Weet wat je zingt! (Spreekbeurt in Harderwijk, 22 maart 2002)
H. Vreugdenhil-Busstra
Misschien stel ik u teleur, - maar ondanks de titel geef ik vanavond níet een samenvatting van mijn boekje Weet wat je zingt! Ik kies ditmaal een andere aanpak. Als invalshoek neem ik mijn eigen jeugdervaringen met kerkliederen. Dat waren er vele. Ik was synodaal-gereformeerd en al jong gewend aan 59 gezangen in de kerk, naast de psalmen. Daarnaast leerde ik op de ULO de hervormde bundel van 1938 kennen. Mijn klassenleraar, zelf hervormd, was dol op die bundel. Hij liet ons daar elke week een half uur lang uit zingen, in de galmende gymzaal, terwijl hij enthousiast begeleidde op de piano. Het was een aardige, serieuze man, met veel liefde voor piëtistisch getinte liederen. En ik heb veel geleerd van deze zanglessen. Vooral dit, hoe opbouwend het is, geloofsbeleving stem te geven in een lied; dat inspireert je, ook als je er zelf nog mee worstelt en er zéker nog geen ‘eigen’ woorden voor hebt. Soms voelde ik wel vragen opkomen, en eenmaal ben ik daarmee ook naar hem toe gegaan. We zongen namelijk het lied ‘Meester, men zoekt U wijd en zijd’ (gezang 227) en ik vond de melodie prachtig. Maar ik vroeg me wel af, of de tekst klopte met wat er in de bijbel staat. Tussen twee haakjes: het lied staat, met iets andere woorden, ook in het Liedboek voor de Kerken (Lied 170, niet in de selectie). Ik zal de eerste twee coupletten (oude tekst) citeren: Meester, men zoekt U wijd en zijd, komend langs velerlei wegen. Oud’ren gaan rustig, welbereid, jongeren aarz’lend U tegen. Zij ‘t vroeg of laat, zij ‘t dag of nacht, eens vindt G’ ons moed’ in eigen kracht, hunkerend naar uwen zegen. Arts aller zielen, ’t is genoeg, als Gij ons neemt in uw hoede. Genees de wond die ’t leven sloeg, laat ons niet hoop’loos verbloeden. Spreek slechts één woord, één woord met macht, dan is voorbij der zonde nacht: spreek, dan keert alles ten goede. Natuurlijk wist ik het nog niet allemaal zo helder onder woorden te brengen, maar ik weet nog wel waar mijn vragen over gingen. Onder andere over dat zoeken: vroeg of laat komen we allemaal bij de Here uit, teleurgesteld in onszelf en hunkerend naar Gods zegen... – O ja? Is het niet juist ons grote geluk dat Hij niet wacht tot wíj komen, maar dat Hij ons zelf trekt? En er zijn er toch ook die nooit komen... En dat tweede couplet: kun je de ravage die wij door de zonde aanrichten, benoemen als ‘de wond die ’t leven sloeg’? Alsof onze ellende vooral is: de narigheid die wij mensen 1/7
ondervinden. Ja, het gaat wel even over ‘der zonden nacht’, maar zonder het besef van onze schuld tegenover God. Dan nog die bede ‘Spreek slechts één woord’... Een bijbeltekst, zeker. De hoofdman die bij Jezus kwam om genezing voor zijn knecht, zei het zo: “Spreek slechts één woord en mijn knecht moet herstellen” (Mt. 8:8, Lc. 7:7). Maar... in het kader van dit lied klonk het toch heel anders. Het verontrustte me. Alsof het nog níet in orde was tussen God en ons. De reactie van mijn leraar verontrustte me nog meer. Hij probeerde niets uit te leggen; hij had één simpele verklaring. “Dat jij daar zo anders tegen aan kijkt, komt omdat jij gereformeerd bent”. Blijkbaar had je liedkeus te maken met je geloof. Niet alleen met de beléving ervan, maar ook met de leer: wat dunkt u van de Christus? Daarover konden oprecht gelovige christenen – want dat hij gelovig was, daaraan twijfelde ik geen moment – blijkbaar heel verschillend denken. Het kwam wel goed; mijn ouders hebben mij het een en ander uitgelegd. Maar deze ervaringen zijn enorm belangrijk geweest voor mijn omgang met het kerklied. Ik wist sindsdien hoe belangrijk het lied is als middel om God te loven en je geloof uit te zingen voor de mensen. Maar ook, dat niet alle liederen even bijbels zijn. En ook dit – dan gaat het niet speciaal over kerkliederen maar algemeen over verschillende visies onder christenen - dat je wijs moet omgaan met zo’n verschil in visie. Doe mensen met afwijkende opvattingen geen onrecht door ze weg te zetten als ongelovigen. Maar wees ook niet te argeloos. Immers, de geloofsbeleving die in een lied uitgezongen wordt, heeft alles te maken met de inhoud van je geloof; het is niet neutraal of ‘algemeen’, maar wortelt in de geloofsleer. Daarom zingt een gereformeerde andere liederen dan een ethisch-hervormde of een rooms-katholiek, laat staan een vrijzinnige. Al spoedig daarna in de jaren ’60 kregen wij een bundel met 119 gezangen, in zekere zin een voorloper van het Liedboek voor de Kerken. Sommige liederen kende ik al van school, sommige vond ik ook heel mooi, maar andere maakten me onrustig op dezelfde manier als dat gezang 227. Ik herinner me nog goed een lied dat ik in eerste instantie prachtig vond en dat me op den duur steeds meer ging tegenstaan. Het staat ook in de selectie van ‘Leusden’ (Lied 264): “Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd, naar u verlangt mijn hart”. Op den duur kon ik het niet meer zingen; het klonk net als vloeken. En hoe kwam dat nou? Eerst dacht ik nog: het gaat over het nieuwe Jeruzalem, dus het gaat over onze ontmoeting met de Here, straks, op de jongste dag. Maar langzamerhand drong het tot me door dat juist Hij de grote Afwezige was in dit lied. Dát was er de oorzaak van dat het uitgezongen verlangen ook zo zweverig klonk. O ja, je kon het er wel bij denken; je kon zelfs beweren dat je het er natuurlijk bij moest denken, want wat is het nieuwe Jeruzalem zónder Hem? Maar als je zo van ganser harte bedoelt: ‘naar Hém verlangt mijn hart’, waarom zíng je dan zo uitsluitend dat je hart naar Jeruzalem verlangt? – Hoe dan ook, als lievelingslied had het voor mij afgedaan. Pas later begreep ik het. Voor velen is de glorie, de overvloed, de gaafheid van leven en samenleven hét kenmerk van het eeuwige leven, dát is het waar ze naar toeleven, en dat is het ook wat dit lied verwoordt. En het is waar: dat alles belooft de Here ons! Maar als Hij zelf niet centraal staat, maar iets of iemand anders – dan wordt het afgoderij... Ook in dit geval kreeg ik pas langzamerhand door wat de verontrusting veroorzaakte. Ik weet overigens niet waarom ik zo gevoelig was voor deze ‘nuances’. Maar onder andere door mijn studie Nederlands werd ik wel bevestigd in de overtuiging dat gedichten en liederen wel dégelijk te maken hebben met levensbeschouwing, met geloof. Sterker nog: dat je een 2/7
geloofsovertuiging pas goed leert kennen door de bijbehorende liederen. Die laten dat geloof als het ware van binnenuit meebeleven. In de jaren zestig veranderde er heel veel. Het waren niet alleen nieuwe liederen, er was een andere levenssfeer ontstaan in de ‘synodale’ kerken. Er was steeds minder kennis van de gereformeerde leer. En veel onverschilligheid. Of juist sociale bevlogenheid. Ondanks de bijbelse terminologie leek dat precies op het humanistische, horizontale streven van de socialisten. Er was een aardverschuiving gaande met betrekking tot de seksuele moraal. Ik herinner me nog levendig het verslag van een congres onder de titel ‘Chaos rond Eros’; daar werd ronduit erkend dat er ontzettend veel gehuicheld was en dat het tijd werd om maar eens eerlijk te zeggen dat we in de praktijk allang die strenge moraal vaarwel gezegd hadden. Enzovoort. De wérkelijke aardverschuiving zat dieper. Er was ook wat met de preken: die werden steeds vager, hadden steeds minder diepgang. ‘Een evangelisatiepreekje’, zei mijn vader soms, en dan was het niet best. Maar nog minder waren die ‘sociale’ preken. Of preken waarin de levensstijl werd gerelativeerd (het ging per slot om je hart). Bovendien lag het er maar net aan hoe je allerlei bijbelgedeelten benaderde. Wat Paulus aan de Korintiërs schreef, bijvoorbeeld, was wel héél erg tijd- en cultuurbepaald... Kijk maar naar zijn uitspraken over de vrouw, die moest zwijgen in de gemeente... – Dat kon je toch niet zomaar meer in onze tijd toepassen! En natuurlijk geloofden we allemaal in de opstanding van Jezus. Al moest je goed begrijpen dat die niet een op zichzelf staand historisch feit was. Belangrijk was ook een open houding tegenover hen die er moeite mee hadden letterlijk in al die wonderen te geloven. Het ging immers niet om die wonderen op zich maar om de bedóeling ervan. Ook de opstanding van Christus was immers geen eindpunt, geen doel op zich, maar teken van hoop voor ons, symbool van het nieuwe leven. Opdat wij onze roeping zouden beseffen om tekenen van dat nieuwe leven op te richten in deze wereld, te bouwen aan het Koninkrijk waar het leven echt góed is. Overigens moest je niet denken dat alleen wij (gelovigen) voor dat Koninkrijk in aanmerking kwamen. Als je het had over uitverkiezing, klonk dat al gauw hoogmoedig; daar kon je maar beter niet mee aankomen. Dit zijn maar een paar grepen uit de wirwar die in die jaren op me afkwam. Ja, het was een wirwar, maar je voelde dat het allemaal op de een of andere manier samenhing. Alleen kon je dat nooit hard maken. En bij die kluwen hoorden ook die liederen. Heel verschillende liederen, en toch voegden ze zich uitstekend in die sfeer. In mijn schooltijd waren de Abraham-liederen en uittocht-liederen populair. Zoals ‘Door de wereld gaat een woord, en het drijft de mensen voort: breek uw tent op, ga op reis, naar het land dat Ik u wijs” (dit lied is van Jan Wit, een van de Liedboekdichters; het staat niet in het Liedboek, maar er staan wel verschillende liederen in van ongeveer dezelfde strekking). En het lied ‘Zolang er mensen zijn op aarde, zolang de aarde vruchten geeft, zolang zijt Gij ons aller Vader...”(Lied 488): in dit lied gaat het duidelijk om alle mensen, hè, met God als Vader van hen allen. Ik heb in de afgelopen tijd door broeders en zusters ook wel een ándere lezing horen verdedigen, maar die doet de samenhang binnen het lied geen recht. ‘Ons aller’ uit de derde regel wordt ingekleurd door het begin: ‘Zolang er mensen zijn op aarde’, het is even algemeen. Iedereen vatte dat indertijd zo op, universalistisch. Net als de dichter zelf. En liederen over de opstanding. Liederen waarin een compleet toneelstuk opgevoerd werd, zoals ‘De Heer is waarlijk opgestaan’ (Lied 208), met veel romantiek en fantasie, naast liederen die het allemaal wat abstracter, theologischer én wolliger zeiden, zoals ‘Wees gegroet, gij eersteling der dagen’ (Lied 221). Maar ook liederen waarin de opstanding als uitgangspunt en motivatie voor sociale actie werd opgevoerd, zoals ons bondslied (nu te 3/7
vinden in de tweede E&R-bundel): “Alles wordt nieuw, want de Heer is verrezen” en daarom: “Werk waar je werken kunt, help waar het moet...”. Was dat dan zo fout? Nee, dat kon ik niet zeggen. Maar het verwarmde niet meer, omdat de wérkelijke betekenis van Christus’ opstanding steeds minder verkondigd werd in preek en kerklied. Er werd maar zelden echt iets ontkend. Maar er werd steeds meer verzwegen en de lege plekken werden opgevuld met ónze activiteit, ónze roeping. Het ging steeds killer aanvoelen in de kerk. Toen ik negentien jaar was, ben ik daar weggegaan. Niet om de liederen. Maar de liederen waren wél een begeleidend verschijnsel. Een paar jaar later kwam in de kerken die ik verlaten had, het Liedboek binnen. Dat werd geruisloos ‘meegenomen’. Wel waren er heel wat ‘verontrusten’, die - net als ik - ook min of meer geruisloos verdwenen, onder andere naar de vrijgemaakte kerken. Daar kwam het Liedboek niet binnen. Dr. K. Deddens schreef er enkele artikelen over in De Reformatie; deputaten voor het nieuwe kerkboek hielden zich er ook mee bezig, maar zij vonden niet meer dan een handvol geschikte liederen. Nee, ze kwamen er bij ons niet in; ze pasten immers duidelijk niet bij een gereformeerde eredienst. Toch ‘landde’ die overtuiging niet overal. Veel jongeren die in E&R en koffiebars actief waren, zochten in ons eigen kerkboek tevergeefs naar liederen waar ze mee durfden aan te komen bij de ‘gasten’. Zij vonden in bundels als Opwekking aanbiddingsliederen en korte (vaak onberijmde) bijbelteksten-op-muziek, en ook sommige Liedboekliederen spraken hen zeer aan. Zij zagen echt niet waarom je die niet in de kerk zou mogen zingen. En sinds de komst van de E&R-bundels gingen steeds meer vrijgemaakte broeders en zusters ze ook zingen, bij allerlei gelegenheden. Ook ik zong ze. Toch was ik bij de meeste ervan blij dat wij ze niet in de kerkdiensten zongen. Waarom? Omdat je bij veel Opwekkingsliederen vaak een context mist. Ook als het om pure bijbelteksten gaat. Of bíjna-pure bijbelteksten. Ik denk aan Psalm 1 (zie E&R I, nr. 52): “Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen...”: dat lied houdt te vroeg, halverwege op. ‘Alles gelukt’, is het triomfantelijke slot. Maar de psalm gaat verder over die anderen, die goddelozen: die toch zijn als kaf, dat de wind verstrooit; zij houden geen stand in het gericht. Want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg van de goddelozen vergaat. [– Ja, nu zit ik natuurlijk toch middenin het onderwerp van mijn boekje: zingen in het Verbond, spreken over de HERE, dat moet je niet oppervlakkig doen; dat doen de psalmen ook niet!] - Terug naar dat E&R-lied: Wij zongen het vaak met de kinderen. Wel heb ik geprobeerd de tweede helft van de psalm in de melodielijn van de eerste helft te zingen – een heel klein beetje aanpassen... Maar het werd niets. Toch was het een zinvolle poging, alleen al omdat de kinderen zo goed begrepen waaróm ik het probeerde. Liedboekliederen hebben vaak hetzélfde euvel: ze spreken de bijbel na, maar vaak zo eenzijdig, en soms écht verdraaid. Vaak merk je die ‘draai’ pas op als je het lied al een heel aantal keren gezongen hebt. Dan denk je opeens: ‘Hè? Wat zíng ik eigenlijk?’ Dat had ik bijvoorbeeld bij het lied ‘Eer zij God in onze dagen’ (Lied 134). Dat kenden we natuurlijk allang; we zongen het vaak, bijvoorbeeld bij het kinderkerstfeest. Dat lied herinnerde aan de engelenzang; dat was duidelijk. Maar... wát zongen we? Dat wij God in onze dagen moeten eren (‘net als de engelen toen’, dacht je erbij; wij nemen die lofzang over), dat wij, mensen van Gods welbehagen (en dat zíjn wij toch, door het geloof in Christus!), op aarde vrede moeten uitroepen. Vrede proclameren voor de hele aarde... – Maar... wij weten dat de vrede met God, die wij in Christus hebben, vaak juist ónvrede, strijd 4/7
betekent in deze wereld! De Here Jezus heeft het zelf gezegd: ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. En wij merken het: om zijnentwil worden mensen opzij gezet, gepest, en zelfs ronduit vervolgd, gemarteld en gedood. En reken er maar op: dat gaat door zolang de duivel zich nog roeren kan, dus tot de jongste dag. Nou ja, kun je denken, maar die zin kun je ook wel anders opvatten: roep op aarde de mensen toe dat er vrede met God is voor ieder die gelooft. Ja, maar dat staat er niet. En veel mensen in de kerken waar het Liedboek al bijna dertig jaar meegaat, weten niet beter of het lied bedoelt wat het zegt, namelijk: als een geestelijke vredesmacht brengen wij de mensen op aarde de boodschap dat er vanaf nu onderling vrede is en moet zijn (en natuurlijk moeten wij er dan zelf naar leven, vrede houden met alle mensen en ons inspannen om conflicten overal ter wereld op te lossen). Kijk ook nog even naar dat derde couplet. “Lam van God, Gij hebt gedragen alle schuld tot elke prijs”. Dat klinkt wel héél onbeperkt, en dat is natuurlijk ook de bedoeling van Barnard. Juist omdat alle schuld van ons mensen (algemeen!) tegenover God en tegenover elkaar vereffend is, moet het vrede op aarde kunnen worden. Daarom de bede: “Geef in onze levensdagen peis en vree...”. Helaas lijkt het er nog vaak zo weinig op. En daarom die toevoeging: Kyrieleis, Heer ontferm U! Ziet u dat de boodschap van dit lied zo eigenlijk Christus’ eigen woorden tegenspreekt? Dat heb je niet meteen in de gaten, want je bidt om iets waar ieder mens tot in het diepst van z’n hart naar snakt: eindelijk vrede, Here! Maar Hij zegt: Strijd. Niet zómaar knokken: vechten voor de beste plek, voor je eigen gelijk, voor je kind – noem maar op. Maar: de goede strijd van het geloof: strijd tegen duivel, wereld en eigen vlees. Dan wórd je vredestichter, maar niet op de manier van de wereld. De vrede met God, dat grote geschenk dat Hij aan zijn kinderen geeft om Christus’ wil, straalt uit je leven. Je hóeft je eigen hachje niet te redden, je hoeft niet zo nodig carrière te maken, je kunt ontspannen reageren op onrecht dat je wordt aangedaan, want je komt voor rekening van de Vader in de hemel, die precies weet wat we nodig hebben – en dat is soms wat anders dan wíj denken nodig te hebben... En we wensen alle mensen díe vrede toe. Daarom kunnen we niet onverschillig staan tegenover de nood in de wereld, vooral die diepste nood: van een leven zonder God. Daarom roepen we op aarde niet zonder meer vrede uit, maar dan roepen we de naam van onze Heiland uit. Nogmaals: nu zit ik tóch volop in de thema’s van Weet wat je zingt! Die thema’s hebben dan ook voor mij op allerlei manieren rechtstreeks te maken met mijn leven, met levenservaringen. Er kan zo aan je getrokken worden om de kern van het evangelie in te ruilen voor een wat menselijker variant - en zoveel christenen dóen dat inderdaad. Daarom vind ik het zo belangrijk dat in alle onderdelen van de eredienst het vólle evangelie blijft klinken, ook in het lied. Natuurlijk, je hoeft niet in elk lied álles te zeggen. Maar het moet wel zuiver klinken. Schijnbaar kleine ‘afwijkingen’ en dichterlijke vrijheden hebben vaak te maken met een ándere geloofsbeleving, die geënt is op een ándere leer. Doorgaans gaat het om afwijkingen die ons van nature bijzonder goed liggen. Zoals die hang naar ‘vrede’, terwijl God ons onder de wapenen roept. We hebben er in de laatste paar jaar wel érg veel liederen bij gekregen, die voor de meesten van ons nieuw zijn. Het zal wel even duren voor ze goed in ons geheugen zitten, maar dat is natuurlijk wél het streven. Dat ze ons écht eigen worden. Juist daarom is het belangrijk dat ze ons geloofsleven op de goede manier voeden. Dat geldt ook en vooral voor de kinderen. Die leren veel over God, thuis, in de kerk, op school. En veel geloofsbeleving komt via het kanaal van het lied in hun hart binnen. Laten we erop toezien dat er in die heilzame stroom geen vergif meekomt! 5/7
Ik wil nog even terugkomen op het begin van mijn verhaal. Het lied ‘Meester, men zoekt U wijd en zijd’ staat wel in het Liedboek, maar deputaten hebben het niet opgenomen in hun selectie. Misschien was het alleen uit vrees voor ‘misverstanden’ bij de zangers; echt afgewezen hebben ze nog geen enkel lied. Ik denk dat ze dat wél zouden moeten doen bij dit lied. Het stuurt onze geloofsbeleving in een ongezonde richting. Maar het heeft wel een heel mooie wijs, en ook zou het heel mooi zijn een lied te hebben waarin we het op eigentijdse wijze Petrus kunnen nazeggen: “Meester, tot wie zouden wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven! En wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Heilige Gods.” - Nu heb ik het even niet over de vraag of we zo’n lied dan ook per se in de kerkdienst moeten zingen; er zijn ook talloze ándere gelegenheden om te zingen. Waarom zou je dan ook niet eens onomwonden en rechtstreeks van Christus zingen? Het was een verrassing voor mij, een aantal jaren geleden, te ontdekken dat er dichters zijn die wél in de lijn van de gereformeerde leer bezig zijn, en een aantal van die mooie maar onzuivere liederen hebben herdicht. Ook van dit gezang is er een betere variant, gedicht door Johan Klein. Het plaatst de weg tot Christus tegenover allerlei moderne ‘heilswegen’: die van onze westerse welvaartsmaatschappij, die van oosterse godsdiensten en New Age: “Meester, tot wie zouden wij gaan? Bij U zijn woorden van leven!” U zocht ons op, U sprak ons aan wat zou de wereld ons geven, waar door de macht der duisternis het leven zelf ontluisterd is? Bij U zijn woorden van leven! Zouden wij tot het westen gaan? Wat kan het westen ons geven? Het westen biedt ons rijkdom aan en wordt door hebzucht gedreven. Heer die van onze eenzaamheid, van onze zelfzucht ons bevrijdt, bij U zijn woorden van leven! Zouden wij tot het oosten gaan? Wat heeft het oosten te bieden? Het oosten biedt verlossing aan door uit de wereld te vlieden. Heer die ons in de wereld houdt, o maak ons hier tot zoutend zout! Bij U zijn woorden van leven!
6/7
Of straalt uit mensen soms een licht tot heil van volken en landen? Wordt soms een vrederijk gesticht door bloedbezoedelde handen? U kent het boze mensenhart: al onze plannen zijn verward bij U zijn woorden van leven! Heer, stort uw liefde in ons uit, maak ons fonteinen van leven! Dan dragen wij uw woorden uit, die in ons hart staan geschreven. Leer ons te volgen waar U gaat en leer ons spreken metterdaad, Meester, uw woorden van leven!
7/7