Ben Dijkzeul
Kortom Franse grammatica
Walvaboek
INHOUD 1 2 3 4 5 6
7 8 9 10 11
Het lidwoord 3 Het zelfstandig naamwoord 5 Het bijvoeglijk naamwoord 6 Het bijwoord 8 De trappen van vergelijking 9 Het voornaamwoord 10 Het persoonlijk voornaamwoord 10 Het bezittelijk voornaamwoord 12 Het aanwijzend voornaamwoord 13 Het betrekkelijk voornaamwoord 13 Het vragend voornaamwoord 14 Het onbepaald voornaamwoord 14 Ontkenningen 15 Het voorzetsel 16 De woordvolgorde 18 Het telwoord 19 Het werkwoord 20 Regelmatige werkwoorden 20 Avoir en être 23 Onregelmatige werkwoorden 24 Onpersoonlijke werkwoorden 29 Hulpwerkwoorden 30 Worden 30 Het voltooid deelwoord 31 De subjonctif 31 Register 32
© 2009 uitgeverij Walvaboek,Holten, Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 978 90 6675 085 2
1 HET
3
LIDWOORD
Het onbepaald lidwoord
een
mannelijk
vrouwelijk
un homme
une femme
geen na een ontkenning worden un en une vervangen door de, behalve na een vorm van être: Il n’a pas de femme. Maar: Ce n’est pas un homme.
Het bepaald lidwoord
de / het van de / het aan de / het
mannelijk
vrouwelijk
voor klinker of stomme h
meervoud
le père du père au père
la mère de la mère à la mère
l’enfant de l’enfant à l’enfant
les pères des peres aux pères
Dus: de le wordt du, de les wordt des, à le wordt au, à les wordt aux. In het Nederlands géén, in het Frans wél een bepaald lidwoord: a als een woord in algemene zin gebruikt wordt: Le caviar est cher. – Kaviaar is duur. b na een titel + eigennaam: le général de Gaulle – generaal de Gaulle c bij data: le 5 mai – 5 mei; du 7 au10 avril – van 7 tot 10 april d voor talen, behalve na en en na parler: J’apprends le français. – Ik leer Frans. Maar: en français – in het Frans; Je parle français – Ik spreek Frans. e voor landen, behalve na en en in opschriften: la France – Frankrijk. Maar: en France – in/naar Frankrijk; op een envelop: France Ook na de geen lidwoord voor landen die vrouwelijk enkelvoud zijn, uit één woord bestaan en voorafgegaan worden door een titel of product: le roi de Belgique – de koning van België le fromage de Hollande – (de) Hollandse kaas Maar: la reine de la Grande-Bretagne – de koningin van Groot-Brittannië le président des Etats-Unis – de President van de Verenigde Staten le bois du Canada – Canadees hout
HET
4
LIDWOORD
■ Uitdrukkingen met een bepaald lidwoord: avoir le temps / l’occasion de… faire la connaissance de… la semaine / l’année passée la semaine / l’année prochaine le matin, le soir, etc. le lundi, etc.
– – – – – –
tijd / gelegenheid hebben om te… kennis maken met vorige week / jaar volgende week / jaar ’s morgens, ’s avonds, enz. ’s maandags (elke maandag), enz.
Het delend lidwoord Om een onbepaalde hoeveelheid van iets aan te duiden (in het Nederlands géén lidwoord) gebruikt men du (man. enk.), de la (vrouw. enk.), de l’ (voor klinker of stomme h) en des (meervoud): du vin – wijn; de la viande – vlees; de l’or – goud; des amis – vrienden Het delend lidwoord wordt echter vervangen door de: a na een ontkenning, behalve na een vorm van être: Il n’y a pas de vin. – Er is geen wijn. Je n’ai plus d’argent. – Ik heb geen geld meer. Maar: Ce n’est pas du vin. – Dat is geen wijn. b na woorden die een hoeveelheid aangeven: un verre de vin – een glas wijn; un kilo de pommes – een kilo appels; beaucoup de viande – veel vlees Uitzonderingen: plusieurs villes – verscheidene steden quelques livres – enige boeken bien des cas – heel veel gevallen la plupart des pays – de meeste landen c als, in het meervoud, een bijv. naamw. voor het zelfst. naamw. staat: Il a de bons amis. – Hij heeft goede vrienden. Géén delend lidwoord na de, en en sans: Il parle d’amies. – Hij praat over vriendinnen. une montre en or – een gouden horloge sans argent – zonder geld Uitdrukkingen zonder delend lidwoord: avoir peur – bang zijn avoir faim/soif avoir sommeil – slaap hebben avoir mal avoir raison – gelijk hebben avoir envie de avoir tort – ongelijk hebben avec plaisir
– – – –
honger/dorst hebben pijn hebben zin hebben om te met genoegen; graag
5
2 HET
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
Hoofdregel meervoudsvorming Het zelfstandig naamwoord krijgt in het meervoud een –s (nooit ’s!): le chien – les chiens; la femme – les femmes; l’auto – les autos Ook bij woorden als kilo, heure, an: 2 kilos – 2 kilo; 5 heures – 5 uur; 10 ans – 10 jaar Maar onveranderd blijven woorden die eindigen op –s, -x of –z: le bois – les bois; le prix – les prix; le nez – les nez en familienamen: les Dumoulin – de Dumoulins
Onregelmatige meervoudsvormen Woorden die eindigen op –au en –eu krijgen een –x, uitgezonderd le pneu: le cadeau – les cadeaux; le jeu – les jeux ; le pneu – les pneus Bij woorden die eindigen op –al verandert –al in –aux: le cheval – les chevaux; le journal – les journaux
De volgende woorden hebben een afwijkende meervoudsvorm le travail (werk) – le bijou (sieraad) – les bijoux le chou (kool) – les choux madame – le genou (knie) – les genoux monsieur – l’œil (oog) – les yeux mademoiselle – le ciel (hemel) – les cieux
: les travaux mesdames messieurs mesdemoiselles
Onderstaande woorden komen alleen in het enkelvoud voor: le moyen âge – de middeleeuwen le cerveau – de hersenen De volgende woorden worden in de gegeven betekenis alleen in het meervoud gebruikt: les vacances – de vakantie les environs – de omgeving les lunettes – de bril les devoirs – het huiswerk les mathématiques – de wiskunde Bij samengestelde woorden met een verbindingsstreepje komt geen -s achter werkwoordsvormen en onderdelen die zelf enkelvoud zijn: le casse-noisettes les casse-noisettes – de notenkrakers (casser is werkw.) le timbre-poste les timbres-poste – de postzegels (de post is enkelvoud)
6
3 HET
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
1 Plaats van het bijvoeglijk naamwoord Het bijvoeglijk naamwoord staat, in tegenstelling tot het Nederlands, gewoonlijk achter het zelfstandig naamwoord: un livre français – een Frans boek maar meestal vóór het zelfstandig naamwoord grand – groot vieux – oud gros – dik petit – klein bon – goed mauvais – slecht long – lang joli – aardig beau – mooi haut – hoog
staan: jeune vaste autre meilleur nouveau
– – – – –
jong uitgestrekt ander beter nieuw
un bon hôtel; un joli petit village; un haut bâtiment
Sommige bijvoeglijke naamwoorden kunnen zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord staan, maar de betekenis is dan verschillend: un pauvre enfant – een ongelukkig kind; un enfant pauvre – een arm kind le dernier mois – de laatste maand; le mois dernier – de vorige maand cher ami – beste vriend; un restaurant cher – een duur restaurant l’ancien président – de ex-president; un château ancien – een oud kasteel ma propre maison – mijn eigen huis; une maison propre – een schoon huis
2 Vrouwelijk en meervoud van het bijvoeglijk naamwoord Vrouwelijk enkelv.: + e behalve als het eindigt op een onbeklemtoonde –e: bleu: une mer bleue; grand: une grande maison; rouge: une fleur rouge Mannelijk meervoud: + s behalve als het enkelvoud eindigt op –s of –x. -al wordt -aux: les grands hommes; les gros arbres; les vieux vins; les problèmes sociaux Vrouwelijk meervoud: + es: les grandes maisons; les villes principales
HET
7
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
3 Onregelmatige vrouwelijke vormen van het bijvoeglijk nw. a -er wordt -ère -on wordt -onne -en wordt -enne
-el wordt -elle -et wordt -ette -eil wordt -eille
-as wordt -asse -f wordt -ve -x wordt -se
Dus: premier – première; bon – bonne; actif – active; heureux – heureuse b long (lang) doux (zoet; zacht) gros (dik) faux (vals) sec (droog) complet (volledig) secret (geheim) inquiet (ongerust)
– – – – – – – –
longue douce grosse fausse sèche complète secrète inquiète
frais (fris ; vers) épais (dik) gentil (aardig) public (openbaar) grec (Grieks) fou (gek) blanc (wit)
– – – – – – –
fraîche épaisse gentille publique grecque folle blanche
4 Beau, nouveau, vieux man. enk.
voor klinker of stomme h
vr. enk.
man. meerv.
vr. meerv.
beau nouveau vieux
bel nouvel vieil
belle nouvelle vieille
beaux nouveaux vieux
belles nouvelles vieilles
un bel hôtel; de beaux hôtels; une belle auto Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden krijgen geen -e, -s of -es: des articles bon marché – goedkope artikelen des robes bleu clair – lichtblauwe jurken Stofnamen: de of en + zelfst. naamw.: une table de bois – een houten tafel une montre en or – een gouden horloge
4 HET
8
BIJWOORD
Een bijwoord hoort niet bij een zelfstandig naamwoord, maar geeft aan hoe iets gebeurt of zegt iets van een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. 1
Oorspronkelijke bijwoorden o.a.: très, vite, beaucoup
2
Van bijvoeglijk naamwoord afgeleide bijwoorden: Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op a een klinker: + -ment Un garçon poli répond poliment. – Een beleefde jongen antwoordt beleefd. b een medeklinker: vrouwelijke vorm + -ment complet: Il est complètement fou. – Hij is volslagen gek. c -ant of -ent: -ant wordt -amment, -ent wordt -emment suffisant: suffisamment préparé – voldoende voorbereid; prudent: Traversez prudemment! – Steek voorzichtig over!
3
Onregelmatig gevormde bijwoorden: lent bon meilleur long
– – – –
langzaam: goed: beter: lang:
lentement bien mieux longtemps
mauvais pire énorme précis
– – – –
slecht: erger: geweldig: precies:
mal pis énormément précisément
Soms wordt het bijvoeglijk naamwoord onveranderd als bijwoord gebruikt: parler haut – hardop praten coûter cher – veel kosten travailler dur – hard werken parler bas – zachtjes praten Vaak wordt in het Frans een bijwoord vervangen door een omschrijving met een zelfstandig naamwoord: traverser avec prudence – voorzichtig oversteken regarder d’un air étonné – verbaasd kijken
5 DE TRAPPEN
9
VAN VERGELIJKING
Vergrotende trap : plus + bijvoeglijk naamwoord of bijwoord Overtreffende trap : le plus + bijvoeglijk naamwoord of bijwoord un grand athlète un plus grand athlète le plus grand athlète
– een groot atleet – een groter atleet – de grootste atleet
Jean marche vite. Pierre marche plus vite. Paul marche le plus vite
– Jan loopt vlug. – Piet loopt vlugger. – Paul loopt het vlugst.
Bij een bijv. naamw. kan in plaats van le ook la, les of mon, ton, etc. staan: la plus grande ville – de grootste stad; son plus beau tableau – zijn mooiste schilderij Staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord, dan komen ook plus en le (la, les) plus daar achter: une ville plus intéressante – een interessantere stad la ville la plus intéressante – de interessantste stad Bij een bijwoord is het lidwoord altijd le: Elle marche le plus vite. Onregelmatige vormen : bon – goed meilleur – beter le meilleur – de beste
mauvais pire le pire
– slecht – slechter – de slechtste
(bijv.nw.) ,, ,,
bien mieux le mieux
– goed – beter – het best
mal pis le pis
– slecht – slechter – het slechtst
(bijwoord) ,, ,,
beaucoup plus le plus
– veel – meer – het meest
peu – weinig moins – minder le moins – het minst
(bijwoord) ,, ,,
De volgende bijvoeglijke naamwoorden hebben al de betekenis van een overtreffende trap en worden dus zonder (le) plus gebruikt: eerste le premier livre la dernière page laatste la moindre faute geringste
le fils ainé oudste le fils cadet jongste la ville principale voornaamste