Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 3
Drs. D. Bernard
L ES RÈGLES
du jeu
Franse grammatica met oefeningen
Walvaboek
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 5
VOORWOORD Het belang van grammatica Het belang van de grammatica is vaak overschat, maar later ook weer onderschat. Iedere docent weet dat er in de huidige onderwijssituatie te weinig lesuren zijn om de leerling het Frans via de directe methode even goed bij te brengen als dat bij Franse kinderen van jongs af aan spontaan gebeurt. We slagen er nog wel in de leerlingen een eenvoudig gesprekje te laten voeren over huistuin- en keukenonderwerpen. Zodra het echter tot een echt gesprek met Fransen komt en zeker wanneer het schriftelijk aspect meer aandacht krijgt, ontstaat toch de behoefte aan taalregels. Omdat die regels in de meeste leergangen verspreid en onsystematisch worden aangeboden, blijkt een duidelijk grammaticaal overzicht nog steeds gewenst. Kenmerken In Les règles du jeu vindt de leerling niet alleen maar de taalregels met uitzonderingen, maar kan deze ook direct in praktijk brengen door de bij elk onderdeel behorende oefeningen te maken. Zowel in de theorie op de linker pagina als in de oefeningen op de rechterpagina komen geen moeilijke woorden voor die buiten de bekende frekwentielijsten vallen. Ook ingewikkelde grammaticale termen zijn vermeden. Wel is getracht het bedreigde niveau niet te verlagen: weinig voorkomende uitzonderingen zijn weliswaar vaak weggelaten, maar een onderwerp als de Subjonctif bleef gehandhaafd en ook van de Passé simple wordt een (passieve) kennisname aangeboden. De docent kan uiteraard zelf uitmaken of en wanneer bepaalde onderdelen in een bepaalde klas behandeld moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld voor leerlingen die geen schrijfvaardigheid in hun pakket hebben de overeenkomst van het voltooid deelwoord worden overgeslagen. Doelgroep Gezien het bovenstaande, kan Les règles du jeu naast alle bestaande leergangen gebruikt worden, vanaf het eind van de onderbouw tot en met de hoogste klassen van alle vormen van onderwijs, inclusief het onderwijs aan volwassenen. De auteur
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 7
Inhoud 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
De tijden van avoir en être Het lidwoord 1 (un(e), le, la, l’, les) Het lidwoord 2 (afwijkend gebruik) Het lidwoord 3 (du, de la, de l’, des) Het zefstandig naamwoord (meervoud) Het bijvoeglijk naamwoord 1 (plaats, mannelijk, vrouwelijk, enkelv., meerv.) Het bijvoeglijk naamwoord 2 (afwijkende vormen) Het bijwoord (poliment, prudemment) Trappen van vergelijking (plus grand, le plus grand) Getallen Het persoonlijk voornaamwoord 1 (je, me, moi) Het persoonlijk voornaamwoord 2 (il, en, y) Het persoonlijk voornaamwoord 3 (plaats) Het bezittelijk voornaamwoord (mon, le mien) Het betrekkelijk voornaamwoord (qui, que, dont, lequel) Het aanwijzend voornaamwoord (ce, celui) Het vragend voornaamwoord (qui, que, quel, lequel) Quelque, chaque, tout, même Ontkenningen (ne...pas, plus, jamais, rien, personne) Voorzetsels 1 (aan, bij, door, in, naar, op) Voorzetsels 2 (onder, ten, tegen, voor, werkwoord + te) Woordvolgorde (vragend en niet-vragend) Hulpwerkwoorden (avoir, être, aller, venir de) Het voltooid en het tegenwoordig deelwoord Worden (être, devenir) Onpersoonlijke werkwoorden (il pleut, il y a, falloir) Regelmatige werkwoorden eindigend op -er, -ir en -re 1 Regelmatige werkwoorden eindigend op -er, -ir en -re 2 Kleine afwijkingen bij werkwoorden op -er Onregelmatige werkwoorden 1 (aller – écrire) Onregelmatige werkwoorden 2 (envoyer – prendre) Onregelmatige werkwoorden 3 (recevoir – vouloir) Overige onregelmatige werkwoorden (samenstellingen) De aanvoegende wijs (Le subjonctif) 1. (vormen) De aanvoegende wijs (Le subjonctif) 2 (gebruik) De passé simple (vormen)
8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62 64 66 68 70 72 74 76 78
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 8
1 De tijden van avoir en être We beginnen met de tijden van avoir en être omdat dat de meest gebruikte werkwoorden zijn.
1 avoir – hebben ik, enz. j’ tu il/elle nous vous ils/elles
heb ai as a avons avez ont
had avais avais avait avions aviez avaient
zal hebben aurai auras aura aurons aurez auront
Tegenwoordig deelwoord (hebbend): Voltooid deelwoord (gehad): Gebiedende wijs (heb! laten we hebben! hebt!):
zou hebben aurais aurais aurait aurions auriez auraient ayant eu [spreek uit: uu] aie! ayons! ayez!
2 être – zijn ik, enz. je/j’ tu il/elle nous vous ils/elles
ben suis es est sommes êtes sont
was étais étais était étions étiez étaient
zal zijn serai seras sera serons serez seront
Tegenwoordig deelwoord (zijnde): Voltooid deelwoord (geweest): Gebiedende wijs (wees! laten we … zijn! weest!):
zou zijn serais serais serait serions seriez seraient étant été sois! soyons! soyez!
Let op: être wordt vervoegd met avoir: ik ben geweest – j’ai été Let op: zijn is niet altijd être: bang zijn – avoir peur; Ik ben 16 jaar. – J’ai 16 ans; Er is of Er zijn – Il y a.
8
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 9
A Zet de werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd (ik had, ik was) en daarna in de voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gehad, ik ben geweest). 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Nous sommes tristes. Vous avez un copain? Ils sont enthousiastes. Je ne suis pas content. Tu as un ordinateur? Elle a un chien? Ils ont un piano. Vous êtes malade? Il y a une fête. Tu es sympathique.
B Zet de werkwoorden in de toekomende tijden, zoals in het voorbeeld. Voorbeeld: J’ai un livre. – J’aurai un livre. J’aurais un livre. 1 2 3 4 5 6 7
Tu as le premier prix. Vous êtes le directeur? Je suis le chef. Vous avez une auto? Ils sont vieux. Nous ne sommes pas fous. Ils ont assez.
C Zet de tussen haakjes staande werkwoorden in de juiste vorm en tijd. 1 2 3 4 5 6 7
L’année passée, nous (être) malheureux, mais maintenant nous (être) heureux. L’année prochaine, tu (être) content, car tu (avoir) ton diplôme. (Etre) calmes, mes enfants! N’(avoir) pas peur, Monsieur! N’(avoir) pas peur, mon enfant! Demain les devoirs (être) corrigés par le professeur. Les élèves (être) contents maintenant, car ils (avoir) un prof sympa.
D Vertaal. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Morgen zou er een feest zijn voor de chef d’équipe. Hij is nu 30 jaar en morgen zal hij 31 jaar zijn. Hij zou een cadeau gekregen (= gehad) hebben. Maar hij heeft een ongeluk (un accident) gehad. Wij zijn bang geweest. Weest niet bang! We zijn in het huis van Anne Frank geweest. Wie zal de eerste prijs krijgen? Zou u een kamer voor ons hebben? Wij zouden erg gelukkig geweest zijn. Als Loulou sympathieker was geweest, zou ze een vriendje gehad hebben.
9
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 10
2 Het lidwoord (1) 1 een, geen een man – un homme Hij heeft geen vrouw. – Il n’a pas de femme – Ce n’est pas une auto. Dat is geen auto.
een vrouw – une femme Ik heb geen auto. – Je n’ai pas d’auto.
– een is un voor zogenaamde mannelijke woorden en une voor zogenaamde vrouwelijke woorden. In woordenboeken staat achter een mannelijk woord m (masculin) en achter een vrouwelijk woord f (féminin). – Na een ontkenning (geen) vervang je un en une door de, (d’ voor klinker of h), behalve na een vorm van être.
2 beroepen e.d. Hij is soldaat. – Il est soldat
Zij is (een) Française. – Elle est Française.
Voor een beroep, nationaliteit, godsdienst e.d. geen un of une. Dus niet: Il est un soldat!
3 de, het le père
la mère
l’enfant
l’hôtel
les pères
– Het bepaald lidwoord (de, het) is in het enkelvoud le voor een mannelijk woord, la voor een vrouwelijk woord, l’ voor een klinker of h en in het meervoud altijd les. – Slechts enkele woorden zoals la Hollande en le hangar hebben geen l’ voor de h.
4 du, des, au, aux la photo du père, (de la mère, de l’enfant,) Il va au bureau, (à la banque, à l’hôtel,)
des enfants aux hôtels.
de le wordt du, de les wordt des, à le wordt au, à les wordt aux.
5 uitdrukkingen met een bepaald lidwoord ’s morgens, ’s avonds, ’s maandags, enz. vorige week/jaar, enz. volgende week/jaar, enz. tijd/gelegenheid hebben om te … op/naar school; op/naar kantoor op straat
10
– le matin, le soir, le lundi, etc. – la semaine/l’année passée – la semaine/l’année prochaine – avoir le temps/l’occasion de … – à l’école; au bureau – dans la rue
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 11
A Vervang le, la, l’ door un of une. 1 2 3 4 5
la Française l’homme la banque le hangar la connaissance
6 7 8 9 10
l’hôtel l’auto l’inspectrice le camarade l’ambassadrice
B Vervang un, une door le, la of l’. 1 2 3 4 5
une règle un jeu un hôpital un Hollandais un CD-Rom
6 7 8 9 10
une installation une histoire un individu une classe un élève
C Vertaal de tussen haakjes geplaatste woorden. 1 2 3 4 5 6 7 8 9
(Een) homme et (een) vrouw arrivent (aan het) hôtel Beauséjour. (De) homme donne la clé (van de) auto (aan de) garçon (van het) hôtel. Le garçon porte (de) valises (van de) touristes. Le réceptionniste donne la clé (van de) chambre (aan de) touristes. (De) amie (van de) homme (heeft geen) valise. Où sont (de) clés (van de) valises? Elles sont dans le portefeuille (van de) ami (van de) femme. Après le déjeuner, (de) homme va (naar de) banque. (De) femme va (naar de) grands magasins et (naar de) petites boutiques (van de) rue de Rivoli. 10 Il va avec elle aussi (naar de) belle cathédrale (van de) ville. 11 L’Hôtel de Ville de Paris (is geen) hôtel pour les touristes. 12 L’Hôtel de Ville (heeft geen) chambres pour vous.
D Vertaal. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Hij heeft een vrouw. Hij heeft geen kind. Ze heeft geen tijd om te spelen. Hij is ambassadeur. Hij is geen soldaat. ’s Morgens gaat hij naar kantoor. ’s Avonds gaat hij naar het café. Volgend jaar zal ze niet op school zijn. Hij heeft geen boek. Hij vraagt een boek aan de leerlingen van de klas. Vorig jaar heeft ze een cadeau gegeven aan de kinderen van de directeur.
Ze zeggen dat alle begin moeilijk is, maar hier kan je makkelijk een negen of een tien voor halen!
11
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 12
3 Het lidwoord (2) 1 in het Nederlands géén lidwoord, in het Frans wel Porches zijn duur. generaal de Gaulle 4 maart Frans leren
– – – –
Les Porches sont chères. le général de Gaulle le 4 mars apprendre le français
Ik houd van katten. dokter Leblanc van 5 tot 10 mei Engels is makkelijk
– – – –
J’aime les chats. le docteur Leblanc du 5 au 10 mai L’anglais est facile.
– Voor woorden die in algemene zin gebruikt worden – je kan er dan ‘alle’ voor denken – komt in het Frans een bepaald lidwoord: le, la, l’of les. – Ook voor een titel + eigennaam. – Ook voor een datum. – Ook voor een taal, behalve na parler en na en: Ik spreek Frans. – Je parle français. in het Engels – en anglais
2 landen Frankrijk – la France naar/in Frankrijk – en France
Engeland – l’Angleterre Canada – le Canada Op een envelop of een verkeersbord: France
– Voor een land komt het bepaald lidwoord, behalve na en en bij opschriften. – In en naar een land wordt behandeld bij de voorzetsels op p. 46.
3 van/uit een land de koning van België (de) Hollandse kaas; kaas uit Holland de president van Canada, van de V.S. Dat is hout uit Zuid-Amerika.
– – – –
le roi de Belgique le fromage de Hollande le président du Canada, des Etats-Unis C’est du bois de l’Amérique du sud.
– Na een titel of een product met de erachter vervalt het lidwoord voor landen die vrouwelijk enkelvoud zijn en uit niet meer dan één woord bestaan. – Het lidwoord blijft wel staan voor landen die mannelijk enkelvoud zijn of meervoud of uit meer dan één woord bestaan.
4 uitdrukkingen zonder bepaald lidwoord het warm/koud hebben in de zomer, de herfst, de winter maar: in de lente
12
– avoir chaud/froid – en été, en automne, en hiver – au printemps
Les Règles 1e dr-4e opl
08-01-2013
15:02
Pagina 13
A Vul in le, la, l’, les of niets. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Elle aime ... fromage de ... France, mais elle n’aime pas ...Roquefort. Grand-père vient toujours ... dimanche, mais ... dimanche passé il était malade. ... Wallonie est une partie de ... Belgique. ... reine de ... Grande-Bretagne a rencontré ... roi de ... Thaïlande. Elle n’avait pas ... temps de recevoir ... président Sarkozy. ... professeur Durand parle ...espagnol, mais il ne parle pas ... portugais. Son adresse est 5, rue des Anges, Paris, ... France. Louis Quatorze était ... roi de ... France. J’apprends ... allemand, ... français et ... anglais. ... vins de ... Afrique du sud ne sont pas mauvais.
B Combineer onderstaande woorden zoals in het volgende voorbeeld. les règles – le jeu: les règles du jeu 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
les vins la capitale le président la reine la bière les banques les habitants le roi le soir les vins
– – – – – – – – – –
le Portugal la Nouvelle-Zélande le Mexique les Pays-Bas l’Allemagne la Suisse l’Argentine l’Espagne le 5 mai l’Italie
C Vertaal. 1 2 3 4 5 6 7 8 9
In de herfst ga ik altijd naar Spanje. Ik heb het niet warm; ik heb het koud. Van 10 tot 17 september zijn we in Duitsland. We hebben geen gelegenheid om ook naar Frankrijk te gaan. In de winter werkt mijn broer in Zwitserland en ook in de lente. ’s Zomers en in de herfst werkt hij in Italië. Ik houd van katten, maar ik houd niet van honden. Fransen houden van wijn en croissanten. 25 maart heeft ambassadeur de Wit Hollandse tulpen gegeven aan president Obama van de Verenigde Staten. 10 Houd jij van Nieuw-Zeelandse appels en Spaanse wijnen? 11 Ze zingt haar chansons in het Frans, in het Duits en in het Engels. Ja, dit is ineens een stuk moeilijker. Geniaal hoor, als je in bovenstaande oefeningen niet één fout zou maken!
13