de tweede viool
Lieneke Dijkzeul
De tweede viool
Lemniscaat
Rotterdam
Zesde druk, 2006 Omslagillustratie: Mies van Hout © Lemniscaat b.v. Rotterdam 1991, 2006 isbn 90 5637 833 3 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij C. Haasbeek b.v., Alphen aan den Rijn Bindwerk: Boekbinderij De Ruiter b.v., Zwolle Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
1
Het regende. Een gluiperige, ijskoude motregen. David stond voor de etalage van de cd-winkel, zijn rechtervoet plat op de grond, de linker opgeheven. Dat deed hij omdat zijn rechtergymp maar een béétje lekte, en de linker een heleboel. Hij keek naar zijn scheve spiegelbeeld in de natte ruit. Ik lijk wel een manke ooievaar, dacht hij. Kom op, Daaf – durf je, of durf je niet? In de etalage lag een dubbele rij cd’s. Ze waren niet geprijsd. Niet dat dat er iets toe deed; hij had toch geen geld. Zijn tenen begonnen pijn te doen, en hij liet zijn linkerbeen zakken. Tsjk, zei zijn schoen. Ik sta hier al veel te lang, dacht David. Dat valt op. Hij legde zijn hoofd in zijn nek en liet de naaldfijne regen op zijn gezicht neerdalen. Wel? Niet? Wel? Niet? Wel! Plotseling vastbesloten duwde hij de winkeldeur open en stapte naar binnen. De nieuwste hit schalde hem tegemoet, en het was warm in de winkel. Leeg was het ook. Achter de kassa stond een meisje verveeld kauwgom te kauwen, en bij de rekken stond maar één klant. Shit, daar had hij buiten alvast op moeten letten. Wat nu? Niks wat nu, hij kon toch gewoon rondkijken? Geen mens die aan zijn neus kon zien wat hij van plan was. Met zijn handen in zijn zakken slenterde hij langs de rekken, hier en daar stilstaand om een cd beter te bekijken. Hij wierp een vlugge blik op het meisje. Ze was nu bezig haar nagels te vijlen. Des te beter. De andere klant was een oude vrouw, zag hij. Hardpaarse 5
sjaal met franje, zwarte cape tot bijna op de grond. Ze stond in de klassieke hoek. Goed zo, daar had hij niets te zoeken. Hij draaide nog een rondje, bleef staan voor het rek met hits. Daar stond-ie, een hele rij zelfs. David keek nog een keer om zich heen. Het meisje vijlde, de oude dame rommelde in een vak. Hij stak zijn hand uit, pakte een cd uit de rij en draaide hem om en om alsof hij geen besluit kon nemen. Zijn handen trilden, en bij zijn oog trilde een spiertje mee. Jack losritsen. Had hij óók buiten al moeten doen. Sjaal lostrekken, zodat de einden voor zijn buik bungelden. Cd terugzetten, andere cd uit het vak halen. Ook terugzetten. Eerste cd weer pakken. Zijn hart bonkte met zware slagen, en het zweet brak hem uit, ondanks zijn natte kleren. ‘…don’t know why-y-y-y you cry,’ zongen de luidsprekers. Nu of nooit. Hij bukte zich, zogenaamd om zijn veter vast te maken, en frommelde met die bibberhanden het doosje onder zijn trui. Langzaam kwam hij weer overeind. Zijn ogen flitsten de winkel rond. Het meisje vijlde. Het oude mens was weg. Gelukt! Nu nog onopvallend buiten zien te komen. ‘Ze zijn leeg,’ zei een stem. Davids hart stond stil. Het bloed steeg naar zijn hoofd en één moment schemerde alles voor zijn ogen. Hij draaide zich om. Het oude mens stond vlak achter hem. Ze knikte naar zijn buik. ‘Ze zijn leeg.’ ‘Wat… wat…’ stotterde David. Ze stak haar hand uit. Woordeloos haalde hij het cd-doosje onder zijn trui vandaan en gaf het haar. Ze deed het open. ‘Ze bewaren de cd’s achter de toonbank.’ Ze sprak met een neutrale stem, alsof ze een onwetende klant iets uitlegde.‘Elke cd heeft 6
een nummer, en dat staat ook op het doosje. Zo voorkomen ze diefstal.’ Davids ogen waren strak gevestigd op zijn natte gympen. Wat wou dat mens? Waarom riep ze die opgedirkte tuthola niet? Die werd ervoor betaald om op te letten. ‘Is dit de eerste keer?’ vroeg ze. David zweeg koppig. Hij ging daar ja zeggen! Trouwens, hij hád niks gestolen, bedacht hij met enige opluchting. Voor een leeg doosje zouden ze heus de politie niet waarschuwen. Hij keek op. ‘Waar bemoeit u zich mee?’ zei hij uitdagend. ‘Ik héb toch niks gejat?’ Het oude mens keek terug met een paar merkwaardig doordringende, helderblauwe ogen. ‘Maar je had de bedoeling om te stelen,’ zei ze rustig. Ze zette het doosje terug in het rek. David maakte een beweging, en ze greep hem bij zijn pols. ‘Ik wil nog even met je praten.’ Hij bleef staan. Wat kon hij anders doen? Hij voelde hoe tussen zijn schouderbladen een zweetdruppel kriebelig-langzaam naar beneden gleed. Ging ze toch de politie waarschuwen? En wat deed die? Kwam die meteen? En werd je dan opgesloten? Hij werd meegetrokken richting uitgang. ‘Goedemiddag,’ groette het oude mens. Het meisje keek nauwelijks op. Verdomme, dacht David. Als dat ouwe wijf er niet was geweest, had ik een makkie gehad. Maar dan was ik wel voor gek met een leeg doosje bij Alex aan komen zetten, bedacht hij toen. Buiten regende het nog. De oude vrouw knoopte die belachelijke paarse sjaal om haar hoofd en sloeg de kraag van haar cape op. Haar grijze haren piekten woest onder haar sjaal vandaan, haar voeten staken in zwarte laarsjes, en om haar benen lubberde een 7
groene maillot. Ze leek een kwaadaardige kobold zoals ze daar stond. ‘Kan ik nu gaan?’ vroeg David stug. Ze scheen hem niet gehoord te hebben. ‘Wou je die cd zo graag?’ David haalde zijn schouders op, mompelde iets. Dacht ze nou heus dat hij haar ging uitleggen waarom hij een cd ging stelen? Dan kon ze lang wachten! Vriendschap wou hij ermee kopen. De vriendschap van Alex en de rest van de klas. Vriendschap van dat hele neerbuigende, minachtende, kakkerige zootje. In zijn gedachten had hij het zo mooi voor elkaar gehad: ‘Tjonge, Daaf, de allernieuwste!’ zou Alex gezegd hebben.‘Een rib uit je lijf, man!’ En hij nonchalant: ‘Valt wel mee, hoor, ik zat redelijk in m’n slappe was. Ik wilde hem zelf ook maar aanschaffen, eigenlijk.’ Vooral dat laatste klonk goed. Alsof hij geld genoeg had om twéé van die krengen te kopen. Ze hadden thuis niet eens een cd-speler. Als ze die wel gehad hadden, zou hij geweten hebben dat die doosjes leeg in de winkels lagen. Stom, stom, stom! ‘Waarom spaar je je zakgeld niet gewoon?’ Het oude mens was verbazend hardnekkig en David kreeg er genoeg van. ‘Omdat ik hem dan over een halfjaar nóg niet kan kopen,’ zei hij nors. ‘En ik had hem nú nodig.’ ‘Nodig?’ ‘Voor een vriend,’ zei David. ‘Kan ik nu gaan?’ herhaalde hij. Ze nam hem onderzoekend op. Haar blik dwaalde van zijn afgetrapte gympen naar zijn versleten spijkerbroek, en omhoog langs zijn jack-van-vorig-jaar, waarvan de mouwen nu alweer te kort waren. Zijn polsen staken er dunnetjes en griezelig bleek uit. Hij groeide wel, maar alleen in de lengte. Pudding Tarzan, dacht Daaf. Als hij nou het gespierde voetballerstype geweest was, had hij die 8
rot-cd niet hoeven stelen. Dan was hij zó wel de gevierde bink geweest. ‘Je hebt heel wat over voor een vriend,’ zei de oude vrouw. ‘Is het je zoveel waard?’ David was het zat. ‘Wat kan u dat schelen?’ schreeuwde hij. ‘Kan ik nou gaan, ja of nee?’ Ze knikte. ‘Niemand houdt je tegen.’ Ze rommelde onder de cape en duwde hem iets in zijn handen. ‘Dit is mijn adres. Ik heb wat klusjes die ik zelf niet kan doen. Dus als je geld nodig hebt, kom dan eens langs.’ Ze keek hem aan vanonder die grijze pieken. ‘Alleen praten mag ook.’ Ze draaide zich om en liep weg. Verbluft keek David haar na. De wijde cape zwaaide van links naar rechts, en ze zette haar voeten vreemd voorzichtig neer, alsof ze op eieren liep. Hij keek naar het kaartje in zijn hand: bella chazounov Rembrandtlaan 18.
9
2
Thuis hing de luierwas over de leuning in het trapportaal en hij hoorde Jenny al huilen voordat hij binnen was. Sliep dat kind nooit? Hij stak de sleutel in het slot en draaide hem geluidloos om. De deur klikte open en hij sloop het halletje in. Nu ongezien rechtdoor naar zijn kamer. ‘Ben jij dat, Daaf?’ riep zijn moeder. David zuchtte. Hij deed de kamerdeur open en stak zijn hoofd om de hoek. ‘Ik ga huiswerk maken.’ ‘Waar zat je?’ Ze lag languit op de bank, maar nu hees ze zich overeind. Een sigaret bungelde in haar mondhoek en ze had haar ochtendjas nog aan. David keek op de klok. Halfvijf. Echt een tijd om nog in ochtendjas te lopen. ‘Jenny huilt,’ zei hij. ‘Jenny huilt altijd,’ zei zijn moeder. ‘Haal haar even.’ David liep naar het babykamertje. Zijn zusje had laken en dekentjes weggetrapt. Twee woedende vuistjes zwaaiden door de lucht en haar gezichtje was rood aangelopen. Hij tilde haar op en voelde met een routinegebaar aan haar luier. Nat. Jasses, ze stonk. Hij legde haar over zijn schouder en maakte sussende geluidjes, maar ze reageerde er niet op. Hij liep terug naar de kamer en deponeerde het krijsende bundeltje op zijn moeders schoot. ‘Ze is nat.’ ‘Kon jij haar niet even verschonen?’ Ze drukte haar sigaret uit in een overvolle asbak. 10
‘Ik moet huiswerk maken. Hoe laat eten we? Ik heb honger.’ Ze maakte een vaag gebaar. ‘Ik maak zo wel iets klaar.’ ‘Wat is iets?’ vroeg hij wantrouwend. ‘Aardappels, gehakt, andijvie.’ Ze hees Jenny op haar heup en stond op. David keek naar haar. Het onverzorgde haar, de half openhangende ochtendjas, haar voeten in goedkope slippertjes. De stinkende asbak op tafel. De hele kamer die eruitzag alsof er in geen dagen was opgeruimd. ‘Andijvie!’ schreeuwde hij. ‘Andijvie en gehakt, is dat alles wat je klaar kunt maken? Gatverdamme, ik lust geen andijvie, dat weet je best!’ ‘Jenny moet groene groente,’ zei zijn moeder strak. ‘Groene groente!’ schreeuwde David. ‘Jenny moet dit en Jenny moet dat. Ik moet geen groene groente, ik moet nieuwe gympen!’ Hij knalde de deur achter zich dicht en stoof naar zijn kamer. Hij struikelde over de pyjama die hij die morgen op de vloer had gegooid en bonsde met zijn hoofd tegen zijn boekenplank. Woest draaide hij zich om en schopte de deur dicht. Hij gooide zich languit op zijn bed en trok het kussen over zijn hoofd. Wat hem betrof kon de hele wereld barsten. Hij deed niet meer mee. Een stommerd was hij, een oen, een sufferd die niet eens een cd kon jatten, die zich liet betrappen door het eerste het beste ouwe wijf. Dat feestje kon hij nou ook wel vergeten. Terwijl het de eerste keer was dat hij was uitgenodigd. En dat nog alleen omdat de hele klas mocht komen. Maar hij ging er mooi niet naartoe. Kon ook niet, zonder cadeautje. Alex zag hem aankomen. En hij had het zo goed gepland, allemaal. Achteloos zou hij die cd overhandigen en zijn verhaaltje afdraaien. Achteloos zou hij zich daarna tussen de anderen gemengd hebben. ‘Wat heb jij gegeven, Daaf?’ ‘Cd’tje, leek me wel leuk voor ’m.’ Enzovoort. Daarna had het in orde moeten zijn. Daarna hadden 11
ze hem moeten accepteren als iemand die blijkbaar ook met geld kon smijten. Eén van hen. Hij smeet het kussen van zich af en ging overeind zitten. Kon hij tóch niet gaan? Iets van hemzelf geven? Hij keek rond, maar zag niets dat er nieuw genoeg uitzag. Een boek? Alex las niet, hooguit een strip, en de strips die hij had waren oud en beduimeld. Nee Daaf, jongen, blijf jij maar lekker thuis vanavond. Huiswerk maken en andijvie eten. Hij rilde. Het was hier koud. Hij stond op om het raam dicht te doen en leunde even naar buiten. Het werd al donker. Aan weerskanten van de nauwe straat stond een lange rij auto’s geparkeerd, sommige half op de stoep, nauwelijks ruimte overlatend voor voetgangers, laat staan voor spelende kinderen. In de smalle, hoge huizen waren voor de meeste ramen de gordijnen al dichtgetrokken. Ergens blèrde een tv. Wat een rotbuurt, dacht David. Huizen, huizen en nog eens huizen. Geen parkje, geen tuintjes, geen bomen. Hij haalde het gordijn, dat als een natte vlag naar buiten wapperde, naar binnen en sloot het raam. Hij knipte het licht aan en plofte weer op zijn bed. Zijn maag rammelde, maar hij lette er niet op. Zijn gedachten dwaalden af, terug in de tijd. Een fijn huis hadden ze vroeger. Een huis met een tuintje voor en achter, en met ruime kamers. Een huis met leuke meubels en een schone keuken. Een huis met een gezellige moeder, een opgewekte vader, en een vrolijke zoon. Een huis zonder Jenny.
12
3
David trok zijn gympen uit en schoof ze onder zijn bed. Hij ging voor zijn bureautje zitten en sloeg lusteloos zijn agenda open. Nederlands en wiskunde. Hij deed de agenda weer dicht en staarde voor zich uit. Na Jenny’s geboorte was alles veranderd. Ruim anderhalf was ze nu, maar ze lag nog steeds plat op haar rug. Ze kon niet zitten, ze kon niet staan en ze kon niet lopen. Haar mond hing open en haar ogen stonden scheef. Ze kwijlde voortdurend en ze was te dik. Jenny was een mongooltje. In het begin viel het niet zo op. Jenny was wat traag, zei de dokter. Maar dat gaf niet; niet alle baby’s hielden zich keurig aan het gemiddelde ontwikkelingspatroon. Na een paar maanden viel het wel op. Jenny draaide zich niet om, ze greep nergens naar, ze deed niks wat normale baby’s doen. De dokter fronste zijn wenkbrauwen en sprak over onderzoeken en tests die gedaan moesten worden. Jenny’s vader stemde toe, maar haar moeder weigerde. Er was niets aan de hand met Jenny. Ze was alleen wat traag. Had de dokter het niet zelf gezegd? Ze moesten geduld hebben, dan kwam het vanzelf wel in orde. David trok zijn natte spijkerbroek los van zijn bovenbenen. Geduld. Geduld was iets wat zijn vader niet bezeten had. Met hem, David, ook niet. Als hij een moeilijke som niet direct begreep, smeet zijn vader het schrift van zich af en beende woedend de 13
kamer uit. Als ze samen een klusje deden en hij pakte het verkeerde stuk gereedschap, dan was het huis te klein. Hij, David, kon er wel tegen. Als de bui was overgedreven lachten ze er samen om. Maar met Jenny was het iets anders. Resultaat, dacht David. Gedachteloos kraste hij de voorkant van zijn agenda vol blauwe zonnetjes. Resultaat was het goeie woord. Zijn vader wilde resultaat zien, zijn moeite beloond. Maar Jenny beloonde je niet. Je gaf en je gaf, en je kreeg er niets voor terug. Toen dat eenmaal tot zijn vader was doorgedrongen, begonnen de ruzies. Zodra ze wat groter was, moest Jenny naar een tehuis, ze had speciale verzorging nodig. Nee, zei zijn moeder. Ze was verpleegster geweest, zou zij dan haar eigen dochter niet kunnen verzorgen? Het was het punt waar alles om draaide, maar ten slotte waren ze zover dat ze overal ruzie om maakten. Het eindigde er steevast mee dat zijn vader doldriftig het huis uitstormde en de hele avond wegbleef. Tot de dag kwam dat de voordeur voor de laatste keer achter hem dichtdreunde. David draaide zijn agenda om en begon aan de achterkant. Hoe lang was het nu geleden dat papa was weggegaan? Bijna een jaar. De punt van zijn pen drukte hard in de kartonnen kaft. In het begin was het bijna prettig geweest. Geen woordenwisselingen meer aan tafel, geen geschreeuw meer ’s avonds als hij al in bed lag en zijn vingers in zijn oren stopte om het niet te hoeven horen. Zijn moeder werd rustiger, en zelfs Jenny scheen iets van de veranderde sfeer te voelen. Ze huilde minder en ze lachte vaker. Maar dat was alleen in het begin. Want ze redden het niet. Zijn moeder, die koppig weigerde geld van zijn vader aan te nemen, werd daardoor gedwongen een baan te zoeken. Ze gingen in een goedkoper huis wonen, en zijn moeder keek de kranten na. Ze vond een baan; ze werd telefoniste bij een groothandel, en een buurvrouw paste op Jenny. 14
Maar Jenny eiste veel aandacht, en na een paar maanden werd het de buurvrouw te zwaar. Een nieuwe oppas was niet te krijgen, en zijn moeder nam ontslag. Ze verhuisden opnieuw, naar de Balistraat nummer 105, een benauwd, zonloos bovenhuis met buren links, rechts en onder. David vond het er verschrikkelijk. Hij stikte in die kleine kamers, en na school zwierf hij uren in de stad, doelloos straat in, straat uit slenterend. Het viel zijn moeder nauwelijks op; ze was in zichzelf gekeerd en futloos, en het beetje energie dat ze nog kon opbrengen, was voor Jenny. ‘Ik heb rust nodig,’ zei ze steeds. ‘Het komt wel goed, maar geef me de tijd.’ David was solidair, dat was hij altijd geweest. Zijn vader had hen in de steek gelaten, en de wrok daarover zat diep. Een béétje vader liep niet weg alleen omdat hij per ongeluk een achterlijk kind kreeg. Maar hij kreeg niet de kans erover te praten. Als hij het probeerde, kapte ze hem onmiddellijk af: ‘Ik heb tijd nodig om na te denken, David, dat weet je toch?’ De pen tekende droeve mondjes in de blauwe zonnen. Alles goed en wel, maar hoevéél tijd dan? Soms bekroop hem het gevoel dat ze hier altijd zouden blijven, dat de ene grauwe dag ongemerkt de andere zou opvolgen, tot ze niet beter meer wisten. Boven de mondjes verschenen boze ogen. ik baal van de balistraat! kalkte hij in opstandige letters, streepte die vervolgens door en schreef eronder: david zwerver, van goghlaan 13. Dat was hun oude adres. ‘Daaf!’ riep zijn moeder. ‘Kom je eten?’ Met afkeer keek David naar de groene kledder andijvie op zijn bord. Een oninteressante bal gehakt lag ernaast, in een plasje bleke jus. Hij prikte met zijn vork op het bord rond. ‘Ik heb geen honger.’ Zijn moeder gaf geen antwoord. Ze was ingespannen bezig Jenny 15
te voeren. Bij elke hap ging haar eigen mond open en dicht, maar Jenny draaide haar hoofd weg. ‘Waarom eet ze nou niet?’ zuchtte zijn moeder. ‘Misschien lust ze geen groene groente,’ zei David met een stalen gezicht. Hij legde zijn vork neer. ‘Kan ik geld krijgen voor nieuwe gympen?’ Ze weifelde. ‘Is twintig euro genoeg?’ ‘Wel voor flutgympen,’ zei David. ‘Niet voor goeie.’ Zijn moeder wreef Jenny’s gezicht af met een slab. ‘Dertig dan?’ Dertig was ook te weinig, maar beter dan twintig. David wikte en woog. Als hij gympen van vijfentwintig euro kocht, hield hij genoeg over voor een patatje en een kroket. Of misschien kon hij… Hij kreeg plotseling haast. ‘Kan ik ze nu gaan kopen? Het is koopavond.’ Ze knikte. ‘Mijn portemonnee ligt in de keuken.’ David stond op. Bij de deur keek hij even om. Twee onaangeroerde gehaktballen keken terug. Op soppende gympen liep hij de Balistraat uit. Waar was de dichtstbijzijnde cd-winkel? Naar die van vanmiddag durfde hij niet terug. Stel je voor dat die verkoopster hem herkende, of dat dat ouwe mens er weer stond. Hij liep een paar straten door, keek in de etalages. Hij kende de buurt nog niet echt goed, daarvoor woonden ze er nog te kort. Hier, hier zat er een. Hij duwde de deur open en ging naar binnen. Gehaast scharrelde hij tussen de rekken rond. Daar stond-ie. Nou ja, het doosje dan. Hij grinnikte binnensmonds en zocht naar een prijsje. Eénendertig vijfennegentig. Shit! Ongelovig keek hij opnieuw. Waren die dingen zo duur? Vergeefs zocht hij in zijn zakken naar een munt van twee euro. Zijn vingers voelden iets hards. Hij haalde het te voorschijn. 16
bella chazounov Rembrandtlaan 18. Woedend frommelde hij het kaartje in elkaar en stormde de winkel uit. Op blinkendnieuwe gympen en in een walm van patat kwam hij thuis. Hij stak zijn hoofd om de hoek van de deur. ‘Ik ga naar bed.’ Jenny lag op de bank te slapen, zijn moeder zat voor de televisie. ‘Heb je nog geld over?’ ‘Nee.’ Ze wendde haar ogen weer naar het scherm. ‘Welterusten. Doe je zachtjes met de deur? Anders wordt Jenny wakker.’ In zijn kamer haalde hij een euro en een munt van vijftig cent uit de zak van zijn spijkerbroek; hij stopte ze onder in zijn pennenbakje. Bella Chazounovs kaartje gooide hij in de prullenmand. Hij deed het licht uit, kleedde zich in het donker uit en stapte in bed.
17
4
‘Hé Daaf, waar was je gisteravond?’ vroeg Floris.‘Het was een goed feest, joh! Hij had zelfs bier, Alex.’ ‘Ik kon niet,’ mompelde David. Hij zocht in zijn tas naar zijn wiskundeboek. Bier? Toe maar, Alex deed niet minder. ‘Hoe kwam-ie aan bier?’ vroeg hij, toch nieuwsgierig. ‘Stiekem gekocht,’ zei Floris.‘En in de garage verstopt. Zijn ouders waren er niet, die had hij naar de film gestuurd.’ ‘Veel bier?’ informeerde David. Floris haalde zijn schouders op. ‘Twee blikjes de man. Je kunt het niet te gek maken, natuurlijk. Maar van de meisjes hoefde bijna niemand, dus dat scheelde weer. Maar waar zat je nou?’ ‘Ik kon niet, zeg ik toch,’ snauwde David. Hij smeet zijn agenda op zijn tafel en bladerde erin. Zie je wel, maar twee opgaven, die deed hij in de pauze wel even. ‘Nou, rustig maar, ik vreet je niet op,’ zei Floris beledigd. Hij pakte Davids agenda op. ‘Hé, woon jij in de Van Goghlaan?’ David schrok. ‘Daar heb ik gewoond.’ ‘Ken je Otto Voorn?’ vroeg Floris. ‘Die woont daar ook.’ David knikte. ‘Die zat bij mij in de klas.’ ‘Hij zit ook op hockey,’ zei Floris. ‘Toffe gozer, Otto. Waar woon je nu dan?’ Nieuwsgierig oud wijf, dacht David. ‘Balistraat,’ mompelde hij. ‘In de Indische buurt?’ Floris trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wat typisch.’ ‘Waarom?’ vroeg David agressief. Floris trok zich tactisch terug. ‘Zomaar.’ 18
Even later stootte hij David aan. ‘Over een paar weken geef ik zelf een feest voor m’n verjaardag. Heb je zin om te komen?’ ‘Ik denk niet dat ik kan,’ zei David afwerend. ‘Je weet nog niet eens wanneer,’ protesteerde Floris. ‘Wanneer dan?’ vroeg David onwillig. De leraar Engels kwam binnen en plantte zijn tas naast zijn stoel. ‘De achttiende,’ fluisterde Floris. ‘Schrijf het maar vast in je agenda.’ David pakte zijn pen. Eigenlijk was Floris de redelijkste van het hele stel, dacht hij, terwijl hij de datum noteerde. Hij deed wel mee met Alex en de rest, maar ging toch grotendeels zijn eigen gang. Misschien ging hij wel, de achttiende. Hij porde Floris met zijn elleboog. ‘Waar woon je?’ ‘Rembrandtlaan twaalf,’ fluisterde Floris terug. ‘Mag ik uw onverdeelde aandacht, heer Zwerver en heer De Palm, thank you very much?’ vroeg de leraar Engels. Rembrandtlaan! Daar woonde hoe-heette-ze-ook-weer ook. David probeerde zich te herinneren hoe de Rembrandtlaan er precies uitzag. Het was in de buurt van de Van Goghlaan, natuurlijk, maar veel grotere huizen. Oud, dacht hij. Statige huizen, met veel tuin. ‘David, vertaal jij zin vijf en zes eens?’ vroeg de leraar, en hij schrok op. Verhip, hij had z’n boek nog niet eens voor zich. Floris schoof het zijne naar hem toe, en hakkelend begon hij te vertalen. Hij bracht het er niet eens zo slecht af, en de leraar hief zijn hand op. ‘Stop maar. Graag volgende keer je eigen boek meenemen.’ David knikte afwezig. Als hij naar dat feestje ging, zat-ie weer met hetzelfde probleem. Hoe kwam hij aan geld voor een fatsoenlijk cadeau? Thuis vragen had geen zin, en zijn zakgeld was niet toereikend, zelfs niet als hij het drie weken opspaarde. Rembrandtlaan… Chazounov heette ze. Zou hij eens gaan kijken, na school?
19
Hij had geen zin in een nieuw kruisverhoor; daarom wachtte hij achter de fietsenstalling tot Floris uit het gezicht verdwenen was. Op zijn dooie gemak slenterde hij vervolgens richting Rembrandtlaan. Zijn nieuwe gympen veerden soepel mee bij iedere stap. Op de hoek van de Van Goghlaan bleef hij staan. Hoe lang was hij hier al niet meer geweest? Hij rekte zijn nek om een glimp van nummer dertien op te vangen. Er lag een kinderfietsje in de tuin en tegen het hek stond een brommer. Mooie brommer. Die jongen zou zijn kamer wel gekregen hebben. Mét nieuw behang. Hij grinnikte. Uit woede over hun gedwongen verhuizing had hij een enorme tekening op de muur gemaakt. Met niet-uitwasbare viltstift. Hij trok zijn schouders op. Kom op, Daaf, niet lullig doen, gewoon doorlopen. Bij nummer dertien wierp hij een schuwe blik opzij. Vreemde gordijnen, en ze hadden de grote blauwspar uit de voortuin gehaald. Daar had zijn vader met Kerstmis altijd een snoer lampjes in gehangen. Mooi was dat, veel mooier dan die bont opgetuigde boom binnen. Haastig liep hij verder. Rembrandtlaan achttien lag er verwaarloosd bij. Op het gazon lagen nog de bladeren van de voorbije herfst, en het bruinverkleurde gras was veel te lang. Zwarte, halfverrotte bloemstengels staken uit de borders en in de voegen van het tegelpad groeide onkruid. David liet zijn ogen langs de voorgevel glijden, maar voor alle ramen hing ondoorzichtige vitrage. Het huis maakte een verlaten indruk. Hij had het adres toch wel goed onthouden? Naast de voordeur was een koperen bord bevestigd dat in geen maanden was gepoetst. David spande zijn ogen in, maar van deze afstand was niet te lezen wat erop stond. Hij weifelde. Aanbellen? Eerst de achterkant maar eens bekijken, besloot hij. Over het pad tussen de huizen liep hij naar de achterkant. Hij 20
gluurde tussen een hoog opgeschoten heg van coniferen door. Een schuur waarvan deur en kozijnen hard aan een verfje toe waren; een door honden- of kattennagels kaalgekrabde keukendeur. In het slot stak een grote sleutel. Zie je wel, dat mens was mesjokke! Wie liet er nou een sleutel aan de buitenkant in het slot zitten? Hij bleef een paar minuten kijken, maar in het huis bewoog niets. Zou ze niet thuis zijn? Hij wrong zich door de coniferen en liep brutaalweg het tuinpad op. Een straal water spoot onder een losliggende tegel vandaan en sproeide zijn broekspijpen nat. David vloekte en bleef staan. Wat deed hij hier eigenlijk? Klusjes, het mocht wat. Dat mens moest een aannemer bellen, en een schildersbedrijf. Hij keek nog eens naar de uitnodigende sleutel. Wat zou er gebeuren als hij gewoon naar binnen ging? Dan dacht ze minstens dat hij haar kwam overvallen. Eens een dief, altijd een dief. Doe niet zo idioot jongen, misschien woont ze wel helemaal niet alleen. Ja, maar als ze niet alleen woonde, dan hoefde ze hem niet te vragen of hij klusjes kwam opknappen. En áls hij het deed, áls… dan was hij weken onder de pannen. Misschien wel maanden. Dat kon een hoop geld opleveren. Maar dan moest hij zich nu netjes aan de voordeur melden, en het zakelijk aanpakken. Hij worstelde zich opnieuw tussen de coniferen door en liep terug naar de voorkant. Deed het hek open en keurig weer dicht, en wandelde het tuinpad op. Hij legde zijn vinger op de bel en bestudeerde intussen het koperen bord. Er was een muzieksleutel in gegraveerd, en daaronder stonden twee namen: bella & igor chazounov
21
5
Hij piekerde nog over die muzieksleutel toen de deur openging. Het oude mens stond in de deuropening, met diezelfde groene maillot aan en een zwarte, vormeloze jurk. ‘Daar ben je,’ zei ze. ‘Je had ook wel door de keuken mogen komen.’ David verschoot van kleur. ‘Ik, eh… sorry,’ stamelde hij. ‘Je wilde eerst even poolshoogte nemen,’ zei ze. En toen, met een lachje: ‘Je leek me al niet iemand die over één nacht ijs ging.’ Zijn kleur kroop door tot achter zijn oren. Daar had je het gedonder al. En nou kon hij niet meer terug. ‘Kom binnen.’ Ze deed de deur verder open, en met lood in zijn schoenen stapte hij over de drempel. In de hal was het schemerig. David keek vluchtig rond. Plavuizen op de vloer, koperen kapstokhaken, een koperen paraplubak die hij pas zag toen hij gevoelig zijn schenen ertegen stootte. In een hoek een grote zwarthouten dekenkist. Zwárt hout? Hij liep achter haar aan een enorme kamer binnen. Verlegen bleef hij staan. ‘Ga zitten.’ Ze wuifde naar een poef die voor de open haard stond. De haard brandde. Gele vlammen rekten zich naar het zwarte gat van de schoorsteen, en het rook naar dennenappels. Voorzichtig liet David zich op de poef zakken. Bella Chazounov ging tegenover hem zitten. ‘Ik zag dat je naar het naambord keek.’ In haar ogen lag iets van verwachting. 22
‘Ja, uh, bespeelt u een instrument?’ vroeg hij onhandig. De verwachtingsvolle blik verdween. ‘Speelde,’ zei ze kortaf. ‘Viool.’ ‘Ik begreep het niet,’ zei David. ‘Het naambord,’ verduidelijkte hij. ‘Geeft u les?’ ‘Nee.’ Als ze een bord met verboden terrein erop had opgehouden, had het niet duidelijker kunnen zijn. Hij kroop onmiddellijk in zijn schulp. ‘Sorry.’ Ze zwegen, en hij begon zich met de minuut onbehaaglijker te voelen. Wat deed-ie hier? Dat mens was geschift. Eerst vroeg ze of hij kwam en nou hij er was deed ze geen mond open. Abrupt stond hij op. ‘Ik ga maar weer ’ns.’ Ze keek hem aan. ‘Ik heb pijn,’ zei ze. ‘En daar word ik onhebbelijk van.’ Zeg dat wel, dacht David, en blijkbaar was dat van zijn gezicht af te lezen, want plotseling lachte ze. ‘Heb je die cd nog kunnen kopen voor je vriend?’ ‘Nee.’ Zijn toon was even vijandig als de hare zo-even. ‘Dus je kwam niet praten maar werken?’ ‘Als u dat wilt,’ zei hij stuurs. Ze knikte en pakte een balpen en adresboekje uit de zwarte tas die naast haar stoel stond. ‘Geef me om te beginnen je naam en telefoonnummer.’ ‘David Zwerver. En we hebben geen telefoon.’ ‘Geef me dan je adres maar.’ ‘Van Goghl…’ begon hij, en verbeterde haastig: ‘Balistraat honderdvijf.’ Ze keek hem scherp aan. ‘Geen gedraai. Wat is het?’ ‘Balistraat,’ zei hij kleurend. ‘Maar vroeger woonden we in de Van Goghlaan. ‘ Ze schreef het op. ‘Wat kun je?’ ‘Hoe bedoelt u?’ 23
‘Schilderen, timmeren, ben je handig?’ ‘Ik geloof het wel,’ zei hij voorzichtig. ‘Ik timmerde vaak met m’n v… Ik heb vroeger wel vaak klusjes gedaan.’ Ze stond moeizaam op uit haar stoel. ‘Moet je al weg of kun je nu een kleinigheid voor me doen?’ ‘Jawel,’ zei hij. ‘Wat dan?’ ‘Ik zal het je laten zien.’ Met die vreemd voorzichtige passen liep ze voor hem uit naar de grote, ouderwetse keuken. Ze rommelde in een la en draaide zich om. In haar hand lag een stalen deurknip. ‘Kun je die voor me op de deur zetten? Ik ben al twee dagen mijn sleutel kwijt.’ Zonder een woord te zeggen deed hij de keukendeur open en haalde de sleutel uit het slot. Ze keek er verbluft naar. ‘Zat die aan de buitenkant?’ David lachte. ‘Ik wil die knip er toch wel opzetten hoor, als u dat prettiger vindt.’ ‘Je lacht!’ zei ze. ‘Ik dacht niet dat je het kon. Zet jij die knip er maar op, jongen, voor ze me komen beroven.’ Hij lachte weer. ‘Hebt u een schroevendraaier?’ Ze graaide met haar handen in haar haar tot de pieken recht overeind stonden.‘Een schroevendraaier. Vast wel, maar waar? Kan het niet met een hamer?’ Een hamer! David schudde zijn hoofd. Zijn zelfvertrouwen groeide. ‘Zoiets moet geschroefd. Met een hamer gaat het niet. Dan zou ik spijkers moeten gebruiken, en ik denk dat het hout dan gaat splijten.’ Ze trok de la nog verder open, en David keek mee. Allemachtig, wat een bende. ‘Mag ik?’ vroeg hij. Ze stapte opzij en hij rommelde net zo lang in de la tot hij een bruikbaar uitziende schroevendraaier tegenkwam. ‘Hebt u niet ergens een doosje met schroeven?’ 24
Ze trok een tweede la open. ‘Ga je gang.’ Hij vond vier schroeven die min of meer hetzelfde formaat hadden. Hij hield de knip tegen de deur. ‘Zo hoog ongeveer?’ ‘Prima,’ zei ze. ‘Als je klaar bent, kom je maar naar de kamer.’ Het hout was oud en een beetje vermolmd; de schroeven gleden er gemakkelijk in. Toen hij terugkwam in de kamer zat ze voor de haard. Een roetzwarte kat lag op haar schoot. ‘Klaar,’ zei David.‘Maar het is niet zo’n zware knip, ik zou die deur toch maar op slot doen, als ik u was.’ Hij stak zijn hand uit om de kat te aaien, maar die ontweek hem en sprong op de grond. Hij was misvormd, zag David. Zijn ene schouderblad zat hoger dan het andere, en daartussen stak zijn ruggengraat in een merkwaardige punt omhoog. ‘Dat is Paganini,’ zei de oude vrouw. ‘Hij is ooit uit een raam gegooid en sindsdien houdt hij niet zo van mensen.’ Ze drukte David vijf euro in zijn hand. ‘U hoeft me niet te betalen,’ protesteerde hij. ‘Voor zo’n klein karweitje.’ ‘Je kwam toch om iets te verdienen?’ zei ze. ‘Kom morgen terug, als je kunt. En noem me Bella.’ ‘Best,’ zei hij schutterig. ‘Tot morgen dan.’ Bij de deur keek hij om. Bella staarde in het vuur. Paganini lag weer op haar schoot en keek naar David met koele, groene ogen.
25
6
De volgende dag ging hij direct uit school naar de Rembrandtlaan. Deze keer was hij op alles voorbereid. In zijn tas rammelde het gereedschap dat hij van thuis had meegenomen. Een handboor, wat boortjes, een stel pluggen, een doosje spijkers en schroeven. Die handboor had hij van zijn vader gekregen, omdat hij destijds nog niet met de elektrische mocht werken. Hij bewaarde de spullen in een kistje onder zijn bed, en hij had er in geen eeuwen naar omgekeken, maar nu was hij blij dat hij alles nog had. Hij liep het tuinpad op en belde aan. Hij had best zin om met die tuin te beginnen. Zou hij het vragen? Het was nu eind maart, en voordat de boel begon te groeien en te bloeien viel er genoeg te doen. De deur ging open en net als de vorige dag zei Bella: ‘Daar ben je.’ ‘Dag,’ zei David, plotseling toch weer verlegen. Hij veegde overdreven hard zijn voeten op de dikke kokosmat en hield zijn tas omhoog. ‘Ik heb wat gereedschap meegenomen.’ ‘Mooi zo.’ Ze liep voor hem uit naar de kamer. Ze had weer die groene maillot aan, en die flodderjurk. Zou ze er ook in slápen? In de kamer viel hem nu pas de piano op die in een hoek stond. Of nee, als er zo’n klep aan zat heette het een vleugel. Zou die van Igor zijn? En waar was Igor? Bella ging zitten in dezelfde stoel. Ook de haard brandde weer, en David ging als vanzelf op de poef zitten. De vorige keer was hij te veel onder de indruk geweest van Bella’s tamelijk ontzagwekkende persoonlijkheid, maar nu nam hij de omgeving beter in zich op. 26
De kamer was zó groot dat zelfs de zware meubels die er stonden nietig leken. Eén muur werd helemaal door boeken in beslag genomen, en in de ouderwets-diepe vensterbanken groeide een oerwoud van planten dat tot boven aan de ramen reikte. Op de vloer lag dik, wollen tapijt, en voor de haard nog een pers in warme rode tinten. David gebaarde naar het vuur. ‘Die haard, maakt u die zelf aan?’ Ze knikte. ‘Waarom vraag je dat?’ ‘Er zijn geen blokken. Hout, bedoel ik. Waar bewaart u die dan?’ ‘Naast de schuur,’ zei ze. ‘Ik haal steeds één blok tegelijk, anders is het me te zwaar.’ ‘Maar dat is toch vreselijk onhandig,’ vond hij. ‘Dan moet u wel tien keer op een dag naar die schuur. Zal ik een stapel hier neerleggen?’ Ze lachte.‘Het stond niet op mijn lijstje, maar ik vind het een goed idee. Begin daar maar mee.’ David sleepte een aantal blokken naar de kamer en stapelde ze netjes op naast de haard. Hij veegde een haarlok van zijn bezwete voorhoofd. ‘Is het zo goed?’ ‘Dat is wel voor een week!’ zei ze tevreden.‘Paganini zal er ook blij mee zijn. Die vindt het heerlijk om zijn nagels eraan te scherpen. Wil je nu iets drinken?’ Maar David begon net lekker op gang te komen. ‘Ik werk liever eerst door. Had u een lijstje gemaakt?’ ‘Ja,’ zei Bella. ‘En het was geen u, maar Bella.’ Hij kleurde. ‘Ik zal eraan denken.’ Ze gaf hem een vel papier. ‘Als er iets bij staat wat je niet kunt, sla je dat maar gewoon over.’ Het was een merkwaardige lijst, geschreven in een zwierig, moeilijk leesbaar handschrift, met veel krullen en halen. Dissonante deuren smeren, las hij. 27
Händel en Beethoven poetsen. Uit zolderraam kijken naar dakgoot. Schilderij ophangen. Lekt de gasslang? Hij keek op. ‘Wat bedoelt… bedoel je met lekt de gasslang?’ ‘Het ruikt naar gas in de keuken,’ legde ze uit. ‘Ik heb de gasslang ingesmeerd met afwasmiddel, dan moet het toch gaan bubbelen? Maar het bubbelt niet.’ ‘Daar kijk ik dan eerst wel naar,’ zei David. ‘Dat is link hoor, een gaslek. Dat kan ik niet maken, daar moet je iemand voor bellen.’ Hij las verder op de lijst. Schuur opruimen, stond er. En tussen haakjes: zodat ik weer iets kan vinden. Hij grinnikte binnensmonds. Pen achter koelkast. (Wat bedoelde ze daar nou mee?) De lijst besloot met: iets met de tuin? Hij vouwde het papier op en stak het in zijn zak. ‘Waar staat het afwasmiddel?’ ‘Meest rechtse keukenkastje,’ zei Bella. Hij vertrok naar de keuken. In de flacon afwasmiddel zat nog maar een snertbeetje, en het keukenkastje was ronduit smerig. Hij noteerde het in gedachten op de lijst. Als het aan hem lag, zou die nog heel wat langer worden. Op zijn gemak keek hij rond. De keuken was verveloos en verwaarloosd. Een van de ramen sloot niet goed, de vitrage was vuil, een lade klemde, en tot zijn verrassing vond hij in een ander kastje een waanzinnig aantal lege flessen. Er zat statiegeld op. Zonde. Zou hij vragen of hij ze mocht inleveren? Nee, dat kon niet, ze betaalde hem immers al. Ik lever ze toch in, dacht hij, en het geld geef ik gewoon aan haar. Hij bekeek de gasslang van het fornuis en probeerde zich te herinneren wat zijn vader daar een keer over had gezegd. Moesten die dingen niet om de zoveel jaar vervangen worden? Of was dat alleen bij van die kampeergasjes? De aansluiting, dat was het! 28
Hij spoot afwasmiddel op beide einden van de slang. Zie je wel, het bubbelde bij de aansluiting, en flink ook. Hij liep de gang door en stak zijn hoofd om de kamerdeur. ‘Als je een gasfitter belt, moet je zeggen dat het bij de aansluiting lekt. Is er ergens plakband?’ ‘Bedoel je sellotape?’ vroeg Bella. David schudde zijn hoofd. ‘Pleister dan? Leukoplast?’ Ze dacht na. ‘In een van de laden, denk ik.’ Hij ging terug naar de keuken en zocht net zo lang tot hij een rolletje leukoplast vond. Vijf, zes keer draaide hij het om de slang, drukte het stevig aan. Nou maar hopen dat het afdoende was tot die gasfitter kwam. Hij keek op zijn lijst. Dissonante deuren smeren. Hij sjokte opnieuw naar de kamer. ‘Wat zijn dissonante deuren?’ ‘Ze piepen,’ zei ze. ‘Boven. De deur van de badkamer en van twee slaapkamers. En als ze nou zuiver piepten, maar ze piepen vals. Het is niet om aan te horen.’ David staarde haar aan. ‘Een piepende deur is toch altíjd een rotgeluid?’ Ze schudde krachtig haar hoofd. De grijze pieken vlogen naar alle kanten. ‘Nee, nee, een zuiver piepende deur niet.’ Ben jij gek of ben ik het? dacht David, maar hij hield zorgvuldig zijn gezicht in de plooi. Misschien wérd je zo als je je hele leven in de muziek gezeten had. ‘Is er ergens olie?’ Ze keek hulpeloos. ‘In de schuur misschien? Dat was Igors afdeling, daar heb ik me nooit mee bemoeid.’ Op weg naar de schuur struikelde hij bijna over Paganini, die als een schichtige haas de keuken binnenschoot. De schuurdeur was gelukkig niet op slot, en David stommelde in het schemerdonker tot hij de schakelaar vond. 29
Perplex keek hij rond. Wat een ongelooflijke rotzooi! Geen wonder dat ze niets meer kon vinden. Hier kon geen blind paard schade aanrichten. De schuur stond van onder tot boven vol met tuinstoelen, een roestige grasmaaier, een herenfiets op lekke banden, een tuintafel, een opgerolde parasol, een rol tapijt en kisten vol afvalhout. Langs één muur liep een plank waarop een bonte verzameling gereedschap was uitgestald. In de gauwigheid zag hij ook een elektrische boor. En nog een goeie ook, zo te zien. Hij speurde naar een flesje olie en vond het ten slotte helemaal achteraan. Zouden al die spullen van Igor geweest zijn? Het moest wel, want Bella kon geen hamer van een nijptang onderscheiden. Zou hij het mogen gebruiken? Die boor bijvoorbeeld bood ongekende mogelijkheden. Nadenkend ging hij weer naar binnen. Hij liep de brede trap op en liet zijn hand over de trapleuning glijden. Het hout was zacht als satijn. Oude huizen waren dit, je kon het aan alles zien. Boven bleef hij weifelend staan. Vijf deuren, welke moest-ie nou hebben? De piepende natuurlijk, slimmerik. Hij probeerde ze één voor één. Drie ervan piepten erbarmelijk. Dissonant, dacht hij, en grijnsde. Hij goot olie op de scharnieren, bedacht toen dat hij een doekje had moeten meenemen, en probeerde vervolgens zo min mogelijk te morsen. Hij bewoog de deuren heen en weer tot ze niet meer piepten. Daarna trachtte hij zijn nieuwsgierigheid te bedwingen, maar dat lukte niet. In de badkamer viel niks bijzonders te zien, behalve dat het bad op gekrulde pootjes stond. De spiegel was verweerd en de wasbak gebarsten. De volgende kamer was blijkbaar Bella’s slaapkamer. Het bed was slordig opgemaakt en over een stoel slingerde een ochtendjas. 30