Bernisse Drieëndijk
ontwerpbestemmingsplan
rboi adviseurs ruimtelijke ordening
Bernisse Drieëndijk
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0568.BNSHNVDND012009-0200
24-07-2009 21-09-2009 01-03-2010
concept voorontwerp ontwerp vastgesteld
projectnummer:
40905.14611.00 opdrachtleider:
R.008/03
mw. drs. J.P. Zevenbergen-Herweijer
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
© RBOI - Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microf lm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inhoud van de toelichting 1. Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
Aanleiding Plangebied Vigerende regelingen Beoogd bestemmingsplan Leeswijzer
2. Gebiedsvisie 2.1. 2.2.
2.3.
Inleiding Huidige situatie 2.2.1. Bebouwing en functies 2.2.2. Landschap Toekomstige situatie 2.3.1. Bedrijfsbebouwing en functies 2.3.2. Bedrijfswoningen 2.3.3. Landschap
3. Onderzoek 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8. 3.9. 3.10. 3.11. 3.12.
Inleiding Archeologie Bedrijven en milieuhinder Bodem Ecologie Externe veiligheid Industrielawaai Kabels en leidingen Luchtkwaliteit Verkeer Water Wegverkeerslawaai
4. Juridische planopzet 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Inleiding Algemeen Inleidende regels Bestemmingsregels 4.4.1. Algemeen 4.4.2. Dubbelbestemmingen 4.4.3. Algemene regels 4.4.4. Overgangsrecht en slotregels
5. Uitvoerbaarheid 5.1. 5.2.
Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening Economische uitvoerbaarheid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
blz. 3 3 3 3 3 5 7 7 7 7 8 9 9 10 12 13 13 13 14 15 16 17 20 20 20 22 23 25 27 27 27 27 27 27 28 29 29 31 31 34
40905.14611.00
2
Inhoud van de toelichting
Bijlagen: 1. Landschappelijke inpassing locatie Klok, Heenvliet. 2. Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. 3. Ecologisch onderzoek. 4 Verantwoording groepsrisico. 5. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. 6. Brieven overleginstanties.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
1. Inleiding
3
1.1. Aanleiding De bedrijven Dick Klok Mechanisatie BV (hierna DKM) en Dick Klok Cultuurtechniek VOF (hierna DKCT) zijn de afgelopen jaren sterk ontwikkeld en hebben behoefte aan meer bedrijfsoppervlak inclusief bebouwing voor de bedrijfslocatie aan de Drieëndijk 1a in Heenvliet. Dick Klok Vastgoed BV heeft in 2008 een principeovereenkomst gesloten om het naastliggende intensieve veehouderijbedrijf over te nemen. Op deze locatie wil DKCT zich vestigen. Vestiging van DKCT op het naastliggende perceel past niet in het bestemmingsplan Buitengebied, dat op 25 november 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad (zie paragraaf 1.3).
1.2. Plangebied Het plangebied ligt aan de Drieëndijk 1a en 1b ten zuiden van Heenvliet en ten westen van Bernisse (zie figuur 1.1).
1.3. Vigerende regelingen Op het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied van toepassing, vastgesteld op 25 november 2008. Het perceel aan de Drieëndijk 1a heeft de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden (2)' met een subbestemming voor mechanisatie- en reparatiebedrijven van landbouwen grondwerkmachines. Het zuidelijke deel van het perceel is bestemd als 'Groen'. Het perceel aan de Drieëndijk 1b heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden' met een subbestemming voor grondgebonden veehouderij en/of intensieve veehouderij. De noordwestelijke punt van het plangebied is bestemd voor 'Agrarische doeleinden' met een subbestemming voor grondgebonden veehouderij/akkerbouw en opengrondse tuinbouw. Fruitteelt is hier niet toegestaan. Op beide percelen ligt daarnaast de bestemming 'Archeologisch waardevol gebied C'.
1.4. Beoogd bestemmingsplan Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van DKCT op het perceel aan de Drieëndijk 1b mogelijk. Hiervoor wordt de bestemming van dit perceel gewijzigd van 'Agrarische doeleinden' naar de bestemming 'Bedrijf'. In samenhang hiermee wordt ook voor het perceel Drieëndijk 1a de bestemmingsregeling waar nodig aangepast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
4
Inleiding
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleiding
5
1.5. Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart (de verbeelding), de regels en de toelichting op het plan. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na deze inleiding volgt in hoofdstuk twee een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Het derde hoofdstuk gaat in op de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen wat betreft de omgevingsaspecten. Hoofdstuk vier geeft vervolgens een toelichting op de gedachten die ten grondslag liggen aan de regeling. Het vijfde hoofdstuk beschrijft de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en de resultaten van het wettelijk voorgeschreven overleg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
6
Inleiding
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Gebiedsvisie
7
2.1. Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkelingen. Naast een beschrijving van de toekomstige situatie, gaat paragraaf 2.3 dieper in op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de ontwikkelingen.
2.2. Huidige situatie 2.2.1. Bebouwing en functies Het plangebied bestaat uit twee percelen met daarop in totaal 3 bedrijven. Op het perceel aan de Drieëndijk 1b is een intensieve veehouderij gevestigd, waar circa 4.400 vleesvarkens worden gehouden. Het perceel 1a bestaat uit twee bedrijven: DKM en DKCT. De twee laatstgenoemde bedrijven hebben de uitbreidingsmogelijkheden volledig benut en verwachten verder te groeien. Hiervoor hebben zij meer uitbreidingsruimte nodig. In de huidige situatie staat veel materieel buiten. Dit is geen wenselijke situatie, zowel vanuit de bedrijfsvoering bezien als met het oog op de ruimtelijke situatie. Bovendien zijn de activiteiten van beide bedrijven niet ruimtelijk van elkaar gescheiden. Dit geeft aanleiding tot fricties in de bedrijfsvoering. DKM en DKCT DKM is een bedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop, het repareren en onderhouden van landbouwmaterieel, werktuigen, parkmachines, motorrijtuigen met een beperkte snelheid en materieel voor de aannemerijsector (inclusief grondverzet). De onderneming DKCT is gericht op het verlenen van diensten op het gebied van agrarisch loonwerk, cultuurtechnische werken, openbaar groen, sportvelden/terreinen, natuur- en bosbouw, recreatieterreinen, grondverzet en diensten voor overheidsinstellingen. Het perceel waarop beide bedrijven zijn gevestigd bestaat uit een bedrijfswoning en meerdere losstaande bedrijfsgebouwen, met onder andere een showroom en een werkplaats. Veehouderij Op het naastliggende perceel is een intensief veehouderijbedrijf met bedrijfswoning gevestigd. Op grond van de milieuzonering (stankcirkel) zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf zeer beperkt. Daarnaast is de ligging ten opzichte van de kernen Abbenbroek en Heenvliet verre van optimaal. De leefomgeving voor de inwoners van deze kernen worden door het varkensbedrijf beïnvloed. Het perceel bestaat uit meerdere (agrarische) bedrijfsgebouwen, waaronder vijf varkensstallen met een totale oppervlakte van 4.853 m². De overige bebouwing heeft een oppervlak van circa 793 m² en is in gebruik als voerkeuken en opslagschuur. In totaal beslaan de bedrijfsgebouwen 5.646 m². De overige bouwwerken bestaan uit een mestopslag van circa
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
8
Gebiedsvisie
2.025 m² en 11 voersilo's van in totaal 110 m². Het huidig bebouwd oppervlak beslaat in totaal 7.781 m². In 2008 heeft Dick Klok Vastgoed BV met het veehouderijbedrijf een principeovereenkomst gesloten om het bedrijf in z'n geheel over te nemen.
Figuur 2.1 Huidige en toekomstige situatie bebouwing
2.2.2. Landschap Landschappelijke context De bedrijven liggen aan de Drieëndijk in de polder Heenvliet op korte afstand van het groenblauwe Bernissegebied. De landschappelijke karakteristiek voor het hele poldergebied ten westen van de Bernisse kenmerkt zich door de openheid van de polders en de veelal beplante dijken. De boerderijen liggen voornamelijk aan de dijken en staan vaak fors in het groen. De dijken vormen ook de ontsluiting van het gebied. In de structuur zijn de dijken in feite de dragers van de occupatie of het nederzettingspatroon. In de visuele waarneming zijn de dijken, door de beplanting en door de omplante bedrijven, beeldbepalend. De situering van de twee bedrijven aan de Drieëndijk 1a en 1b sluit aan op de landschappelijke structuur. De bedrijven liggen onderaan de dijk, relatief dicht tegen de dijk aan. De aanwezige beplanting ondersteunt daarnaast de groene karakteristiek van het landschapsbeeld. De opbouw van die erfbeplanting wordt hierna beschreven.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Gebiedsvisie
9
Landschappelijke inrichting De beide gebouwencomplexen Drieëndijk 1a en 1b zijn omgeven door een gordel van bomen en struiken voornamelijk bestaand uit landschappelijke soorten. Vanuit de omgeving gezien is in het groeiseizoen het groene beeld dominant, vooral door de vele en inmiddels hoge bomen. De voersilo's van het varkensbedrijf zijn slechts incidenteel te zien. Ook vanaf de Drieëndijk ligt dit bedrijf verscholen achter een groen scherm. Bij het mechanisatiebedrijf komt de voorzijde meer in beeld achter een beplanting van knotbomen en kastanjes. Door de lage ligging ten opzichte van de dijk en de korte afstand tot de dijk is de invloed op de omgeving zeer beperkt. Omgekeerd vormt de zichtbaarheid vanaf de dijk door de aanwezigheid van de showroom en de verzorgde erfaanleg een positieve herkenning van de locatie. Overigens zal het groene beeld van de zuidelijke rand in de toekomst vooral bepaald worden door de laanbeplanting op de dijk.
2.3. Toekomstige situatie 2.3.1. Bedrijfsbebouwing en functies Om het tekort aan bedrijfsruimte (perceel en bedrijfsgebouwen) op te lossen vertrekt de veehouderij en verhuist DKCT naar het vrijkomende perceel aan de Drieëndijk 1b. De bestaande bebouwing op dit perceel wordt voor een groot deel hergebruikt (zie figuur 2.1). Drieëndijk 1a Van de twee percelen is de verandering van het perceel aan de Drieëndijk 1a het minst ingrijpend. De bestaande bedrijfsbebouwing blijft bestaan. In de zuidwesthoek is ruimte voor een bedrijfswoning, zodat de drie eigenaren van de twee bedrijven dicht bij het bedrijf kunnen wonen. Drieëndijk 1b De vestiging van DKCT aan de Drieëndijk 1b gaat gepaard met herinrichting van de locatie. De varkensstallen worden verbouwd, zodat deze geschikt zijn voor het cultuurtechnisch bedrijf. Hiervoor is een grotere goothoogte nodig, omdat de huidige hoogte van de stallen een belemmering vormt voor het in- en uitrijden met de tractoren en machines. De herinrichting leidt tot reductie van het bebouwd oppervlak en een concentratie van de gebouwen. De voersilo's en het mestbassin worden verwijderd. Reductie van het bebouwd oppervlak vindt vooral aan de oostzijde van het perceel plaats. In totaal wordt ongeveer 2.500 m² oppervlak aan gebouwen en andere bouwwerken verwijderd. In tabel 2.1 is een lijst met te saneren bouwwerken opgenomen met oppervlakte (m²) en inhoud (m³). Tevens is in figuur 2.1 aangegeven welke gebouwen worden gesloopt, verbouwd en gehandhaafd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
10
Gebiedsvisie
Figuur 2.2 Huidige en toekomstige beplanting Tabel 2.1 Te saneren bouwwerken gebouw/bouwwerk, geen gebouw zijnde mestbassin voersilo's geplaatst in bouwwerk voersilo voersilo's kantoor/voermenger totaal
oppervlakte (m2) 2.025 65 15 30 82
inhoud (m³) 3.300 44 42 22 328
aantal totaal te amoveren m² m³ 1 5 1 5 1
2.025 65 15 30 82 2.217
3.300 220 42 110 328 4.000
2.3.2. Bedrijfswoningen Drieëndijk 1a Het mechanisatiebedrijf aan de Drieëndijk 1a beschikt op dit moment niet over een bedrijfswoning. Dit bedrijf is geheel autonoom ten opzichte van de andere Dick Klok bedrijven en is eigendom van en wordt beheerd door J.A.C. Klok. Het mechanisatiebedrijf is voor het grootste van deel van zijn omzet afhankelijk van opdrachtgevers als agrariërs en bedrijven die werken in de cumelasector (groen, grond, infrastructuur en dienstverlening aan de overheid). Snelheid van handelen is essentieel voor een goede bedrijfsvoering. Een agrariër, die bij drukke voorjaarswerkzaamheden of in een hectische oogstperiode plotseling met kapot materieel of kapotte apparatuur wordt geconfronteerd, verwacht dat de problemen snel wor-
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Gebiedsvisie
11
den opgelost. Dat geldt ook voor een veehouder die storing heeft met bijvoorbeeld een melkmachine of voermengwagen of 's avonds/'s nachts wordt geconfronteerd met problemen met de klimaatregeling/ventilatoren. Alleen al in relatie tot dierenwelzijn of het behoud van agrarische producten is directe inzet nodig. Voor de klanten is het van groot belang dat zij bij storingen aan hun machines of apparatuur snel terug kunnen vallen op een servicebedrijf die beschikt over onderdelen en kennis. Deze beide eigenschappen bezit Dick Klok Mechanisatie. Concreet betekent het dat ook buiten de gebruikelijke werktijden er in de werkplaats van het bedrijf wordt gewerkt, klanten onderdelen komen afhalen of een servicewagen moet uitrukken om de problemen ter plaatse op te lossen. Dit betekent ook, dat 's avonds en in het weekend iemand aanwezig moet zijn om de klanten van dienst te kunnen zijn en de werkzaamheden te organiseren. Het kunnen beschikken over een bedrijfswoning biedt de mogelijkheid om de service die de klanten verwachten en die voor de klanten vaak essentieel is om schade te voorkomen, te kunnen bieden. Drieëndijk 1b Bij het bedrijf Dick Klok Cultuurtechniek op de locatie Drieëndijk 1b zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Dit bedrijf heeft twee directeuren, de heren A. en K. Klok, de bedrijfswoningen zijn in eigendom i.c. worden bewoond door de beide directeuren/eigenaren van Dick Klok Cultuurtechniek. Zoals eerder is aangegeven verricht het bedrijf specialistische werkzaamheden onder andere op het gebied van het onderhoud van de openbare ruimte. Voor de overheid betreft het groen-, grond- en verzorgingswerkzaamheden. Ook industriële bedrijven behoren tot de klantenkring. Een groot deel van het werk/service bestaat uit calamiteitenbestrijding, zoals directe inzet bij storingen en in de winter gladheidbestrijding. Dit betekent dat veel werkzaamheden snel en met de nodige flexibiliteit uitgevoerd moeten worden om gevaar of overlast te voorkomen. Calamiteiten houden zich nu eenmaal niet aan werktijden van 9 tot 5. Naast het cultuurtechnisch werk vormt ook het agrarisch loonwerk een belangrijke tak van het bedrijf. De loonwerkactiviteiten hebben betrekking op zowel de akkerbouw als de veehouderij. Een deel van het agrarisch loonwerk kan van te voren worden ingepland en ook tijdens de normale werktijden worden uitgevoerd, zoals ploegen, drainage doorspuiten en maaien van slootkanten. Het merendeel van de werkzaamheden voor agrarische bedrijven wordt echter gekenmerkt door korte maar hevige pieken, zoals het zaaien (voorjaarsbewerkingen) en oogsten (najaar) in de akkerbouw en de voederwinning (gras) voor de veehouderij. Deze werkzaamheden zijn sterk weersafhankelijk en zeker bij onstabiel weer staat er een grote druk op het werk. Het betekent ook dat medewerkers soms al vroeg in de ochtend vertrekken vanaf de Drieëndijk of 's avonds op onregelmatige tijden en veelal later in de avond weer bij het bedrijf terugkeren. Conclusie Voor het economisch bestaansrecht van zowel Dick Klok Mechanisatie als Dick Klok Cultuurtechniek nu en in de toekomst is het essentieel dat de flexibiliteit waarmee het bedrijf zich in het verleden mee heeft kunnen onderscheiden (continue bereikbaarheid, goede service, 'nononsense' aanpak) blijft voortbestaan. De bedrijven hebben hieraan hun bestaansrecht te danken. Hierbij is het van groot belang dat op het bedrijf continu een leidinggevende beschikbaar is om de organisatie aan te sturen. Wanneer een storing binnenkomt, kan direct gepland/georganiseerd worden wie met welke apparatuur moet uitrukken of wordt 'à la minute' de monteur met de juiste kennis opgeroepen, die met de beste voor de storing uitgeruste servicewagen zo snel mogelijk ter plaatse kan worden ingezet of in de werkplaats de werkzaamheden kan uitvoeren. Ondanks de huidige communicatiemogelijkheden is de aanwezigheid van iemand bij het bedrijf, die ervoor kan zorgen dat het materieel direct beschikbaar is of de werkplaats toegankelijk, van groot belang. In verband daarmee is voor het mechanisatiebedrijf een bedrijfswoning noodzakelijk. Voor het cultuurtechnisch bedrijf – waar
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
12
Gebiedsvisie
de 'piekbelastingen' nog groter zijn dan bij het mechanisatiebedrijf door het loonwerk voor agrarische bedrijven – bieden de bedrijfswoningen voor beide directeuren op de bedrijfslocatie niet alleen flexibiliteit in de arbeidsorganisatie, maar ook flexibliteit ten aanzien van de privésituatie.
2.3.3. Landschap Vanuit beide bedrijven is de wens naar voren gebracht voor een goede landschappelijke inpassing. Hiervoor hebben zij een landschapsadvies laten opstellen 1) (zie bijlage 1). Onderstaand worden de uitgangspunten gegeven voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie. Algemeen Als algemeen uitgangspunt voor deze situatie geldt dat voor de soortenkeuze van de beplanting een inheems sortiment gewenst is, een sortiment dat geschikt is voor de zware kleigrond, goed bestand tegen de wind en bovendien duurzaam. Ook bij vervanging van bomen wegens bijvoorbeeld veroudering of ziekte, zijn deze punten van toepassing. Drieëndijk 1a Uitgangspunt landschappelijke inrichting is handhaving van de bestaande singelbeplanting. Drieëndijk 1b Uitgangspunten landschappelijke inrichting: − handhaven bestaande beplanting; − aanvullende boombeplanting bij de woning in de noordwesthoek ten opzichte van de open ruimte naar de Groene Kruisweg; − de open ruimte ten zuiden van deze woning vormt vanuit het erf een 'venster' op de polder. Gezien de voorgenomen verhoging van de schuren (nabij de huidige silo's) is hier een forse bomengroep gewenst. Het uitzicht blijft daarbij intact; − aan de oostzijde is gezien de te verhogen schuren een bomenrij gewenst. Deze kan bijvoorbeeld aan de binnenzijde van de aanwezige singel worden aangebracht; − aan de zuidoosthoek van de aaneen te bouwen schuren is een toegang gewenst om het open erf ter plaatse van de inmiddels opgeruimde mestopslag, te kunnen bereiken. De bestaande singel zal zoveel mogelijk intact worden gehouden. Deze toegang biedt tevens de mogelijkheid van presentatie van het bedrijf naar de buitenwereld bijvoorbeeld door situering van de receptie, de kantoorfunctie en de personeelsruimten aan de hoek van het gebouw. De zichtbaarheid kan verder geoptimaliseerd worden door naast de toegang over een beperkte lengte de struikbegroeiing te verwijderen met handhaving van de bomen. Ook in de gesloten beplanting die in de dijkvoet staat (eigendom van derden) dient dan bij voorkeur een ruimere onderbreking gemaakt te worden. Dit komt tevens de verkeersveiligheid ten goede (uitrijdende grote voertuigen/machines). De gewenste beplanting is in figuur 2.2 ingetekend.
1) Landschappelijke inpassing locatie Klok, Heenvliet.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Onderzoek
13
3.1. Inleiding De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader zijn de verschillende omgevingsaspecten onderzocht.
3.2. Archeologie Normstelling en beleid Verdrag van Malta Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg had. Op grond van deze aangescherpte regelgeving vinden Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek moeten vervolgens volwaardig in de belangenafweging worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 20052008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Beleidsnota archeologische monumentenzorg Vanwege een wijziging in de Monumentenwet 1988 zijn gemeenten verplicht een archeologiebeleid te voeren en de archeologische waarden en verwachtingen binnen hun gemeentelijk grondgebied inzichtelijk te maken. Op gebied van archeologie werkte de gemeente al vaak samen met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR). In de raadsvergadering van 15 april 2008 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota archeologische monumentenzorg gemeente Bernisse vastgesteld. In combinatie met de door het BOOR opgestelde Archeologische Waardenkaart geeft deze nota aan hoe de gemeente Bernisse op een doelmatige en doeltreffende wijze in de toekomst kan omgaan met het archeologisch erfgoed om in ieder geval te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving. De Archeologische Waardenkaart vormt ook de basis voor de bescherming van archeologische waarden in het kader van het ruimtelijk beleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
14
Onderzoek
Onderzoek De Archeologische Waardenkaart laat zien dat het plangebied een redelijk tot hoge kans heeft op de aanwezigheid van archeologische sporen. Het gebied is op de Archeologische Waardenkaart opgenomen als archeologisch waardevol gebied C. Op grond van het gemeentelijke archeologiebeleid geldt dat bouwactiviteiten met een oppervlak groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 0,8 m beneden maaiveld niet zonder meer zijn toegestaan en voor graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en een diepte van meer dan 0,8 m beneden maaiveld een aanlegvergunning nodig is. Gedeputeerde Staten hebben aan de bestemming Archeologisch waardevol gebied die is opgenomen in het in 2008 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied echter goedkeuring onthouden aan de oppervlaktemaat van 200 m², omdat deze in strijd zou zijn met het provinciale beleid. In verband hiermee wordt in het voorliggende bestemmingsplan vooralsnog een oppervlaktemaat van 100 m² gehanteerd. Deze maat komt overeen met de oppervlakte die is opgenomen in artikel 41a van de Monumentenwet 1988. In dit artikel is aangegeven dat voor bouwactiviteiten en andere werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd, geen archeologisch onderzoek nodig is als de activiteiten betrekking hebben op een oppervlakte van 100 m², tenzij de gemeenteraad een andere oppervlakte vaststelt. De raad heeft op dit moment, gelet op de nog gaande zijnde discussie over de regeling ter bescherming van archeologische waarden, geen behoefte om een andere oppervlakte vast te stellen dan de in de wet aangegeven oppervlaktemaat. Bij het slopen, nieuw bouwen en vervangen van bedrijfsbebouwing op het perceel Drieëndijk 1b vinden geen grondwerkzaamheden plaats dieper dan 0,8 m. Voor de bouw van de bedrijfswoning bij Drieëndijk 1a zullen naar verwachting wel graafwerkzaamheden of andere werkzaamheden in de bodem plaatsvinden. Bij de aanvraag om bouwvergunning voor deze woning zal een rapport moeten worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van de locatie waar de bouwactiviteiten plaatsvinden is vastgesteld. Er mag uitsluitend worden gebouwd indien mogelijke archeologische waarden niet worden geschaad. Conclusie In het plangebied is een redelijke tot hoge kans op het aantreffen van archeologische sporen. Aangezien er ter plaatse van Drieëndijk 1b geen grondwerkzaamheden plaats zullen vinden dieper dan 0,8 m is hier verkennend archeologisch onderzoek niet nodig. Voorafgaand aan de bouw van de bedrijfswoning bij Drieëndijk 1a zal hier de archeologische waarde moeten worden vastgesteld. Het aspect archeologie staat uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
3.3. Bedrijven en milieuhinder Normstelling en beleid In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: − ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd; − rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, maakt dit bestemmingsplan gebruik van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
15
op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 2. Onderzoek Vanwege de aard van het plangebied en zijn omgeving (aanwezigheid van verschillende nietagrarische bedrijven met bedrijfswoningen en de aanwezigheid van een burgerwoning in een voor de rest agrarische omgeving) worden in het plangebied – conform het bestemmingsplan Buitengebied – bedrijven uit maximaal categorie 2 algemeen toelaatbaar geacht. Deze categorie staat lichte bedrijvigheid toe die vrijwel direct naast woningen toelaatbaar wordt geacht in een gemengd gebied (richtafstand in een gemengd gebied: 10 m). De bedrijven DKM en DKCT passen niet binnen deze algemene toelaatbaarheid, maar worden ter plaatse wel aanvaardbaar geacht (verwezen wordt naar tabel 3.1). De betreffende bedrijven zijn in de huidige situatie ook in het plangebied gevestigd. Door de verplaatsing van DKCT wordt het vleesvarkensbedrijf opgeheven. Bovendien wordt voor de aanwezige burgerwoning ten zuiden van de Drieëndijk voldaan aan de richtafstand die voor de betreffende bedrijven geldt, zelfs ten opzichte van een rustige woonwijk (50 m). Ten zuiden van de bedrijfsbebouwing op perceel 1a wordt met het plan tevens een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Gelet op de afstand tot het naastgelegen beoogde bedrijf DKCT (circa 140 m) en het feit dat de beoogde woning door middel van een groenstrook is gescheiden van de bedrijfsactiviteiten van het eigen bedrijf zal ter plaatse van de beoogde bedrijfswoning geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder. Er is dan ook sprake van een aanvaardbare milieusituatie, waarbij de bedrijven hun bedrijfsvoering kunnen uitoefenen en ter plaatse van de omliggende (bedrijfs)woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Tabel 3.1 Toelaatbaarheid DKM en DKCT naam en aard van het bedrijf
SBIcode
categorie SvB
opmerking
3.1/3.1
algemene toelaatbaarheid 2
DKM reparatie, onderhoud en handel in landbouwmaterieel, werktuigen, (park)machines en materiaal voor aannemerij DKCT Verlenen van diensten voor agrarisch loonwerk, cultuurtechnische werken, openbaar groen, sportterreinen, natuur- en bosbouw, recreatieterreinen, grondverzet
29/ 71.3
014/ 45
specifieke aanduiding
3.1/3.1
2
opp. < 2.000 m² (sb-2) opp. > 1.000 m²
(sb-1)
Conclusie Ter plaatse van de bestaande woningen en de beoogde bedrijfswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. Het aspect bedrijven- en milieuhinder staat uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
3.4. Bodem Normstelling en beleid Het bodembeleid is gebaseerd op de Wet bodembescherming. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. De provincie hanteert bij de beoordeling van projecten de richtlijn dat voorafgaand aan de formele besluitvorming over het project ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonder-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
16
Onderzoek
zoek, het historisch onderzoek, wordt verricht. Indien uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan moet een volledig verkennend bodemonderzoek worden verricht. Onderzoek Het plangebied heeft momenteel deels een agrarische bestemming met een subbestemming grondgebonden veehouderij/intensieve veehouderij die wordt omgezet in een bedrijfsbestemming. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat er geen bodemverontreinigingen bekend zijn. Gezien de aard van de historische activiteiten op deze locatie, gelegen aan Drieëndijk 1b, is in het kader van dit bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek 1) uitgevoerd. Ter plaatse van de bovengrondse olietank zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op de rest van het terrein zijn licht verhoogde concentraties van koper, nikkel, zink en minerale olie gevonden. De oorzaak van deze verhoogde concentraties zijn niet bekend. Conclusie Uit de onderzoeksresultaten komen geen milieukundige beperkingen ten aanzien van het toekomstige gebruik. Indien bij herontwikkeling grond van de locatie wordt afgevoerd, kan deze echter niet zonder meer worden hergebruikt. Hiervoor zijn aanvullende werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het Bouwstoffenbesluit. Ook kan de grond mogelijk in het kader van de ministeriële vrijstellingsregeling grondverzet op basis van de Bodemkwaliteitskaart en het Bodembeheerplan worden hergebruikt binnen de gemeente Bernisse.
3.5. Ecologie Samenvatting normstelling, beleid en onderzoek Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden of de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Vaste verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen in de gebouwen zijn niet aangetroffen bij het locatiebezoek van VanderHelm Milieubeheer BV. De werkzaamheden dienen voor april uitgevoerd te worden anders is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Conclusie − De Natuurbeschermingswet staat de planontwikkeling niet in de weg. − Voor de Flora- en faunawet geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: de nesten van kraaiachtigen en zwaluwen zijn, als ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Bij werkzaamheden aan de gebouwen na april is nader onderzoek naar deze broedvogels noodzakelijk. − Bij het locatiebezoek van VanderHelm Milieubeheer BV zijn geen verblijfsplaatsen van vleermuizen in de gebouwen aangetroffen. De werkzaamheden dienen voor april uitgevoerd te worden anders is aanvullend onderzoek noodzakelijk. − Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
1) Verkennend bodemonderzoek Drieëndijk 1b Heenvliet, RSK-EMN, 9 mei 2008.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
17
3.6. Externe veiligheid Normstelling en beleid Algemeen Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: − bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; − vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken 1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Besluit externe veiligheid inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar 2). Binnen de 10-6contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. Circulaires en toekomstige AMvB Buisleidingen Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van transportleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is de circulaire Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie van belang. In deze circulaires zijn toetsingsafstanden en minimale bebouwingsafstanden opgenomen. Op dit moment is er een nieuwe AMvB voor buisleidingen in voorbereiding. Met deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de huidige toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied van het groepsrisico. Met deze AMvB wordt tevens het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplan verplicht. VROM adviseert met de nieuwe afstanden rekening te houden. Onderzoek Bedrijvigheid In het plangebied en de omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied. Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen In de omgeving van het plangebied vindt alleen vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of het water is niet relevant. Ten 1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar. 2) Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
18
Onderzoek
noorden van het plangebied ligt een leidingenstrook. De afstand tot de leidingen bedraagt 32 tot 65 m. In tabel 3.2 zijn de kenmerken van de aanwezige leidingen weergegeven. De betreffende toetsings- en bebouwingsafstanden volgen uit de vigerende circulaires. De afstanden gelden aan weerszijden van de leiding en worden gemeten vanaf het hart van de leiding. Op grond van het Structuurschema buisleidingen (1985) moet voor de leidingenstrook in verband met toekomstig gebruik een toetsingsafstand en een veiligheidsafstand worden aangehouden. Deze afstanden zijn eveneens opgenomen in de onderstaande tabel. Tabel 3.2 Leidingen en aan te houden afstanden leiding leidingenstrook olieproductenleiding (K1) RAPL olietransportleiding (K1) RRP ruwe olie (K1) TOTAL hogedruk aardgasleiding A 624 hogedruk aardgasleiding A 536 hogedruk aardgasleiding A 537
toetsingsaf- bebouwings-/veistand ligheidsafstand (in m) 1) (in m) 2)
PR 10-6contour (m) 3)
diameter
druk (bar)
invloedsgebied GR/inventarisatieafstand (m)
-
-
175
55
-
34 inch
52
64
5
34
enkele meters > 34
36 inch
43
65
16
33
enkele meters > 33
24 inch
60
55
5
25
enkele meters > 25
36 inch
80
115
5
0
470
36 inch
66,2
115
5
0
430
18 inch
66,2
60
5
0
240
K1 Buisleidingen Voor de Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij leiding, de Rotterdam-Antwerpen Pijpleiding en de Total leiding geldt dat in 2008 door RIVM in opdracht van VROM risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1, K2, K3 zijn gepubliceerd. Op de leidingen is een PR 10-6-contour van toepassing zoals genoemd in tabel 3.2. De Total-leiding is de meest nabij gelegen leiding. Gelet op de afstand tot de drie buisleidingen reikt de PR 10-6-contour niet tot in het plangebied. Voor het drietal K1-leidingen geldt verder dat het invloedsgebied voor het groepsrisico enkele meters meer bedraagt dan de PR 10-6-contour, rekening houdend met het scenario van een plasbrand. Op grond van de publicatie van het RIVM is rond deze leidingen echter geen groepsrisico aanwezig. Hogedruk aardgasleidingen Het plangebied ligt binnen de inventarisatieafstanden die gelden voor de hogedruk aardgasleidingen in de leidingenstrook. De kenmerken van deze hogedruk aardgasleidingen zijn eveneens opgenomen in tabel 3.2. Gelet op de zeer lage personendichtheid binnen de inventarisatieafstand zal sprake zijn van een zeer laag groepsrisico. De beoogde ontwikkeling zal geen merkbare invloed op de hoogte van het groepsrisico hebben, mede gezien het feit 1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. 2) Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Binnen de genoemde bebouwingsafstand zijn geen incidentele woningen en overige bedrijven (bedrijven die niet door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen) toegestaan. Binnen de veiligheidsafstand die geldt voor de buisleidingenstrook is incidentele bebouwing toegestaan. Industrieterreinen waar ten gevolge van industriële activiteiten zwaar verkeer optreedt en waar zich een aanzienlijk aantal leidingen bevinden is onder voorwaarden toegestaan. 3) De risicoafstanden voor de K1 Total-leiding en de K1 ruwe olieleiding van Total zijn overgenomen uit de publicatie van het RIVM (RIVM 2008 Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1,K2,K3. Het Ministerie van VROM heeft per brief aangegeven (Ministerie van VROM, DGM/SVS/2008079926, 2008) dat het gewenst is te anticiperen op deze nieuwe afstanden.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
19
dat de activiteiten van DKCT reeds plaatsvinden op Drieëndijk 1a en op de beoogde locatie voor dit bedrijf al een veehouderijbedrijf aanwezig was. Een bepaling van het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen is daarom achterwege gelaten. Wel is in bijlage 4 een verantwoording van het groepsrisico opgenomen van de K1-buisleidingen en hogedruk aardgasleidingen die zijn gelegen in de buisleidingenstrook. Tabel 3.3 Aardgasleidingen ten westen van plangebied hogedruk aardgas- diameter druk (inch) (bar) leidingen Gasunie W 538 W 538-01 A 537
8,6 inch 16 inch 18 inch
40 40 66,2
toetsingsafstand (m) 1) 20 40 60
bebouwings-/ veiligheidsafstand (m) 2) 5 5 5
inventarisatieafstand 95 m 170 m 240 m
Ten westen van het plangebied liggen eveneens drie hogedruk aardgasleidingen. Aangezien de afstand tot het plangebied circa 240 m bedraagt, ligt het plangebied niet binnen de maximale inventarisatieafstanden die op deze aardgasleidingen ten wensten van het plangebied van toepassing zijn. Een beschouwing van het groepsrisico rond deze leidingen is derhalve achterwege gelaten. Opslag van gevaarlijke stoffen In het plangebied, op de locatie van het voormalige agrarische bedrijf aan de Drieëndijk 1b, is een propaantank aanwezig met een opslagcapaciteit van 4.900 liter (kleiner dan 13 m³). Deze tank blijft bestaan en zal deel uitmaken van de nieuwe inrichting van DKCT. Een propaantank met een inhoud van 4.900 liter valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Wel zijn in het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden opgenomen ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In het voorliggende plan wordt ruimschoots voldaan aan de maximale veiligheidsafstand van 25 m. Conclusie Met het voorliggende plan wordt de verplaatsing van een deel van de activiteiten van het cultuurtechnisch bedrijf naar het naastgelegen perceel mogelijk gemaakt. De bestaande agrarische activiteiten op de beoogde locatie worden beëindigd. De beoogde ontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van de aardgasleidingen en van de olieleidingen. Gelet op de aard van de omgeving wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde van het GR. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van de personendichtheid in het gebied en daarmee ook niet tot een toename van het GR aangezien het een bestaand bedrijf betreft dat van het naastgelegen perceel wordt verplaatst. In bijlage 4 is een verantwoording van het groepsrisico ogenomen. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Er wordt tevens voldaan aan het beleid omtrent het aanhouden van veiligheidsafstanden ten opzichte van de leidingenstrook.
1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. 2) Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Binnen de genoemde bebouwingsafstand zijn geen incidentele woningen en overige bedrijven (bedrijven die niet door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen) toegestaan. Binnen de veiligheidsafstand die geldt voor de buisleidingenstrook is incidentele bebouwing toegestaan. Industrieterreinen waar ten gevolge van industriële activiteiten zwaar verkeer optreedt en waar zich een aanzienlijk aantal leidingen bevinden is onder voorwaarden toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
20
Onderzoek
3.7. Industrielawaai Normstelling en beleid Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Botlek-Pernis. Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In dat kader is in 1993 rond het industrieterrein Botlek-Pernis een geluidszone vastgesteld. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Binnen de zone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar als de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor woningen is in bepaalde gevallen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk (uiterste grenswaarde). Het college van burgemeester en wethouders van Bernisse kan als bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Sanering industrielawaai In 1992 is het Geluidsconvenant Rijnmond West afgesloten om de sanering van het industrielawaai in westelijk Rijnmond te versnellen. In het kader van dit convenant is een saneringsprogramma voor het industrieterrein Botlek-Pernis (GRW-oost) vastgesteld. De gemaakte afspraken zijn ook vastgelegd in een saneringsprogramma, waarin per bedrijf is aangegeven welke maatregelen wanneer genomen moeten zijn. Op basis van het goedgekeurde en vastgestelde saneringsprogramma en bijbehorende MTG's zijn contouren na sanering opgesteld van 55 dB(A) tot 65 dB(A). Deze vormen het toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Onderzoek In het plangebied wordt de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Dit betreft een geluidsgevoelige functie. De bedrijfswoning ligt buiten de 55 dB(A)-contour na sanering. Naar alle waarschijnlijkheid bedraagt de geluidsbelasting ter plaatse meer dan 50 dB(A) als gevolg van industrielawaai. De gemeente stelt dan ook een hogere waarde vast gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan. Conclusie Na het vaststellen van hogere grenswaarden voor de beoogde bedrijfswoning, voldoet dit bestemmingsplan wat betreft industrielawaai aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
3.8. Kabels en leidingen In het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.
3.9. Luchtkwaliteit Normstelling en beleid Wet luchtkwaliteit Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwa-
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
21
veldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen. De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in de volgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 3.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
60 μg/m³
2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie
48 μg/m³
tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j.
tot en met 10 juni 2011
meer dan 75 μg/m³ 24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j.
vanaf 11 juni 2011
meer dan 50 μg/m³ 1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: − de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); − de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); − bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); − de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); − het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Besluit Niet in betekenende mate (NIBM) In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
22
Onderzoek
Onderzoek Nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit moeten worden getoetst aan de in de Wlk opgenomen grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden nagegaan wat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is. De beoogde ontwikkeling betreft de verplaatsing van een bestaand bedrijf naar het naastgelegen perceel. Zonder verdere berekening kan worden geconcludeerd dat het project NIBM is. Op basis van informatie over de achtergrondconcentratie kan worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van het plangebied zelf de concentraties luchtverontreinigende stoffen ver onder de grenswaarden uit de Wlk blijft: de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide bedraagt in 2009 23,4 µg/m³ en voor fijn stof 18,2 µg/m³ als jaargemiddelde, terwijl de grenswaarde voor de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof 8 maal per jaar wordt overschreden (waar 35 maal is toegestaan). Conclusie De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Tevens vormt het aspect luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.10. Verkeer Verkeersontsluiting Ontsluiting autoverkeer De percelen van DKM en DKCT liggen langs de Drieëndijk. Vanaf deze weg worden de percelen eveneens ontsloten. De Drieëndijk sluit via de Stationsweg/Gemeenlandsedijk Noord in noordelijk richting aan op de N218. Deze provinciale weg heeft in oostelijke (richting Spijkenisse) en westelijke richting (richting Brielle) een aansluiting met de Rijksweg A15. In westelijke richting ontsluit de N218 tevens de N57, de provinciale weg tussen Middelburg en het Rotterdamse havengebied. De Gemeenlandsedijk Noord ontsluit de achtergelegen dorpen, waaronder Abbenbroek en Zuidland. De Drieëndijk is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Langzaam verkeer Het langzaam verkeer op de Drieëndijk wordt gemengd met het autoverkeer afgewikkeld, conform Duurzaam Veilig. Via de Gemeenlandsedijk Noord/Stationsweg kan het fietsverkeer, komende vanaf de Drieëndijk, het plangebied in oostelijk richting verlaten. Parallel langs de Stationsweg/Gemeenlandsedijk Noord en oostelijk langs de Randweg, ligt een vrijliggend tweerichtingsfietspad. Dit fietspad verbindt het plangebied met de dorpen Abbenbroek en Zuidland. In noordelijke richting verbindt het fietspad (via de N218) het plangebied met Heenvliet en Geervliet en Brielle en Spijkenisse. Openbaar vervoer Er ligt een bushalte aan de Groene Kruisweg op circa 1.000 m van het plangebied. Deze halte wordt bediend door busdiensten die Renesse via Hellevoetsluis, Rockanje via Oostvoorne en de Maasvlakte via Brielle met Spijkenisse verbindt. Deze busdiensten verbinden de locatie binnen 15 minuten met Metro Centrum Spijkenisse waar op het metronetwerk richting Rotterdam kan worden overgestapt. Parkeren De parkeervoorzieningen voor beide bedrijven zijn gelegen op eigen terrein.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
23
Verkeersgeneratie De verkeersgeneratie van de woning aan de Drieëndijk 1a zal circa 10 mvt/etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van het kencijfer van 7,38 mvt/etmaal per woning (landelijk wonen conform CROW, publicatie 256). De toename van het verkeer leidt niet tot een verslechtering van de doorstroming of verkeersveiligheid op de Drieëndijk en de ontsluitende hoofdwegen. De verkeersaantrekkende werking naar beiden locaties zal optimaliseren. Nu concentreert alles zich op één locatie met alle gevolgen van dien. Bij een verdeling over beiden terreinen is een meer gelijkmatig en beheersbaar verkeersdoorstroming en -ontsluiting mogelijk. De verkeersbewegingen van en naar het varkensbedrijf, van enkele zware motorvoertuigen per dag (voer, mest, aan- en afvoer biggen/varkens), komen te vervallen. Met name de afvoer van de meststoffen levert thans een zeer wezenlijke bijdrage aan de verkeersbewegingen. Door de vestiging van het bedrijf DKCT zal de verkeersintensiteit niet wezenlijk veranderen. Hiervoor is nader ingegaan op de groeiverwachting van het bedrijf. Daarbij is reeds aangegeven dat de werkzaamheden buiten de eigen inrichting worden uitgevoerd. Doordat met name grondverzetmachines (rupsvoertuigen) veelal op de werklocatie verblijven, gaat het personeel rechtstreeks van het woonadres naar de locatie van opdrachtgever. Hierbij is het aandoen van de bedrijfslocatie (Drieëndijk) niet aan de orde. Verkeersgegevens De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn opgenomen in tabel 3.5. De weekdagintensiteiten voor de Drieëndijk zijn verstrekt door het waterschap Hollandse Delta. Voor de genoemde weg is uitgegaan van een voertuigverdeling voor plattelandsweg. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2020 is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar. In de onderstaande tabel zijn deze intensiteiten weergegeven. Tabel 3.5 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op vijftal) locatie Drieëndijk
2009
2010 excl. ontw.
2010 incl. ontw.
2020 excl. ontw.
2020 incl. ontwik.
345
350
360
405
415
Conclusie De ontsluiting voor het autoverkeer en langzaam verkeer is goed te noemen. Ook de verkeersveiligheid rond de locatie is voldoende gewaarborgd. De ontsluiting per openbaar vervoer is echter redelijk, gezien de grote loopafstand van de locatie naar de bushalte. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling bedraagt circa 10 mvt/etmaal. Dit verkeer zal zich afwikkelen over de wegen rondom de locatie, waarbij de verkeersafwikkeling voldoende blijft gewaarborgd. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
3.11. Water Normstelling en beleid Watertoets Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
24
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Waterbeleid In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, moet ontheffing worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water. Voor aanpassingen aan het oppervlaktewatersysteem moet ontheffing worden aangevraagd op grond van de Keur. Onderzoek Huidige situatie Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied tussen de kernen Heenvliet en Abbenbroek. Op het perceel Drieëndijk 1a bevinden zich een bedrijfswoning en twee bedrijven, op het perceel Drieëndijk 1b bevindt zich een intensieve veehouderij. De centrale delen van beide percelen zijn verhard, langs de randen bevinden zich groenstroken. De hoogte van het maaiveld bedraagt circa NAP -1,8 m en de bodem bestaat uit lichte klei. Volgens de Bodemkaart van Nederland geldt in het plangebied grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt. Het plangebied ligt in peilgebied 3.05 van het bemalingsgebied Voorne-Oost, met een vast peil van NAP -2,75 m. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door een hoofdwatergang. Ook langs de andere zijden van het plangebied liggen watergangen, deze worden niet aangemerkt als hoofdwatergangen. Circa 250 m ten oosten van het plangebied ligt het boezemwater van de Bernisse. Langs de Bernisse ligt een boezemwaterkering, de keurzone van de boezemwaterkering valt echter niet binnen de begrenzing van het plangebied. Het afvalwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd door middel van een drukriool. Schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Toekomstige situatie Het bedrijf DKCT aan de Drieëndijk 1a verhuist naar het naastgelegen perceel aan de Drieëndijk 1b, waar de intensieve veehouderij wordt beëindigd. De vestiging van het bedrijf op het perceel Drieëndijk 1b brengt een herinrichting van het perceel met zich mee. Deze herinrichting resulteert in een afname van het bebouwd oppervlak met circa 2.200 m². De betreffende bebouwing wordt vervangen door halfverharding, dit resulteert in een gelijkblijvend verhard oppervlak volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta. Voor aanpassingen aan de agrarische opstallen wordt gebruikgemaakt van duurzame, nietuitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Onderzoek
25
Voor het perceel Drieëndijk 1a wordt de bouw van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m³. Het verhard oppervlak van de woning zal minder bedragen dan 250 m², zodat compensatie van de verharding door extra waterberging niet aan de orde is. Het afvalwater zal ook in de toekomstige situatie worden afgevoerd via het bestaande drukriool dat zich reeds in het plangebied bevindt. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd naar het oppervlaktewater grenzend aan het plangebied. Conclusie De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen negatieve gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
3.12. Wegverkeerslawaai Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen − met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven − bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is vastgesteld dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Een geluidswaarde mag voor nieuwe woningen in een buitenstedelijke situatie de uiterste grenswaarde van 53 dB niet te boven gaan. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt. Onderzoek De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Drieëndijk. Uitgaande van twee rijstroken en een buitenstedelijke ligging heeft de Drieëndijk een geluidszone van 250 m. Rekenmethodiek en invoergegevens Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bij-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
26
Onderzoek
lage 5. De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek staan vermeld in paragraaf 3.10. Resultaten gezoneerde weg Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Drieëndijk wordt bereikt op een afstand van 9 m uit de wegas. De plangrens van het perceel Drieëndijk 1a ligt, aan de zuidelijke kant van het perceel, op ten minste 14 m van de wegas. De geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe bedrijfswoning zal de voorkeursgrenswaarde dan ook niet overschrijden. Conclusie De nieuwe bedrijfswoning ondervindt geen hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Drieëndijk. De Wgh staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Juridische planopzet
27
4.1. Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingslegging. Allereerst worden de richtlijnen voor de presentatie van bestemmingsplannen toegelicht.
4.2. Algemeen Wettelijke vereisten De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Planvorm Dit bestemmingsplan maakt ter plaatse van het perceel aan de Drieëndijk 1b een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' mogelijk. Daarnaast worden de randen van het perceel voorzien van de bestemming 'Groen'. Dit bestemmingsplan is specifiek gericht op het mogelijk maken van deze ontwikkelingen.
4.3. Inleidende regels Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
4.4. Bestemmingsregels 4.4.1. Algemeen Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen. De bestemming is het centrale onderdeel van een bestemmingsplan. Niet iedere functie leent zich voor een bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
28
Juridische planopzet
Aan de bestemmingen zijn regels verbonden met betrekking tot het gebruik van de grond en de zich daarop of daaronder bevindende bouwwerken. Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt in dit bestemmingsplan plaats door het hanteren van bouwvlakken met bijbehorende maximale bebouwingsoppervlakten. Verticale begrenzing van de bouwmogelijkheden geschiedt door de aangegeven maximale bouwhoogten. Bedrijf Bedrijfscategorie De percelen aan Drieëndijk 1a en 1b zijn bestemd als 'Bedrijf'. Op het perceel zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) toegestaan. Op deze manier wordt nu en in de toekomst milieuhinder door het bedrijf voorkomen. De activiteiten van DKM en DKCT passen echter niet binnen deze categorie. Om de vestiging van het bedrijf toch mogelijk te (blijven) maken is voor elk bedrijf een aanduiding opgenomen: 'specifieke vorm van bedrijf-1' en 'specifieke vorm van bedrijf-2'. Ontheffingsmogelijkheden Om flexibiliteit in het bestemmingsplan te houden is gekozen voor een ontheffingsmogelijkheid voor het toelaten van bedrijven die ten hoogste één categorie hoger zijn ingedeeld dan op basis van dit bestemmingsplan is toegestaan, maar die qua aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven uit milieucategorie 2 uit de SvB die wel zijn toegestaan. Bedrijfswoningen De bedrijfswoningen zijn opgenomen door middel van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Naast de bedrijfsmatige activiteiten is wonen ter plaatse van deze aanduiding toegestaan. Groen Om een gewenste landschappelijke inrichting van de percelen te bereiken is de rand van het plangebied bestemd als 'Groen'.
4.4.2. Dubbelbestemmingen Algemeen Dit bestemmingsplan bevat één dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming gelden twee onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen. Hierbij is sprake van een zekere rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemmingen. De dubbelbestemming is noodzakelijk omdat het ruimtelijk relevante belang onvoldoende kan worden veiliggesteld met de op de betrokken gronden gelegde bestemming(en). Waarde - Archeologie In het plangebied is sprake van een redelijk tot hoge archeologische verwachtingswaarde (zie paragraaf 3.2). Om deze (mogelijke) archeologische sporen te beschermen is op de betreffende gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Voor bouwwerkzaamheden wordt pas toestemming verleend nadat de archeologische waarde van het betreffende gebied is vastgesteld en de bouwactiviteiten geen schade aan kunnen brengen aan de aanwezige archeologische resten. Bouwactiviteiten die een oppervlakte beslaan die niet groter is dan 100 m² en niet dieper reiken dan 0,8 m zijn direct toegestaan. Aanlegvergunning Door het opnemen van een aanlegvergunning zijn werken en werkzaamheden groter dan 100 m² én met een grotere diepte dan 0,8 m vergunningsplichtig (aanlegvergunning).
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planopzet
29
Strafbaar feit Volgens artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken die in strijd zijn met het bestemmingsplan te gebruiken of te laten gebruiken. Een aparte strafbaarstelling in het bestemmingsplan zou daarom niet meer nodig zijn. Toch lijkt op grond van de Invoeringswet (artikel 4.5) jo de Wet op de economische delicten (artikel 1a, onder 2e) de conclusie gerechtvaardigd dat de overtreding van aanlegregels nog steeds als strafbaar feit in de bestemmingsplanregels moet worden aangemerkt. Totdat hierover duidelijkheid is, is ervoor gekozen een overtreding van de aanlegregels als strafbaar feit aan te merken.
4.4.3. Algemene regels In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, wijzigingsregels en ontheffingsregels.
4.4.4. Overgangsrecht en slotregels In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
30
Juridische planopzet
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Uitvoerbaarheid
31
5.1. Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro aan de volgende instanties voorgelegd: 1. Provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit; 2. VROM-Inspectie regio Zuidwest; 3. Waterschap Hollandse Delta; 4. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; 5. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond; 6. DCMR Milieudienst Rijnmond. Van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten is geen reactie ontvangen. De VROM-inspectie heeft geen opmerkingen. De reacties van de overige instanties zijn hierna samengevat en van een kort commentaar voorzien. De brieven zijn als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. 1.
Provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit
Reactie In het streekplan RR2020 is het plangebied aangegeven als 'Agrarisch gebied plus'. Uitbreiding van bestaande niet-volwaardige (aanverwante) bedrijven is slechts in beperkte mate mogelijk in A-plusgebied. In de voorliggende situatie is sprake van sloop en gedeeltelijke nieuwbouw. De totale hoeveelheid bebouwing neemt af ten opzichte van de huidige situatie. De beëindiging van de intensieve veehouderij vormt een positieve ontwikkeling omdat een milieuhinderlijk bedrijf in een kwetsbaar gebied wordt opgeheven. Ook wordt de uitbreiding van Abbenbroek hierdoor mogelijk gemaakt. Commentaar Het gemeentebestuur heeft met genoegen kennisgenomen van de positieve reactie van de provincie op de beoogde ontwikkeling. Conclusie De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. 3.
Waterschap Hollandse Delta
Reactie Door de herinrichting van de percelen Drieëndijk 1a en 1b wordt een deel van de opstallen aangepast of gesloopt. Deze werkzaamheden hebben geen invloed op de waterhuishouding. Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten van het waterschap. Indien aanpassingen plaatsvinden in de waterhuishouding of de ontsluiting van de percelen, dan is de Keur van toepassing en is vergunning nodig van het waterschap.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
32
Uitvoerbaarheid
Commentaar Met de opmerking dat voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden een vergunning van het waterschap nodig is, wordt in voorkomend geval rekening gehouden. Conclusie De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. 5.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)
Reactie a. Volgens de risicokaart is op het perceel Drieëndijk 1b een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 4.900 liter, hiervan wordt geen melding gemaakt in paragraaf 3.6 externe veiligheid. b. De RAPL-leiding in de omgeving van het plangebied heeft een maximale werkdruk van 52 bar in plaats van 38 bar zoals in de toelichting is vermeld. De overlegreactie bevat verder een veiligheidsadvies van de VRR waarin onder andere is ingegaan op zelfredzaamheid en de beheersbaarheid in geval van een calamiteit. Commentaar a. De bovengrondse propaantank met een capaciteit van 4.900 liter die op het perceel Drieëndijk 1b aanwezig is wordt gehandhaafd en zal deel uitmaken van de nieuwe inrichting. Het betreft een propaantank met een capaciteit van minder dan 13 m³. Ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de veiligheidsafstand van 25 m ten opzichte van de bestaande bedrijfswoningen. De locatie voor een toekomstige bedrijfswoning ligt op ruime afstand van de propaantank. Deze veiligheidsafstand volgt uit het Activiteitenbesluit. b. De werkdruk van de RAPL-leiding wordt aangepast. Het veiligheidsadvies van de VRR zal worden overgenomen in de verantwoording van het groepsrisico van de aanwezig buisleidingen. De voorgestelde maatregelen zijn passend gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de leidingstrook. Conclusie In de toelichting zal worden ingegaan op de veiligheidsafstanden rond de aanwezige propaantank. De druk van de RAPL-leiding wordt in de toelichting aangepast. Het advies van de VRR zal worden overgenomen in de verantwoording van het groepsrisico rond de aanwezige buisleidingen. 6.
DCMR Milieudienst Rijnmond
Reactie Ten aanzien van de aspecten geluid en ecologie kan met het gestelde in het bestemmingsplan worden ingestemd. Het aspect bodem kan niet worden beoordeeld vanwege het ontbreken van een verkennend bodemonderzoek. Bedrijvigheid a. Op een bedrijfsactiviteit met SBI-code 29 is mogelijk categorie 4.2 van toepassing, alleen 29.4, het repareren van machines en apparaten, valt binnen categorie 3.1. b. De SBI-codes in tabel 3.1 voorzien niet in de omschrijving van de activiteiten in kolom 1 van deze tabel. Detailhandel is op grond van de SBI-code niet mogelijk en bouwnijverheid wordt in omschrijving van de activiteiten niet genoemd. Paragraaf 3.3 en tabel 3.1 moeten worden aangepast.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Uitvoerbaarheid
33
Externe veiligheid c. De RAPL-leiding heeft een werkdruk van 52 bar in plaats van de genoemde 38 bar. Alle getransporteerde olieproducten moeten worden aangemerkt als K1-vloeistof. d. Aan westzijde van het plangebied liggen ook drie hogedruk aardgastransportleidingen: − W 538, 40 bar; 8,6 inch; − W 538-01, 40 bar: 16 inch; − A 537, 66 bar: 18 inch. e. Ten aanzien van de buisleidingen moet vooruitlopend op nieuwe regelgeving rekening worden gehouden met de inventarisatieafstanden die door de Gasunie zijn bepaald en met de PR 10-6-contouren die voor K1-vloeistoffen zijn bepaald. f. Er moet advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) ondanks dat het groepsrisico niet merkbaar wordt beïnvloed en ruimschoots aan de oriënterende waarde voor het GR zal worden voldaan. g. VROM werkt aan een Structuurvisie buisleidingen die het Structuurschema buisleidingen uit 1985 moet vervangen. In de structuurvisie, die naar verwachting eind 2010 gereed is, wordt ruimte aangewezen voor toekomstige buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vooruitlopend op de structuurvisie is de Notitie reikwijdte en detailniveau planMER Structuurvisie buisleidingen gepubliceerd. Gezien het feit dat het plangebied nabij het leidingtracé ligt dat is opgenomen in het Structuurschema uit 1985 en ook deel zal uitmaken van de structuurvisie wordt geadviseerd om in dit plan rekening te houden met het nationaal beleid ten aanzien van buisleidingen. Luchtkwaliteit h. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009 in werking is getreden zodat vanaf die datum rekening moet worden gehouden met de nieuwe norm van 3% uit het Besluit niet in betekenende mate (NIBM). De data waarop aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moet worden voldaan moeten eveneens worden aangepast als gevolg van de inwerkingtreding van het NSL. Commentaar a. De SBI-code 29 (met toelaatbaarheid 3.1) is in dit geval correct, aangezien de activiteit binnen code 29 hier alleen betrekking heeft op reparatie en onderhoud. b. De SBI-codes betreffen alleen de activiteiten die in het bestemmingsplan als 'bedrijfsdoeleinden' worden aangeduid, detailhandel valt daar niet onder. Wel zal in de regels worden opgenomen dat ter plaatse eveneens detailhandel is toegestaan. De overige SBI-codes zijn opgenomen vanwege de volgende redenen: − de SBI-code 45 (bouwnijverheid) is opgenomen aangezien het onderhoud van sportterreinen onder de code 45231 valt; − de SBI-code 014 is opgenomen aangezien een agrarisch loonbedrijf en onderhoud van groenvoorzieningen en groenvoorzieningen op sportterreinen hieronder vallen; − de SBI-code 71.3 is opgenomen omdat er verhuur van materiaal plaatsvindt; − voor de beoogde locatie van DKM zal in de regels worden opgenomen dat detailhandel is toegestaan. c. De tekst zal worden aangepast. d. De informatie over de hogedruk aardgasleidingen zal worden overgenomen. e. De toepassing van de inventarisatieafstanden voor het GR rond de hogedruk aardgasleidingen zal worden verduidelijkt, de informatie over de PR 10-6-contouren voor de K1leidingen zal worden toegevoegd. f. Er is inmiddels advies aan de VRR gevraagd en verkregen. g. Over de relatie met het Structuurschema buisleidingen uit 1985 en de op te stellen Structuurvisie buisleidingen wil de gemeente graag vermelden dat de ontwikkeling ter
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
34
h.
Uitvoerbaarheid
plaatse zeer kleinschalig van aard is, waarbij een bestaand bedrijf het bouwperceel van de ernaast gelegen intensieve veehouderij benut om uit te breiden en het aantal personen ter plaatse niet toeneemt. Bovendien is de inhoud van de op te stellen Structuurvisie buisleidingen nog niet bekend. Het voorontwerpbestemmingsplan is ingehaald door de inwerkingtreding van het NSL, dit heeft echter geen gevolgen voor het plan. De paragraaf zal op dit punt worden geactualiseerd.
Conclusie Aan de hand van de overlegreactie zal de toelichting conform bovenstaande beantwoording worden aangepast. In de regels zal worden opgenomen dat op de beoogde locatie van DKM detailhandel is toegestaan.
5.2. Economische uitvoerbaarheid In de Wro is opgenomen dat de gemeente bij ontwikkelingen kosten uit de kostensoortenlijst (Bro 6.2.3 tot en met 6.2.5), die in eerste instantie voor rekening komen van de gemeente, moet verhalen. Voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is dit een verplichting. De kosten die in dit kader van belang zijn beperken zich voornamelijk tot de plankosten en de eventuele kosten voor het vergoeden van planschade. De kosten voor het bestemmingsplan worden betaald door de initiatiefnemer. Voor het verhaal van de overige kosten wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landschappelijke inpassing locatie Klok, Heenvliet
40905.14579.00
LANDSCHAPPELIJKE INPASSING LOCATIE KLOK HEENVLIET
rboi adviseurs ruimtelijke ordening
Inleiding De bedrijven Dick Klok Mechanisatie BV (DKM) en Dick Klok Cultuurtechniek VOF (DKCT) zijn de afgelopen jaren sterk ontwikkeld en hebben behoefte aan meer bedrijfsoppervlak inclusief bebouwing voor de bedrijfslocatie aan de Drieëndijk 1a in Heenvliet. DKCT heeft in 2008 een principeovereenkomst gesloten om het naastliggende vleesvarkensbedrijf over te nemen. De veehouderij verdwijnt en DKCT zal zich gaan vestigen op deze locatie (Drieëndijk 1b). Om dit mogelijk te maken is aanpassing van de bedrijfsbebouwing nodig. Enkele gebouwen worden gesloopt, andere gebouwen worden verbouwd en aangepast aan het nieuwe gebruik of geheel nieuw gebouwd. Om het beoogde gebruik en de aanpassing van de bebouwing mogelijk te maken wordt een bestemmingsplan opgesteld. Figuur 1 geeft de gewenste toekomstige situatie weer. Beide bedrijven hechten aan een goede landschappelijke inpassing van hun bedrijven. Dit advies gaat in op de huidige landschappelijke context en inrichting en geeft uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing van beide bedrijven.
Huidige situatie Landschappelijke context De bedrijven liggen aan de Drieëndijk in de polder Heenvliet op korte afstand van het groen-blauwe Bernissegebied. De landschappelijke karakteristiek voor het gehele poldergebied ten westen van de Bernisse is de openheid van de polders en de veelal beplante dijken. De boerderijen liggen voornamelijk aan de dijken en staan vaak fors in het groen. De dijken vormen ook de ontsluiting van het gebied. In de structuur zijn de dijken in feite de dragers van de occupatie of het nederzettingspatroon. In de visuele waarneming zijn de dijken, door de beplanting en door de omplante bedrijven, beeldbepalend. De situering van de twee bedrijven aan de Drieëndijk 1a en 1b sluit aan op de landschappelijke structuur. De bedrijven liggen aan de dijk, relatief dicht tegen de dijk aan. De aanwezige beplanting ondersteunt de groene karakteristiek van het landschapsbeeld. De opbouw van de erfbeplanting wordt hierna beschreven. Landschappelijke inrichting Beide gebouwencomplexen aan de Drieëndijk 1a en 1b zijn omgeven door een gordel van bomen en struiken, voornamelijk bestaand uit landschappelijke soorten. Vanuit de omgeving gezien is in het groeiseizoen het groene beeld dominant, vooral door de vele en inmiddels hoge bomen. De voersilo's van het varkensbedrijf zijn slechts incidenteel te zien. Ook vanaf de Drieëndijk ligt dit bedrijf verscholen achter een groen scherm. Bij het mechanisatiebedrijf komt de voorzijde meer in beeld achter een beplanting van knotbomen en kastanjes. Door de lage ligging ten opzichte van de dijk en de korte afstand tot de dijk is de invloed op de omgeving zeer beperkt. Omgekeerd vormt de zichtbaarheid vanaf de dijk door de aanwezigheid van de showroom en de verzorgde erfaanleg een positieve herkenning van de locatie. Overigens zal het groene beeld van de zuidelijke rand in de toekomst vooral bepaald worden door de laanbeplanting op de dijk. Een en ander is in figuur 2 afgebeeld en in de fotoserie van figuur 3.
huidige situatie bebouwing
1b
1a toekomstige situatie
figuur 1. Bebouwingsplan
Uitgangspunten Vanuit beide bedrijven is de wens naar voren gebracht voor een goede landschappelijke inpassing. Onderstaand worden de uitgangspunten gegeven voor de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw. De gewenste beplanting is in figuur 4 ingetekend. Algemeen Als algemeen uitgangspunt voor de herinrichting van beide percelen geldt dat voor de soortenkeuze van beplanting een inheems sortiment gewenst is. Dat wil zeggen een sortiment dat geschikt is voor de zware kleigrond, goed bestand tegen de wind en bovendien duurzaam. Ook bij vervanging van bomen, bijvoorbeeld door veroudering of ziekte, is dit uitgangspunt van toepassing. Drieëndijk 1a Het huidige bedrijfscomplex aan de Drieëndijk 1a zal in de nieuwe situatie niet veel veranderen. Het enige dat wordt toegevoegd is een nieuwe bedrijfswoning ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing. Voor een goede landschappelijke inrichting is handhaving van de bestaande singelbeplanting het uitgangspunt. De terreininrichting naar de dijk kan een open en sober karakter krijgen. De nieuwe bedrijfswoning dient te worden georiënteerd op de Drieëndijk.
verklaring singel (bomenrij met struikbeplanting) verspreide bomen knotbomen laanbeplanting Drieëndijk figuur 2. Bestaande beplanting
dichte struikbeplanting Drieëndijk
Drieëndijk 1b Om het perceel aan de Drieëndijk 1b geschikt te maken voor de vestiging van DKCT vindt sloop en verbouw van bedrijfsbebouwing plaats. De te handhaven bebouwing wordt aangepast aan het nieuwe gebruik. Dit houdt onder andere in dat de hoogte van de bestaande varkensstallen wordt verhoogd en bedrijfsgebouwen aaneen worden gebouwd. Voor een goede landschappelijke inrichting zijn de volgende ontwerpuitgangspunten van belang: -
handhaven van de bestaande beplanting;
-
aanvullende boombeplanting bij de woning aan de noordwesthoek ten opzichte van de open ruimte naar de Groene Kruisweg;
-
de open ruimte ten zuiden van deze woning vormt vanuit het erf een 'venster' naar de polder. Gezien de voorgenomen verhoging van de schuren (nabij de huidige silo's) is hier een forse bomengroep gewenst. Het uitzicht blijft daarbij intact;
-
aan de oostzijde is gezien de te verhogen schuren een bomenrij gewenst. De bomengroep kan aan de
-
aan de zuidoosthoek van de aaneen te bouwen schuren is een toegang gewenst om het open erf ter
binnenzijde van de aanwezige singel worden aangebracht; plaatse van de op te ruimen mestopslag te kunnen bereiken. De bestaande singel zal zoveel mogelijk intact worden gehouden. Deze toegang biedt tevens de mogelijkheid van presentatie van het bedrijf naar de buitenwereld, bijvoorbeeld door situering van de receptie, de kantoorfunctie en de personeelsruimten aan de hoek van het gebouw. De zichtbaarheid kan verder geoptimaliseerd worden door naast de toegang over een beperkte lengte de struikbegroeiing te verwijderen met handhaving van de bomen. Ook in de gesloten beplanting die in de dijkvoet staat (eigendom van gemeente/ Waterschap) moet bij voorkeur een ruimere onderbreking worden gemaakt. Dit komt tevens de verkeersveiligheid ten goede (uitrijdende grote voertuigen/machines). Hiervoor dient de gemeente een kapvergunning te verlenen.
1 2
4
5 6
3
1.westelijke rand
2.zuidwestelijke locatie
3.aanzicht landbouw mechanisatiebedrijf
4.bedrijfswoning cultuurtechnisch bedrijf
figuur 3. Beelden van de bestaande situatie
3.aanzicht landbouw mechanisatiebedrijf
5.varkensstallen achter de bomen in de bocht Drieëndijk
6.hoge silo’s incidenteel zichtbaar
10 9
7 8
7.voetpad naar kantoortuin
9.beeld vanuit het noorden
8.landbouwmechanisatiebedrijf onder de dijk en tzt achter de bomen
10.venster op het noorden
9.beeld vanuit het noorden
10.venster op het westen
10.venster op het oosten figuur 3. Beelden van de bestaande situatie
verklaring singel (bomenrij met struikbeplanting) verspreide bomen knotbomen laanbeplanting Drieëndijk Bestaande beplanting
dichte struikbeplanting Drieëndijk
verklaring bomenrij bomengroep singel figuur 4. Toe te voegen beplanting
boomweide (laan-of fruitbomen)
Bijlage 2
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
B2.1. Algemeen Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: − geluid; − geur; − stof; − gevaar (met name brand- en explosiegevaar). In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
B2.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' Algemeen De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (SvB 'bedrijventerrein') zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB 'bedrijventerrein' wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB 'bedrijventerrein' wordt tevens toegepast in buitengebieden en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
2
Bijlage 2
Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling In de SvB 'bedrijventerrein' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de SvB 'bedrijventerrein' indicaties voor verkeersaantrekkende werking. Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de SvB 'bedrijventerrein' gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Omgevingstype rustige woonwijk In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied. Omgevingstype gemengd gebied In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Te hanteren richtafstanden De SvB 'bedrijventerrein' onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2 5.3 6
3
richtafstand (in meters) rustige woonwijk gemengd gebied 10 0 30 10 50 30 100 50 200 100 300 200 500 300 700 500 1.000 700 1.500 1.000
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen In de SvB 'bedrijventerrein' zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft: − bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn; − bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico; − bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB 'bedrijventerrein' komt in verregaande mate overeen met de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste SvB 'bedrijventerrein' zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de VoorbeeldStaat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie 'bedrijf'. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de SvB 'bedrijventerrein' voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip 'bedrijf'. Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de SvB 'bedrijventerrein' opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren. Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten 1) van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling 1) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
4
Bijlage 2
plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.62. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aannemers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.
B2.3. Flexibiliteit De SvB 'bedrijventerrein' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'bedrijventerrein' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'bedrijventerrein' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'bedrijventerrein' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. In de SvB 'bedrijventerrein' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB 'bedrijventerrein' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde ontheffingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Voor de concrete toetsing van een verzoek om ontheffing wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB b okt. 2007
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3
Ecologisch onderzoek
Dit onderzoek beschrijft de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt en vermeldt welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Bestaande situatie Het plangebied betreft twee bedrijfspercelen, met bedrijfspanden, woningen, verharding en langs de randen gras, bomen en struiken. Beoogde ontwikkelingen Op de locatie wordt een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt en een deel van de bedrijfsbebouwing wordt verbouwd dan wel vervangen door nieuwe bedrijfsgebouwen. De werkzaamheden die worden uitgevoerd zijn: − sloopwerkzaamheden; − bouwrijp maken; − bouwwerkzaamheden; − herinrichting onbebouwd gebied. Normstelling en beleid Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw stelt (artikel 2): 1. eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving; 2. de zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, als:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
2
− − −
Bijlage 3
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: − de verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: 1. nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, als ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; 2. nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; 3. nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, als ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Nota Ruimte De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Onderzoek Gebiedsbescherming De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van de PEHS. Daarom komt gebiedsbescherming in dit onderzoek niet meer aan de orde. Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Tevens is gebruikgemaakt van de 'risicoanalyse zwaluwen en vleermuizen' van VanderHelm Milieubeheer BV (d.d. 26 november 2009). Planten Op de erven worden gezien de voorkomende biotopen geen beschermde soorten verwacht.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3
3
Vogels Broedvogels als heggenmus, winterkoning, merel, koolmees, pimpelmees, roodborst en ekster maken gebruik van het opgaande groen in het plangebied. Mogelijk hebben kraaiachtigen vaste nesten in de beplanting. In de aan te passen gebouwen zouden vaste verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw aanwezig kunnen zijn. Tijdens het veldbezoek dat ten grondslag ligt aan de risicoanalyse van zwaluwen en vleermuizen zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen. Zoogdieren De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in de omgeving van en op de locatie soorten als egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis voor kunnen komen. Gezien de voorkomende biotopen, kunnen alle genoemde soorten een verblijfplaats in het plangebied hebben. In eventuele oudere bomen (diameter van meer dan 30 cm) en de gebouwen kunnen vaste verblijfplaatsen, paarplaatsen en baltsplaatsen van vleermuizen voorkomen. Mogelijk maken vleermuizen ook gebruik van de bomen als vliegroute en foerageergebied. Tijdens het veldbezoek dat ten grondslag ligt aan de risicoanalyse van zwaluwen en vleermuizen zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in de gebouwen aangetroffen. Amfibieën Gegevens van RAVON tonen aan dat enkele algemene amfibieën als gewone pad, groene kikker en bruine kikker gebruikmaken van het uurhok (5 bij 5 km) waarin het plangebied ligt. Mogelijk maken deze amfibieën ook gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied. Vanwege de voorkomende biotopen worden geen zwaarder beschermde soorten verwacht. Overige soorten Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel B3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel B3.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw (categorie 1) egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis
ontheffingsregeling Ffw (categorie 2) (categorie 3) alle inheemse alle vogels vleermuizen
groene en bruine kikker en gewone pad
Toetsing Soortenbescherming De ontwikkelingen in het plangebied kunnen leiden tot aantasting en verstoring van beschermde dier- of plantensoorten. Voor de ingreep zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit de eerste kolom van tabel 1 (categorie 1, algemene soorten), aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. Broedvogels (categorie 2) mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) op te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Vaste verblijfplaatsen van vogels in de gebouwen zijn niet aangetroffen bij het locatiebezoek van VanderHelm Milieubeheer BV. De werkzaamheden dienen voor april uitgevoerd te worden anders is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
4
Bijlage 3
Bij het locatiebezoek van VanderHelm Milieubeheer BV zijn geen verblijfsplaatsen van vleermuizen in de gebouwen aangetroffen. De werkzaamheden dienen voor april uitgevoerd te worden anders is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Mogelijk maken vleermuizen ook gebruik van de bomen en struiken als onderdeel van hun foerageergebied en vliegroute. Deze groenstroken worden echter niet door de ontwikkeling aangetast. Zorgplicht In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldig handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als voor deze soorten een vrijstelling geldt). Conclusie − De Natuurbeschermingswet staat de planontwikkeling niet in de weg. − Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: de nesten van kraaiachtigen en zwaluwen zijn, als ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Bij werkzaamheden aan de gebouwen na april is nader onderzoek naar deze broedvogels noodzakelijk. − Bij het locatiebezoek van VanderHelm Milieubeheer BV zijn geen verblijfsplaatsen van vleermuizen in de gebouwen aangetroffen. De werkzaamheden dienen voor april uitgevoerd te worden anders is aanvullend onderzoek noodzakelijk. − Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 4
Verantwoording groepsrisico
Beleidskader Op basis van het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen dient de toename van het groepsrisico (GR) als gevolg van een ruimtelijk besluit te worden verantwoord. Bij de verantwoording komen aan bod: − de verwachte dichtheid van personen in het invloedsgebied als gevolg van het besluit; − de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde1); − indien mogelijk, maatregelen ter beperking van het groepsrisico van degene die de inrichting drijft, die in het ruimtelijk besluit zijn opgenomen of die mogelijk in de nabije toekomst worden genomen; − de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico; − de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; − de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet. In relatie tot de laatste twee aspecten, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft het bevoegd gezag de regionale veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond om advies gevraagd, dat advies is verwerkt in de voorliggende verantwoording van het groepsrisico. Personendichtheid en hoogte van het groepsrisico De ontwikkelingen in het plangebied bevinden zich gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van hogedruk aardgasleidingen en K1-olietransportleidingen. De relevante risicobronnen zijn: 1. hogedruk aardgastransportleiding A 537-KR-023, diameter 18 inch, druk 66,2 bar; 2. hogedruk aardgastransportleiding A 536-KR-023, diameter 36 inch, druk 66,2 bar; 3. hogedruk aardgastransportleiding A 624-KR-062, diameter 36 inch, druk 80 bar; 4. K1 Crude Oil transportleiding (Total), diameter 24 inch, druk 60 bar; 5. K1-olietransportleiding (Rotterdam - Rijn Pijpleiding), diameter 36 inch, druk 43 bar. Hogedruk aardgastransportleidingen In de toelichting wordt gesteld dat de PR 10-6-contour van de drie aardgasleidingen in de nabijgelegen leidingenstrook volgens de informatie op de risicokaart niet buiten de betreffende leidingen liggen. Gelet op de aard van de omgeving wordt ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde van het GR. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een relevante toe-
1) In het geval van risicovolle inrichtingen wordt de oriënterende waarde bepaald door een lijn in een grafiek die de volgende punten verbindt: 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
2
Bijlage 4
name van de personendichtheid in het gebied en daarmee ook niet tot een toename van het GR. K1-olietransportleidingen In paragraaf 3.6 van de toelichting worden drie olietransportleidingen (alle K1-leidingen) beschreven die zijn gelegen in de leidingenstrook ten noorden van het plangebied. Voor de Total-leiding met een diameter van 24 inch en een maximale werkdruk van 60 bar geldt dat op grond van de publicatie van het RIVM een PR 10-6-contour van 25 m aan weerszijden van de leiding moet worden aangehouden. Met betrekking tot de Rotterdam Rijn Pijpleiding dient een PR 10-6-contour van 33 m aan weerszijde van de leiding te worden aangehouden. Volgens het RIVM is er bij K1-leidingen geen sprake van groepsrisico, omdat het aantal slachtoffers van 10 niet wordt gehaald voor dichteenheden tot 255 personen per hectare buiten de PR 10-6 (bij een leiding van 36 inch en een druk van 100 bar). Het invloedsgebied voor het groepsrisico is dan beperkt tot ongeveer de omvang van de plasbrand. Dat betekent voor K1-leidingen dat het invloedsgebeid enkele meters meer bedraagt dan de PR 10-6-contour. Aangezien het groepsrisico ruim beneden de oriënterende waarde is gelegen, is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel dient onderzocht te worden of er voldaan kan worden aan enkele voorwaarden: alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren; de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen; de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een ramp. Advies van de VRR Op basis van artikel 13 lid 3 van het Bevi, is de regionale brandweer de wettelijke aangewezen adviseur met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied en de bestrijdbaarheid van een eventuele ramp. Onderstaand is het advies van de VRR op hoofdlijnen weergegeven. Selectie incidentscenario's Voor de vijf relevante risicobronnen zijn diverse worstcase en meest geloofwaardige scenario's beschouwd. Voor het bepalen van het resteffect (inschatting van het aantal doden en gewonden) zijn de volgende worstcasescenario's beschouwd: − BLEVE 1) bovengrondse propaantank; − fakkelbrandscenario; − plasbrandscenario. Daarnaast is voor iedere risicobron gekeken naar meest geloofwaardige scenario's. Indien er binnen de 1%-letaliteitscontour (voorziene) objecten aanwezig zijn, zullen hiervoor aanvullende maatregelen geadviseerd worden. De relevante scenario's zijn: − flashfire 15 mm lek in bovengrondse propaantank Drieëndijk 1b; − lekkage in 36 inch, 80 bar hogedruk aardgasleiding A 624-KR-062. Zelfredzaamheid De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht zich in veiligheid te brengen. Voor elk incidentscenario is de mogelijkheid van zelfredding verschillend. Zelfredding kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van het aantal slachtoffers, omdar de meeste slachtoffers vooral in de eerste minuten tot half uur van het ongeval vallen. Naast verschillen per scenario zijn er andere factoren die de mate van zelfredding beïnvloeden. Aanwezigheid van bijvoorbeeld vluchtwegen, mate van voor-
1) Een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion) is een explosiescenario doordat de druk in een opslagtank zo toeneemt dat de tank openbarst en de vloeistof er als brandende wolk uit komt.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 4
3
bereid zijn, het aantal mensen en hun fysieke condities en het al dan niet tijdig geven van duidelijke instructies, zijn belangrijke factoren. BLEVE-scenario Voor het beschouwde incidentscenario als gevolg van een incident met een propaan of lpgtankwagen geldt dat een BLEVE zich snel kan ontwikkelen en zich voor ongewaarschuwde aanwezigen binnen 20 à 30 minuten onverwacht kan voltrekken. Ontvluchting is mogelijk mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Fakkel- en plasbrandscenario Voor de beschouwde scenario's als gevolg van een fakkelbrandincident met de hogedruk aardgastransportleidingen geldt dat het uitstromende gas direct ontsteekt. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in het plangebied. Ontvluchting is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Dit geldt eveneens voor het beschouwde scenario als gevolg van een plasbrandscenario met de K1/K2/K3-leiding. Flashfire Voor het beschouwde scenario als gevolg van een flashfire met een propaantank geldt dat het uitstromende propaan direct ontsteekt. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in het plangebied. Ontvluchting is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Beheersbaarheid Het criterium beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn om hun taken goed uit te voeren en daarmee verder escalatie van het incident kunnen voorkomen. Voor een adequate inzet van de hulpverleningsdiensten zijn de volgende punten van belang: bereikbaarheid; opstelmogelijkheden; inzetbaarheid van middelen (onder andere bluswatervoorziening). In overleg met de afdeling Veiligheid en Operatiën van de Regionale Brandweer RotterdamRijnmond zijn de mogelijkheden voor optreden van hulpverleningsdiensten bepaald. De bereikbaarheid van het plangebied is afdoende. Het plangebied is via twee zijden bereikbaar. De bluswatervoorziening is afdoende. Ter hoogte van het perceel Drieëndijk 1b is een primaire bluswatervoorziening gelegen. Advies De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert het college om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: 1. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerders Total Nederland, Rotterdam Rijn Pijpleiding en Nederlandse Gasunie N.V. maatregelen getroffen behoren te worden om de ongestoorde ligging van de buisleiding te garanderen. Het bevoegd gezag behoort in overleg met de leidingbeheerders vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake aardgastransportleidingen. 2. Voorziene objecten binnen het invloedsgebied van 40 m van de hogedruk aardgastransportleidingen behoren zodanig te worden geconstrueerd dat aanwezigen bij een drei-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
40905.14611.00
4
3.
Bijlage 4
gende fakkelbrand meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood)uitgang van de bron af gericht te zijn. Alle (nood)uitgangen dienen in voldoende mate aan te sluiten op de infrastructuur van de omgeving. Voor de voorziene ontwikkelingen behoort voldaan te worden aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Het definitieve inrichtingsplan behoort hierbij ter goedkeuring worden voorgelegd aan de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Zuid-Hollandse Eilanden.
Resteffect De beschouwde risicobronnen kunnen in de voorziene plannen tot incidenten leiden die vallen in maatrampklasse I (BLEVE propaantank, fakkelbrand en plasbrand). De maatrampklasseschaal loopt op van I tot en met V, waarbij III beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. De genoemde maatregelen hebben nauwelijks tot geen kwantificeerbaar effect op het berekende aantal slachtoffers. Echter, de kans op het zich catastrofaal ontwikkelen van een incident neemt af en de effecten kunnen verder teruggedrongen worden. Afweging van het groepsrisico en conclusie De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied leiden niet of niet merkbaar tot een toename van het GR. Gelet op de mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten, rampen te bestrijden en hulpverlening te bieden en maatregelen die binnen het plangebied worden getroffen, wordt het groepsrisico, dat ver beneden de oriënterende waarde ligt, aanvaardbaar geacht. Ondanks de beoogde maatregelen blijft de kans op een ongeval aanwezig. Dit wordt het restrisico genoemd. Het bevoegd gezag, de gemeente, neemt kennis van het restrisico en neemt de verantwoording voor eventuele gevolgen.
40905.14611.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
40905.14579.00
Drieendijk 1A / 1B
40905.1461100
Ontvanger
: 48 dB Contour
Rijlijn
: Drieendijk
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
1,50 2,50 0,52 0,05 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 95,00 95,00 95,00 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,00 3,00 3,00 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 2,00 2,00 2,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,08 0,00 9,68 0,07 1,23 0,19
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
9,00 9,28 0,00 0,00
: : : :
415,00 7,00 2,60 0,70
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 62,58 58,28 52,58 53,55 49,25 43,55 54,66 50,36 44,66 0,00 0,00 0,00 63,67 59,37 53,67 ----
: : : : : :
52,58 48,28 42,58 5 53 48
26-06-2009 11:29:31, blz. 1
Bijlage 6
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Brieven overleginstanties
40905.14579.00