassing zijnde verkavelingen zijn het referentiekader bij de beoordeling inzake splitsing en samenvoeging van percelen. Dit behoudens indien kan bewezen worden a.h.v. authentieke akten die dateren van voor de voorlopige aanvaarding van het Grup dat de perceelstructuur, een andere configuratie had.
Technische voorzieningen kunnen niet op of in de gevelwand of het terras geplaatst worden, de technische voorzieningen kunnen met andere woorden extern niet zichtbaar zijn. Met uitzondering van een eventueel voorzien technisch verdiep. Deze kunnen onder geen beding buiten het toegelaten basisgabariet uitkomen, met uitzondering van een schouwvolume dat boven en buiten het basisprofiel mag worden opgericht. Op dit schouwvolume kunnen geen technische of mechanische installaties worden geplaatst. TL: Technische voorzieningen= zoals lift-, verluchtings-, afzuigings-, koelgroepenconstructies en kokers.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
ALGEMENE BEP ALINGE N
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1.14. Regelmatig vergunde gebouwen / Onderhouds-, instandhoudings-, herstel- en renovatiewerken
Gebouwen, verhardingen en alle elementen die hoofdzakelijk vergund zijn of krachtens het decreet ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 geacht worden vergund te zijn en waar onderhavig RUP een andere inrichting voor ogen heeft, kunnen, qua bestemming en numerieke voorschriften gehandhaafd blijven, dit is eveneens het geval bij overmacht. Binnen deze gebouwen kan een normale exploitatie geschieden. Instandhoudingswerken, onderhoudswerken, herstelwerken, renovatiewerken, interne verbouwingwerken en herbouw in geval van overmacht zijn toegelaten. Bij werken die omwille van de omvang dermate ingrijpend zijn zodat er sprake is van vervangingsbouw, dienen de voorschriften van onderhavig RUP gerespecteerd te worden.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
11
Z O N E 1 : Woongebied met ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1. Bestemming
Deze zone kan volgens de categorisering beschouwd worden als een zone voor wonen (overeenkomstig artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 )
1.1. Hoofdbestemming
1.1. Hoofdbestemming
De gronden op het bestemmingsplan gelegen binnen onderhavige zone, zijn bestemd voor woondoeleinden onder de vorm van één- en meergezinswoningen en daarbijhorende bijgebouwen, opslagplaatsen en werkplaatsen in een gesloten bebouwingsstructuur. Naast het wonen zijn dienstverlening, kantoren, detailhandel en horeca eveneens toegelaten voor zover verenigbaar met de woonomgeving.
Meergezinswoningen zijn toegelaten voor zover de parkeerproblematiek op eigen terrein opgelost wordt en voor zover de ruimtelijke draagkracht van de omgeving niet wordt overschreden. Detailhandel is de commerciële activiteit van het verkopen (met verkoopsoppervlakte) van (niet ter plaatste vervaardigde) goederen aan de onmiddellijke gebruiker die ze niet ter plaatse verbruikt. Apothekers vallen buiten deze definitie. Horeca-activiteiten worden niet onder detailhandel begrepen. Diensten: het betreft zowel private als openbare dienstverlening, bv. strijkdienst, wasserette, onthaalmoeder, ... . Zelfstandige diensten, vrije beroepen, detailhandel, horeca en kleinschalige kantoorfuncties zonder de aanwezigheid van een woning op hetzelfde perceel zijn dus niet toegelaten. Deze functies dienen steeds bij een woonfunctie voorzien te worden. Feestzalen worden niet als dancings alsdusdanig aanzien.
1.2. Niet toegelaten Grootschalige dancings, discotheken, supermarkt, tank- en service stations, andere functies en activiteiten die niet verenigbaar zijn met de woonomgeving, die voor abnormale hinder zorgen en de rust van de woonomgeving kunnen aantasten, zijn binnen onderhavige zone niet toegelaten. In geen geval mag de ruimtelijke draagkracht van de omgeving overschreden worden
12
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 1 : Woongebied m e t ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2. Inrichting en beheer 2.1. Algemeen
Minimaal één verdieping dient als woongelegenheid ingericht te worden. De diensten, handel- en horeca activiteiten mogen de draagkracht van de stationsomgeving niet overschrijden. De totale vloeroppervlakte van de verkoops- of verbruiksruimte bedraagt max. 400m², regelmatig vergunde bezettingspercentage als maximum. Het gelijkvloers dient zodanig benut en ingericht, dat de leefkwaliteit gegarandeerd wordt.
2.2. bebouwingsdichtheid
Binnen onderhavige zone dient een woningdichtheid van minimum 20 woningen per hectare gerealiseerd.
2.1. Algemeen
.
Hiermee wordt bedoeld dat voldoende raampartijen voorzien worden langsheen de straatzijde.
2.2. bebouwingsdichtheid
De woningdichtheid wordt gedefinieerd als het aantal wooneenheden t.o.v. de totale oppervlakte van onderhavige projectzone, inclusief groene ruimtes en openbaar domein.
2.3. Plaatsing van de hoofdgebouwen
2.3. Plaatsing van de hoofdgebouwen
Binnen onderhavige zone is gesloten bebouwing toegelaten. Op het gelijkvloers is een eventuele onderbreking, toegelaten, op de verdiepingen is enkel gesloten bebouwing toegelaten. De inplanting van de gebouwen dient op een ruimtelijk verant woorde manier te gebeuren, die het straatbeeld ondersteunt en versterkt. Inplanting t.o.v. de rooilijn. De afstand t.o.v. de rooilijn bedraagt 0.00 m. Het bestaande straatbeeld is richtinggevend voor wat betreft de inplanting t.o.v. de rooilijn. Vooruitspringen kan met maximaal 0,40 m voorbij de bouwzone of het gevelvlak. Achteruitspringen kan met maximaal 2,00 m. Deze uitsprongen zijn toegelaten over maximaal 1/3 van de totale gevelbreedte en voor zover voldaan wordt aan de aanslui-
Inplanting t.o.v. de rooilijn: bepaalt de minimum afstand t.o.v. de rooilijn.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
13
Z O N E 1 : Woongebied met ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
tingsaspecten. De afstand van de geveluitbouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimum 0,60m. Inplanting t.o.v. de zijkavelgrenzen: verplicht op de zijdelingse perceelsgrenzen, tenzij halfopen bebouwing aangewezen of aanwezig is. Inplanting t.o.v. de achterkavelgrens: Op het gelijkvloers: vrij Onverminderd de bepalingen inzake de bouwdiepte moeten hoofdgebouwen voor wat betreft de afstand tussen de achtergevel op de verdieping, op min. 5.00 meter van de achterkavelgrens opgericht worden.
de gevel kan op bepaalde plaatsen voor- en / of achteruitspringen tegenover de uiterste bouwlijn en dit omwille van de architecturale kwaliteit van het gebouw.
inplanting t.o.v. de zijkavelgrenzen: bepaalt de minimum afstand t.o.v. de zijkavelgrens.
2.4. Bouwdiepte
Op het gelijkvloers: vrij Op de verdieping: maximum 15 m Terrasuitbouwen zijn toegelaten tot op een maximale diepte van 15.00 meter
2.5. Bouwhoogte
2.5. Bouwhoogte Bij hellende daken Minimum 2 volle bouwlagen en één onderdakse bouwlaag. Maximaal drie volle bouwlagen, eventueel vermeerderd met twee onderdakse bouwlagen. Bij de tweede onderdakse bouwlaag kunnen geen dagvertrekken (woonkamer, keuken, ...) ingericht worden. Deze onderdakse bouwlaag kan dus enkel benut worden voor slaapvertrekken, wasruimtes, bergingen, e.d.. Er kan bijgevolg geen op zichzelf staande woonlaag gecreëerd worden in de onderdakse bouwlaag. Een maximale kroonlijst van 9.50 m en een maximale nokhoogte van 15.00 m, te rekenen vanaf het referentiepeil. Bij platte daken. 14
Een onderdakse bouwlaag komt voor bij hellende of gebogen dakvorm. In geval van platte daken is er geen sprake van een onderdakse bouwlaag. de onderdakse bouwlaag kan niet opgevat worden als een teruggetrokken bouwlaag binnen het maximum gabariet van de hellende daken, waardoor een zogenaamde 3e bouwlaag in teruggetrokken orde ontstaat.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 1 : Woongebied m e t ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
3 volle bouwlagen. Op de hoekpercelen ter hoogte van de Statieplaats, mag een 4 de bouwlaag als architecturaal accent worden voorzien. Dit met een maximale kroonlijsthoogte van 12.50 m en te voorzien van een plat dak.
2.6. bebouwingspercentage / terreinbezetting bij percelen met louter een woonbestemming: Maximum 75% van de perceelsoppervlakte, met inbegrip van hoofd- en bijgebouwen, mag worden bebouwd. Indien de bestaande bebouwing bovenvernoemd maximum reeds overstijgt, dan geldt bij afbraak en wederopbouw het bestaand regelmatig vergunde bezettingspercentage als maximum. bij percelen met een handelsactiviteit, geldt: op percelen kleiner dan 250m²: 100% op percelen begrepen tussen 250m² en 500m²: 95% op percelen gelijk aan of groter dan 500m²: 80% 2.7 Dakvorm
Vrij Indien bij het hoofdgebouw het dak is samengesteld uit hellende dakvlakken, is de maximale hellingsgraad 50° ten aanzien van het horizontale vlak. Dakterrassen zijn in beperkte vorm toegelaten in het dak, waarbij het dakvlak steeds primeert. De gezamenlijke breedte van alle dakterrassen mag in geen geval meer bedragen dan 1/3 van de betrokken gevelbreedte. Ze bevinden zich steeds op min. 1,00 meter van de zijgevel, wachtgevel of zijdelingse perceelsgrens. Dakuitbouwen en dakkapellen zijn niet toegelaten. Dakoversteken komen max. 40cm over de voorgevelbouwlijn.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
15
Z O N E 1 : Woongebied met ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2.8. bijgebouwen en vrij staande constructies
16
Vrijstaande constructies en bijgebouwen horende bij de woonfunctie en niet inbegrepen in het hoofdvolume, zoals bergingen en tuinhuisjes, kunnen binnen onderhavige zone worden voorzien, mits het voor deze zone hoger bepaalde bebouwingspercentage niet wordt overschreden en aan volgende voorwaarden is voldaan : De oppervlakte van de bijgebouwen wordt uitgedrukt in %. De grondoppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de perceelsoppervlakte. De bijgebouwen zijn bestemd voor de berging van goederen, gebruiksmiddelen, Voertuigen, e.d. die inherent verbonden zijn met de bestemming voorzien in de bestemmingszone. Afzonderlijke bijgebouwen dienen te bestaan uit max. 1 bouwlaag, met een maximale kroonlijsthoogte van 3.00 m. De dakvorm is vrij met een maximale helling van 45° en een maximale nokhoogte van 4.50 m voor zover dit ruimtelijk verantwoord is i.f.v. de dakhelling van het hoofdgebouw. De inplanting dient op een ruimtelijk verantwoorde manier te gebeuren, waarbij de esthetische, functionele en ruimtelijke criteria worden gehanteerd bij de beoordeling van de in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voorgesteld inplanting. De inplanting mag geen abnormale hinder veroorzaken ten aanzien van de eigenaars van aanpalende percelen. Bij koppeling op de perceelsgrens met een gelijkaardige constructie op het aanpalend perceel dient een harmonieuze koppeling / aaneenschakeling te gebeuren. Gevelsteen, hout, bepleistering, esthetisch plaatmateriaal, (vezelcement)leien,... zijn wel toegelaten als afwerking van deze geveldelen. De gebruikte materialen dienen zowel eigentijds, duurzaam als esthetisch verantwoord te zijn. RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 1 : Woongebied m e t ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Bijgebouwen mogen opgericht worden op minimum 5.00 meter van de achterkavelgrens.
2.9 Inrichtingsvoorschriften van de niet-bebouwde ruimte
De niet-bebouwde delen van het perceeldeel gelegen binnen onderhavige bestemmingszone ingericht te worden als tuin of groene zone. Maximum 1/3 van de oppervlakte van deze perceeldelen mag verhard worden ten behoeve van toegang tot de bebouwing binnen onderhavige zone, oprit, parkeervoorzieningen, terassen, tuinpaden, zwembad, siervijvers en andere constructies geen gebouw zijn. Kleine bouwwerken, behorende tot de normale tuinuitrusting zijn eveneens toegelaten, mits deze op een ruimtelijk verantwoorde manier worden ingeplant en ze qua schaal beperkt zijn. Voor de aanleg van de verhardingen dienen bij voorkeur waterdoorlaatbare materialen gebruikt te worden. Het is verboden goederen, afval, wrak(ken), container(s), caravan(s), voertuig(en) en dergelijke meer permanent te plaatsen in de niet-bebouwde delen van het perceelsdeel.
2.10. aansluiting op aanpalende gebouwen
Nieuw op te richten gebouwen dienen harmonieus aan te sluiten op de bestaande aanpalende gebouwen. Er dient een kwalitatieve en esthetisch verantwoorde aansluiting te gebeuren tussen aanpalende gebouwen, zodat continuïteit in het straatbeeld bewerkstelligd wordt. Dakvormen die verschillen van deze van de aanpalende bestaande bebouwing, kunnen verwezenlijkt worden mits het creëren van een overgang. Bij de beoordeling van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning dient nagegaan of de aansluiting van de daken e.d. op een kwalitatieve manier gebeurt.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
17
Z O N E 1 : Woongebied met ce n tr u m v oor zi e n i n ge n
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2.11. materiaalgebruik
De gebruikte materialen van al de bouwdelen, dit wil zeggen, van hoofd- en bijgebouwen en van de bouwwerken die geen gebouwen zijn, dienen afgewerkt met duurzame, kwalitatieve en eigentijdse materialen. De materialen voor de vanop de openbare weg zichtbare bouwdelen dienen qua kleur, textuur en schaal de continuïteit van het straatbeeld te ondersteunen. Dakbedekkingen dienen te bestaan uit een anderssoortig materiaal dan deze gebruikt als gevelmateriaal.
2.12. parkeervoorzieningen
18
Op het terrein of de terreinen waarop de meergezinswoningen worden opgericht, dient per woongelegenheid minimaal 1,5 parkeerplaats voor een auto voorzien te worden vanaf 3 woonentiteiten. Deze parkeerplaatsen kunnen zowel in open lucht als overdekt of ondergronds gerealiseerd worden. De parkeervoorzieningen in open lucht of deels overdekt (bv. carport), mogen zowel ingericht worden binnen de mogelijks te bebouwen zone, of binnen de tuinzone.
2.12. parkeervoorzieningen Bij de bouw van meergezinswoningen, dient de parkeerdruk die daardoor onstaat op eigen terrein opgevangen te worden en niet afgewikkeld te worden op het openbaar domein.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 2 : Eengezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1. Bestemming
Deze zone kan volgens de categorisering beschouwd worden als een zone voor wonen (overeenkomstig artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 )
1.1. Hoofdbestemming
De gronden op het bestemmingsplan gelegen binnen onderhavige zone, zijn bestemd voor woondoeleinden. Enkel eengezinswoningen zijn toegelaten.
1.2. Nevenbestemming In nevenbestemming detailhandel, vrije beroepen, diensten, horeca, kantoren, voor zover verenigbaar met de woonomgeving. De nevenbestemming is deze waarvoor minder dan 30 % van de totale gerealiseerde vloeroppervlakte, per perceel, is aangewend of zal aangewend worden. De in nevenbestemming toegelaten bestemmingen naast de woonbestemming kunnen enkel gerealiseerd worden als deze niet hinderlijk zijn voor de woonomgeving en de privacy respecteren.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
1.2. Nevenbestemming Zelfstandige diensten, vrije beroepen, detailhandel en kleinschalige kantoorfuncties zonder de aanwezigheid van een woning op hetzelfde perceel zijn dus niet toegelaten. Deze functies dienen steeds bij een woonfunctie voorzien te worden.
19
Z O N E 2 : Eengezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2. Inrichting en beheer 2.1. Bebouwingspercentage / terreinbezetting
Onverminderd de bepalingen inzake de bouwdiepte en inplanting mag max. 60 % van het gedeelte van het perceel, gelegen binnen onderhavige zone, mag bebouwd worden, inclusief bijgebouwen
2.2. bebouwingsdichtheid
Binnen onderhavige zone dient een woningdichtheid van minimum 15 woningen per hectare gerealiseerd.
2.1. Bebouwingspercentage / terreinbezetting Het bebouwingspercentage is de verhouding van de grondoppervlakte van alle gebouwen samen (hoofdgebouw en bijgebouwen) t.o.v. de perceelsoppervlakte gelegen binnen deze zone.Een bouwlaag onder een hellend of gebogen dak die enkel zolder- en bergruimte bevat, en dus geen leefruimtes, slaapkamers, studeerkamers of badkamers wordt niet beschouwd als een onderdakse bouwlaag. 2.2. bebouwingsdichtheid
De woningdichtheid wordt gedefinieerd als het aantal wooneenheden t.o.v. de totale oppervlakte van onderhavige projectzone, inclusief groene ruimtes en openbaar domein.
2.3 Inplanting van het hoofdvolume Binnen onderhavige zone is gesloten bebouwing verplicht. Plaatsing t.o.v. de rooilijn. De afstand t.o.v. de rooilijn bedraagt 0.00 m, gelet op het bestaande straatbeeld. Achteruitspringen kan met maximaal 2.00 m. Deze uitsprongen zijn toegelaten over maximaal 1/3 van de totale gevelbreedte en voor zover voldaan wordt aan de aansluitingsaspecten. De afstand van de geveluitbouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimum 0.60m. Plaatsing t.o.v. de zijkavelgrenzen: Op de zijperceelsgrenzen Plaatsing t.o.v. de achterkavelgrens: Plaatsing t.o.v de achterkavelgrens minimum 5.00 meter Bouwdiepte De maximaal toegelaten bouwdiepte bedraagt: Op het gelijkvloers: vrij Op de verdieping: 12 m
20
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 2 : Eengezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Bouwhoogte: Bij platte daken Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten Dit met een maximale kroonlijsthoogte ( = nokhoogte) van 9.5 m Bij hellende daken Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten, eventueel vermeerderd met één onderdakse bouwlaag bij hellende of gebogen daken. Dit met een maximale kroonlijsthoogte van 9.5 m en een maximale nokhoogte van 15.00 m
Dakvorm Vrij Indien bij het hoofdgebouw het dak is samengesteld uit hellende dakvlakken, is de maximale hellingsgraad 50° ten aanzien van het horizontale vlak. Dakterrassen, dakkapellen en dakuitbouwen zijn in beperkte vorm toegelaten in het dak, waarbij het dakvlak steeds primeert. De gezamenlijke breedte van alle dakuitbouwen mag in geen geval meer bedragen dan 1/3 van de betrokken gevelbreedte. Ze bevinden zich steeds op min. 1,00 meter van de zijgevel, wachtgevel of zijdelingse perceelsgrens. Dakoversteken komen max. 40cm over de voorgevelbouwlijn. 2.4. Aansluiting met bebouwing op aanpalende percelen Nieuw op te richten gebouwen dienen harmonieus aan te sluiten op de bestaande aanpalende gebouwen. Er dient een kwalitatieve en esthetisch verantwoorde aansluiting te gebeuren tussen aanpalende gebouwen, zodat continuïteit in het straatbeeld bewerkstelligd wordt. Dakvormen die verschillen van deze van de aanpalende bewvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
Dakvorm
Gebogen daken worden voor wat betreft de 50 °-regel niet beschouwd als hellend.
2.4. Aansluiting met bebouwing op aanpalende percelen
De delen van de bestaande gevel waar niet tegenaan wordt gebouwd mag niet afgewerkt worden met plastiekzeil, golfplaten, gewone cementering, ....
21
Z O N E 2 : Eengezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
staande bebouwing, kunnen verwezenlijkt worden mits het creëren van een overgang. Bij de beoordeling van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning dient nagegaan of de aansluiting van de daken e.d. op een kwalitatieve manier gebeurt.
2.5. Architectuur en materiaalgebruik
Gevels van gebouwen moeten opgetrokken worden in kleinschalige, eigentijdse en duurzame gevelmaterialen. Deze materialen dienen qua kleur, textuur en schaal inpasbaar te zijn in het straatbeeld. Het plaatsen van fotovoltaïsche cellen, zonneboilers en dakvlakramen in en op het dak en/of de gevels is toegelaten, mits deze zich op een esthetisch verantwoorde manier integreren. Zijn verboden : betonpanelen, geprofileerde metaalplaten, plastiekpanelen en golfplaten.
2.6. bijgebouwen en vrijstaande constructies Vrijstaande constructies en bijgebouwen horende bij de woonfunctie en niet inbegrepen in het hoofdvolume, zoals bergingen en tuinhuisjes, kunnen binnen onderhavige zone worden voorzien, mits het voor deze zone hoger bepaalde bebouwingspercentage niet wordt overschreden en aan volgende voorwaarden is voldaan : De oppervlakte van de bijgebouwen wordt uitgedrukt in %. De grondoppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de perceelsoppervlakte. De bijgebouwen zijn bestemd voor de berging van goederen, ge bruiksmiddelen, Voertuigen, e.d. die inherent verbonden zijn met de bestemming voorzien in de bestemmingszone. Afzonderlijke bijgebouwen dienen te bestaan uit max. 1 bouwlaag, met een maximale kroonlijsthoogte van 3.00 m. 22
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 2 : Eengezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
De dakvorm is vrij met een maximale helling van 45° en een maximale nokhoogte van 4.50 m voor zover dit ruimtelijk verantwoord is i.f.v. de dakhelling van het hoofdgebouw. De inplanting dient op een ruimtelijk verantwoorde manier te gebeuren, waarbij de esthetische, functionele en ruimtelijke criteria worden gehanteerd bij de beoordeling van de in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voorgesteld inplanting. De inplanting mag geen abnormale hinder veroorzaken ten aanzien van de eigenaars van aanpalende percelen. Bij koppeling op de perceelsgrens met een gelijkaardige constructie op het aanpalend perceel dient een harmonieuze koppeling / aaneenschakeling te gebeuren. Gevelsteen, hout, bepleistering, esthetisch plaatmateriaal, (vezelcement)leien,... zijn wel toegelaten als afwerking van deze geveldelen. De gebruikte materialen dienen zowel eigentijds, duurzaam als esthetisch verantwoord te zijn. Bijgebouwen mogen opgericht worden op minimum 5.00 meter van de achterkavelgrens.
2.7. Inrichtingsvoorschriften van de niet-bebouwde ruimte De niet-bebouwde delen van het perceelsdeel gelegen binnen on derhavige bestemmingszone dienen ingericht te worden als tuin en dienen een groene inrichting te krijgen. Maximum 1/3 van de oppervlakte van deze perceeldelen mag ver hard worden ten behoeve van toegang tot de bebouwing binnen onderhavige zone, oprit, parkeervoorzieningen, terassen, tuinpaden, zwembad, siervijvers en andere constructies geen gebouw zijn. Kleine bouwwerken, behorende tot de normale tuinuitrusting zijn eveneens toegelaten, mits deze op een ruimtelijk verantwoorde manier worden ingeplant en ze qua schaal beperkt zijn.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
23
Z O N E 2 : Eengezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
24
Voor de aanleg van de verhardingen dienen bij voorkeur waterdoorlaatbare materialen gebruikt te worden. Het is verboden goederen, afval, wrak(ken), container(s), caravan(s), voertuig(en) en dergelijke meer permanent te plaatsen in de niet-bebouwde delen van het perceelsdeel.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 3: Meergezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1. Bestemming
Deze zone kan volgens de categorisering beschouwd worden als een zone voor wonen (overeenkomstig artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 )
1.1. Hoofdbestemming
De gronden op het bestemmingsplan gelegen binnen onderhavige zone, zijn bestemd voor woondoeleinden onder de vorm van éénen meergezinswoningen en daarbijhorende bijgebouwen, opslagplaatsen en werkplaatsen in een gesloten bebouwingsstructuur.
1.2. Nevenbestemming:
In nevenbestemming detailhandel, vrije beroepen, diensten, horeca, kleinschalige kantoorfuncties, mits verenigbaar met de woonomgeving. De woonfunctie dienst hoe dan ook aanwezig te zijn. De nevenbestemming is deze waarvoor minder dan 30% van de totale gerealiseerde vloeroppervlakte, per perceel is aangewend of zal aangewend worden. De in nevenbestemming toegelaten bestemmingen naast de woonbestemming kunnen enkel gerealiseerd worden als deze niet hinderlijk zijn voor de woonomgeving en de privacy respecteren.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
25
Z O N E 3 : Meergezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2. Inrichting en beheer 2.1. bebouwingspercentage / terreinbezetting
Maximum 70% van de perceeloppervlakte met inbegrip van hoofden bijgebouwen, mag worden bebouwd. Indien de bestaande bebouwing bovenvernoemd maximum reeds overstijgt, dan geldt bij afbraak en wederopbouw het bestaand regelmatig vergunde bezettingspercentage als maximum.
2.2. bebouwingsdichtheid
Binnen onderhavige zone dient een woningdichtheid van minimum 20 woningen per hectare gerealiseerd.
2.1. Bebouwingspercentage / terreinbezetting: Is de verhouding van de grondoppervlakte van één of meer bouwwerken op één terrein of perceel ten aanzien van de totale oppervlakte van het terrein of perceel binnen de betrokken bestemmingszone. De terreinbezetting behelst de bebouwde delen van het perceel, exclusief de verharde delen.
2.2. bebouwingsdichtheid
De woningdichtheid wordt gedefinieerd als het aantal wooneenheden t.o.v. de totale oppervlakte van onderhavige projectzone, inclusief groene ruimtes en openbaar domein.
2.3.Inplanting van de hoofdvolumes Binnen onderhavige zone is gesloten bebouwing toegelaten. De inplanting dient op een ruimtelijke verantwoorde manier te gebeuren, die het straatbeeld ondersteunt en versterkt. Plaatsing t.o.v. de rooilijn. De afstand t.o.v. de rooilijn bedraagt 0.00 m, gelet op het bestaande straatbeeld. Achteruitspringen kan met maximaal 2.00m. Deze uitsprongen zijn toegelaten over maximaal 1/3 van de totale gevelbreedte en voor zover voldaan wordt aan de aansluitingsaspecten. De afstand van de geveluitbouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimum 0.60m. Plaatsing t.o.v. de zijkavelgrenzen: Op de zijperceelsgrenzen verplicht op de zijdelingse perceelsgrenzen, Plaatsing t.o.v. de achterkavelgrens: Op het gelijkvloers: vrij
26
2.3.Inplanting van de hoofdvolumes
inplanting t.o.v. de rooilijn: bepaalt de minimum afstand t.o.v. de rooilijn.
inplanting t.o.v. de zijkavelgrenzen: bepaalt de minimum afstand t.o.v. de zijkavelgrens.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 3: Meergezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Onverminderd de bepalingen inzake de bouwdiepte moeten hoofdgebouwen op min. 5.00 meter van de achterperceelsgrens worden opgericht. Dit houdt in dat de achtergevel op de verdieping niet op minder dan 5.00 meter van de achterperceelsgrens mag worden opgericht.
2.4. bouwdiepte De maximaal toegelaten bouwdiepte bedraagt: Op het gelijkvloers: vrij Op de verdieping: 15.00 m 2.5. bouwhoogte Bij platte daken Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten, met een maxi male kroonlijsthoogte (= nokhoogte) van 9.50 m. De 4 de bouwlaag is enkel toegelaten ter hoogte van de hoek van de Surmontstraat en de Ketelbuiserstraat. Over maximum 20% van de terreinoppervlakte ingenomen door de hoofdgebouwen mag een 4 de bouwlaag als architecturaal accent worden voorzien met een maximale kroonlijsthoogte van 12.50 meter en een onderdakse bouwlaag met een maximale nokhoogte van 15.00 m, te rekenen vanaf het referentiepeil. Bij hellende daken Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten, eventueel ver meerderd met één onderdakse bouwlaag. Een maximale kroonlijsthoogte van 9.50 m, en een maximale nok hoogte van 15.00 m, te rekenen vanaf het referentiepeil. 2.6. Dakvorm Vrij
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
2.6 Dakvorm
27
Z O N E 3 : Meergezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Indien bij het hoofdgebouw het dak is samengesteld uit hellende dakvlakken, is de maximale hellingsgraad 50° ten aanzien van het horizontale vlak. Dakterrassen, dakkapellen en dakuitbouwen zijn in beperkte vorm toegelaten in het dak, waarbij het dakvlak steeds primeert. De gezamenlijke breedte van alle dakuitbouwen mag in geen geval meer bedragen dan 1/3 van de betrokken gevelbreedte. Ze bevinden zich steeds op min. 1,00 meter van de zijgevel, wachtgevel of zijdelingse perceelsgrens en de hoogte ervan beperkt zich tot 3,00m boven de kroonlijst. Dakoversteken komen max. 40cm over de voorgevelbouwlijn.
2.7. Aansluiting met bebouwing op aanpalende percelen
De dakvormen, de kroonlijst en de materialen van de zichtbare gevels moeten harmonieus aansluiten op de aanpalende gebouwen, zodat continuïteit in het straatbeeld bewerkstelligd wordt. Er dient een kwalitatieve en esthetisch verantwoorde aansluiting te gebeuren De delen van de bestaande gevel op de zijkavelgrens waar niet tegenaan wordt gebouwd of die om redenen visueel zichtbaar blijven, dienen op een harmonieuze en esthetisch verantwoorde manier afgewerkt te worden.
Gebogen daken worden voor wat betreft de 50 °-regel niet beschouwd als hellend.
2.7. Aansluiting met bebouwing op aanpalende percelen
De delen van de bestaande gevel waar niet tegenaan wordt gebouwd mag niet afgewerkt worden met plastiekzeil, golfplaten, gewone cementering, ....
2.8. Bijgebouwen Vrijstaande constructies en bijgebouwen horende bij de woonfunctie en niet inbegrepen in het hoofdvolume, zoals bergingen en tuinhuisjes, kunnen binnen onderhavige zone worden voorzien, mits het voor deze zone hoger bepaalde bebouwingspercentage niet wordt overschreden en aan volgende voorwaarden is voldaan :
28
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 3: Meergezinswon i n ge n m e t ge sl ote n k ar ak te r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
De oppervlakte van de bijgebouwen wordt uitgedrukt in %. De grondoppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de perceelsoppervlakte. De bijgebouwen zijn bestemd voor de berging van goederen, gebruiksmiddelen, Voertuigen, e.d. die inherent verbonden zijn met de bestemming voorzien in de bestemmingszone. Afzonderlijke bijgebouwen dienen te bestaan uit max. 1 bouwlaag, met een maximale kroonlijsthoogte van 3.00 m. De dakvorm is vrij met een maximale helling van 45° en een maximale nokhoogte van 4.50 m voor zover dit ruimtelijk verantwoord is i.f.v. de dakhelling van het hoofdgebouw. De inplanting dient op een ruimtelijk verantwoorde manier te gebeuren, waarbij de esthetische, functionele en ruimtelijke criteria worden gehanteerd bij de beoordeling van de in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voorgesteld inplanting. De inplanting mag geen abnormale hinder veroorzaken ten aanzien van de eigenaars van aanpalende percelen. Bijgebouwen mogen opgericht worden op minimum 5.00 meter van de achterkavelgrens.
2.9. Inrichtingsvoorschriften van de niet-bebouwde ruimte
De niet-bebouwde delen van het perceeldeel gelegen binnen onderhavige bestemmingszone dienen ingericht te worden als tuin of groene zone. Maximum 1/3 van de oppervlakte van deze perceeldelen mag verhard worden ten behoeve van toegang tot de bebouwing binnen onderhavige zone, oprit, parkeervoorzieningen, terassen, tuinpaden, zwembad, siervijvers en andere constructies die geen gebouw zijn.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
29
Z O N E 3 : Meergezinswoninge n m e t ge sl ote n kar akte r
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Het is verboden goederen, afval, wrak(ken), container(s), caravan(s), voertuig(en) en dergelijke meer permanent te plaatsen in de niet-bebouwde delen van het perceelsdeel.
2.10. architectuur en materiaalgebruik
30
Gevels van gebouwen moeten opgetrokken worden in kleinschalige, eigentijdse en duurzame gevelmaterialen. Deze materialen dienen qua kleur, textuur en schaal inpasbaar te zijn in het straatbeeld. Het plaatsen van fotovoltaïsche cellen, zonneboilers en dakvlakramen in en op het dak en/of de gevels is toegelaten, mits deze zich op een esthetisch verantwoorde manier integreren. Zijn verboden : betonpanelen, geprofileerde metaalplaten, plastiekpanelen en golfplaten.
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 4: P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
1. Bestemming
Deze zone kan volgens de categorisering beschouwd worden als een zone voor wonen (overeenkomstig artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 )
1.1. Hoofdbestemming De gronden op het bestemmingsplan gelegen binnen onderhavige zone, zijn bestemd voor woondoeleinden onder de vorm van één- en meergezinswoningen en daarbijhorende bijgebouwen, opslagplaatsen en werkplaatsen in een gesloten bebouwingsstructuur..
Naast het wonen zijn in de Statiestraat diensten, kantoren, vrije beroepen, gemeenschapsvoorzieningen en openbare functies, detailhandel en horeca voor zover verenigbaar met de woonomgeving toegelaten als evenwaardige functie. Dancings, tank- en servicestations, ambachtelijke bedrijvigheid en grootschalige detailhandelsbedrijven en andere functies en activiteiten die niet verenigbaar zijn met de woonomgeving, die voor abnormale hinder zorgen en de rust van de woonomgeving kunnen aantasten, zijn binnen onderhavige zone niet toegelaten. In geen geval mag de ruimtelijke draagkracht van de omgeving overschreden worden.
1.2. Nevenbestemming: In de Ketelbuiserstraat zijn naast wonen in nevenbestemming die sten, kantoren, vrije beroepen, detailhandel en horeca voor zover verenigbaar met de woonomgeving toegelaten als evenwaardige functie. De nevenbestemming is deze waarvoor minder dan 40% van de totale gerealiseerde vloeroppervlakte, per perceel is aangewend of zal aangewend worden. Ondergrondse garages voor de wooneenheden zijn verplicht, een beperkt aantal bovengrondse parkeerplaatsen voor bezoekers, senioren, gehandicapten of laden en lossen zijn eveneens toegelaten.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
Meergezinswoningen zijn toegelaten voor zover de parkeerproblematiek op eigen terrein opgelost wordt en voor zover de ruimtelijke draagkracht van de omgeving niet wordt overschreden.
De Statiestraat vormt een schakel tussen de markt en het station waar reeds gemengde functies gevestigd zijn. Diensten: het betreft zowel private als openbare dienstverlening, bv. strijkdienst, wasserette, onthaalmoeder,... . Detailhandel is de commerciële activiteit van het verkopen (met verkoopsoppervlakte) van (niet ter plaatste vervaardigde) goederen aan de onmiddellijke gebruiker die ze niet ter plaatse verbruikt. Feestzalen worden niet als dancings alsdusdanig aanzien.
1.2. Nevenbestemming Diensten: het betreft zowel private als openbare dienstverlening, bv. strijkdienst, wasserette, onthaalmoeder,... . Detailhandel is de commerciële activiteit van het verkopen (met verkoopsoppervlakte) van (niet ter plaatste vervaardigde) goederen aan de onmiddellijke gebruiker die ze niet ter plaatse verbruikt.
31
Z O N E 4 : P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2. Inrichting en beheer 2.0. Algemeen
Minimaal één verdieping dient als woongelegenheid ingericht te worden. De diensten, handel- en horeca activiteiten mogen de draagkracht van de stationsomgeving niet overschrijden. De totale vloeroppervlakte van de verkoops- of verbruiksruimte bedraagt max. 400m², regelmatig vergunde bezettingspercentage als maximum. Het gelijkvloers dient zodanig benut en ingericht, dat de leefkwaliteit gegarandeerd wordt.
2.0. Algemeen
Hiermee wordt bedoeld dat voldoende raampartijen voorzien worden langsheen de straatzijde
2.1. Inrichtingsstudie
32
Bij aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie dient duidelijk te maken dat het project een kwalitatieve versterking betekent voor de kern van Lichtervelde, dat het zich kwalitatief en zonder noemenswaardige hinder naar privacy, bezonning en zichten integreert in zijn omgeving. De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is binnen het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning en wordt als dusdanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van deze aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanRUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 4: P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
vraag kan een bestaande inrichtingsstudie, of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten. 2.2. bebouwingsdichtheid Binnen onderhavige projectzone dient een woningdichtheid van minimum 20 woningen per hectare gerealiseerd.
2.2. bebouwingsdichtheid
De woningdichtheid wordt gedefinieerd als het aantal wooneenheden t.o.v. de totale oppervlakte van onderhavige projectzone, inclusief groene ruimtes.
2.4. Inplanting van de hoofdvolumes Binnen onderhavige zone is gesloten bebouwing, al dan niet met een onderbreking toegelaten. De inplanting van de gebouwen dient op een ruimtelijk verantwoor de manier te gebeuren, die het straatbeeld ondersteunt en versterkt. Het bestaande straatbeeld is richtinggevend voor wat betreft de inplanting t.o.v. de rooilijn. Inplanting t.o.v. de rooilijnen Hoofdgebouwen dienen gebouwd op de rooilijn van de Ketelbuiserstraat. Hoofdgebouwen dienen gebouwd op de rooilijn van de Statie straat. Achteruitspringen kan met een maximum van 2.00 m. Deze uitsprongen zijn toegelaten over maximaal 1/3 van de totale gevelbreedte en voor zover voldaan wordt aan de aansluitingsaspecten. De afstand van de geveluitbouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimum 0.60m. Inplanting t.o.v. de zijkavelgrenzen verplicht op de zijdelingse perceelsgrenzen, tenzij halfopen bebouwing aangewezen of aanwezig is. Indien een wachtgevel aanwezig is, dient men hierop aan te sluiten. Bij halfopen bebouwing bedraagt de afstand aldus 0,00 meter of min. 3,00 meter (onbebouwde zijstrook t.o.v. de vrije gevels).
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
Hoofdgebouwen dienen aangebouwd op de woning in de Ketelbuiserstraat, gesitueerd in zone 3. Ten opzichte van het hoekperceel Statieplaats - Statiestraat is het eventueel aangewezen geen bebouwing op te richten tot op de zijdelingse perceelsgrens.
33
Z O N E 4 : P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2.5. bouwdiepte
2.5. bouwdiepte
Maximale bouwdiepte Op het gelijkvloers: 15.00 meter Op de verdieping: 12.00 meter Terrasuitbouwen zijn toegelaten tot op een maximale diepte van 15.00 meter
Indien steeds aan bovenvernoemde voorwaarden is voldaan (inplanting, bebouwingspercentage, ...)
2.6. bouwhoogte: Bij platte daken: Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten, met een maximale kroonlijsthoogte (= nokhoogte) van 9.50 m Platte daken ter hoogte van de hoek Ketelbuiserstraat / Statie straat Over maximum 20% van de terreinoppervlakte ingenomen door de hoofdgebouwen mag een 4de bouwlaag als architecturaal accent worden voorzien met een maximale nokhoogte ( = kroonlijsthoogte) van 12.50 meter, te rekenen vanaf het referentiepeil. Het architecturaal accent mag enkel worden voorzien op de hoekpercelen ter hoogte van de Ketelbuiserstraat / Statiestraat. Bij hellende daken: Er zijn maximaal drie volle bouwlagen toegelaten, eventueel vermeerderd met één onderdakse bouwlaag met een maximale kroonlijsthoogte van 9.50 m en een maximale nokhoogte van 13.00 m. De toegelaten bouwhoogte op het gelijkvloers is als volgt bepaald: 3.00 meter boven het referentiepeil indien het om een woonfunctie gaat, 4.00 meter indien het om een handels- , kantoor- of horecaruimte gaat.
34
RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 4: P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
2.7. Dakvorm
2.7. Dakvorm
De dakvorm is vrij te bepalen. Hellende daken Indien bij het hoofdgebouw het dak is samengesteld uit hellende dakvlakken, is de maximale hellingsgraad 50° ten aanzien van het horizontale vlak. Dakterassen en dakuitbouwen zijn in beperkte vorm toegela ten in het dak, waarbij het dakvlak primeert. De gezamenlijke breedte van alle dakuitbouwen mag in geen geval meer bedragen dan 1/2 van de betrokken gevelbreedte. Ze bevinden zich steeds op min. 1,00 meter van de zijgevel, wachtgevel of zijdelingse perceelsgrens. Dakoversteken komen max. 40cm over de voorgevelbouwlijn.
Gebogen daken worden voor wat betreft de 50 °-regel niet beschouwd als hellend.
2.8. Aansluiting met bebouwing op aanpalende percelen
De dakvormen, de kroonlijst en de materialen van de zichtbare gevels moeten harmonieus aansluiten op de aanpalende gebouwen, zodat continuïteit in het straatbeeld bewerkstelligd wordt. Er dient een kwalitatieve en esthetisch verantwoorde aansluiting te gebeuren De delen van de bestaande gevel op de zijkavelgrens waar niet tegenaan wordt gebouwd of die om redenen visueel zichtbaar blijven, dienen op een harmonieuze en esthetisch verantwoorde manier afgewerkt te worden.
2.9. architectuur en materiaalgebruik De bebouwing binnen onderhavige zone dient een harmonieus geheel te vormen, wat differentiatie qua typologie en voorkomen, evenals fasering in uitvoering niet uitsluit. Alle nieuw op te richten gebouwen moeten een hedendaagse vor mentaal hanteren. wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
35
Z O N E 4 : P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Gevels van gebouwen moeten opgetrokken worden in kleinschalige, eigentijdse en duurzame gevelmaterialen. Deze materialen dienen qua kleur, textuur en schaal inpasbaar te zijn in het straatbeeld. Het plaatsen van fotovoltaïsche cellen, zonneboilers en dakvlakramen in en op het dak en/of de gevels is toegelaten, mits deze zich op een esthetisch verantwoorde manier integreren. Zijn verboden : betonpanelen, geprofileerde metaalplaten, plastiekpanelen en golfplaten.
2.10. Vrijstaande constructies
Vrijstaande constructies zijn niet toegelaten.
2.11. Parkeervoorzieningen, inritten
Alle parkeerbehoefte als gevolg van de bebouwing en de functies binnen de projectzone moet opgelost worden binnen de projectzone zelf. Ondergronds parkeren is verplicht, de toegang tot deze ondergrondse parkeerruimtes moet op een veilige manier worden ingericht voor alle weggebruikers en de in- en uitrit wordt genomen via de Ketelbuiserstraat. Een bovengrondse parkeerzone voor bezoekers, senioren, gehandicapten of laden en lossen is toegelaten met een maximum van 5 parkeerplaatsen Er dienen bij de realisatie van meergezinswoningen tenminste 1,5 parkeerplaatsen per woongelegenheid of per commerciële intstelling te worden voorzien.
2.12. inrichting van de niet bebouwde ruimte
36
De niet-bebouwde delen van het perceel gelegen binnen onderhavige bestemmingszone, dienen ingericht te worden als tuin
2.12. inrichting van de niet bebouwde ruimte Waterdoorlatende oppervlakte materialen voor de aanleg van de oprijstroken: De aanleg van de oprijstroken worden aangelegd met elementverharding met brede voegen met geprefabriceerde afstandhouders, elementen verharding met open zones (grasbetontegels, bakstenen gelegd in verschillende verbanden,..) , waterdoorlatende betonstraatstenen, RUP Stationsomgeving | juni ‘10 | wvi
Z O N E 4: P rojec t zone
VERORDENEND
TOELICHTEND
Stedenbouwkundige voorschriften
toelichting
Een bovengrondse parkeerzone voor bezoekers is toegelaten met een maximum van 5 parkeerplaatsen. Het parkingontwerp dient geïntegreerd te zijn in het tuinontwerp en dient een groene inrichting te krijgen. Maximaal één derde van deze ruimte mag worden verhard, ten behoeve van oprit, parkeerplaats en tuinpaden Voor de aanleg van verhardingen dienen bij voorkeur kleinschalige, uitbreekbare of waterdoorlatende materialen gebruikt te worden.
wvi | juni ‘10 |RUP Stationsomgeving
steenslagverharding, dolomietverharding. waterdoorlatend asfalt,... De aanleg van de parkeervakken in kleinschalige materialen onder de vorm van grasdallen , honinggraatstructuur met ingezaaide grassen en/of steenslag met een fijne korrelgrootte. Dit om een ruimtelijk interessant beeld te bekomen en de nodige voorzieningen te kunnen aanleggen voor het vertraagd afvoeren en infiltreren van het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten en gebouwen. De groene parking dient zo ontworpen zodat een uitgesproken groen karakter ontstaat . De niet benutte ruimte binnen onderhavige zone dient een kwalitatieve, voor de woonomgeving waardige inrichting te krijgen.
37
Colofon Opdrachtgever Gemeentebestuur Lichtervelde Opdrachthouder wvi West-Vlaamse Intercommunale Dienstverlenende vereniging Baron Ruzettelaan 35 8310 Brugge tel (+32) 050 36 71 71 fax (+32) 050 35 68 49 www.wvi.be Ruimtelijk Planner Lynn Staelens Cartografie Lena Vereecke
38
rup Stationsomgeving | februari ‘10 | wvi