Papendrecht 14 bouwkavels Aalscholver
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0590.0000-0001
09-03-2009 03-07-2009
concept ontwerp vastgesteld
projectnummer:
191.14394.00 opdrachtleider:
R.008/03
mr. S. Lamkadmi
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
2.
3.
Inleiding 1.1. Aanleiding en doel bestemmingsplan 1.2. Ligging plangebied 1.3. Leeswijzer
blz. 5 5 5 5
Ruimtelijke beleidskader 2.1. Inleiding 2.2. Rijksbeleid 2.3. Provinciaal en regionaal beleid 2.4. Gemeentelijk beleid 2.5. Conclusie
7 7 8 9 10
7
Ruimtelijke analyse
11
3.1. Woonwijk Oostpolder 3.2. Bouwkavels 3.3. Richtlijnen
11 11 12
Sectorale aspecten 4.1. Inleiding 4.2. Bedrijven en milieuhinder 4.3. Externe veiligheid 4.4. Luchtkwaliteit 4.5. Wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai 4.6. Industrielawaai 4.7. Kabels en leidingen 4.8. Bodem 4.9. Flora en fauna 4.10. Water 4.11. Archeologie 4.12. Algemene conclusie
13 13 13 13 18 20 21 22 24 24 26 27 28
5.
Economische uitvoerbaarheid
29
6.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
31
4.
7.
Juridische planbeschrijving
33
7.1. Verantwoording planvorm 7.2. Opbouw regels 7.3. De bestemmingen
33 33 34
Bijlagen: 1. Verantwoording groepsrisico. 2. Zienswijzen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
2
Inhoud van de toelichting
Separate bijlagen: -
SOB research, Aanvullende archeologische inventarisatie, d.d. september 2003, ISBN90-5801-178-x; Natuur-wetenschappelijk Centrum, Natuurwaarden in de Oostpolder, d.d. oktober 2003, ISBN 90-77555-08-0; Brief gericht aan B&W van gemeente Papendrecht, kenmerk 2005021696/AR, verzonden d.d. 29 november 2005; Advies bouwlocatie Milieudienst, Noordkil Zuid-Holland Zuid, 0047800, d.d. 27 april 2009. Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Externe Veiligheid Oostpolder, 2009028508, d.d. 22 oktober 2009. Milieudienst Zuid-Holland Zuid, advies Externe Veiligheid Land van Matena Papendrecht, 12899.0055511, d.d. 1 mei 2009.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inhoud van de toelichting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
191.14394.00
1. Inleiding
1.1. Aanleiding en doel bestemmingsplan Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch juridische regeling voor de ontwikkeling van 14 vrije kavels aan de Aalscholver in de woonwijk Oostpolder. Op deze percelen mogen woningen geheel naar eigen ontwerp, smaak, behoefte en inzicht worden gebouwd. De stedenbouwkundige opzet van de bouwkavels is strak vormgegeven en wordt ondersteund door vorming van vrijwel gelijke bouwpercelen. De percelen variëren in grootte van circa 450 m2 tot 600 m2. Aangezien het vigerende bestemmingsplan voorziet in de bestemming uit te werken gebied, zijn de geplande ontwikkelingen hierbinnen niet mogelijk. Dit is de aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan dient de ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken. Op basis van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de woningbouw planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2. Ligging plangebied Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de nieuwbouwwijk Oostpolder te Papendrecht (zie figuur 1.1). Het plangebied ligt ten zuiden van de rijksweg A15, aan de Aalscholver. Dit is een woonstraat met hofjes die wordt ontsloten via de wijktoegangsweg Noordkil.
1.3. Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
6
Inleiding
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Ruimtelijke beleidskader
2.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 is een conclusie getrokken ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2. Rijksbeleid Nota Ruimte Op 17 januari 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte. Deze nota is gebaseerd op de beleidsvoornemens van het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Hiermee komt de nadruk meer dan in de Vijfde Nota te liggen op economische ontwikkeling. Weliswaar ligt de nadruk op verstedelijking, maar er moet ook ruimte worden gepland voor water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingstrategie. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Het streven is erop gericht dat 40% van het totale uitbreidingsprogramma voor woningen en arbeidsplaatsen binnen het bestaand stedelijk gebied tot stand komt, al hanteert het kabinet, met oog op de praktijkervaring van de laatste jaren, als achtergrond voor investeringsbeslissingen een tegenvallende productie binnen bestaand bebouwd gebied, i.c. 25% van het totale uitbreidingsprogramma. De Nota Ruimte gaat tevens meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
8
Ruimtelijke beleidskader
wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening. Nota Wonen (2000) In de Nota Wonen zijn vijf kernopgaven geformuleerd: 1. vergroten van de zeggenschap over woning en woonomgeving; 2. kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities; 3. bevorderen van wonen en zorg op maat; 4. verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit (ambities stedelijke vernieuwing); 5. tegemoetkomen aan de groene woonwensen (in verband met de grote belangstelling om ruim en groen te wonen). Over het gemeentelijk woonbeleid wordt in de Nota Wonen gesteld dat het integraler moet worden: woonbeleid is meer dan een goed beheer van een betaalbare voorraad. Voor de vitaliteit van steden en dorpen is het van belang dat meer relaties worden gelegd met sociaal beleid, milieu, verkeers- en vervoersbeleid en dat woonbeleid wordt gevoerd voor alle huidige en toekomstige bewoners van de gemeente. Daarnaast zal het vraagstuk van de regionale woonmilieudifferentiatie en de mate waarin daarover intergemeentelijke afstemming wordt bereikt zwaarder in de ontwikkelingsplannen worden meegenomen.
2.3. Provinciaal en regionaal beleid Streekplan Zuid-Holland Zuid (2000) Ten aanzien van de verstedelijking binnen het streekplangebied is een sterk accent gelegd op de Stadsregio Drechtsteden. Deze stadsregio maakt deel uit van een kwalitatief hoogwaardig stelsel van stadsregio's. In de stadsregio's is het verdichten en bouwen van woningen in hoge dichtheid in en aan de stad nog steeds belangrijk in afstemming op maatregelen die de leefbaarheid bevorderen. De Drechtsteden moeten niet alleen voorzien in hun eigen woningbehoefte, maar vervullen ook een opvangtaak voor onder andere de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden in het Groene Hart. Het merendeel van de binnen het streekplangebied voor de periode 2005-2010 te realiseren woningbouw (circa 4.500 woningen) zal worden geconcentreerd binnen de verstedelijkingscontour van de Drechtsteden. Er wordt gestreefd naar hoogwaardige en gedifferentieerde woonmilieus en naar het vrijhouden van interne groene geledingszones. Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het overgangsrecht zoals verwoord in de Invoeringswet Wro regelt dat een streekplan vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Wro van rechtswege wordt aangemerkt als structuurvisie. Het streekplan wordt daarmee een zogenaamd zelfbindend instrument. Regels voor Ruimte (2005) De Nota Regels voor Ruimte vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van ruimtelijke plannen. Met deze nota wordt de verschuiving van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie binnen de provincie vormgegeven, waarbij de nadruk komt te liggen op het ontwikkelen van een duurzame omgevingskwaliteit. De nota betreft daarom niet alleen een reguliere aanpassing maar een fundamentele herziening van de hele nota. Daarbij krijgen lokale overheden meer ruimte om belangen van lokaal niveau op eigen wijze te regelen. Bij de herziening is al rekening gehouden met de Wro die inmiddels in werking is getreden op 1 juli 2008. In Regels voor Ruimte wordt verwezen naar de provinciale woonvisie, die de visie op het wonen voor de periode 2005-2014 bevat.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke beleidskader
9
Uitsnede Streekplankaart
Jaarplan Wonen Drechtsteden 2002 De visie op de gewenste ontwikkeling in de regio is als volgt geformuleerd: '…meer aandacht voor dure woningbouw in het binnenstedelijk en stadsrandwoonmilieu, aanpak van de herstructurering in de tussenliggende wijken en woningen voor ouderen'. Binnen de woningmarkt in de Drechtsteden groeit de vraag naar woningen voor ouderen in alle prijsklassen en de vraag naar duurdere woningen. De vraag naar dure, grote en luxe woningen richt zich op het binnenstedelijke en het stadsrandwoonmilieu. Vooralsnog wordt een vertraging in de nieuwbouw gesignaleerd, stagnatie van de herstructurering en spanningen in de huursector. Om het gewenste beleid te kunnen uitvoeren, heeft het op gang brengen van de nieuwbouwproductie prioriteit.
2.4. Gemeentelijk beleid Papendrecht visie 2015 De opgave die in deze toekomstvisie verwoord wordt, is hoe er ook in de toekomst ingespeeld kan worden op de veranderende behoeften van de inwoners. De gemeente wil de beschikbare gronden zo goed mogelijk benutten, waarbij duurzaamheid en kwaliteit de sleutelwoorden zijn. Revitalisering en herinrichting bieden kansen tot vernieuwing en verbetering. Papendrecht wil hiermee zijn centrum en wijken een kwaliteitsimpuls geven. Het aantal 55-plussers zal ook in Papendrecht de komende jaren sterk toenemen. Daarom dienen toekomstige voorzieningen ook te voorzien in de behoeften van deze bevolkingsgroep en moeten ze goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor 55-plussers. Het feit dat het aantal
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
10
Ruimtelijke beleidskader
ouderen in de gemeente zal toenemen, vraagt om extra aandacht op het gebied van wonen, zorg en vrijetijdsbesteding.
2.5. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. Er is immers sprake van het vergroten van de zeggenschap over woning en woonomgeving. Tevens wordt met de bouw van particuliere woningen invulling gegeven aan de doelstellingen van de gemeentelijke toekomstvisie.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Ruimtelijke analyse
Onderstaand hoofdstuk geeft een beschrijving van de veertien vrije kavels in relatie tot de woonwijk Oostpolder en het vigerende bestemmingsplan. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de eisen en richtlijnen die gesteld worden ten aanzien van de bouwvoornemens.
3.1. Woonwijk Oostpolder Het bestemmingsplan Oostpolder is in 1994 vastgesteld. Bij het opstellen van het bestemmingsplan hebben de ontwerpers zich laten inspireren door water, de drager van de ruimtelijke structuur van Papendrecht. In 1995 is gestart met de ontwikkeling van het gebied. De woonwijk Oostpolder is op een enkele locatie na nagenoeg gereed. In de wijk is veel aandacht besteed aan schoon water, groen en een rustige woonomgeving. De woonwijk Oostpolder is voorzien van goede basisvoorzieningen, waaronder twee basisscholen in één gebouw. In hetzelfde gebouw zijn een kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang gevestigd. In de toekomstige aangrenzende wijk Land van Matena komt een voorzieningengebied met winkels. Tot aan de oplevering van het voorzieningengebied is in de woonwijk Oostpolder een noodwinkel gevestigd. De randen van de woonwijk Oostpolder zijn parkachtig ingericht. De Matenasche Scheidkade zorgt voor fysieke en landschappelijke verbinding met de Alblasserwaard. De woonwijk Oostpolder is in het geldende bestemmingsplan verdeeld in thema's. De veertien bouwkavels vallen binnen het stedenbouwkundige thema 'De Heuvelrug', welke natuur als uitgangspunt heeft. De particuliere kavels worden gesitueerd in een parksfeer. De stedenbouwkundige opzet van de bouwkavels is strak vormgegeven en wordt ondersteund door vorming van vrijwel gelijke bouwpercelen. De ten noorden van het plangebied gelegen 'Groenzone Noordkil' krijgt een streekgebonden landschappelijke inrichting. Parkeergelegenheid in het gebied dient voorzien te worden op eigen erf en voor bezoekers op straat. De percelen variëren in grootte van circa 450 m² tot 600 m².
3.2. Bouwkavels De veertien bouwkavels liggen aan de Aalscholver. Dit is een woonstraat met hofjes, die ontsloten wordt op de wijktoegangsweg Noordkil. Er zijn geen randvoorwaarden opgesteld voor de beeldkwaliteit van de woningen om de vrijheid van architectuur niet te beperken. Er zijn echter wel richtlijnen gegeven. Wat betreft materiaal- en kleurgebruik wordt gestreefd naar toepassing van natuurlijke materialen en kleuren. In het beeldkwaliteitplan is als uitgangspunt genomen: 'Architectuur met stijl'. Hierbij kan zowel aan moderne als traditionele architectuur gedacht worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
12
Ruimtelijke analyse
3.3. Richtlijnen Het bouwplan dient te voldoen aan de voor dit gebied geldende stedenbouwkundige en architectonische richtlijnen. De richtlijnen staan hieronder in het kort weergegeven: Bebouwing De hoofdbebouwing inclusief aanbouwen en bijgebouwen mogen maximaal 40% van het bouwperceel beslaan. Hierbij dient in acht te worden genomen dat bebouwing op minimaal 3 m uit de perceelsgrens gerealiseerd mag worden. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan één, al dan niet met kap die enkel mag worden gebruikt als onbestemde ruimte. Hierbij mag de kap een maximale goothoogte hebben van 3 m en een nokhoogte van maximaal 6 m. De maximale hellingshoek van de kap mag ten hoogste 60º bedragen. Ten aanzien van de aan-, uit- en bijgebouwen wordt aangesloten op het ontheffingenbeleid van de gemeente Papendrecht. Hierin worden aan-, uit- en bijgebouwen mogelijk gemaakt van ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf. Tevens zijn hierin de goothoogte, nokrichting en afstand ten aanzien van het hoofdgebouw geregeld. Vuilcontainers dienen zoveel mogelijk uit het zicht te worden geplaatst in bijvoorbeeld een ombouw of een nis. Ontsluiting en parkeren De ontsluiting van de percelen dient via de dwarsstraten van de Aalscholver te geschieden, waarbij rekening gehouden moet worden dat er verplicht twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. De opstelruimte voor garages dient minimaal 6 m te bedragen. Erfafscheidingen Erfafscheidingen die zichtbaar zijn vanaf het openbare gebied mogen maximaal 1 m hoog zijn. Alle overige afscheidingen mogen een maximale hoogte hebben van 1,8 m. De erfafscheidingen grenzend aan de Noordkil zullen door de gemeente worden geplaatst. Dit om de benodigde ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Sectorale aspecten
4.1. Inleiding De onderhavige onderzoeken zijn noodzakelijk voor het bestemmingsplan in het algemeen. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect gevolgen heeft voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.2. Bedrijven en milieuhinder Normstelling en beleid Bij de ontwikkeling van woningen in het plangebied dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstemming tussen bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (herziene versie, 2007). Het is mogelijk dat de daadwerkelijke milieubelasting van een specifiek bedrijf minder bedraagt dan de algemene richtafstanden weergeven. Dit dient te blijken uit de van toepassing zijnde regelgeving voor het bedrijf, dan wel uit specifiek onderzoek. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Onderzoek en resultaten In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die potentieel milieuhinder veroorzaken. De afstand tussen het plangebied en het meest dichtbijgelegen bedrijventerrein Oosteind bedraagt circa 500 m. Tussen het plangebied en het bedrijventerrein Oosteind bevindt zich de reeds bestaande bebouwing van de woonwijk Oostpolder. De bedrijven op het bedrijventerrein dienen in hun bedrijfsvoering reeds rekening te houden met deze bestaande woningen. De ontwikkelingen in het plangebied vormen dan ook geen belemmering voor de bedrijven op het bedrijventerrein Oosteind. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de geprojecteerde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor bedrijven in de omgeving.
4.3. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
14
-
Sectorale aspecten
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Voor het PR is een maximaal toelaatbaar niveau van 10-6 per jaar vastgesteld, dat in nieuwe situaties niet mag worden overschreden. Kwetsbare functies mogen in principe niet voorkomen binnen de PR 10-6-contour. Het gaat dan om functies of objecten waar zich personen gedurende langere tijd kunnen bevinden. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Risicovolle inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten2). Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Vervoer van gevaarlijke stoffen In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR
1) Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar. 2) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
15
een verantwoordingsplicht1). Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Begin 2010 zal het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat besluit en het bijbehorende basisnet worden zones ten opzichte van de rand van de weg opgenomen (KOV-zone) waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderzoek en resultaten Algemeen In de risicoanalyse voor dit bestemmingsplan is de vraag aan de orde of zich vanuit het oogpunt van externe veiligheid (risico)knelpunten kunnen voordoen als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en over de nabijgelegen wegen A15 en N3. Daarnaast wordt ook de situatie met betrekking tot externe veiligheid als gevolg van bedrijven in de omgeving onderzocht. Ten behoeve van het voorliggende plan en overige ontwikkelingen in het gebied Oostpolder zijn risicoberekeningen2) uitgevoerd door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid. In deze berekeningen is rekening gehouden met de beoogde ontwikkelingen aan de Aalscholver en met overige woningbouwlocaties in het gebied Oostpolder. Wegtransport gevaarlijke stoffen A15 en N3 Over de A15 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de berekening van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid volgt dat voor de A15 in de huidige situatie rekening moet worden gehouden met een PR 10-6-contour van 24 m. Wanneer wordt gerekend met de vervoersprognose voor 2020 volgens het Global Economy scenario (GE) ligt de PR 10-6-contour op 25 m van de weg. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de A15, die circa 100 m bedraagt, reikt de PR 10-6-contour niet tot in het plangebied. In verband met het bepalen van het effect op de hoogte van het GR is van belang dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A15. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de N3 gezien het feit dat de afstand tot het plangebied circa 900 m bedraagt. Het GR voor de A15, trajectdeel Papendrecht-Sliedrecht, en de N3 ligt volgens de berekeningen van de Milieudienst in de huidige situatie onder de oriënterende waarde. De berekeningen met de vervoersaantallen in 2020 voor de situatie inclusief ontwikkelingen in het gebied Oostpolder laten zien dat er geen waarneembare toename is van het GR. Ook in de toekomst wordt de oriënterende waarde niet overschreden. Onderstaande figuren geven het GR weer in de bestaande en in de toekomstige situatie (zie figuur 4.1 en 4.2). In het Besluit transportroutes externe veiligheid zal naar verwachting een zone van 64 m (KOV-zone) vanaf de rand van de A15 worden vastgesteld waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Binnen deze zone worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
1)
De oriëntatiewaarde voor het GR bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde). 2) Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Externe Veiligheid Oostpolder, oktober 2009.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
16
Sectorale aspecten
10
10
-5
-6
frequentie (1/jaar)
10
-4
10
10
10
-7
-8
-9
1
2
10
3
10
Oriëntatiew aarde
10 Aantal slachtoffers Groepsrisico van de totale route.
4
10 Hoogste groepsrisico per km. Deelroute 2, 2184-3187
Figuur 4.1 Oostpolder A15 en N3 Nulsituatie groepsrisico
10
10
-5
-6
frequentie (1/jaar)
10
-4
10
10
10
-7
-8
-9
1
2
10
10
Oriëntatiew aarde
3
10 Aantal slachtoffers Groepsrisico van de totale route.
4
10
Hoogste groepsrisico per km. NB! Afstand kleiner dan 1000 m:
Figuur 4.2 Oostpolder A15 en N3 GE groepsrisico
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
17
Vervoer gevaarlijke stoffen over de Betuwelijn Over de Betuwelijn worden in de toekomst gevaarlijke stoffen vervoerd. Wanneer wordt gerekend met de vervoersprognoses van Prorail ligt de PR 10-6-contour op 11 m van het hart van de spoorbaan. Wanneer wordt gerekend met de prognoses voor 2020 zoals die in het MER1) voor de Betuwelijn zijn gebruikt, dan bedraagt de PR 10-6-contour 30 m. Aangezien de afstand tot het plangebied circa 150 m bedraagt, reikt de 10-6-contour niet tot in het plangebied. Het GR voor de Betuwelijn is niet berekend voor de huidige situatie aangezien er nog zeer weinig transporten plaatsvinden. Wanneer wordt gerekend met de vervoersprognoses van Prorail blijft het GR onder de oriënterende waarde (zie figuur 4.3). De berekeningen op basis van de cijfers uit het MER voor de Betuwelijn, waarin wordt uitgegaan van een groter aantal vervoersbewegingen, laten een lichte overschrijding zien van de oriënterende waarde. Het is echter verantwoord om uit te gaan van de vervoersprognoses van Prorail, omdat de cijfers uit het MER een ruime schatting geven van de vervoersbewegingen en er in het rekenprotocol nog geen rekening is gehouden met de genomen veiligheidsmaatregelen aan de Betuweroute. Gesteld wordt dat het GR voor de Betuwelijn in de huidige en toekomstige situatie niet wordt overschreden. Ten behoeve van ontwikkelingen in het naastgelegen gebied Land van Matena, ten oosten van het plangebied, zijn eveneens groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor de Betuweroute2). In dat onderzoek is wel rekening gehouden met de genomen veiligheidsmaatregelen zodat is gerekend met een lagere faalfrequentie, waardoor de uitkomsten van dat onderzoek niet met het onderzoek voor de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder zijn te vergelijken.
10
10
-5
-6
frequentie (1/jaar)
10
-4
10
10
10
-7
-8
-9
1
2
10
Oriëntatiew aarde
3
10
4
10 Aantal slachtoffers Groepsrisico van de totale route.
10 Hoogste groepsrisico per km. Deelroute 1, 369-1370
Figuur 4.3 Oostpolder Betuweroute Prorail Groepsrisico
1) DHV-studie Gorinchem-Noord, september 2008. 2) Milieudienst Zuid-Holland Zuid, Advies Externe Veiligheid Land van Matena Papendrecht, 12899. 0055511, 12 mei 2009.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
18
Sectorale aspecten
Hogedrukaardgasleidingen Circa 125 m ten noorden van de A15 ligt een bestaande 12 inch 40 bar hogedrukaardgasleiding van de Gasunie. De PR 10-6-contour ligt ver buiten het plangebied. Het invloedsgebied voor externe veiligheid van deze leiding reikt tot circa 15 m in het plangebied. Gezien de afstand van deze leiding tot het plangebied is geen sprake van een relevante toename van het GR van deze leiding als gevolg van de populatie in het plangebied. Een verantwoording hiervan is in dit verband niet noodzakelijk. Op circa 500 m ten oosten van het plangebied wordt binnen afzienbare tijd een 48 inch 80 bar hogedrukaardgasleiding door de Gasunie aangelegd. Het invloedsgebied externe veiligheid van deze leiding reikt niet tot in het plangebied. Een verantwoording van het GR is in dit verband niet noodzakelijk. Inrichtingen Ten zuiden van plangebied, op de bedrijventerrein Oosteind, bevinden zich enkele Bevi-inrichtingen die mogelijk van invloed zijn op de omgeving vanwege de aanwezige risico's met betrekking tot externe veiligheid. Het gaat om de volgende inrichtingen: Sonneveld BV, Van Sillevoldt Rijst B.V., lpg-tankstation De Ketel, Bioderij BV. Voor bovengenoemde risicobedrijven geldt dat de afstand tot het plangebied zodanig is, circa 500 m, dat er geen sprake is van ligging van het plangebied in een PR 10-6-contour of binnen het invloedsgebied van bovengenoemde inrichtingen. Voor Dupont de Nemours B.V., dat is gelegen op bedrijventerrein De Staart ten zuiden van de Merwede, is in 2008 een QRA opgesteld waaruit een PR 10-8-contour volgt die net over het zuidoostelijk deel van het gebied Oostpolder ligt, maar niet tot het plangebied reikt. In deze QRA is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder. De gehanteerde personendichtheden in de QRA liggen aanzienlijk hoger dan de personendichtheden die op grond van de bestemmingsplannen voor de gebieden Oostpolder en Land van Matena worden bereikt. Het GR voor Dupont, dat is berekend op basis van hogere personendichtheden, raakt aan de oriënterende waarde. Aangezien de aanwezige personendichtheden ver onder de dichtheden in de QRA blijven, is er geen sprake van een probleem inzake het GR van Dupont. Conclusie Er zijn geen bestaande knelpunten op het gebied van het PR 10-6 per jaar. Ook in de toekomst zijn geen knelpuntsituaties te verwachten. Ook zal het GR de oriëntatiewaarde niet overschrijden dan wel significant toenemen als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15, de N3 en de Betuwelijn is een verantwoording van het GR opgesteld. Deze verantwoording, waarin het advies van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is verwerkt, is opgenomen in bijlage 1. Er zijn uit het oogpunt van externe veiligheid dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.4. Luchtkwaliteit Beleid en normstelling Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
19
de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2010
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2005
max. 35 keer per jaar meer dan 50 μg/m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
1)
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere: . woningbouw met niet meer dan 500 woningen bij een ontsluitingsweg of 1.000 bij twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling; . kantorenlocaties met niet meer dan 33.333 m² brutovloeroppervlak bij een ontsluitingsweg of 66.666 m² bij 2 ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling. Onderzoek en resultaten Gelet op deze geringe omvang van het plan, namelijk 14 bouwkavels, behoort het plan tot een van de categorieën als genoemd in de Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen, waarvoor is bepaald dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen. Zonder verdere toetsing kan daarom worden geconcludeerd dat het ruimtelijk plan voldoet aan de Wlk. Het onderhavige plangebied behoort tot het gebied Oostpolder/Land van Matena waarvoor enkele overige ontwikkelingen zijn voorzien. Hiervoor wordt een afzonderlijk bestemmingsplan Oostpolder opgesteld. De projecten die met dat bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vallen niet binnen één van de categorieën als genoemd in de Regeling NIBM. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
20
Sectorale aspecten
ordening een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid1). Met dat onderzoek wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied. Hierbij is eveneens rekening gehouden met invloed van de A15 op de luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen. In tabel 4.2 zijn de uitkomsten van het onderzoek vermeld. Tabel 4.2 Luchtkwaliteit langs Noordkil NO2 (μg/m³) (jaargemiddelde) grenswaarde Wlk
PM10 (μg/m³) (jaargemiddelde)
aantal dagen overschrijdingen PM10
40
40
35
2008
36,2
24,7
20
2010
33,0
23,5
16
jaar
Conclusie Ter plaatse van de beoogde woningen wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit voor de maatgevende stoffen NO2 en PM10. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van dit project niet in de weg.
4.5. Wegverkeerslawaai en spoorwegverkeerslawaai Beleid en normstelling Geluidzones langs wegen Langs alle wegen met uitzondering van 30 km/h-wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wet geluidhinder die gelden voor de betreffende nieuwe situatie. Tevens dienen bestaande geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een nieuwe weg te worden getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Normen De geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerslawaai. Indien de geluidsbelasting aan de gevel hoger is dan deze voorkeurgrenswaarde en geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan onder bepaalde voorwaarden aan de gemeente een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De maximaal toegestane hogere waarden voor wegverkeer op de Rijksweg A15 bedraagt 53 dB. Voor de andere wegen geldt een maximaal toegestane hogere grenswaarde van 63 dB. Voor de Betuweroute bedraagt de maximale ontheffingswaarde 68 dB.
1) Advies bouwlocatie Noordkil, Milieudienst Zuid-Holland Zuid, 0047800, 27 april 2009.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
21
Hogere waardenbeleid De gemeente Papendrecht heeft hogere waarden beleid in voorbereiding. Vooruitlopend op de vaststelling ervan zal hiermee rekening worden gehouden in onderhavig plan. Volgens dit beleid dient voor nieuw te ontwikkelen woningen bij een cumulatieve geluidsbelasting (Lcum) van ten hoogste 53 dB te worden gestreefd naar een geluidsluwe gevel of, indien dat niet mogelijk is, een geluidsluwe buitenruimte. Onderzoek en resultaten De milieudienst Zuid-Holland Zuid heeft een quickscan uitgevoerd van de akoestische situatie ter plaatse van het onderhavige plan1). Dit onderzoek is aangepast aan de hand van actuele informatie over de geprojecteerde woningen in het plangebied. De in dit plan voorziene woningen (14 vrijstaande woningen) zijn gelegen binnen de geluidszone van: Rijksweg A15; Noordkil; Oostkil; Parallelweg; Betuweroute. Uit de berekeningen blijkt dat het verkeer op de Rijksweg A15 en de Noordkil leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Voor het wegverkeer op de A15 geldt dat er een overschrijding plaatsvindt op de noordgevel van de meeste woningen aan de noordkant van het plangebied waarbij de geluidsbelasting onder de maximale ontheffingswaarden van 53 dB blijft. Het verkeer op de Noordkil leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de zuidgevel van de woningen die zijn gelegen aan de zuidkant van het plangebied. Ook deze geluidsbelasting blijft onder geldende maximale ontheffingswaarde. Gezien de bovenstaande overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden worden door de gemeente Papendrecht hogere waarden vastgesteld. In verband met een toetsing aan het in voorbereiding zijnde hogere waardenbeleid is een cumulatieve berekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat de cumulatieve geluidsbelasting (Lcum) lager is dan 53 dB. Per woning is minimaal een geluidsluwe gevel per woning aanwezig. Dit betekent dat in dit plan wordt voldaan aan het in voorbereiding zijnde hogere waardenbeleid van de gemeente Papendrecht. Conclusie In verband met wegverkeer op de A15 en de Noordkil wordt voor de meeste woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. Daarom worden door de gemeente Papendrecht hogere waarden vastgesteld. Er wordt dan ook voldaan aan de Wet geluidhinder voor wat betreft verkeer en infrastructuur.
4.6. Industrielawaai Normstelling en beleid Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn of mogen worden gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', wordt een geluidszone vastgesteld. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). In bepaalde gevallen is vaststelling 1)
Advies akoestische situatie Noordkil (geactualiseerd), Milieudienst Zuid-Holland Zuid, 17 december 2008.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
22
Sectorale aspecten
van een hogere waarde mogelijk, in het algemeen tot 55 dB(A), wanneer blijkt dat het niet mogelijk is om met maatregelen de geluidsbelasting te reduceren. Onderzoek en conclusie Het plan ligt buiten de geluidszone van industrieterrein 'De Staart'. Er wordt dan ook voldaan aan de Wet geluidhinder.
4.7. Kabels en leidingen Aan de noordzijde van het plangebied loopt een 380 kV bovengrondse hoogspanningsleiding, het betreft de hoogspanningslijn Krimpen-Crayesteijn. Aan de noordzijde is eveneens een ondergrondse 150 kV-leiding aanwezig. Beide leidingen zijn planologisch relevant. Normstelling en beleid Voor hoogspanningsleidingen gelden zakelijk rechtstroken waarbinnen geen nieuwe bebouwing is toegestaan. Rijksbeleid Het Ministerie van VROM heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningslijnen wordt gevormd door mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan lage gehalten van elektromagnetische velden. De minister adviseert om zo weinig mogelijk nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen, crèches en kinderopvangplaatsen) te ontwikkelen binnen de specifieke 0,4 microteslazone rond een bovengrondse hoogspanningslijn. Het gaat om bestemmingen waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven. Het Ministerie van VROM adviseert om tevens onderzoek te doen naar de mogelijkheden om de 0,4 microteslazone te versmallen. VROM hanteert geen richtlijnen voor ondergrondse hoogspanningslijnen, omdat er geen onderzoeken bekend zijn waaruit blijkt dat er relatie bestaat tussen ondergrondse lijnen en gezondheidrisico's als gevolg van straling. De elektromagnetische straling van ondergronds aangelegde hoogspanningskabels kent een ander patroon dan dat van bovengrondse hoogspanningslijnen. Voor ondergrondse hoogspanningslijnen van 150 kV geldt een minimale bebouwingsafstand van 2x5 m die overeenkomt met de zakelijk rechtstrook. Gemeente Het Drechtstedenbestuur en de gemeenteraad van Papendrecht hebben een Nota hoogspanningsleidingen vastgesteld waarin het landelijke advies voor de omgang met elektromagnetische velden rond bovengrondse hoogspanningsleidingen regionaal is uitgewerkt. Uitgangspunten van dat lokale beleid zijn als volgt: gevaar- en onderhoudsstrook wordt vrijgehouden van gevoelige functies voor intensief verblijf; toepassen voorzorgprincipe bij ruimtelijke ontwikkelingen tussen de zakelijk rechtstrook en de 0,4 microteslazone rond een hoogspanningslijn door nieuwe gevoelige functies binnen de 0,4 microteslazone te vermijden; afwijken van het voorzorgprincipe is mogelijk mits wordt gemotiveerd waarom een ontwikkeling aanvaardbaar is: . onderbouwing voor ruimtelijke ontwikkeling; . berekening daadwerkelijk veldsterkten en prognose voor 10 jaar;
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
.
23
onderzoeken van mogelijkheden om sterkte van het elektromagnetische veld omlaag te brengen dan wel de blootstelling van kinderen te beperken.
Onderzoek en resultaten De in het plangebied voorkomende relevante leidingen zijn in tabel 4.3 weergegeven, met de daarbij behorende afstanden. De in de tabel genoemde afstanden gelden aan weerszijden van de leiding, gemeten vanaf het hart van de leiding. Tabel 4.3 Hoogspanningsleidingen leiding
voltage (in kV)
indicatieve zone
1)
specifieke zone (0,4 microteslazone2)
zakelijk rechtstrook (m)
afstand tot het plangebied
2x38 m
circa 40 m
2x5 m
circa 55 m
hoogspanningsleiding bovengronds (KrimpenCrayesteijn)
380 kV
2x215 m
onbekend
hoogspanningsleiding ondergronds (Papendrecht-Arkel)
150 kV
n.v.t.
n.v.t.
De woningen in het plangebied bevinden zich buiten de zakelijk rechtsstrook aangezien zij op circa 40 m ten opzichte van de hoogspanningslijn zijn gelegen. De woningen bevinden zich tevens buiten de 0,4 microteslazone die op basis van een veldsterktemeting in 2003 is vastgesteld3). Dit is echter een andere zone dan de specifieke zone waarmee volgens het advies van VROM rekening moet worden gehouden. De specifieke zone wordt namelijk berekend op basis van de ontwerpcapaciteit van de hoogspanningslijn. Een dergelijke berekening heeft voor het tracé van de hoogspanningslijn ter hoogte van het plangebied niet plaatsgevonden. Uit onderzoek van KEMA/RIVM blijkt dat de specifieke 0,4 microteslazone circa 2x125 m kan bedragen bij een hoge belasting van een 380 kV hoogspanningslijn. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de woningen in het plangebied naar alle waarschijnlijkheid zijn gelegen binnen de specifieke 0,4 microteslazone. De gemeente acht de toekomstige situatie aanvaardbaar gezien het volgende: in het vigerend bestemmingsplan uit 1993 is reeds een uit te werken woonbestemming opgenomen voor het plangebied. De situatie is daarmee lange tijd voorzien. Toekomstige kopers van kavels in het plangebied worden geïnformeerd over de situatie ten aanzien van de hoogspanningslijn en het verblijf van kinderen tussen 0 en 15 jaar zodat zij zelf een afweging kunnen maken; de daadwerkelijke veldsterkte is gemeten in 2003. Hieruit bleek dat de 0,4 microteslazone is gelegen op 32 m van de hoogspanningslijn terwijl de woningen zijn gelegen op 40 m. Een prognose voor de komende 10 jaar kan niet worden gegeven aangezien de beheerder Tennet geen informatie geeft over het toekomstig gebruik van de hoogspanningslijn. onderzoek naar het versmallen van de specifieke zone door het treffen van technische maatregelen is in dit geval achterwege gelaten. Uit onderzoek van de gemeente Sliedrecht is gebleken dat technische maatregelen niet haalbaar zijn vanwege de zeer hoge kosten en storingsgevoeligheid.
1) 2) 3)
Indicatieve zones volgen uit Netkaart Hoogspanningslijnen, www.rivm.nl. Specifieke zone volgt uit onderzoek KEMA, 2003. Onderzoek KEMA, 2003.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
24
Sectorale aspecten
Conclusie Er wordt ten aanzien van hoogspanningsleidingen voldaan aan de normstelling en het vigerend beleid van Rijk en regio.
4.8. Bodem Normstelling en beleid Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. Onderzoek en resultaten De Milieudienst Zuid-Holland Zuid heeft de gemeente Papendrecht per brief1) op de hoogte gesteld van de bodemkwaliteit in de woonwijk Oostpolder, waar dit plangebied deel van uitmaakt. In de brief wordt op basis van bodemonderzoeken geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied geen verdachte locaties bekend zijn. Afgezien van plaatselijke lichte verontreinigingen is de grond overwegend schoon. Er zijn geen verontreinigingen van het grondwater aangetroffen. De Milieudienst Zuid-Holland Zuid concludeert in haar brief dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen in het plangebied. Conclusie Gezien de uitkomsten van de bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd en de analyse daarvan door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit plan niet in de weg staat.
4.9. Flora en fauna Normstelling en beleid Nota Ruimte De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000gebied of de PEHS gelegen. 1) Brief gericht aan burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht, kenmerk 2005021696/AR, verzonden op 29 november 2005.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
25
Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor een van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige plan van belang dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Onderzoek en resultaten Het Natuur-wetenschappelijk Centrum heeft in opdracht van de gemeente Papendrecht een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor het gebied dat deels is gelegen aan Noordkil waar de 14 bouwkavels zijn geprojecteerd1). Uit dat onderzoek blijkt dat naast enkele algemene diersoorten de zwaar beschermde heikikker is waargenomen in de nabijheid van het onderzoeksgebied. Dit betreft een soort van tabel 3 van de Flora- en faunawet waarvoor geen vrijstelling geldt en derhalve een ontheffing moet worden aangevraagd. Er zijn geen sporen van vleermuizen gevonden. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het plangebied een vaste verblijfplaats biedt aan vleermuizen. De kans is aanwezig dat het gebied dient als marginaal jachtgebied voor de vleermuis. Indien er werkzaamheden aan sloten in het onderzoeksgebied
1) Natuur-wetenschappelijk Centrum, Natuurwaarden in de Oostpolder, d.d. oktober 2003, ISBN 90-77555-08-0.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
26
Sectorale aspecten
worden gepland is voorafgaand aan de werkzaamheden een uitgebreid vissen- en amfibieënonderzoek nodig. Conclusie In verband met algemene beschermde diersoorten is een ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet niet nodig mits er rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli). Werkzaamheden dienen buiten deze periode plaats te vinden ofwel het terrein moet ongeschikt worden gemaakt en gehouden als broedgebied vóór aanvang van de broedperiode. Voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden dient het werkterrein door een ecologisch deskundige te worden geïnspecteerd teneinde uit te sluiten dat vogels tot broeden kunnen komen in het plangebied. Voor wat betreft de beschermde soorten komt uit het inventariserend onderzoek (quickscan) naar voren dat het onderzoeksgebied geen functie heeft als leefgebied voor de heikikker. Het verdient aanbeveling om sloten in het gebied af te schermen om infiltratie van de heikikker te voorkomen.
4.10.
Water
Waterbeheer en watertoets Vanaf november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van het planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die negatieve effecten hebben op het watersysteem. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Papendrecht. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan Oostpolder (waarin de 14 kavels liggen) is op 25 november 2008 overleg gevoerd met de waterbeheerder. In dat overleg is ook gesproken over de ontwikkeling van de 14 kavels aan de Aalscholver. De besproken aandachtspunten zijn opgenomen in deze waterparagraaf, deze is vervolgens akkoord bevonden door het waterschap. Waterschapsbeleid duurzaam stedelijk waterbeheer Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in de Strategienota 2006-2009 (2006) met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het waterschap minimaal naar het stand still-beginsel. Dit houdt in dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren als gevolg van het voornemen. Op 31 oktober 2008 heeft het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland het ontwerpWaterbeheerplan voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen streeft het waterschap naar minimaal het stand still-beginsel. Dit betekent dat de waterhuishouding als gevolg van het bestemmingsplan niet mag verslechteren. Huidige situatie Het plangebied is gelegen in het oostelijke deel van de bebouwde kom van Papendrecht. De bodem bestaat uit zware klei op een ondergrond van veen. De aanleghoogte van de woonwijk ligt op circa NAP -1,0 m. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemid-
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
27
deld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. Vanuit de Beneden-Merwede treedt (voedselrijke) kwel op naar het lager gelegen plangebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van het grotere stedelijke peilgebied van Papendrecht (met een vast zomer- en winterpeil van NAP -1,92 m). Dit peilgebied kent momenteel geen waterbergingstekort. Langs de noordgrens van het plangebied (aan de overzijde van de Aalscholver) bevindt zich een watergang, dit is een B-watergang. De betreffende watergang kent een beschermingszone met een breedte van 2 m. De beschermingszone wordt gemeten vanaf de insteek van de watergang. Binnen de beschermingszone is geen bebouwing toegestaan. Bij het ontwerp van de woonwijk Oostpolder is nadrukkelijk rekening gehouden met water. Er is circa 3,2 ha open water aanwezig (8,3% op een totale woonwijk van 38,5 ha). De waterstructuur is robuust en aaneengesloten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Het plangebied en de rest van de woonwijk Oostpolder is voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel, waarbij schoon hemelwater direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Toekomstige situatie Binnen het plangebied wordt de bouw van 14 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zijn al meegenomen in de waterhuishoudkundige toetsing van het plangebied, om die reden hoeft geen nieuw oppervlaktewater aangelegd te worden. De nieuwe bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op het verbeterd gescheiden rioolstelsel waarop de gehele woonwijk Oostpolder is aangesloten. Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op die manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Bij de bouw dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op die manier wordt diffuse verontreiniging van bodem en water voorkomen. Conclusie De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.
4.11.
Archeologie
Toetsingskader Normstelling en beleid Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 20052008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
28
Sectorale aspecten
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het project een rol spelen. Onderzoek en conclusie Bij het opstellen van het bestemmingsplan Oostpolder is onderzoek uitgevoerd naar aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. Uit de Aanvullende Archeologische Inventarisatie (SOB research, september 2003, ISBN90-5801-178-x) is gebleken dat zich naar verwachting geen archeologische waarden in de bodem bevinden. In geen van de boringen werden relevante archeologische indicatoren aangetroffen.
4.12.
Algemene conclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Economische uitvoerbaarheid
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 14 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. De grond is in eigendom van de gemeente Papendrecht. De gemeente Papendrecht zal middels overeenkomsten van gronduitgiften het kostenverhaal verzekeren. Hierdoor wordt er geen exploitatieplan opgesteld. De te genereren opbrengsten uit de verkoop van de bouwkavels weegt ruimschoots op tegen de ter plekke te maken kosten. De economische uitvoerbaarheid vormt derhalve geen belemmering voor het uitvoeren van de plannen op de locatie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
30
Economische uitvoerbaarheid
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inleiding Het ontwerpbestemmingsplan 14 bouwkavels Aalscholver heeft van 8 juli 2009 tot en met 19 augustus 2009 ter inzage gelegen. In het kader van de formele procedure van het ontwerpbestemmingsplan 14 bouwkavels Aalscholver, is door de provincie Zuid-Holland (d.d. 13 augustus 2009) een zienswijze ingediend. Onderstaand is de zienswijze samengevat gevolgd door een beantwoording daarvan door het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht. Van de brief is een kopie in bijlage 2 bijgevoegd. Zienswijze Gedeputeerde Staten provincie Zuid Holland Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland constateren dat in het ontwerpbestemmingsplan het groepsrisico (GR) niet concreet is bepaald. Het is bovendien aannemelijk dat het GR zal toenemen als gevolg van het bestemmingsplan. GS adviseert om in dat geval de CHAMP-methodiek voor de verantwoording van het GR aan te houden. Aangezien het ontwerpbestemmingsplan op bovengenoemd aspect in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid verzoekt GS om voor de vaststelling van het bestemmingsplan alsnog het GR concreet te bepalen en de CHAMP-methodiek te volgen. Beantwoording In het bestemmingsplan 14 bouwkavels Aalscholver is in eerste instantie een nadere bepaling van het GR achterwege gelaten gezien de zeer geringe omvang van de ontwikkeling. Voor het gehele gebied Oostpolder in Papendrecht is op dit moment een bestemmingsplan in voorbereiding waar het plangebied 14 bouwkavels Aalscholver deel van uit maakt. De oorspronkelijke opzet was dat ten behoeve van dat plan risicoberekeningen zouden worden uitgevoerd waarbij rekening zou worden gehouden met de ontwikkelingen in het totale gebied, waaronder het plan 14 bouwkavels Aalscholver. Na ontvangst van de zienswijze van provincie Zuid-Holland is besloten om het externe veiligheidsonderzoek naar voren te halen zodat de risicoberekeningen voor het gebied konden worden benut voor het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan 14 bouwkavels Aalscholver. Hetzelfde geldt voor de verantwoording van het GR die zou worden opgesteld aan de hand van de berekeningsresultaten en het advies van de regionale brandweer. In de bijlage bij het bestemmingsplan is een verantwoording van het GR bijgevoegd die met behulp van de CHAMP-methodiek is opgesteld. Hiermee is gehoor gegeven aan het verzoek van GS om het GR concreet te bepalen en een verantwoording volgens de CHAMP-methodiek op te stellen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
32
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
7. Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze zijn vormgegeven.
7.1. Verantwoording planvorm Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheers- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is flexibiliteit in het plan ingebracht door middel van de opname van algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Wro Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
7.2. Opbouw regels De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
34
Juridische planbeschrijving
7.3. De bestemmingen In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. Groen Deze bestemming is toegekend aan de gronden grenzend aan de Noordkil. Hiermee wordt de reeds aanwezige groenstrook langs de Noordkil doorgetrokken en vastgelegd. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Tuin De bestemming Tuin is toegekend aan de gronden, waarop uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gerealiseerd. Deze waarborgt het groene karakter van de woonwijk Oostpolder. Verkeer - Verblijfsgebied De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Wonen Het grootste deel van de gronden binnen het plangebied is bestemd voor Wonen. Binnen deze bestemming zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de particuliere invulling de ruimte wordt gegeven. Wel zijn er ten aanzien van het bouwen regels opgenomen, die de voorwaarden die voortvloeien uit het stedenbouwkundig plan 'Wonen op de Heuvelrug' zo goed als mogelijk juridisch vastgelegd. Tevens is in samenhang met het wonen de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Leiding - Hoogspanningsverbinding De in het noorden van het plangebied aanwezige bovengrondse hoogspanningsverbindingszone is bestemd met de daarop toegespitste dubbelbestemming. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde aanlegactiviteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1. Verantwoording groepsrisico
1
Verantwoording groepsrisico Inleiding Uit het externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder blijkt dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico(GR) rond de relevante risicobronnen. Ook is er geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ondanks deze uitkomsten is het gewenst om de situatie ten aanzien van externe veiligheid te beschouwen en te bezien of er maatregelen noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt de CHAMP-methode van de provincie Zuid-Holland gehanteerd. CHAMP-methodiek De CHAM- methodiek voor het beoordelen van GR is door Gedeputeerde Staten van ZuidHolland begin februari 2003 vastgesteld ten behoeve van het vergroten van het maatschappelijke en bestuurlijk bewustzijn bij de beoordeling van externe veiligheidssituaties waarin het GR een rol speelt. De gemeenten worden geacht de methode toe te passen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. CHAMP is het acroniem voor de volgende aspecten waarop een initiatief moet worden beoordeeld. Communicatie- en informatieplicht De initiatiefnemer en/of het bevoegd gezag moeten communiceren met hun omgeving over de huidige en toekomstige risicosituatie. In het geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder wordt het GR niet overschreden en neemt ook niet toe. Derhalve kan worden volstaan met de gebruikelijke procedures voor kennisgeving bij besluitvorming rond ruimtelijke plannen. Teneinde maximaal inzicht te geven in de situatie ten aanzien van externe veiligheid zullen het advies van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid en de rekenresultaten als bijlagen worden toegevoegd aan het bestemmingsplan. Het advies van de Regionale Brandweer is verwerkt in de voorliggende verantwoording. Het worstcasescenario voor transportroutes en lpg-tankstations is het optreden van een exploderende tankwagen met brandbaar gas (BLEVE). Er dient rekening te worden gehouden met een effectafstand van circa 200 m. Buiten deze afstand vallen geen dodelijke slachtoffers meer. Aangezien er diverse kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze effectafstand zijn gelegen, in de vorm van woningen en sportfaciliteiten, dienen de bewoners en gebruikers vanuit het bevoegd gezag geïnformeerd te worden over de bij een dergelijk incident optredende kansen en effecten en de mogelijkheden van zelfredding. Dit is inmiddels gebeurd via de verspreiding van de regionale 'Risicowijzer', die specifiek voor Papendrecht is gemaakt en huis aan huis is verspreid. Horizonplicht Het realiseren van een ruimtelijk plan, of bouwopgave in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportroute leidt in de meeste gevallen tot wijzigingen in het GR. In het speci-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
2
Bijlage 1
fieke geval van de ontwikkelingen in het gebied Oostpolder, waaronder de ontwikkeling van 14 woningen aan de Aalscholver, is dit niet het geval. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er wel groei plaats zal vinden van het aantal transportbewegingen. Deze ontwikkelingen zouden een toename van het GR kunnen veroorzaken. In het kader van het bestemmingsplan Oostpolder is een tijdshorizon van 10 jaar tot het jaar 2020 bezien hoe de groei van het transport plaats kan vinden. Hiertoe zijn de toekomstige transportcijfers in de risicoberekeningen ingevoerd volgens de daarvoor geldende voorschriften. Voor wegtransport is het Global Economy (GE) scenario gehanteerd en voor de Betuwelijn zijn de prognoses van Prorail en de cijfers uit het MER Betuwelijn gehanteerd. Op grond van deze berekeningen wordt geconcludeerd dat er alleen in het geval van de nieuwe transporten via de Betuweroute sprake is van het ontstaan van een GR, aangezien er in de huidige situatie nauwelijks transporten plaatsvinden. Er is echter geen sprake van een overschrijding van de oriëntatie waarde van het GR. Anticipatieplicht Met de anticipatieplicht wordt bedoeld dat inzichtelijk dient te worden gemaakt welke maatregelen worden getroffen om het effect van een mogelijk incident te beperken. Ondanks dat de oriënterende waarde voor het GR in het plangebied nergens wordt overschreden is het, gelet op de aantal risicobronnen in de directe omgeving van het gebied Oostpolder, noodzakelijk om zorgvuldig naar effectbeperkende maatregelen te kijken. Aangezien het grootste deel van het gebied Oostpolder reeds is bebouwd, zijn veel bouwkundige maatregelen niet meer uitvoerbaar. Met de inrichting van het plangebied is echter destijds wel rekening gehouden met bebouwingsvrije zones vanaf de risicobronnen de Rijksweg A15, de Betuwelijn en de N3. De nieuw te ontwikkelen bouwlocaties liggen buiten de contouren van het plaatsgebonden risico (PR) (10-6 per jaar) van deze transportroutes en tevens buiten de voorgenomen veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden (PAG) die volgen uit de toekomstige wetgeving op het gebied van transportroutes. Mede hierdoor vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de resterende ontwikkelingen in het gebied. In de omgeving van het gebied Oostpolder zal een nog te realiseren hogedrukaardgasleiding komen te liggen. Deze bevindt zich op een afstand van circa 500 m van het plangebied. Effecten bij incidenten, waarbij dodelijke slachtoffers vallen, liggen op circa 400 m en zullen niet tot in het plangebied reiken. Het plangebied beschikt bovendien over voldoende vluchtroutes. Rekening houdend met het scenario van het vrijkomen van een toxische wolk tijdens een incident vanuit een tankwagen op de transportassen of vanuit het bedrijf Dupont te Dordrecht, dient de bevolking middels sirenes gewaarschuwd te worden. De dekking van de sirenes in het plangebied is voldoende. Voor toekomstige planwijzigingen en bouwplannen binnen een zone van 200 m rond infrastructuur worden de volgende aanbevelingen gedaan ter beperking van slachtoffers en schade: functies met verminderd zelfredzame personen, zoals ouderenwoningen, appartementen, kinderdagverblijven en basisscholen buiten een afstand van 200 m situeren van de verschillende risicobronnen; de nog te ontwikkelen gebouwen moeten zodanig ontworpen worden dat niet-verblijfsruimten zoals bergingen, keukens, wc's en dergelijke aan de gevaarzijde (aan de zijde van de risicobron) zijn gelegen; de gebouwen moeten loodrecht geprojecteerd worden ten opzichte van de risicobron; het aanbrengen van afschakelmogelijkheden voor de mechanische ventilatie in nog te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van het tegengaan van binnendringen van toxische stoffen.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
3
Motivatieplicht Motiveren waarom een stijging c.q. overschrijding van het GR acceptabel is, kan achterwege blijven aangezien er geen sprake is van een toename of overschrijding van het GR. Preparatieplicht Het plangebied is door verschillende ontsluitingsroutes goed te bereiken voor de hulpverleningsdiensten. In het gebied zijn nagenoeg geen eenrichtingswegen aanwezig waardoor alle objecten binnen het gebied snel te bereiken zijn. Volgens de lokale brandweer beschikt het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen. Langs de transportassen de Rijksweg A15 en de Betuwelijn ontbreken voldoende bluswatervoorzieningen. Dit is reeds in eerdere adviezen vanuit de Regionale Brandweer onder de aandacht gebracht. Geadviseerd wordt om bestuurlijk in regionaal verband (Veiligheidsregio) in te zetten op het aanbrengen van voldoende bluswatervoorzieningen langs de Rijksweg A15 en de Betuwelijn en een regionaal project te initiëren. Dit ter bestrijding en voorkoming van een zogenaamde BLEVE. De aanwezigheid van voldoende bluswater kan ingezet worden voor het koelen van tankwagens en tankwagons, hetgeen een BLEVE voorkomt. Voorwaarde hierbij is wel dat tijdig wordt opgetreden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
Bijlage 2. Zienswijzen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
1
191.14394.00
2
Bijlage 2
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1 Artikel 2
Begrippen Wijze van meten
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Groen Tuin Verkeer - Verblijfsgebied Wonen Leiding - Hoogspanningsverbinding
7 7 8 8 10
Hoofdstuk 3
Algemene regels
11
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Antidubbeltelregel Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels Overige regels
11 11 11 11 12
3 4 5 6 7
8 9 10 11 12
blz. 3 3 5 7
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregel
13
Artikel 13 Artikel 14
Overgangsrecht Slotregel
13 13
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
2
Inhoud van de regels
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan 14 bouwkavels Aalscholver van de gemeente Papendrecht. 1.2. bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0590.00000001 met de bijbehorende regels. 1.3. aanbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd, ondergeschikt gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw en waarmee een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw wordt toegevoegd die toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw. 1.4. aan-huis-gebonden beroep het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. 1.5. bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.6. bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.7. bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.8. bijgebouw een bij een hoofdgebouw behorend, ondergeschikt gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw en dat niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw. 1.9. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.10. bouwhoogte/nokhoogte de hoogte van een gebouw dat voorzien is van een platte afdekking dan wel een kap.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
4
Inleidende regels
1.11. perceel een aaneengesloten stuk grond. 1.12. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.13. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.14. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.15. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing wordt uitgeoefend. 1.16. nutsvoorziening voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. 1.17. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand. 1.18. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.19. uitbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd, ondergeschikt gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw en waarmee een bestaande ruimte in het hoofdgebouw wordt vergroot.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
Artikel 2
5
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.5. vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
6
Inleidende regels
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Groen
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling alsmede voor bermen; b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 3.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4
Tuin
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. 4.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied en/of voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
8
Bestemmingsregels
Artikel 5
Verkeer - Verblijfsgebied
5.1. Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 5.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6
Wonen
6.1. Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat per woning voorzien wordt in minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. 6.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1. Hoofdgebouwen a. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte; b. de bouw- c.q. nokhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m; c. de hellingshoek van de kap bedraagt maximaal 60º; d. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan; e. het gezamenlijk te bouwen oppervlakte aan hoofdbebouwing inclusief aan-, uit- en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 40% van het perceel; f. de afstand van de bebouwing tot de erfgrens bedraagt ten minste 3 m. 6.2.2. Aan- en uit en bijgebouwen a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; b. de gezamenlijk te bebouwen oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen met een maximum overeenkomstig tabel 1;
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
9
tabel 1 oppervlakte perceel tot 150 m²
50 m²
150 tot 200 m²
60 m²
200 tot 250 m²
68 m²
250 tot 500 m²
75 m²
meer dan 500 m²
c. d. e.
totaal toegestane oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen
100 m²
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd; de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m uit de achtergevel van het hoofdgebouw; aan- en uitbouwen die worden voorzien van een kap met dezelfde nokrichting als het hoofdgebouw, dienen dezelfde dakhelling te hebben. De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied en/of de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 6.3. Specifieke gebruiksregel De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, met een maximum van 60 m², voor zover: a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; b. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid; c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor de directe woonomgeving en geen ernstige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt en de woning; d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer; e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; f. de activiteit niet maakt dat er een inrichting ontstaat als genoemd in het inrichtingenen vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer; g. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
10
Bestemmingsregels
Artikel 7
Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1. Bestemmingsomschrijving De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV. 7.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 7.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 7.4. Aanlegvergunning 7.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen; b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 7.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van artikel 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in artikel 7.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 7.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9
Algemene ontheffingsregels
9.1. Het college van burgemeester en wethouders kan tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend ontheffing verlenen van de regels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 9.2. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels Overschrijding bestemmingsgrenzen Het college van burgemeester en wethouders kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Algemene procedureregels Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
12
Algemene regels
Artikel 12 Overige regels Werking wettelijke regelingen De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
191.14394.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht 13.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. eenmalig kan ontheffing worden verleend van het bepaalde in dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan. 13.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 14 Slotregel Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan 14 bouwkavels Aalscholver' van de gemeente Papendrecht.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
191.14394.00
verbeelding