Onbekommerd zingen
J.P.C. Vreugdenhil
(lezing, gehouden op 22 maart 2002 te Harderwijk) Inleiding In deze lezing gaat het over achtergronden van de kerklieddiscussie. Waarom lopen inzichten uiteen? En over de vraag: moeten we ons daar nu druk over maken? Kunnen we niet beter gewoon onbekommerd zingen. De lof van God zingen, daar is toch niets mis mee? Met die laatste vraag wil ik graag beginnen. Waarom maken we ons druk over kerkliederen? Over het kerklied, het lied in de kerkdienst, de eredienst. Eredienst betekent allereerst: verwondering. Wij ontmoeten daar, in de kerk, die grote God, de HERE die hemel en aarde gemaakt heeft. In het Oude Testament wordt dat genoemd: verschijnen voor Gods aangezicht. Denken wij heel groot van onze God? En heel klein van onszelf? Iedere week opnieuw mogen we God ontmoeten. Hij wil ook door ons geprezen worden. De grote en machtige God stelt het op hoge prijs dat wij Hem loven, ons lied voor Hem zingen. Indrukwekkend dat dat kan, dat een kerkdienst en een kerklied kunnen bestaan. Maar we worden ook in de Bijbel gewaarschuwd dat het erop aan komt. Let op, zei de HERE, dat je Mij dient zoals Ik gebied; doe daar niet aan toe en doe daar niet vanaf (Deut 12:32). We kennen uit de Bijbel voorbeelden dat men het niet zo nauw nam. Vermoedelijk met de beste bedoelingen en met groot enthousiasme. De oudste twee zonen van Aäron bijvoorbeeld, Nadab en Abihu. Bij de inwijding van de tabernakel namen ze vreemd vuur, dat de HERE niet geboden had. Daarmee bedoelden ze niets verkeerds, ze waren gewoon enthousiast. Toch werden ze met de dood gestraft omdat ze niet zorgvuldig genoeg waren (Lev. 10). Eeuwen later, toen David de ark naar Jeruzalem wilde brengen, lette hij niet goed op Gods voorschrift dat de ark gedragen moest worden, en niet op een wagen vervoerd. Dat kostte Uzza het leven. Dat was vroeger, het Oude Testament, denken sommigen, dat geldt toch niet meer onder het Nieuwe Testament, God is immers liefde? Lees dan eens goed Hebreeën 12:28 ‘Laten we God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur.’ De catechismus vat dit zo samen bij de uitleg van het tweede gebod: Wij mogen God niet anders vereren dan Hij in zijn Woord geboden heeft. God vraagt dus zorgvuldigheid in de eredienst. Dat is iets anders dan er maar onbekommerd op los zingen. We moeten ook de lof op God zo zingen als Hij ons in zijn Woord heeft geleerd. Is het dan vreemd dat we in de lofzang aansluiten bij wat Hij ons zelf leert in zijn Woord? De Psalmen zijn prachtige voorbeelden van zorgvuldig aansluiten bij het geheel van de Bijbel. Maar ook in andere allerlei kerkliederen vinden we veel bijbelse motieven en aanhalingen. Daar is als zodanig niets mis mee. Maar het is ook nog niet automatisch goed. De paar keer dat de duivel iets zegt in de bijbel, haalt hij ook alsmaar uitspraken van God zelf aan. Zijn die woorden van Satan dus goed, omdat hij God citeert? Nee, Satan is juist de aartsleugenaar. Het gaat erom hoe we de Bijbel gebruiken. Ook hiervoor geldt: niet anders dan God in Zijn Woord beveelt. Eeuwen geleden heeft de apostel Petrus daar al op aangedrongen. Aan het eind van zijn werk als apostel wil hij de gemeenten nog een keer waarschuwen voor al die dwaalleraars die zullen komen. Maar voordat hij die dwaalleraars beschrijft, heeft hij het eerst over de Bijbel: ‘Dit vooral moeten jullie weten: Geen profetie der Schrift laat een eigenmachtige uitlegging toe, want profetie is niet van de mensen, maar van de Heilige Geest afkomstig’. Geen eigen uitlegging! De gereformeerde omgang met de bijbel is dan ook wel zo getypeerd: goed lezen wat er staat, en laten staan wat je leest. Daarom: graag een goed kerklied. Niet onbekommerd, maar zorgvuldig gedicht en getoetst.
1/6
Achtergronden Voor de pauze hebt u enkele voorbeelden gehoord dat het soms wringt tussen de boodschap van de bijbel, en de boodschap van het liedboek. Als we die paar voorbeelden zouden schrappen uit de selectielijst, is het probleem dan weg, of zijn ze een symptoom van een ziekte die veel dieper zit? Eén ding is duidelijk: het gaat hier niet om maar één of twee liederen. Diverse broeders en zusters in het land hebben, vaak onafhankelijk van elkaar, bij heel veel geselecteerde liederen laten zien dat zulke problemen daarin voorkomen. Maar ik ga u vanavond niet vermoeien met nog tientallen voorbeelden. Ik wil u iets laten zien van de achtergronden. Hoe komt het dat zulke liederen worden gemaakt en aangeprezen en ook geaccepteerd? Drie aspecten dus bij die achtergronden: over de makers, dus over het Liedboek; en over het aanprijzen ervan, dat gaat over onze deputaten, en tenslotte over de aanvaarding, dat gaat over kerkenraden en kerkvolk. Het Liedboek Eerst het Liedboek. Dat is ontstaan aan de vrijzinnige kant van de Hervormde Kerk, ruwweg van 1950 tot 1970. Zoals u eerder al hoorde, de tijd van de schriftkritiek: Wonderen kunnen niet, de vijf boeken van Mozes zijn maar een raar samenraapsel van verschillende verslagen; de evangeliën spreken elkaar tegen en veel brieven van Paulus zijn eigenlijk latere vervalsingen. Kortom: de Bijbel is feitelijk onbetrouwbaar. Toch wilde men in het Liedboek een bijbelse sfeer handhaven, met als motief: de Bijbel is dan wel onnauwkeurig als het om de feiten gaat, maar het is wél een geloofsgetuigenis. Een indrukwekkend geloofsgetuigenis, waaruit we al eeuwen troost hebben geput. We willen de Bijbel daarom niet kwijt. Dat klinkt vroom, maar daarmee werd de Bijbel gereduceerd van een gezaghebbend goddelijk boek, tot een menselijk boek met daarin menselijke ervaringen, geloofservaringen. De dichters van het Liedboek hebben op die manier de bijbel gebruikt. Voor hen is de Bijbel een inspiratiebron. Vanuit bijbelse woorden en motieven schrijven ze hun eigen gedichten. Ze gebruiken wel de bijbel als startpunt, maar ze willen niet gebonden zijn aan de boodschap ervan. Bijbelteksten en bijbelklanken vormen ingrediënten waarmee ze hun eigen boodschap componeren. Het Liedboek is een vrijzinnig product. Maar dat wordt gecamoufleerd door de vele bijbelteksten die erin gebruikt zijn. Gecamoufleerd ten behoeve van de zogenaamde oecumene. Oecumene is, net als schriftkritiek, zo’n theologisch sleutelwoord uit de 50er en 60er jaren. In het liedboek worden geen al te duidelijke stellingen ingenomen, want het moest aanvaardbaar zijn voor allerlei deelnemers, hervormd van links tot rechts, doopsgezinden, remonstranten, lutheranen en synodaal-gereformeerden. Het liedboek brengt gecamoufleerde vrijzinnigheid. Waarom prijzen deputaten dit aan? Tot zover over het Liedboek zelf. Nu de tweede vraag: waarom wordt dit Liedboek in onze kerken aangeprezen? Deputaten Kerkmuziek zeggen er vrijwel niets negatiefs over, en laten ons allemaal dat boekje aanschaffen. Hoe komt dat? Er zijn twee makkelijke verklaringen hiervoor, maar die schieten te kort. De makkelijkste verklaring zou zijn, dat deputaten net zo vrijzinnig denken. Maar daarmee doe je hun geen recht. De andere makkelijke verklaring is, dat deputaten het niet in de gaten zouden hebben. Daar zit wel iets in. Er zijn aanwijzingen dat deputaten zo onder de indruk zijn van de poëtische en muzikale kwaliteiten van het Liedboek, dat hun kritische zin daardoor in de knel komt. Maar dat maakt niet alles duidelijk. Postmodernisme Er is volgens mij wel een betere verklaring, maar die is minder eenvoudig. Bij die verklaring past het woord postmodernisme. Daar zal ik eerst wat van uitleggen. 2/6
Eerder in dit verhaal heb ik herinnerd aan een oude gereformeerde leesregel voor de Bijbel: lezen wat er staat, en laten staan wat je leest. Dat klinkt vele van u waarschijnlijk vertrouwd in de oren. Het betekent gehoorzaam en zorgvuldig luisteren naar wat God tot ons zegt. Maar voor veel van onze tijdgenoten is dit een problematische bewering. Alsof je zomaar kunt zeggen: kijk dat STAAT er. Alsof een geschreven tekst een vaststaande betekenis kan hebben. Volgens hedendaagse ideeën heeft een tekst niet een betekenis, maar krijgt hij een betekenis voor een hoorder of lezer. Een eenvoudig voorbeeld: De bewering: ‘de schoorsteen rookt’. U denkt daarbij misschien in dit jaargetijde: daar brandt de kachel, lekker warm. Maar de kachelmonteur denkt: die kachel is slecht afgesteld, want er hoort geen rook zichtbaar te zijn. En de milieuactivist reageert: alweer milieuvervuiling. De bewoner van de tropen denkt wellicht: daar wordt gekookt. Bijna zoveel betekenissen als er mensen zijn. Zo werkt het volgens moderne inzichten met de taal: er ontstaat pas betekenis van een tekst of lied door de samenwerking tussen tekst en lezer, tussen lied en zanger. Stel nu eens, dat dat waar is. Ieder leest in een lied een eigen betekenis. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Je kunt niet spreken over de betekenis van een lied. Kun je dan ooit zeggen dat een lied een foute betekenis heeft? Hetzelfde probleem geldt natuurlijk ook voor de bijbel. Dat is ook maar een geschreven tekst, met heel veel lezers. Voor elke lezer betekent die toch wat anders? Mag je spreken over de betekenis van een bijbeltekst? Of moeten we ons gewoon realiseren dat eenzelfde bijbeltekst voor ú iets anders betekent dan voor míj? Binnen deze opvattingen hebben we dus te maken met een bijbeltekst en een liedtekst, allebei zonder vaste duidelijke betekenis. Mogen we dan eisen dat die betekenissen samenvallen - dat kan toch niet! Hoogstens kun je verlangen dat ze een beetje samenvallen. Misschien vindt u dit maar vreemde ideeën. Maar deze ideeën bestaan, en ze zijn heel invloedrijk in deze tijd. Ze vormen een onderdeel van een gedachtencomplex, dat bekend staat als postmodernisme. Binnen dat postmodernisme komt u nog zo’n idee tegen, dat botst met wat u vroeger geleerd hebt. En wel dit idee: je mag niet denken in het schema waar tegen onwaar; waarheid tegenover leugen. Net zomin als je van een tekst kunt zeggen: dit of dat is de betekenis, mag je zeggen dat die tekst ‘waar’ is. Voor míj is die misschien waar, maar voor een ander hoeft dat nog niet zo te zijn. Een typisch postmoderne stelling is: er bestaat geen absolute waarheid, en dat is absoluut waar. Toegepast op liederen: ik vind dat lied 134 niet klopt met de bijbel. Maar het zou verschrikkelijk hoogmoedig zijn om mijn bevinding, mijn opvatting van de bijbel en van lied 134 aan anderen op te leggen als dé waarheid. Tot zover deze korte schets van postmodern denken. Heeft dit denken nu iets te maken met de keus van deputaten? Denken deputaten postmodern? Het zou natuurlijk heel gemakkelijk en verhelderend werken als deputaten ronduit zouden verklaren: wij selecteren en beoordelen liederen volgens postmoderne maatstaven. Maar zo simpel gaat het niet. Het heeft bij mij een tijdje geduurd voordat dit vermoeden opkwam. Pas nadat ik bij één van de deputaten las dat hij het postmodernisme zo aardig vond, ben ik me erin gaan verdiepen. En als je dan rustig de tijd neemt om de manier van redeneren in de deputatenrapporten op je in te laten werken, kom je er achter dat daar veel postmoderns in zit. Ik noem een paar voorbeelden uit de deputatenrapporten: 1. De Bijbel is op allerlei plaatsen met zichzelf in tegenspraak, zeggen ze. Als voorbeeld noemen ze dat psalm 1 wordt tegengesproken door psalm 73. En dat geeft helemaal niets, dat moet je gewoon naast elkaar laten staan. 2. Lied 16 bevat de regels: 3/6
Hoe groot is zijn barmhartigheid / voor allen allerwege, / … / Zijn liefde duurt in eeuwigheid, / en geeft om niet de zaligheid. Vanuit de kerken is daarop bezwaar gekomen. Uiteraard, want we belijden toch - in de catechismus - dat niet alle mensen zalig worden, alleen maar zij die geloven. En hier staat wel dat iedereen - allen allerwegen - de zaligheid zal krijgen. Eerst hebben deputaten dit lied verdedigd met de stelling dat de Bijbel ook vaak zo universeel zou spreken. Dit lied zou een geoorloofde eenzijdigheid zijn tegenover die andere waarheid uit de catechismus. Dat was hun verdediging in Leusden. Twee waarheden die elkaar tegenspreken, typisch postmodern. Dat moet je toch onbekommerd naast elkaar laten staan? Nu stellen deputaten dit lied niet meer voor aan Zuidhorn. Niet omdat ze het lied verkeerd vinden, maar omdat er te veel kans bestaat op misverstand. Het argument wordt niet ontleend aan het lied, maar aan de beleving van de zanger. Ook dit is een postmodern trekje. 3. Deputaten stellen niet de eis dat een lied bijbels IS – dat kan alleen als zowel lied als bijbel een vaste betekenis hebben. Maar zij eisen slechts dat een lied ook bijbels geïnterpreteerd kan worden. Heel postmodern mogen we uit dat brede scala aan mogelijke interpretaties er één uitkiezen die volgens ons past bij de bijbel. 4. Zij beweren steeds dat je niets te maken hebt met de oorspronkelijke bedoeling van een lied. Ook leren deputaten ons niet zorgvuldig te lezen en analyseren wat er in een lied staat. In hun toelichting laten ze vooral zien welke associaties een lied bij ons kan oproepen. Ook zo’n postmodern trekje. Ik laat het nu bij deze vier voorbeelden. Ze zijn voldoende om te laten zien dat er verband met postmodernisme bestaat. Nog meer postmodernisme Ik ga nog even verder op het postmoderne spoor. Omdat binnen die denkwereld geen waarheid en geen betrouwbare tekst bestaan, moet daar wat anders voor in de plaats komen. Omdat geen enkele tekst eenduidig is, kan geen enkele tekst uitmaken wat juist is. Grondwetten, statuten, contracten en ook de bijbel kunnen niet het laatste woord hebben. Wat komt daarvoor in de plaats? In het begin noemde ik dat al even: de bijbel is niet meer de betrouwbare openbaring van de waarheid; het is een boek met getuigenissen van mensen. En dan geen getuigenissen van ooggetuigen, die ons feiten vertellen, objectieve feiten. Nee, het zijn verhalen, belevenissen, poëzie. Allerlei vormen van literatuur, kunstvormen dus. Kunst vertelt dingen die niet in eenduidige taal kunnen worden overgebracht. Tegenover de eenduidige taal van afspraken, wetenschap en kerkleer plaatsen zij de taal van de poëzie, want die ‘geeft uiting aan de diepere werkelijkheid, opent het hart, roept associaties op, bewandelt de weg van het gevoel’. Dit is een totaal andere manier van omgaan met de bijbel dan wij altijd geleerd hebben. Poëtische liederen zijn voor deputaten een religieuze noodzaak, want anders kom je niet bij die diepere werkelijkheid. (In dezelfde lijn vind je ook de verhalende preek, symbolen in het kerkgebouw, beleving van het kerkelijk jaar en veel gevoel en ervaring in de kerkdienst.) Deputaten lijken zich meer te bekommeren om het kunstzinnig gehalte van de kerkliederen, dan om de bijbelse inhoud. Waarom wordt dit alles aanvaard? Ik kom nu bij het derde punt. Eerst heb ik het gehad over het vrijzinnige karakter van het liedboek. Het tweede onderdeel ging over de manier van denken van deputaten. waarom prijzen die dit liedboek zo aan? In dit derde onderdeel gaat het om de vraag: waarom is er zo weinig verzet in de kerken? Er is wel verzet in de kerken. Anders was ik hier vanavond niet uitgenodigd. Maar als je de pers leest, komt dat verzet maar van een minderheid, die moet op houden met zeuren. Maar waarom aanvaardt de meerderheid dit allemaal wel? 4/6
Er zijn er in onze kerken die in dezelfde lijn denken als deputaten. Ik schat dat dat een minderheid is. Maar er zijn er vermoedelijk veel meer die al flink wat postmoderne invloed ondergaan hebben, vaak zonder het zelf te beseffen. Ik denk dat je op een paar punten die invloed kunt aanwijzen: 1. De aandacht voor de waarheid is verminderd. De nadruk ligt veel meer op wat mensen voelen en beleven. De kerkenraadsagenda’s staan vol met die onderwerpen die te maken hebben met dat beleven: gemeenteopbouwprojecten, probleemgevallen in de gemeente, saamhorigheid. Vasthouden aan de waarheid en bestrijden van dwaalleer komt haast niet meer aan de orde. In de preken merk je dezelfde verschuiving. Rondom deze liederen zie je dat nog duidelijker. Tegenover een groep bezwaarden die alsmaar probeert de dwalingen in liederen aan te wijzen, staat een andere groep die dat zo niet ervaart, maar die nieuwe liederen als verrijkend en vernieuwend beleeft. Al dat zeuren over details willen ze niet. 2. Kunnen we ons nog wel op de bijbel beroepen? Kun je nog van lied zoveel en zoveel bewijzen dat het in strijd is met de schrift? Ik bedoel het bekende artikel 31 KO, ‘voor vast en bondig houden, tenzij bewezen wordt dat …’. Er was iemand – ik heb de originele stukken gelezen - die stuurde aan zijn kerkenraad bewijzen uit de bijbel dat sommige liederen in strijd zijn met de Schrift. Denkt u dat de kerkenraad daar bij een open Bijbel op inging? Nee, het ingediende bewijs werd door de kerkenraad aan de kant gelegd, met het argument dat we zo een bundel kregen die past bij deze gemeente. Toen kwam de classis er aan te pas. Deze verwees naar het landelijk overleg op de synode. Dat landelijk project moest niet worden doorkruist door bezwaren van individuele gemeenteleden. Die bezwaarde broeder of zuster moest tevreden zijn dat er toch wel gedeeltelijk geluisterd was. Deze procedure maakt duidelijk wat er met de waarheid gebeurt. In de postmoderne beleving van nu bestaat geen waarheid als norm van buitenaf; waarheid is wat we met zijn allen als juist aanvaarden en beleven. Waarheid is het resultaat van een democratisch proces, en moet passen bij de groep. Een minderheid die tegenover zulke democratisch genomen besluiten zich beroept op de bijbel, is bedreigend voor het welbevinden van die groep. Leve het landelijke project en de brede kerkelijke discussie. 3. Maar de synode dan? Die heeft toch al die liederen getoetst en daarna goedgekeurd? Lag het maar zo simpel! Er waren synodeleden die gewoon niet wilden toetsen. En de synode als geheel deed het ook maar mondjesmaat. De synode heeft de ingediende bezwaren niet behandeld. Deputaten hebben er wel enigszins op gereageerd in hun toelichting. De synode sprak uit alleen kennis te hebben genomen van de ingediende bezwaren, maar die niet te hebben behandeld. 4. Dit waarheidsbegrip van het postmodernisme leidt tot een enorme tolerantie. Een verzameling liederen van roomse, doopsgezinde, lutherse, methodistische en vrijzinnige afkomst heet in de synodebesluiten een schat uit de kerk der eeuwen. Er is immers geen dwaalleer meer, evenmin mag je spreken van valse kerk naast een ware kerk. Er zal straks maar één groep buiten die tolerantie vallen: zij die in deze wereld een strijd zien met aan de ene kant God, die dé Waarheid is, en aan de andere kant de Satan, de leugenaar van huis uit. Wie zo absoluut kiest, kan niet getolereerd worden. Ik ga afsluiten. Waar ging het over? Ik ben begonnen met de vrijzinnigheid in het Liedboek. Daarna kwam de tweede vraag: Hoe lezen deputaten de bijbel? Hoe taxeren ze poëzie? Kunnen ze in de bijbel nog laten staan wat er staat? In de derde plaats besprak ik de vraag over de waarheid. Zijn we nog bereid te strijden voor het geloof en de goede leer, die ons overgeleverd zijn? Houden we nog vast aan de bijbel, als de enige norm en wegwijzer in ons leven, of laten we ons meedrijven op ons gevoel en beleven? 5/6
Ik ben niet bereid op postmoderne manier om te gaan met bijbel en kerklied. Merkt u hoe postmodern geformuleerd is, met ‘ik ben niet bereid’ erin? Vijftig jaar terug zou dat heel anders gezegd worden, zoiets als: U mag niet op postmoderne manier om te gaan met bijbel en kerklied. Maar al gebruik ik nu een andere stijl, ik bedoel wel precies hetzelfde. We mogen niet op postmoderne manier om te gaan met bijbel en kerklied. De Bijbel heeft een duidelijke betekenis, een vaste boodschap. Dat is net zo zeker als Gods beloften aan ons. En ik wil Gods lof net zo duidelijk zingen. Op dat punt zit, vrees ik, een grote spraakverwarring met deputaten. Een verwarring die alleen ontrafeld kan worden als we teruggaan naar de Bijbel en daaruit leren ons echt te bekommeren over wat waar is, wat waardig is, en wat in Gods ogen deugd heet en lof verdient.
6/6