Papendrecht Oostpolder fase 4b
bestemmingsplan
rboi 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening
Papendrecht Oostpolder fase 4b
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0590.1911461300-0001
23-06-2009 25-08-2009
concept ontwerp vastgesteld
projectnummer:
191.14613.00 opdrachtleider:
R.008/03
mr. S. Lamkadmi
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
Inleiding 1.1. 1.2. 1.3.
2.
Ruimtelijk beleidskader 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
3.
4.
Aanleiding en doel bestemmingsplan Ligging plangebied Leeswijzer
Inleiding Rijksbeleid Provinciaal en regionaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
blz. 5 5 5 5 7 7 7 8 10 11
Ruimtelijke analyse
13
3.1. 3.2. 3.3.
13 13 15
Bestaande situatie Nieuwe situatie Afweging
Sectorale aspecten
17
4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.11. 4.12. 4.13. 4.14.
17 17 17 22 22 24 25 28 29 30 31 33 35 36
Inleiding Bedrijven en milieuhinder Wegverkeerslawaai Spoorwegverkeerslawaai Industrielawaai Cumulatie geluid Externe veiligheid Kabels en leidingen Bodem- en grondwaterkwaliteit Luchtkwaliteit Watertoets Flora en fauna Archeologie en cultuurhistorie Eindconclusie
5.
Economische uitvoerbaarheid
37
6.
Juridische planbeschrijving
39
6.1. 6.2. 6.3.
39 39 40
Verantwoording planvorm Opbouw regels De bestemmingen
Bijlagen: 1. Onderzoek wegverkeerslawaai. 2. Gecumuleerde geluidsbelasting. 3. Verantwoording groepsrisico.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
2
Inhoud van de toelichting
Separate bijlagen:
DGMR, Ontwikkeling Oostpolder fase 4b Papendrecht, akoestisch onderzoek spoorwegverkeer en industrielawaai, M.2009.0610.00.R001 (9 juni 2009) en m2009061000N001 versie 002 (12 juni 2009). Het bestemmingsplan Land van Matena, vastgesteld door de gemeente Papendrecht d.d.14 mei 2009. DHV-studie Gorinchem Noord, september 2008. Milieudienst Zuid-Holland zuid, Adviesbrief 09-06-2009 Bodemadvies zaaknummer 0056699; dossier 15210. Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Advies bouwlocatie Noordkil, zaaknummer. 0047800, d.d. 27 februari 2009. Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Externe veiligheid Oostpolder, 2009028508, d.d. 22 oktober 2009. Milieudienst Zuid-Holland Zuid, advies Externe veiligheid Land van Matena Papendrecht, 12899.0055511, d.d. 12 mei 2009. MER Gasunie, 2008. Brief Wateradvies waterparagraaf voorontwerpbestemmingsplan AZC, Oostpolder ex artikel 3.1.1 Bro, kenmerk IW/SO/200919568/89457IWB14149. Natuurwaarden van een gronddepot op het voormalige AZC-terrein in de Oostpolder te Papendrecht − quickscan − Concept juni 2009. Onderzoek naar aquatische fauna op het voormalige AZC-terrein in de Oostpolder te Papendrecht – notitie – concept juni 2009. SOB Research; Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek doormiddel van grondboringen 'AZC-locatie', Papendrecht, Gemeente Papendrecht/projectnummer: 1607-0905. Brief SOB Research; Tussenrapportage Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven 'AZC-locatie'; Papendrecht: kenmerk GemPap-HNI/090819 d.d. 19-082009. RBOI, WET GELUIDHINDER ontwerpbesluit hogere grenswaarden, juni 2009.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inhoud van de toelichting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
191.14613.00
1. Inleiding
5
1.1. Aanleiding en doel bestemmingsplan Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor de ontwikkeling van woningen ter plaatse van het voormalig Asielzoekerscentrum in Oostpolder. In het plangebied worden maximaal 112 woningen gerealiseerd, waaronder 50 zorgwoningen (appartementen), 38 eengezinswoningen, 10 vrijstaande woningen en 14 geschakelde tweeonder-een-kapwoningen. De locatie van de 14 geschakelde woningen is eveneens gereserveerd voor de mogelijke plaatsing van 9 woonwagenwoningen/woonwagens. Tevens bevindt zich in het plangebied een sport- en speelvoorziening, het Cruijff Court. Aangezien het vigerende bestemmingsplan voorziet in de bestemming Uit te werken gebied en de nieuwbouwplannen niet binnen de uitwerkingsregels passen, zijn de geplande ontwikkelingen hierbinnen niet mogelijk. Dit is de aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan dient de ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken. Op grond van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de nieuwbouw planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2. Ligging plangebied Het plangebied ligt in het oostelijke deel van de nieuwbouwwijk Oostpolder te Papendrecht (zie figuur 1.1). Het plangebied ligt ten noorden van Tiendweg Oost, ten oosten van Oostkil, ten zuiden van Alver en ten westen van Matenasche Scheidkade.
1.3. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
6
Inleiding
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Ruimtelijk beleidskader
7
2.1. Inleiding Beleidskader en nieuwe Wro Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan. Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 is een conclusie getrokken ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2. Rijksbeleid Nota Ruimte Op 17 januari 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte. Deze nota is gebaseerd op de beleidsvoornemens van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Hiermee komt de
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
8
Ruimtelijk beleidskader
nadruk meer dan in de Vijfde Nota te liggen op economische ontwikkeling. Weliswaar ligt de nadruk op verstedelijking, maar er moet ook ruimte worden gepland voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingstrategie. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het streven is erop gericht dat 40% van het totale uitbreidingsprogramma voor woningen en arbeidsplaatsen binnen het bestaand stedelijk gebied tot stand komt, al hanteert het kabinet, met oog op de praktijkervaring van de laatste jaren, als achtergrond voor investeringsbeslissingen een tegenvallende productie binnen bestaand bebouwd gebied, i.c. 25% van het totale uitbreidingsprogramma. De Nota Ruimte gaat tevens meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening. Nota Wonen (2000) In de Nota Wonen zijn vijf kernopgaven geformuleerd: 1. vergroten van de zeggenschap over woning en woonomgeving; 2. kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities; 3. bevorderen van wonen en zorg op maat; 4. verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit (ambities stedelijke vernieuwing); 5. tegemoetkomen aan de groene woonwensen (in verband met de grote belangstelling om ruim en groen te wonen). Over het gemeentelijk woonbeleid wordt in de Nota Wonen gesteld dat het integraler moet worden: woonbeleid is meer dan een goed beheer van een betaalbare voorraad. Voor de vitaliteit van steden en dorpen is het van belang dat meer relaties worden gelegd met sociaal beleid, milieu, verkeers- en vervoersbeleid en dat woonbeleid wordt gevoerd voor alle huidige en toekomstige bewoners van de gemeente. Daarnaast zal het vraagstuk van de regionale woonmilieudifferentiatie en de mate waarin daarover intergemeentelijke afstemming wordt bereikt zwaarder in de ontwikkelingsplannen worden meegenomen.
2.3. Provinciaal en regionaal beleid Streekplan Zuid-Holland Zuid (2000) Ten aanzien van de verstedelijking binnen het streekplangebied is een sterk accent gelegd op de Stadsregio Drechtsteden. Deze stadsregio maakt deel uit van een kwalitatief hoogwaardig stelsel van stadsregio's. In de stadsregio's is het verdichten en bouwen van woningen in hoge dichtheid in en aan de stad nog steeds belangrijk in afstemming op maatregelen die de leefbaarheid bevorderen. De Drechtsteden moeten niet alleen voorzien in hun eigen woningbehoefte, maar vervullen ook een opvangtaak voor onder andere de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden in het Groene Hart. Het merendeel van de binnen het streekplangebied voor de periode 2005-2010 te realiseren woningbouw (circa 4.500 woningen) zal worden geconcentreerd binnen de verstedelij-
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijk beleidskader
9
kingscontour van de Drechtsteden. Er wordt gestreefd naar hoogwaardige en gedifferentieerde woonmilieus en naar het vrijhouden van interne groene geledingszones. Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het overgangsrecht, zoals verwoord in de Invoeringswet Wro, regelt dat een streekplan vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Wro van rechtswege wordt aangemerkt als structuurvisie. Het streekplan wordt daarmee een zogenaamd zelfbindend instrument. Regels voor Ruimte (2005) De Nota Regels voor Ruimte vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van ruimtelijke plannen. Met deze nota wordt de verschuiving van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie binnen de provincie vormgegeven, waarbij de nadruk komt te liggen op het ontwikkelen van een duurzame omgevingskwaliteit. De nota betreft daarom niet alleen een reguliere aanpassing, maar een fundamentele herziening van de hele nota. Daarbij krijgen lokale overheden meer ruimte om belangen van lokaal niveau op eigen wijze te regelen. Bij de herziening is al rekening gehouden met de Wro die inmiddels in werking is getreden op 1 juli 2008. In Regels voor Ruimte wordt verwezen naar de provinciale woonvisie, die de visie op het wonen voor de periode 2005-2014 bevat.
Uitsnede Streekplankaart Jaarplan Wonen Drechtsteden 2009 De aandacht in dit Jaarplan voor de resultaten voor de periode van na de jaarwisseling van 2009/2010 beperken zich tot het opmaken van de stand van zaken. Een grote negatieve afwijking vertoont het aantal woningen dat gebouwd is in particulier opdrachtgeverschap. Gezien de ambitie van de gezamenlijke gemeenten om de scheefheid in de aanwezige voorraad
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
10
Ruimtelijk beleidskader
te verminderen, is het geen optie om het programma op grote schaal om te zetten naar de goedkopere segmenten. Wat betreft het aanbod aan projecten wordt geconstateerd dat dit redelijk aansluit bij het gewenste programma. Op een aantal punten is aanpassing van het programma noodzakelijk door bijvoorbeeld een gedeelte van Oostpolder (Land van Matena) uit te voeren als een 'rustig groen' woonmilieu. Hierdoor kan compensatie worden gevonden in het milieu 'suburbaan'. Daarvoor is bijsturing nodig in de programmering op deze locatie, vooral door bepaalde segmenten meer te clusteren. Belangrijk is het besef, dat de opgave niet bestaat uit het halen van aantallen om in tekorten te voorzien, maar in het verbeteren van de kwaliteit van het woningaanbod in de Drechtsteden en dat daarvoor de realisatie van projecten nodig is.
2.4. Gemeentelijk beleid Papendrecht visie 2015 De opgave die in deze toekomstvisie verwoord wordt is hoe ook in de toekomst ingespeeld kan worden op de veranderende behoeften van de inwoners. De gemeente wil de beschikbare gronden zo goed mogelijk benutten, waarbij duurzaamheid en kwaliteit de sleutelwoorden zijn. Revitalisering en herinrichting bieden kansen tot vernieuwing en verbetering. Papendrecht wil hiermee zijn centrum en wijken een kwaliteitsimpuls geven. Het aantal 55-plussers zal ook in Papendrecht de komende jaren sterk toenemen. Daarom dienen toekomstige voorzieningen ook te voorzien in de behoeften van deze bevolkingsgroep en moeten ze goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor 55-plussers. Het feit dat het aantal ouderen in de gemeente zal toenemen, vraagt om extra aandacht op het gebied van wonen, zorg en vrijetijdsbesteding. Beleidsplan Wonen 2007-2010 Het beleidsplan wonen Papendrecht 2007-2010 vormt de komende jaren het kader voor de ontwikkeling van plannen op het gebied van de woningvoorraad. Met het oog op de verdergaande vergrijzing na 2010, dienen de woningproductie en de aanpassing van de woningvoorraad voor een belangrijk deel op de ouderen te worden afgestemd. De volgende punten vormen op landelijk niveau de beleidsagenda voor de toekomst: actief bevorderen dat er voldoende woningen beschikbaar zijn; beter afstemmen van de kwaliteit van woningen en woonomgeving op de woonwensen; verbinden van de gescheiden huur- en koopmarkten. Voor de lage inkomensgroep zijn er in de Drechtsteden voldoende goedkope en betaalbare woningen. Op dit moment heeft Papendrecht in Oostpolder bijna 30% in de sociale sector gebouwd. Met het geplande bouwprogramma van Fase 4a en 4b zal Papendrecht zelfs op ruim 35% uitkomen. Het uitgangspunt is dat er voor de aanwezige lage inkomensgroep voldoende woonruimte is (nieuwbouw en bestaand) maar er geen aantrekkende werking ontstaat op deze groep van met name buiten de Drechtsteden. Zowel voor Papendrecht als voor de Drechtsteden is Oostpolder een belangrijk nieuwbouwlocatie. Het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt gebeurt in eerste instantie door aan de lokale taakstelling te voldoen. Daarnaast zijn de volgende mogelijkheden aan de orde: verstrekken van startersleningen, realiseren van sociale koopwoningen, maken van afspraken met projectontwikkelaars over de hoogte van de bouwsom en labeling van woningen.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijk beleidskader
11
2.5. Conclusie Vanuit het beleidskader zijn voor het plangebied ontwikkelingen op het gebied van wonen (zowel goedkoop als duur) van belang, zorg en vrijetijdsbesteding is hierbij een aandachtspunt. De plannen voor het plangebied voorzien in de behoefte aan woningen, zorgvoorzieningen en mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het relevante beleidskader.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
12
Ruimtelijk beleidskader
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Ruimtelijke analyse
13
3.1. Bestaande situatie Het plangebied betreft het terrein van het voormalige asielzoekerscentrum en ligt in het oostelijk deel van de nieuwe wijk Oostpolder. Het inmiddels bebouwingsvrije plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een waterloop langs de Alver, in het oosten door de Matenasche Scheidkade, in het westen door de Oostkil en in het zuiden door grasland en achterpercelen van de Tiendweg Oost. Opvallend voor de woonbebouwing binnen Oostpolder is de zonering van rijenwoningen en appartementen in een noordelijke zone en de bouw van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen in een zuidelijke zone. De woonbuurt langs Voorplecht, Spinnaker en Gangboord vormt mede door de aanliggende waterstructuur een overgang tussen de noordelijke en zuidelijke zone.
3.2. Nieuwe situatie Het plangebied wordt door een nieuwe ringvormige weg opgedeeld in 3 delen: een zuidelijke strook met vrijstaande woningen; een centraal binnen de ring gelegen blokvormig woongebied met geschakelde woningen (deze locatie kan eventueel ook worden gebruikt voor woonwagenwoningen/woonwagens) en rijenwoningen; een westelijk gelegen deel waar de zorgwoningen (appartementen) zullen worden gebouwd. Het bouwplan voorziet in de bouw van maximaal 62 grondgebonden woningen en 50 zorgwoningen (appartementen). De grondgebonden woningen bestaan uit 10 vrijstaande woningen, 38 rijenwoningen en 14 geschakelde twee-onder-een-kapwoningen dan wel 9 woonwagenwoningen/woonwagens. De woningen worden gebouwd in een begane grondlaag, verdiepingslaag en een kaplaag. De woonwagenwoningen/woonwagens worden gebouwd in een begane grondlaag en een verdiepingslaag. De 14 geschakelde woningen betreffen zogeheten drive-inwoningen en worden per twee voorzien van een gemeenschappelijk schilddak (met noklijn parallel aan de weg). De vrijstaande woningen worden eveneens gebouwd onder een schilddak (met noklijn haaks op de weg). Deze woningen beschikken tevens over een aangebouwde garage. Zowel voor de vrijstaande als de geschakelde woningen geldt dat in het bouwplan de bouw van dakkapellen als optie tijdens de bouw kan worden meegenomen. De locatie waar de geschakelde woningen gepland zijn is eventueel ook beschikbaar voor de realisatie van 9 woonwagenwoningen/woonwagens. De 9 woonwagenwoningen/woonwagens hebben een maximale bouwhoogte van 6 m en een oppervlakte van circa 117 m². De afstanden tussen de woonwagenwoningen/woonwagens onderling bedragen ten minste 1 m aan de ene zijde en ten minste 4 m aan de andere zijde. Op deze wijze kan voorzien worden in minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein. Elke
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
14
Ruimtelijke analyse
woonwagenwoning/woonwagen wordt voorzien van een berging met een oppervlakte van circa 7,5 m². De rijenwoningen (in twee rijen met elk 9 woningen en één rij met 20 woningen) worden voorzien van een gemeenschappelijk zadeldak zonder dakkapellen. In verband met de directe bereikbaarheid van de zolderverdieping door middel van een vaste trap, moet voor het ruimtelijk beeld rekening worden gehouden met hetzij een optionele bouw van dakkapellen tijdens de bouw van de woning hetzij een latere bouw. Ter plaatse van de rij met 20 woningen wordt bij twee centraal in de rij geplaatste woningen de voorgevel als een tweede verdiepingslaag doorgezet, waardoor uitsluitend bij deze twee woningen sprake is van een goothoogte aan de voorzijde van iets minder dan 9 m en een nokhoogte van bijna 10 m. Bij alle overige grondgebonden woningen bedraagt de goothoogte iets minder dan 6 m. De zorgwoningen (appartementen) bezitten een multifunctionele onderbouw (met onder meer de aan de oostzijde van het gebouw gelegen centrale hoofdentree), 4 woonlagen op verdiepingsniveau en 1 woonlaag in de kap. De maximale goothoogte bedraagt circa 19,5 m, de bouwhoogte circa 22 m. Het gebouw bestaat uit twee zelfstandige bouwvolumes die onderling zijn gekoppeld door een over bijna de volledige bouwdiepte van het complex doorlopend lift- en trappenhuis. Mede door de verticale, deels over de woonlagen doorlopende raampartijen en de verticaliteit van het lift- en trappenhuis, bezit het complex een duidelijke verticale gelaagdheid, die beëindigd wordt door het grote dakvlak met de onderliggende horizontaal gelede 5e bouwlaag. De zorgwoningen (appartementen) staan op meer dan 45 m uit de aan de overzijde van de Alver te realiseren woonbebouwing en op circa 40 m uit de aan de overzijde van de Oostkil aanwezige bebouwing. Groen en water In het bouwplan wordt rekening gehouden met de aanleg van extra water met circa 4 m brede groene oeverstroken, met name aan de west-, noord- en oostzijde van het plangebied. In de zuidwesthoek van het plangebied is ruim 2.200 m² openbaar groen aanwezig. Hier bevindt zich inmiddels een zogeheten Cruijff Court. Ontsluiting Het plangebied wordt intern ontsloten door een ringvormige weg die in het zuidwesten aansluit op de Oostkil. De Oostkil sluit aan op de Zuidkil en de Noordkil. De Alver sluit alleen als fietspad aan op de Oostkil. Deze drie oost-westgerichte wegen sluiten westwaarts aan op de Westkil. Deze weg geeft via de Burgemeester Keijzerweg en de N3 aansluiting op de A15 in het noorden en de A16 in het zuiden. De Westkil zorgt via de Burgemeester Keijzerweg en de in het noorden gelegen Andoornlaan tevens voor een verbinding met de overige woonwijken van Papendrecht. De aan de noordzijde van het plangebied gelegen Alver sluit in het oosten als fietspad aan op de Matenasche Scheidkade, een oude polderweg vanaf de oude noordelijke Merwededijk naar de Alblasserwaard. Parkeren Het bouwplan gaat uit van de aanleg van 79 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en 43 parkeerplaatsen op het eigen erf van de duurdere woningen. Dit betekent dat in het plan wordt voorzien in 122 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op eigen erf zijn specifiek bedoeld voor bewoners en kunnen niet worden gebruikt door onbekenden. Hierdoor kunnen de 122 parkeerplaatsen niet optimaal worden uitgewisseld tussen de verschillende gebruikers, waardoor na het toepassen van een correctiefactor met 112,2 parkeerplaatsen gerekend dient te worden. Wanneer dit in ogenschouw wordt genomen, ontstaat in de parkeerbalans bij het toepassen van de maximumparkeernorm van het CROW een tekort van 7 parkeerplaatsen (maximale parkeervraag van 119,6). Wanneer gerekend wordt met de minimum-
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke analyse
15
parkeernorm ontstaat een overschot van 16 parkeerplaatsen (minimale parkeervraag 95.9). Het plan voldoet hierbij ruimschoots aan de minimumparkeernorm. Bij het berekenen van het benodigde aantal parkeerplaatsen is geen rekening gehouden met het eventueel realiseren van woonwagenwoningen/woonwagens, waardoor de parkeerbalans uitgaat van de worstcasesituatie. Indien woonwagenwoningen/woonwagens in het plangebied gerealiseerd worden zal dit een positieve invloed hebben op de benodigde parkeerplaatsen. Tabel 3.1 Parkeerbalans voor een weinig stedelijke woonomgeving parkeernorm gemeente
woningaantal
parkeerbehoefte
parkeren eigen erf
parkeren openbaar
zorgappartementen
0,2
50
10
16
rijenwoningen huur
1,6
29
46
47
rijenwoningen koop
1,8
9
16
9
geschakelde woningen (twee-onder-een-kap)
2,0
14
28
14
vrijstaande woningen
2,0
10
20
20
112
120
43
totaal
parkeren totaal
16
79
122
3.3. Afweging Het bouwplan vormt de oostelijke afronding van de nieuwe woonwijk Oostpolder. Omdat het merendeel van de bebouwing bestaat uit grondgebonden woningen, sluit de typologie goed aan bij het overige overwegend uit grondgebonden woningen bestaande woongebied van Oostpolder. De noordelijke situering van de rijenwoningen en de zuidelijke situering van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen (en eventueel woonwagenwoningen/woonwagens) sluit aan bij de voor Oostpolder karakteristieke zonering van de woonbebouwing. De zorgwoningen (appartementen) komen in de noordwesthoek van het plangebied. De bouwmassa vormt een ruimtelijk accent aan de belangrijke wijkontsluitingsweg Oostkil, ter plaatse van de kruising met de brede waterloop langs de Alver. De bouwmassa sluit hier bovendien aan bij de reeds aan de overzijde aanwezige bijzondere bebouwing (waaronder een school). De gekozen positie van het circa 22 m hoge appartementengebouw (zorgwoningen) in de noordwesthoek van het plangebied zorgt voor de minste schaduwwerking naar de in het bouwplan voorgestelde grondgebonden woningen. Ook staat deze hogere bebouwing op ruime afstand van de bestaande bebouwing aan de westzijde van de Oostkil en de noordzijde van de Alver. De woonbuurt beschikt over een goede verkeersrelatie met de overige delen van de bebouwde kom van Papendrecht en is ook goed verbonden met het rijkswegennet via een systeem van binnen en buiten Papendrecht gelegen hoofdontsluitingswegen. Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de door de gemeente gehanteerde parkeernormen. Een eventueel optredend tekort aan parkeerplaatsen kan op een ruimtelijk aanvaardbare wijze worden opgelost door de aanleg van extra parkeerplaatsen in het restgroen ten oosten van de bouwzone met vrijstaande woningen. Hiervoor dient echter wel een separate procedure te worden doorlopen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
16
Ruimtelijke analyse
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Sectorale aspecten
17
4.1. Inleiding De onderhavige onderzoeken zijn noodzakelijk voor het bestemmingsplan in het algemeen. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat.
4.2. Bedrijven en milieuhinder Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. Onderzoek en conclusie Op circa 130 m ten zuiden van het plangebied bevindt zich industrieterrein Oosteind. Tussen de geprojecteerde woningen en het industrieterrein zijn in de huidige situatie reeds woningen gelegen waarmee de bedrijven rekening mee dienen te houden in hun bedrijfsvoering. Zodoende wordt geconcludeerd dat de bedrijven geen onaanvaardbare milieuhinder zullen veroorzaken ter plaatse van de beoogde woningen en dat de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering zullen worden gehinderd. Het aspect milieuhinder staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Voor het aspect geluid geldt overigens een aanvullend toetsingskader. Op dit aspect zal worden ingegaan in paragraaf 4.3 en verder.
4.3. Wegverkeerslawaai Beoogde ontwikkeling Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan, dat de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en de aanleg van nieuwe interne wegen mogelijk maakt, is het nood-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
18
Sectorale aspecten
zakelijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke geluidshinder. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende situaties: nieuwe woningen: de geluidsbelasting ten gevolge van nieuwe en bestaande wegen; nieuwe wegen: de geluidsbelasting van nieuwe wegen aan de gevels van nieuwe en bestaande woningen. Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen − met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven − bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde zijn beschreven in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Geluidsgrenswaarden wegverkeerlawaai voor nieuwe situaties situatie
voorkeursgrenswaarde
uiterste grenswaarde
bestaande weg nieuwe woning
stedelijk buitenstedelijk agrarische bedrijfswoning
48 dB 48 dB 48 dB
63 dB 53 dB 58 dB
48 dB 48 dB 48 dB
68 dB 63 dB 58 dB
48 dB
58 dB
48 dB 48 dB
63 dB 63 dB
vervangende nieuwbouw
in stedelijk gebied langs een auto(snel)weg buiten bebouwde kom
nieuwe weg nieuwe woning
binnenstedelijk
bestaande woning (aanwezig of in aanbouw)
binnenstedelijk stedelijk
Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
19
30 km/h-wegen De Wgh kent geen geluidsnormen voor 30 km/h-wegen. Vaststelling van hogere grenswaarden is voor deze geluidsbron daarom niet mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van deze wegen bepaald overeenkomstig de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. Artikel 110g Wgh De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels betreffen waarden inclusief artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: -2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/h of meer bedraagt. Voor de overige wegen bedraagt de toegestane aftrek -5 dB. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidsbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh, zoals in onderhavige situatie het geval is (bij binnenwaardenberekeningen dient te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief de aftrek conform artikel 110g Wgh). Onderzoek De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de A15, Oostkil en Zuidkil. De Oostkil en Zuidkil hebben een binnenstedelijke ligging, 1-2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 200 m. De A15 heeft een geluidszone van 400 m uitgaande van 4 rijstroken en een buitenstedelijke ligging. De ontwikkeling is eveneens gelegen in de nabijheid van verschillende 30 km/h-wegen, zoals de Oostkil, Zuidkil en de nieuwe interne wegen. Deze wegen zijn op basis van het snelheidsregime gedezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ten gevolge van het verkeer op deze wegen. Rekenmethodiek en invoergegevens De berekeningen zijn uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II volgens het Rekenen meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006). Voor het uitvoeren van de berekeningen is gebruikgemaakt van het computermodel Geonoise, versie 5.43, gebaseerd op bovenstaande methode. De berekeningsresultaten zijn weergegeven in bijlage 1. Verkeersgegevens Het gebruikte model is gebaseerd op het wegverkeerslawaaimodel van Papendrecht en aangeleverd door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid. Dit model bevat de verkeersgegevens voor het jaar 2020. Eveneens bevat het model hoogtelijnen, schermen en bestaande bebouwing. In het model is niet het extra verkeer van en naar de nieuwe locatie opgenomen, deze verkeersgeneratie is dus nog bij de verkeersintensiteiten opgeteld. De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt circa 500 mvt/etmaal, uitgaande van 62 grondgebonden woningen en 4,95 mvt/etmaal (CROW-publicatie 256) en 50 zorgwoningen (appartementen) en 4 mvt/etmaal. Voor de verkeersintensiteit op de nieuwe interne wegen is als worstcasesituatie deze totale verkeersgeneratie aangehouden. Aangenomen is dat het verkeer vanaf de locatie zich voor 50% over Oostkil en Noordkil en 50% over Oostkil en Zuidkil afwikkelt. Voor de verkeerssnelheden is gerekend met de wettelijk toegestane maximumsnelheid van 30 km/h op de nieuwe interne ontsluitingswegen. Op de Zuidkil (tussen Oostkil en Zalm-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
20
Sectorale aspecten
haak) bedraagt de maximumsnelheid 30 km/h en op de Zuidkil (tussen Zalmhaak en Westkil) is de toegestane maximumsnelheid 50 km/h. Op de Oostkil (tussen Zuidkil en Alver) bedraagt de maximumsnelheid 30 km/h en tussen Alver en Noordkil 50 km/h. Op de A15 is de maximumsnelheid 120 km/h. De wegdekverharding van de Oostkil en Zuidkil bestaat uit microflex, op de A15 ligt ZOAB en op de nieuwe interne ontsluitingsweg ligt gewone elementenverharding (klinkers). Nieuwe woningen langs bestaande wegen Gezoneerde wegen Uit de berekeningen blijkt dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A15 50 dB bedraagt aan de gevels van de nieuwe woningen en appartementen. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Ten gevolge van het verkeer op het gedeelte van de Zuidkil met een maximumsnelheid van 50 km/h, bedraagt de maximale geluidsbelasting 8 dB en ten gevolge van het verkeer op het 50 km/h-deel van de Oostkil 33 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden en is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Maatregelen bij overschrijding voorkeursgrenswaarden De geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de weg wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De A15 behoort tot het hoofdwegennet. Deze functie dient ten behoeve van een goede bereikbaarheid te worden behouden. Een andere maatregel aan de bron is het herasfalteren met geluidsreducerend asfalt (ZSA-sd of een akoestisch vergelijkbaar wegdektype). Toepassen van geluidsarm asfalt stuit op overwegende bezwaren van financiële aard omdat de maatregel slechts voor weinig woningen noodzakelijk is. Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen en appartementen ten gevolge van het verkeer op de A15 te reduceren. Er dient aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht een verzoek tot vaststelling van hogere waarde te worden gedaan. 30 km/h-wegen De maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de het deel van de Oostkil met een maximumsnelheid van 30 km/h bedraagt 41 dB. Ten gevolge van het verkeer op het 30 km/h-deel van de Zuidkil bedraagt de geluidsbelasting maximaal 21 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde, indien de wegen gezoneerd zouden zijn, niet overschreden en is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Nieuwe wegen versus bestaande en nieuwe woningen Nieuwe 30 km/h-wegen en nieuwe woningen Uit de berekening blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de nieuwe interne ontsluitingswegen de geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen/appartementen maximaal 52 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, indien de nieuwe wegen gezoneerd zouden zijn, overschreden. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
21
Maatregelen bij overschrijding voorkeursgrenswaarden De geluidsbelasting aan de gevels van de woningen en appartementen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Een snelheidsverlaging is niet mogelijk omdat de maximumsnelheid op de interne wegen reeds 30 km/h bedraagt. Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een andere wegdekverharding. Ook dit is geen optie omdat klinkers horen bij een duurzaam veilige inrichting van 30 km/h-wegen. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsschermen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Dergelijke schermen zijn in binnenstedelijk gebied niet inpasbaar. Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting aan de gevels van de woningen en appartementen ten gevolge van het verkeer op de nieuwe interne wegen te reduceren. De geluidsbelasting aan de gevels bedraagt maximaal 52 dB, dit is een overschrijding van 4 dB. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Er kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting. Nieuwe 30 km/h-wegen en bestaande woningen De geluidsbelasting aan de gevels van de bestaande woningen rondom het plangebied ten gevolge van het verkeer op de nieuwe interne wegen ligt beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, indien de weg gezoneerd zou zijn. Hier is sprake van een aanvaardbare akoestische situatie. Conclusie De nieuwe woningen en appartementen ondervinden een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de A15. Omdat maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet geheel doelmatig en/of gewenst zijn, zal het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht hogere waarden vaststellen. Een en ander is vastgelegd in tabel 4.2. De gecumuleerde geluidsbelasting (zie paragraaf 4.7) staat het verlenen van een hogere waarde niet in de weg. Tabel 4.2 Ontheffingswaarden ontwikkeling
bouwlaag
aantal woningen
ontheffingswaarde
geluidsbron
rijtjeswoningen (oostzijde)
9
50 dB
A15
vrijstaande woningen (oostzijde)
5
50 dB
A15
rijtjeswoningen (noordzijde)
5
50 dB
A15
twee-onder-een-kapwoningen
5
50 dB
A15
5e laag
10
49 dB
A15
6e laag
10
49 dB
A15
appartementen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
22
Sectorale aspecten
4.4. Spoorwegverkeerslawaai Inleiding DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. heeft van VORM Ontwikkeling opdracht gekregen om door middel van een akoestisch onderzoek een bijdrage te leveren aan de beoordeling van de beoogde ontwikkelingen 1). Het plangebied ligt ten zuiden van de Betuweroute (traject 671) en valt binnen een bij ministeriële regeling vastgestelde geluidszone van dit traject. Een geluidszone geeft geen geluidsgrenzen weer, maar de begrenzing van het gebied waarbinnen onderzoek dient plaats te vinden. Het aspect geluid krijgt daarmee aandacht in de milieuhygiënische onderbouwing van het ruimtelijke plan. Toetsingskader Grenswaarden spoorwegverkeerslawaai Voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. Indien deze grenswaarde wordt overschreden en maatregelen niet mogelijk of doelmatig zijn, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot hogere grenswaarden worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. De uiterste grenswaarde van 68 dB mag daarbij niet worden overschreden. Wil de gemeente een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde vaststellen, dan dienen maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op overwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (de ontheffingscriteria). Indien de belasting meer bedraagt dan 55 dB, dan worden aanvullende eisen gesteld aan de indeling van de woning. De woning dient dan akoestisch gunstig te worden ingedeeld. Van deze bepaling kan worden afgeweken indien naar het oordeel van de gemeente overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten. Omvang geluidszones De zones langs spoorwegen zijn, in tegenstelling tot die langs wegen, centraal vastgesteld. De spoorwegen zijn in een bij ministeriele regeling vastgestelde kaart opgenomen, waarbij de zone breedten aan weerszijden van het spoor zijn aangegeven. Het gaat hierbij om alle spoorwegen in Nederland en de metrolijnen in Amsterdam en Rotterdam. De breedte van de zones is voor ieder traject apart op de kaart aangegeven en varieert tussen 100 en 1.000 m gemeten aan weerszijden van de rails. De wettelijke zone van het onderhavige traject (671) bedraagt 1.000 m. Deze geluidszone geeft de begrenzing van het te onderzoeken gebied weer en niet de grens van de voorkeurswaarde van de geluidsbelasting. Onderzoek en conclusie De geluidsbelasting vanwege spoorwegverkeerslawaai afkomstig van de Betuwelijn op de te realiseren woningen bedraagt maximaal 48 dB. De geluidsbelasting voldoet hiermee aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Het aspect spoorweglawaai staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.5. Industrielawaai Normstelling en beleid Volgens de Wgh dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd 1) DGMR, Ontwikkeling Oostpolder fase 4b Papendrecht, akoestisch onderzoek spoorwegverkeer en industrielawaai, M.2009.0610.00.R001 (9 juni 2009) en m²009061000N001 versie 002 (12 juni 2009).
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
23
te zijn. Bedoelde inrichtingen − vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd − worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Aanpassing geluidszone industrielawaai Op grond van de Wgh kan een geluidszone alleen worden aangepast door de vaststelling van een bestemmingsplan waarin de gewijzigde zone is opgenomen. De geldende grenswaarden bij woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) dienen in acht te worden genomen. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidsnormen. Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies Binnen de geluidszone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeurswaarde van 50 dB(A). Op grond van de momenteel vigerende Wgh kan het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55 dB(A) en in enkele gevallen zelfs tot 60 dB(A) (uiterste grenswaarde). Onderzoek en conclusie Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de industrieterreinen Oosteind en De Staart. Uit het akoestisch onderzoek (dat is uitgevoerd door DGMR) volgt dat de wettelijke voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai afkomstig van beide industrieterreinen wordt overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal vast te stellen grenswaarde van 55 dB(A). De Staart Voor industrieterrein De Staart geldt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de beoogde ontwikkeling maximaal 51 dB(A) bedraagt. In de richting van het plangebied bedraagt de geluidsbelasting op de zonebewakingspunten 49 dB(A), waardoor er nog 1 dB geluidsruimte beschikbaar is voor bedrijven. Op basis hiervan wordt geadviseerd om voor de enkele beoogde woningen met een geluidsbelasting van 51 dB(A) een hogere waarde van 52 dB(A) vast te stellen. Hiermee wordt voorkomen dat de beoogde ontwikkeling een knelpunt vormt bij toekomstige ontwikkelingen op het industrieterrein. Voor woningen met een geluidsbelasting van 50 dB(A) zal om dezelfde reden een hogere waarde van 51 dB(A) moeten worden vastgesteld. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
24
Sectorale aspecten
Oosteind De geluidsbelasting ten gevolge van industrieterrein Oosteind bedraagt maximaal 51 dB(A). Voor het bepalen van de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven op industrieterrein Oosteind is niet alleen de beschikbare geluidsruimte op de zonebewakingspunten van belang. In dit geval zijn de bestaande woningen langs het dijklint Oosteind en Matena, die zijn gelegen binnen de geluidszone, mede bepalend voor de beschikbare geluidsruimte voor de bedrijven op het bedrijventerrein. Voor deze woningen zijn in het verleden maximaal toegestane geluidsniveaus (MTG-waarden) van 55 dB(A) vastgesteld. Gezien de ligging van de planlocatie (midden tussen de woningen met MTG-waarden en de zonegrens) zou het verlenen van hogere waarden tot boven het bestaande geluidsniveau geen ruimte bieden voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven, aangezien deze ruimte reeds worden begrensd door de vastgestelde MTG-waarden. In het akoestisch onderzoek is dan ook het advies opgenomen om voor enkele woningen de berekende geluidbelasting van 51 dB(A) vast te stellen als hogere waarden. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden waarin de betrokken woningen zijn opgenomen, zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
4.6. Cumulatie geluid Over cumulatie kan het volgende worden gezegd. In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Op basis van artikel 1.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is in hoofdstuk 2 van bijlage I een speciale rekenmethode opgenomen voor de berekening van de gecumuleerde geluidsbelasting van verschillende geluidsbronnen (wegverkeerslawaai, industrielawaai etc.). In de Wgh is geen classificatie/beoordeling van gecumuleerde geluidsbelastingen opgenomen. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming is eerst de gecumuleerde geluidsbelasting op het gebied van wegverkeerslawaai inzichtelijk gemaakt. In bijlage 2 is de gecumuleerde geluidsbelasting weergegeven. Conform de regels voor cumulatie zijn de volgens artikel 110g Wgh toegestane correcties overigens niet toegepast. De weergegeven geluidswaarden liggen daardoor hoger dan de eerder gepresenteerde waarden. De gevels van de 5 vrijstaande woningen aan de zuidoostzijde van het plangebied worden naast wegverkeerslawaai ook belast met geluid als gevolg van industrieterrein Oosteind en De Staart. De gecumuleerde geluidsbelasting wordt dan ook bepaald door wegverkeer (maximaal 56 dB), industrie (maximaal 51 dB(A) en maximaal 52 dB(A)). De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt hier 56 dB. Aan de gevels van de 9 rijtjeswoningen aan de oostzijde van het plangebied wordt geluidshinder ervaren ten gevolge van wegverkeerslawaai (maximaal 57 dB) en ten gevolge van het industrieterrein De Staart (maximaal 51 dB(A)). De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 52 dB. De zorgwoningen (appartementen) op de vijfde en zesde verdiepingslaag ondervinden eveneens geluidshinder ten gevolge van het wegverkeer (maximaal 53 dB) en industrieterrein De Staart (maximaal 51 dB(A)). De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt dan 52 dB.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
25
De gecumuleerde geluidsbelasting van 52 en 56 dB op deze hoogst belaste woningen/appartementen wordt aanvaardbaar geacht. Gecumuleerd wordt bovendien voldaan aan de uiterste grenswaarde die geldt voor nieuwe woningen langs bestaande wegen (wegverkeerslawaai). Tevens is bij deze cumulatie nog geen rekening gehouden met correctie conform artikel 110 Wgh voor wegverkeerslawaai.
4.7. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken 1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Risicovolle inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 2). Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Vervoer van gevaarlijke stoffen In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. 1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar. 2) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
26
Sectorale aspecten
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht 1). Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Begin 2010 zal het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet worden zones ten opzichte van de rand van de weg opgenomen (KOV-zone) waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderzoek en conclusie Ten behoeve van het voorliggende plan en overige ontwikkelingen in het gebied Oostpolder zijn risicoberekeningen 2) uitgevoerd door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid. In deze berekeningen is rekening gehouden met de beoogde woningen in het voorliggende plan en met overige woningbouwontwikkelingen in het gebied Oostpolder. Het onderzoek bevat ook informatie over risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied. Risicovolle inrichtingen Ten zuiden van plangebied, op het bedrijventerrein Oosteind, bevinden zich enkele Bevi-inrichtingen die mogelijk van invloed zijn op de omgeving vanwege de aanwezige risico's met betrekking tot externe veiligheid. Het gaat om de volgende inrichtingen: Sonneveld BV, Van Sillevoldt Rijst B.V., lpg-tankstation De Ketel, Bioderij BV. Voor bovengenoemde risicobedrijven geldt dat het plangebied zich op ruime afstand van de PR 10-6-contour bevindt. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het invloedsgebied van de genoemde inrichtingen. Voor Dupont de Nemours B.V., dat is gelegen op bedrijventerrein De Staart ten zuiden van de Merwede, is in 2008 een QRA opgesteld waaruit een PR 10-8-contour volgt die net over het zuidoostelijk deel van het gebied Oostpolder ligt, maar niet tot het plangebied reikt. In deze QRA is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder. De gehanteerde personendichtheden in de QRA liggen aanzienlijk hoger dan de personendichtheden die op grond van de bestemmingsplannen voor de gebieden Oostpolder en Land van Matena worden bereikt. Het groepsrisico voor Dupont, dat is berekend op basis van hogere personendichtheden, raakt aan de oriënterende waarde. Aangezien de aanwezige personendichtheden ver onder de dichtheden in de QRA blijven, is er geen sprake van een probleem inzake het groepsrisico van Dupont. Vervoer van gevaarlijke stoffen Wegen Over de A15 en de N3 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid is ten behoeve van enkele ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de ontwikkelingen in het voorliggende plan, een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Op grond van het basisnet wordt voor beide transportassen een invloedsgebied van
1) De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per km en per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde). 2 ) Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Externe Veiligheid Oostpolder, 2009028508, 22 oktober 2009.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
27
200 m aangehouden. Gelet op de afstand tot de A15 en de N3, die respectievelijk circa 300 m en circa 1.100 m bedraagt, is er geen sprake van invloed van de ontwikkelingen in het plangebied op de hoogte van het groepsrisico rond beide wegen. Voor de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de ontwikkelingen in het voorliggende plan, is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld die is ingevoegd in bijlage 1. Uit het externe veiligheidsonderzoek van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid blijkt overigens dat het groepsrisico rond de beide wegen niet waarneembaar toeneemt als gevolg van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder. Daarbij wordt het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie niet overschreden. Betuwelijn De Milieudienst Zuid-Holland Zuid heeft ten behoeve van enkele ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de ontwikkelingen in het voorliggende plan, eveneens onderzoek uitgevoerd naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond de Betuwelijn die ten noorden van de A15 is gelegen. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 360 m. Daarom geldt voor de Betuwelijn dat het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van 200 m dat op grond van het Basisnet moet worden aangehouden. Uit de berekeningen van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt, wanneer wordt gerekend met de vervoersprognoses van Prorail. Het groepsrisico in de huidige situatie is niet berekend aangezien er nog zeer weinig transporten plaatsvinden. De berekeningen op basis van de prognosecijfers uit het MER voor de Betuwelijn 1), waarin wordt uitgegaan van een groter aantal vervoerbewegingen, laten een lichte overschrijding zien van de oriënterende waarde. Het is echter verantwoord om uit te gaan van de vervoerprognoses van Prorail omdat de cijfers uit het MER een ruime schatting geven van de vervoerbewegingen en er in het rekenprotocol nog geen rekening is gehouden met de genomen veiligheidsmaatregelen aan de Betuwelijn. Gesteld wordt dat het groepsrisico voor de Betuwelijn in de huidige en toekomstige situatie niet wordt overschreden. Ten behoeve van ontwikkelingen in het naastgelegen gebied Land van Matena, ten oosten van het plangebied, zijn eveneens groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor de Betuwelijn 2). In dat onderzoek is wel rekening gehouden met de genomen veiligheidsmaatregelen zodat is gerekend met een lagere faalfrequentie waardoor de uitkomsten van dat onderzoek niet met het onderzoek voor de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder zijn te vergelijken. Hogedruk aardgasleiding Op circa 500 m ten oosten van het plangebied wordt binnen afzienbare tijd een 48 inch 80 bar hogedruk aardgasleiding aangelegd door de Gasunie. De inventarisatieafstand die behoort bij deze leiding reikt tot circa 80 m in het plangebied. De toename van het groepsrisico als gevolg van de aanwezige populatie in het plangebied is echter verwaarloosbaar gezien de afstand tot de leiding. Uit het MER 3) dat in 2008 is opgesteld voor de aanleg van deze hogedruk aardgasleiding, waarin rekening is gehouden met de ontwikkelingen in Oostpolder, blijkt dat het groepsrisico 0,07 maal de oriënterende waarde bedraagt. Een verantwoording van het groepsrisico is in dit verband niet noodzakelijk. Conclusie Er zijn geen knelpunten ten aanzien van het PR 10-6. Ook in de toekomst zijn geen knelpuntsituaties te verwachten. Gezien het feit dat het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van diverse risicobronnen, is er geen sprake van invloed op de hoogte van het groepsrisico rond deze bronnen. Er vindt in geen geval een overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15, de N3 en de Betu1) DHV-studie Gorinchem Noord, september 2008. 2) Milieudienst Zuid-Holland, Advies Externe Veiligheid Land van Matena Papendrecht, 12899. 0055511, 12 mei 2009. 3) MER Gasunie, 2008.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
28
Sectorale aspecten
welijn is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording, waarin het advies van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is verwerkt, is opgenomen in bijlage 3. Er zijn uit het oogpunt van externe veiligheid dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
4.8. Kabels en leidingen Normstelling en beleid Hoogspanningsleidingen Het Ministerie van VROM heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een zakelijk rechtstrook. Daarnaast wordt door de gemeente Papendrecht een Nota hoogspanningsleidingen gehanteerd, waarin het regionale beleid ten aanzien van hoogspanningsleidingen is uitgewerkt. Uitgangspunten van het lokale beleid zijn dat de onderhoudsstrook wordt vrijgehouden van gevoelige functies. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de 0,4 microteslazone het voorzorgsprincipe toegepast. Afwijking van dit principe is mogelijk mits de ruimtelijke ontwikkeling helder wordt onderbouwd, de huidige en toekomstige veldsterkte in beeld wordt gebracht en de mogelijkheden voor het omlaag brengen van de veldsterkte zijn onderzocht. Leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn de volgende circulaires van toepassing: de circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984); de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991). Op grond van de circulaires gelden voor nieuw te bouwen objecten toetsings- en bebouwingsafstanden. Binnen de toetsingsafstand dient de wenselijkheid van een planologische ontwikkeling te worden afgewogen. Binnen de bebouwingsafstand is de realisatie van nieuwe objecten niet toegestaan. De afstand van toetsings- en bebouwingsafstanden is afhankelijk van het type leiding (druk, diameter en soort stof) en de omgeving (weinig of veel bebouwing). Op dit moment is er een nieuwe AMvB voor buisleidingen in voorbereiding. Met deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de huidige toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico (PR) en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico (GR). Onderzoek Hoogspanningsleidingen Op circa 260 m ten noorden van het plangebied loopt de 380 kV Krimpen-Crayesteijn (bovengronds). Voor deze leiding geldt een van 215 m en een zakelijk rechtstrook van 38 m aan weerszijden lijkbare afstand is eveneens een ondergronds 150 kV-verbinding
191.14613.00
hoogspanningsverbinding indicatieve zone (0,4 µT) van het tracé. Op vergeaanwezig. Hiervoor geldt
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
29
een zakelijk rechtstrook van circa 5 m aan weerszijden. Gelet op de afstand tot het plangebied hebben beide leidingen geen gevolgen voor de geprojecteerde woningen. Aardgastransportleidingen Ten noorden van de A15 ligt een bestaande 12 inch, 40 bar hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. De PR 10-6-contour ligt op de leiding. De omvang van het invloedsgebied reikt tot 140 m afstand buiten de leiding. Gezien de afstand tussen de desbetreffende leiding en het plangebied (circa 450 m), heeft de leiding geen gevolgen voor de ontwikkelingen binnen het plangebied. Op circa 500 m ten oosten van het plangebied wordt door Gasunie in de toekomst een 48 inch, 80 bar hogedrukaardgasleiding aangelegd. Het invloedsgebied externe veiligheid van deze leiding reikt tot halverwege het plangebied. Uit het MER dat is opgesteld voor de aanleg van deze leiding is gebleken dat het GR ruimschoots onder de oriënterende waarde is gelegen (0,07 maal de oriënterende waarde). In dit onderzoek is reeds rekening gehouden met verschillende woningbouwontwikkelingen in de gemeente Papendrecht. Er kan daardoor worden geconcludeerd dat de geringe toename van het aantal personen binnen het plangebied in geen geval zal leiden tot een overschrijding van de oriënterende waarde. Nadere kwantificering of verantwoording van het GR is in dit verband derhalve niet noodzakelijk. Conclusie Leidingen in de omgeving van het plangebied leveren geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De beoogde ontwikkelingen leiden niet tot een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR.
4.9. Bodem- en grondwaterkwaliteit Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek en conclusie Uit informatie van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied in het verleden is gebruikt als weidegrond 1). Van bodemverontreinigende activiteiten of slootdempingen is in het verleden geen sprake geweest. Ter plaatse van het gebied zijn verschillende verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit een onderzoek van 2001 is gebleken dat ter plaatse van het plangebied slechts lichte verontreinigingen werden aangetroffen. Nadien hebben er geen activiteiten meer plaatsgevonden die de bodem negatief 1) Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Adviesbrief 09-06-2009, Bodemadvies zaaknummer 0056699; dossier 15210.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
30
Sectorale aspecten
hebben beïnvloed. De locatie is voorbelast geweest met grond uit de Oostpolder (gebiedseigen grond), welke volgens de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart wordt gekarakteriseerd als 'niet tot zeer licht verontreinigd'. Gelet op het feit dat de bodemkwaliteit sinds 2001 niet negatief is beïnvloed kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit voldoende is voor het beoogde functiegebruik. Aanvullend bodemonderzoek kan in dit geval achterwege blijven.
4.10.
Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg/m³
2005
2010
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (NIBM) In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
31
een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen of een kantooroppervlak van 33.333 m² (langs één ontsluitingweg).
Goede ruimtelijke ordening In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Onderzoek Door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid is onderzoek uitgevoerd voor de locatie Noordkil (nabij de A15) naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van de plannen van Oostpolder en Land van Matena 1) Uit het onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied niet leiden tot overschrijden van grenswaarden uit de Wlk (zie uitkomsten in de onderstaande tabel). Tabel 4.4 Luchtkwaliteit langs Noordkil (inclusief bijdrage A15) NO2 (μg/m3) (jaargemiddelde) grenswaarde Wlk
PM10 (μg/m3) (jaargemiddelde)
aantal dagen overschrijdingen PM10
40
40
35
2008
36,2
24,7
20
2010
33,0
23,5
16
jaar
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient daarnaast te worden afgewogen of met betrekking tot luchtkwaliteit sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarover kan het volgende worden opgemerkt. Uit het luchtkwaliteitsonderzoek voor de kavels aan de Noordkil is gebleken dat zelfs op relatief korte afstand van de maatgevende weg (A15) wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plangebied dat in het voorliggend bestemmingsplan wordt geregeld ligt op ruime afstand van de A15, waardoor de concentraties luchtverontreinigende stoffen nog aanzienlijk lager zullen liggen. Zodoende is sprake van een goede ruimtelijke ordening uit het oogpunt van luchtkwaliteit. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de realisatie van het project niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
4.11.
Watertoets
Waterbeheer en watertoets Vanaf november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van het planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die negatieve effecten hebben op het watersysteem. 1) Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Advies bouwlocatie Noordkil, zaaknr. 0047800, d.d. 27 februari 2009.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
32
Sectorale aspecten
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Papendrecht. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan Oostpolder (waarin de huidige locatie ligt) is op 25 november 2008 overleg gevoerd met de waterbeheerder. In dat overleg is ook gesproken over de ontwikkeling van de onderhavige locatie. Het Waterschap heeft tevens schriftelijk een wateradvies in het kader van de watertoetsprocedure uitgebracht 1). De besproken aandachtspunten zijn opgenomen in deze waterparagraaf, deze is vervolgens toegezonden aan het waterschap. Vervolgens zijn de opmerkingen van het waterschap verwerkt in voorliggend plan. Waterschapsbeleid duurzaam stedelijk waterbeheer Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in de Strategienota 2006-2009 (2006) met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het waterschap minimaal naar het stand still-beginsel. Dit houdt in dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren als gevolg van het voornemen. Op 31 oktober 2008 heeft het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland het ontwerpWaterbeheerplan voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen streeft het waterschap naar minimaal het stand still-beginsel. Dit betekent dat de waterhuishouding als gevolg van het bestemmingsplan niet mag verslechteren. Huidige situatie Het plangebied is gelegen in het oostelijke deel van de bebouwde kom van Papendrecht. De bodem bestaat uit zware klei op een ondergrond van veen. De aanleghoogte van de woonwijk ligt op circa NAP -1 m. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. Vanuit de Beneden-Merwede treedt (voedselrijke) kwel op naar het lager gelegen plangebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van het grotere stedelijke peilgebied van Papendrecht (met een vast zomer- en winterpeil van NAP -1,92 m). Dit peilgebied kent momenteel geen waterbergingstekort. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een hoofdwatergang. De watergang in het noorden van het plangebied is een B-watergang. Het plangebied voert overtollig water als gevolg van neerslag en kwel af via de hoofdwatergang (A-watergang) langs de zuidrand van het plangebied. A-watergangen kennen een beschermingszone van 5 m, overige watergangen (B- en C-watergangen) kennen een beschermingszone van 1 m. De beschermingszone wordt gemeten vanaf de insteek van de watergang. Binnen de beschermingszone is geen bebouwing toegestaan. Bij het ontwerp van de woonwijk Oostpolder is nadrukkelijk rekening gehouden met water. Er is circa 3,2 ha open water aanwezig (8,3% op een totale woonwijk van 38,5 ha). De waterstructuur is robuust en aaneengesloten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Het plangebied en de rest van de woonwijk Oostpolder is voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel, waarbij schoon hemelwater direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
1) Brief Wateradvies waterparagraaf voorontwerpbestemmingsplan AZC, Oostpolder ex artikel 3.1.1 Bro, kenmerk: IW/SO/200919568/89457IWB14149.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
33
Toekomstige situatie Binnen het plangebied wordt de bouw van maximaal 112 (zorg)woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn al meegenomen in de waterhuishoudkundige toetsing van het plangebied, om die reden hoeft geen compenserend oppervlaktewater aangelegd te worden. De watergang ten noorden van het plangebied wordt desondanks verbreed en deze wordt in zuidelijke richting (ten westen van het plangebied) doorgetrokken. Voor dergelijk aanpassingen aan het watersysteem dient een Keurontheffing te worden verkregen. A-watergangen kennen een beschermingszone van 5 m, overige watergangen (B- en C-watergangen) kennen een beschermingszone van 1 m. De beschermingszone wordt gemeten vanaf de insteek van de watergang. Binnen de beschermingszone is geen bebouwing toegestaan. Het appartementencomplex wordt in het noord-/westen van het plangebied in de beschermingszone van de B-watergang gerealiseerd waardoor ontheffing van de Keur dient te worden aangevraagd bij het waterschap. Het Waterschap Rivierenland gaat akkoord met de realisatie van de bebouwing op de waterlijn waarbij geldt dat: de gemeente Papendrecht het onderhoud van de B-watergang uitvoert; de lengte van de bebouwing in de onderhoudsstrook beperkt dient te zijn. De nieuwe bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op het verbeterd gescheiden rioolstelsel waarop de gehele woonwijk Oostpolder is aangesloten. Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op die manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Bij de bouw wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op die manier wordt diffuse verontreiniging van bodem en water voorkomen. Conclusie De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.
4.12.
Flora en fauna
Inleiding In een bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet, in de ruimtelijke onderbouwing aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. De gemeente Papendrecht heeft het Natuur Wetenschappelijk Centrum (NWC) gevraagd de actuele natuurwaarden van het gebied in beeld te brengen door middel van een quickscan 1). Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting binnen het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen. Bestaande situatie Het plangebied betreft het terrein van het voormalige asielzoekerscentrum, inmiddels is het bebouwingsvrij. Beoogde ontwikkelingen Ten oosten van de wijk Oostpolder is een nieuw woongebied gepland. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven: 1) Natuurwaarden van een gronddepot op het voormalige AZC-terrein in de Oostpolder te Papendrecht – quickscan, Concept juni 2007.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
34
Sectorale aspecten
verwijderen van opgaand groen (bomen en struiken); grondwerkzaamheden; de bouw van woningen met bijbehorende voorzieningen.
Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Normstelling Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
35
Onderzoek In het plangebied zijn een aantal vogelsoorten aanwezig, zoals: zwarte kraai (Corvus corone), houtduif (Columba palumbus), kievit (Vanellus vanelllus), graspieper (Anthus pratensis) en spreeuw (Sturnus vulgaris). Het betreft met name foeragerende dieren. Er is geen sprake van broedende vogels. Ook algemene, beschermde, zoogdiersoorten als haas (Lepus europaeus), mol (Talpa europaea) en woelrat (Arvicola terrestris) waren op het gronddepot aanwezig. Verder zijn de gewone pad (Bufo bufo) en de bruine kikker (Rana temporaria) aangetroffen. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat het gronddepot niet door broedvogels als broedplaats wordt gebruikt. Er gelden geen verplichtingen voor vogels vanuit de Flora- en faunawet. Zowel de aangetroffen zoogdiersoorten als de amfibieën behoren tot de algemene beschermde soorten. Voor deze dieren gelden bij ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan de algemene zorgplicht, geen verplichtingen. Om ervoor te zorgen dat de vogels niet alsnog gaan broeden, wordt aanbevolen de noodzakelijke werkzaamheden aan/op het gronddepot zo spoedig mogelijk aan te vangen. Aangezien de watergangen en/of het oppervlaktewater in de directe omgeving van het gronddepot door de werkzaamheden worden beïnvloed, is een inventarisatie naar de aquatische fauna van de watergangen uitgevoerd door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) 1). Hieruit vloeit voort dat de activiteiten uitgevoerd worden op basis van een door de minister goedgekeurde gedragscode (door de sector of ondernemer zelf op te stellen). Het NWC zal deze activiteiten zelf begeleiden. In de watergang aan de zuidzijde van het onderzoeksterrein zijn alleen algemeen beschermde soorten aangetroffen. Hiervoor is geen ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet nodig. Tenslotte geldt de in artikel 2 voorgeschreven zorgplicht: deze houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren zoveel mogelijk vermeden moeten worden (voor zover redelijk), bijvoorbeeld door een egel die zich op een werkterrein bevindt te verplaatsen, voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor is eerst een inspectie van het werkterrein te voet nodig).
4.13.
Archeologie en cultuurhistorie
Beoogde ontwikkeling Het plangebied wordt ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Er zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Daarbij moet worden beoordeeld of sprake is van archeologische en cultuurhistorische waarden die beschermd of gedocumenteerd moeten worden. Regelgeving en beleid Verdrag van Malta Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar 1) Onderzoek naar aquatische fauna op het voormalige AZC-terrein in de Oostpolder te Papendrecht -notitie- concept juni 2009.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
36
Sectorale aspecten
archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 20052008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W. Onderzoek In opdracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht, is door SOB Research een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek doormiddel van grondboringen (IVO-overig) uitgevoerd 1). Dit met het doel om de geologische opbouw, de intactheid van de bodem en de kans op de aanwezigheid van archeologische en cultuurhistorische waarden vast te stellen. Op basis van de gegevens van het booronderzoek kan worden gesteld, dat ter plaatse van het grootste deel van het onderzoeksgebied (kom) Afzettingen van Tiel (klei) op een afwisseling van Hollandveen en (kom) Afzettingen van Gorkum zijn aangetroffen. Daarnaast zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van Tiel 0-stroomrug, waar een zeer grote kans bestaat dat daarop archeologische waarden vanaf de late bronstijd kunnen worden aangetroffen. Onduidelijk is wat voor type archeologische vindplaats kan worden aangetroffen. Er dient bij een verdere kartering dus te worden uitgegaan van een 'minst gunstige' scenario, dat wil zeggen de aanwezigheid van archeologische vindplaats met een lage vondstdichtheid, of bij gebrek van vondstlaag. Voor het overige deel van het onderzoeksgebied geldt dat, op grond van de onderzoeksresultaten, geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Tevens is hier ook een intact bodemprofiel aangetroffen, doch op basis van de geologische omstandigheden (aanwezigheid van komafzettingen en ontbreken van geulafzettingen), lijkt hier de kans op de aanwezigheid van archeologische resten lager te zijn dan ter plaatse van de stroomrug. Conclusie Op basis van de onderzoeksresultaten kan het volgende worden geconcludeerd. Er zijn geen aanwijzingen dat het bodemprofiel dusdanig is verstoord dat er geen kans meer bestaat op de aanwezigheid van archeologische waarden. SOB Research heeft een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd, hieruit vloeit voort dat er geen archeologische sporen zijn aangetroffen. Een archeologisch vervolgonderzoek is derhalve niet nodig 2).
4.14.
Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
1) SOB Research; Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek doormiddel van grondboringen 'AZC-locatie', Papendrecht, Gemeente Papendrecht/projectnummer: 1607-0905. 2) Brief SOB Research: Tussenrapportage Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven 'AZC-locatie'; Papendrecht; kenmerk: GenPap-HMI/090819 d.d. 19-08-2009.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Economische uitvoerbaarheid
37
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 112 (zorg)woningen mogelijk gemaakt. De grond is in eigendom van de gemeente Papendrecht. De gemeente Papendrecht zal middels overeenkomsten van gronduitgiften het kostenverhaal verzekeren. Hierdoor wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. De gemeente en de ontwikkelende partijen zullen een anterieure overeenkomst afsluiten. In die overeenkomst zal ook het eventuele verhaal van kosten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (planschade) worden geregeld. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
38
Economische uitvoerbaarheid
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Juridische planbeschrijving
39
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.
6.1. Verantwoording planvorm Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Wro Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
6.2. Opbouw regels De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
40
Juridische planbeschrijving
6.3. De bestemmingen In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. Groen Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' is het reeds gerealiseerde Cruijf-court gereguleerd. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Verkeer - Verblijfsgebied De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Water Binnen de bestemming Water zijn de watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Wonen Een groot deel van de gronden binnen het plangebied is bestemd voor Wonen. De betreffende gronden zijn bestemd voor het wonen voornamelijk in de vorm van eengezinshuizen, vrijstaande woningen en geschakelde twee-onder-een-kapwoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en ontsluitingspaden. Het college van burgemeester en wethouders is voornemens de realisatie van woonwagenwoningen/woonwagens niet uit te sluiten ter plaatse van de geprojecteerde geschakelde twee-onder-een-kapwoningen. Hiertoe is ter plaatse voorzien in een bestemmingsregeling die tegelijkertijd de geschakelde woningen en de woonwagenwoningen/woonwagens mogelijk maakt. Ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen' zijn zorgwoningen met bijbehorende voorzieningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' zijn 14 reguliere woningen of 9 woonwagenwoningen/woonwagens toegestaan. Het maximaal toegestane aantal woningen is vastgelegd en de maximale goot- en/of bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding en de regels. Ten aanzien van de situering van bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn regels opgenomen. Voor het plaatsen van woonwagenwoningen/woonwagens zoals hier bedoeld wordt, zijn specifieke bouwregels opgesteld. Binnen de bestemming Wonen is het gebruik van een deel van de woning voor kantooren/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Hiertoe dient echter wel de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd te blijven. Om dit te bewerkstelligen mag het gedeelte dat in gebruik is als kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit niet groter zijn dan 25% van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1. Onderzoek wegverkeerslawaai
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
1
191.14613.00
2
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
191.14613.00
4
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5
191.14613.00
6
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
7
191.14613.00
8
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
9
191.14613.00
10
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
11
191.14613.00
12
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13
191.14613.00
14
Bijlage 1
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2. Gecumuleerde geluidsbelasting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
2
Bijlage 2
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
191.14613.00
4
Bijlage 2
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3. Verantwoording groepsrisico
Inleiding Uit het externe veiligheidsonderzoek, dat is uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, blijkt dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico rond de relevante risicobronnen. Ook is er geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ondanks deze uitkomsten is het gewenst om de situatie ten aanzien van externe veiligheid te beschouwen en te bezien of er maatregelen noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt de CHAMP-methode van de provincie Zuid-Holland gehanteerd. CHAMP-methodiek De CHAMP-methodiek voor het beoordelen van groepsrisico is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland begin februari 2003 vastgesteld ten behoeve van het vergroten van het maatschappelijke en bestuurlijk bewustzijn bij de beoordeling van externe veiligheidssituaties waarin het groepsrisico een rol speelt. De gemeenten worden geacht de methode toe te passen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. CHAMP is het acroniem voor de volgende aspecten waarop een initiatief moet worden beoordeeld. Communicatie- en informatieplicht De initiatiefnemer en/of het bevoegd gezag moeten communiceren met hun omgeving over de huidige en toekomstige risicosituatie. In het geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder wordt het groepsrisico niet overschreden en neemt ook niet toe. Derhalve kan worden volstaan met de gebruikelijke procedures voor kennisgeving bij besluitvorming rond ruimtelijke plannen. Teneinde maximaal inzicht te geven in de situatie ten aanzien van externe veiligheid, zullen het advies van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid en de rekenresultaten als bijlagen worden toegevoegd aan het bestemmingsplan. Het advies van de Regionale Brandweer is verwerkt in de voorliggende verantwoording. Het worstcasescenario voor transportroutes en lpg-tankstations is het optreden van een exploderende tankwagen met brandbaar gas (BLEVE). Er dient rekening te worden gehouden met een effectafstand van circa 200 m. Buiten deze afstand vallen geen dodelijke slachtoffers meer. Aangezien er diverse kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze effectafstand zijn gelegen, in de vorm van woningen en sportfaciliteiten, dienen de bewoners en gebruikers vanuit het bevoegd gezag geïnformeerd te worden over de bij een dergelijk incident optredende kansen en effecten en de mogelijkheden van zelfredding. Dit is inmiddels gebeurd via de verspreiding van de regionale 'Risicowijzer', die specifiek voor Papendrecht is gemaakt en huis-aan-huis is verspreid. Horizonplicht Het realiseren van een ruimtelijk plan, of bouwopgave in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportroute, leidt in de meeste gevallen tot wijzigingen in het groepsrisico. In het specifieke geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de voormalige AZC-locatie, is dit niet het geval.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
2
Bijlage 3
Tegelijkertijd is het duidelijk dat er wel groei plaats zal vinden van het aantal transportbewegingen. Deze ontwikkelingen zouden een toename van het groepsrisico kunnen veroorzaken. In het kader van het bestemmingsplan Oostpolder is een tijdshorizon van 10 jaar tot het jaar 2020 bezien hoe de groei van het transport plaats kan vinden. Hiertoe zijn de toekomstige transportcijfers in de risicoberekeningen ingevoerd volgens de daarvoor geldende voorschriften. Voor wegtransport is het Global Economy (GE) scenario gehanteerd en voor de Betuwelijn zijn de prognoses van Prorail en de cijfers uit het MER Betuwelijn gehanteerd. Op grond van deze berekeningen wordt geconcludeerd dat er alleen in het geval van de nieuwe transporten via de Betuweroute sprake is van het ontstaan van een groepsrisico, aangezien er in de huidige situatie nauwelijks transporten plaatsvinden. Er is echter geen sprake van een overschrijding van de oriëntatie waarde van het groepsrisico. Anticipatieplicht Met de anticipatieplicht wordt bedoeld dat inzichtelijk dient te worden gemaakt welke maatregelen worden getroffen om het effect van een mogelijk incident te beperken. Ondanks dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico in het plangebied nergens wordt overschreden is het, gelet op het aantal risicobronnen in de directe omgeving van het gebied Oostpolder, noodzakelijk om zorgvuldig naar effectbeperkende maatregelen te kijken. Aangezien het grootste deel van het gebied Oostpolder reeds is bebouwd, zijn veel bouwkundige maatregelen niet meer uitvoerbaar. Met de inrichting van het plangebied is echter destijds wel rekening gehouden met bebouwingsvrije zones vanaf de risicobronnen de rijksweg A15, de Betuwelijn en de N3. De nieuw te ontwikkelen bouwlocaties liggen buiten de contouren van het plaatsgebonden risico (10-6 per jaar) van deze transportroutes en tevens buiten de voorgenomen veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden (PAG) die volgen uit de toekomstige wetgeving op het gebied van transportroutes. Mede hierdoor vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de resterende ontwikkelingen in het gebied. In de omgeving van het gebied Oostpolder zal een nog te realiseren hogedruk aardgasleiding komen te liggen. Deze bevindt zich op een afstand van circa 500 m van het plangebied. Effecten bij incidenten, waarbij dodelijke slachtoffers vallen, liggen op circa 400 m en zullen niet tot in het plangebied reiken. Het plangebied beschikt bovendien over voldoende vluchtroutes. Rekening houdend met het scenario van het vrijkomen van een toxische wolk tijdens een incident vanuit een tankwagen op de transportassen of vanuit het bedrijf Dupont te Dordrecht, dient de bevolking middels sirenes te worden gewaarschuwd. De dekking van de sirenes in het plangebied is voldoende. Voor toekomstige planwijzigingen en bouwplannen binnen een zone van 200 m rond infrastructuur worden de volgende aanbevelingen gedaan ter beperking van slachtoffers en schade: − functies met verminderd zelfredzame personen, zoals ouderenwoningen, appartementen, kinderdagverblijven en basisscholen buiten een afstand van 200 m situeren van de verschillende risicobronnen; − de nog te ontwikkelen gebouwen moeten zodanig ontworpen worden dat niet-verblijfsruimten zoals bergingen, keukens, wc's en dergelijke aan de gevaarzijde (aan de zijde van de risicobron) zijn gelegen; − de gebouwen moeten loodrecht geprojecteerd worden ten opzichte van de risicobron; − het aanbrengen van uitschakelmogelijkheden voor de mechanische ventilatie in nog te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van het tegengaan van binnendringen van toxische stoffen.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3
3
Motivatieplicht Motiveren waarom een stijging c.q. overschrijding van het groepsrisico acceptabel is, kan achterwege blijven aangezien er geen sprake is van een toename of overschrijding van het groepsrisico. Preparatieplicht Het plangebied is door verschillende ontsluitingsroutes goed te bereiken voor de hulpverleningsdiensten. In het gebied zijn nagenoeg geen eenrichtingswegen aanwezig waardoor alle objecten binnen het gebied snel te bereiken zijn. Volgens de lokale brandweer beschikt het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen. Langs de transportassen van de rijksweg A15 en de Betuwelijn ontbreken voldoende bluswatervoorzieningen. Dit is reeds in eerdere adviezen vanuit de Regionale Brandweer onder de aandacht gebracht. Geadviseerd wordt om bestuurlijk in regionaal verband (Veiligheidsregio) in te zetten op het aanbrengen van voldoende bluswatervoorzieningen langs de rijksweg A15 en de Betuwelijn en een regionaal project te initiëren. Dit ter bestrijding en voorkoming van een zogenaamde BLEVE. De aanwezigheid van voldoende bluswater kan ingezet worden voor het koelen van tankwagens en tankwagons, hetgeen een BLEVE voorkomt. Voorwaarde hierbij is wel dat tijdig wordt opgetreden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
blz. 3 3 5
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
7
Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5
Groen Verkeer - Verblijfsgebied Wonen
7 7 8
Hoofdstuk 3 6 7 8 9 10 11
Algemene regels
11
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Antidubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregel Overige regels
11 11 11 12 12 12
Hoofdstuk 4 Artikel 12 Artikel 13
Overgangs- en slotregels
13
Overgangsrecht Slotregel
13 13
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
2
Inhoud van de regels
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan Oostpolder Fase 4b van de gemeente Papendrecht. 1.2. bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0590.1911461300-0001 met de bijbehorende regels. 1.3. aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4. aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.5. aan-huis-gebonden beroep het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. 1.6. bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.7. bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.8. bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.9. bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.10. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
4
Inleidende regels
1.11. bouwhoogte/nokhoogte de hoogte van een gebouw dat voorzien is van een platte afdekking dan wel een kap. 1.12. bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.13. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.14. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.15. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.16. geluidszone-Industrieterrein de staart de geluidszone van Industrieterrein de staart zoals bedoeld in artikel 52 en artikel 54 van de Wet geluidhinder en die is aangeduid op de bij dit plan behorende verbeelding. 1.17. geluidszone-Industrieterrein oosteind de geluidszone van Industrieterrein oosteind zoals bedoeld in artikel 52 en artikel 54 van de Wet geluidhinder en die is aangeduid op de bij dit plan behorende verbeelding. 1.18. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing wordt uitgeoefend. 1.19. nutsvoorziening voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 1.20. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand. 1.21. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.22. woonwagen een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats zoals bedoeld in artikel 1 van de Woningwet en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
Artikel 2
5
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2.
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.3. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4. inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.5. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.6. vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
6
Inleidende regels
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Groen
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling alsmede voor bermen; b. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': uitsluitend speelvoorzieningen; c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 3.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4
Verkeer - Verblijfsgebied
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 4.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
8
Bestemmingsregels
Artikel 5
Wonen
5.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': zorgwoningen met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. 5.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1. Hoofdgebouwen a. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte; b. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien: 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt; 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt; 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt; c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven bouwhoogte; d. het maximale aantal toegestane wooneenheden binnen het desbetreffende bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven aantal, met dien verstande dat: 1. indien de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' worden benut voor het realiseren van woonwagenwoningen/woonwagens het maximale aantal toegestane woonwagenwoningen/woonwagens in afwijking van de verbeelding binnen het desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste 9 bedraagt; 2. indien de gronden ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' worden benut voor reguliere woningbouw het maximale aantal toegestane wooneenheden in afwijking van de verbeelding binnen het desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste 25 bedraagt; e. voor woonwagenwoningen/woonwagens gelden in afwijking van de bouwregels genoemd onder c, d en f de volgende regels: 1. de bouwhoogte van woonwagenwoningen/woonwagens niet meer dan 6 m mag bedragen; 2. de afstand van woonwagenwoningen/woonwagens tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 1 m aan de ene zijde en 4 m aan de andere zijde te bedragen; 3. de woonwagenwoningen/woonwagens een maximale oppervlakte hebben van ten hoogste 125 m² inclusief aan-, uit- en bijgebouwen; f. de afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 1 m aan de ene zijde en 2 m aan de andere zijde te bedragen; g. de afstand van twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen aan de niet-aaneengebouwde zijde tot de perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
9
5.2.2. Aan-, uit- en bijgebouwen a. de gezamenlijk te bebouwen oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen met een maximum overeenkomstig tabel 1; tabel 1 oppervlakte perceel tot 150 m²
50 m²
150 tot 200 m²
60 m²
200 tot 250 m²
68 m²
250 tot 500 m²
75 m²
meer dan 500 m²
b. c. d. e.
totaal toegestane oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen
100 m²
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd; de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m uit de achtergevel van het hoofdgebouw; de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m; indien twee zijden van een hoekwoning zijn gekeerd naar en het perceel direct grenst aan de openbare weg, dient een afstand van ten minste 1 m tot aan de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.
5.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied en/of de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 5.3. Specifieke gebruiksregels De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, voor zover: a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; b. ten behoeve van de kantoor- en of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid; c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer; d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; e. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
10
Bestemmingsregels
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding in hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 3 m bedraagt; b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt; c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 8 a.
b.
Algemene ontheffingsregels
Het college van burgemeester en wethouders kan tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend ontheffing verlenen van de bepalingen in het plan voor: 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
12
Algemene regels
Artikel 9
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 10
Algemene procedureregel
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 11
Overige regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
191.14613.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12
Overgangsrecht
12.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. eenmalig kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan. 12.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 'Oostpolder Fase 4b'.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14613.00
verbeelding