NEDERLANDS OEFENINGEN BIJ BEKNOPTE GRAMMATICA VOOR DUITSTALIGEN
Code 127
INHOUDSOPGAVE
Spreekoefeningen
2
Schrijfoefeningen
12
Leesoefeningen
22
Grammatica - Personaal pronomen - Presens - Vraagzinnen - Vraagwoorden - Possessief pronomen - Lidwoord - Diminutieven - Hoofdzin met inversie - Zullen - Adjectief - Pluralis - Modale werkwoorden - Comparatief / superlatief - Personaal pronomen als object - Demonstratief pronomen - Negatie - Perfectum - Imperfectum - Reflexieve werkwoorden - Scheidbare werkwoorden - Imperatief - Futurum - Conjuncties 1 - Er - Zijn aan het - Conjuncties 2
58 59 60 66 69 70 73 75 78 81 83 84 88 91 96 100 101 104 111 116 120 123 124 126 128 131 134
Bijlagen - Werkwoorden met een vast voorzetsel - Sterke werkwoorden - Kopieerbladen 'In de startblokken'
142 147 151
Spreekoefeningen
2
DEEL 2 - VERSIE 1
SERIE A MIJNHEER BROM GAAT NAAR ZIJN WERK
DEEL 2 - VERSIE 1 SERIE A ROB EN EMMA GAAN NAAR EEN TROUWFEEST
Serie A : Het koude kopje koffie van mevrouw Verstappen
4
Serie B : Frits is ziek
Serie B: Mevrouw De Boer koopt een boek. Serie A: Mevrouw Van Stijn heeft honger
5
De eerste vakantiedag
6
Duur van de taak: 5 min.
VAKANTIEPARK DURBUY U hebt een huisje gehuurd in vakantiepark Durbuy. De eerste dag is een pechdag. Er gaat van alles kapot. Gelukkig bent u verzekerd. U gaat naar de receptie. Voorbereiding - U hebt 1 minuut om het gesprek voor te bereiden. - Bekijk de tekeningen op de volgende pagina. Kijk goed wat er allemaal kapot is. - Lees de regels ‘Wat te doen bij schade’ hieronder.
Gesprek - Vertel aan de receptiemedewerker wat er allemaal is gebeurd. Meld alle schade. - Beantwoord de vragen van de medewerker. - Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren.
Wat te doen bij schade 1. Als u in het huisje komt, kijk dan of alles in orde is. 2. Als iets kapot is, meldt u dat zo snel mogelijk bij de receptie. 3. We zorgen ervoor dat de schade zo snel mogelijk wordt hersteld. 4. Schade die u zelf veroorzaakt, moet u of uw verzekering betalen. Huisregels Vakantiepark Durbuy
PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID –
7
A2
Boodschappen doen
Duur van de taak: 6 minuten U logeert bij een vriend(in). U gaat boodschappen doen voor het avondeten. U gaat met de fiets. Er gebeuren allerlei dingen. Als u thuiskomt, vertelt u alles aan uw vriend(in). Voorbereiding - Kijk naar de tekening hieronder en op de volgende pagina. Op de tekening ziet u wat er is gebeurd. - U hebt 2 minuten om het gesprek voor te bereiden. Gesprek - Vertel wat u allemaal hebt meegemaakt. - Vertel iets over elke tekening. - Beantwoord de vragen van uw vriend(in). - Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren. Let op! U mag tijdens het gesprek naar de tekeningen kijken. U mag de antwoorden op de vragen van uw vriend(in) zelf bedenken.
1
PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID – A2
8
2
4
PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID A2
9
3
5
Duur van de taak: 5 min.
Vrienden van het Nederlands In uw buurt is er een vriendenkring voor mensen die Nederlands spreken en elkaar regelmatig willen ontmoeten. De vriendenkring heet `Vrienden van het Nederlands.' U telefoneert naar de voorzitter voor meer informatie. Voorbereiding - Bekijk uw vragenlijstje hieronder - U hebt 1 minuut om het gesprek voor te bereiden - U mag aantekeningen in losse woorden maken om tijdens het gesprek te gebruiken. Gesprek - Vertel waarom u belt. - Vraag informatie over de vriendenkring (vraag alles wat in het vragenlijstje staat). - Beantwoord de vragen van de voorzitter. - Zeg dat u lid wilt worden. - Het gesprek zal ongeveer 4 minuten duren.
Uw vragenlijstje: Ik wil minstens weten: -
Hoe vaak bijeenkomst? Welke activiteit? Kost? Voorwaarden lidmaatschap?
Als het kan, wil ik graag lid worden.
10
Duur van de taak: 5 minuten
Presentatie Tuinmeubelen U bent verkoper bij een tuinmeubelenfabrikant. U staat op een woonbeurs met modellen van de nieuwste tuinmeubelen. U presenteert de nieuwe tuinmeubelen aan een publiek van potentiële kopers. Voorbereiding: - Bekijk de vier tuinmeubelen hieronder. - U hebt twee minuten om uw presentatie voor te bereiden. - U mag aantekeningen in trefwoorden maken om tijdens de presentatie te - gebruiken. Presentatie: - Houd een goed gestructureerde presentatie van drie minuten. - Beschrijf elk tuinmeubel. - Geef minstens 2 specifieke kenmerken van elk tuinmeubel. - Zet de voordelen van de verschillende types tuinmeubelen op een rij (minstens één voordeel per tuinmeubel) - Beantwoord na uw presentatie de vragen van uw publiek Let op! U mag de antwoorden op de vragen zelf bedenken
Tuinmeubel 1:
Tuinmeubel 3:
11
Tuinmeubel 2:
Tuinmeubel 4:
Schrijfoefeningen
12
Feestje
Er is er één jarig. Dat kun je wel zien dat ben jij. Leuk om wat vrienden te vragen. Een uitnodiging versturen is weer eens wat anders dan opbellen.
Opdracht: Maak een briefje met een uitnodiging voor je verjaardag.
Tip: Geef goed aan: * welke dag je het viert, * hoe laat het feest begint, * waar het feest gevierd wordt.
13
Vandaag 's Ochtends sta je op. 's Avonds ga je naar bed. In de tijd daar tussenin, doe je veel. Je werkt. Je doet boodschappen. Je doet de afwas. Je geeft de kat eten. En zo doe je nog veel meer. Soms lijkt de dag wel om te vliegen. Zo druk heb je het. Weet jij nog wat je vandaag allemaal deed?
Opdracht: Maak een lijstje van alles wat je deed vandaag.
14
Tien jaar geleden woonde ik… Op straat kwam ik een kennis tegen. We raakten aan de praat. We hadden het over wonen. Hij vertelde, dat hij tien jaar geleden in een flat woonde. Het was een klein huis. Met twee slaapkamers en één woonkamer. Hij woonde vier hoog. Hoger kon niet. De wijk was erg nieuw. School en winkels waren er nog niet. Hij bracht de kinderen op de fiets naar school. Voor boodschappen moest hij naar de stad. De kinderen vonden het een leuke wijk. Er was veel groen en ruimte om te spelen. Hij zelf vond het er niet zo leuk. Erg saai allemaal.
Opdracht: Schrijf op hoe jij tien jaar geleden woonde. Begin je stukje met de zin: Tien jaar geleden woonde ik...
15
Roken en drinken In Nederland zijn heel veel mensen die roken. Sigaretten, sigaren, shag en pijp. Er zijn ook heel veel mensen die drinken. Bier, wijn, jenever en dergelijke. Roken en drinken is vrij duur. Er zijn mensen die zeggen: 'Maak het nog maar veel duurder. Dan gebruikt men minder alcohol en tabak. Dat is gezonder.' Een maatregel om alcohol en tabak veel duurder te maken. Ben jij het daarmee eens?
Opdracht: Schrijf een stukje waarin je jouw mening geeft. Tips: Ben je voor of tegen zo'n maatregel? Schrijf ook op waarom je voor of tegen bent.
16
Klacht Goedkoop is duurkoop. Dit wil zeggen dat veel dingen die goedkoop zijn, soms ook slechter van kwaliteit zijn. Deze dingen gaan bijvoorbeeld eerder stuk. Je moet het dan laten repareren. Of je moet iets nieuws kopen. Zo ben je achteraf toch nog duur uit. Neem nou bijvoorbeeld de volgende aanbieding van postorderbedrijf 'Variant'. Dvd-Speler 495 Euro 10 dagen op zicht. Dat leek je wel iets. Spotgoedkoop en tien dagen op zicht. Na tien dagen was de dvd-speler nog tiptop in orde. Je besloot hem te houden. Na een maand beginnen de problemen. De dvd-speler slaat af, op momenten dat jij dat niet wilt. Dit kan niet de bedoeling zijn. Opdracht: Schrijf een brief met je klacht naar postorderbedrijf 'Variant'.
495-
17
Het jaar 2050 Het jaar 2050. Bijna is het zover. Hoe zal jouw leven er dan uitzien? Zal er veel veranderen ? Of misschien juist niet zo veel? Rijden we nog in dezelfde auto's? Wonen we in dezelfde huizen? Zullen we nog werken? Doen we boodschappen via de t.v.? Het is moeilijk te zeggen. Maar wel leuk om over te fantaseren.
Opdracht: Schrijf op hoe je denkt dat het leven eruit zal zien in het jaar 2050.
18
De schilders Je vindt het volgende kaartje in de brievenbus.
Geachte bewoner(s), Wij maken u erop attent dat a.s. woensdag een van onze schilders de kozijnen van uw huis zal schilderen. Wij verzoeken u op deze dag de deuren en ramen open te zetten. Bij voorbaat dank, schildersbedrijf Peut.
'Dat zal opknappen', denk je, als je bovenstaand kaartje leest. Helaas ben je die woensdag niet thuis. Tijdens je afwezigheid wil je niet de ramen en deuren open laten staan. Opdracht: Schrijf een briefje aan het schildersbedrijf waarin je uitlegt waarom je niet op hun verzoek in kunt gaan. Geef aan wanneer je wel thuis bent.
19
Een mislukte vakantie
Beste allemaal, Hier Frans en Janny vanuit Costa del Sol Het is geweldig hier. Over het weer hebben we niets te klagen. De hele dag liggen we onder de snikhete zon aan het strand. ’s Avonds zoeken we een leuk klein eethuisje. Lekker dat ’t eten hier is! Jammer, dat jullie hier niet zijn! Groetjes, Frans en Janny
De meeste vakanties zijn vrolijk. De meeste vakantiekaartjes zijn ook vrolijk. Toch kun je je voorstellen dat een vakantie eens helemaal mislukt. Als je bestolen wordt. Als je alleen maar regen hebt. Als je onder de kwallenbeten zit. Als de camping naast een discotheek is. Als... Het is teveel om op te noemen wat er allemaal mis kan gaan. Opdracht: Bedenk een mislukte vakantie. Schrijf over deze vakantie een kaartje.
20
Te hoge huur
Beste bewoner, Met ingang van 1 juni gaat de huur omhoog, In plaats van 3 2 0 e u r o , betaalt u voortaan 3 3 0 e u r o . Het spijt ons uw huur te moeten verhogen. Bezwaren tegen de verhoging dient u schriftelijk in te dienen. Hoogachtend, J. J. Vraagstra.
Ja hoor, alweer de huur omhoog. Zijn ze gek geworden? Laat ze hier eerst maar eens de boel komen opknappen! Je hebt al vaker geklaagd. Je huis is er niet best aan toe. Het dak lekt. De kozijnen zijn rot. De badkamer is uit het jaar nul. Zo is er nog wel meer te noemen.
Opdracht: Schrijf een briefje aan de woningbouwvereniging. Vertel dat je de verhoging niet betaalt.
Tips: - Schrijf waarom je niet betaalt. - Je wilt wel betalen, maar niet voordat jouw huis weer in orde is. - Vraag of ze langskomen, ze kunnen dan zelf zien in welke slechte staat jouw huis verkeert.
21
------ Leesoefeningen ----12345678910-
22
Dansparade, A2 Te warm!, A2 Hotelzoeker, A2 Beenruimte naar Singapore, A2 (lezen en schrijven) Ziekte van Lyme, B1 Dure wiet in apotheek, B1 Herken de wandelaar, B1 Keizerman, B1 Dag van de architectuur, B1 Abonnement, B1
Dansparade U gaat naar een dansfeest in Rotterdam. U logeert bij uw vriend Hugo. Hij woont aan de Westzeedijk. U wilt wat dingen weten over het feest en het vervoer van en naar het feest. U leest een folder van het vervoerbedrijf van Rotterdam, RET. Opdracht: Lees de folder Lees de 4 vragen Omcirkel bij iedere vraag het juiste antwoord Let op! Er is steeds maar 1 juist antwoord mogelijk.
Folder RET Nieuwe route voor FWD Dansparade Rotterdam is deze zomer weer het middelpunt van verschillende danssoorten. DJ's komen samen tijdens de FWD Dansparade met de beste muziek. Door de nieuwe locatie van het eindfeest en de werkzaamheden aan de Nieuwe Binnenweg, wijkt de route iets af in vergelijking met vorige jaren, Om 12.00 uur trekt de parade vanaf de Coolsingel door de Witte de Withstraat, de Westersingel en het Vasteland over de Erasmusbrug. Rond 17.00 uur komen de wagens weer samen voor het eindfeest op het 3e Katendrechtse hoofd. Tico Aremal Het eindfeest duurt tot 23.00 uur en kost 10 euro. Op de pier zorgt vuurwerk voor een mooie lichtshow. Afsluiter is Tico Aremal, gekozen tot de beste trance DJ van Argentinië. Kaartjes voor het eindfeest zijn enkel te koop bij het VVV-kantoor op de Beurs, niet op de feestlocatie zelf. Wie al in de parade wil meelopen, kan het best gebruik maken van de metro van de RET. Vanuit metrostations Beurs, Eendrachtsplein, Leuvehaven en Wilhelminaplein zit je meteen midden in het dansfeest. Wie liever meteen aan het eindfeest begint, pakt de metro naar station Rijnhaven. Een aantal tramlijnen rijdt vanwege de Dansparade een andere route. Zie de achterzijde voor omleidingen. RET Weekendkaart Met de handige RET Weekendkaart reizen bezoekers snel en voordelig naar elke gewenste plaats op de route. Met deze kaart kun je voor slechts 3 euro 60 de hele dag onbeperkt reizen met alle lijnen van de RET. De weekendkaart is verkrijgbaar bij RET Klantenservice aan de Coolsingel, alle RET Verkoop & Informatiepunten en bij de trambestuurder. Met de RET blijf je de parade altijd een stap voor.
23
Achterzijde folder RET Omleidingen RET tramlijnen Trams - Lijn 1: 11.3045.45 u. van Centraal Station (CS) via Weena, Hofplein, Pompenburg, Nieuwe Binnenweg, Oostplein - Lijn 3: 11.30-15.45 u. Pompenburg, Hofplein, Weena, CS – - Lijn 5: 10.0044.00 u. van Erasmusbrug naar Vasteland, Westzeedijk en Droogleever Fortuynplein. Lijn 5 rijdt niet tussen 14.00-18.00 u. - Lijn 23: 13.30-16.30 u. Schiebroek-CS
1. U wilt met de tram naar het huis van Hugo. Wanneer kunt u niet met de tram bij zijn huis komen? A. tussen 10.00 en 14.00 u B. tussen 11.30 en 15.45 u C. tussen 13.30 en 16.30 u D. tussen 14.00 en 18.00 u
2. U wilt het liefst meteen naar het eindfeest. Waar is het en hoe komt u daar? A. aan de Nieuwe Binnenweg - met de metro naar station Beurs B. op het 3e Katendrechtse hoofd - met Lijn 23 C. op het 3e Katendrechtse hoofd - met de metro naar station Rijnhaven D. aan de Nieuwe Binnenweg - met Lijn 1
3. Hoe laat begint het eindfeest? A B C D
om 12.00 u om 17.00 u om 20.00 u om 23.00 u
4. U wilt een kaartje voor het eindfeest kopen. Waar is dat te koop? A B C D
24
op de feestlocatie zelf bij RET Klantenservice aan de Coolsingel bij het VVV-kantoor op de Beurs bij alle RET Verkoop & Informatiepunten
20 minuten
Te warm!- informatie lezen Je werkt in het magazijn van uitgeverij Dijkman in Utrecht. Je moet daar boeken inpakken en verzenden. Deze zomer is het soms heel warm op je werkplek. Meneer Dijkman, de directeur, wil daar iets aan doen. Het bedrijf gaat over twee jaar verhuizen naar een nieuw gebouw. Je wilt weten wat meneer Dijkman kan en moet doen. Daarom lees je informatie van de vakbond over werken in de warmte.
Lees de informatie ´Werken in de warmte´ hieronder.
Lees de 5 meerkeuzevragen op de volgende pagina.
Omcirkel bij iedere vraag het juiste antwoord.
Let op! Er is telkens maar een antwoord goed!
Informatie van de vakbond
Werken in de warmte Een te warme werkplek is niet alleen slecht voor de gezondheid van de werknemer. Het is ook slecht voor het bedrijf. Want werknemers die het te warm hebben, presteren minder. Daarom kan de werkgever er beter voor zorgen dat zijn werknemers het niet te warm hebben. Dat geldt niet alleen voor werknemers die binnen werken, maar ook voor werknemers die buiten werken. Een werkgever moet maatregelen nemen als het op de werkplek te warm wordt. Hij moet maatregelen nemen als de temperatuur stijgt. Bijvoorbeeld als de temperatuur stijgt: boven 30 graden bij (zittend) kantoorwerk boven 28 graden bij licht ander werk, zoals het werk van winkelbediende boven 26 graden bij zwaar werk, zoals magazijnwerk boven 25 graden bij zeer zwaar werk, zoals het werk van een stukadoor. Hoe kan een werkgever ervoor zorgen dat het niet te warm wordt? Hij kan zorgen voor: een goed geïsoleerd gebouw een goede koelinstallatie een installatie die de lucht ververst automatische zonneschermen zonwerend glas. Dit zijn maatregelen die veel geld kosten voor de werkgever. Soms kan of wil een bedrijf deze kosten niet maken. Bijvoorbeeld, omdat het bedrijf met verlies draait. Of omdat het bedrijf over niet al te lange tijd naar een nieuw pand gaat. Dan kan de werkgever goedkopere maatregelen nemen, zoals: korter laten werken niet te lang achter elkaar door laten werken extra laten pauzeren, in koele ruimtes aangepaste bedrijfskleding geven zorgen voor extra ventilatie veel laten drinken en bijvoorbeeld sportdrank geven airco huren. Als werknemers veel buiten werken, worden zij blootgesteld aan UV-licht. Dit vergroot de kans op huidziektes. Een werkgever moet er in dat geval voor zorgen dat zijn werknemers hun huid zoveel mogelijk bedekken met kleding. En dat ze niet-bedekte huid insmeren met zonnebrandcrème.
25
5 meerkeuzevragen 1
Waarom is een te warme werkplek vooral slecht voor het bedrijf?
Omdat werknemers dan: A meer drinken. B slechter werken. C veel naar buiten gaan. D zich vaker insmeren.
2
Wanneer moet meneer Dijkman maatregelen nemen voor het magazijn?
Als de temperatuur op je werkplek stijgt boven: A 25 graden. B 26 graden. C 28 graden. D 30 graden.
3
De uitgeverij wil zo min mogelijk kosten maken. Hoe kan Dijkman er voor zorgen dat het niet te warm wordt op de werkplek, met weinig kosten?
Dijkman kan zorgen voor: A automatische zonneschermen. B een goed geïsoleerd gebouw. C extra ventilatie. D zonwerend glas.
4
Er is in de zomer altijd veel werk te doen in het magazijn. De studieboeken voor het nieuwe jaar moeten worden verzonden. Welke goedkope maatregel is voor jouw werkgever daarom de beste?
A B C D
airco huren korter laten werken extra laten pauzeren in koele ruimtes zo kort mogelijk achter elkaar laten werken
5
Werknemers die 's zomers buiten werken, moeten op hun kleding letten. Waarop moeten zij vooral letten?
A B C D
Dat hun kleding zoveel mogelijk de huid bedekt. Dat ze een hoed of pet tegen de zon dragen. Dat ze kleding in lichte kleuren dragen. Dat ze zo weinig mogelijk kleding aan hebben.
26
Duur van de taak: 10 minuten
Hotelzoeker U gaat binnenkort samen met een Belgische vriend en zijn gezin een week naar Amsterdam. U hebt uw vriend beloofd dat u via het internet een hotel zult zoeken. U hebt uw vriend via e-mail gevraagd naar zijn wensen over een hotel.
Lees de e-mail van u vriend hieronder. Op pagina 2 ziet u de internetpagina waar u een hotel kunt zoeken. o Zet op de internetpagina een kruisje voor alle onderdelen die uw vriend en zijn familie belangrijk vinden.
Van: Stijn [
[email protected]] Verzonden: woensdag 31 maart 2010 11:19 Onderwerp: hotel Amsterdam: onze wensen Hoi! Alles goed? Hier alles okay. Wel wat druk op het werk; dus ik kijk erg uit naar ons verblijf in Amsterdam. Was het maar vast maart! Leuk dat jij een hotel wilt zoeken via het internet. Ik heb wel een paar wensen waar je op kunt letten als je een hotel zoekt. Ik zou graag in een hotel logeren in het hartje van Amsterdam. Dat is makkelijk. Dan zitten we overal dichtbij. Ik heb gehoord dat het in Amsterdam erg moeilijk is om een parkeerplaats te vinden. Het zou handig zijn als we onze auto tijdens ons verblijf van een week bij het hotel kunnen laten staan. Met de kinderen erbij zal het wat moeilijker zijn om 's avonds laat op stap te gaan. Het zou leuk zijn als we 's avonds in het hotel nog wat kunnen bijpraten bij een biertje (aan de bar). Ik hoop dat er in het hotel voor de kinderen ook wat te beleven valt. Ze zwemmen en tennissen heel graag. En alsjeblieft geen televisie op de kamer: ze kijken thuis al meer dan genoeg televisie. Ik heb op het werk gezegd dat ze in noodgevallen naar het hotel kunnen bellen. Het zou makkelijk zijn als ik een telefoon op de kamer heb. Mijn vrouw vindt de Nederlandse fietsen echt geweldig. Ze vroeg of het niet mogelijk is om ook eens een fietstochtje te maken door Amsterdam. 0, ja, mijn vrouw heeft liever een douche dan een bad. Het bad in ons vorige hotel in Nederland was namelijk niet zo netjes. Daar hadden we trouwens ook wat last van nachtlawaai. Onze buren hadden hun honden meegenomen en die hebben de hele nacht zitten blaffen. Bovendien is onze jongste allergisch voor sommige dieren. Ze krijgt er huiduitslag van. Zo, dat was het. Ik hoop dat je een leuk hotel vindt. Laat je iets weten als je iets gevonden hebt? Tot gauw!
27
www.hotelzoeker.nl de snelste weg naar het hotel van uw dromen!
KIES EEN (GEOGRAFISCHE) LOCATIE Plaats: Ligging:
Amsterdam O landelijk O bij luchthaven O bij / in het bos
O in het centrum O bij rivier / kanaal O bij de heide
O buiten centrum
O bij strand / zee O bij / in de duinen
KIES EEN PERIODE Periode:
Hoogseizoen (mei t.e.m. september) Laagseizoen (oktober t.e.m. april)
Duur van verblijf: KIES AANVULLENDE ZOEKCRITERIA Faciliteiten:
o bar / café o dieetmaaltijd o parkeerplaats o kluis(jes) / safe o tuin
Kamerfaciliteiten:
o airconditioning o internetfaciliteiten o radio
Recreatie:
Bepaling:
o fietsverhuur o paardrijden o sportterrein o Turks stoombad
o bruidskamer / -suite o balkon o roomservice o lift o restaurant o bad o kluis o televisie
o fitnessruimte o sauna o televisiesalon o watersport
o douche o telefoon
o golfbaan o speeltuin o tennisbaan o zwembad
o huisdieren toegestaan o huisdieren na overleg o huisdieren niet toegelaten Zoeken
PROFIEL TOERISTISCHE EN INFORMELE TAALVAARDIGHEID – A2
28
3 0 minuten Beenruimte naar Singapore
U bent René en woont voor de periode van 2 jaar in Nederland. U hebt werk als administratief medewerker. Uw baas Olav heeft een memo voor u op uw bureau gelegd en een tabel uit de krant. Nadat u het memo heeft gelezen, heeft u op internet informatie gevonden. Lees de memo van Olav op de volgende bladzijde. Lees de tabel uit de krant op de volgende bladzijde. Lees de informatie van internet die u heeft gevonden op de bladzijde erna. Schrijf een memo terug aan uw baas met de gevraagde informatie.
29
Memo van Olav
Aart
René
Van:
Olav
CC: Datum:
13-05-03
Betreft
Boeking vlucht Singapore
Hi René, Op 20 mei wil ik naar Singapore vliegen en op 4 juni weer terug naar Amsterdam. Ik wil economy klasse vliegen, maar wel aardig wat beenruimte hebben (Anders komt zo 'n lange slungel als ik verkreukeld aan.) Kun je ervoor zorgen dat ik vanmiddag een memo krijg met alle vluchten die voor mij (en mijn benen) geschikt zijn en die op 20 mei en 4 juni beschikbaar zijn? Graag ook de prijzen erbij + wat volgens jou de beste keuze is en waarom. Alvast bedankt.
NB. Ik las een stukje in de krant over beenruimte in vliegtuigen en heb de tabel uitgeknipt. Je hebt er vast wel wat aan.
Tabel
Topvijf van beenruimte in vliegtuigen Minste beenruimte economy class 1. Easy Jet 2. Basiqair 3. Transavia 4. KLM (Boeing 767) 5. Martinair/Alitalia (MD-80)
Meeste beenruimte 74 cm economy 1. EVA Air 74 cm 74 cm 75 cm 76 cm
2. Malaysian 3. Garuda Indonesia 4. Singapore Airlines (B777) 5. Air France (lange afstand)
Gemeten in afstand van leuning stoel tot zelfde punt op andere stoel
30
class 86,4 cm 86,4 cm 84,0 cm 84,0 cm 81,0 tot 86 cm
Overzicht 13-05-03 Vliegwinkel Prijzen met resultaat van beschikbaarheid Hieronder volgt een overzicht van prijzen met resultaat van beschikbaarheid in de Economy/Touristklasse voor een retourvlucht, Heenreis vanaf Amsterdam naar Singapore op 20-05-2003 Terugreis vanaf Singapore naar Amsterdam op 04-06-2003 € p.p. LuchtvaartDatum Vertrek AanOver- Beschikmaatschappij komst stap baar Turkish Airlines Maatschappij € 559,00 Heen: TK1952 20-05-2003 12:20 15:20 1 Ja Terug: TK61 04-06-2003 22:30 11:20 1 Ja British Airways é 624.00 Heen: BA423 20-05-2003 07:40 08:00 1 Ja Terug: BA 04-06-2003 Nee British Airways € 678.00 Heen: BA427 20-05-2003 09:55 08:00 1 Ja Terug: BA7309 04-06-2003 22:45 08:50 1 Ja Qantas € 625.00 Heen: QF3368 20-05-2003 09:55 08:00 1 Ja Terug: QF 04-06-2003 Nee Garuda Indonesia € 699,00 Heen: GA975 20-05-2003 14:30 08:55 0 Ja Terug: GA3401 04-06-2003 23:30 08:20 0 Ja Air France € 712.00 Heen: AF 1441 20-05-2003 13:20 14:15 1 Ja Terug: AF257 04-06-2003 23:00 09:05 1 Ja SAS € 719.00 Heen: SK 20-05-2003 Nee Terug: SK972 04-06-2003 22:00 09:10 1 Ja Lufthansa 15:55 1 Ja € 719.00 Heen: LH4431 20-05-2003 19:40 Terug: LH779 04-06-2003 23:05 08:40 1 Ja Swiss Airlines € 719.00 Heen: LX731 20-05-2003 18:15 18:15 1 Ja Terug: LX183 04-06-2003 21:20 08:55 1 Ja Finnair € 733.00 Heen: AY842 20-05-2003 11:55 18:15 1 Ja Terug: AY98 04-06-2003 21:50 09:50 1 Ja Singapore Airlines € 795.00 Heen: SQ23 20-05-2003 18:35 13:00 0 Ja Terug: SQ398 04-06-2003 22:20 07:10 0 Ja KLM € 805.00 Heen: KL733 20-05-2003 15:35 10:00 0 Ja Terug: KL5056 04-06-2003 23:15 08:00 0 Ja Malaysia Airlines € 854.00 Heen: MH591 20-05-2003 17:40 12:05 0 Ja Terug: MH2233 04-06-2003 22:35 07:25 Ja
31
30 minuten Ziekte van Lyme U woont sinds kort bij uw partner in Nederland. Samen met uw partner wilt u voor het komende weekend een huisje huren. U wilt veel tijd in de natuur doorbrengen. U ziet in de krant een artikel over een ziekte die door teken wordt overgebracht. Daarover wilt u meer weten. Opdracht: Lees het artikel Beantwoord de vragen. Zet steeds een kruisje bij het goede antwoord. U mag een woordenboek gebruiken.
Artikel
Aantal slachtoffers van teken in zeven jaar verdubbeld Het aantal Nederlanders dat jaarlijks de ziekte van Lyme oploopt is in zeven jaar tijd verdubbeld tot 13.000. Mensen die voor hun beroep in de natuur verblijven, lopen het meeste gevaar, samen met recreatieve natuurliefhebbers. Dit blijkt uit een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Landbouwuniversiteit Wageningen. De ziekte van Lyme ontstaat door de boreliabacterie. Teken, die zich ophouden in bosrijk gebied, struiken, hoog gras en duinstreken, dragen deze bacterie bij zich. Een besmette teek bijt zich vast in de huid en zorgt voor lichte griepverschijnselen. Een grote rode vlek rond de tekenbeet wijst op een besmetting. Een snelle antibioticabehandeling voorkomt chronische aandoeningen van gewrichten en het zenuwstelsel. In het ergste geval veroorzaakt de ziekte uitstralende pijn in ledematen, uitval van gezichtsspieren, dubbel zien, neiging tot flauwvallen, hartritmestoornissen en zwellingen van gewrichten. "Mensen overlijden niet aan Lyme, maar kunnen wel ernstig invalide raken", zegt dr. Wilfrid van Pelt van het RIVM. Een landelijk onderzoek onder huisartsen in 1995 schatte het aantal gevallen van de ziekte van Lyme op 6500. Een onlangs gehouden onderzoek laat een verdubbeling zien. Duidelijke oorzaak is de toename van het aantal teken. Zo werd Nederland in de zomer van 2001 getroffen door een hardnekkige tekenplaag. Dr. Van Pelt is geschrokken van het aantal ziekenhuisopnames. In 1999 belandden 900 mensen in het ziekenhuis, terwijl dat er begin jaren negentig twee- of driehonderd waren." De grootste toename van het aantal Lymegevallen is gevonden in het zuiden van Noord-Brabant, Limburg en Noord Groningen. Dat lijkt samen te hangen met het aantal toeristische overnachtingen in deze gebieden (in 2001 drie maal zo hoog als in 1994). Regio's waar het aantal paarden sterk is toegenomen hebben ook te maken met een stijging van het aantal zieken. Nieuwe bossen in stedelijke gebieden zijn ook een risico. Teken komen het meeste voor in natuurgebieden op de Veluwe en in de duinen. Vrij naar: Erik Jonk, Metro, 18-03-03.
32
Vragen Ziekte van Lyme A U wilt zoveel mogelijk besmetting met de boreliabacterie voorkomen. 1.
Naar welk deel van Nederland kunt u dan het beste gaan?
A B C D
Friesland Groningen Limburg Noord-Brabant
2.
In welk soort terrein kunt u dan het beste gaan?
A B C D
Bossen Duinen Gebieden met kort grasland Gebieden met veel struikgewas
3.
Welke sport kunt u dan beter niet uitoefenen tijdens het weekend weg?
A B C D
Paardrijden Tennissen Voetballen Zwemmen
B U wilt snel actie kunnen ondernemen als u besmet bent met de boreliabacterie. 4. A B C D
Wat zijn de allereerste aanwijzingen waarop u moet letten? dubbel zien en flauwvallen griepsymptomen en rode vlek hartritmestoornissen uitval gezichtsspieren
C U wilt weten wat er aan een eventuele besmetting gedaan kan worden. 5.
Wat kan de dokter doen aan de ziekte van Lyme in een vroeg stadium?
A Antibiotica geven. B De teek verwijderen met een pincet. C De tekenplek ontsmetten met jodium. D Niets, want er is geen geneesmiddel tegen.
6.
Wat kan de slechtste afloop van de ziekte zijn?
A Je kunt er aan overlijden. B Je kunt tijdelijk invalide raken. C Je kunt voor altijd invalide blijven. D Je wordt na een ziekteproces van jaren uiteindelijk beter.
CNaVTINederlandse Taalunie
33
Opdracht U woont voor een tijdje in Nederland. U hebt gehoord dat in Nederland drugs voor medische doeleinden wordt gebruikt. U wilt daar graag meer over weten. U ziet een artikel in de krant over wiet, ook wel cannabis of marihuana genoemd.
Lees het krantenartikel en de meerkeuzevragen. Omcirkel het juiste antwoord bij de vragen.
U hebt hiervoor 20 minuten de tijd. U mag een woordenboek gebruiken. DURE WIET IN APOTHEEK (Door een van onze redacteuren)
ROTTERDAM, 1 SEPT. Vandaag is voor het eerst marihuana voor medisch gebruik (medicinale cannabis) op recept verkrijgbaar in Nederlandse apotheken. Nederland is het eerste land waar dat kan. Mensen met de spierziekte multiple sclerose (MS), kanker, hiv, of aids hoeven niet meer naar de coffeeshop, als zij cannabis willen gebruiken voor bestrijding van pijn en misselijkheid. Dat geldt ook voor mensen met het syndroom van Gilles de la Tourette of mensen met langdurige pijn die zijn oorzaak heeft in het zenuwstelsel. Het ministerie van Volksgezondheid (VWS) verwacht aanvankelijk 4.000 tot 7.000 gebruikers. In de toekomst kunnen dat er 15.000 worden, verwacht VWS. Zodra de werking van de medicinale cannabis bij andere aandoeningen positief blijkt, kunnen ook mensen met die aandoeningen in de toekomst in aanmerking komen voor cannabisverstrekking door de apothekers. Het is nog onduidelijk of cannabis in het ziekenfondspakket komt. Het Rijk heeft twee bedrijven aangewezen als officiële leveranciers van cannabis. James Burton is directeur van de stichting Institute of Medical Marijuana (SIMM), een van de twee bedrijven die het middel gaat verstrekken. Zijn bedrijf is gevestigd in een kassencomplex in het Zuid-Hollandse Westland. Zijn product, SIMM 18, gaat bij de apotheek 44 euro voor vijf gram kosten. De iets zwaardere soort Bedrocan, van de gelijknamige andere kweker, komt op 50 euro per 5 gram. In de apotheek is cannabis een stuk duurder dan in de coffeeshop, waar vijf gram zo'n zes tot acht euro kost. Maar deze producten zijn dan ook gekweekt volgens 'vijf boeken' aan richtlijnen, zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen, zegt Burton. "in de coffeeshop weten patiënten niet wat ze krijgen. Het kan goed spul zijn, maar ook beroerd. Als een jongere een slecht jointje rookt, krijgt hij hoofdpijn of wordt hij misselijk. Voor ernstig zieke patiënten is dat funest." De veiligste toediening is het drinken van cannabisthee (één gram cannabis laten meekoken in één liter water en daar dagelijks een kopje van drinken). Roken van cannabis wordt afgeraden, wegens het gevaar op longkanker. Burton: "Sommige gebruikers sprenkelen wat over hun spaghetti." Het is ook mogelijk de cannabis te inhaleren met een verdamper. (bron: NRC HANDELSBLAD)
34
Vragen Omcirkel het goede antwoord bij de meerkeuzevragen
1. Volgens de eerste alinea van het artikel is Nederland het eerste land waar marihuana voor medische doeleinden wordt gebruikt. Is dit waar of niet waar? a) waar b) niet waar
2. Medicinale cannabis is een middel tegen pijn en misselijkheid. is dit waar of niet waar? a) b)
waar niet waar
3. Aan wie kan medicinale cannabis sinds 1 september op recept verstrekt worden? a) Aan iedereen die regelmatig last heeft van pijn en misselijkheid, waarvan de oorzaak onbekend is. b) Aan mensen met MS, kanker, hiv, aids, het syndroom van Gilles de la Tourette en langdurige pijn die zijn oorzaak heeft in het zenuwstelsel. c) Aan patiënten die toestemming hebben gekregen van hun ziekenfonds.
4. Medicinale cannabis kan in de toekomst ook op recept verstrekt worden aan mensen die lijden aan ziekten waarbij de positieve werking van medicinale cannabis bekend is. Is dit waar of niet waar? a) waar b) niet waar
5. SIMM en Bedrocan zijn de namen van de twee bedrijven die het Rijk heeft aangewezen als leverancier van cannabis. Is dit waar of niet waar? a) waar b) niet waar
6. Waarom is cannabis in de apotheek veel duurder dan in de coffeeshop? a) Omdat de coffeeshopproducten zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn gekweekt. b) Omdat coffeeshophouders de cannabis zelf kweken. c) Omdat de in de apotheek verkrijgbare cannabis volgens de richtlijnen en zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen is gekweekt. 7.De cannabis die je in een coffeeshop kunt kopen, is over het algemeen beter van kwaliteit dan de cannabis die in de apotheek verkrijgbaar is. Is dit waar of niet waar? a) waar b) niet waar
35
8. Welke toedieningen van cannabis zijn volgens het artikel mogelijk? a) Drinken, eten, roken, inhaleren met een verdamper b) Drinken, eten, injecteren, inhaleren met een verdamper c) Drinken, eten, pillen slikken, inhaleren met een verdamper 9. Hoe kan medicinale cannabis het best toegediend worden? a) b) c)
36
Door inhaleren met een verdamper Door een kopje cannabisthee per dag te drinken Door cannabis over de spaghetti te sprenkelen
Opdracht U woont voor een tijdje in Nederland. U hebt Nederlandse vrienden die graag wandelen. U wilt meer over hun hobby weten en ziet een krantenartikel over wandelen.
Lees het krantenartikel en de meerkeuzevragen. Omcirkel het juiste antwoord bij de vragen.
U hebt hiervoor 20 minuten de tijd. U mag een woordenboek gebruiken.
HERKEN DE WANDELAAR Bijna heel Nederland wandelt. Waarom? De wandelaar ontrafeld.
(uit: N R C
HAN DE LSB LAD,
24
mei 2003)
Het is nog niet zo lang geleden dat het alleen iets was voor mensen van boven de vijftig: wandelen, dat deed je hooguit op zondagmiddag met je ouders, uit liefde of verveling, en meestal onder protest. Maar nu doet iederéén het. Jong en oud, blond en grijs, mensen die altijd al van de natuur hielden, in al haar facetten, maar ook mensen die je vroeger het café niet uit kreeg. Er zijn zo'n tien miljoen mensen in Nederland die regelmatig wandelen, schat het ministerie van Landbouw. Het NIPO karakteriseert hen als hoog opgeleide, goedverdienende stadsbewoners die kwaliteitskranten lezen. En het CBS voegt eraan toe dat het er steeds meer worden. Wandelen is besmettelijk. "Wandel jij ook al? Het lijkt wel een ziekte", sprak onlangs een wandelende bekende. Wandelen is natuurlijk nooit weggeweest, maar nu is het alomtegenwoordig. Bijna elke krant heeft een wandelrubriek en er zijn steeds meer websites met wandelroutes, foto's en ervaringen. (....) Wat is dat dan toch met dat wandelen? (...) We krijgen het steeds druk-druk-drukker, stress, geen tijd meer voor onszelf, we lopen onszelf voorbij en een wandeling brengt rust en ruimte, daar gaat je hoofd van open. (...) We zijn te dik, we willen bewegen, maar we willen ons liever niet teveel vastleggen en eigenlijk ook niet héél erg inspannen, dus gaan we maar wandelen, dat kan altijd en je hoort vaak dat het zo gezond is. Avontuurlijke, actieve, verre vakanties zijn "in", dus willen mensen thuis een beetje trainen hoeveel ze op een dag kunnen lopen. Er komen steeds meer outdoor winkels, met mooie wandelspullen erin, en die willen mensen hebben en aantrekken en gebruiken. Aan de andere kant zijn we al dat materialistische gedoe ook wel een beetje zat en willen we terug naar de natuur - bijvoorbeeld door erin te wandelen. Zo heeft iedereen wel een reden om te wandelen. En als u het nu nog niet doet, als u nog zo'n echte ouderwetse stadsmus bent die het liefst de krant leest in een grand café, met uw mobieltje op tafel, dan begint u er binnenkort wel mee. Als u tenminste uw vrienden ooit nog wilt spreken. Want die lopen ergens, en op veel wandelpaden heb je geen bereik. Wandelen is sowieso steeds meer een sociaal gebeuren, een zich voortbewegend feestje overdag. Het Pieterpad, Nederlands bekendste Lange Afstand Wandelpad, slibt hartstikke dicht. "Ben jij nieuw hier?", kreeg Wessel Zweers, redacteur en ontwerper van www.tweevoeter.nl (Nederlands grootste wandelsite) er eens te horen. En omdat we steeds jonger gaan wandelen en steeds later kinderen krijgen, is het wandelen met kinderen sterk in opkomst (en daarmee de draagzakken- en terreinkinderwagenindustrie). Ook het wandelen met de hond (in speciale "losloopgebieden".er zijn boekjes waar die instaan) schijnt toe te nemen. En daarmee begint het moderne wandelen alweer aardig te lijken op de klassieke zondagmiddagwandelingmet-de-ouders die we vroeger zo haatten.
37
Vragen Omcirkel het goede antwoord bij de meerkeuzevragen 1. Het aantal Nederlanders dat regelmatig wandelt, is de laatste jaren sterk toegenomen a) waar b) niet waar 2. Het CBS verwacht dat in de nabije toekomst het aantal Nederlanders dat regelmatig wandelt…. a) Toeneemt b) onveranderd blijft c) afneemt 3. Wat vraagt wandelen van je volgens de tekst? a) Zeer veel inspanning b) Veel inspanning c) Weinig inspanning 4. Eén van de redenen waarom mensen volgens de tekst wandelen is dat… a) Er steeds meer outdoor winkels komen b) Wandelen nauwelijks iets kost c) Ze door te wandelen weer in contact komen met de natuur 5. Een ouderwetse stadsmus is volgens de tekst iemand die… a) De stad niet uitgaat b) Niet van feesten houdt c) Geen mobiele telefoon gebruikt 6. Waarom heb je kans dat je vrienden die graag wandelen niet meer spreekt, als je zelf niet wandelt? a) Omdat je ze op wandelpaden vaak niet op hun mobiele telefoon kunt bereiken b) omdat het verboden is op wandelingen een mobiele telefoon mee te nemen c) omdat ze weigeren om tijdens hun wandeling hun mobiele telefoon aan te zetten. 7. Het Pieterpad slibt dicht, omdat… a) Mensen zich te feestelijk gedragen b) Wandelen een sociaal gebeuren is geworden c) Mensen steeds jonger gaan wandelen 8. De draagzakken- en terreinkinderwagenindustrie is de laatste jaren sterk in opkomst omdat steeds meer mensen met kinderen gaan wandelen. Is dit waar of niet waar? a) waar b) niet waar
38
15 minuten U bent geïnteresseerd in de films van regisseur Karel Keizerman. Karel Keizerman heeft net een nieuwe film uit. U leest in een Nederlands tijdschrift een interview met de regisseur over zijn nieuwste film “het lot”. Lees eerst de vragen. Zoek de antwoorden in de tekst. Beantwoord de vragen. Vragen 1. De nieuwste film van Keizerman 'Het Lot' liet lang op zich wachten, omdat A B C
één van de acteurs uit de film stierf tijdens de opnames. Keizerman na 'De schreeuw' nodig toe was aan rust. sommige scènes uit de film op de Noordpool werden gefilmd. 2. Wat voor soort film is 'Het Lot' ?
A B C
een actiefilm. een drama. een komische film. 3. Wat is de verhaallijn van de film 'Het Lot'?
A B C
Annick denkt gelukkig te worden als ze haar droom waar maakt, maar dat valt tegen. Annick verliest haar baan als kleuterjuf en besluit om samen met Simon een film te gaan maken. Annick wil graag eens in een film spelen maar durft daartoe geen stappen te ondernemen. 4. Waarom heeft Keizerman gekozen voor de titel 'Het lot'?
A B C
Het is de vertaling van de titel van een buitenlandse film die hij goed vond. Hij houdt ervan om korte, veelzeggende titels voor zijn films te kiezen. Hij wilde een mysterieuze titel die mensen meteen aan het denken zet. 5. is de film 'Het Lot' een succes in Nederland?
A B C
Dat weten we nog niet. Ja, de film is een groot succes. Ja, de winst is 11 miljoen euro.
39
KEEIZERMAN VERTELT EXCLUSIEF AAN –UIT EN THUIS- OVER ZIJN NIEUWSTE FILM. Karel Keizerman werd in 1998 uitgeroepen tot beste Nederlandse regisseur; hij kreeg onderscheidingen voor zijn werk en boekte ook in het buitenland succes. Lange tijd was het stil rond hem en zijn werk, maar na een lange rustpauze is hij weer helemaal terug. In een bruine kroeg in Amsterdam ontmoette Manja De Nijs de bekende regisseur/ filmmaker Karel Keizerman. Zij praat met hem over zijn nieuwste film: ‘Het Lot’. Hoe komt het dat we zo lang niets van u gehoord hebben? Het is inmiddels vier jaar geleden dat uw vorige film ‘De schreeuw’ in de bioscopen draaide. Is het alweer vier jaar geleden? De tijd gaat echt snel. Tja, ik had even een pauze ingelast om mijn batterij weer op te kunnen laden. Het maken va ‘De schreeuw’ had me erg veel energie gekost; het draaien van die film was erg zwaar. Een deel van die film is op de Noordpool gefilmd, en ik kan je verzekeren dat daar film technisch heel wat bij komt kijken. Tijdens het filmen kreeg ik ook nog een paar persoonlijke tegenslagen te verwerken. Hans Koster, een goede vriend van mij, overleed aan een hersenentumor en twee maanden later liep mijn huwelijk op te klippen. Ik voelde me niet echt lekker in mijn vel en verschool mijzelf achter mijn werk. Dat heb ik achteraf geweten, toen de film klaar was, stortte ik in; ik was helemaal op. Het werd mij allemaal te veel, zowel geestelijk als lichamelijk. Ik heb toen besloten om het even kalm aan te doen en wat tijd voor mezelf te nemen. Het eerste half jaar heb ik doorgebracht in mijn buitenverblijf in de Provence, Frankrijk. Daar heb ik de eerste tijd echt helemaal niks gedaan, heerlijk! Maar lang stil zitten kan ik niet, na een tijdje kwam toch weer de werker in mij naar boven en kwam ook de inspiratie weer langzaam maar zeker terug. Toen begon ik te schrijven aan het script voor ‘Het Lot’. We hebben er lang op moeten wachten, maar overdrijf ik als ik zeg dat het wachten meer dan de moeite waard was? Dat zijn uw woorden, maar ongelijk geven kan ik u niet. Ik ben inderdaad ook zeer tevreden met het eindresultaat. Kunt u iets vertellen over uw nieuwe film? Natuurlijk, ik praat de hele dag over niets ander! Ik heb het script samen geschreven met Ralf Wouters, echt een geweldige tekstschrijver. Ik schetste hem de grote lijnen van het verhaal en hij zorgde voor de uitwerking ervan. Toen ik het volledige script voor het eerst las, was ik meteen helemaal onder de indruk. Het verhaal was nog veel mooier geworden dan ik het mij ooit had voorgesteld. De verfilming werd een uitdaging, maar ik denk dat ik mag zeggen dat wij erin geslaagd zijn om een prachtig verhaal om te toveren tot een fantastisch mooie film. Er zit deze keer geen humor in, het is ook geen actiefilm. Nederland heeft een lange traditie van actiefilms en in Nederland worden ook veel goede actiefilms gemaakt, maar persoonlijk houd ik niet zo van actiefilms. Waarover de film precies gaat, dat kan ik zo een twee drie niet zeggen. Het verhaal gaat over Annick. Annick is een plattelandsmeisje. Ze werkt als kleuterjuf in de plaatselijke dorpsschool. Ze doet haar werk graag, maar echt gelukkig is ze niet. Annick heeft een droom, ze wil actrice worden. Op een dag ontmoet ze Simon, een filmmaker uit de grote stad. Hij vindt dat Annick haar droom moet waarmaken, en haalt haar over om alles achter te laten en met hem mee te gaan. Al snel blijkt dat het leven in de grote stad niet overeenstemt met het mooie plaatje dat Annick in haar hoofd had. Het wordt een zware overlevingsstrijd met rampzalige en tragisch einde. De centrale thema’s uit de film zijn liefde, hoop, doorzettingsvermogen, maar zeker ook verdriet, pijn en twijfel. Het gaat over je gevoel volgen, je dromen waarmaken en alles wat daarbij komt kijken. Uw nieuwe film heet ‘Het lot’. Vanwaar deze titel? We zochten een bondige, krachtige titel, die inhoudelijk aansloot bij het verhaal. Daar ben ik trouwens bij al mijn films wel voorstander van. Ik denk dat we met ‘Het lot’ wel voldoen aan die criteria. Bovendien is het een titel die zich makkelijk laat vertalen, denk maar aan ‘Destiny’, of ‘Le destin’, en dat is zeker niet onbelangrijk aangezien ik ook buitenlandse ambities heb. Goed, dat is duidelijk. Het maken van de film heeft vrij lang geduurd, hoe kwam dat? Het heeft in totaal drie jaar geduurd, dat is inderdaad vrij lang. Maar we wilden met een goed product naar buiten treden en ik denk dat we daar ook in geslaagd zijn. Nu is de film af, en ik denk echt dat het een groot succes zal worden. Dat is het belangrijkste. Ik verwacht een opbrengst van ongeveer dertien miljoen euro. De kosten van de film waren twee miljoen euro, dus dat betekend een winst van elf miljoen euro. Het was trouwens de hoogste tijd dat er weer eens een succesvolle Nederlandse film werd gemaakt. Bij de gasten op het premièrefeest werd de film enthousiast ontvangen. We zullen zien of de rest van Nederland er hetzelfde over denkt. Over twee weken draait de film in alle bioscopen in Nederland.
40
Dag van de Architectuur 25 minuten
U woont in Vlaanderen. Binnenkort is daar de Dag van de Architectuur. Op die dag kan je 100 opmerkelijke gebouwen bekijken. U leest dat er ook een wedstrijd bij die dag hoort. U hebt veel belangstelling voor bouwkunst en besluit aan de wedstrijd mee te doen. U leest het wetstrijdreglement. Lees het wedstrijdreglement hieronder en op de volgende pagina. Lees de 11 meerkeuzevragen op de pagina daarna. Omcirkel bij iedere meerkeuzevraag het goede antwoord. Wedstrijdreglement Prijsvraag Dag van de Architectuur
Artikel 1: opzet van de wedstrijd De wedstrijd Dag van de Architectuur 2008 wordt georganiseerd door het Vlaamse Architectuurinstituut (VAi). Deelnemers aan de wedstrijd krijgen 5 luchtfoto’s te zien. Ze moeten aangeven van welke Vlaamse stad elke foto is. Elke deelnemer moet ook raden hoeveel wedstrijdformulieren het VAi zal ontvangen. Artikel 2: prijzenpakket Deelnemers aan de wedstrijd kunnen een architectuurvlucht voor 3 personen winnen. Die helikoptervlucht vindt plaats op de Dag van de Architectuur, op zondag 14 oktober 2008. De winnaar kan dan een aantal opmerkelijke bouwwerken vanuit de lucht bekijken, samen met 2 vrienden. Per Vlaamse provincie kan telkens 1 persoon een architectuurvlucht winnen. Er zijn 5 Vlaamse provincies. In totaal kunnen dus 5 personen een vlucht winnen. De overige prijzen zijn 50 boekenpakketten. Per Vlaamse provincie krijgen 10 winnaars een boekenpakket van het VAi.
Artikel 3: bepalen van de winnaars De VAi verdeelt de goede oplossers van de fotowedstrijd over 5 groepen: voor elke provincie 1 groep. Vervolgens bekijkt het VAi per provincie welke 15 deelnemers het aantal wedstrijdformulieren het beste hebben geraden. De 5 deelnemers die het dichtst bij het goede antwoord zaten, winnen een architectuurvlucht voor 3 personen. De 10 overgebleven deelnemers winnen elk één boekenpakket, samengesteld door het VAi. Als twee deelnemers gelijk eindigen voor de 15e plaats, dan wordt het laatste boekenpakket verloot. De verloting gebeurt onder toezicht van een gerechtsdeurwaarder. Als het op zondag 14 oktober 2008 slecht weer is, kan de helikoptervlucht niet doorgaan. De winnaars krijgen dan een vlucht aangeboden op een andere datum. Artikel 4: deelname aan de wedstrijd Deelname aan deze wedstrijd houdt aanvaarding van dit reglement in. Er zijn twee manieren om deel te nemen: 1. Via het papieren wedstrijdformulier Dat kunt u ophalen bij de kraam van het VAi op de Cultuurmarkt van zondag 26 augustus. 2. Via de website www.dagvandearchitectuur.be U kunt het wedstrijdformulier van internet downloaden vanaf zondag 26 augustus.
41
Het VAi moet de ingevulde wedstrijdformulieren uiterlijk op zondag 7 oktober om 23u59 binnen hebben. Formulieren die het VAi na die tijd ontvangt, worden niet meer geregistreerd. Deze formulieren komen dus niet meer in aanmerking voor de toekenning van een prijs. Het VAi registreert slechts één wedstrijdformulier per persoon. Als het VAi toch meerdere wedstrijdformulieren van 1 persoon ontvangt, dan doet alleen het formulier mee dat het eerste binnenkomt. Werknemers van het VAi en hun familieleden kunnen niet winnen bij deze wedstrijd. Ze mogen wel deelnemen. Deelnemers die vals spelen, worden uitgesloten van het winnen van één van de prijzen, Artikel 5: bekendmaking van de winnaars Alle winnaars van de architectuurvluchten worden in de week van 8 oktober 2007 telefonisch op de hoogte gebracht. Alle winnaars van het boekenpakket worden per brief op de hoogte gebracht. Zij ontvangen het boekenpakket uiterlijk in de week van 22 oktober met de post.
11 Meerkeuzevragen 1.
Wat moet u doen bij de fotowedstrijd? Aangeven: A bij welke stad 1 luchtfoto hoort. B bij welke steden 5 luchtfoto's horen. C welk gebouw op 1 luchtfoto staat. D welke gebouwen op 5 luchtfoto's staan,
2.
De belangrijkste prijs is een helikoptervlucht, Wat gaan de winnaars tijdens de vlucht vooral bekijken? historische gebouwen moderne stadsuitbreidingen opvallende bouwwerken oude stadscentra
3.
Als u wint, met wie maakt u dan een helikoptervlucht? met twee andere prijswinnaars met drie andere prijswinnaars met twee vrienden met drie vrienden
4.
Hoeveel boekenpakketten zijn er beschikbaar? 10 per Vlaamse provincie. 100 voor geheel Vlaanderen. 50 per Vlaamse provincie. 500 voor geheel Vlaanderen.
A B C D
A B C D
A B C D
42
5.
Er zijn veel mensen met goede oplossingen van de luchtfotowedstrijd en er zijn niet genoeg prijzen. Welke goede oplossers krijgen uiteindelijk de prijzen?
De oplossers die .... A de verloting door de gerechtsdeurwaarder hebben gewonnen. B het dichtst in de buurt van het juiste aantal deelnemers kwamen. C het precieze aantal deelnemers hebben geraden. 6. A B C D
Dat pakket wordt verloot onder toezicht van de gerechtsdeurwaarder. De twee deelnemers moeten een vraag over architectuur beantwoorden. De twee deelnemers moeten het boekenpakket eerlijk verdelen. Het VAi stelt een extra boekenpakket als prijs beschikbaar.
7. A B
Wat gebeurt er met de helikoptervlucht als het op 14 oktober erg regent? Dan krijgen de winnaars een helikoptervlucht op een andere datum. Dan krijgen de winnaars gratis toegang tot alle evenementen op de Dag van de Architectuur. Dan krijgen de winnaars twee boekenpakketten die het VAi dan als extra prijzen beschikbaar stelt. De helikoptervlucht gaat ook bij slechte weersomstandigheden gewoon door.
C D
8. A B C D
Op welke manieren kunt maan een wedstrijdformulier komen? per e-mail aanvragen of persoonlijk afhalen per e-mail aanvragen of telefonisch aanvragen persoonlijk afhalen of opzoeken op de website telefonisch aanvragen of opzoeken op de website
9. A B C D
Als er twee deelnemers gelijk eindigen voor het laatste boekenpakket, wat gebeurt er dan?
Wat gebeurt er als u drie wedstrijdformulieren invult en opstuurt? Alle drie de formulieren doen mee aan de wedstrijd. Alle drie de formulieren worden uitgesloten van de wedstrijd. Alleen het eerst aangekomen formulier doet mee aan de wedstrijd. Alleen het laatst aangekomen formulier doet mee aan de wedstrijd.
10. Welke regel geldt voor werknemers en hun familieleden van het VAi? A B C D
Werknemers en hun familie kunnen niet meedoen. Werknemers en hun familie kunnen wel meedoen, maar niet winnen. Werknemers kunnen niet meedoen, maar hun familie wel. Werknemers kunnen niet winnen, maar hun familie wel.
11. Hoe horen winnaars dat ze gewonnen hebben? A B C D
43
Alle winnaars krijgen per post bericht. Alle winnaars krijgen telefonisch bericht. De winnaars van de vluchten krijgen per post bericht, de boekenwinnaars telefo nisch. De winnaars van de vluchten krijgen telefonisch bericht, de boekenwinnaars per post.
ABONNEMENT
U werkt op de klantendienst van Interplus, een groot telecombedrijf. Dagelijks krijgt u vragen over de verschillende abonnementen. Het is uw taak om de klanten het meest correcte antwoord te geven.
Lees eerst de 8 meerkeuzevragen hieronder en op de volgende pagina. Lees de folder van Interplus met de tarieven en kenmerken van de verschillende internetabonnementen op pagina 3 en 4. Omcirkel bij iedere meerkeuzevraag het goede antwoord.
Let op! Er is telkens maar één goed antwoord mogelijk. Vragen 1. Wij zijn een klein bedrijfje met vier werknemers en we zoeken een voordelig internetabonnement. Er werkt geen computertechnicus bij ons, maar soms is er wel ondersteuning nodig. Kunt u me vertellen wat voor ons het voordeligste internetabonnement is? a. Interplus Eén b. Interplus Twee A c. Interplus Twee B d. Interplus Drie C 2. Ik wil graag overschakelen van interplus Twee A naar Interplus Twee B, maar ik ben een beetje in de war. Kunt u mij vertellen wat klopt? a.
Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B gebeurt sneller dan een omschakeling van B naar A.
b. Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B is enkel mogelijk tegen betaling. c. Overschakelen van Interplus Twee A naar Interplus Twee B is goedkoper dan een omschakeling van A naar B. d. Overschakelen van Interplus Twee A naar interplus Twee B is mogelijk, na een telefoontje.
44
3. Ik ben op zoek naar een abonnement dat zowel snelheid, veiligheid als vrijheid garandeert. Welk pakket van Interplus biedt mij die drie voordelen? a. Geen enkel abonnement b. Interplus Eén c. Interplus Eén en interplus Twee d. Interplus Eén, interplus Twee en Interplus drie
4. Ik heb gelezen dat Interplus flexibele oplossingen wil aanbieden aan de klanten. Waaraan kan ik dat merken?
a. Aan de gratis technische ondersteuning bij het Interplus Twee A-pakket b. Aan de manier waarop ik kan overschakelen tussen Interplus Eén en Interplus Twee c. Aan het onbeperkte aantal computers dat ik kan aansluiten wanneer ik een Interplus Drie-pakket neem d. Geen van bovenstaande mogelijkheden
5. Ik ben op zoek naar een interessante aanbieding bij interplus. Kunt u me zeggen welke combinatie mogelijk is?
a. € 80 korting op een modem bij intekening op een jaarcontract van € 120 per maand b. Drie jaar gratis technische ondersteuning bij een jaarabonnement van €190 per maand c. Een week gratis internet bij een contract van twaalf maanden aan € 60 per maand d.
6
Gratis technische ondersteuning bij een contract van € 160 per maand
ik wil graag een Interplus Drie-abonnement, maar ik twijfel nog tussen de
verschillende opties. Ik weet niet of ik alles juist begrepen heb. Welk idee van mij klopt?
a. Als ik de allersnelste internetverbinding wil, kies ik beter niet voor Interplus Drie A. b. Bij een Interplus Drie contract mag ik de rekening betalen wanneer ik dat wil. c. Bij elk Interplus Drie-contract van drie jaar krijg ik gratis technische ondersteuning. d. Via het interplus Drie C-pakket moet ik minimum vijftien computers aansluiten.
7. Ik ben de manager van een bedrijf met zeven werknemers. Ik wil de snelst mogelijke internetverbinding tegen de laagste prijs. Welke optie raadt u mij aan?
a. Interplus Twee A b. Interplus Twee c. Interplus Drie A d. Interplus Drie B
8. Kunt u me zeggen op welk extraatje ik recht heb als ik kies voor het Interplus Eén abonnement?
a. Ik betaal slechts €10 voor de eerste drie bezoeken van de technische ondersteuning. b. Ik kan per maand veertig muzieknummers gratis downloaden. c. Ik kan vijf computers aansluiten op het internet. d. Ik surf één week per maand gratis.
Interplus Eén (€ 60/maand) Met Interplus Eén kunt u één tot vier computers aansluiten op het internet. Bovendien krijgt u gratis een aantal zeer praktische opties.
Het Interplus Eén-pakket biedt alles wat een klein bedrijf kan verlangen van een internetverbinding: snelheid (512 kbpsl), vrijheid (Interplus Eén is beschikbaar met of zonder vaste telefoonlijn), veiligheid (uw e-mail wordt gratis beveiligd tegen virussen) en heel wat leuke extra's, zoals tot veertig gratis muzieknummers per maand. Als er ondanks de snelle verbinding en de hoge veiligheidsgaranties toch nog een probleem is, kunt u steeds een beroep doen op de technische ondersteuning van Interplus. Indien u zich nu abonneert, kunt u drie maal gratis beroep doen op de technische ondersteuning. Nadien geldt ons standaard voordelige tarief van €10 per uur.
PROMO* Eén week gratis surfen
* Aanbieding geldig tot 01109/2010. Promotie geldig voor elke intekening op een jaarcontract. De promo vervalt bij omschakeling naar een ander abonnement,
Interplus Twee (vanaf € 99/maand) Deze snelle internetoplossing werd speciaal ontworpen om u de kans te geven tot tien computers met internet te verbinden. Er zijn twee verschillende Interplus Twee pakketten:
47
het standaardpakket (Interplus Twee A) en het uitgebreide pakket (interplus Twee B). U surft dus in alle vrijheid tegen een zeer voordelige prijs. Beide pakketten bieden de snelle en veilige verbinding die u van ons verwacht. Interplus Twee A (€ 99/maand) Dankzij het Interplus Twee A-abonnement kunnen tot vier computers via één supersnelle (640 kbps) verbinding surfen. U hebt plots behoefte aan een vijfde verbinding? Dan schakelt u over naar het uitgebreide pakket. Eén muisklik volstaat. U kunt onbeperkt downloaden en uploaden met hoge snelheid. Het Interplus-team voert graag een halfjaarlijkse controle van uw verbinding uit tegen een zeer voordelig tarief van €10/uur. Interplus Twee B (€120/maand) Dankzij het Interplus Twee B-abonnement kunnen tot tien computers via één lijn en één abonnement surfen. Plotseling minder verbindingen nodig? U neemt gewoon even contact op met onze telefooncentrale en een maand later surft u met een Interplus Twee A-abonnement. Het Interplus-team zorgt voor de kwaliteit van de verbinding en voert halfjaarlijks een gratis persoonlijke kwaliteitscontrole uit. U kunt onbeperkt downloaden en uploaden aan hoge snelheid (640 kbs). * Aanbieding geldig tot 01/09/2010. Promotie geldig voor elke intekening op een interplus Twee B-contract van 24 maanden. De promo vervalt bij omschakeling naar een ander abonnement.
PROMO 80 Euro korting op modem
Interplus Drie Interplus Drie is speciaal ontwikkeld voor bedrijven met meer dan tien onderling verbonden computers. Het pakket biedt bijzonder snel internet voor maximum dertig computers. Vanzelfsprekend bieden alle varianten van Interplus Drie de hoogste garanties inzake vrij, snel en veilig surfen!
PROMO* Gratis onbeperkte technische ondersteuning
48
* Aanbieding geldig tot 01109/2010. Promotie geldig voor elke intekening op een Interplus Drie C-contract van minimum 36 maanden. De promo vervalt bij omschakeling naar een ander abonnement.
Uploadsnelheid _______ Aantal,-computers ____ Prijs Interplus Drie A ___ 512 kbps Maximum 15 ________ €130/maand Interplus Drie B 640 kbps Maximum 15 €160/maand Interplus Drie C ___ 1 640 kbps Maximum 30 €190/maand
PROFIEL PROFESSIONELE TAALVAARDIGHEID –B1
49
Luisteroefeningen bij de dialogen in "In de startblokken"
50
Vragen bij de dialogen uit `In de startblokken' 1. Welkom Hoe heten de docenten? a. Karin Wijkstra en Paul de Bries b. Karin Dijkstra en Paul de Bries c. Karin Dijkstra en Paul de Vries Hoeveel dagen per week werkt Karin? a. 1 b. 2 c. 3 Wat is het adres van Timo? a. Hofstraat 24, 9771 EK Groningen b. Hopstraat 24, 9717 EK Groningen c. Hofstraat 24, 9717 EK Groningen
2.
In de kantine
Wanneer is Tina jarig? a. Donderdag 20 augustus b. Vrijdag 21 augustus c. In december Hoeveel broers en zussen heeft Tina? a. 1 broer b. 1 zus c. 1 broer en 1 zus Waarom komen Tina's ouders niet op haar verjaardag? a. Ze zijn op vakantie in Indonesië b. Ze zijn voor het werk in Indonesië c. Ze zijn op vakantie, maar haar vader is ook in Indonesië voor zijn werk
3. In het café Hoe kennen Tina en Silke elkaar? a. Van het werk b. Van de universiteit c. Van de cursus Nederlands Wat bestelt Tina? a. Een cola, een Spaanse rode wijn en een pils b. Een cola, een Franse rode wijn en een pils c. Een cola, een Zuid-Afrikaanse rode wijn en een pils
51
Wie betaalt het tweede rondje? a. Tina b. Christian c. Silke Wat bestellen ze in het tweede rondje? a. Hetzelfde als in het eerste rondje b. Twee rode wijn en een pils c. Een rode wijn en twee pils
4. Op straat Wie is Bert? a. Een fotograaf b. Een filmmaker c. Een ober Wie is Wilma? a. De vrouw van Bert b. De vrouw van Hans c. De buurvrouw Hoelang gaan ze op vakantie? a. Een week b. 2 dagen en een week c. 2 weken Voor wanneer maken ze een afspraak? a. 21 augustus b. 29 augustus c. 30 augustus
5. Op de markt Wat vinden buitenlanders vaak lekker? a. Stamppot andijvie met spekjes b. Aardappels met bloemkool c. Boontjes en komkommers Hoeveel moet Hans betalen? a. 8 euro 30 b. 8 euro 50 c. 9 euro 10 Wie komen er eten? a. De collega's b. De kinderen c. De buren
52
6. In een restaurant Hoeveel gerechten nemen ze? a. Ze nemen allebei twee gerechten b. Ze nemen allebei drie gerechten c. Jasper neemt twee gerechten en Christine drie Hoeveel betalen ze uiteindelijk? a. 65 euro b. 70 euro c. 75 euro Wat is een toetje? a. Een voorgerecht b. Een hoofdgerecht d. Een nagerecht 7. In een kledingzaak Welke maat broek heeft Sandra? a. Normaal maat 42, soms groter b. Normaal maat 42, soms kleiner c. Normaal maat 40, soms groter Kan Sandra de broek nog ruilen? a. Ja, binnen tien dagen met de bon b. Ja, binnen veertien dagen met de bon c. Nee Welke T-shirts koopt Sandra? a. Een rode en een witte b. Een roze en een witte c. Een roze en een rode 8. Bij een makelaar Waar ligt de eerste woning? a. Dicht bij het park b. Ver van het centrum c. In een nieuwe buurt Waarom is de tweede woning duurder? a. Het ligt in een betere buurt b. Het heeft een mooie, zonnige kamer c. Het is gemeubileerd Willen ze een woning huren of kopen? a. Huren b. Kopen c. Dat maakt niet uit
53
9. Bij de huisarts Wat is er aan de hand met meneer Smit? a. Hij heeft hoofdpijn b. Hij heeft rode bultjes op zijn gezicht c. Hij heeft jeuk Wat heeft meneer Smit gisteren gedaan? a. Hij heeft overdag gewerkt b. Hij is naar de tennisvereniging geweest c. Hij heeft voor de wedstrijd een biertje gedronken Moet meneer Smit nog terugkomen bij de huisarts? a. Ja, als het erger wordt b. Ja, volgende week c. Nee 10. Bii de fietsenmaker Waarom is Mehmet gevallen? a. Hij is gevallen, omdat het glad was b. Hij is gevallen, omdat er zand op de weg lag c. Hij is gevallen, omdat de remmen niet goed werkten Wat bedoelt de fietsenmaker met "ik maak hem weer tiptop in orde"? a. Ik repareer de fiets b. Ik maak de fiets schoon c. ik maak de fiets weer als nieuw Wanneer kan hij de fiets weer ophalen? a. Op Koninginnedag b. Overmorgen c. Morgen aan het einde van de dag 11. Op een verjaardag Wie is Peter? a. De man van Marit b. De vriend van Marit c. De buurman van Marit Wat doet Kirsten in Nederland? a. Ze werkt als logopedist b. Ze studeert psychologie c. Ze werkt in een bioscoop Waar gaat Tom wandelen? a. In Chili b. In Amsterdam d. In Hamburg
54
12. Naar de Evenementenhal Hoe gaat Kirsten van het treinstation naar de Evenementenhal? a. Ze gaat lopen b. Ze neemt de tram Ze neemt de trein In welke hal is de wandelbeurs? a. 1 b. 2 c. 3 Waar zijn de toiletten? a. Op de eerste verdieping b. Beneden c. Bij het restaurant met de blauwe ramen
13. Bij vrienden Waarom is Maria niet meegekomen? a. Ze is ziek b. Ze wacht nog op de auto in de garage c. Ze is naar de kerk Wat heeft Bas meegenomen? a. b. c.
Een doos bonbons en een mooi boek Een mooie bos bloemen en een mooi boek Een mooie bos bloemen en een doos bonbons
Wat is er met Tony gebeurd? a. b. c.
Tony heeft een ongeluk gehad en leeft nog Tony heeft een ongeluk gehad en is dood Tony is onder een auto gekomen en heeft jongen gekregen
14. Met de trein Waarom is het niet druk bij het loket? a. b. c.
Een kaartje uit de automaat is goedkoper Er zit niemand bij het loket Het is nog vroeg
Wat kies je als tweede bij de automaat? a. b. c.
Enkele reis of retour Eerste of tweede klas Bestemming
55
Welke website geeft informatie over het openbaar vervoer? a. www.ns.nl/kaartautomaat b. wvvw.ns.nl/informatie c. www.9292ov.nl Heeft de trein vertraging? a. Ja, een paar minuten b. De trein staat al te wachten c. Nee, de trein komt zo binnen
15. In de trein Wat heeft Amira uit Columbia meegenomen? a. b. c.
Koffie Broodjes Snoepjes
Wat zegt Amira over Nederland? a. Het is hier zo mooi, zo veel bergen te zien b. Het Naardermeer is een prachtige molen c. Het is hier zo plat, geen berg te zien Wat vindt Amira typisch Nederlands? a. b. c.
Een heel oude molen Een broodje kaas Shetlandpony's
16. Naar de bioscoop Hoe laat draait `Zomerhitte'? a. 20.15 uur b. 20.45 uur c. 21.30 uur Hoe lang duurt `Zomerhitte'? a. Bijna anderhalf uur zonder pauze b. Bijna honderd minuten c. Bijna twee uur zonder pauze Zijn de films allemaal ondertiteld? a. Ja, alle films zijn ondertiteld b. Nee, de Nederlandse films zijn niet ondertiteld c. Nee, de buitenlandse films zijn niet ondertiteld
56
17. Met de helpdesk Wat is het probleem van Tina? a. Internet werkt niet b. De telefoon werkt niet c. Ze kan niet tegelijk internetten en bellen Hoe lossen ze het probleem op? a. Ze belt met haar mobiele telefoon, zodat ze wei meteen op internet het probleem kan oplossen b. Er komt een monteur langs c. Ze krijgt instructies, zodat ze het probleem zelf kan oplossen Hoe kan Tina te weten komen hoe laat de monteur komt? a. Ze kan bellen voor de precieze tijd b. Ze moet gewoon wachten. De monteur komt tussen 13.00 en 17.00 uur c. Ze kan op de website kijken
18. Bij de politie Waarvan wil Matti aangifte doen? a. Zijn portemonnee is uit zijn huis gestolen b. Zijn portemonnee is gestolen toen hij even naar de wc was c. Zijn portemonnee is gestolen toen hij met een collega op een terras zat Zat er veel geld in de portemonnee? a. b. c.
Niet veel Best veel Dat weet hij niet precies, want hij had hem pas net
Waarom is het onhandig om de bankrekening te blokkeren?
a. b. c.
Hij kan nu zelf ook geen geld meer opnemen Hij moet nu een nieuwe rekening openen Hij kan niet meer inloggen voor internetbankieren
57
Grammatica
58
PERSONAAL PRONOMEN ALS SUBJECT - PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD ALS ONDERWERP A. Vul een personaal pronomen in
1. Mehmet gaat naar de groenteman. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Saida zit op school. Jan gaat voetballen. Oma is al oud. Opa gaat naar Amsterdam. Moeder doet boodschappen. De kinderen hebben vrij. De appels zijn hard. De hond blaft. Het schrift is gevallen.
koopt appels.
leert Nederlands is lid van een voetbalclub.. is bijna 80 jaar. gaat naar het consulaat. koopt rijst en groente. hoeven niet naar school. zijn nog niet rijp. heeft honger. ligt op de grond.
B. Vul een personaal pronomen in 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Marianne is een meisje. De leraar geeft huiswerk. De leerlingen mopperen. Vader is thuis. Tante Truus komt morgen. Het pakje is zwaar. Het potlood is scherp. De winkel is dicht. De leraren gaan op reis. De fiets is gestolen.
is 12 jaar oud. geeft veel oefeningen. vinden het niet leuk. is ziek. is erg aardig. Weegt 5 kilo. schrijft mooi. is gesloten. gaan naar Parijs. is nieuw.
C. Vul een personaal pronomen in Voorbeeld:
.......... is Jeff Wilson. Hij is Jeff Wilson.
1. 2. 3. 4. 5, 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
.......... ben Anna Jansen. .......... woon in Groningen. En ................................ ? ......... heet Simon Valk. .......... woon ook in Groningen. Dat is Karin. ....... woont in Utrecht. En wie zijn dat? Dat zijn Pierre en Sandra. Zijn …………..Nederlanders? Nee, ................................. komen uit België. Pierre en Sandra, spreken ………..Frans? ...................................................................... Fran Ja, ................................ spreken Frans. s? .Nederlands.
59
Anna:
Simon:.
Anna: Simon: Anna: Simon: Anna: P + S:
PRESENS - ONVOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD
A. Wat is de stam? Halen Vinden Praten Kijken Komen
Schrijven Zeggen Leren Sturen Pakken
Reizen Fietsen Liegen Wijzen Lezen
B. Vul een vorm van `hebben' in 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Ik Welk boek Wij Zij De radio Ze De radio De tijdschriften Jullie Jij
een boek je? boeken en tijdschriften. een radio. een mooi geluid. de radio op de tafel naast de kast gezet. een witte kleur. allerlei kleuren. een krant. een mooi huis.
C. Vul een vorm van `zijn' in 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
De radio wit. De krant in de brievenbus. De brievenbussen rood. de brieven klaar? De brieven voor de ouders. De ouders van Henk in Afrika. Afrika een warm land. jij uit Afrika? Nee, ik uit Azië, Wij uit Indonesië.
D. Vul het werkwoord in de goede vorm in Zijn
1. Ik
nu in Nederland
Zijn
2. Nederland
een klein land.
Vinden
3. Ik
het weer niet mooi in Nederland.
Schijnen
4. De zon
niet vaak.
Zijn
5. De zon
vaak achter de wolken.
Zoeken
6.
je een kamer in Amsterdam?
Vinden
7. Je
moeilijk een kamer.
Werken
8. We
in Amsterdam.
Hebben
9. Jij
een flat.
Zijn
10. De flat
niet groot.
60
Hebben
11. De flat
vier kamers.
Luisteren
12. We
vaak naar muziek.
Gaan
13. Annie
vaak naar de bioscoop.
Nemen
14. We
de tram naar het centrum.
Betalen
15. We
een euro voor één rit.
Heten
16. Hoe
jij?
Kennen
17. Hoelang
je hem nu?
Komen
18.Ik
uit Peru.
Zitten
19. Jij
in Nederland op school.
Doen
20. Wat
jullie?
E. Vul de goede vorm van een werkwoord in. Kies zelf een werkwoord. 1.
je een vriendin?
2.
's Ochtends
ik een kopje koffie.
3.
We
Amsterdam een mooie stad.
4.
jij een cadeautje voor Piet.
5.
De film
6.
De computer
op tafel.
7.
Ellen
op de stoel.
8.
Ik
vandaag jarig.
9.
Hij
een nieuwe auto.
10. Wij
een boek.
61
om 20.30 uur.
Oefening F Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Voorbeeld.,
Ik ............................... Anno lansen. (zijn) Ik ben Anno Jansen.
1.
Dat ............................... Anna Jansen.
(zijn)
2.
Ze ................................. in Groningen.
(wonen)
3.
Simon, waar……….
(wonen)
4.
Ik ................................ ook in Groningen.
(wonen)
5.
Hij ............................... Engels.
(studeren)
6.
Hoe ............................... jullie?
(heten)
7.
Ik ................................. Pierre en zij …………..Sandra,
(heten)
8.
Wij .............................. in Utrecht.
(wonen)
9.
......... jullie uit Nederland?
(komen)
10.
Nee, wij ...............................Belgen.
(zijn)
11.
Ik ............................... Nederlands en Frans.
(spreken)
12. 13.
En hij? Hij ………....Nederlands bij STE.
(leren)
14. .
Hij ............................... al een beetje Nederlands.
jij?
62
(spreken)
PRESENS Presens
lopen nemen wandelen zijn liggen
werkwoord:
in het centrum van
1. Ik de stad. 2. Ik station. 3. Ik straat. 4. De winkels
de tram naar het terug naar de Kalverallemaal open.
wachten drukken springen vinden worden
5. De etalages dingen. 6. Veel mensen restaurants. 7. Ze 8. Een meisje 9. Ze 10.Een meneer op straat. 11.Hij 12.De bloemenman in een papier. 13.0e tram 14.Bij de halte 15.Iemand 16,De tramdeuren 17.Ik 18.De tram
rijden stappen
19.Hij 20.Daar
zitten hebben eten drinken kopen wisselen doen komen
vol mooie in de honger en dorst. een b r o o d j e . een glas melk. een bos bloemen tien gulden. de bloemen
veel mensen. op de knop. open, nog een z i t p l a a t s . gauw v o l . naar het museum. ik uit de tram.
Presens werkwoord (f/v en s/ z) :
leven
1. Mijn ouders
in Afrika.
reizen
2. Mijn broer
naar Europa.
beloven
3. Hij
mijn ouders veel brieven te schrijven.
schrijven
4. Hij
iedere zondag een b r i e f .
posten
5. Hij
gaan
6. De brieven
lezen
7. Mijn ouders
vertellen
de brief in de bus op de hoek van de straat. per v l i e g t u i g . ze graag.
8. Mijn broer
over zijn leven in Europa.
werken
9. Hij
hard.
blijven
10.Hij
drie jaar in Europa.
geven
11.Mijn ouders
gaan
12.Mijn oom
voor zaken naar Engeland.
bezoeken
13.Hij
mijn broer.
een pakje mee aan mijn oom.
63
PRESENS Oefening 1 Vul de goede vorm van het verbum in. Voorbeeld
Pieter woont (wonen) in Den Haag. 1 (gaan) u naar huis? 2 We (spreken) Nederlands in de les. 3 Ik ben Carla. Hoe ___________ (heten) jullie? 4 Robert__________ (wonen) in een dorp. 5__________ (hebben) je kinderen? 6 De docent ___________ (komen) te laat. 7 Wat ______ (doen) jullie vanavond? 8 Ik (zijn) psycholoog. 9 Mijn broer __________ (werken) in een supermarkt. 10 Hij (ontmoeten) zijn collega's in de kantine. 11 We (zitten) vandaag in lokaal 1,10. 12 Ik (kennen.) mijn man vijf jaar. 13 _________ (studeren) jullie Spaans?
Oefening 2 Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een verbum in. Voorbeeld
Karel is
Nederlander.
1.We
morgen naar de les. 2 __ _____________________________________ jij Maria? 3 Ik ________________________ drie dagen per week. 4 Michel _______________________ _ Nederlander. 5 Wat _________________________ jullie zaterdag? 6 Ik _________________________ Jaap twee jaar. 7 De studenten ____________________ in de kantine. 8 ______________________________ _ jij in Nijmegen? 9 Rob aan de universiteit Groningen. 10 ______________________________________ u Nederlands? Oefening 3
Kies het goede verbum. Vul het verbum in de goede vorm in. Voorbeeld
Eric
zit
in de bus.
beginnen - dansen - geven - horen - houden - kopen - krijgen - kunnen - missen - moeten John _____________________ met Karin. 2. We _ een museumjaarkaart voor Betty. 3. Ik _______________________ van actiefilms. 1.
4. ______________________ jij Caroline een groot cadeau? 5. De les ___________________ om 13.00 uur. 6. Hoe laat __________________ jullie naar huis? 7. ______________________ jullie me helpen?
64
8. Hoeveel kaartjes ___________________ u op uw verjaardag? 9. We ___________________ klassieke muziek. 10. Hij ___________________ zijn vrienden in Australië.
Oefening 4 Kies het goede verbum. Vul het verbum in de goede vorm in. Voorbeeld. Eric neemt
de bus.
nemen - pakken - reizen - ruiten - staan - vinden - voelen - witten - worden - zoeken
1.
Je al lang buiten?
2. Hij
zich niet goed. Hij gaat naar bed.
3. Ik
een kopje thee en een plakje cake.
4. Mirjam
de cd. Ze heeft het bonnetje nog.
5. Wat
u van Nederland?
6. Wim
morgen 32 jaar.
7.
jullie een extra oefening?
8. Ik
mijn pen.
9. We
op maandag met de trein.
10.
Jullie de boeken?
Oefening
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een verbum in. Voorbeeld Karel is Nederlander. 1_ ___________ je een vriendin? 2 's Ochtends __________ik een kopje koffie. 3 Haar zus _________ niet van chocola. 4 Mijn broer ___________in een grote stad. 5 In mei __________ ik eindexamen. 6 We _________ Amsterdam een mooie stad. 7 _________ _ jij een cadeautje voor Ahmed? 8 Ik __________ in de trein. 9 De film __________ om 20.30 uur. 10 ___________ jullie Engels? 11 We _________ een cadeautje voor Ellen. 12 Ik __________ een kopje thee met een stukje 13 De
computer ___________ op tafel. 14 Hoe oud je moeder vandaag?
65
taart.
VRAAGZINNEN Maak een vraag van de zin 1. Ik heb een nieuwe fiets. 2. Jij hebt geen fiets. 3. Je bent ziek. 4. Hij is ook ziek. 5. Wij hebben vrij. 6. Maria woont in een dorp. 7. Hassan woont in de stad. 8. Hij woont in een flat. 9. U woont boven de supermarkt. 10. Zij wonen naast het politiebureau.
2.Is het antwoord goed of fout?
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Ga je ook mee? Nee, ik ga niet mee. Waar ben je? Nee, ik ben op school. Hoe heet je? Ja, ik heet Jan. Lopen jullie naar school? Ja, we lopen naar school. Wanneer begint de vakantie? Ja, de vakantie begint. Wat voor huiswerk hebben we? Nee. Hebben we veel huiswerk? Ja, heel veel. Waar woon jij? Ja, ik woon . Woon jij ook in Rotterdam? Ja, daar woon ik ook. Wat studeer je? Ja, ik studeer.
3.Geef antwoord op de vraag met: Ja,…. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Hebt u vaak hoofdpijn? Ja, ik heb vaak hoofdpijn Krijgt u brieven van uw familie? Kijk u op de klok? Is het mooi weer? Hebt u het koud? Bent u bang voor spinnen? Brandt de lamp? Hoort u de telefoon? Schrijft u veel brieven? Gaat u met vakantie?
66
Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout Goed/fout
4.Wat vraagt u, als u wilt weten of: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Het nog regent Regent het nog? Het buiten droog is De zon schijnt Het buiten koud is De kachel brandt Aisha met vakantie gaat Josef ziek is Maria boodschappen gaat doen Wij morgen vrij hebben U naar huis mag
5.U leest het antwoord. Wat is de vraag? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Ja, ik ga met je mee! Okee, dat doe ik! Om vier uur ga ik naar huis. Nee, dat vind ik niet leuk! Over een week ga ik verhuizen. Nee, ik ben niet moe. Ja, ik ben erg moe. Prima, ik help je. Om twaalf uur ben ik thuis. Volgend jaar ga ik naar Amerika.
67
VRAAGZINNEN
Oefening 12a. Maak van de zinnen vraagzinnen, Vader heeft een nieuwe fiets. Heeft vader een nieuwe fiets? Moeder doet boodschappen. De leerlingen leren hun les goed. Jan komt bij ons eten Alle jongens houden van voetballen. Veel meisjes vinden zingen leuk. Dennis is thuis. De telefoon gaat. Het boek is mooi. Mohamed heeft een mooi cijfer. Oefening 12b. Als oefening 12a. Gerrit leest een boek. Het vliegtuig landt op het vliegveld. Ahmed heeft een tien voor de repetitie. We krijgen morgen vakantie. De bel gaat om acht uur. Je werkt hard. De winkels gaan om zes uur dicht, Het horloge loopt goed. De klok is niet gelijk, Jan fietst naar school.. De trein vertrekt vanavond.. Jij gaat morgen naar de dokter.
68
VRAAGWOORDEN
Vraagwoorden (wie, wat, welk/welke, waar, wanneer, hoe, waarom)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
is dat meisje? doet ze? jurk koopt ze? (de jurk) woont mevrouw van Houten? Laat gaat Els naar school? staat haar school? Met tram gaat Els naar school? (de tram) komt ze vanavond niet? Ze heeft geen tijd. heeft ze wel tijd? Misschien morgen. ziet mevrouw van Houten in de stad? gaat mevrouw van Houten naar huis? huis is van haar? (het huis)
Vraagwoorden. (wie, wat, welk/welke, waar, wanneer, hoe, waarom)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
begint de vakantie? De vakantie begint over twee weken. doen jullie in de vakantie? Dan gaan we naar Zandvoort. gaan jullie naar Zandvoort? We houden van de zee. doen jullie de hele dag? We zwemmen en we liggen in de zon. logeren jullie? We logeren in een hotel vlak aan zee. hotel is dat? Het tintel h e t "Strand en Zee". Dat hotel ken ik. is tegenwoordig de eigenaar? Dat is mevrouw Kamerman. is dat hotel nu? Heel goed, we zijn er vorig jaar al geweest. kamers hebben jullie? We hebben kamers aan de voorkant. gaan jullie naar Zandvoort? We gaan met de auto. lang rijden jullie? Ongeveer anderhalf uur. Parkeer je de auto? Achter het hotel is een parkeerplaats.
69
POSSESSIEF PRONOMEN Oefening 22a. Vul een bezittelijk voornaamwoord in. 1. 2. 3. 4. 5.
Deze atlas is van mij. Het is ................. atlas. Dat boek is van hem. Het is ................. boek. Die schriften zijn van haar. Het zijn ..................schriften. Dit potlood is van Mehmet. Het is ............... potlood. Dat ringetje is van Fatma. Het is .................. ringetje.
6. Die kleurpotloden zijn van jou. Het zijn kleurpotloden. 7. Dat papier is van u. Het is ..................papier. 8. Deze blaadjes zijn van ons. Het zijn .................blaadjes. 9. Dit lokaal is van ons. Het is ............... lokaal. 10.Die foto is van mij. Het is ................. foto.
Oefening 22b. Als oefening 22a. 1. 2. 3. 4. 5. 7. 8.
Is .................moeder al weer beter? Nee, ................ moeder is nog ziek. John koopt een boek voor ................. vriend. De lerares wast ..................handen. Wij leren ................. repetitie goed. Wij hebben een klein huis; hoe groot is .................. huis? ....................................................................................... huis staat bij de kerk, we horen soms de klok luiden. 8. Ik heb een aanrijding gehad : .................... fiets is kapot. 9. Deze pen is niet van mij; is dit soms .......................pen. Achmed? 10. Mijn ouders gaan op bezoek bij buren.
Oefening 23. Vul een persoonlijk voornaamwoord in. 1. De leraar zoekt Ahmet. Hij roept .................................................... 2. De dokter kijkt naar mijn zusje. Hij onderzoekt .............................. 3. De lerares geeft John en mij een boek ................................ Zij geeft 4. Vader is boos op de kinderen. Hij geeft ................ straf. 5. De fiets is kapot. Ik breng .................. naar de fietsenmaker. 6. Ik ben mijn boek vergeten. Mag ik ................ even halen? 7. Appels zijn lekker. Ik koop ................ vaak. 8. Mevrouw Janse gaat naar de tandarts. Hij behandelt ....................... 9. Loi heeft ruzie met zijn broer. Hij geeft .................een klap. 10......................................................... Jij bent erg aardig. lk vind ....................................................... lief.
een boek.
Oefening 24. Vul in: mij 1 mijn 1 jou l jouw 1 u 1 uw / zijn 1 haar ! hem / ons i onze / jullie / hen / hun / ze (kies het goede woord). 1. Ik ben morgen jarig. Kom je ook op ................. feestje? 2. Heb je geen pen? Neem die van ..................................... ................. maar; ik heb niet nodig. 3. Ligt mijn horloge op tafel? Nee hoor, ...............horloge ligt hier niet.
70
POSSESSIEF PRONOMEN
ik
1.
ouders wonen al achttien jaar in Gouda.
jij
2. Is Gouda
geboorteplaats?
wij
3. Nee, ik ben geboren in de hoofdstad van
jullie
4. Is
wij
5.
jij
6. Heeft
hij/wij
7. Ja,
land. huis groot? huis heeft zes kamers. broer een mooie kamer? kamer is aan de voorkant
van ik/zij
huis,
8. En
zusje heeft
kamer
aan de achterkant van het huis, jullie
9. Krijgt
wij
huis veel zon?
1O. De voorkant van huis Ligt op het noorden, maar de achtertuin l i g t op het zuiden,
ik
11.
kamer krijgt de middagzon
uit het westen. ik/zij
12.
zusje heeft op
kamer de ochtendzon uit het oosten.
Ik
1. Waar is
Jij
2.
Zij
3. Waar is
Zij
4.
Wij
5.
Jullie
6. Spelen
Ik
7. Nee,
Zij
8.
zij /wij 9. Ik
boek? boek l i g t op t a f e l . schrift? schrift is in de kast, kinderen spelen in de tuin. kinderen daar ook? zoon is op school en
dochter is ziek.
fietsen zijn in de garage. fietsen zijn kapot en auto ook.
10.
man is vandaag met de tram naar kantoor.
Jij
11. Waar werkt
man eigenlijk?
Hij
12. Hij werkt bij de firma van
broer.
71
De chef komt op kantoor. humeur is niet vrolijk. vrouw heeft griep. 1.
Ze ligt in bed met hoge koorts. Ze vraagt: "Henk, wil je zuster hier vragen?
2.
kinderen moeten naar school. misschien eten koken."
zuster kan
3.
Hij gaat naar
schoonzuster.
4.
Zij gaat naar het huis van
6.
Ze zegt tegen zuster: " gezicht is erg rood, Je hebt vast koorts! Waar is thermometer?"
7.
De zieke antwoordt: "De thermometer ligt in de la van toilettafel."
8.
Ze heeft hoge koorts. "Wie is
9.
De zieke zegt: "
1O. "Wie is
zieke zuster.
zuster vraagt: huisarts? Hij moet komen." dokter is met vakantie." vervanger?"
11. De dokter komt ' b avonds. De zieke moet in bed blijven. 12. De kinderen mogen niet bij
moeder komen.
jij
1. Hoe laat is 't op
ik
2. Op
jij
3.
horloge?
horloge is 't tien over zeven. horloge loopt achter, 't is
al vijf over half acht. ik
4,
vriendin komt straks.
zij
5. Maar
zij
6. Ze leent vaak de fiets van broer.
hij
7. Maar
bromfiets is kapot.
fiets heeft vandaag
een lekke band, zi j
8.
fietsen zi j n vaak kapot.
zij/ik
9. De bus van
huis naar
huis gaat om het halve uur. wij
10. We maken altijd samen huiswerk.
jullie
11,Geven
leraren veel
repetities? wij
12.Ja, voor de cijfers van
rapporten.
72
- Voor namen van talen staat altijd het: het Engels, hel Marokkaans. - Voor namen van metalen staat altijd het: het. ijzer, het goud. - Alle woorden die eindigen op -isme en woorden die eigenlijk een werkwoord zijn, krijgen het: het racisme, het eten.
Hoofdstuk 2 Het lidwoord Een is onbepaald:
Een is onbepaald Piet is een jongen, Thea is een meisje.
Oefening 3. Zet het goede lidwoord ervoor; kies uit. de of het.
en het zijn bepaald: het meisje zit, de jongen staat.
….Oor
….boeddhisme
….geloof
….Mond
….leraar
….vertrek
….Neus
….klokje
….Spaans
….Banaan
….potloodje
….tulp
….Groenteman
….potloden
….goud
….Huisje
….slager
….Olympus
….Huizen
….papiertje
….Apparaat
….Bloemkool
….poppen
….socialisme
….Zilver
….boekje
….Nijl
….Racisme
….sinaasappel
….briefje
De
Het is belangrijk dat je bij elk zelfstandig naamwoord het goede lidwoord uit. je hoofd leert! enkelvoud
verkleinwoord
alle meervouden
de or het
het
de
de muur het boek
het muurtje het boekje
de romen / de muurtjes de boeken / de boekjes
Een paar regels: de:
het:
- Voor een meervoud gebruiken we altijd de: de jongens, de meisjes. Voor een beroep staat altijd de: de bakker, de' slager. - Voorgroente, fruit, bomen en planten staat ook altijd de: de sla, de appel, de spar, de roos. - Bij namen van bergen en rivieren gebruiken we de: de Mont .Blanc, de Rijn. - Voor een verkleinwoord gebruiken we altijd het: het jongetje, het meisje. - Zelfstandige naamwoorden van twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ruit- krijgen loet: het begin, het gevoel, hel vertrek, hel ontbijt.
73
Oefeningen- Lidwoord Vul het lidwoord de of het in. Als u het niet weet,, kijk dan in de hetwoordenlijst achter in, dit boek.
1.
hond
4.
man
7.
jongen
2.
kat
5.
vrouw
8.
meisje
3.
konijn 6.
kind
9.
baby
Wat is het lidwoord: de of het?
1.
krant
6.
pen
11.
land
2.
tafel
7.
hoed
12.
woord
3.
boek 8.
hand
13.
4.
adres 9.
jaar
14.
cijfer
5.
bord
kopje
15.
raam
10.
grammatica
Maak zinnen van de woorden; begin met het Lidwoord- de of het. Denk om de hoofdletter en de punt.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
man- de- krant- de - leest kind –krijgt- h e t - e e n - b o e k jongen -de - bekent - boot -een ma- de- kijkt- op – de- klok raam - is - open - het vrouw - draagt – het - de - kind
74
DIMINUTIEVEN 2 Verkleinwoorden Het kleine meisje zit op het stoeltje. Het prinsesje heeft gouden schoentjes. Het vrouwtje eet een eitje. De meeste verkleinwoorden worden gemaakt door achter het zelfstandig naamwoord -je te zetten: het boek - het boekje de brief - het briefje (let op het lidwoord!) Na een 1, n, w of r komt -tje: de stoel - het stoeltje de schoen - het schoentje de vrouw - het vrouwtje de deur - het deurtje de jongen – het jongetje Woorden die eindigen op een klinker krijgen ook -tje: het ei - het eitje de dame - het dametje de la - het laatje de auto het autootje Na een m komt -pje: de boom - het boompje het raam - het raampje
Maar: de pan - het pannetje de kam - het kammetje de ster - het sterretje de ring - het ringetje de bal - het balletje de bon - het bonnetje de weg - het weggetje de brug - het bruggetje de kip - het kippetje Woorden die eindigen op -ing krijgen vaak bij het verkleinwoord -kje. De `g' van -ing gaat dan weg: de koning - het koninkje de ketting - het kettinkje
75
Maar dit is niet altijd zo: de rekening - het rekeningetje de wandeling - het wandelingetje
Nog meer uitzonderingen: het blad - het blaadje het gat - het gaatje het glas - het glaasje het pad - het paadje het vat - het vaatje het schip het scheepje Oefening 6a. Maak van de volgende woorden het verkleinwoord. het brood de vogel de doos de schoen de zon de maan de boer de boerderij de boot de pen
de schil de pan de vis de kamer de bloem de klok de veger het glas het schip de liniaal
de deur de vrouw de fiets de tafel het raam het gat de koning de woning de ketting het potlood
Oefening 6b. Als oefening 6a. de man de opa de oma de deur de keuken de vloer de muur de school het bord de les
de deken het laken het been de arm het hoofd de jas de broek de klok de wijzer de beker
de pan de pot de kraan de rivier de plant de telefoon het gum het schrift de boom de bloem
76
DIMINUTIEF de kaart de wagen de beker de lepel de zak het brood - boek het boek het weer - zon het raam het station het kwartier de tijd
1. De t rei nr ei zi gers kopen een ………..aan het loket. 2. In de grote treinen komt een kelner langs de coupé met een…….. 3. Sommige r ei zi ger s bestellen ko f f i e en krijgen een ….. 4. Ze roeren met een plastic ……. 5. Ze krijgen apart een …… suiker en een ……. melkpoeder 6. 's Morgens vroeg hebben veel mensen een met een bij zich. 7.Veel mensen lezen een ochtendblad, maar sommigen lezen een …… 8. Bekenden groeten elkaar en zeggen: "Wat een ." of of “het ……. schijnt vandaag, dat is een wonder." 9. Somp ige mensen willen graag een open. 10. De sneltreinen rijden door, maar de stoptreinen stoppen bij ieder 11. 0p. een traject van een uur scheelt dat een 12. Veel mensen rijden iedere dag een in de trein van en naar hun werk.
het boek 1. Wat een leuk heb je daar: de kat - hond 2. Ja; kijk ' s , hier zie een ….. en een ….. het dier – de vriend 3. Die twee zijn ….. van elkaar. het verhaal 4. Het is namelijk een …… het huis – de kamer 5. Ze wonen in een …. met vier …… het huis – de vogel 6. In dat …. komt later nog een ….. de vogel – de mus 7. Dat ….. is een…. De muis 8. Ze krijgen nog meer bezoek: van een ……. De boterham – glas 9. Ze eten kleine …… en drinken ….. melk. Het bed – de deken 10. Ze slapen in kleine … onder warme …… Het huis – de tuin – de bloem – de boom 11. Om het ….. is een …. met ….. en …… De wandeling 12. Daar maak ze vaak een ………
77
HOOFDZIN MET INVERSIE
Oefeningen/ Hoofdzin met inversie 1. 2. 3. 4.
Maak van de bevestigende zin een vraagzin. Morgen komt Patrick niet op school. Hij gaat zijn broer afhalen van Schiphol. Zijn broer komt voor drie maanden naar Nederland. Hij mag langer niet blijven.
Hoe kun je de zin ook zeggen? Begin met de tijds- of plaatsbepaling. 1 Het is koud buiten. 2 Ik moet vandaag naar de tandarts. 3 De wekker loopt om acht uur af. 4 De leraar komt, morgen niet. 5 Ik ben gisteren naar de dokter geweest. 6 De film begint om half negen. 7 De trein vertrekt om vijf voor acht. 8 De winkel gaat om acht uur open. 9 Ik ga morgen naar Amsterdam. 1o De tafel staat nu tegen de muur.
Beantwoord de vraagzin op twee manieren met een bevestigende zin. Let ook op de verandering van het voornaamwoord! Voorbeeld: 1. Koop je voor mij ook een kilo appels? Ja, ik koop voor jou ook een kilo appels. Ja, voor jou koop ik ook een kilo appels.
1. Geef je je broer ook een stukje Ja, Ja, 2. Ga je vanmiddag even naar de bank? Ja, Ja, 3. Haat jij morgen een formulier voor me 7S Kom je vanmiddag bij me langs? Ja, Ja, 4. Wil jij die fiets van mij kopen? Ja, Ja, 5. Kom je vanmiddag bij me langs? Ja, Ja,
78
HOOFDZIN MET INVERSIE
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het werkwoord in de juiste vorm. Begin met het woord met een hoofdletter. Voorbeeld beginnen - de les - Om een u Om één uur begint de les 1. mijn broer -Morgen - trouwen
2.
3. 4.
gaan - Elke dag - naar de les - we - met de bus
Maandag -- worden - 80- jaar - hun opa mijn boek - Ik - zoeken
5.
Zondag - een feest - we - hebben
6.
op tafel - De computer - staan
7.
willen - dansen - ik - Vanavond
8.
hebben - In juli - jullie - vrij
9.
Haar oom - bij de politie - werken
10. In de bus - we - praten - over onze familie.
79
Oefening 31: Maak de zinnen af. Voorbeeld
Om acht uur
ga ik naar mijn werk.
1 Donderdag 2 In de supermarkt 3 In september 4 Na de film 5 Met zijn neef 6 In onze straat ____________________________________________ 7 Op 19 mei ______________________________________________ 8 Aan de universiteit _______________________________________ 9 Volgende week __________________________________________ 10 Op het strand ___________________________________________
80
HET WERKWOORD ZULLEN A Zullen: de onvoltooid tegenwoordige tijd Zulten we naar de bioscoop gaan? Ik zal je naar huis brengen Je zult naar me luisteren! Hij zal wei ziek zijn. Het zal een warme zomer werden. Je zal maar zonder geld zitten. Het gebruik Om aan te geven dat iets in de toekomst gebeurt, gebruiken we de o.t.t. van een (zelfstandig) werkwoord of het hulpwerkwoord gaan: ik kom morgen om 10 uur. We gaan zwemmen. Het hulpwerkwoord zullen kan ook gebruikt worden om toekomst aan te geven, maar vaak heeft zullen ook nog een andere betekenis: Voorstel Je gebruikt zullen als je een voorstel doet. Zo'n voorstel heeft dan altijd de vorm van een vraag. Zullen we naar de film gaan? Zal ik je even helpen? b Belofte Je gebruikt zullen als je een belofte doet. Ik zal je morgen helpen. We zullen er om twaalf uur zijn? c Wil van de spreker Zullen drukt de (sterke) wil van de spreker uit. Ik zal mijn rijbewijs halen! Hij zal me dat geld teruggeven! d Waarschijnlijkheid Je gebruikt zullen ais je denkt dat iets waarschijnlijk zo is. Vaak wordt dan het woordje wel gebruikt. Hij zal wel ziek zijn. Ze zullen zich wet verslapen hebben. e Toekomst (formeel) Je gebruikt zullen in zinnen met een formeel karakter die over een toekomstige gebeurtenis gaan. De trein zal over een paar minuten aankomen. De koningin zat volgende maand Rotterdam bezoeken. f inleven in een situatie Je gebruikt zullen als je je in een situatie probeert in te leven. Je stelt je een bepaalde (goede of slechte) situatie veer, Je zal maar geen verblijfsvergunning hebben. Je zal toch de lotto winnen! Het zal je toch maar gebeuren.
81
Overzicht Voorstel Belofte Sterkte wil van de spreker Waarschijnlijkheid Toekomst Inleven in situatie
Zullen we naar de bioscoop gaan? Ik zal je morgen helpen. Hij zal me dat geld terug geven! Hij zal wel ziek zijn. Ik zal je missen. Je zat maar in Amsterdam wonen!
10 Wat betekent zullen? (Schrijf achter de zinnen: 1, 2, 3. 4, 5 of 6. Zie bovenstaand overzicht.) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Ik zal vanavond bij je komen. Je zal maar blind zijn. ik zal voor het examen slagen. Zal ik vanavond bij je komen? Ze zal zich wel verslapen hebben. We zullen de wedstrijd winnen! We zullen op tijd komen. Je zal de loterij maar winnen. Een derde wereldoorlog zal de laatste zijn. Zullen we koffie gaan drinken? Hij zal wel gauw een nieuw huis krijgen. Het zal een strenge winter worden
11
Geef dezelfde informatie, maar gebruik zullen:
1 2 3
Volgens mij komt hij te laat. Ik beloof dat ik op het feest kom. Het lijkt me verschrikkelijk om in de winter zonder kachel te zitten. ik moet mijn rijbewijs halen! Ik weet zeker dat de koningin morgen de stad bezoekt. Vind je het een goed idee om samen naar de film te gaan? Het lijkt me fantastisch om een huis met een zwembad te hebben. Volgens mij is zij zwanger. We beloven dat we een verhaal schrijven. Hij moet zijn excuses aanbieden!
4
5 6 7 8 9 10
12
Geef dezelfde informatie met behulp van zullen:
1
W i l j e m et m i j naar Amsterdam gaan?
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Ik beloof je dat ik morgen trakteer. Ze is waarschijnlijk bij een vriendin gebleven. Ik denk dat hij te laat komt. Je moet absoluut naar me luisteren. Ik weet zeker dat ik je mis ais je weggaat. Het lijkt me verschrikkelijk om blind te zijn. Ik weet zeker dat de trein om 11.08 vertrekt. Ik denk dat het morgen mooi weer is. Ik doe het morgen beslist. Wil je dat ik de afwas voor je doe? Ik beloof je dat ik er om 8 uur ben. Het lijkt me heerlijk in een land te wonen waar het altijd mooi weer is. Als het niet lukt. probeer ik het nog een keer.
82
ADJECTIEF Oefening 44 Vul de goede vorm van het adjectief in. Voorbeeld
1 (groot) 2 (rood) 3 (klein) 4(moeilijk) 5 (bruin) 6 (wit) 7 (duur) 8 (blauw) 9 (interessant) 10 (groen) 11 (mooi)
Ik kom uit een grote. familie. Ik vind _________ appels lekker. Mijn broer heeft een __________ kamer. Russisch is een __________ taal. De _________ laarzen kosten 95 euro. In het weekend eten we ___________ brood. Deze winkel is _______________________ De _________ auto is van haar vader. Het artikel is erg _____________________ Ik zoek een _________ T-shirt. Hij vindt de spijkerbroek niet ___________
Oefening 45 Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in. Vul in deel 2 van de zin de goede vorm van het tegenovergestelde in. Voorbeeld:
(leuk)
(warm)
(goed) (zwart) (langzaam) (positief) (mooi) (duur) (klein) (moeilijk)
(dik)
83
Mila heeft een leuk weekend gehad maar het weekend van Karin was saai . In de winter drink ik vaak __________ chocolademelk maar in de zomer neem ik liever een ___________ ijsthee.
Hij heeft een ___________ contact met zijn broer maar de relatie met zijn zus is_________ Vandaag draagt ze een _________ rok met een bloes. Ik heb een computer en een ________________ laptop. We krijgen ________ en ___________ reacties op ons artikel. Deze jurk vind ik __________ maar daar zie ik een ______________ jurk. De Bijenkorf is een ____________ winkel. De HEMA is een _______winkel. Ze komt uit een __________ gezin maar uit een _________ familie. Luisteren vinden jullie _________ maar dit is een _______________ tekst. Mijn __________ neef heeft een __________ moeder.
PLURALIS De man staat in de gang; de mannen staan in de gang. het mannetje staat in de gang. Het huis is oud; de huizen zijn oud; de huisjes zijn oud. Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten: de, he of een. de man - een man het huis - een huis Je kunt er meervoud van maken: de man - de mannen het huis - de huizen En je kunt er ook een verkleinwoord van maken: de man - het mannetje het huis - het huisje
! Meervoud We gaan eerst de regels voor het meervoud bekijken: Meestal maak je het meervoud met -en. Kijk hiervoor ook bij hoofdstuk 1 over de spelling van open en gesloten lettergrepen. het woord - de woorden het boek - de boeken de fles - de flessen het oog - de ogen de prijs - de prijzen de brief - de brieven
het bevel - de bevelen het gebed - de gebeden het spel - de spelen de weg - de wegen
Maar: de dag - de dagen
het dak - de daken het glas - de glazen het bedrag - de bedragen het gat - de gaten het graf - de graven het dal - de dalen het vat - de vaten
84
PLURALIS de stad - de steden het schip - de schepen de smid - de smeden het lid - de leden Let op:
Oefening 4. Maak van de volgende woorden het meervoud. de god - de goden de oorlog - de oorlogen het gebod - de geboden het slot - de sloten De hond De kat Het schrift Het paard De boer De boerin De schaar Het dorp De stad Het land De pen Het potlood De prijs Het glas Het schip
het papier het raam de deur het dak de roos de druif de mens de golf het huis het gat de fiets de dag het bevel de weg het spel
Het meervoud is –s als het woord eindigt op –el, -en, -er, -em, -erd, -e, -ie, -aar, pf –ier. De tafel- de tafels De deken- de dekens De bakker- de bakkers De bezem- de bezems De sufferd- de sufferds Het meisje- de meisjes
De vakantie- de vakanties De winnaar- de winnaars
Maar: de oom - de ooms de zoon - de zoons de broer - de broers
De winkelier- de winkeliers Het meervoud is 's na: -a, -o, u.- y en -i: de opa - de opa's de auto - de auto's de paraplu - de paraplu's de baby - de baby's de taxi - de taxi's
85
Woorden die eindigen op -man krijgen soms als meervoud in plaats van mannen -lieden of -lui: de brandweerman - de brandweermannen; de brandweerlieden de zeeman - de zeelieden; de zeelui de timmerman - de timmerlieden; de timmerlui
Oefening 5a. Zet de volgende woorden in het meervoud: de collega het kopje de studente de auto de kruidenier de verzamelaar de tante de oom
de tas het hotel de broer de deken de winnaar de oma het been de dief
de veger het woord de firma de hobby de ziekte de jongen de man het schrift
Oefening 5b. Als oefening 5a. de jongen het meisje de vrouw de man de opa de oma de tante de oom de vader de moeder
het huis het raam het dak de schoorsteen de deur de kamer de keuken de vloer de muur het slot
de school het bord het krijtje het schrift de leraar de repetitie de les het cijfer het getal de pauze
86
Meervouden: Vul het rondje voor het g oede antwoord in.
bot
botten boten boeten
reep
reepen reppen regen
hok
hokken haken honken
pier
pierren pieren piren
zak
klep
kiepen kleppen
raam
raamen raammen ramen
vijl
zaken zakken naaken vijlen wijnen
muur
deur
deuren
buur
buren buuren buurar:
rug
murren muurin muren ruigen ruggen ruggen
wip
wipen wippen wiepen
veer
veeren verren veren
beuk
beukken beuken buken
fuik
fuiken fuikken
kous
pen :
pennen penen peenen
koussen kousen
put :
poten putten
laan :
lannen lanen laanen laaneen
deurren doren maan
manen mannen maanen
teil
tei l l en teilen
kip
kippen kipen
goot
gotten gootten goten
boer
boerren boeren boren
man
mannen manen maanen
geit
geiten
kuil
kuilen kuillen
zaak
zakken zaaken zaken
pier
pierren piren pieren
geitten
mug
87
muggen mugen muugen
saus
sausen saussen
geur
guren geuren geurren
stip
stipen stippen s t i ppen
veeg
veegen vegen veeggen
zaag
zaaggen zagen zangen
vlag
vlagen vlaggen
MODALE WERKWOORDEN Oefening 13, Vul de goede vorm in. Willen
Han ........................ later automonteur worden. Loan en `Thu ...................... de nieuwe film graag zien. De jongens .......................... in de gymles voetballen. Het meisje ........................ veel oefenen. Ik .........................in de vakantie gaan kamperen.
mogen
Achmed .......................... niet roken, .........................jij alcohol drinken? Jullie ...................... in de les alleen Nederlands praten. .........................wij binnenkomen? .........................ik een kopje thee?
kunnen
……………………ik je fiets even lenen? Jullie ...................... al veel Nederlands verstaan. .........................jij zelf je fietsband plakken? Opa ........................ niet meer hardlopen. Jan ......................... goed schaatsen.
zullen
Ik ...........................morgen de schriften teruggeven. De boot ......................... om 12 uur vertrekken. Je .........................je vergist hebben. .........................jullie voorzichtig zijn? De baby huilt; hij ....................... wel honger hebben.
willen mogen zullen willen mogen kunnen
Saidja ........................ bij ons eten. ………………..zij dat wel van haar ouders? Zij zegt: "Ik ........................ het vragen." Zij ........................ graag bij ons komen eten. Het ....................... van haar ouders. Zij ........................ om 6 uur komen.
88
MODALE WERKWOORDEN Vul de goede vorm van het modale verbum in.
Voorbeeld
(kunnen)
Ze
(zulten) (mogen) (kunnen) (willen) (moeten) (mogen) (zulten) (kunnen) (willen) 1o (moeten) 1 2 3 4 5 6 7 8 9
kan drie talen spreken. ik je helpen? Jullie _________ met pen schrijven. Thomas ________ niet naar de les komen. Carolien _ ______ naar Australië gaan. We ________ oefening 12 en 13 maken. ik om 16.00 uur naar huis gaan? we vanavond naar een café gaan? U _________ goed dansen. Ik _________ sociologie studeren. Je ________ op tijd komen!
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in
. Voorbeeld
Ik zal
je morgen bellen. Is dat goed?
1 Aan het eind van de cursus ________ jullie een toets maken. 2 ________ jullie een biertje? 3 Jongeren onder de 16 jaar _______ geen alcohol kopen. 4 Mijn neef _______ goed zingen. Hij zingt in een koor. 5 We _______ zondag naar het Van Gogh museum gaan. 6 Monique goed Frans spreken. 7 _______ we vrijdagavond naar de bioscoop gaan? 8 Ik __________ morgen naar de dokter. 9 ________ jullie me helpen? 1 0 ________ ik het raam opendoen, alstublieft? Geef antwoord op de volgende vragen. Gebruik in uw antwoord een modaal verbum. 1.Wanneer wilt u naar Haarlem gaan? 2 Kunt u zwemmen?
3 Wie moet het huiswerk corrigeren? 4 Mogen we om 14.00 uur naar huis gaan? 5 Wanneer kunnen we naar de bioscoop 6 Moet u hard werken? 7 Wat wilt u morgen doen? 8 Willen jullie morgen je woordenboek meenemen? 9 Kunt u goed koken? 10 Mag ik met potlood schrijven?
89
MODALE WERKWOORDEN kunnen, moeten, mogen, willen, zullen: presens zullen moeten kunnen willen Kunnen Kunnen Kunnen Zullen Mogen Willen Moeten Mogen Willen Zullen Willen
Jan O, maar wij We Zij Zij Jan en Els Wij Jullie Jan Je Jan Els zegt: “Ik Jan
over een uur bij ons komen dan weg; wij boodschappen in de stad doen tot tien over twee op Jan wachten Els misschien thuisblijven? dan opendoen. thee zetten. alvast thee drinken. tegen vijf uur terugkomen. ook iets drinken misschien limonade of bier hebben. het bier uit de koelkast hebben. bij ons eten. hij dat wel? het hem vragen.” heel graag bij Els en haar ouder eten.
kunnen, moeten, mogen, willen, zullen + i n f i n i t i e f : presens mogen/vragen 1. ik je i e t s willen/weten 2. Wat je van mij willen/lenen 3. Ik heel graag dit boek mogen/lenen 4. Je het boek zullen/maken 5. Ik het niet vuil kunnen/meenemen 6. Je het nu mogen/lezen 7. Els het boek na jou zullen/vinden 8. Ze het vast mooi moeten/gaan 9. Ik nu neer huis. moeten/wachten 10. Ik lang op de tram zullen/brengen 11.Ik je naar de halte willen/doen 12. je het boek in je tas moeten/lopen 13.We vlug zullen/komen 14.De tram dadelijk moeten/staan 15.De mensen kunnen/meerijden l6. je nog zullen/lukken 17.Dat wel kunnen/ 18.Ik je straks misschien telefoneren moeten/doen 19.Ja, dat je willen/wandelen 20 Mijn ouders misschien nog met me zullen/wachten 21 Maar Ik eerst op je telefoon
90
COMPARATIEF / SUPERLATIEF – Trappen van vergelijkingen
Oefening 26. Vul de goede vorm in. 1. Van de klas is Mahmut de (groot) ......................................... jongen. 2. Amsterdam is (groot) ............................................................ dan Utrecht, 3. Chinees is (moeilijk) ...................................................... dan Nederlands. 4. Welk land is het (rijk) ..................................................... van de wereld? 5. Een stad is (druk) .................................... dan een dorp. 6. De toren van de moskee is (hoog) .............. dan een flat. 7. De Domtoren van Utrecht is de (hoog) ......................... kerktoren van Nederland. 8. Een bromfiets rijdt snel, maar een motor rijdt (snel) .......................................... 9. Een auto rijdt het (snel) ............................................................................. 10. Van al mijn vrienden is John de (aardig) ........................................................ Bij de vergrotende trap gebruik je vaak (dus niet altijd) het vergelijkende woordje dan: Deze toren is hoger dan die toren. Goud is duurder dan zilver. Bij een woord dat op een r eindigt komt er hij de tweede trap -der achter het bijvoeglijk naamwoord: duur - duurder (dan) - het duurst vet - verder (dan) - het verst zuur - zuurder (dan) - het zuurst
Onregelmatig zijn: goed - beter (dan) - het best graag - liever (dan) - het liefst veel - meer (dan) - het meest weinig - minder (dan) - het minst
91
Oefening 27a. Vul de goede vorm in. 1. Amerika is (ver) .............. van Nederland dan Engeland. 2. Sinaasappels zijn (duur) ….. .......... dan appels. 3. Ik houd veel van kip, maar nog .................van vis. 4. Waar houd jij het ................ van? 5. Ik heb (weinig) ...............onvoldoendes dan vorig jaar. 6. Maar ik doe ook (goed) ................ mijn best. 7. Ik sport graag; ik houd het ................ van voetballen. 8. Wat is (duur) ................. : zilver of goud? 9. Wat heb je (graag) .............. : een nieuwe fiets of een mooi horloge? 10. Mijn broer heeft weinig geld, mijn zusje heeft nog .......... en ik heb het ............................................................................................
Oefening 27b. Maak de vergrotende trap; let ook op het gebruik van dan. 1. zuur 2. hoog 3. dik 4. duur 5. lekker 6. veel 7. goed 8. ver 9. laag 10.vies
Een citroen is ............. een sinaasappel. tee prijs van kool is . : ............een week geleden. Hoe meer je eet, hoe .............. je wordt. De groente wordt steeds ......................................... Ik vind rijst ............... aardappels. Een goede radio kost ............... honderd gulden. Een goede buur is ............. een verre vriend. Azië is ................. van Nederland ..............Turkije. Een helikopter vliegt ............. een vliegtuig. Jouw handen zijn nog .............. die van mij!
92
COMPARATIEF/SUPERLATIEF Werk in tweetallen. Beantwoord de vragen. Gebruik de comparatief. Voorbeeld Wat vindt u lekkerder: chips of chocola? Ik vind chocola lekkerder dan chips 1 Wat vindt u leuker: naar de disco gaan of naar de film gaan?
2 Wat eet u liever: vis of vlees?
3 Wat vindt u moeilijker: Nederlandse teksten lezen of Nederlands spreken?
4 Waar woont u liever: in een stad of in een dorp?
5 Wat is groter: Nederland of uw eigen land?
6 Wat vindt u mooier: klassieke muziek of popmuziek?
7 Wat is sneller: de auto of de trein?
8 Wie is jonger: u of de docent?
9 Wat is vervelender: huiswerk maken of boodschappen doen?
10 Wat is duurder: fietsen of de bus nemen
93
COMPARATIEF/SUPERLATIEF Werk in tweetallen. Beantwoord de vragen. Gebruik de superlatief. Voorbeeld
Wat vindt u het lekkerst? Ik vind kip met rijst het lekkerst.
1 Wat vindt u het leukst? 2 Wat vindt u het moeilijkst? 3 Wat vindt u het makkelijkst?
4 Waar woont u het liefst? 5 Welke Nederlandse stad vindt u het mooist?
6 Welke muziek vindt u het mooist?
7 Welke zanger of zangeres vindt u het best? 8 Welk televisieprogramma vindt u het leukst?
Oefening 48- Vul de juiste comparatief en superlatief in. 1 (veel)
Anja: 10 neven en nichten / Christel: 16 neven en nichten / Bob: 23 neven en nichten Christel heeft neven en nichten dan Anja. Ze ziet haar neven en nichten één keer per jaar op de verjaardag van opa. Bob heeft de neven en nichten. Hij ziet ze helaas weinig, 2 (lekker) pizza = +/-, taco's = +, bami = ++ Jonas vindt taco's _________ dan pizza. Dus gaat hij vaak naar de Mexicaan. Het vindt hij bami. Zijn moeder maakt dat elke zondag voor hem. 3 (leuk) voetbal = +/-, tennis = +, volleybalt = ++ Ik vind tennis een _________sport dan voetbal. Ik kijk graag naar deze sporten. Volleybal vind ik het _____________. Ik train twee keer per week en op zaterdag spelen we wedstrijden. 4 (mooi)
grijze broek = +/ -, zwarte broek = +, blauwe broek = ++ Hij vindt de zwarte broek __________ dan de grijze broek, Ik vind de blauwe broek het ______ __________________________ . Hij gaat de grijze en blauwe broek passen.
94
5 (goed)
bruine sandalen = +/-, slippers = +, rode sandalen = ++ De slippers zitten__________dan de bruine sandalen, maar ik vind ze niet zo mooi. De rode sandalen zitten het_____________ en ze zijn mooi. Ik koop ze. 6 (vaak)
popconcert: 1 keer per jaar / theater: 3 keer per jaar / bioscoop: 8 keer per jaar We gaan naar het theater dan naar een popconcert. Naar de bioscoop gaan we het _________We houden vooral van actiefilms.
95
Personaal Pronomen als object persoonlijk pronomen in plaats van de namen en de substantieven: 1. Frans g e e f t het boek aan P i e t . 2. P i e t z e g t : het boek i s van Ria. 3. Ria h ee f t het boek van mevrouw en meneer van Dijk. 4. De moeder kent mevrouw van Dij k heel goed. 5. Meneer van Dij k i s een goede vriend van de vader. 6. P i e t en Ria zijn jong, 7. Ria roept P i e t . 8. P i e t l oopt naar Ria t o e. 9. Hier heb je het boek, zegt R i a . 10. Ri a l e g t het boek op t a f e l . 11. Moeder komt binnen en g e e f t P i e t en Ria een kopje t hee . 12. Ri a en Pi et -d r i n ken de thee gauw op.
personaal pronomen: Verander de namen en de substantieven in een pronomen personele: 1. Mevrouw van Dam loopt in de t ui n. 2. heeft een boodschappent as. 3. doet het tuinhek open. 4. doet weer d i c h t . 5. gaat naar de bakker. 6. De bakker verkoopt brood en koekj es . 7. staat achter de kassa. 8. Mevrouw van Dam vraagt een half brood. 9. De bakker snijdt het brood. 10. doet in een papi er. 11 .Mevrouw van Dam neemt mee naar huis. 12. De kinderen zijn thuis u i t school . 13. hebben honger. 1 4 . E l l i e , de dochter, dekt de t a f e l . 15. De t a f e l st aat bij het raam. 16. i s rond. 1 7 . P i e t , de zoon, eet v i e r boterhammen. 18. eet met kaas 1 9 . E l l i e eet dri e boterhammen. 20. eet met jam. 21. Vader komt t hui s. 22. De kinderen groeten . 22. gaan w e e r naar s c h o ol .
96
Personaal Pronomen als object 1. Het restaurant van de Bijenkorf l i g t op de tweede verdieping.
is nu niet druk.
2. Veel dames zitten koffi e te drinken,
hebben boodschappen bij zich.
3. De juffrouw loopt langs met gebak. vriendinnen.
komt bij een tafel met drie
4. "Ik wil een slagroomgebakje", zegt de een, " 5. "Geeft 6. "Wat wilt dame aan.
ziet er lekker ui t . "
mij twee croquetten", zegt de tweede, "
smaken goed."
", vraagt de juffrouw aan de derde vriendin en
7. De derde wil thee drinken.
kijkt deze
bestelt een pot thee.
8. Een man bij het buffet roept de juffrouw. loopt vlug naar het buffet . De man spreekt lang met . wijst naar de hoek bij het raam. 9. Twee oude dames zitten bij dat raam. kijken ontevreden, want daar al een hele tijd en de juffrouw is niet bij geweest.
zitten
10. De drie vriendinnen gaan weg. pakken hun boodschappen. Een pakje l i g t op de grond, l i g t onder de stoel. 11. De vriendinnen nemen hun boodschappentas aan de arm. "Oef", zucht de een, "wat is die tas zwaar, ik kan
is heel zwaar. nauwelijks dragen.`
12. "ik heb een blaar aan mijn voet", zegt de ander, "de blaar z i t op mijn hi el , doet erge pijn." 13. "Voor de Bijenkorf nemen we de tram", zegt de derde, " zullen gauw zien." 14. De juffrouw staat bij de uitgang. vriendinnen groeten terug.
rijdt frequent, we
groet de drie dames en de drie
97
PERSONAAL PRONOMEN Oefening 21a. Vul de persoonlijke voornaamwoorden in. 1. Jorg spreekt Duits. Wij kunnen ................. niet verstaan. 2. Jullie spreken Turks. Ik kan ................. niet verstaan. 3. Wij leren Nederlands. Dat is niet moeilijk voor .............................. 4. Ik ben mijn bril kwijt. Wie wil hem voor ................zoeken? 5. Opa en Oma gaan op reis. Wie brengt ................ naar de trein? 6. Mijn sleutels liggen nog thuis. Wie wil .............. even halen? 7. Het kwartje ligt op de grond. Ik zie ............... onder de tafel. 8. Vader is jarig. Ik geef ..................een zoen. 9. Moeder werkt bij de supermarkt. De chef praat tegen ..................... 10 Wij krijgen morgen een repetitie. Dat zegt de lerares tegen ............ Oefening 21b. Als oefening 21a. 1. De leraar Engels is vandaag niet op school, ............. is ziek. 2. De lerares Duits komt morgen niet, ............... heeft een bruiloft. 3. Mijn vader en moeder gaan op reis, .............. gaan naar Turkije. 4. Mijn opa en oma wonen in Turkije, .............. hebben een boerderij. 5. Mijn broertje en ik gaan naar de kermis, ............................... gaan in de botsautootjes. 6. We krijgen een nieuwe leraar; ik ken ................. niet. 7. Kijk, daar komt je vriendin aan! Ik zie ............... lopen. 8. Deze wekker staat zeker stil; ik hoor ………………………..niet tikken. 9. Je vriend staat buiten: ..................wacht op ....................................... 10 Wij vinden die man niet aardig; ................ praat niet tegen ...............
98
PERSONAAL PRONOMEN 20.1 Kies het goede woord. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
20.2
Deze brief is niet voor ik / mij / mijn. Hij is voor jij / jou / jouw. Die jas is van hij / hem / zijn. Is deze bril van jij /jou /jouw? Zijn die handschoenen van u / uw? Van wie zijn deze boeken? Die boeken zijn van hun /ze /zij. Van wie zijn deze schoenen? Die schoenen zijn van zij/ haar.
Vul in: hem, haar, het, ze.
1. Zie je die hond? Ja, ik zie _______ 2. Zie je dat vliegtuig? Ja, ik zie ______ 3, Ik heb dat boek nodig. Geef even! 4. Waar zijn mijn schoenen? Ik zie 5. Waar is mijn bril? Zie jij ________ ? 6. Zie jij Maria? Ik zie niet.
niet!
20.3 Kies het goede woord: mij / me, jou /je, u, haar, hem, het, ons, jullie, hen, ze. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Het huiswerk is moeilijk voor Jean. Hij maakt niet. Ken je die jongen? ja, ik zit met op cursus. Bel jij mij morgen op? ja, ik bel ______ morgenavond op. De klok staat stil; ik hoor _______ niet. Mijn sleutels liggen boven. Wie haalt ___ even? Je vriend staat buiten. Hij wacht op __________________ Je schrift ligt op de grond. _______ ligt onder je stoel. Mijn moeder is jarig. Ik geef_______ een bos bloemen. Heb je de boeken bij je? Ik heb nodig. Kijk, jullie vader loopt aan de overkant; hij roept____________
99
DEMONSTATIEF PRONOMEN Vul een correct demonstratief pronomen in ____________ potlood hier op tafel is van mij. _______ potlood daar is van jou. 2 Ik vind ____________ oefening moeilijk. De vorige oefening was makkelijker. 3 ____________ jaar gaan we naar Frankrijk op vakantie. Volgend jaar blijven we in Nederland. In __________ jaar gaan we een paar dagen naar Maastricht. 4 Op ___________foto hier zie je mijn nieuwe auto. Op _________ foto daar zie je ons huis. 5 Heb je ___________ film met Tom Cruise gezien? 6 ____________ maand is Thomas jarig. Volgende maand hebben we veel verjaardagen. In _________ maand zijn Charlie, Anna, mijn moeder en mijn zwager jarig.
1
Oefening 17. Vul in: deze / die / dit / dat. HIER: 1 ....................... land is een klein land. 2. lk vind ...................... kleur niet mooi. 3 ....................... rivier is breed. 4. We hebben ...................... week vakantie. 5. Hung vindt ....................... meisje aardig. DAAR: 6 ......................... school is erg groot. 7………………….. flessen zijn leeg. 8. Morgen geef ik ..................... boek terug. 9 ......................... vakantie is lang. 10. Is ...................... kammetje van jou? Oefening 18. Zet in het meervoud. 1. Dit kind is klein. 2. Dat huis is oud. 3. Deze jongen heeft een brommer. 4. Dat meisje heeft mooi haar. 5. Is dat huis te koop? 6. Wil die man een huis kopen? 7. Kan deze jongen. zwemmen? 8. Zal dat autootje nog rijden? 9. Mag je in dit boek schrijven? 10. Dit ei is niet gekookt.
100
NEGATIE .
1 Ga je mee? 2 Weet je de weg? 3 Kom je vanavond ook? 4 Is dat de nieuwe docent? 5 Is dat zijn boek 6 Ken je die man? 7 Ben je bang? 8 Ga je naar de stad?
1 Luister je naar hem? 2 Geef je die sjaal aan haar? 3 Ben je ziek? 4 Heb je genoeg geld? 5 Woont hij in de stad? 6 Ga je met vakantie? 7 Brandt de lamp? 8 Schrijft die pen goed?
1 Is dat een mooi boek? 2 Heb jij een brommer? 3 Hebben we vandaag een proefwerk? 4 Heb je een goed cijfer? 5 Koop je een nieuwe jas? 6 Heb je nieuwe schoenen? 7 Lust u aardappels?
101
Nee, …………………. Nee, …………………. Nee, Nee…………………. Nee, Nee, ………………….
Nee, …………………. Nee, …………………. Nee, …………………. Nee, ………………….
Nee, …………………. Nee, …………………. Nee, …………………. Nee, ………………….
Oefening 4: Geef antwoord met: Nee, ….
1 Bent u getouwd? 2 Hebt u kinderen? 3 Woont u in een groot huis? 4 Woont u in het centrum? 5 Hebt u een auto? 6 Komt u uit Marokko? 7 Vindt u de lessen moeilijk? 8 Is dit boek van u? Oefening 5: Wat is de vraag? Voorbeeld: Antwoord: Nee, ik ga geen schoenen kopen.
Vraag: Ga je?/ Gaat u schoenen
kopen?
1 Nee, ik woon niet in Amsterdam. 2 Nee, ik heb geen nieuwe trui. 3 Nee, hij geeft geen les. 4 Nee, die foto ben ik niet kwijt. 5 Nee, Hasan komt morgen niet. 6 Nee, ik lust geen patat. 7 Nee, dat is mijn tas niet. Oefening 49: Vul het goede woord in: geen of niet. Voorbeeld Ik kom n i e t uit Nederland. 1 Ik
kan ____________________________ dansen. studeert ____________________________ in Delft. 3 Hij maakt de oefening ___________________________ 4 Ik ga morgen ____________________________ met de fiets. 5 Haar oma vindt koffie ___________________________ lekker. 6 Alice heeft ____________________________ broer. Ze heeft een zus. 7 We spreken ___________________________ Spaans. s Mijn familie is __________________________ groot. 9 Patrick werkt .. __________________________ in een ziekenhuis. 1o Ik eet vandaag __________________________ spaghetti. 2 Loes
Oefening 50: Geef antwoord op de vragen.
1 Hebt u kinderen? 2 Komt u uit Nederland? 3 Eet u vanavond soep? 4 Werkt u? 5 Komt u uit een groot gezin? 6 Vindt u Nederland leuk? 7 Studeert u veel? 8 Maakt u altijd u huiswerk? 9 Drinkt u thee? 1o Kunt u dansen?
102
Oefening 34. Maak de zinnen ontkennend. 1 Marja is thuis. 2 Ik ga naar de markt. 3 Moeder gaat boodschappen doen. 4 Op de markt koopt ze sinaasappels. 5 De kinderen vinden sinaasappels lekker. 6 Oma koopt verse vis. 7 Vader houdt van vis 8 Ik ga naar mijn vriendin. 9 Mijn vriendin woont in dezelfde straat. 10 We gaan ons huiswerk maken. Oefening 35a. Geef antwoord. 1. Heb jij een auto? Nee, ............................................. 2. Houd jij van aardappels? Nee, ................................. 3. Heb jij je huiswerk af? Nee, .................................... 4. Ga jij ook naar Amsterdam? Nee, ............................ 5. Kun jij een vliegtuig besturen? Nee, ........................ 6. Weet jij hoe laat het is? Nee ..................................... 7. Kom jij ook op mijn verjaardag? Nee, ..................... 8. Zijn er in China ook Nederlandse boeken? Nee, ...... 9. Hebben slangen ook poten? Nee, ............................. 10 Kan een mens zonder hersens leven? Nee, Oefening 35b. Geef antwoord 1. Is het mooi weer? Nee, 2. Ga je naar school? 3. Ben je ziek? 4. Heb je vanmiddag vrij? 5. Hebben we vandaag een repetitie? 6. Geeft de leraar je een cijfer? 7. Heb je een mooi rapport? 8.Gaan jullie met vakantie naar Marokko 9. Weet je waar mijn tas is? 10. Is iedereen op school?
103
PERFECTUM Tegenwoordige tijd Ik werk hard. Hij tekent een paard. Het kind huilt zacht. Wij leren onze les. De leraar vraagt mijn broer.
voltooide tijd Ik heb hard gewerkt. Hij heeft een paard getekend. Het kind heeft zacht gehuild. Wij hebben onze les geleerd. De leraar heeft mijn broer gevraagd.
Werken- gewerkt Tekenen- getekend Huilen- gehuild Leren- geleerd Vragen- gevraagd Deze woorden noemen we voltooide deelwoorden. Voltooid betekend: Klaar. Als je klaar bent zeg je: “Ik heb gewerkt”, “ik heb getekend.” De voltooide tijd maak je met het hulpwerkwoord ‘hebben’(soms met ‘zijn’, zie hoofdstuk 21) en een voltooid deelwoord. Een voltooid deelwoord begint met ge- en eindigt op een d of een t. Als de stam van het werkwoord op een medeklinker uit ’t k(o)fsch(i)p eindigt komt er een t achter, in alle andere gevallen een d.
werkwoord: werken werkwoord: tekenen werkwoord: naaien werkwoord: reizen werkwoord: leven
stam: werk. De k staat in 't kofschip, dus gewerkt. stam: teken, De n staat niet in 't kofschip, dus getekend. stam: naai. De i=j staat niet in 't kofschip, dus genaaid. stam: reiz. De z staat niet in 't kofschip, dus gereisd. stam: leen. De v staat niet in 't kofschip, dus geleefd.
104
PERFECTUM Oefening 36a. Zet de zinnen in de voltooide tijd. 1Mijn broer huurt een huis. 2 Mijn zus spaart veel geld. 3 Het kind speelt met een bal 4 Ik hoor een vliegtuig. 5 Wij maken een oefening. 6 Moeder plakt een postzegel op de brief. 7 Iemand klopt op de deur. 8 De tuinman maait het gras. 9De monteur repareert de auto. 10 De schilder schildert het huis.
Oefening 36b. Als oefening 36a. 1. De leerlingen werken hard. 2. Ze maken een repetitie. 3. De leraar pakt zijn agenda. 4. Hij vraagt iets aan Ahmed. 5. Marian hoest zacht. 6. Zij pakt haar zakdoek. 7. Zij veegt over haar neus. 8. John tekent een huis. 9. Hij leert niets. 10.Hij luistert naar de radio.
18.1 De voltooide tijd van scheidbare werkwoorden Bij voltooide deelwoorden van scheidbare werkwoorden komt -ge ertussen: Ik heb de deur dichtgegooid. Vader heeft de directeur opgebeld. De conciërge heeft de gang schoongemaakt.
18.2 De voltooide tijd van werkwoorden met -ont, -be, -ge, -het; -ver en -er. Ik heb hem gisteren nog ontmoet. Wat heb je allemaal beleefd? Wie heeft de schaar gebruikt? Hij heeft het zich niet herinnerd. Wie heeft je dat verteld? Hij heeft zijn fout erkend. Als een werkwoord begint niet het voorvoegsel -ont, -be, -ge, -her, -ver of -er, krijgt het voltooid deelwoord geen `ge'. Bij werkwoorden die gevolgd worden door `(om) te' (zie hoofdstuk 16) komt eerst het voltooid deelwoord en daarna de rest.. Ik heb haar beloofd om te komen, Hij heeft mij gevraagd om de boodschap door te geven.
105
Oefening 37a. Zet de volgende zinnen in de voltooide tijd. 1. Wij pakken onze koffers in. 2. We reizen met het vliegtuig. 3. Onze familie haalt ons af op het vliegveld. 4. Zij wachten bij de douane, 5. De douane controleert onze paspoorten. 6. Wij logeren zes weken bij mijn opa en oma. 7. Wij horen bekende geluiden. 8. Wij luisteren naar Turkse muziek. 9. Ik maak zelf ook muziek. 10.Ik speel veel op mijn saxofoon.
Oefening 37b. Als oefening 37a 1. Het regent de hele dag. 2. Ik verveel me. 3. Ik bel mijn vriendin op. 4. Ik vertel haar mijn plan. 5. We schilderen mijn kamer. 6. Mijn vriendin verft met geel. 7. Ik verf met witte verf. 8. We zetten de meubels op de gang 9. We werken de hele middag. 10. Ik bedank mijn vriendin voor de hulp.
106
regelmatig werkwoord: perfectum hulpwerkwoord: hebben werken
1. Vandaag
ik niet hard
telefoneren praten leggen
2. Ik 3. Ik 4. Daarna
lang lang ik de hoorn op de haak
duren
5. Het gesprek
heel lang
tikken tekenen
6. Ik 7. Mijn baas
veel brieven de brieven
zetten
8. Hij
posten
9. De loopjongen
plakken
1O.Hij
de postzegels op de brieven
gebruiken
11.Hij
al l e postzegels
halen
12.Hij
betalen leggen
13.Hij 14.De jongen
veel geld de postzegels op mijn bureau
stoppen
15.Ik
ze i n mijn k a s t j e
zijn handtekening aan het eind van de brief de brieven
op het postkantoor nieuwe postzegels
werkwoord: perfectum a l l e werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord "hebben" R = regelmatig helpen 1. Paul zijn moeder kopen 2. Hij bij de bakker een bruin en een wit brood halen R 3. Bij de supermarkt hij twee flessen melk riemen 4. Hij de rode boodschappentas dekken R 5. Zijn moeder ondertussen de tafel bakken 6. Ze voor Paul een ei zetten R 7. En ze koffie eten 8. Ze samen luisteren R 9. Ondertussen ze naar de radio maken R 10. Daarna Paul zijn huiswerk leren R 11. Hij een lange les schrijven 12. Hij de moeilijke woorden op een papier
107
Werkwoord: perfectum alle werkwoorden krijgen het hulpwerkwoord “hebben" R = regelmatig fi ets en R 1. Ik een half uur zetten R 2. Toen ik mijn f i e t s in fietsenstalling wachten
R 3. Mijn vriend
op het station op mij
kopen
4. Hij
zoeken vinden
5. We 6. We
controleren R
7. Een controleur
knippen duren nemen
alvast twee kaartjes. onze trein. nog t w e e mooie zitplaatsen bij het raam. onze plaatsbewijzen.
R 8. Hij R 9. De reis 10. ln Amsterdam
de kaartjes. een half uur. De tram.
bezoeken
11.We
onze vriend in het ziekenhuis.
krijgen
12.Hij
van ons bloemen en vruchten.
werkwoord: perfectum zonder aanwijzing: hulpwerkwoord hebben Z = hulpwerkwoord zijn R = regelmatig 1. Ik vorige week het laatste examen van mijn studie - doen 2. Daarna ik met mijn familie en vrienden feest in de nacht. - vieren R 3. Een neef van mij uit Friesland ook speciaal.- komen Z 4. Daar we veel en we bier en mineraalwater. – eten / drinken 5. Wij naar een Indonesisch restaurant geweest. – gaan 6. Ik ze. – trakteren R 7. Het bier snel.- verdwijnen Z 8. Mijn vrienden voor mij een lief. – zingen 9. De andere klanten hartelijk om ons. – lachen 10. Toen ik alles en we nog naar mijn kamer. – betalen / gaan 11. Daar het heel laat. – worden 12. mijn vrienden tot diep in de nacht. - blijven
108
Perfectum
werkwoord: perfectum a l l e werkwoorden krijgen hulpwerkw, "hebben" R = regelmatig werken zoeken
R 1. Ik drie jaar op een handelskantoor 2. Toen ik een andere betrekking schrijven 3 . Ik op een advertentie voor een secretaresse op e e n school in een andere stad hebben 4. Ik met de directeur van de school een onderhoud krijgen 5. En ik de baan zoeken 6. Ik een kamer in de zien stad en eindelijk ik een aardige kamer nemen 7. Die ik direct verdelen R 8. De eigenaar de grote zolder van zijn huis in twee kamers huren R 9, Ik de kamer aan de achterkant van het huis wonen R 10.In de kamer aan de voorkant een student zes jaar doen 11.Maar hij zijn laatste examen zetten R 12.De eigenaar al een advertentie over een lege kamer in de krant
werkwoord perfectum zonder aanwijzing. hulpwerkwoord hebben Z = hulpwerkwoord zijn R = regelmatig komen
Z 1. Mijn vriend uit het ziekenhuis blijven Z 2. Hij daar lang zijn Z 3 . Hij erg ziek hebben 4. Hij een ernstig ongeluk met zijn auto breken 5. Hij een arm en een been verliezen 6. En hij twee vingers van zijn rechterhand gaan Z 7. Vorige week hij naar huis halen R 8. Zijn vrouw hem met de auto stappen R Z 9. Hij langzaam uit de auto worden Z 10.Hij erg bang voor auto's sturen R 11.We hem bloemen bedanken R 12.Hij ons door de
109
telefoon
regelmatig werkwoord: perfectum hulpwerkwoord: hebben be-ge-er-her-ont--ver-werkwoorden
Een verjaarsfeestje van een kind: bestellen I . Yvonnes moeder een taart bij de banketbakker bezorgen 2. De banketbakker de taart 's morgens om een uur of 11 bedekken 3. De bakker de taart met slagroom verdelen 4. Yvonnes moeder de taart later in stukken bewaren 5. Ze één stuk taart voor haar man veranderen 6. Ze de woonkamer helemaal verplaatsen verzamelen bewonderen spelen vertonen vertellen bedanken
verdienen verzamelen beloven veranderen bedekken bewonderen beschadigen gebruiken vertellen geloven beledigen behandelen
7. Daar ze alle meubels 8. 's Middags ze in de lege woonkamer de vriendjes en vriendinnetjes van de jarige Yvonne 9. De kinderen eerst a l l e cadeautjes van Yvonne 10.in de lege kamer ze a l l e r l e i spelletjes 11.Yvonnes moeder later a l l e r l e i kinderfilmpjes 12.Ze ook verhaaltjes en sprookjes 13.De kinderen haar bij het weggaan voor de leuke middag
1. Rembrandt een tijd lang veel= geld 2. Hij veel mooie dingen 3. Het bestuur van Amsterdam hem veel geld voor een schilderij 4. Het s c h i l d e r i j was een t e l e u r s t e l l i n g , maar Rembrandt het niet 5. Toen het stof van eeuwen "De Nachtwacht" 6. Later toeristen uit a l l e landen van de wereld de schilderijen van Rembrandt 7. Een gek wel eens een schilderij van Rembrandt 8. Hij een scherp mee 9. Een suppoost het f e i t 10.Niemand de suppoost eerst 11.De krankzinnige de suppoost eerst met a l l e r l e i woorden 12.Een arts de gek
110
Imperfectum De verleden tijd van regelmatige werkwoorden De verleden tijd wordt gebruikt als je vertelt wat er vroeger is gebeurd: Loan woonde vroeger in Vietnam. Zij v l u c h t t e met een boot naar de Filippijnen. Haar ouders vluchtten ook. Op de Filippijnen leefden zij in een kamp. De Nederlandse regering nodigde hen uit. Zij reisden met een vliegtuig naar Schiphol. Zij woonden eerst in een opvangcentrum. Nu wonen zij in een gewoon huis. wonen - woonde vluchten - vluchtte leven - leefde uitnodigen - nodigde uit reizen - reisde De verleden tijd wordt gevormd door achter de stam van een werkwoord -de(n) of te(n)te plaatsen. Dit is net als bij het voltooid deelwoord afhankelijk van de laatste letter van de stam. Als deze laatste medeklinker in 't kofschip staat, komt er - t e (n achter, in het andere geval -de(n). werkwoord: wonen stam: woon ;
de n staat niet in ’t kofschip werkwoord: vluchten stam: vlucht; de t staat in ’t kofschip werkwoord: reizen stamt: reit; de z staat niet in ’t kofschip
vervoeging: ik woonde jij / u woonde hij / zij woonde
wij woonden jullie woonden zij woonden
vervoeging: ik vluchtte wij v l u c h t t e n jij / u vluchtte jullie vluchtten hij 1 zij vluchtte zij vluchtten vervoeging: ik reisde jij / u reisde hij I zij reisde
wij reisden jullie reisden zij reisden
Deze werkwoorden noemen we regelmatige werkwoorden. Er zijn ook onregelmatige werkwoorden: lopen, liep, gelopen. Die worden behandeld in hoofdstuk 20.
111
Oefening 38. Oefening met regelmatige werkwoorden. Zet de volgende zinnen eerst in de verleden tijd en daarna in de voltooide tijd. Voorbeeld: Wij werken hard. Wij werkten hard. Wij hebben hard gewerkt. 1. Ik leer Nederlands. 2. Jij praat Turks. 3. Wij tekenen onze vlag. 4. De conciërge klopt op de deur, 5. Wij maken een oefening. 6. De leraar veegt het bord schoon. 7. Han zet zijn tas op de bank. 8. Sarah belt haar vriendin op. 9. De leraar bewaart onze repetities 10.De schilder verft de deur..
Oefening 39. Zet in de voltooide tijd. 1. Vandaag werk ik niet hard. 2. Ik bel mijn vriend op. 3. Ik praat lang met hem. 4. Het gesprek duurt een kwartier. 5. Ik leg de hoorn op de haak. 6. Voor mijn vader haal ik sigaretten 7. Hij rookt wel twintig sigaretten per dag. 8. Hij verandert deze gewoonte. 9. Ik verdien geld met een krantenwijk. 10.Ik spaar mijn geld op voor een brommer.
Oefening 39b. Zet in de verleden tijd. 1. Hein haalt suiker en snoepjes bij de supermarkt. 2. Hij proeft een lekker snoepje. 3. Hij stopt de boodschappen in zijn tas, 4. Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich. 5. Hij wacht op hem. 6. Ze praten samen over de voetbalclub, 7. Zij behoren tot dezelfde club. 8. Op zaterdag spelen-zij een wedstrijd. 9. Zijn vriend hoopt op de overwinning. 10. Zij maken altijd veel doelpunten.
112
Imperfectum
Werkwoorden met een * erachter worden soms vervoegd met hebben en soms met zijn. Het zijn altijd werkwoorden van beweging. Als er een richting aangegeven wordt gebruik je zijn (zie ook hoofdstuk 21): Ik heb in de rivier gezwommen. Ik ben naar de overkant gezwommen. Hij heeft in de stad gelopen. Hij is naar de stad gelopen. Wij hebben heerlijk gevaren. Wij zijn naar Engeland gevaren.
Oefening 40. Zet de zinnen in de verleden en in de voltooide tijd. Let ook op het gebruik van hebben of zijn! Voorbeeld: De hond bijt de jongen. De hond beet de jongen. De hond heeft de jongen gebeten. 1. De kinderen glijden op het ijs. 2. Ik blijf thuis. 3. De leraar kijkt het proefwerk na. 4. Mijn vader krijgt een brief uit Turkije. 5. Wij rijden met een vrachtauto mee. 6. De zon schijnt niet. 7. Ti lay snijdt in haar vinger. 8. Senna wrijft in haar handen. 9. De maan verdwijnt achter de wolken. 10.Noman slijpt zijn mes.
Oefening 41. Als oefening 40. 1. Wij genieten van de vakantie. 2. De tuinman begiet de bloemen. 3. Het volk kiest een nieuwe regering. 4. De leerling liegt tegen de lerares. 5. De jagers schieten op de tijger. 6. Het vliegtuig vliegt hoger dan de wolken. 7. Ik verlies mijn geld. 8. Murat schiet met een waterpistool. 9. Het vriest hard. 10.De boer biedt veel geld voor het paard.
113
Imperfectum Oefening 42. Als oefening 40. 1. De dienaar buigt voor de koning. 2. Henk duikt van de hoge plank. 3. De baby kruipt over de vloer. 4. Ik ruik aan de roos. 5. De leerlingen schuiven de stoelen onder de tafels. 6. De brandweer spuit het gebouw nat. 7. Het kind zuigt de limonade door een rietje, 8. Dilek fluit mooi. 9. Het zand stuift naar alle kanten. 10, Het water druipt van het dak.
Oefening 43. Als oefening 40. 1. Ik begin niet mijn huiswerk. 2. Aydin bindt zijn tas goed vast. 3. Op het feestje drinken de mensen wijn. 4. Mijn schoenen glimmen mooi, 5. De vogel schrikt van de harde knal. 6. De jongens klimmen over het hek. 7. De trui krimpt in de was. 8. Peter vindt een briefje van tien gulden. 9. De Vietnamese meisjes zingen hun volkslied. 10.De boot zinkt na de aanvaring.
Oefening 44. Als oefening 40. 1. Het laatste doelpunt geldt niet. 2. De boze jongen scheldt zijn vriend uit. 3. Aurelia schenkt de thee in. 4. De griep treft veel mensen. 5. De soldaten vechten tegen de vijand. 6. Inge vlecht het haar van haar zusje. 7. In Turkije zwemmen de jongens in de rivier. 8. De ondeugende jongen trekt aan de baard van Sinterklaas. 9. Mijn vader scheert zich 's morgens. 10. De koopman weegt de appels met een weegschaal.
114
Oefening 45. Zet de zinnen in de verleden tijd en in de voltooide tijd. 1. De bakker bakt een bruidstaart. 2. De leerlingen lachen om de grap van de leraar. 3. De schaal van het ei barst. 4. De molenaar maalt de tarwe. 5. Ik raad naar het goede antwoord. 6. Karin stoot tegen de tafel 7. Mijn zusje vouwt de was op. 8. Ik was zelf mijn sokken. 9. De ouders van mijn vriendin scheiden. 10.De monteur laadt de accu op.
Oefening 46. Als oefening 45. 1. De postbode brengt de brieven rond. 2. De leerling denkt goed na. 3. Hong koopt een nieuwe walkman. 4. Jason zoekt naar zijn boek. 5. Ik heb een mooie foto van mijn vriend. 6. Hasan is staar de moskee. 7. Hij bidt vijf keer per dag. 8. Charles ligt tot negen uur op bed. 9. Hij vergeet zijn huiswerk, 10. John slaapt tot zeven uur.
Oefening 47. Als oefening 45. 1. Loop je naar school? 2. Wai Yee leest een spannend boek. 3. De timmerman meet de lengte van de balk. 4. De jonge vogel valt uit het nest. 5. De cowboy vangt het wilde paard. 6. Het schip vaart over de Oost-Indische Oceaan. 7. De muizen vreten van de kaas. 8. Han wordt dokter in India. 9. Hoe weet jij dat? 10.De tuinman graaft een kuil voor een nieuwe boom..
115
Reflexieve werkwoorden
Les 41 ZICH HERINNEREN A.
VASTE WEDERKERENDE WERKWOORDEN
- De patiënt herinnert zich niets meer van het ongeluk. Bij het werkwoord herinneren moet altijd zich gebruikt worden: zich (iets) herinneren. Zich wordt ook vervoegd: ik
- mij, me
Ik herinner mij (me) alles nog.
jij
- je
Herinner jij je dat nog?
u
- zich
Herinnert u zich dat nog?
hij /zij wij
- zich - ons
Hij herinnert zich niets meer. Wij herinneren ons dat gesprek nog goed!
jullie
-je
Herinneren jullie je dat ook nog?
zij
- zich
Zij herinneren zich dat niet meer.
De vervoeging van zich staat meteen achter het werkwoord: Ik herinnert mij niets. Bij een vraag staat de vervoeging van zich achter het persoonswoord: Schaam jij je niet? Er is nog een aantal werkwoorden waarbij altijd zich gebruikt moet worden: zich haasten: Hij haastte zich om de trein te halen. zich vervelen: De kinderen vervelen zich. zich vergissen: Sorry, ik heb me vergist! zich schamen: Je moet je schamen! zich bemoeien met: Je moet je daar niet mee bemoeien. zich verspreken: Hij heeft zich versproken; hij had dat niet mogen zeggen! zich verslikken: Zij verslikte zich in een stukje appel. zich gedragen: Haar kinderen gedragen zich keurig; ze zijn goed opgevoed.
116
B. SOMS WEDERKEREND, SOMS NIET - Ik schrijf mijn vriendin ook in voor die cursus. - Als u aan deze cursus mee wilt doen, moet u zich voor 15 september inschrijven. - De slager snijdt het vlees. - Au, ik snijd me in mijn vinger! Zo ook: (zich) wassen, (zich) scheren, (zich) abonneren (op), enzovoort.
C.
IDIOOM
Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. (Het is verstandig om te teren van andermans ongeluk)
117
OEFENINGEN les 41 41.1 Altijd met zich of soms? (vast wederkerend of niet) 1. zich haasten altijd / soms 2. zich wassen 3. zich vergissen 4. zich opgeven 5. zich snijden 6. zich branden 7. zich verspreken 8. zich bemoeien met 9. zich abonneren op 10. zich verslikken
altijd altijd altijd altijd altijd altijd altijd altijd altijd
/ / / / / / / / /
soms soms soms soms soms soms soms soms soms
41.2 Wel of geen zich? Vul in; als zich niet gebruikt wordt, vult u niets in. 1. Jan haastte ___________ om de trein te halen. 2. De lerares vergiste ___________ in mijn naam. 3. Aisha wast
haar baby.
4. Jan snijdt _____________ het brood. 5. Hij snijdt ____________ _ met het mes. 6. Aydin brandt
zijn vingers aan de
kachel. 7. Hij heeft _____________ nog nooit gebrand. 8. Vanmorgen heeft hij _____________ bij het scheren ook al gesneden. 9. Sommige mannen scheren _____________nooit. 10.De kapper scheert ________________ zijn klanten.
41.3 Maak een zin van de woorden. Denk om de hoofdletters en leestekens. 1. mij, ik, vaak, vergis 2. wij, vergist, ons, hebben 3. jij, vergis, je,
vaak?
4. hebben, zij, zich, vergist 5. verveel, weleens, jij, je?
41.4 Vul de goede vorm in: 1. Ik heb 2.
voor de volgende cursus. (zich inschrijven) jij
ook in? (zich inschrijven)
3. Nee, ik niet; ik wil een avondcursus volgen. (zich opgeven) 4. Vorig jaar had Masomi 5. Nu heeft ze een baan. Zij opgeven) 6. We gaan
te laat ook
morgen allebei
. (zich inschrijven) voor de avondcursus. . (zich opgeven)
118
(zich
werkwoord + pronomen r e f l e x i e f : ‘s morgens
zich wassen
1. Ik met warm water.
zi ch scheren
2 . Mijn vader heet water en een scheermes.
zich snijden
3. Mijn moeder maakt het ontbijt klaar. Ze haar vinger. 4. Het is al laat; we moeten
zich haasten zich vergissen zich herinneren
met
in
5. Moeder snijdt niet genoeg brood.
. Ze
6. Marijke
haar
lessen helemaal niet meer. zich ergeren
7. Maar ze over haar slechte geheugen.
niet
zich interesseren
8. Z e voor de lessen op school.
niet
zich schamen
9. Ze
ook
niet voor haar slechte cijfers. zich verheugen
zich interesseren zich vergissen zich schamen zich bemoeien met
zich verbazen
1O.Ze op de grote vakantie.
al
1. Els niet erg voor school. 2. Ze vaak. 3. Maar ze niet voor haar slechte werk, 4. M i j n ouders altijd met hun kinderen, maar h i j Els thuis doen ze dat nooit. Daarom werkt Els misschien zo slecht.
5. Ik
altijd ,
over haar geluk. Ze gaat toch altijd naar een volgende klas. zich ergeren
6. De leraren allemaal over Els.
zich boos maken
7. De leraar in wiskunde altijd
zich herinneren
8 . "Je kunt nooit i e t s van mijn lessen rok . pt hij.
zich verheugen
9. "Ik op de vakantie", zegt Els, "dan hoef ik een tijd niet te l e r e n . "
vreselijk hoes.
zich interesseren
1O."Waas Jij wél voor?" vraagt de leraar Engels.
zich interesseren
11.'Ik voor sport en tekenen" , antwoordt Els.
zich verbazen
12."Daar ik niet over", zegt de leraar, Ze tekent namelijk erg mooi.
119
SCHEIDBARE WERKWOORDEN 1
Is het werkwoord scheidbaar of niet?
1 oplossen 2 neerzetten 3 voetballen 4 weggeven
ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee
5 luisteren 6 komen 7 aankomen 8 vertrekken
ja/nee ja/nee ja/nee ja/nee
9 schoonmaken 10 beginnen
ja/nee ja/nee
2 Wat is het werkwoord? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Ik stap altijd als laatste de bus in. Jan slaapt in het weekend graag uit. Was je die dure kopjes voorzichtig af? Waar stap jij uit? Doe de ramen even dicht! De docent schrijft de namen op. Ik doe het raam open. Mijn zus doet het licht aan. Mijn broer maakt zijn auto schoon. Ik kan dit zware werk niet goed aan.
2
Maak een zin met het scheidbare werkwoord
1 meegaan- Ga je mee? 2 opblijven- je niet te lang ? 3 klaarmakenjij vandaag het eten 4 aantrekken- wat jij vanavond 5 opzoeken – dat woord even 6 aankomen- de trein op het tweede perron 7 schoonmaken- de vrouw de school 8 dichtdoenje de deur ? 9 vastmakenjij dit touwtje even 10 uitnodigen- mijn vader iedereen voor het feest
3
? ? ! . . ? .
Zet de werkwoorden op de goede plaats; denk om de vervoeging van de hulwerkwoorden!
1kunnen uitstappen – U kunt bij de markt uitstappen. 2mogen opblijven- vanavond Maria tot 10 uur 3 willen instappen- ik graag bij de postkantoor 4 zullen weggeven- Jan nooit eens iets 5 moeten overmaken- U het geld voor 1 juli 6 willen opbellenu mij morgen 7 kunnen instappen- U hier niet 8 kunnen uitslapen- Ik morgen 9 moeten overstappen- U hier 10 zullen afwassenik even
120
. . . . ? . . . ?
Oefening 20:Vul de goede vorm van het separabel verbum in. Gebruik het presens.
Voorbeeld (opbellen) Hij belt me altijd om acht uur op. 1 (overstappen) Als ik naar Tilburg ga, ik in Den Bosch 2 (uitgaan) Nila en Willem zaterdagavond . 3 (schoonmaken) Morgen Elise de keuken . 4 (meenemen) jij op vakantie je laptop . 5 (uitslapen) als het weekend is, we tot 11.00 uur . 6 (aandoen) even het licht ! Het is zo donker. 7 (terugbrengen) Wanneer u de boeken ? 8 (aankomen) Kris zondagochtend op Schiphol . 9 (instappen) snel ! De bus vertrekt zo. 10 (dichtdoen) Omdat het koud is, ik het raam .
Oefening 21: Vul de goede vorm van liet separabel verbum in. Gebruik het perfectum. Voorbeeld (opbellen) Hij heeft me gisteravond opgebeld 1 (opstaan) 2 (afwassen) 3 (uitnodigen)
Vanochtend _________ hij om half zeven _________ Als we _______________________ , drinken we koffie. Voor hun bruiloft _________ ze meer dan honderd gasten ______________________________________ 4 (samenwerken) Karin zegt dat ze goed met je ___________________ 5 (afspreken) Wat __________ je met Pieter _________ ? 6 (uitstappen) Bij het station we ________________ 7 (meebrengen) Omdat ik jarig ben, __________ ik taart voor iedereen 8 (uitzetten) 9 (uitdoen)
10(innemen)
Wie de televisie ? Het is zo warm. We onze jassen _________ je je medicijnen _ _________________
Werk in tweetallen. Beantwoord onderstaande vragen. Antwoord in complete zinnen.
1 Wat trekt u voor de bruiloft van Lia en Fred aan? 2 Wie is er vandaag als laatste binnengekomen? 3 Wie heeft de televisie aangezet? 4 Doet u de deur even dicht? 5 Hebben jullie het huiswerk al bij de docent ingeleverd? 6 Hebt u gisteren afgewassen of afgedroogd? 7 Hoe laat is uw trein aangekomen?
121
Oefening 30a. Vul in. weggeven vergeten binnenkomen uitnodigen herhalen teruggeven opstaan neerzetten nadenken meenemen
Ik .................. nooit geld ............................ Jij ……………. je boek. De leerlingen………de klas……………. Ali ................ zijn vrienden, .............._ De lerares ................ de moeilijke woorden. De tekenleraar .. .................onze tekeningen Hoe laat ………. jij……..? ……………h e t kopje hier maar ............................... ................. nu eens goed ............................................. ……….jij vanmiddag de boodschappen…………?
Oefening 30b. Als oefening 30a, ondergaan nakijken verhuizen doorgaan binnenvaren weggaan terugkomen aflopen Verkopen
De zon……………..mooi rood ……….. De leraar ............... de repetities snel ............... Ik ................. volgende week naar Utrecht, ………je nog ....................... met je studie? Het schip ............... de haven ............................ Mijn oom ................. morgen ........................... Hij ………. volgende maand weer………… Mijn w e k k e r … … … . t e vroeg ……………. ……………….vader zijn auto?
122
Imperatief 1. Wat is het gebiedende wijs (enkelvoud) van de volgende werkwoorden? Oppassen Roepen Kijken Opschieten Stoppen Weggaan Neerleggen
1 Als u waarschuwt dat het moet oppassen 2 Als u wilt dat het uitkijkt: 3 Als u wilt dat het bij u (hier) komt: 4 Als u wilt dat het een beetje opschiet: 6 Als u wilt dat het iets (dat) opruimt: 6 Als u wilt dat het de deur dichtdoet: 7 Als u wilt dat het zijn bord leeg eet: 8 Als u wilt dat het dat mes neerlegt: Wat betekent het verkeersbord? Kies tussen: a, b of c a U mag elke kant op. b U moet rondrijden. c U moet linksaf, a U moet hier fietsen. b U mag hier fietsen. c U mag hier niet fietsen. a U mag met de fiets hier oversteken. b U moet met de fiets hier oversteken. c U mag met de fiets niet oversteken.
123
FUTURUM 1.5 praten over de toekomst
1 presens + tijdindicatie van toekomst Volgende week begint de nieuwe cursus. Over twee jaar ben ik klaar met mijn studie. Aanstaande zaterdag geven wij een feest. Komen jullie ook?
2 een vorm van gaan + infinitief Na de zomervakantie ga ik in Amsterdam met mijn studie beginnen. Als ik klaar ben met mijn studie, ga ik een baan zoeken.
3 een vorm van zullen + infinitief A Een prognose: Over vijftig jaar zullen er 20 miljoen mensen in Nederland wonen. B Een voorstel of suggestie: Zullen we morgen naar het strand gaan? C Een belofte: Bel je me binnenkort? Ja, dat zal ik doen.
Oefening 19 Geef een reactie op onderstaande vragen. 1 Wat zullen we vanavond eten? 2 Wat doet u over tien jaar, denkt u? 3 Doe jij vanmiddag boodschappen? 4 Wat gaan jullie morgen doen: 5 Wat zullen we zondag gaan doen? 6 Wat gaat u vanavond doen? 7 Stuur je Pieter een kaartje voor zijn verjaardag? 8 Wat gaat u doen met kerst dit jaar? 9 Kook jij morgen? 10 Wat gaan jullie met Koninginnedag doen?
124
FUTURUM
Maak volledige zinnen met gaan+ infinitif. 1.
Morgen - Wim - Den Haag - verhuizen
2.
Vanavond - we - Chinees - eten
3.
Volgende maand - Hans - nieuwe auto - kopen
4.
Overmorgen - Ruud - broer - helpen
S.
Vanaf volgende week - hij - Venlo wonen
6.
Dit weekend - ik - fiets - repareren
7.
Over een uurtje - ik - thee zetten
8.
Morgen - Jan - tot 19.30 uur - werken
9.
Volgend jaar – Anneke – aan de marathon - deelnemen
125
CONJUNCTIES 1 45.1Maak van twee zinnen, een zin. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Jean drinkt koffie. Peter drinkt thee (en) Wil je koffie? Wil je thee? Ik ga niet zwemmen. Ik ben verkouden (want) Ik kom wel. Ik kan niet lang blijven (maar) Ik moet weg. Het is al laat (want) Mijn geld is op. Ik heb een huis gekocht (want) Zullen we lopen? Zullen we met de bus gaan (of) Ik wil werken. Ik geen vuil werk doen (maar)
45.2Wat betekenen deze zinnen? 1.
2.
3.
Ik drink wel koffie, maar geen chocolademelk. a. Ik drink geen chocolademelk, maar wel koffie b. Ik drink geen chocolademelk en ook geen koffie. c. Ik drink geen koffie, maar wel chocolademelk. Ik drink nooit koffie of chocolademelk. a. Ik drink geen chocolademelk, maar wel koffie b. Ik drink wel chocolademelk maar geen koffie. c. Ik drink geen koffie en ook geen chocolademelk Ik drink veel chocolademelk, want dat vind ik lekker a. Ik drink nooit chocolademelk. b. Chocolademelk vind ik lekker c. Chocolademelk vind ik niet lekker.
45.3Probeer het goede voegwoord in te vullen. Gebruik en, maar, want of. 1. 2. 3. 4.
Ik drink geen koffie, Ik drink geen koffie, Ik drink geen koffie, Ik drink geen koffie
wel thee. daar krijg ik maagpijn van. chocolademelk. ook geen chocolademelk.
45.4. Probeer een voegwoord in te vullen. Kies tussen en, maar, want, of. Het is vannacht erg koud geweest, het water in de vijver is bevroren. Als het zou koud blijft het vriest nog een paar nachten, kunnen we gaan schaatsen. Ik verheug me daar al op, ik vind schaatsen erg leuk. mijn moeder mijn zusje vinden het veel te koud. Zij blijven binnen ze gaan op bezoek bij mijn oma.
126
Conjuncties 1 nevenschikkende voegwoorden: en, maar, want, of voorbeeld: De bomen hebben geen bladeren. Het is midden in de winter. De bomen hebben geen bladeren want het is midden in de winter. 1.
Het is soms al warm in februari. Het is soms nog koud in februari.
2.
De dagen worden langer in het voorjaar. De temperatuur wordt hoger.
3.
Veel bomen krijgen al vroeg in de lente kleine groene blaadjes. Andere bomen blijven nog lang kaal.
4.
Bomen met bloesems z i j n erg mooi. De bloesems hebben mooie kleuren.
5.
De natuur wordt in het voorjaar iedere week groener. De kleine, nieuwe blaadjes warden steeds groter.
6. Het weer is vaak mooi zonnig. D e w i n d i s n o g erg koud. 7.
Veel toeristen gaan naar Keukenhof. Ze bezoeken het park met de bloembollen.
8. Keukenhof is een kasteel uit de middeleeuwen. Het ligt in de buurt van Haarlem. 9.
Het park van het kasteel is erg mooi. In het voorjaar b l o e i e n duizenden bloembollen tussen het gras.
1O. De tulpen, de narcissen, de hyacinten enzovoort bloeien van ongeveer april tot eind mei. Het zijn echte voorjaarsbloemen. 11. De bollen bloeien - afhankelijk van de temperatuur en de zon - vroeg. Ze bloeien laat. 12. De belangrijkste bloembollenkwekerijen liggen in het westen van Nederland. De bodem is daar heel goed voor de bollencultuur.
127
Het woordje `er' Het woordje er is ook een bijwoord, maar het is erg moeilijk in het gebruik. Het heeft verschillende functies (maar vaak geen eigen betekenis): als (voorlopig) onderwerp in een zin: Er wordt gebeld. Er zit iets aan je schoen. Er loopt een hond in huis. Er is iemand voor je. Is er niemand die het gehoord heeft? als aanduiding van plaats (daar): De bus staat er al. Ken je Arnhem? Ik heb er gewoond. met een voorzetsel: Mijn geld zit in mijn portemonnee. Het zit erin. Zoek je je sjaal? Je zit erop. Kijkje naar dat vliegtuig? Ik kijk er ook naar. Dit is een fijne pen. Ik kan er goed mee schrijven. met een telwoord: Hoeveel fouten heb jij? Ik heb er vier. Heb jij nog kwartjes? Ik heb er geen. Zie jij ook zoveel stenen? Ik zie er heel veel! bij de vragende voornaamwoorden wie en wat: Wie gaat er mee? Wat wordt er gezegd? Wat ligt er op tafel? Wie was er niet? vooraan in bijzinnen: Weet jij of er veel mensen geweest zijn? Heb je gehoord dat er brand geweest is? Ruik je dat er gerookt is? Oef. 74. Probeer in deze zinnen het woordje `er' op de juiste plaats te zetten. 1. Het lijkt of regen komt. 2. Toen we sliepen werd gebeld. 3. Hij zegt dat veel leerlingen zijn. 4. Je mag deze fiets wel lenen; ik heb twee. 5. Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon niet meer. 6. Wie stond naast je? 7. De t.v. doet het niet; heb jij verstand van? 8. Ik belde mijn vriend op, maar hij was niet. 9. Wij hebben een mooie tuin; staan veel bloemen in. 10 De bank was pas geverfd toen de vouw op ging zitten.
128
Oefening 75. Zet het woordje `er' op de juiste plaats (niet in alle zinnen moet `er' staan!). I. “Mahmud, kijk eens naar deze doos! Weet je wat in zit? 2. Zit een draagbare radio in. Wil je hem zien? 3. Ik heb niet veel voor betaald: 100 gulden maar! 4.Wil je naar luisteren? 5. Zal ik een zender opzoeken? Zijn veel. 6. Hier is Hilversum 3. Zullen we daar naar luisteren? 7.Dit is een fantastische radio! Heb jij ook één 8. Nee? Dan moet je ook één kopen! 9. is je spaarpot leeg; zit niets meer in? 10. Jammer, dan moet je maar snel gaan sparen!" Oefening 76. Zet het woordje 'er' op de juiste plaats. 1. Dat is een groot probleem; ik heb geen oplossing voor. 2. Waar is de krant van vandaag? De kat zit op. 3. Ik ben klaar met mijn werk; het zit op. 4. Hij heeft een gat in zijn sok; zijn teen steekt door. 5. Hoeveel kwartjes heb je nog? Ik heb nog drie, 6. Hoeveel mensen heb je uitgenodigd? Ik heb tien gevraagd. 7. Wordt gebeld; zal ik even gaan kijken? 8. Wat is gebeurd? Ik zie zoveel mensen, 9. Kom je even; is telefoon voor je. 10.Lopen veel mensen op straat; is feest.
129
Les 5 4 H E T G E B R U I K V A N E R 54.1 zet 'er' op de goede plaats in de (laatste) zin. 1. Ik ben in Parijs geweest. Ik was al eerder geweest
Ik was er al eerder geweest
2. Heb je nog kwartjes? Ja, ik heb drie. 3. Wat is gebeurd? 4. Hoeveel mensen komen? 5. Is telefoon voor je! 6. Wat zie je netjes uit! 7. Ik heb een nieuwe pen. Ik kan goed mee schrijven. 8. Heb jij weleens van e-mail gehoord? Ja, ik heb weleens van gehoord.
54.2 Vul het goede woord in. Kies uit: er, erom, ernaar, ermee, erop, erin, ernaast, erna, erdoor, erbij
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Hij heeft een gat in zijn sok, zijn tenen steken Wat een brand! Ik stond en ik keek Kijk eens, ik heb een pakje voor je! Weet je wat ______________ zit? Geen wonder dat je die brief niet kan vinden, je zit_____________________________________ Deze radio is kapot. Wat zal ik _______________ doen? Denk _____________ , dat je je boek meeneemt! Ik ben het ______________ eens dat het een goed voorstel is. Woon jij naast de supermarkt? Ja, ik woon __________________________________________ Eerst moet je de theorie goed lezen, de oefeningen komen _______________________________ Ik heb 25 knikkers, ik win tien knikkers ______________ , hoeveel heb ik __________________ dan?
54. 3 Vul in: er is / er zijn /zijn er / er was / er waren 1.
niet genoeg melk en _______________________________ ook te weinig aardappels om puree van te maken.
2. En - ______________________ _ nog koekjes en snoepjes? Ja,_________________ nog genoeg van alles. 3. ____________________ iemand aan de deur. 0, _____________________________ vandaag al zo veel mensen geweest!4. _________________________ gisteren een feestje bij de buren._________________
wel vijftig mensen!
54.4 Maak een afhankelijke bijzin. Voeg er en is toe. Heb je gehoord (ingebroken bij Dan)
Heb je gehoord dat er bij Dan ingebroken is?
1. Heb je gezien dat ... (een nieuwe docent )
___
2. Heb je gehoord dat ... (voor je opgebeld)
____
3. Heb je gemerkt dat ... (iemand binnengekomen) _______
130
Les 39 AAN HET
ZIJN; BEZIG ZIJN MET
Telefoongesprek: Maria: Hallo Piet! Met Maria. Wat ben jij aan het doen? Piet: Hoi Maria, ik ben een boek aan het lezen Op de vraag: 'Wat ben je aan het doen?' kunt u niet antwoorden met: *Ik doe een boek lezen. Er zijn drie andere mogelijkheden: `Ik lees een boek.' `Ik zit een boek te lezen.' 'Ik ben een boek aan het lezen.' De constructie 'Ik ben een boek aan het lezen' kan ook gebruikt worden als u op dat ogenblik niet echt leest. In een gesprek kunt u zeggen: 'Ik ben een boek aan het lezen over de Tweede Wereldoorlog. Het is erg interessant.' wat voorbeelden: Fatima is aan het stofzuigen; Karim is aan het koken. Jean is zijn huiswerk aan het maken; Aisha is een brief aan het schrijven. Nog
B.
BEZIG ZIJN MET
Hallo, Marie! Met Piet. Waar ben je mee bezig?
Ha Piet! Ik heb niet veel tijd. Ik ben bezig met de afwas.
Fatima is aan het schoonmaken Fatima is bezig met schoonmaken. aan het - zijn = bezig zijn met Karim is eten aan het koken. Karim is bezig met het eten.
131
OEFENINGEN les 39 39,1 Wat zijn ze aan het doen? Geef antwoord; gebruik `aan het 1. Misha
(eten)
2. De kinderen ________________________________________________ (spelen) 3. Jan ________________________________________ (stofzuigen) 4. Henk en Nerrnin_______________________________ (praten)
39.2 Geef op twee manieren antwoord. Wat zijn Piet en Jan aan het doen? (schaken) (zitten)
1.
(aan het)
2.__________________________
39.3 Heb je het druk? Geef antwoord op drie
manieren.
Waar ben je mee bezig?
1.
(zitten)
(een brief schrijven)
2.
(bezig zijn met)
3.
(aan het)
Wat ben je aan het doen?
1.
(staan)
(de ramen zemen)
2.
(bezig zijn met)
3.
..
39.4 U bent een trui aan het breien. Vertel op twee manieren tegen uw vriendin waar u mee bezig bent. 1. __________________________________
(zitten)
2. __________________________________
(aan het)
Ui bent de zolder aan het schilderen. Vertel tegen uw vriend waar u mee bezig bent. 3. __________________________________
(aan het)
4.
(bezig zijn te)
132
(aan het)
zinnen met hulpwerkwoorden: zitten, liggen, lopen, staan of met de constructie: aan 't .,.zijn Presens 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Mieke en Annie praten voor de kruidenier. De kruidenier snijdt de kaas in plakken. Hij verkoopt de klant een. ons ham. Mieke en Annie wachten op hun beurt. Ze wachten bij de kassa. De juffrouw van de kassa telt het geld. Annie belt haar vriendin Eva. Ze drinkt thee bij Eva. Eva wast de kopjes in de keuken af. Eva's zoon, Wim, werkt binnen, Hij studeert piano. Na Annies vertrek strijkt Eva de kleren. Ze vouwt de handdoeken. Daarna kookt ze het eten.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Ine telefoneert met haar vriendin. Ze praten een uur met elkaar. Ine luistert naar de verhalen van haar vriendin. Ze luiert op de bank. Ze kijkt ondertussen naar buiten. Twee vrouwen praten samen. Een jongen fluit op straat. Ine roept haar dochter. Ze wacht op haar. Haar dochter leert haar lessen, Ze roept vanuit haar kamers "Ik doe mijn huiswerk,"
133
Dat en als zijn ook voegwoorden, maar bij deze voegwoorden moet je oppassen' Kijk maar eens naar de plaats van de persoonsvormen: klinkt en maakt. Deze staan
CO NJUNC TIES 2 - Voegw oorden
achteraan in de zin. Er zijn nog veel meer van zulke voegwoorden, waarbij de plaats van de persoonsvorm achteraan komt.
Het is zomer en het is warm. De leerlingen maken sommen of ze zitten te lezen. lsmael wil drinken, want hij heeft dorst. Hij vraagt het aan de leraar, maar de leraar zegt nee.
Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als. wanneer; omdat, voordat, nadat, doordat, zodat, opdat, toen, sinds, terwijl, zodra, hoewel, ofschoon.
De woorden en, of, want en maar noemen we voegwoorden: ze voegen twee zinnen aan elkaar.
Let bij de volgende zinnen dus op de plaats van de persoonsvorm!
Het woordje en verbindt twee zinnen: Jij drinkt melk en ik drink thee.
Als de persoonsvorm op de eerste of tweede plaats staat, noemen we zo'n zin een hoofdzin.
Het gebruik van of geeft een keuze aan: Drink je melk of wil je thee?
Een zin die met een onderschikkend voegwoord begint, noemen we een bijzin. Je kunt meestal ook met de bijzin beginnen.
Want gebruik je als je vertelt waarom iets gebeurt: Ik drink nooit melk, want ik vind het niet lekker.
als Je moet de repetitie inleveren als je klaar bent.
Maar is een tegenstelling: Ik drink wel melk, maar ik vind het niet lekker.
Je moet de repetitie inleveren' is een hoofdzin; 'als je klaar bent' is een bijzin. Je kunt ook zeggen: Als je klaar bent, moet je de repetitie inleveren.
We noemen deze voegwoorden nevenschikkende voegwoorden. Met deze voegwoorden is het heel gemakkelijk om twee of meer zinnen aan elkaar te voegen: je zet het voegwoord er gewoon tussen. Probeer het maar in oefening 61.
'Als' geeft hier een voorwaarde aan. Als ik 's morgens opsta, maak ik eerst een koprol. Ik maak eerst een koprol, als ik 's morgens opsta. 'Als' geeft hier een tijdstip aan.
Oefening 61. Maak van twee zinnen één zin. 1. Jan drinkt koffie. Petra drinkt thee. 2. Wil je koffie? Wil je liever thee? 3. Ik ga niet zwemmen,. ik ben verkouden. 4. Ik wil wel komen. Ik kan niet lang blijven. 5. Murat heeft geen zakgeld meer. Hij heeft gisteren een boek gekocht. 6. Thu is een Vietnamees meisje. Jing-Gi is een Chinese jongen. 7. Zullen we naar het strand gaan? Zullen we naar het bos gaan? 8. Ik moet weg. Anders kom ik te laat, 9. Mijn zus wilde nieuwe schoenen kopen. Ze kon geen mooie vinden. 10.De trein is al vertrokken. Over tien minuten komt er weer één.
wanneer Het zou beter gaan, wanneer je meer je best deed. Wanneer je meer je best deed, zou het wel beter gaan. 'Wanneer' geeft hier een voorwaarde aan. (Je kunt het vervangen door 'als').
Ik waarschuw wel even wanneer ik wegga. Wanneer ik wegga, waarschuw ik wel even. `
Wanneer' geeft hier een tijdstip aan. (Je kunt het vervangen door 'als').
Je merkt wel dat het mooier klinkt als je twee korte zinnen aan elkaar maakt. (Hier zijn drie zinnen aan elkaar gemaakt!)
omdat De vlag hangt uit omdat de koningin jarig is. Omdat de koningin jarig is, hangt de vlag uit. 'Omdat' geeft een reden aan. (In plaats van 'omdat' wordt in schrijftaal ook wel 'daar' gebruikt.)
134
voordat
terwijl
Iedereen had zijn tas al ingepakt voordat de bel ging. Voordat de bel ging, had iedereen zijn tas al ingepakt. 'Voordat' wil zeggen voor het genoemde gebeuren.
De zuster verzorgt de zieke, terwijl de dokter een recept schrijft. Terwijl de dokter een recept schrijft, verzorgt de zuster de zieke. 'Terwijl' betekent in dezelfde tijd.
nadat
hoewel / ofschoon De wedstrijd ging gewoon door, hoewel het pijpenstelen regende. Hoewel het pijpenstelen regende, ging de wedstrijd gewoon door. 'Hoewel' geeft een tegenstelling aan: In plaats van 'hoewel' kun je ook 'ofte/toon' gebruiken. 'O schoon' betekent precies hetzelfde als 'hoewel', maar wordt meer in schrijftaal gebruikt.
Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben. Nadat we gegeten hebben, doe ik de afwas. 'Nadat' wil zeggen na het genoemde gebeuren. doordat Hij kwam te laat doordat de klok achterliep. Doordat de klok achterliep, kwam hij te laat. ' Doordat' geeft een oorzaak aan.
zodra Jullie mogen naar huis, zodra de bel gaat. Zodra de bel gaat, mogen jullie naar huis. 'Zodra' betekent: meteen als, direct als, op hetzelfde moment als.
zodat De school is afgebrand, zodat de leerlingen voorlopig geen les kunnen krijgen. Let op! Een zin kan nooit met 'zodat' beginnen: het geeft een gevolg aan.
Twee moeilijke voegwoorden zijn mits en tenzij. Mits betekent op voorwaarde dat ... Ik zal je niet straffen, mits je het nooit meer doet! Mits de mist opgetrokken is, gaan we met de auto. Tenzij betekent behalve als ... Tenzij ze erg duur zijn, koopt mijn tante elke dag druiven. We gaan uit, tenzij het regent.
opdat Komen jullie allemaal vroeg opdat we op tijd kunnen beginnen? Hij werkte heel hard voor het examen opdat hij maar zou slagen. `Opdat' geeft een doel aan.
Let op: Zoals je uit de voorbeelden kunt zien, blijft de infinitief altijd achteraan staan: 'Opdat hij zou slagen.". Zodat je op tijd kan beginnen.'
toen De keeper stond niet in het doel toen de goal gemaakt werd. Toen de goal gemaakt werd, stond de keeper niet in het doel, 'Toen' betekent hier op dat ogenblik. Toen er nog geen televisie was, luisterden we veel naar de radio. We luisterden veel naar de radio, toen er nog geen televisie was. 'Toen' betekent hier vroeger. sinds Sinds ik in Nederland ben, heb ik mijn familie niet meer gezien. Ik heb mijn familie niet meer gezien, sinds ik in Nederland ben. `Sinds' betekent vanaf de tijd dat.
135
Les 46 OMDAT, ALS
46.1 Maak van twee zinnen één zin. Begin steeds met de eerste. 1. Ik ga met je mee. Jij vindt dat leuk. (als) 2. We waren blij. We mochten naar huis. (omdat) 3. Ik ga een brommer kopen. Ik heb genoeg geld gespaard. (want) 4. Alle fans juichen. Ajax maakt een doelpunt. (als) 5. Er is geen les. De docent is ziek. (omdat)
46.2 Draai nu de bovenstaande zinnen om. Begin met het voegwoord. Welke zin kun je niet omdraaien? 1. 2. 3. 4. 5.
46.3 Doet u het nu of doet u het nu niet? Streep de verkeerde betekenis door. 1. Omdat er geen les is, ga ik boodschappen doen. Ik ga nu boodschappen doen / ik ga nu geen boodschappen doen. 2. Als er geen les is, ga ik boodschappen doen. Ik ga nu boodschappen doen / ik ga nu geen boodschappen doen. 3. Wanneer ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts. Ik ga nu naar de tandarts / ik ga nu niet naar de tandarts. 4. Omdat ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts. Ik ga nu naar de tandarts / ik ga nu niet naar de tandarts.
46.4 Welks zinnen geven een voorwaarde aan en welke een tijd? 1. Wanneer gaat u naar de notaris? 2. Wanneer gaat u naar de notaris? 3. Wanneer moet je naar de dokter? 4. Wanneer moet je naar de dokter?
Als ik een huis koop. Om vier uur vanmiddag. Over drie kwartier. Als je je niet goed voelt.
136
voorwaarde / tijd voorwaarde / tijd voorwaarde / tijd voorwaarde / tijd
TOEN, NADAT, VOORDAT, ZODAT, DOORDAT 47.1 Maak van twee zinnen één zin met het aangegeven voegwoord. We gaan zwemmen. Ik moet nog een boodschap doen. (voordat)
Voordat we gaan zwemmen, moet ik nog een boodschap doen. 1. We hebben gezwommen. Ik moet nog een boodschap doen. (nadat)
2. Ik ga eten koken. Ik drink eerst een glaasje wijn. (voordat) 3. Ga je mee naar de film? Je bent bij de kapper geweest. (nadat)
4. Je kunt het beste zaaien. Het gaat regenen. (voordat)
47.2 Draai de zinnen 1 en 2 uit de vorige oefening nu om. Denk om de goede volgorde! 1. 2. 47.3 Vul in. Kies tussen voordat /nadat 1. Achmed deed boodschappen, _________________________ hij eten ging koken. 2. _________________het ging regenen, strooide de boer mest op zijn land. 3. _________________ zij hun koffers ingepakt hadden, gingen zij op reis. 4. Ik maak altijd eerst mijn huiswerk _________________________ ik tv ga kijken. 5. _________________Aisha naar school gaat, pakt zij haar tas in. 6. Mijn ouders zijn in een bejaardenhuis gaan wonen, ____________________________ mijn moeder erg ziek is geweest.
47.4 Vul in. Kies tussen zodat 1 doordat 1. _________________ ik mijn les goed geleerd had, kreeg ik een mooi cijfer. 2. De bestuurder van de auto keek niet goed uit, ________________________ hij een aanrijding veroorzaakte. 3. Ik ben vergeten het gas laag te draaien,
het eten aangebrand is.
4. _________________de kinderen met lucifers speelden, is er brand ontstaan.
47.5 Maak twee zinnen. Een met doordat en een met zodat. De auto slipte. De weg was glad. 1. 2.
137
TOEN, ALS, SINDS, TERWIJL, ZODRA 48.1 Vul de goede tijdsvorm in. 1. Als het hard _____________
(regenen), kom ik niet.
2. Toen het zo hard _ _____________________
(regenen), ben ik thuis gebleven.
3. De mensen in Nederland vinden het fijn als de zon _________________ (schijnen). 4. We verlangden naar een regenbui, toen de zon elke dag___________________ (schijnen). 5. Als het lente
(worden), komen er weer blaadjes aan de bomen.
6. Toen het lente ______________ , (worden), waren we blij.
48.2 Wat betekent de zin? Zet een rondje om de a of de b. 1. Zodra ik genoeg geld heb, koop ik een brommer. a. Ik heb nu genoeg geld om een brommer te kopen. b. Ik ben aan het sparen voor een brommer. 2. Ik heb geld gespaard, zodat ik een nieuwe fiets kan kopen. a. Ik ga nu een nieuwe fiets kopen. b. Ik moet sparen voor een nieuwe fiets. 3, Terwijl ik de krant lees, kookt mijn man het eten. a. Mijn man kookt het eten en leest daarna de krant. b. Ik hoef geen eten te koken, maar ik kan de krant lezen omdat mijn man kookt,
48.3 Vul het goede voegwoord in, Kies tussen toen, als en sinds. 1.
maandag heb ik hem niet meer gezien,
2.
u werk zoekt, moet u naar het arbeidsbureau gaan.
3.
hij beter zijn best ging doen, ging hij met sprongen vooruit.
4.
Mohamed zijn bril opzet, kan hij veel beter op het bord zien.
5
gisteren is die winkel gesloten
6.
er brand uitbreekt, kunt u geen gebruik maken van de lift.
7.
we weg wilden gaan, rinkelde de telefoon.
8.
het mist, moet je voorzichtig en langzaam rijden.
48.4 Vul het voegwoord in. Kies tussen terwijl en zodra. 1. Hij gaat de hele dag vissen, zijn vrouw vandaag jarig is. 2. hij even niet keek, pakte zijn zoontje de draagbare telefoon. 3. ik zestien ben, koop ik een brommer. 4. Murat de afwas doet, kleedt Aisha de baby aan. 5. Ik zal mijn schuld afbetalen ik weer geld heb. 6. Maria zich opmaakt, zit Jean naar haar te kijken. 138
Oefening 62. Maak van twee zinnen één zin. Begin steeds met de eerste. 1. Ik ga met je mee. Jij vindt het leuk. (als) 2. We waren blij. We mochten naar huis. (toen) 3. Henk deed boodschappen. Hij ging eten koken, (voordat) 4. We gingen weg. We waren klaar. (zodra) 5. Ik maak eerst mijn huiswerk. Ik ga televisie kijken. (voordat) 6. Ik ga naar bed. Ik heb mijn huiswerk gemaakt. (nadat) 7. Jan pakt zijn tas in. Hij gaat naar school. (voordat) 8. Saida luistert naar de radio. Zij maakt haar huiswerk. (terwijl) 9. Jasin gaat een brommer kopen. Hij heeft genoeg geld. (als) 10. Vader ging naar de markt. Hij had de krant gelezen, (toen)
Oefening 63. Probeer nu de zinnen van de vorige oefening om te draaien, begin met de bijzin. Voorbeeld: Als jij het leuk vindt, ga ik met je mee.
Oefening 64, Als oefening 62. 1. Ik ga geen boodschappen doen. Het regent te hard. (omdat) 2. Ester is voor haar rijexamen gezakt, Zij was zo zenuwachtig. (doordat) 3. Juan had zijn repetitie goed geleerd. Hij had een goed cijfer. (zodat) 4. Petra kreeg een onvoldoende. Zij had haar werk wel gemaakt. (hoewel) 5. Ik moet nog een boodschap doen. We gaan zwemmen. (voordat) 6. De lerares gaat naar school. Zij is eigenlijk ziek. (hoewel) 7. Mijn zusje is altijd bang. Zij moet naar de tandarts. (als) 8. Alle toeschouwers juichten. Ajax maakte een doelpunt. (toen) 9. 9, De auto slipte. De weg was glad. (doordat) 10. Hij koopt een brommer. Hij is zestien jaar. (zodra)
Oefening 65. Probeer nu de zinnen van oefening 64 om te draaien, begin met de bijzin. Welke zin kun je niet omdraaien? Zet daar maar een streepje.
139
Oefening 66. Maak van twee zinnen één goede zin. Begin steeds met de eerste, maar let op: soms moet je met het voegwoord beginnen. 1. Ik maak mijn lunchpakket klaar. Ik ga naar school. (voordat) 2. We hebben vrij. De leraar is ziek. (want) 3. De postbode is blij. Het heeft vandaag niet geregend. (omdat) 4. Ik moet morgen examen doen. Ik heb geen tijd om t.v. te kijken. (zodat) 5. De bus is erg duur, Ik ga voortaan fietsen. (omdat) 6. Je wilt een goede baan krijgen. Je moet Nederlands leren. (als) 7. De boer strooide mest op het land. Het ging regenen. (voordat) 8. Hij ging aan de universiteit studeren. Hij was al drieëndertig jaar. (hoewel) 9. Ze hadden hun koffers ingepakt. Ze gingen op reis. (nadat) 10. Het huis is helemaal afgebrand. De kinderen speelden met lucifers. (doordat)
Oefening 67. Maak van twee zinnen één goede zin. Probeer zelf een voegwoord te vinden. Begin steeds met de eerste zin. 1. Het had geregend. Alles was weer fris en schoon. 2. Achmed fietste naar s c h o o l . Hij kreeg een lekke band. 3. We kunnen gaan fietsen. Het regent niet. 4. Hij had het boek gelezen. Hij vond het niet mooi. 5. Gelal had een slecht cijfer. Hij had de repetitie niet geleerd. 6. De leraar was ziek. We hadden geen les. 7. Ali kwam te laat op school. De klok liep achter. 8. Je bent vijf jaar. In Nederland moet je naar school. 9. Hij heeft in Arnhem gewoond. Hij verhuisde naar Amsterdam. 10.Hij ging bij zijn vriend t.v. kijken. Hij had eerst gegeten.
Oefening 68. Probeer in dit verhaal de voegwoorden in te vuilen. Kies uit en, als, toen, omdat of dat
Hodja was naar de markt geweest ............ had een grote zak aardappels gekocht ............. het een koopje was. Hij slingerde de zak op zijn schouder .............stapte op zijn oude ezel. Gebukt onder de zware last liep de ezel langzaam naar huis, ......... zij een vriend tegenkwamen. `Hodja', zei deze, `wat zul je moe worden ............. je deze zware zak op je rug draagt. Waarom hang je hem niet aan het zadel?' "Zie je dan niet ........... de ezel het al heel zwaar heeft met mij op zijn rug? ........... ik de zak er ook nog aanhang, komt het arme dier helemaal niet meer vooruit. Nee, ik heb zelf die zware zak aardappels gekocht ........... ze zo goedkoop waren, nu moet ik ze ook zelf dragen. (bewerkt naar een verhaal uit: Ufuk Kobas. Nasreddin Hodja. Novib 1987)
140
Bijlagen
141
Ben je bang voor die grote hond? Werkwoorden en uitdrukkingen met een vast voorzetsel. Er zijn veel werkwoorden en uitdrukkingen die altijd in combinatie met hetzelfde voorzetsel voorkomen. Het zijn veelal figuurlijke gebruikte uitdrukkingen. Hier volgt een lijst van de meest-voorkomende. Voor de betekenis verwijs ik naar het van Dale Basiswoordenboek. A vestigen
aandacht op: aandringen op: aanleiding geven tot: in aanmerking komen voor:
Hiermee vestig ik uw aandacht op het volgende. De regering dringt aan op hulp aan Roemenië. Dit geeft mij aanleiding tot een vraag.
De arme vrouw kwam niet in aanmerking voor hulp. Je moet niet overal aanmerkingen op maken. Veel aanmerkingen maken op: mensen vinden dat een buitenlander zich moet zich aanpassen aan: aanpassen aan het leven in Nederland. Als student kun je aanspraak maken op een studiebeurs. aanspraak maken op: De verzekering stelde de automobilist aansprakelijk voor aansprakelijk zijn voor: de schade. een aanzet geven tot: zich abonneren op: acht slaan op:
De presentator van het televisieprogramma gaf de aanzet tot een hulpactie. Ik heb mij op dat nieuwe weekblad geabonneerd. U dient acht te slaan op de kleine lettertjes. (= u moet er op letten).
afhangen van:
ik kon hem niet van dat dwaze plan afbrengen. Je moet niet altijd afgaan op wat er gezegd wordt. Het hangt van je rapportcijfers af of je overgaat. Een baby is afhankelijk van de moeder.
afhankelijk zijn van: afhelpen vare
Heeft de dokter je van die vervelende wrat afgeholpen" De kinderen kwamen op de ijscoman af.
afkomen op: afrekenen meet: afstammen van:
Uit zijn woorden kon ik afleiden dat het ernstig was. De ober rekende met de klant af. Veel mensen denken dat wij van de apen afstammen. De koningin deed afstand van de troon ten gunste van haar dochter.
afstand doen van:
Ga je akkoord met dit voorstel?
afbrengen ven: afgaan op:
afleiden uit:
Hij antwoordde op de gestelde vraag. akkoord gaan met: antwoorden op:
bang zijn voor: baseren op: beantwoorden aan: bedacht zijn op:
De uitspraak van de rechter is gebaseerd op bewijzen. Hij beantwoordt niet aan mijn verwachtingen. Je moet in Nederland altijd bedacht zijn op mist. Bedien je gerust van deze lekkere hapjes!
zich bedienen van:
Hij bediende zich van een smoes om niet te hoeven komen. Zij is begerig naar dure sieraden.
begerig zijn naar: beginnen aan/met: behoefte hebben aan:
Ik ben er nog niet aan/mee begonnen.
behoren tot: bekend zijn met: zich bemoeien met: besluiten tot: bestaan uit: bestand zijn tegen: bestemd voor: betrappen op: beveiligen tegen: bevreesd zijn voor: bevriend zijn met: bevrijden van: bewegen tot: bewust zijn van: bezeten zijn van: bezig zijn met: bijdragen tot: in het bezit zijn van: bezorgd zijn over: bezuinigen op: bidden tot: blij zijn met:
De slachtoffers van de overstroming hebben veel behoefte aan dekens. Chinezen behoren tot het gele ras. Ik ben niet bekend met de regels die hier gelden. Bemoei je er niet mee! Mijn ouders hebben besloten tot een scheiding. De mens bestaat voor 70% uit water. Het huis was niet bestand tegen de orkaan. Dit pakje is bestemd voor mijn familie in Turkije. De dief werd op heterdaad betrapt. Mijn huis is goed beveiligd tegen diefstal. De regering is bevreesd voor inflatie. Ben jij met hem bevriend? Ik ben gelukkig van die vervelende plicht bevrijd. Wat heeft je er toe bewogen om van huis weg te lopen? Ik was me er niet van bewust dat iedereen mij horen kon. Mijn broer is bezeten van auto's. Ik ben bezig met het schilderen van mijn huis. Lezen draagt bij tot het beter leren van een taal. Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets. De ouders waren bezorgd over hun zieke kind. De regering bezuinigt op het onderwijs. De Moslims bidden tot Allah. Sarah is blij met haar goede rapport. Ik ben boos op mijn broer.
boos zijn op: C commentaar geven op: condoleren met: concluderen uit:
De krant geeft commentaar op het nieuws. Ik condoleer je met dit verlies. Ik concludeer uit je woorden dat je niet meegaat.
142
D danken voor: deelnemen aan: delen in/door: denken aan/om/over:
dienen tot: dol zijn op dwepen met: dwingen tot:
H Mag ik je danken voor je hulp? De leerlingen namen allemaal deel aan de wedstrijd. De werknemers deelden in de winst. Acht gedeeld door twee is vier. Denk je aan je huiswerk? Denk om het afstapje. Ik zal er nog eens over denken. Waartoe dient dit voorwerp? Jan is dol op ijs. Mijn vriendin dweept met de tekenleraar. De gevangene werd gedwongen tot zware arbeid.
handig zijn met: haperen aan:
het eens zijn niet: eindigen met/op/om: zich ergeren aan: N IV
ervaring hebben met:
Ik ben het niet met de voorzitter eens. De spreker eindigde met een wens. 'Woord' eindigt op een d. De school eindigt om half vier." Ik erger mij aan dat gesmoes. Heb jij ervaring met computers?
N
feliciteren met: G gebrek hebben aan: gebruik maken van: gebukt gaan onder: gediend zijn van: gek zijn op: geloven in: gelukkig zijn met: genieten van: geschikt zijn voor: geven om; gewend zijn aan: gluren naar:: goed zijn in: grenzen aan:
Gefeliciteerd niet je succes! .
Klimop hecht zich aan muren en bomen.
een hekel hebben aan: herinneren aan: op de hoogte zijn van: hopen op:
Ik heb een hekel aan gymnastiek.
houden van: zich houden aan: huilen om:
Dat schilderij herinnert mij aan vroeger. Hij is al op de hoogte van de uitslag van de stemming. Ik hoop op een goed cijfer. Mijn moeder houdt veel van bloemen. Je moet je aan je afspraak houden. Het kind huilde om zijn kapotte speelgoedauto. Wij hunkeren 's winters naar de zomerzon.
I informeren naar: ingaan op: zich inlaten met: instaan voor: intekenen op: interesse hebben voor: geïnteresseerd zijn in: invloed hebben op:
Die mensen hebben aan alles gebrek,
K
Mag ik even gebruik maken van uw telefoon? Hij gaat gebukt onder zorgen.
kampen met:
Van die flauwe praatjes ben ik niet gediend. Ik ben gek op chocola.
Wat hapert er aan ?
zich hechten aan:
hunkeren naar: E
Die jongen is erg handig met naald en draad.
kans hebben op: kijken naar:
Heb je naar de vertrektijd van het vliegtuig geïnformeerd? De leraar ging niet in op de bezwaren van de leerlingen. Je moet je niet met die jongen inlaten. Ik sta in voor de waarheid van zijn woorden. Ik heb ingetekend op de afleveringen van de encyclopedie. Heb jij interesse voor een tweedehands radio? Ik ben er niet in geïnteresseerd. Zij heeft veel invloed op haar vriendin. Ik kamp al drie weken met een zware verkoudheid. Bij de staatsloterij heb je kans op de honderdduizend! Waar kijkje naar? Mijn vriend heeft veel kijk op techniek.
Geloof jij in astrologie? Mijn ouders zijn erg gelukkig met elkaar. Heb jij ook zo van de vakantie genoten?
kijk hebben op: kritiek hebben op: kwaad zijn op: zich kwijten van:
Hij is eigenlijk niet geschikt voor dat beroep. Ik geef niet om mooie kleren.
L
Wij zijn gewend aan dat lawaai.
lachen om:
Henk zit steeds naar Tineke te gluren.
zich lenen voor: lijden aan/onder:
Waar lach je om? Ik leen me niet meer voor dat werk. Hij lijdt aan een ernstige ziekte. Het volk lijdt onder de harde dictatuur. Jij lijkt op je moeder.
lijken op: luisteren naar:
Luister naar mij!
Ben jij goed in wiskunde? België grenst aan Nederland.
Die jongen heeft overal kritiek op. Ben je kwaad op me? Hij heeft zich heel goed van zijn taak gekweten.
143
M/N mankeren aan: meedingen naar: meedoen met: nijdig zijn om: noodzaken tot:
Y passen op/bij:
Het mankeert hem aan gezond verstand! Wie de puzzel goed heeft opgelost, dingt mee naar de hoofdprijs.
Blauw past niet bij groen. plezier hebben inham
Heb jij ook meegedaan met die wedstrijd?
ongerust zijn over: onkundig zijn van: ontbreken aan: zich ontfermen over: ontkomen aan:. ontsnappen aan: ontstaan uit:
pochen op:
De burgemeester zag zich genoodzaakt tot strenge maatregelen.
een poging doen tot/om: Hij heeft een poging gedaan tot zelfmoord. Hij deed een poging om haar aan het lachen te maken. Hij prat gaan op: gaat prat op zijn mooie cijfers. profiteren van: Van mooi weer moet je profiteren.
Hij doet niet voor zijn oudere broer onder. De Romeinse keizers hebben vele volken aan zich onderworpen. Mijn ouders zijn ongerust over mijn zieke broertje. Ik was onkundig van dat feit.
R Raden naar: reageren op: recht hebben op: redden van:
Het ontbreekt mij aan contant geld. De oude dame heeft zich over de kinderen ontfermd. Hij is aan de politie ontkomen. Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt. Een vlinder ontstaat uit een tops. Hij heeft zich aan het examen onttrokken. Hij is onverschillig voor cijfers.
rekenen op: rekening houden met: (zich) rekenschap geven van: zich richten tot:
zich onttrekken aan: onverschillig zijn voor: zich opdringen aan: Zij probeerde haar mening aan haar vriendin op te dringen. opgewassen zijn tegen: Hij is niet tegen dat zware werk opgewassen Het is ophouden met: opkomen opgehouden met regenen, voor: opmaken uit: Voor je vriend moet je opkomen. opwegen tegen: opzien tegen: overgaan tot: overhalen tot: overtuigen van: een overwinning behalen op:
Ik heb veel plezier in schilderen. Wij hebben veel plezier van onze kleurentelevisie. Hij pocht altijd op zijn afkomst.
Ik ben zo nijdig om dat slechte cijfer.
0 niet onderdoen voor: onderwerpen aan:
Moet je op je broertje passen?
Hij raadde naar het goede antwoord. De leraar reageerde niet op de brutale opmerking. Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. Hij heeft het kind van de verdrinkingsdood gered. Ik reken op je hulp. Je moet met alle factoren rekening houden. Je moet je rekenschap geven van je daden. De spreker richtte zich tot een bepaalde groep luisteraars. Iran is rijk aan olie. Het ruikt hier naar benzine.
rijk zijn aan: ruiken naar:
Uit jouw rapport kun je opmaken dat je niet hard genoeg gewerkt hebt! De nadelen wegen niet op tegen de voordelen: De studenten zien tegen de professor op. Water gaat bij lage temperaturen over tot ijs. Mijn vriend haalde mij over om met hem risee te gaan. Ik zal je er van overtuigen dat je het mis hebt.
S Hij schaamt zich over die verkeerde handeling. Ik schaam zich schamen over/voor: me voor mijn vuile handen. scheiden van: schelden op: schelen aan/in/met:
Het meisje leeft gescheiden van haar ouders. Er wordt veel op de belasting gescholden. Wat scheelt er aan? Dat scheelt nogal wat in prijs. Hij scheelt drie jaar met zijn broertje.
Hij heeft een overwinning op zichzelf behaald. schieten op: in zijn schik zijn met: schrikken van: slaan op: slagen in/voor:
Jagers schieten op wild. De directeur was erg in zijn schik met het geschenk. Ben jij ook zo geschrokken van die aardbeving? Waar slaat dat nu weer op? Hij is er in geslaagd om een kaartje voor de wedstrijd te bemachtigen. Hij is geslaagd voor zijn rijexamen.
144
slecht zijn in: smachten naar: smaken naar: smeken om: snakken naar: solliciteren naar: zich specialiseren in: spijt hebben van: spotten met: staan op:
Ik ben slecht in Engels. Wij smachten naar de vakantie. Dit smaakt naar meer!
trakteren op: trek hebben in: treuren om:
De veroordeelde smeekte om genade.
trots zijn op: trouw zijn aan: trouwen met: twijfelen aan:
ik snak naar een kop koffie! Ik solliciteer naar een nieuwe baan. Deze arts heeft zich gespecialiseerd in hersenbeschadigingen. Ik heb spijt van mijn ondoordachte woorden.
ïJ
Je moet niet met gebrekkige mensen spotten.
uitbarsten in:
Als ik slaag trakteer ik op gebakjes. Ik heb trek in een loempia. Het volk treurde om de overleden vorst. Het meisje was trots op haar mooie nieuwe schoenen. De soldaten waren trouw aan hun koning. De prinses is met een prins getrouwd. Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal,
in staat zijn tot: staren naar: stertuten op: sterven aan: steunen op: stikken in:
Ik sta er op dat je je excuus aanbiedt.
uitgaan van:
De leerlingen barstten in lachen uit.
Hij is tot alles in staat. Waar zit je zo naar te staren? Ik stem op die nieuwe partij. Hij is aan kanker gestorven.
zich uitgeven voor: uitkijken naar/voor/op:
In de wiskunde ga je uit van hypotheses.
stoppen met: zich storten op: streven naar:
De hond is in een bot gestikt.
strijden met/tegen/voor:
in strijd zijn met: strijdig zijn met: T tegengesteld zijn aan: teleurgesteld zijn in: terugkomen op/van:
Wij kijken uit naar de vakantie. uitkomen op: uitzien naar:
Een tafel steunt meestal op vier poten.
Hij heeft zich op het leren van het Nederlands gestort. De vereniging voor Veilig Verkeer Nederland streeft naar meer veiligheid op de weg.
vatbaar zijn voor: vechten meeltegen:
De clubs strijden met elkaar om de eer De soldaten strijden tegen de vijand. Wij strijden voor een beter milieu. Stelen is in strijd met de wet. Dat is strijdig met de voorschriften.
verantwoordelijk zijn voor: verdacht zijn op: verdenken van: zich verdiepen in: verdriet hebben om: vergelijken met: zich vergissen in: zich verheugen in/op/over:
Oorlog voeren is tegengesteld aan vreedzaam samenleven. Ik ben teleurgesteld in die leraar. Kom je terug op je voorstel?
toelaten tot:
Ik heb wel eerst toegestemd, maar ik kom daar nu van terug.
Mijn ouders zien erg uit naar hun vakantie in Suriname. Het meervoud 'steden' is een uitzondering op de regel. Die man is niet voor rede vatbaar. Dieren vechten vaak met elkaar. Nederland en Duitsland hebben tegen elkaar gevochten. Je bent verantwoordelijk voor je eigen daden. In het donker moer je verdacht zijn op obstakels. Hij wordt verdacht van diefstal. Ik heb mij verdiept in de geschiedenis van India. Het kind heeft verdriet om het zieke poesje. Je moet appels niet met peren vergelijken. De leraar vergist zich soms in de namen van de leerlingen.
Ik ben niet tevreden met dit cijfer. zich toeleggen op: toevoegen aan: toezien op:
Op de fiets moet je uitkijken voor auto's.
Onze flat kijkt uit op de markt. een uitzondering zijn op: Deze straat komt uit op het Stationsplein.
Ik vind stoppen met roken een moeilijke opgave.
tevreden zijn met/over:
De rijke man gaf zich voor een bedelaar uit.
De leraar is niet tevreden over zijn leerlingen. Met een vwo-diploma kun je worden toegelaten tot de universiteit. Ik heb mij toegelegd op het repareren van radio's. Hier heb ik niets aan toe te voegen.
zich verhouden tot: zich verkijken op: verlangen naar: verleiden tot:
Ik verheug mij in een goede gezondheid.
verlegen zijn om:
De lengte verhoudt zich tot de breedte als twee staat tot één, Ik heb mij op dat probleem verkeken.
Ik verheug mij op het feest, Ik verheug mij over uw woorden.
Verlang jij ook naar je vaderland? Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken. We zijn om hulp verlegen.
Een voogd ziet toe op zijn pupil.
145
verliefd zijn op: verliezen van:
Wim is steeds verliefd op een ander meisje.
verlossen van: veroordelen rot: verontrust zijn over: verschillen van: verslaafd zijn aan: verstand hebben van: versteld staan van: verstoken zijn van: vertrouwen op: vertrouwen stellen in: vervaardigen uit: vervreemden van: vervuld zijn van:
De stroper verloste de vos uit de strik,
verwijzen naar: verzoeken om: (zi.ch) verzoenen toet: verzot zijn op: vluchten voor: voelen voor: voldoen aan: volharden in: volstaan met: voorafgaan aan: zich voorbereiden op: voorkeur geven aan: voorkeur hebben voor: voorsprong hebben op: voorgaan met: voorkomen uit: voortvloeien uit: vooruitlopen op: voorzien in/van:
vragen naar/om/over:
De derde klas heeft met volleybal verloren van de eerste klas.
Je moet niet naar de bekende weg vragen. Dat is vragen om narigheid.
vrijspreken van: vrijstellen van:
De dief werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, De regering is verontrust over de economische ontwikkeling De nieuwe docent tekenen verschilt nogal van de vorige. Sommige jongeren zijn verslaafd aan gokken. Hebt u verstand van computers? Ik sta versteld van zijn optreden. Die man is van alle begrip verstoken. Vertrouw maar op mij!
Mag ik u iets vragen over deze les? De rechter spreekt de vrouw vrij van de beschuldiging. Sommige jongens worden vrijgesteld van dienstplicht,
w
Dit model is uit hout vervaardigd.
waarschuwen voor: wachten op: zich wachten voor: zich wagen aan: waken over: walgen van: wanhopen aan: wedden om: wemelen van:
Hij is helemaal van zijn eigen cultuur vervreemd.
zich wenden naar/tot:
Ik stel g e e n vertrouwen meer in die man.
Ik ben vervuld van blijdschap over de goede afloop van deze zaak.
wennen aan: zich werpen op:
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een zaak.
zich wijden aan: wijken voor: wijten aan: wijzen naar/op:
De conciërge verzoekt ons om de rommel op te ruimen. Ik heb mij helemaal met de gang van zaken verzoend. Mijn vriend is verzot op speelfilms, Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld.
winnen van: worstelen met:
Voel je er voor om met mij mee te gaan? Hij voldoet aan de eisen om toegelaten te worden. De misdadiger volhardde in zwijgen. De binnenkomende man volstond met een korte groet. Hard werken gaat vaak vooraf aan succes. De leerlingen bereiden zich voor op het examen. Hij gaf de voorkeur aan een huis in het centrum van de stad. Zijn vrouw had voorkeur voor een huis buiten de stad. Met een goede start heb je vaak een voorsprong op je mededingers. Hij ging voort met lezen. Daar komt alleen maar ellende uit voort. Een conclusie vloeit vroon uit een redenering. Je moet niet op de zaken vooruitlopen. Dit boek voorziet in een behoefte Ik
146
Ik waarschuw je voor de laatste keer. Wacht je bij de bushalte op me? Wacht u voor de hond! Heb je je deze winter aan schaatsen gewaagd? Hij waakt over zijn eigendommen. Ik walg van spruitjes. Ik wanhoop aan een goede afloop. Ik heb met haar gewed om een ijsje. Deze sloot wemelt van kikkers. Het schip wendt de steven naar het noorden. Je kunt je tot de sociale dienst om hulp wenden. Ben je al gewend aan je nieuwe omgeving? De leeuw wierp zich op de zebra. Ze wijdt zich helemaal aan haar studie. Ajax moest wijken voor de nieuwe kampioen. De regen is te wijten aan een lagedrukgebied. Een kompasnaald wijst naar het noorden. De leraar wijst ons op onze fouten.
Z zeker zijn van: zin hebben in: zinnen op: zoeken naar: zorgen voor: zweren bij:
Wij hebben het niet van onze tegenstanders kunnen winnen. Ik worstel altijd met de onregelmatige werkwoorden.
zwichten voor:
De bij zoekt naar honing. De poes zorgt voor haar jongen. Mijn moeder zweert bij aspirine. Hij is voor de verleiding gezwicht.
De soldaten zijn zeker van de overwinning. Ik heb zin in een spelletje kaart. Hij zint op wraak.
infinitief
verleden tijd enkelvoud meervoud
voltooid deelwoord
ij ee
infinitief
verleden tijd enkelvoud meervoud
voltooid deelwoord
bieden bedriegen genieten gieten kiezen liegen schieten vliegen verliezen vriezen
bood bedroog genoot goot koos loog schoot vloog verloor vroor
boden bedrogen genoten goten kozen logen schoten vlogen verloren vroren
geboden bedrogen genoten gegoten gekozen gelogen geschoten gevlogen verloren gevroren
boog droop dook floot kroop rook schoof sloop sloot snoof snoot spoot stoof zoog zoop
bogen dropen doken floten kropen roken schoven slopen sloten snoven snoten spoten stoven zogen zopen
gebogen gedropen * gedoken * gefloten gekropen * geroken geschoven geslopen * gesloten. gesnoven gesnoten gespoten gestoven * gezogen gezopen
ie - oo bijten blijken blijven drijven glijden grijpen hijsen kijken knijpen krijgen lijden lijken mijden prijzen rijden rijgen rijzen schijnen schrijden schrijven slijpen slijten Smijten Snijden spijten splijten stijgen stijven strijden strijken verdwijnen verwijten wijken wijzen wrijven zwijgen
beet beten gebeten * bleek bleken gebleken bleef bleven gebleven dreef dreven gedreven * gleed gleden gegleden * greep grepen gegrepen hees hesen gehesen keek keken gekeken kneep knepen geknepen kreeg kregen gekregen leed leden geleden leek leken geleken meed meden gemeden prees prezen geprezen reed reden gereden * reeg regen geregen rees rezen gerezen scheen schenen geschenen schreed schreden geschreden schreef schreven geschreven sleep slepen geslepen sleet sleten gesleten. smeet smeten gesmeten sneed sneden gesneden speet speten gespeten spleet spleten gespleten. steeg stegen gestegen. steef steven gesteven streed streden gestreden streek streken gestreken verdween verdwenen verdwenen verweet verweten verweten week weken geweken wees wezen gewezen wreef wreven gewreven zweeg zwegen gezwegen
147
ui - oo buigen druipen duiken fluiten kruipen ruiken schuiven sluipen sluiten snuiven snuiten spuiten stuiven zuigen zuipen
infinitief enkelvoud
verleden tijd meervoud
voltooid deelwoord
i-o beginnen binden blinken dringen drinken dwingen glimmen klimmen klinken krimpen schrikken slinken spinnen springen stinken verzinnen vinden winden wringen zingen zinken
e-o
gelden schelden schenden schenken treffen trekken vechten vlechten zenden zwellen zwemmen
begon bond blonk drong dronk dwong glom klom klonk kromp schrok slonk spon sprong stonk verzon vond wond wrong zong zonk
gold schold schond schonk trof trok vocht vlocht zond zwol zwom
begonnen bonden blonken drongen dronken dwongen glommen klommen klonken krompen schrokken slonken sponnen sprongen stonken verzonnen vonden wonden wrongen zongen zonken
golden scholden schonden schonken troffen trokken vochten vlochten zonden zwollen zwemmen
148
begonnen* gebonden geblonken gedrongen gedronken gedwongen geglommen geklommen * geklonken gekrompen geschrokken geslonken gesponnen gesprongen gestonken verzonnen gevonden gewonden gewrongen gezongen gezonken -
gegolden gescholden geschonden gesch6nken getroffen getrokken gevochten gevlochten gezonden gezwollen gezwommen
infinitief
verleden tijd enkelvoud meervoud
voltooid deelwoord
scheren wegen
schoor woog
geschoren gewogen
schoren wogen
Werkwoorden met een verandering in de verleden tijd, maar niet in het voltooid deelwoord: ' vragen vroeg vroegen gevraagd Zeggen zei zeiden gezegd Werkwoorden met een gewone (zwakke) verleden tijd en met een voltooid deelwoord op -en: Bakken
bakte
bakten
gebakken
Barsten
barstte
barstten
gebarsten
Heten
heette
heetten
geheten
Lachen
lachte
lachten
gelachen
Laden
laadde
laadden
geladen
Malen
maalde
maalden
gemalen
Raden
raadde
raadden
geraden
Scheiden
scheidde
scheidden
gescheiden
Spannen
spande
spanden
gespannen
Stoten
stootte
stootten
gestoten
Vouwen
vouwde
vouwden
gevouwen
Wassen
waste
wasten
gewassen
Zouten
zoutte
zoutten
gezouten
Werkwoorden met onregelmatige verleden tijd en voltooid deelwoord op -d of 'n Brengen Denken Kopen Zoeken Hebben Zijn
bracht dacht kocht zocht had was
brachten dachten kochten zochten hadden waren
gebracht gedacht gekocht gezocht gehad geweest
Verleden tijd
infinitief
voltooid
enkelvoud meervoud
deelwoord
Werkwoorden met klankverandering alleen in de verleden tijd; het voltooid deelwoord eindigt op -en: blazen blies bliezen geblazen dragen droeg droegen gedragen eren at aten gegeten genezen genas genazen genezen geven gaf gaven gegeven graven groef groeven gegraven houden hield hielden gehouden komen kwam kwamen gekomen. lezen las lazen gelezen laten liet lieten gelaten lopen liep liepen gelopen * meten mat maten gemeten moeten moest moesten gemoeten slapen sliep sliepen geslapen treden trad traden getreden vergeten vergat vergaten vergeten vallen viel vielen gevallen. Vangen ving vingen gevangen varen voer voeren gevaren * vreten vrat vraten gevreten weten wist wisten geweten worden weed werden geworden. Werkwoorden die helemaal onregelmatig zijn: bidden bad baden gebeden liggen lag lagen gelegen zitten zat zaten gezeten bederven helpen sterven werpen werven zwerven
bedierf hielp stierf wierp wierf zwierf
bedierven bedorven hielpen geholpen stierven gestorvene wierpen geworpen wierven geworven zwierven gezworven
149
verleden tijd infinitief bevelen breken nemen spreken stelen steken zweren heffen scheppen gaan Staan zien doen slaan zijn Kunnen Mogen Zullen
voltooid enkelvoud beval brak nam sprak stal stak zwoer hief schiep ging stond zag deed sloeg was kon mocht zou
meervoud bevalen braken namen spraken stalen staken zwoeren hieven schiepen gingen stonden zagen deden sloegen waren konden mochten zouden
deelwoord bevolen gebroken genomen gesproken gestolen gestoken gezworen geheven geschapen gegaan. g estaan gezien gedaan geslagen geweest. gekund gemogen --
De meeste werkwoorden worden in de voltooide tijd vervoegd met hebben: Ik heb gekeken. Ik heb een brief geschreven. Jij / u hebt gekeken. Jij / u hebt een brief geschreven. Hij l zij heeft gekeken. Hij / zij heeft een brief geschreven. Wij hebben gekeken. Wij hebben een brief geschreven. Werkwoorden met een • erachter worden altijd vervoegd met zijn: ik ben begonnen. Ik hen naar huis gegaan. Jij / u bent begonnen. Jij lu bent naar huis gegaan. Hij / zij is begonnen. Hij / i.ij is naar huis gegaan. Wij zijn begonnen. Wij zijn naar huis gegaan.
150
KOPIEERBLADEN ‘In de Startblokken’
12313-
Hoofdstuk 4, opdracht 15 Hoofdstuk 6, opdracht 24 Hoofdstuk 8, extra opdracht Hoofdstuk 16, opdracht 68
151
Hoofdstuk 4, opdracht 15: Agenda
u i t g e ve r ij cautie ho
Kopieerblad 1 bij In de
152
startblokken
Hoofdstuk 6, opdracht 24: Menu Eetcafé UGLY DUCK - Groningen Voorgerechten
€ 3,50
Italiaans oreganobrood met kruidenboter of tapenade Gambaspies met groene jalapenomayonaise*
€ 6,50
`Bruschetta'; geroosterd brood met blue stilton, verse vijgen, rode port en rucola
€ 6,60
Salade met dun gesneden Parmaham, rucola, mozzarella en verse vijgen*
€ 7,50
Salade met lauwwarme paddenstoelen, rucola, gemengde noten, witlof en granaatappelpitjes*
€ 7,50
* Deze voorgerechten worden geserveerd met stokbrood en roomboter en kunnen worden uitgebreid tot maaltijd (€ 4,20 extra ).
Soepen Groninger mosterdsoep met spekjes en fijngesneden prei
€ 4,20
Bospaddenstoelenroomsoep
€ 4,20
Soep van de dag
€ 4,00
Vleesgerechten `Marsalakip'; malse stukjes kippendijvlees gestoofd in marsalawijn met verse knoflook en tijm (naar keuze geserveerd met rijst)
€13,50
Gemarineerde varkenshaasspies met satésaus
€13,80
`Duckstoofpotje'; malse stukjes rundvlees gestoofd in ketjap, trassi, citroen en bruine suiker(naar keuze geserveerd met rijst)
€13,80
Spareribs met barbecue- en knoflooksaus
€13,90
`
Varkenshaaspuntjes á la Duck'; roergebakken stukjes varkenshaas met champignons, paprika, rode ui en kappertjes afgeblust met witte wijn en room
€14,60
Kogelbiefstuk van de grill met keuze uit kruidenboter of rodewijn-sjalotjessaus
€14,80
Eendenborstfilet van de grill met rodewijn-sjalotjessaus
€14,90
Dagelijks wisselende dagschotels vanaf €10,00
Kopieerblad 2 bij In de startblokken - 1/2
153
Visgerechten
Gebakken Cajun zalmfilet met limoenmayonaise
€ 13.90
Gebakken zeewolffilet met avocado, Noorse garnalen, cherrytomaatjes, room en kaas uit de oven
€ 14,90
Elke maand een nieuwe vis van de maand
vanaf €10,00
Vegetarische gerechten
Ovenschotel met diverse groenten, noten, champignons, perzik en honing gegratineerd met feta, geserveerd met rijst € 12.90 Filodeegtaartje met oesterzwammen, prei, verse kruiden, ricotta, geraspte kaas, Parmezaanse kaas en sesamzaadjes
€12,90 vanaf € 10,00
Wisselende vegetarische dagschotel De hoofdgerechten worden standaard geserveerd met frietjes, salade, warme groenten en fritessaus, tenzij anders vermeld. Nagerechten
Dame blanche; vanille-ijs overgoten met warme chocoladesaus en slagroom Huisgemaakte chocolade-hazelnotentaart Frambozensorbetijs met slagroom `Banaan Royal'; maple walnut-ijs met warme banaan en slagroom Huisgemaakte appel-speculaas muffin met vanille-ijs en slagroom
uitgeverij coutinho /2
154
€ 4,40 € 4,40 € 4,40 € 4,80 € 5,00
Kopieerblad 3 bij In de startblokken - 1 5 4
Hoofdstuk 8, extra opdracht met preposities: Plattegrond A - Instructie Werk in tweetallen. Leg de tekening van de flat op tafel, De een leest een zin voor, de ander luistert goed en zegt of het waar of niet waar is, Probeer, als de zin niet waar is, te corrigeren. Dat kun je ook goed samen doen. Wissel halverwege van rol. Voorbeeld A: Naast de badkamer is een inloopkast. B: Dat is niet waar. De inloopkast is naast de keuken. Naast de badkamer is de wc, 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
De wc is naast de badkamer. Het kinderbed staat tegen de muur. De computer staat voor het tweepersoonsbed, De woonkamer is naast de badkamer. De inloopkast is tussen de keuken en de woonkamer. Achter een van de banken in de woonkamer staan twee kasten. Op het balkon staan stoelen en tafels. Een van de banken in de woonkamer staat voor de televisie. De banken staan tegenover elkaar. De eettafel staat in de keuken. Het bad is in de badkamer, naast de wc. Het balkon ligt aan de woonkamer. De kinderkamer is tussen de woonkamer en de andere slaapkamer. De deur naar de berging is in de slaapkamer.
uitgeverij coutinho
155 Kopieerblad 3 bij In de startblokken - 1 5 5 /2
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies
NO COUNTRY FOR OLD MEN (2008) Verenigde Staten Misdaad / Drama 122 minuten Geregisseerd door: Ethan Coen en Joel Coen Met: Tommy= Lee Jones, Javier Bardem en Josh Brolin De film is gebaseerd op het gelijknamige boek van Cormac McCarthy. Llewelyn Moss (Josh Brolin) ontdekt tijdens het jagen vlakbij de Rio Grande enkele lijken, heroïne en een koffer met meer dan 2 miljoen dollar, de uitkomst van een mislukte drugsdeal. Moss besluit om de koffer met geld mee te nemen. Zijn leven verandert hierdoor voorgoed, Hij gaat nog wel bij zijn jonge vrouw langs, maar hij weet dat hij snel weg moet zijn. Binnen no -time zit huurmoordenaar Anton Chigurh (Javier Bardem) achter hem aan om de koffer terug te geven aan de eigenaar. Daarbij warden nog wel enkele mensen vermoord. Ook wordt hij gevolgd door sheriff Bell die probeert hem te beschermen.
uitgeverij
coutinho 414
157
Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies
EARTH (2007)
Groot-Brittannië, Duitsland Documentaire 96 minuten In ruim anderhalf uur maakt Earth een tocht van Noordpool naar Zuidpool en benadrukt daarbij de strijd om te overleven. Earth confronteert ons door middel van beelden en landschappen, uitgelicht door een oogverblindende zon, met de harde realiteit van het leven op onze planeet. De documentaire volgt een ijsberenfamilie, een groep olifanten en twee bultrug walvissen in hun vaste leefomgeving en toont de invloed van seizoenswisselingen daarop. Zo wordt duidelijk hoe de opwarming van de aarde de overlevingskansen van vele diersoorten bedreigt. Alastair Fothergill en David Attenborough (Heep Blue) filmen waar nog nooit eerder filmopnames zijn gemaakt. Zo wordt er gefilmd op grote hoogte op de Mount Everest. Earth is daarmee de duurste documentaire ooit gemaakt.
uitgeverij
coutinho 414
158
Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies
ZOMERHITTE (2008)
Nederlands Drama 96 minuten Regie: Monique van de Ven Met: Johan Leysen, Cees Geel, Jeroen Willems, Bert Luppes, Waldemar Torenstra, Jochum ten Haaf, Jelka van Houten, André Arend van de Noord, Sarah Jonker, Hilbert Dijkstra, Matteo van der Grijn Het boek is gebaseerd op het Boekenweekgeschenk van 2005 van jan Wolkers. Fotograaf Bob (Waldemar Torenstra) verliest zijn vriendin, )ara (Jelka van Houten), bij een terroristische aanslag in Afghanistan. Ruim een jaar later maakt hij op Texel een fotoreportage. Op het strand ontmoet hij Kathieen (Sophie Hilbrand), een beeldschone geschiedenisstudente, die in de plaatselijke disco werkt voor een onbetrouwbare, oude man, met de bijnaam 'De Mummie' (Johan Leysen). Een man die ook op het eiland vertoeft, een zekere Frederico Federici (Jeroen Willems), waarschuwt Bob voor de Mummie en voor Kathleen. Vanaf het eerste moment dat Bob haar ontmoet is hij in de ban van deze mysterieuze, vrijgevochten vrouw. Ze is ontwapenend en ongrijpbaar tegelijkertijd. Onopvallend probeert Bob haar te volgen. Is zij - net ais hij - ook verliefd? Of gebruikt ze hem alleen maar voor haar duistere praktijken met de ongure maffiatypes die op het eiland rondhangen? Is dit de ware liefde of is het een nachtmerrie?
uitgeverij
coutinho 414
159
Kopieerblad 13 bij In de startblokken -
Hoofdstuk 16, opdracht 68: Filmrecensies
ALLES IS LIEFDE (2007) Nederlands Komedie/romance 110 minuten Regie: Joram Lürsen Met: Carice van Houten, Lineke Rijxman, Daan Schuurman, Marisa van Eyle,'lhomas Acda, Anneke Blok, Viggo Waas, Wendy Van Dijk, Paul de Leeuw, René van `t Hof, Chantal janzen ...meer Alles is Liefde is een romantische komedie over de liefdesproblemen van zes koppels die er achter komen dat liefde overal is, En dat ze het allemaal willen, Maar liefde is ais Sinterklaas, je moet er in geloven, anders wordt het niks. Klaasje is gescheiden van Dennis, die haar heeft bedrogen met de schooljuf. Dennis wil haar terug, maar zijn kansen lijken erg klein als zij een jonge minnaar in huis haalt. Klaasjes beste vriendin Simone is de belangrijkste figuur van haar gezin. Haar man Ted voelt zich vaak overbodig, Dat hij is ontslagen, durft hij haar niet te vertellen. Badmeester Victor verheugt zich op het huwelijk met zijn grote liefde Kees. Maar Kees twijfelt en slaat zijn angsten van zich af tijdens weekendjes `larpen' (Live Action Role Play). Victors zus Kiki, verkoopster bij de Bijenkorf, droomt van een prins op het witte paard. Ze weet niet dat een echte prins, Valentijn, van haar droomt. Met de komst van een mysterieuze Sinterklaas bereiken de liefdesproblemen een hoogtepunt, maar komen ook de happy endings dichterbij.
160