Leerdam Moskee - Tulpstraat West
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0545.00021551389500
9-10-2008 13-02-2009
concept voorontwerp ontwerp vastgesteld
projectnummer:
155.13895.00 opdrachtleider:
A.005/02
mr. S. Lamkadmi
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
RBOI - Middelburg bv Nieuwstraat 27 Postbus 430 4330 AK Middelburg telefoon (0118) 633 344 E-mail:
[email protected]
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
2.
3.
4.
Inleiding 1.1. Aanleiding en doel bestemmingsplan 1.2. Ligging plangebied 1.3. Leeswijzer Beleidskader 2.1. Rijksbeleid 2.2. Provinciaal beleid 2.3. Gemeentelijk beleid 2.4. Conclusie Ruimtelijke en functionele analyse 3.1. Ligging plangebied 3.2. Stedenbouwkundige hoofdstructuur 3.3. Bouwplan 3.4. Conclusie
blz. 3 3 3 3 5 5 6 6 7 9 9 9 9 10
Sectorale aspecten 4.1. Verkeer en parkeren 4.2. Wegverkeerslawaai 4.3. Industrielawaai 4.4. Luchtkwaliteit 4.5. Milieuhinder 4.6. Externe veiligheid 4.7. Kabels en leidingen 4.8. Bodem 4.9. Watertoets 4.10. Flora en fauna 4.11. Archeologie en cultuurhistorie 4.12. Eindconclusie
13 14 14 15 16 17 17 18 18 20 23 24
5.
Economische uitvoerbaarheid
25
6.
Juridische planbeschrijving 6.1. Verantwoording planvorm 6.2. Opbouw regels 6.3. De bestemming
27 27 28
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13
27
155.13895.00
1. Inleiding
1.1. Aanleiding en doel bestemmingsplan Aan de westzijde van Leerdam, ten westen van het Recht van Ter Leede en het Meentplein (perceel Tulpstraat 1), is de christelijke basisschool "Klim op" met bijbehorend schoolplein gevestigd. Deze school heeft zijn functie reeds verloren. Het moskeebestuur (moskee Anadolu) is voornemens het bestaande gebouw te slopen, teneinde een moskee te realiseren ter vervanging van de bestaande moskee aan de Boëtiusstraat 18 in Leerdam-West aangezien de bestaande moskee niet (meer) voldoet aan de wensen c.q. eisen van de gemeenschap die hiervan gebruikmaakt. Het gebruik als moskee past binnen de huidige bestemming zoals opgenomen in bestemmingsplan Leerdam-West. Het bouwplan van de moskee heeft echter op onderdelen een afwijkende bouwhoogte, waardoor de moskee niet op basis van het vigerende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Teneinde de benodigde parkeervoorzieningen op een juiste wijze in te passen en te voldoen aan de geldende parkeernormen vindt een herinrichting plaats van de openbare ruimte. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Voor de opzet van het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en wordt gebruikgemaakt van de landelijke standaarden 2008.
1.2. Ligging plangebied Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Leerdam en wordt begrensd door respectievelijk de Tulpstraat in het noordwesten, de Dahliastraat in het zuidwesten, de Anjerstraat in het zuidoosten en de Leliestraat in het noordoosten. Het plangebied omvat het voormalige schoolgebouw en het daarbij behorende plein (zie figuur 1.1). Het aangrenzende speelterrein maakt geen onderdeel uit van de ontwikkeling.
1.3. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
4
Inleiding
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Beleidskader
2.1. Rijksbeleid Nota Ruimte (2006) In januari 2006 is de Nota Ruimte door de Eerste Kamer aangenomen. De Nota zet het ruimtelijk beleid voor de lange termijn (tot 2030) uiteen. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. De volgende beleidsdoelen staan hierbij centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. De Nota Ruimte zet onder meer in op het volgende: efficiënt en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik, echter geen rode contouren om de kernen; gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen; veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting; bescherming van Het Groene Hart als Nationaal Landschap. Het Groene Hart is aangewezen als Nationaal Landschap. Het Groene Hart bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: het Hollands-Utrechts veenweidegebied, de "waarden" en de plassen, met elk hun eigen kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van de "waarden" (Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Lopikerwaard) zijn het verkavelingspatroon, het groene karakter door beplante dijken en kades en de grote mate van openheid. Binnen Nationale Landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ("ja, mits"-regime). Binnen Nationale Landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Provincies en gemeenten maken afspraken over aard en omvang van locaties. Grootschalige verstedelijking, bedrijventerreinen, glastuinbouwlocaties en infrastructuur zijn in beginsel niet toegestaan. De Nota Ruimte gaat, meer dan voorheen, uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
6
Beleidskader
2.2. Provinciaal beleid Streekplan Zuid-Holland Oost (2003) In het Streekplan Zuid-Holland Oost is, overeenkomstig het Rijksbeleid (VINEX), voor Leerdam een maximale bebouwingscontour opgenomen die aangeeft dat de wijk West geen randligging meer zal hebben. De bebouwingscontour ligt ten westen en ten noorden (ten noorden van de spoorlijn) van de wijk West. Hoewel de maximale bebouwingscontour theoretisch ruimte biedt voor een westwaartse ontwikkeling, zijn hier nog geen concrete plannen voor. Wel houdt dit in dat in westelijke richting het bestemmingsplan geen belemmeringen mag bieden tussen de bestaande wijk West en een westwaartse ontwikkeling. Door de sterke nadruk op het kernenbeleid in zijn algemeenheid en op de instandhouding en versterking van Het Groene Hart, besteedt het streekplan relatief weinig aandacht aan de inrichting van woongebieden als West. Meer expliciet daarin is de Nota Planbeoordeling 1998. Als relevante uitgangspunten worden onder meer genoemd: compacte opbouw en zuinig ruimtegebruik; verdichting gaat boven uitbreiding; menging van functies; goede overgang naar het buitengebied; tegengaan van grootschalige detailhandel in woongebieden; aandacht besteden aan verkeersveiligheid (duurzaam veilig wegverkeer). Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Het overgangsrecht zoals verwoord in de Invoeringswet Wro regelt dat een streekplan vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Wro van rechtswege wordt aangemerkt als structuurvisie. Het streekplan wordt daarmee een zogenaamd zelfbindend instrument.
2.3. Gemeentelijk beleid Structuurvisie Plus (2001) De gemeente Leerdam heeft altijd veel belang gehecht aan de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de gemeente. Om de vele ontwikkelingen op het terrein van volkshuisvesting en werkgelegenheid en op sociaal-maatschappelijk gebied op constructieve wijze tegemoet te kunnen treden, is de behoefte ontstaan aan een integrale aanpak. In de Structuurvisie Plus wordt op offensieve wijze inhoud gegeven aan het ruimtelijk kwaliteitsbeleid dat recht doet aan de bijzondere positie van Leerdam, ook in regionaal verband. De Structuurvisie Plus is het beleidsdocument dat voor de komende jaren het kader biedt voor de uitvoering van het ruimtelijk programma en mede richting geeft aan de uitvoering van flankerende beleidsprogramma's. Behoud en waar mogelijk uitbouw van de aanwezige maatschappelijke voorzieningen (basiseducatie, beroepsvoorbereidend onderwijs, school- en jeugdmaatschappelijk werk, kinderopvang enz.) die specifiek gericht zijn op de diverse allochtone bevolkingsgroepen dient een hoge prioriteit te krijgen om de voorwaarden te behouden voor een succesvolle integratie (sociaal en economisch) van deze bijzondere bevolkingsgroepen. Daarvoor zijn financiële middelen nodig (ISV-fondsen) en sociale en economische dynamiek (kansen bieden).
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
7
2.4. Conclusie Hoewel de geplande ontwikkeling met name door de afwijkende bouwhoogte in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, wordt geconcludeerd dat de plannen in overeenstemming zijn met het vigerende overheidsbeleid. Met de geplande ontwikkeling wordt het voorzieningenniveau op peil gehouden conform rijksbeleid en is er sprake van verdichting conform provinciaal beleid. Tot slot voorziet de ontwikkeling in behoud en uitbouw van maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van allochtone bevolkingsgroepen, zodat er overeenstemming is met gemeentelijk beleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
8
Beleidskader
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Ruimtelijke en functionele analyse
3.1. Ligging plangebied De bouwlocatie ligt in het zuidelijk van de Tiendweg gelegen gedeelte van de wijk LeerdamWest en beslaat circa tweederde deel van het westelijk van de Leliestraat-Lingeplein gelegen plein en wordt begrensd door de Tulpstraat in het noorden, het Lingeplein (althans de straat) in het oosten, de Anjerstraat in het zuiden en de Dahliastraat in het westen. Het direct bij de Anjerstraat aansluitende deel van het plein wordt echter buiten het plangebied gehouden.
3.2. Stedenbouwkundige hoofdstructuur De hoofdstructuur van het zuidelijk deel van de wijk Leerdam-West wordt gevormd door lange straten die hun richting ontlenen aan het polderlandschap. Dit is onder meer goed herkenbaar in het Laantje van Van Iperen, de Lingestraat en ook in het tracé van de Dahliastraat-Azaleastraat en Lingeplein-Leliestraat. Het stratenpatroon van het plangebied is gebaseerd op deze hoofdrichting en de richting haaks erop. Kenmerkend voor het zuidelijk deel van Leerdam-West is dan ook de slagen- en blokvormige verkaveling van de woonwijk. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de Tulpstraat, een van de weinige straten binnen dit deel van Leerdam-West waar ook vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen voorkomen. Eengezinsrijenwoningen liggen vooral aan de zuid- en westzijde van het plangebied en op enige afstand aan de noordoostzijde. Ter hoogte van het plangebied is de bebouwing aan de noordzijde van de Tulpstraat iets meer naar achteren gelegd. De aan de zijde van de school aanwezige bomen dragen bij aan een iets meer groene sfeer in dit deel van de Tulpstraat. De oude school staat op het noordelijk deel van het Lingeplein, grenzend aan de Tulpstraat. De rooilijn sluit deels aan bij de naastgelegen woonbebouwing, maar is met name bij de noordhoek teruggelegd ten opzichte van de woonbebouwing aan de zuidzijde van de Tiendweg. Het zuidelijk deel van het plein is doorgetrokken tot aan de oostelijk gelegen Lingestraat. Het Lingeplein en daarmee ook de beoogde bouwlocatie voor de moskee ligt dan ook op een bijzonder plek binnen de stedenbouwkundige structuur van de woonwijk. In het algemeen is er binnen de wijk sprake van een goede beeldkwaliteit van de woonomgeving. Wel is vanuit de Boëtiusstraat in oostelijke richting zicht mogelijk naar de loodsen en installaties van de nabijgelegen glasfabriek.
3.3. Bouwplan De moskee is zoveel mogelijk geprojecteerd in de zuidhoek van het plangebied. Het bebouwde oppervlak bedraagt circa 35-40% van het beschikbare terrein. Hierdoor blijft vooral aan de noordoost- en noordwestzijde een aaneengesloten ruimte vrij van bebouwing. Aan
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
10
Ruimtelijke en functionele analyse
deze zijde worden een voorterrein met parkeerplaatsen en de centrale hoofdentree van de moskee voorgesteld. Een tweede (ondergeschikte) entree ligt aan de zijde van de Anjerstraat. Door de moskee te bouwen in de zuidhoek van het beschikbare bouwterrein kunnen de bestaande bomen aan de Tulpstraat en daarmee het groene beeld van de straat worden behouden. De basisvorm van het gebouw bestaat uit een ruitvormige basisplattegrond in twee bouwlagen die aan de noordzijde (aan de zijde van Boëtiusstraat) door middel van een golvende representatieve voorgevel is afgesneden. Aan deze zijde liggen onder andere de hoofdentree, een ontmoetingsruimte en een op verdiepingsniveau gelegen leesruimte en de kamer van de imam. De bouwhoogte van dit deel van de moskee bedraagt circa 7,5 m. Op de begane grond liggen aan de westzijde de reeds genoemde ontmoetingsruimte, een verkooppunt en in de zuidhoek een multifunctionele zaal. Op de verdieping liggen onder andere kantoorruimten, een kleine ontmoetingsruimte, de bestuurskamer, de reeds genoemde kamer van de imam en een archiefruimte. De overgang van de golvende entreegevel naar de in de zuidoosthoek van de moskee geprojecteerde gebedsruimte wordt gemarkeerd door een leesruimte en een daarbij gesitueerde minaret. De rechthoekige gebedsruimte is als een zelfstandig, 8,25 m hoog volume ingeschoven in de ruitvormige basisplattegrond van het complex. De gebedsruimte bezit een over twee bouwlagen doorlopende vrije ruimte met een inwendig balkon (praktijkruimte). Ter plaatse van het meest centrale deel van de gebedsruimte wordt op het platte dak van de gebedsruimte een transparante koepel geplaatst met een bouwhoogte van 9,5 m ten opzichte van maaiveld. De koepel wordt beëindigd door een circa 1 m hoog ornament. De minaret vormt het vanzelfsprekend hoogste element van de moskee. De bouwhoogte bedraagt maximaal 20 m (exclusief de tot circa 1,5 m hogere piek). Mede door de voorgestelde bouwhoogte en de kleurstelling en materiaalgebruik (toren in wit naturel beton met een blauw-groen gepatineerde spits) zal deze minaret een bijzonder herkenningspunt gaan vormen binnen het zuidelijk deel van Leerdam-West. Hoewel alle gevelzijden op een bijzondere wijze zijn uitgewerkt onderscheidt de entreegevel zich nadrukkelijk van de overige gevels door onder andere de golvende gevelwand, verticale accenten en het kleur- en materiaalgebruik (op de begane grond antraciet metselwerk en aluminium puien en op de verdieping blauwgroen gepatineerd koper). De gebedsruimte onderscheidt zich door de hogere bouwhoogte en de over twee bouwlagen heen gezette raampartijen. De overige gevels zijn eveneens duidelijk individueel vormgegeven maar de samenhang wordt hier gewaarborgd doordat de gevelindeling goed doorloopt en doordat de gevels voor een groot deel bestaan uit identiek zandgeeloranje metselwerk.
3.4. Conclusie Het Lingeplein neemt een bijzondere plaats in binnen de stedenbouwkundige structuur van het zuidelijk deel van Leerdam-West. Deze bijzondere plaats vraagt in ruimtelijk–functioneel opzicht om een goede stedenbouwkundig-architectonische invulling met een maatschappelijk relevant gebouw. Het gepresenteerde bouwplan voor de moskee voldoet in dit opzicht aan de gewenste invulling. Enerzijds is sprake van een markante, zich van de omgeving onderscheidende vormgeving die de bijzondere status van het Lingeplein ondersteunt. Anderzijds is qua kleurstelling (zandgeeloranje metselwerk en een wit getinte minaret) aansluiting gezocht bij de door oranjerode pannendaken en de deels zandgeeloranje deels witte gevelvlakken bepaalde woonomgeving.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele analyse
11
De bouwhoogte overwegend in 7,5 en 8,25 m sluit goed aan bij de uit maximaal 2 bouwlagen onder kap bestaande woonbebouwing. Hogere elementen zijn zeer incidenteel en op zorgvuldige wijze gesitueerd en vormgegeven. Door de gekozen plaats binnen het plangebied zal geen onevenredige schaduwwerking optreden naar de bestaande woonomgeving. Voorts wordt in het bouwplan uitgegaan van de aanplant van een bomenrij aan de oostzijde van de bouwlocatie bij het Lingeplein, waarmee de bestaande groene inpassing aan de zijde van de Tulpstraat wordt uitgebreid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
12
Ruimtelijke en functionele analyse
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Sectorale aspecten
Onderstaand worden de voor dit bestemmingsplan relevante sectorale aspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. In de verschillende paragrafen zijn de onderzoeken opgenomen en zijn de belangrijkste conclusies voor het bestemmingsplan weergegeven.
4.1. Verkeer en parkeren Uitgangspunten Bij het beoordelen van de verkeersaspecten wordt gekeken naar de te verwachten verkeersbewegingen van en naar de moskee toe en naar de te verwachten parkeervraag. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de huidige moskee al in de directe nabijheid is gesitueerd. Er wordt geen correctie toegekend aan het feit dat er op de nieuwe locatie op dit moment een school is gesitueerd. Bereikbaarheid Voor moskeeën is een goede bereikbaarheid een belangrijk locatiecriterium. Voor bezoekers afkomstig uit het zuidelijk deel van Leerdam-West is de moskee goed bereikbaar via het centraal gelegen Lingeplein. Vanuit de overige woongebieden van Leerdam-West is de moskee goed bereikbaar vanaf de Tiendweg en van daaraf via straten als de Rozenstraat of andere zijstraten, de Tulpstraat en het Lingeplein. Het parkeerterrein wordt ontsloten in de oosthoek van het plangebied vanaf de Leliestraat ter hoogte van de aansluiting met het Lingeplein. Verkeersbewegingen van en naar de moskee De nieuw geplande moskee komt in de directe nabijheid van de huidige moskee. Met betrekking tot de verkeersbewegingen zal in de praktijk dan ook geen sprake zijn van een noemenswaardige gewijzigde verkeerssituatie. Ook ten aanzien van de verkeersintensiteiten treedt, gezien de geringe wijziging in de locatie, geen noemenswaardige verandering op. Evenals in de huidige situatie is de moskee gelegen binnen een 30 km/h-zone, wat ook een wens is gezien het belang van het verkeersbeeld bij een moskee. Alle verkeersbewegingen van parkeren, fietsbewegingen tot voetgangerverplaatsingen komen hier bij elkaar. Er ontstaat zelfs naar verwachting een lichte verbetering in de verkeerssituatie, aangezien op de nieuwe locatie parkeervoorzieningen worden aangelegd. In de huidige situatie is dat niet het geval, wat tot gevolg zal hebben dat geregeld zoekgedrag voorkomt door bezoekers van de moskee. Zoekgedrag brengt doorgaans een toename van de verkeersonveiligheid met zich mee.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
14
Sectorale aspecten
Parkeervoorzieningen geplande moskee In het boek "Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) zijn onder meer parkeernormen opgenomen voor kerken. In dit verband is van belang dat geadviseerd wordt per zitplaats 0,05 tot 0,2 parkeerplaatsen aan te leggen. In het handboek wordt een moskee gelijkgesteld met een kerk. De te bouwen moskee zal een capaciteit hebben van circa 200 gebedsplaatsen. Een en ander betekent dat bij de moskee 10 tot 40 parkeerplaatsen zullen moeten worden aangelegd. Het plan voor de nieuwe moskee voorziet in de aanleg van 40 nieuwe parkeervoorzieningen. Deze zijn in overleg met de gemeente Leerdam bepaald (200 gebedsplaatsen met een parkeervraag van 0,2 per gebedsplaatsen). Het spreekt voor zich dat dit een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van de huidige situatie (bestaande moskee), waarbij geen sprake is van ten behoeve van de moskee gerealiseerde parkeervoorzieningen. De maximale parkeervraag doet zich voor op de vrijdagmiddag. De maximale parkeervraag in een woonwijk, voor bewoners, doet zich voor in de avonduren. Bij de geplande moskee worden 11 van de 40 parkeerplaatsen openbaar. Dat wil zeggen dat 11 van de 40 parkeerplaatsen extra voor de bewoners in de omgeving beschikbaar komen, wat voor met name de avonduren zelfs tot een gunstiger parkeerbeeld zal leiden. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat de in het plan opgenomen parkeergelegenheid van 40 parkeerplaatsen voldoende ruimte biedt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2. Wegverkeerslawaai Ten gevolge van wegverkeer wordt langs wegen geluidshinder ondervonden. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient te worden voldaan aan de normen van de Wgh. Aangezien geen nieuwe functie's mogelijk worden gemaakt die in het kader van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig worden aangemerkt, is geen akoestisch onderzoek vereist.
4.3. Industrielawaai Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Glasfabriek te Leerdam. De moskee is op grond van de Wet geluidhinder niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. Derhalve heeft de zone industrielawaai geen gevolgen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
15
4.4. Luchtkwaliteit Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk genoemd). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2010
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 μg/m³
2005
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (NIBM) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
16
Sectorale aspecten
Onderzoek De beoogde nieuwbouw dient ter vervanging van de bestaande moskee aan de Boëtiusstraat. Dat betekent dat de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen niet zullen wijzigen als gevolg van de ontwikkeling (zie ook paragraaf 4.1). Op grond van het Besluit en de Regeling "niet in betekenende mate" is het bestemmingsplan daarmee vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk. Wel dient een afweging te worden gemaakt ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling. Aangezien in de directe omgeving van het plangebied slechts wegen zijn gelegen met een beperkte verkeersintensiteit, kan de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende in beeld worden gebracht met de heersende achtergrondconcentraties. Voor stikstofdioxide bedraagt de jaargemiddelde concentratie 20,9 μg/m³. Voor fijn stof gaat het om een jaargemiddelde van 20,9 en 15 overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde waarde. Daarmee liggen de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
4.5. Milieuhinder Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe milieuhinderlijke functies of activiteiten dient rekening te worden gehouden met gevoelige functies (woningen) in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Gezien de geplande functies en de reeds aanwezige functies in de omgeving kan worden gesproken van een gemengd gebied. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. Onderzoek Op korte afstand (circa 12 m) van de beoogde moskee bevinden zich woningen. Aangezien er in de omgeving van het plangebied reeds andere functies zijn gelegen (sportschool, voorheen basisschool, speelveld en de glasfabriek) kan de omgeving van het plangebied worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Voor een kerkgebouw (of een vergelijkbare functie) geldt binnen een gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast speelt bij deze moskee de geluidsinstallatie een specifieke rol. De beoogde gebruikers zijn voornemens om op vrijdagmiddag op te roepen tot het gebed zoals reeds plaatsvindt in de bestaande moskee aan de Boëtiusstraat 18 (nabij het plangebied). Het oproepen tot het gebed is uitgezonderd van de geluidsnormering zoals verwoord in de Wet geluidhinder. Deze normering vindt plaats op grond van de Wet openbare manifestatie/APV. Hoewel de gebedsoproep een symbolische functie zal hebben en frequentie, duur en geluidsniveau daarvan door middel van gemaakte afspraken aan banden worden gelegd, zullen deze oproepen in de directe omgeving van het gebouw hoorbaar zijn. De gebedsoproep vindt al-
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
17
leen op vrijdagmiddag plaats. 's Zomers tussen 13:30-14:15 uur en 's winters tussen 12:3013:10 uur. De gebedsoproep duurt maximaal 4 minuten. Het geluidsniveau bedraagt maximaal 65 dB(A), met een piekbelasting van maximaal 70 dB(A). De geluidsapparatuur is door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid op deze niveau's afgeregeld en verzegeld. Deze afspraken zijn in 1991 met het moskeebestuur en een (destijds bestaande) bewonerscommissie tot stand gekomen en zijn voor de onderhavige locatie onverminderd van kracht. Derhalve is geen onevenredige hinder te verwachten voor de omwonenden. Voor de kleinschalige winkel die in hetzelfde pand wordt gerealiseerd, geldt in een gemengd gebied geen richtafstand. Overige activiteiten zullen dus ook geen onacceptabele hinder veroorzaken ter plaatse van de woningen in de omgeving van de moskee. Conclusie Het aspect milieuhinder staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.6. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Onderzoek en conclusie Op het terrein van de nabijgelegen glasfabriek worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. Het gaat om waterstofcilinders met een PR 10-6-contour van 20 m en een zuurstoftank met een PR 10-6-contour van 15 m. Aangezien de opslagen zijn gesitueerd op circa 200 respectievelijk 300 m, leveren ze geen belemmering op voor de herinrichting van het plangebied. Van andere risicovolle inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake. Ook worden in de directe omgeving van het projectgebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.7. Kabels en leidingen In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
1)
Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
18
Sectorale aspecten
4.8. Bodem Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek en conclusie Vaststelling van het bestemmingsplan resulteert niet in een functiewijziging (ter plaatse van het plangebied vigeert reeds een maatschappelijke bestemming). Zodoende is een verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigende activiteiten bekend (het plangebied werd voorheen als een school met bijbehorend speelterrein gebruikt). Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
4.9. Watertoets Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Leerdam. In het kader van de watertoets is overleg gepleegd met het Waterschap waarna de opmerkingen zijn verwerkt in deze paragraaf. Beleid Nationaal beleid Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW-actueel heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
19
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten: 1. de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand still-beginsel); 2. de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren. Provinciaal beleid Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding vertaald in het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (2000). Hierbij wordt aangegeven dat bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland meer rekening moet worden gehouden met de consequenties van klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling voor het waterbeheer. Bij keuzen ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet gezocht worden naar duurzame, flexibele en veerkrachtige oplossingen. Recent is het Ontwerpbeleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 opgesteld. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming). Waterschapsbeleid Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2002-2006 (IWBP2) met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand still-beginsel. Dit houdt in dat door het bouwplan de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² open water moet worden gerealiseerd. Gemeentelijk beleid De gemeente en het Waterschap Rivierenland hebben gezamenlijk het Waterplan Leerdam (2008) opgesteld waarin de principes van een duurzaam stedelijk waterbeheer nader uitgewerkt zijn. Gelet op de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, hevigere buien) wordt met name gestreefd naar een veerkrachtiger stedelijk watersysteem. Dit watersysteem dient gebaseerd te zijn op een gezamenlijke visie van gemeente en Waterschap op de inrichting, het gebruik, het beheer en het onderhoud van de waterhuishouding. Huidige situatie Het plangebied ligt in het zuidwesten van de kern Leerdam (Leerdam-West) en heeft een totale oppervlakte van circa 2.250 m². Op de locatie bevindt zich momenteel een school met een bijbehorend schoolplein. De locatie is vrijwel geheel verhard. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP +0,2 m en de bodem bestaat uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied ligt in het stedelijk peilgebied Leerdam-West van de Vereenigde Polders Kedichem met Oosterwijk. In dit peilgebied wordt een vast peil van NAP -0,4 m gehandhaafd. In
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
20
Sectorale aspecten
de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewater of waterkeringen. De bebouwing is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Ruimtelijke ontwikkeling De bestaande school wordt vervangen door een moskee, een (verhard) voorplein en parkeerplaatsen. De hoeveelheid verharding als gevolg van het gebouw (880 m²), het voorplein (450 m²) en de parkeerplaatsen (680 m²) is kleiner dan in de huidige situatie. De totale oppervlakte aan verharding neemt dus af, wat een positief gevolg heeft voor het watersysteem ter plaatse. Om die reden is de aanleg van compenserend oppervlaktewater niet aan de orde. Voor de nieuw te bouwen moskee is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. In de voorgevel van het gebouw wordt wel gepatineerd koper verwerkt, de patineerlaag vertraagt het uitlogen van het koper. Afstromend hemelwater van schone verharde oppervlakken zal worden gescheiden van afvalwater. Het hemelwater en vuilwater wordt tot aan de perceelsgrens gescheiden aangeleverd. Op deze manier kan bij toekomstige vervanging van het bestaande gemengde rioolstelsel door een gescheiden stelsel hier eenvoudig op worden aangesloten. Conclusie Wanneer de randvoorwaarden met betrekking tot de bouw van de moskee in acht worden genomen, heeft uitvoering van het bestemmingsplan geen negatieve invloed op het watersysteem.
4.10.
Flora en fauna
In een bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat in het bestemmingsplan aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen. Bestaande situatie Het plangebied bestaat uit een voormalig schoolgebouw en het bijbehorende plein. Aan de noordkant wordt het plangebied omsloten door een bomenrij, welke behouden blijft. Aan de zuidkant van het plangebied is een strook struweel met enkele hoge bomen gelegen, welke zal worden verwijderd ten dienste van het bouwplan. Beoogde ontwikkelingen In het plangebied wordt de huidige bebouwing gesloopt en ter plaatse wordt een nieuwe moskee gebouwd, met voorterrein en parkeerplaatsen. Aan de oostkant van het plangebied wordt een nieuwe groenstrook aangelegd, eventueel met een nieuwe bomenrij. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
21
Normstelling - Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Wel ligt op circa 1,5 km het Natura 2000-gebied "Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid". Tevens is op circa 500 m het beschermd natuurmonument "Oeverlanden Linge" gelegen. Het plangebied ligt niet in of nabij een ecologische verbindingszone. Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van recente foto's, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997,
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
22
Sectorale aspecten
www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens. - Flora Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn vaatplanten goed onderzocht in het betreffende kilometerhok. Daarbij zijn enkele licht beschermde soorten en enkele zwaar beschermde soorten aangetroffen. Het plangebied bestaat voornamelijk uit verharding en bebouwing. Gezien de voorkomende biotopen zijn hier geen beschermde soorten te verwachten. - Vogels Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn broedvogels goed onderzocht in het betreffende kilometerhok. Daarbij zijn enkele zwaar beschermde soorten aangetroffen. In de groenstrook langs de zuidrand van het plangebied komen naar verwachting alleen algemene soorten voor als zanglijster, merel, koolmees, pimpelmees, roodborst, spreeuw, winterkoning, houtduif, ekster en zwarte kraai. Daarnaast broeden soorten als huismus en gierzwaluw mogelijk onder dakpannen en in andere holtes in de bebouwing roeden. - Zoogdieren Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn zoogdieren matig onderzocht in het betreffende kilometerhok. Aangezien het grootste gedeelte van het plangebied uit verharding en bebouwing bestaat, zijn er geen (beschermde) grondgebonden zoogdieren te verwachten. In de groenstrook komen naar verwachting alleen algemene soorten als huisspitsmuis en egel voor. Het oude schoolgebouw is mogelijk geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (in stedelijk gebied betreft het vooral laatvlieger en gewone dwergvleermuis). Nader veldonderzoek zal moeten uitwijzen of vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen bebouwing. - Amfibieën Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn amfibieën matig onderzocht in het betreffende kilometerhok. De groenstrook biedt goede schuilmogelijkheden onder de aanwezige struiken voor algemene soorten als gewone pad en bruine kikker. In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel 4.2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw
ontheffingsregeling Ffw
(categorie 1)
(categorie 2)
(categorie 3)
huisspitsmuis, mol en egel
alle inheemse vogels
alle vleermuizen
gewone pad en bruine kikker
Toetsing Gebiedsbescherming De beoogde ontwikkeling is gelegen binnen de bebouwde kom van Leerdam en is kleinschalig van aard. Er bevinden zich vele buffers (wegen en bebouwing) tussen het plangebied en de beschermde natuurgebieden op minimaal 500 m afstand. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten vanuit de beoogde ontwikkeling op de beschermde gebieden te verwachten.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
23
Soortenbescherming De beoogde ontwikkeling kan leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten. Voor deze ingrepen zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) te laten starten. Voor nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. Indien vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, in de spouwmuur, onder dakpannen of dakranden, aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader veldonderzoek moet worden vastgesteld), dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van dergelijke zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet in gevaar komen, temeer daar deze allen regionaal en landelijk vrij algemeen zijn. Het verlenen van ontheffing kan daarom in alle redelijkheid worden verwacht. Conclusie Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. De beoogde ontwikkeling zal naar verwachting geen negatieve effecten hebben op beschermde gebieden. Voor de werkzaamheden is geen ontheffing nodig voor soorten uit categorie 1 van de Flora- en faunawet. Voor de Flora- en faunawet geldt dat werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden. Indien vaste verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader veldonderzoek moet worden vastgesteld), dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Het verlenen van ontheffing kan, indien de vereiste maatregelen worden meegenomen, in alle redelijkheid worden verwacht. Met inachtneming van genoemde voorwaarden staan de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11.
Archeologie en cultuurhistorie
Beoogde ontwikkeling Het plangebied wordt herontwikkeld ten behoeve van de bouw van een moskee. Er zullen sloop- en graafwerkzaamheden plaatsvinden. Daarbij moet worden beoordeeld of sprake is van archeologische en cultuurhistorische waarden die beschermd of gedocumenteerd moeten worden. Toetsingskader Normstelling en beleid Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
24
Sectorale aspecten
voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 20052008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het project een rol spelen. Onderzoek en conclusie De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, via www.kich.nl) en de Cultuurhistorische Waardenkaart van Zuid-Holland (www.chs.zuid-holland.nl) geven aan dat het plangebied is gelegen in een gebied met een lage kans op archeologische sporen. Daarom is geen nader archeologisch onderzoek nodig.
4.12.
Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Economische uitvoerbaarheid
De realisering van het plan betreft een particuliere ontwikkeling. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Leerdam. Alle kosten van de herontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten omtrent het uitkeren van eventuele planschadevergoedingen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
26
Economische uitvoerbaarheid
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
6.1. Verantwoording planvorm Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit bestemmingsplan vervult een belangrijke ontwikkel- en beheersfunctie. Deze gedetailleerde planvorm biedt rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. Wro Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er zijn een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
6.2. Opbouw regels De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van gronden, procedureregels en algemene ontheffings- en wijzigingsregels. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
28
Juridische planbeschrijving
6.3. De bestemmingen In het bestemmingsplan zijn twee bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de bestemmingen. Maatschappelijk Voor de moskee wordt een passende bestemming opgenomen, gelet op toekomstig gebruik. Dit wil zeggen dat binnen de bestemming Maatschappelijk religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten, verenigingsleven, onderwijs en sociaal culturele voorzieningen zijn toegestaan. Tevens is beperkte detailhandel toegestaan. Bij het toestaan van winkelruimte is uitgegaan van de situatie zoals die gold voor de moskee aan de Boëtiusstraat. Het gaat derhalve om de verplaatsing van bestaande ondergeschikte detailhandelsactiviteiten. De betreffende bouwmogelijkheden worden in het bestemmingsplan vastgelegd door middel van de toepassing van een bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen. Verkeer - Verblijfsgebied De in het plangebied te realiseren openbare parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemming richt zich op een deel van het openbaar gebied. De overige parkeervoorzieningen worden binnen de bestemming Maatschappelijk gerealiseerd.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels
blz. 3
Begrippen Wijze van meten
3 5
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
7
Artikel 3 Artikel 4
Maatschappelijk Verkeer - Verblijfsgebied
7 7
Hoofdstuk 3 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7
Algemene regels
9
Antidubbeltelregel Algemene bouwregels Overige regels
9 9 9
Hoofdstuk 4 Artikel 8 Artikel 9
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Overgangs- en slotregel
11
Overgangsrecht Slotregel
11 11
155.13895.00
2
Inhoud van de regels
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan Moskee-Tulpstraat West van de gemeente Leerdam. 1.2. plankaart de analoge verbeelding van het bestemmingsplan "Moskee-Tulpstraat West" bestaande uit één kaartblad met nummer NL.IMRO.0545.0002155.13895.00. 1.3. aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4. aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5. bestemmingsgrens een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak. 1.6. bestemmingsvlak een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. 1.7. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.8. bouwgrens een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak. 1.9. bouwlaag een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. 1.10. bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
4
Inleidende regels
1.11. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.12. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.13. brutovloeroppervlakte/bedrijfsvloeroppervlakte de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.14. detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.15. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.16. NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.17. nutsvoorziening voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 1.18. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.19. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.20. perceel de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling. 1.21. perceelgrens een grenslijn tussen bouwpercelen onderling. 1.22. voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of "uitstraling" als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
Artikel 2
5
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4. goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.5. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.6. vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
6
Inleidende regels
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Maatschappelijk
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten, verenigingsleven, onderwijs en sociaal-culturele voorzieningen;
b.
ondergeschikte detailhandel van religieuze artikelen en voedings- en genotmiddelen met een maximale brutovloeroppervlakte van 50 m²;
c.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeers- en parkeervoorzieningen, voetpaden, groen en water.
3.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. b. c.
d.
gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte; de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4
Verkeer - Verblijfsgebied
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer – Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen en parkeervoorzieningen.
4.2. Bouwregels Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van verkeersgeleiding, wegverlichting, verkeersregeling en wegaanduiding, ten hoogste 3 m bedraagt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
8
Bestemmingsregels
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
a.
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
b.
tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
c.
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7
Overige regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
10
Algemene regels
155.13895.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 8
Overgangsrecht
8.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b.
c.
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%; het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.
dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 9
Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam "Regels van het bestemmingsplan Moskee Tulpstraat West".
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
155.13895.00
kaart(en)