Lesbrief bij de voorstelling ‘Mijn vriend en ik’ van Soulshine Connection
1
Beste docent, Binnenkort gaat u samen met uw klas naar de voorstelling ‘Mijn vriend en ik’ van Soulshine Connection. Deze lesbrief kunt u gebruiken bij de voorstelling. Het is onderverdeeld in drie thema’s. De opdrachten kunt u voor of na de voorstelling geven. U kunt u les(sen) zelf samenstellen met ideeën uit deze brief. Sowieso is het goed om iets over de voorstelling te vertellen vooraf. De begrippen die bij 2. staan zijn wellicht goed om met de leerlingen door te nemen, zodat ze al iets over het thema begrijpen. Veel succes en plezier! De voorstelling: ‘Mijn vriend en ik!’ gaat over twee jongens die elkaar door en door kennen. Die alle twee in Nederland zijn opgegroeid. Jongens die niets anders kennen dan Nederland. Maar toch ook beiden een andere cultuur met zich meedragen. Samen spelen ze voetbal, halen ze streken uit en groeien ze op. Ze delen hun dromen en angsten. Ze zijn beste vrienden, bijna broers! Maar wat als één van de twee weg moet? Weg naar een ander land, een land waar zijn ouders vandaan komen? Wat als je afscheid moet nemen en elkaar misschien nooit meer zal zien… ‘Mijn vriend en ik’ vertelt het verhaal over twee jongens met een vriendschap die cultuur overschrijdend is. De wereld wordt steeds kleiner en kinderen komen daardoor steeds makkelijker in aanraking met andere culturen. De ontmoetingen tussen kinderen uit verschillende werelden leveren prachtige verhalen op. Zo ook het prachtige verhaal van ‘Mijn vriend en ik!’ De makers: ‘Mijn vriend en ik’ is een voorstelling van Stichting Soulshine Connection. Soulshine Connection wilt meer begrip creëren tussen mensen onderling en doet dat door middel van verschillende soorten theaterprojecten. Deze voorstelling is een initiatief van theatermaker en acteur Erwin Boschmans. Naast zijn werk als acteur, organiseert hij al jaren vakantiekampen voor AMA’s (Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers) en Nederlandse jongeren. Toen hij zelf 15 was ging hij mee op kamp. Daar leerde hij Boubacar kennen. Een vluchteling uit Sierra Leone. Ze werden in korte tijden dikke vrienden. Helaas moest Boubacar terug naar Afrika. Een jaar nadat Boubacar terug was in Sierra Leone hoorde Erwin het slechte nieuws dat zijn vriend was doodgeschoten. Op de foto op de poster zie je Erwin met zijn vriend Boubacar. Erwin heeft gevraagd of zijn beste vriend nu, Michiel Blankwaardt, samen met hem de voorstelling wilde maken. Twee goede vrienden en beiden acteurs. Het bleek een goede keuze! Samen hebben ze een bijzondere chemie op het podium. Christina Schutte heeft de coaching en eindregie op haar genomen. Zij is theatermaker en theaterdocent en heeft door haar stage in Gambia én haar eindscriptie over vluchtelingen een grote affiniteit met het onderwerp. 2
1. VRIENDEN Om de kinderen voor te bereiden op het kijken naar de voorstelling kan je de volgende vragen stellen: - Wie is er wel eens naar een theaterstuk geweest? - Wat is er anders aan theater dan aan TV? - Waar denk je aan als je naar de poster kijkt en de titel leest? - Op de poster zie je twee jongens en een botsauto. Wat doe jij graag met een vriend(in)? - Wanneer is iemand voor jou een echte vriend? Opdracht: Vraag twee leerlingen naar voren. Laat ze in precies dezelfde houding zitten als op de foto op de poster. Kijk er met de klas naar. Stel ze de vraag: zie je dat ze vrienden zijn? Waaraan zie je dat? Maak dan tweetallen. Deze tweetallen stellen zich voor dat ze beste vrienden zijn. Laat ze zelf een ‘foto’ maken (een tableau vivante, dat is een stilstaand beeld van een activiteit) maken van een activiteit die je als vrienden doet. En spoor de leerlingen aan dat ze in die foto laten zien dat ze echte vrienden zijn. Voorbeeld: - Twee vrienden spelen een klapspel. Ze zingen, dus hun monden staan open. - Twee vriendinnen maken elkaar op. Ze lachen naar elkaar. - Twee jongens spelen een computerspel. Ze zitten dicht bij elkaar en kijken geconcentreerd naar voren, alsof ze naar de TV kijken. De leerlingen presenteren hun foto aan de klas. De klas geeft terug wat ze zien. Stel steeds de vraag; zie je dat ze vrienden zijn? Zo niet, wat kunnen we dan aan de foto veranderen? Als variatie kunt u de leerlingen een stukje laten spelen. Klap dan twee keer in uw handen, de eerste keer als ze gaan spelen en de tweede keer als ze moeten stoppen. Ze staan dan weer stil. Spreek het minitoneelstukje weer even na.
2. VLUCHTEN De voorstelling gaat over een thema waar sommige kinderen nog nooit van hebben gehoord. Het is goed om ze al kennis te laten maken met een aantal begrippen. Vertel de leerlingen het volgende, de dikgedrukte begrippen kan je op het bord schrijven: ‘De voorstelling gaat over een Nederlandse en een Afrikaanse jongen. De Afrikaanse jongen heeft moeten vluchten uit zijn land, want daar was oorlog. In zijn land moeten zelf kinderen meevechten. Die kinderen heten KINDSOLDATEN. Omdat hij bang is en niet wilt meevechten vlucht hij naar Nederland. Daarom heet hij hier een VLUCHTELING. Maar soms wordt hij ook 3
ASIELZOEKER genoemd. Dat heet zo omdat hij op zoek is naar asiel. ASIEL betekent TOEVLUCHTSOORD, een plek (oord) waar je naar toe vlucht. Asielzoekers mogen niet zomaar in Nederland blijven. Eerst wordt er onderzocht of het echt onveilig is in het land waar je vandaan komt. Zo’n onderzoek kan soms meer dan 5 jaar duren! Tot die tijd zitten vluchtelingen in een AZC, dat is een afkorting voor ASIELZOEKERSCENTRUM. Daar wonen ze me een heleboel asielzoekers in één groot huis. Vaak slaap je dan met verschillende mensen op één kamer. Allemaal uit een ander land.’
Vragen die je kunt stellen bij deze uitleg: - Ken jij een vluchteling? - Ben je wel eens in een AZC geweest? - Wat weet je van oorlog? - Ben je zelf wel eens bang voor oorlog? Opdracht Als je moet vluchten kan je vaak niet veel meenemen. Als jij zou vluchten naar een heel ver land, welke 3 dingen zou jij zeker meenemen? Twee variaties: - Laat de lln deze 3 dingen tekenen. Bespreek het klassikaal. - Laat de lln 3 dingen van huis meenemen naar school. Vraag ze die mee te nemen in een (weekend)tas/koffer. Laat het in de klas aan elkaar zien en vraag de lln waarom die voorwerpen zo belangrijk voor hen zijn.
3. CULTUURVERSCHILLEN In de voorstelling zitten heel duidelijk kenmerken van twee verschillende culturen. Jasper is Nederlands, Desmond komt uit Liberia, Afrika. Vragen voor de voorstelling: - Draag jij een andere dan de Nederlandse cultuur met jou mee? Zo ja welke? - Waarin ben je heel erg Nederlands en waarin die andere cultuur? - Wat zijn typisch Nederlandse dingen die je doet? - Wat zijn typische (bijv Turkse) dingen die je doet? - Wat eten jullie graag thuis? - Wat voor muziek luister je graag? - Voel je je wel eens anders dan iedereen? En waarom? Vragen voor na de voorstelling: - Waar kwam Desmond vandaan? - Wat was typisch Nederlands in de voorstelling? - Wat was typisch Afrikaans in de voorstelling? - Wat heeft Jasper Desmond geleerd? - Wat heeft Desmond Jasper geleerd? Opdracht 4
Maak tweetallen. Stel je voor, jullie komen alle twee uit een andere cultuur. Kies wie uit Nederland komt en wie uit Afrika (mag ook een andere, of misschien zelf verzonnen cultuur zijn). Wat zouden jullie elkaar graag willen leren? Bespreek dit en gebruik je fantasie! Maak twee foto’s (tableaus vivante). Eén waarin de Nederlandse vriend(in) iets leert aan de Afrikaanse vriend(in) en andersom. Voorbeeld: - De NL’se vriend(in) leert de Afrikaanse vriend springtouwen. - De Afrikaanse vriend leert de NL’se vriend op zijn handen staan. - De NL’se vriend(in) leert de Afrikaanse vriend handjeklap. - De Afrikaanse vriend leert de NL’se vriend koe rijden. Spoor de lln aan hun fantasie te gebruiken. Het gaat er niet om of het echt Nederlands of Afrikaans is, maar dat ze ervaren dat er verschillen zijn en dat je elkaar kunt helpen. Bespreek de foto’s en klap soms weer in uw handen zodat ze een korte scene spelen.
4. Algemene vragen voor de nabespreking van de voorstelling: Meestal zijn we geneigd meteen na afloop te vragen ‘Wat vonden jullie ervan?’ Vaak is het voor kinderen moeilijk dat kort te omschrijven. Ook vinden wij het niet per se belangrijk of ze de voorstelling, grappig of saai vonden, maar dat ze iets hebben meegemaakt. Deze vragen helpen bij een fijn en waardevol nagesprek. -
Welke woorden komen in je op na deze voorstelling? (Docent schrijft die op het bord.) Op welke plekken waren Jasper en Desmond? Wie waren er nog meer in de voorstelling naast Jasper en Desmond? Welke emoties heb je gezien? (Boos, blij, bang, verdrietig?) Welke emoties voelde je zelf tijdens de voorstelling? En waarom voelde je dat zo?
5