Latijn in het algemeen secundair onderwijs Analyse van de argumenten gebruikt in de discussie omtrent de vormende waarde van het schoolvak Latijn en kwalitatief onderzoek naar hun wetenschappelijke waarde
Joke Colpaert Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de taal- en letterkunde: Latijn – Spaans Academiejaar: 2010 – 2011 Promotor: prof. dr. Wim Verbaal Co-promotor: Sylvie Geerts
Woord vooraf Vooreerst mijn oprechte dank aan prof. dr. Wim Verbaal voor de begeleiding tijdens het schrijven van deze masterproef. Hij hielp me steeds in de goede richting indien dat nodig was en zijn opbouwende kritiek zorgde er telkens opnieuw voor dat ik vol goede moed aan mijn onderzoek kon verder werken. Daarnaast wil ik ook Sylvie Geerts danken. Zij stond steeds klaar mijn vragen te beantwoorden en was steeds bereid om na te lezen en bij te studeren waar nodig. Ik dank haar ook om me op het idee te brengen te werken met focusgroepen. Mijn dank gaat speciaal uit naar de 20 participanten die deelnamen aan mijn onderzoek. Ik dank hen voor de tijd die ze wouden vrijmaken voor mij. Zonder hen had ik dit werk nooit kunnen voltooien. Ook aan mijn ouders en broer, een woord van dank zowel voor hun steun als voor het helpen bij het uitschrijven van de gesprekken. Ik bedank mijn vriend, Chess, voor zijn steun en voor het helpen bij de lay-out van dit werk. Ten slotte nog een woord van dank aan mijn vriendinnen, Mathilde, Karen, Jana,… voor hun oprechte interesse en bemoedigende woorden.
Joke Colpaert, Deurle, 10 augustus 2011
Inleiding Latijn, waarom studeer je dat? Deze vraag krijgen studenten taal- en letterkunde Latijn geregeld te horen. We moeten ons met andere woorden regelmatig verantwoorden waarom we voor Latijn kozen en wat daar het nut van zou zijn. Eveneens op Vlaamse niveau zien we dat het nut en de waarde van het schoolvak Latijn openlijk in vraag gesteld wordt. Sinds Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet aankondigde het secundair onderwijs te willen hervormen waardoor er in de eerste twee jaren minder uren zouden worden vrijgemaakt voor de vakken Latijn en Grieks, laait in de actualiteit de discussie omtrent de waarde van deze schoolvakken hevig op. Maar niet alleen in Vlaanderen is deze tendens op te merken, zo wat over de hele Westerse wereld voelen liefhebbers van de klassieke talen zich in het nauw gedreven en verdedigen ze hun geliefde talen met man en macht. Deze motivatie was de aanleiding voor het schrijven van deze masterproef die tevens een verdere uitwerking is van de onderzoekstaak Latijn in het algemeen secundair onderwijs: een voorbereidend onderzoek naar de vormende waarde van Latijn die we schreven in 2010. In dit voorbereidend onderzoek gingen we na wat de gangbare mening is in de actualiteit omtrent dit thema. Tevens werden de eindtermen klassieke talen en moderne vreemde talen onder de loep genomen en vergeleken, zowel met elkaar als met de actuele meningen. Vervolgens werd ook nog een voorstel gedaan omtrent de wijze waarop een onderzoek naar de vormende waarde van Latijn zou kunnen gebeuren. We konden dit voorbereidend onderzoek besluiten met de vaststelling dat veel mensen een mening hebben omtrent het vak Latijn, maar dat men deze mening amper kan onderbouwen met wetenschappelijk gefundeerde argumenten. Op basis van deze onderzoekstaak stelden we de vraagstelling op die centraal staat in onze masterproef, meer bepaald: in hoeverre kunnen argumenten omtrent de vormende waarde van het schoolvak Latijn wetenschappelijk onderbouwd worden. Deze centrale vraagstelling hebben we vervolgens opgesplitst in drie doelstellingen. Allereerst hebben we onszelf tot doel gesteld een uitgebreider onderzoek te voeren naar de verschillende meningen omtrent de studie van Latijn. Vervolgens willen we trachten aan de hand van een kwalitatief onderzoek de wetenschappelijke waarde van deze argumenten te onderzoeken. Ten slotte willen we nog proberen een aanzet te geven tot een grootschalig kwantitatief onderzoek. Deze drie doelstellingen hebben ertoe geleid dit werk op te splitsen in drie onderdelen. In het eerste deel, het theoretisch kader, gaan we na wat er reeds geschreven en onderzocht is omtrent dit onderwerp in de wetenschappelijke literatuur. Daarnaast is het eveneens noodzakelijk te kijken
in hoeverre deze wetenschappelijke literatuur correspondeert met de huidige meningen die te vinden zijn in de actualiteit. Ten slotte wordt er nagegaan in hoeverre de geldende eindtermen overeenstemmen met deze meningen en theoretische inzichten. We wijzen er nog op dat deze laatste twee onderdelen, namelijk omtrent de actualiteit en de eindtermen, in grote mate gebaseerd zijn op de onderzoekstaak die we schreven in 2010. (cf. supra) In het tweede deel vervolgens wordt meer uitleg gegeven omtrent het kwalitatief onderzoek dat we voerden. We maakten hiervoor gebruikt van focusgroepgesprekken. Dit zijn gesprekken omtrent een bepaald onderwerp in kleine groepen bestaande uit mensen met dezelfde achtergrond. Aan de hand van deze gesprekken proberen we na te gaan in hoeverre de gevonden argumenten overeenkomen met de mening van onze focusgroepen. Op deze manier trachten we een meer wetenschappelijk beeld te geven van de meningen en attitudes tegenover de vormende waarde van Latijn. Ten slotte proberen we ook nog een aanzet te geven tot een grootschalig kwantitatief onderzoek. Om de argumenten van een gegronde wetenschappelijke basis te voorzien, is het noodzakelijk een grootschalig sociaal-wetenschappelijk onderzoek te voeren. In dit deel doen we voorstellen omtrent de werkwijze van zo een onderzoek. Tevens geven we een voorbeeld van een schriftelijke enquête die voor dit onderzoek zou kunnen dienen. Deze masterproef kon niet geschreven worden zonder gebruik te maken van enkele bronnen. Zoals reeds vermeld, is de eerste belangrijke brontekst de onderzoekstaak die we schreven in 2010. Daarnaast verwijzen we ook nog naar de masterproef van Ingemar Spelmans met als titel Klassieken in tijden van eigenliefde. Beschouwingen omtrent nut en nutteloosheid van het schoolvak Latijn. Spelmans is er in geslaagd een mooie synthese te geven van de huidige en meest voorkomende meningen omtrent de waarde van het vak Latijn. Deze synthese hebben we dan ook gebruikt als basis bij ons overzicht van de verschillende argumenten die gebruikt worden in de theoretische literatuur omtrent dit onderwerp. De overige theoretische bronnen hieromtrent zijn afkomstig uit verschillende delen van de Westerse wereld. Om na te gaan waaruit de publieke opinie tegenover het schoolvak Latijn bestaat, maken we gebruik van artikels uit kranten en tijdschriften. De geraadpleegde dag- en weekbladen dragen telkens het label van kwaliteitskrant, zoals bijvoorbeeld Knack, De Standaard, The Guardian en de Volkskrant. Wanneer we op zoek gingen naar artikels uit eigen land bleek dat er gedurende de laatste jaren in Wallonië amper iets verschenen is omtrent de vormende waarde van Latijn. Om
deze reden kozen we ervoor louter artikels uit Vlaanderen te analyseren en te bestuderen. Om de publieke opinie die gangbaar is in Vlaanderen goed te kunnen analyseren, gaan we eveneens aan de slag met artikels uit Nederland en Groot-Brittannië. Tot slot verwijzen we ook nog naar de lessen Methodologie van de sociale wetenschappen die we gevolgd hebben in 2010 en die ons in contact hebben gebracht met de regels en de kunst van het sociaalwetenschappelijk onderzoek. Voor de opbouw en de structuur van het onderdeel omtrent het kwalitatief onderzoek haalden we onze inspiratie grotendeels uit de scriptie Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen… Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus en onderzoek naar de reactie van lezers van Sylvie Geerts die hiervoor eveneens met focusgroepen te werk ging.
Inhoudstafel Woord vooraf ................................................................................................................................................. 3 Inleiding ........................................................................................................................................................... 4 Inhoudstafel .................................................................................................................................................... 7 DEEL 1 Theoretisch kader ........................................................................................................................13 1 Vormende waarde van Latijn in de wetenschappelijke literatuur ..................................................14 1.1 Verschillende theoretische werken..............................................................................................14 1.2 Verschillende classificaties van argumenten ..............................................................................16 1.2.1 Classificatie van Stellwag .......................................................................................................16 1.2.2 Classificatie van Spelmans ....................................................................................................16 1.3 Classificatie van de gebruikte argumenten in de wetenschappelijke literatuur op basis van de classificatie van Spelmans ................................................................................................17 1.3.1 Argumenten ter promotie .....................................................................................................18 1.3.1.1 Latijn als maatschappelijk fundament ........................................................................18 1.3.1.2 Latijn als linguïstisch fundament..................................................................................18 1.3.1.2.1 Linguïstisch argument ............................................................................................19 1.3.1.2.2 Intellectueel argument ............................................................................................20 1.3.1.3 Latijn als cultureel fundament ......................................................................................23 1.3.1.3.1 Ethisch argument....................................................................................................23 1.3.1.3.2 Historisch argument ...............................................................................................24 1.3.1.3.3 Esthetisch argument ...............................................................................................25 1.3.2 Argumenten ter verdediging .................................................................................................25 1.3.2.1 Ontkrachting van elitaire karakter van Latijn.............................................................25 1.3.2.2 Ontkrachting van pedagogische tegenargumenten ...................................................26 1.3.2.2.1 Nutteloosheid van Latijn .......................................................................................26 7
1.3.2.2.2 Moeilijkheid van Latijn ..........................................................................................26 2 Vormende waarde van Latijn in de actualiteit ...................................................................................27 2.1 Groepen en websites .....................................................................................................................27 2.2 Artikels.............................................................................................................................................27 2.2.1 Latijn als maatschappelijk fundament .................................................................................28 2.2.1.1 Argumenten.....................................................................................................................28 2.2.1.2 Tegenargumenten ...........................................................................................................28 2.2.2 Latijn als linguïstisch fundament .........................................................................................29 2.2.2.1 Argumenten.....................................................................................................................29 2.2.2.2 Tegenargumenten ...........................................................................................................30 2.2.3 Latijn als intellectueel fundament ........................................................................................30 2.2.3.1 Argumenten.....................................................................................................................30 2.2.3.2 Tegenargumenten ...........................................................................................................31 2.2.4 Latijn als fundament voor enkele basisvaardigheden en attitudes..................................32 2.2.4.1 Argumenten.....................................................................................................................32 2.2.4.2 Tegenargumenten ...........................................................................................................33 3 Verschillende argumenten: conclusie .................................................................................................34 4 Eindtermen .............................................................................................................................................36 4.1 Specifieke eindtermen ...................................................................................................................36 4.1.1 Specifieke eindtermen klassieke talen .................................................................................37 4.1.2 Specifieke decretale eindtermen moderne vreemde talen ................................................38 4.1.3 Vergelijking .............................................................................................................................39 4.2 Algemene doelstellingen van de verschillende onderwijsnetten .............................................41 4.2.1 Gemeenschapsonderwijs.......................................................................................................41 4.2.2 Gesubsidieerd officieel onderwijs........................................................................................42 8
4.2.3 Gesubsidieerd vrij onderwijs ................................................................................................43 4.2.4 Vergelijking .............................................................................................................................44 5 Eindtermen versus argumenten: een vergelijking .............................................................................46 DEEL 2 Kwalitatief onderzoek .................................................................................................................49 6 Inleiding ..................................................................................................................................................50 6.1 Peilingen ..........................................................................................................................................50 6.2 Sociaal-wetenschappelijk onderzoek...........................................................................................51 7 Onderzoek met focusgroepen .............................................................................................................52 7.1 Inleiding...........................................................................................................................................52 7.2 Verschillende focusgroepen .........................................................................................................52 7.2.1 Studenten taal- en letterkunde Latijn ..................................................................................53 7.2.2 Studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben....................................................................53 7.2.3 Studenten die nooit Latijn gevolgd hebben .......................................................................54 7.2.4 Leerlingen Latijn zesde middelbaar .....................................................................................54 7.2.5 Leerkrachten Latijn ................................................................................................................55 7.3 Doelstellingen .................................................................................................................................55 7.4 Vragenlijst .......................................................................................................................................56 7.4.1 Evolutie....................................................................................................................................56 7.4.2 Vragen per focusgroep ..........................................................................................................57 7.4.2.1 Studenten taal- en letterkunde ......................................................................................57 7.4.2.2 Studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben ............................................................57 7.4.2.3 Studenten die nooit Latijn gevolgd hebben ...............................................................58 7.4.2.4 Leerlingen Latijn vijfde en zesde middelbaar .............................................................58 7.4.2.5 Leerkrachten Latijn ........................................................................................................58 7.4.3 Stellingen .................................................................................................................................58 9
7.5 Verloop van de contacten en gesprekken ..................................................................................60 7.5.1 Eerste contact .........................................................................................................................60 7.5.2 Het gesprek .............................................................................................................................60 7.5.2.1 Omgeving ........................................................................................................................60 7.5.2.2 Opnameapparatuur ........................................................................................................61 7.5.3 Afsluitend contact ..................................................................................................................61 8 Resultaten................................................................................................................................................62 8.1 Inleiding...........................................................................................................................................62 8.2 Algemene ideeën en attitudes tegenover de studie van Latijn ................................................62 8.2.1 De keuze voor Latijn .............................................................................................................62 8.2.2 De eigenschappen van een leerling Latijn ..........................................................................64 8.2.3 De meerwaarde van Latijn ....................................................................................................66 8.2.3.1 Studiemethode ................................................................................................................66 8.2.3.2 Talenkennis .....................................................................................................................66 8.2.3.3 Vorming van de persoon...............................................................................................67 8.2.4 De beperkingen van Latijn ...................................................................................................69 8.3 Enkele stellingen ............................................................................................................................70 8.3.1 De moedertaal ........................................................................................................................70 8.3.2 Moderne vreemde talen.........................................................................................................71 8.3.3 Memoriseren ...........................................................................................................................73 8.3.4 Analyseren ...............................................................................................................................74 8.3.5 Synthetiseren ...........................................................................................................................75 8.3.6 Kritisch denken ......................................................................................................................76 8.3.7 Logisch denken.......................................................................................................................77 8.3.8 Nauwkeurig en zorgvuldig werken ......................................................................................78 10
8.3.9 Geconcentreerd werken ........................................................................................................79 8.3.10 Geduld hebben om te studeren .........................................................................................79 8.3.11 Discipline...............................................................................................................................80 8.3.12 Moderne wereld begrijpen ..................................................................................................81 8.3.13 Andere culturen ....................................................................................................................82 8.4 Belangrijkste meerwaarde .............................................................................................................83 9 Vergelijking theoretisch en kwalitatief onderzoek............................................................................86 9.1 Latijn als fundament van de samenleving ..................................................................................86 9.2 Latijn als fundament voor talenkennis .......................................................................................86 9.3 Latijn als fundament voor de algemene vorming .....................................................................87 9.4 Latijn als fundament voor studiemethode en -attitudes ..........................................................87 9.5 Latijn als fundament voor de enkele basisvaardigheden .........................................................88 9.6 Latijn als cultureel fundament......................................................................................................89 DEEL 3 Kwantitatief onderzoek ..............................................................................................................91 10 Grootschalig onderzoek .....................................................................................................................92 10.1 Inleiding ........................................................................................................................................92 10.2 Methodologie ...............................................................................................................................92 10.2.1 Wat onderzoeken .................................................................................................................92 10.2.2 Bij wie onderzoeken ............................................................................................................92 10.2.3 Hoe onderzoeken.................................................................................................................93 10.3 Enquête .........................................................................................................................................94 Conclusie .......................................................................................................................................................96 Bibliografie ....................................................................................................................................................99 Bijlage 1: Uitgeschreven gesprekken en enquêtes ................................................................................ 105 Bijlage 2: Antwoorden op de stellingen ................................................................................................. 168 11
Bijlage 3: Voorgestelde enquête voor een kwantitatief onderzoek .................................................... 175
12
DEEL 1 Theoretisch kader
13
1
Vormende
waarde
van
Latijn
in
de
wetenschappelijke literatuur 1.1
Verschillende theoretische werken
Omtrent de waarde en het nut van de klassieke talen in het algemeen secundair onderwijs is reeds heel wat geschreven. Ingemar Spelmans begint zijn masterproef Klassieken in tijden van eigenliefde. Beschouwingen omtrent nut en nutteloosheid van het schoolvak Latijn met een citaat van Lashbrook dat wel heel sprekend is voor dit onderwerp. “It seems though men are forever trying to prove or disprove the value of Latin as part of a liberal education” (Lashbrook 1969: 163 in Spelmans 2010: 1). Gedurende de volledige 20ste eeuw, zijn er vanuit verschillende hoeken pleidooien geschreven voor of tegen het onderwijs van de klassieke talen. Zo schreef Herbert Musurillo een betoog voor de studie van klassieke talen vanuit een Christelijke standpunt getiteld The place of Latin in our modern curriculum. Uit volgend citaat wordt duidelijk welk belang Musurillo hecht aan Latijn bij het begrijpen en doorgronden van de Christelijke ideologie en erfenis. “But the truth of the matter is that without it we can never fully understand the source, the meaning and the direction of our Christian heritage.” (Musurillo 1960: 5) Deze verdedigingsrede werd geschreven ten tijde van de Koude Oorlog en Musurillo uit dan ook zijn kritiek ten opzichte van Rusland. Hij meent namelijk dat Rusland de Westerse landen dwingt enkel te onderrichten in functie van de verdere ontwikkeling van de staat. (Musurillo 1960: 7) Of zoals Musurillo het zelf verwoord: “Russia is forcing the Western nations to think precisely the same way about education as she does: courses that lead to the further development of government scientists are at premium.” (Musurillo 1960: 7) Deze mening toont duidelijk aan dat sommige argumenten geplaatst moeten worden in een bepaalde ideologie en dat ze bijgevolg niet steeds wetenschappelijk onderbouwd zijn. In vele van deze theoretische werken wordt de noodzaak aan wetenschappelijk onderzoek naar de vormende waarde van de klassieke talen benadrukt. Zo had de Nederlandse pedagoge Stellwag zich tot doel gesteld om in haar werk getiteld De waarde der klassieke vorming aan te tonen hoe groot de nood aan wetenschappelijk onderzoek naar het nut van Latijn was. Zo stelt ze dat een leerplan niet kan geschreven worden voordat men wetenschappelijk-experimenteel onderzoek gedaan heeft naar het nut van deze talen. (Stellwag 1949: 3) Daarnaast maakt Stellwag de opmerking dat men bij de verdediging van de klassieke talen regelmatig vertrok van vooronderstellingen (cf. infra), vandaar dat ze zich tot doel heeft gesteld deze vooronderstellingen te onderzoeken zodat ze 14
op gegronde wijze de klassieke talen kan verdedigen. (Stellwag 1949: 7) Het is noodzakelijk hierbij op te merken dat Stellwag eveneens vertrekt van een vooringenomen stellingname. Ze meent namelijk dat de klassieke talen verdedigd moeten worden, wat impliceert dat ze meent dat deze talen nuttig zijn. Vervolgens wordt ook de nood aan onderzoek naar de meest voorkomende argumenten ter verdediging van de klassieke talen benadrukt door Valentine, een professor pedagogische wetenschappen uit Londen, in zijn inleiding van het werk Latin. Its place and value in education. (Valentine 1935: vi) Deze gedachte kan eveneens teruggevonden worden in Le Latin en question van Georges Pire, een Franse pedagoog en klassiek filoloog. Aangezien Pire er vanuit ging dat Latijn en Grieks uit het curriculum van het secundair onderwijs zouden verdwijnen, zoals ook gebeurd was met het Sanskriet, bekritiseert hij diegene die zich enkel bezighouden met hun mening te verkondigen. Pire meent namelijk dat men niet te veel mag vasthouden aan het verleden, maar dat men ook niet te gedreven mag zijn om zonder nadenken veranderingen door te voeren. (Pire 1971: v – viii) “Il ne suffit pas d’écrire une “défense et illustration” des littératures grecques et latines pour résoudre le problème tel qu’il se pose” (Pire 1971: vi). Men moet aan de hand van wetenschappelijk onderzoek bewijzen waaruit nu net de vormende waarde van Latijn bestaat. (Pire 1971: v – viii) Naast enkele oudere bronnen, verwijzen we ook naar een meer recente bron, namelijk het hoofdstuk Vormende waarde van de klassieke talen uit Aspecten van een didactiek van de Oude Talen geschreven door Decreus. Deze benadrukt dat de argumenten ter promotie en verdediging moeten voldoen aan enkele eisen opdat ze waardevol zouden kunnen zijn. Zo mogen ze, volgens Decreus, “niet defensief, wetenschappelijk achterhaald, subjectief, moraliserend of denigrerend zijn” (Decreus 2001: 12) ten opzichte van andere schoolvakken. Daarnaast moeten ze de oudheid benaderen op een reële wijze en moeten ze rekening houden met de huidige samenleving, zowel op macro-, meso- als microniveau (cf. infra). Ten slotte meent hij dat ze logischerwijs verband moeten hebben met de vormende waarde voor de leerlingen. (Decreus 2001: 12) Zoals hierboven vermeld, benadrukt Decreus het belang van de samenhang tussen de argumenten ter verdediging van de klassieke talen en de huidige maatschappij. Hiervoor onderscheidt hij drie niveaus in de samenleving, meer bepaald het macro-, meso- en microniveau. Het macroniveau kenmerkt zich, volgens Decreus, door de discontinuïteit van de samenleving. We leven in een samenleving waarin vooruitgang primeert en waardoor de druk op het economisch denken heel hoog ligt. Vervolgens verbindt hij het mesoniveau met de actuele onderwijssituatie. Hierin valt hoofdzakelijk op dat het aantal uren voor Latijn en Grieks enorm verminderd zijn in de laatste
15
decennia en dat de klassieke talen en hun nut voortdurend in vraag gesteld worden. Wat de hedendaagse mentaliteit ten slotte betreft, het microniveau, merkt Decreus op dat men zich enkel nog richt op de toekomst. (Decreus 2001: 9 – 12) “De waarde van de toekomst wordt overschat, die van het verleden en het heden onderschat.” (Decreus 2001: 11) Daarnaast meent hij dat het efficiëntiegehalte van alles steeds in vraag wordt gesteld. Elk van deze niveaus heeft bijgevolg zijn invloed op de huidige perceptie van het nut van de klassieke talen en moeten daardoor in rekening gebracht worden bij het aanhalen van argumenten. (Decreus 2001: 9 – 12)
1.2
Verschillende classificaties van argumenten
1.2.1
Classificatie van Stellwag
Verscheidene auteurs hebben reeds gepoogd de verschillende argumenten ter verdediging en promotie van de klassieke talen te classificeren. Een voorbeeld hiervan is de beknopte classificatie van Stellwag (cf. supra). Zij bespreekt kort welke vier types van argumenten ter verdediging en promotie van de klassieke talen het meest aangewend worden. Als eerste onderscheidt Stellwag de argumenten van cultuurhistorische aard. Deze argumenten worden gekenmerkt door het feit dat ze voornamelijk nadruk leggen op de traditie. Men stelt dat de traditie an sich het voortbestaan van de schoolvakken Latijn en Grieks wettigt. Daarnaast onderscheidt ze de argumenten van pedagogische aard. Deze argumenten hebben betrekking op de morele en esthetische waarde van de Latijnse literatuur en op de waarde die de denkscholing, kenmerkend voor de klassieken, zou bieden. Vervolgens groepeert Stellwag argumenten van didactische aard die verband houden met de grammatica, de geschiedenis en de doorzetting die gepaard gaat met de studie van klassieke talen. Als laatste onderscheidt ze de argumenten van praktisch-utilitaristische aard, zoals bijvoorbeeld het nut van de studie van klassieke talen bij de studie van andere talen en het nut bij het sneller begrijpen van wetenschappelijke terminologie. (Stellwag 1949: 6 – 7) Aangezien Stellwag geen verdere uitleg geeft bij haar classificatie, verwijzen we tevens naar een andere classificatie, meer bepaald de classificatie van Spelmans (cf. supra).
1.2.2
Classificatie van Spelmans
Spelmans is erin geslaagd een duidelijk overzicht te geven van de meest voorkomende argumenten gebruikt door enerzijds de voorstanders, degenen die het nut en de waarde van Latijn verdedigen, en anderzijds de tegenstanders, namelijk diegenen die menen dat er behoefte is
16
aan een aanpassing van ons curriculum aan de noden van onze tijd en samenleving. (Spelmans 2010: 5) Spelmans verdeelt de argumenten in twee grote groepen. Enerzijds onderscheidt hij de argumenten die de klassieke talen promoten, anderzijds de argumenten die gebruikt worden om de klassieke talen te verdedigen tegen de verschillende argumenten van tegenstanders. De groep van argumenten ter promotie verdeelt Spelmans in drie grote subgroepen die elk op zich bestaan uit verschillende argumenten. De eerste subgroep bestaat uit argumenten die Latijn beschouwen als een onontbeerlijk fundament van onze samenleving, meer bepaald, zoals Spelmans ze benoemd heeft, het compensatieargument en multivalentieargument (cf. infra). Daarnaast onderscheidt hij een tweede subgroep, bestaande uit argumenten die betrekking hebben op het linguïstisch fundament dat Latijn zou bieden. In deze tweede subgroep plaatst Spelmans zowel de linguïstische argumenten als de intellectuele argumenten (cf. infra). De laatste subgroep bestaat op zijn beurt uit cultureel getinte argumenten, zoals het ethisch argument, het esthetisch argument en het historisch argument (cf. infra). (Spelmans 2010: 10 – 27) Vervolgens onderscheidt Spelmans in de groep bestaande uit argumenten ter verdediging van de klassieke talen twee subgroepen van tegenargumenten. De eerste subgroep bestaat uit argumenten die het politiek-ideologisch tegenargument (i.e. het elitaire karakter van Latijn) ontkrachten (cf. infra). De tweede subgroep bestaat op zijn beurt uit argumenten die de pedagogisch tegenargumenten, welke de nutteloosheid en de moeilijkheid van Latijn zijn, ontkrachten (cf. infra). (Spelmans 2010: 27 – 31)
1.3
Classificatie
van
de
gebruikte
argumenten
in
de
wetenschappelijke literatuur op basis van de classificatie van Spelmans Aangezien de classificatie van Spelmans zeer recent is en daarenboven heel duidelijk en overzichtelijk is, wordt deze gebruikt als basis voor dit overzicht van de meest voorkomende argumenten in de wetenschappelijke en theoretische literatuur inzake de waarde van de studie van klassieke talen in het algemeen secundair onderwijs en meer bepaald inzake de waarde van de studie van Latijn.
17
1.3.1
Argumenten ter promotie
Zoals reeds vermeld, worden vaak argumenten aangehaald door voorstanders van de klassieke talen die proberen te overtuigen waaruit het nut en de waarde van hun geliefde talen bestaat. Deze argumenten kunnen in drie grote categorieën onderverdeeld worden gebaseerd op het fundament dat Latijn zou kunnen bieden, meer bepaald Latijn als fundament van onze samenleving (cf. 1.3.1.1), Latijn als linguïstisch fundament (cf. 1.3.1.2) en Latijn als cultureel fundament (cf. 1.3.1.3). (Spelmans 2010)
1.3.1.1
Latijn als maatschappelijk fundament
Zoals Decreus opmerkt, wordt onze maatschappij gekenmerkt door vooruitgang, evolutie en snelheid (cf. supra). (Decreus 2001) Volgens Spelmans hebben de vooruitgang en de modernisering die onze huidige maatschappij kenmerken zowel voor complexiteit als voor kortzichtigheid en oppervlakkigheid gezorgd. Latijn zou bijgevolg een soort van tegengewicht bieden. Zo meent men dat de klassieke talen de mens maken tot een homo compensator en een homo sapiens, tot een mens die in staat is om in alle omstandigheden die de moderne tijd met zich mee brengt overeind te blijven. Dit benoemt Spelmans als het compensatieargument. Klassieke talen vervullen de hunkering naar herkenning, geborgenheid en vertrouwdheid waaraan de moderne mens nood heeft. (Spelmans 2010: 10 – 13) In een samenleving die gekenmerkt wordt door technologisering merkt Spelmans op dat verdedigers van de klassieke talen eveneens gebruik maken van wat Spelmans samenbracht onder de noemer multivalentieargument. Klassieke talen zouden een algemene vorming, zowel op moreel als op intellectueel vlak bieden. Ze worden beschouwd als een unieke discipline die een uitgebreide voorbereiding bieden op het dagelijkse leven. (Spelmans 2010: 14 – 15)
1.3.1.2
Latijn als linguïstisch fundament
Latijn als linguïstisch fundament kan zeker en vast beschouwd worden als het meest voorkomende argument. Vele auteurs verwijzen naar de waarde van Latijn voor de kennis van de moedertaal, vreemde talen en vakterminologie. Daarenboven wordt ook het nut van de Latijnse taal voor de intellectuele ontwikkeling regelmatig benadrukt. (Spelmans 2010: 16) In deze context is het belangrijk te verwijzen naar Stellwag. Zij stelt in haar werk de vraag: “waarin is de specifieke vorming die het onderwijs in de klassieke talen heet te schenken, gelegen?” (Stellwag 1949: 74) Volgens haar bestaat de vorming van de geest, die de studie van de klassieke 18
talen biedt, uit twee delen. Enerzijds onderscheidt ze de formele vorming van de geest die zuiver vormgevend en scholend is. Anderzijds onderscheidt ze de materiële vorming van de geest die een verrijking vormt voor de geest doordat de studie van de klassieke talen nieuwe inhouden en waarden aanbiedt aan de leerlingen. (Stellwag 1949: 74) 1.3.1.2.1
Linguïstisch argument
Aangezien Latijn kan beschouwd worden als de Europese moedertaal, zou de studie van deze taal bijdragen tot een betere beheersing van de moedertaal, vreemde talen en wetenschappelijke terminologie. Moedertaal Volgens Spelmans, stellen voorstanders van Latijn regelmatig dat de studie van de klassieke talen kan bijdragen tot een goed inzicht in de moedertaal. Aan de hand van het vertalen van Latijnse en Griekse teksten wordt de leerling geconfronteerd met de rijke woordenschat en de onderliggende structuur van zowel de klassieke talen als van de eigen taal. De student vergroot dus zijn vocabularium en wordt zich meer bewust hoe zijn moedertaal precies in elkaar zit. (Spelmans 2010: 16 – 17) Musurillo meent dat voornamelijk het feit dat er nu eenmaal niet één juiste vertaling bestaat, zijn invloed heeft op het niveau van Engels (i.e. de moedertaal van Musurillo) van leerlingen. (Musurillo 1960: 11) Desalniettemin durven sommige voorstanders van klassieke talen hieromtrent ook kritische opmerkingen maken. Zo meent professor klassieke talen Harris dat de studie van Latijn waarschijnlijk wel zijn vruchten zou afwerpen voor het vocabularium van de moedertaal, maar zich verdiepen in de literatuur van de moedertaal lijkt voor Harris een beter middel hiervoor. (Harris 2009) Andere auteurs wijzen dan weer op het belang van Latijn voor de studie en het begrijpen van de eigen literatuur. Lallement benadrukt enerzijds de waarde van Latijn voor de woordenschat van de moedertaal. Leerlingen leren via Latijn de oorsprong kennen van een groot deel van de Franse woorden. Anderzijds meent ze dat leerlingen literaire teksten eenvoudiger en sneller kunnen begrijpen door de continuïteit die er bestaat tussen de Latijnse en Franse literatuur. Het lezen van Latijnse teksten, zo stelt Lallement, helpt jongeren ook bij het vormen van een oordeel over andere literaire teksten en bij het vergelijken van literaire teksten. (Lallement 1969: 178) Daarnaast verwijst ook Robinson, een lid van het National Committee for Latin and Greek (cf. infra), naar de literaire waarde van de studie van Latijn. Het feit dat in de huidige literatuur nog steeds retorische en poëtische technieken uit de oudheid gebruikt worden is volgens haar ook een sterk punt in de 19
discussie omtrent de waarde van de klassieke talen. (Robinson 2009) Maar kunnen deze technieken en evoluties in de literatuur ook niet aangeleerd worden via vertalingen? Zijn deze argumenten waardevol genoeg om de studie van de Latijnse taal te verdedigen? Moderne vreemde talen Verscheidene auteurs leggen nadruk op het nut van Latijn voor studenten die zich willen verdiepen in moderne vreemde talen. Zo meent bijvoorbeeld Robinson dat Latijn een goede basis vormt voor jongeren die Romaanse talen willen kennen en kunnen gebruiken. (Robinson 2009) Maar eveneens bij Valentine keert deze gedachte terug. Deze auteur en leerkracht meent dat zonder de studie van Latijn het onmogelijk is de historische evolutie van Romaanse talen en de Engelse taal te begrijpen. Niettegenstaande, merkt hij op dat er niet veel leerlingen zijn die zich verdiepen in een gevorderde kennis van moderne vreemde talen. Volgens Valentine is dit argument niet voldoende om de studie van Latijn te promoten. Zou hetzelfde niet mogelijk zijn door een diepgaande studie van Frans of Duits? Zouden deze ook helpen bij het sneller aanleren van andere talen? Volgens Valentine draagt Latijn wel bij tot een betere voorbereiding in vergelijking met andere moderne talen. Hij meent dat voornamelijk de leerlingen die meerdere Romaanse talen bestuderen gebaat zijn met de kennis van Latijn. (Valentine 1935: 92 – 100) Vakterminologie Daarnaast stelt men dat de studie van Latijn bijdraagt tot het beter begrijpen van vakterminologie of zoals Spelmans het verwoordt: “vakchinees wordt begrijpelijk vaklatijn” (Spelmans 2010: 18). Zoals ook bijvoorbeeld Robinson die ervan overtuigd is dat de klassieke talen helpen bij het begrijpen van termen uit de geneeskunde en andere wetenschappen. (Robinson 2009) 1.3.1.2.2
Intellectueel argument
Bovendien onderscheidt Spelmans enkele intellectuele argumenten. Latijn wordt vaak beschouwd als een moeilijke taal die gekenmerkt wordt door vreemde grammaticale regels en bizarre denkprocessen en leefgewoonten. Velen menen dat deze moeilijkheid net moet gezien worden als een pluspunt, aangezien het verstand van de student non stop op volle toeren moet draaien. (Spelmans 2010: 19)
20
Logisch en systematisch denken Velen stellen dat Latijn het systematisch en logisch denken stimuleert en aanscherpt. Barrett en Robinson menen dat het systematisch en logisch denken verbeterd wordt door het logisch en regelmatige grammaticale systeem dat inherent is aan de Latijnse taal. (Barrett & Robinson 2009) Deze gedachte wordt ondermijnd door Harris die meent dat geen enkele taal an sich logisch is, ze dient enkel de taalgemeenschap. (Harris 2009) Theorie van Stellwag In deze context is het noodzakelijk even dieper in te gaan op de theorie van Stellwag. Eveneens Stellwag merkt op dat Latijn vaak geprezen wordt voor zijn scholing in logisch en exact denken die ontstaat door de grammaticale methode. Deze deductieve methode is dezelfde als de methode die gebruikt wordt om een wiskundige stelling bij te brengen. Eerst wordt de regel aangeleerd, vervolgens leert men hoe deze regel moet toegepast worden. Hieruit leidt Stellwag bijgevolg af dat de waarde van de grammaticale methode niet inherent is aan Latijn maar aan de methode en systematiek. (Stellwag 1949: 75 – 76) Stellwag meent dat de gebruikte grammaticale methode zeker tot een inzicht in de morfologische structuur van taalvormen leidt en dat deze bedrevenheid niet beperkt blijft tot een bepaald specifiek gebied. Niettegenstaande, merkt de auteur ook op dat elke vorm van deductief onderwijs een inzicht in principes tot doel stelt. Bijgevolg concludeert ze dat Latijn enkel nut zou hebben voor andere moderne talen indien deze eveneens op basis van de deductieve methode aangeleerd zouden worden. (Stellwag 1949: 75 – 78) Vervolgens geeft de onderzoekster weer in welke drie aspecten volgens haar de formeelvormende waarde van de klassieken teruggevonden kan worden. Allereerste kan men deze formeel-vormende waarde, naar haar mening, terugvinden in de specifieke structuur van de klassieke talen. Aangezien de structuur van de klassieke talen volledig verschilt van de structuur van moderne talen, komt de leerling in contact met een andere, voor hem vreemde, concretisering van de wereld en een andere gedachtewereld. (Stellwag 1949: 112 – 116) Hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat dit ook geldt voor andere vreemde talen waarmee de jongere in contact komt, zoals bijvoorbeeld Chinees. Zo’n taal die veraf staat van een Europese taal biedt namelijk een ander perspectief op de wereld. Vervolgens, zo stelt Stellwag, draagt ook het logisch-constructieve aspect van de klassieke talen bij tot hun formeel-vormende waarde. De morfologische structuur van Latijn scherpt zowel het analytisch als het synthetisch denkvermogen aan. Het analytische denkvermogen wordt 21
aangescherpt doordat de verschillende zinsdelen door de student uit de zin moeten gehaald worden en geanalyseerd moeten worden. Vervolgens wordt dan het synthetisch denkvermogen versterkt, aangezien de geanalyseerde elementen in de juiste positie in de vertaalde zin moeten samengebonden worden. (Stellwag 1949: 116 – 121) Ten slotte draagt ook het vertalen, dat eigen is aan het klassieke onderwijs, volgens Stellwag bij tot de formeel-vormende waarde. Een vertaling is namelijk een proces dat nooit af is, het dwingt telkens opnieuw tot scherpere analyse en tot kritischere beschouwingen. (Stellwag 1949: 121 – 130) Desalniettemin meent Stellwag dat de formeel-vormende waarde van Latijn volledig afhankelijk is van methode (i.e. de deductieve methode). Hiervoor baseert de onderzoekster zich op een studie van J. Castiello waarin Castiello aantoont dat de er enkel een overdracht mogelijk is tussen enerzijds de studie van Latijn en de studie van de moedertaal en anderzijds de studie van Latijn en de studie van Romaanse talen indien de leermethode dat nastreeft. (Stellwag 1949: 179) Gedetailleerd en exact te werk gaan Daarnaast merkt Spelmans ook op dat promotoren van de klassieke talen menen dat de vertaalact bijdraagt tot een grotere zin voor detail en nauwgezetheid. (Spelmans 2010: 20 – 21) Harris daarentegen ontkent deze bijdrage maar meent dat schoolvakken zoals wiskunde en fysica veel beter geschikt zijn om getraind te worden in exactheid. (Harris 2009) Geheugentraining Hoewel de geheugentraining een typisch argument is voor Latijn, is deze niet exclusief voor de schoolvakken klassieke talen. (Spelmans 2010: 20 – 21) Valentine meent dat men moet onderzoeken dat de training van het geheugen in één medium effect heeft in de verbetering van het geheugen in het algemeen. Dit zou zowel van belang zijn voor de studie van Latijn als voor andere vakken uit het schoolcurriculum. (Valentine 1935: 58) Vervolgens meent Valentine dat de training van de aandacht in één vak of op vlak van één onderwerp geen effect heeft op de aandacht in andere vakken. Niettegenstaande wordt er soms gezegd dat de moeilijkheid van Latijn net het aandachtsgehalte versterkt van leerlingen en dat ze hierdoor beter hun aandacht kunnen houden op andere momenten. (Valentine 1935: 85)
22
1.3.1.3
Latijn als cultureel fundament
Spelmans bracht een derde en laatste groep van argumenten samen die verband houden met het idee dat de klassieke talen een belangrijk cultureel fundament vormen van onze samenleving. Onder deze noemer classificeert hij zowel ethische en historische argumenten als esthetische argumenten. (Spelmans 2010: 21 – 27) Niettegenstaande dat het regelmatig terugkeert, vormt Latijn als cultureel fundament een argument dat al vaak bekritiseerd is geweest. Zo meent Stellwag dat het voornamelijk de Griekse cultuur is die een belang vormt in de culturele vorming van de leerlingen. (Stellwag 1949: 254) Daarnaast ondermijnt ook Harris het culturele belang van Latijn. Deze professor meent namelijk dat de nadruk in een taalvak toch voornamelijk op taal zou moeten liggen. (Harris 2009) Een laatste punt van kritiek wordt aangebracht door Valentine. Volgens deze auteur, kunnen enkel studenten die zich bezighouden met gevorderden studies van de klassieke talen tot een volledig begrip komen van de culturele aspecten van de oudheid. Andere leerlingen daarentegen moeten zich hoofdzakelijk verdiepen in de taal zelf. (Valentine 1935: 31 – 32) 1.3.1.3.1
Ethisch argument
Sommigen verdedigen de waarde van de studie van Latijn met enkele ethische argumenten. Zo verwijst men soms naar de existentiële thema’s waarmee de leerling via de Latijnse teksten in contacten komt. Bovendien meent men dat Latijn zowel een tolerantere als een sceptischere houding kan teweeg brengen. Existentiële thema’s Door de studie van Latijn komt de leerling in aanraking met existentiële thema’s zoals oorlog, liefde, leven en dood. Promotoren van Latijn menen dat dit contact aanzet tot nadenken. (Spelmans 2010: 22) Volgens Musurillo zou de focus bij de studie van klassieke talen voornamelijk moeten liggen op het innerlijke, persoonlijke en spirituele. “[…] true education […] is never merely information, merely the communication of facts, merely the reading or translation of a tekst. It is something far more subtle, more profound: it is the stimulation of a sound and independent growth of the individual person […]” (Musurillo 1960: 8) Grammatica en woordenlijsten vormen enkel middelen om tot het uiteindelijke doel van de studie van klassieke talen te komen, meer bepaald begrijpen en niet memoriseren. (Musurillo 1960: 8 – 9) Deze gedachte kan eveneens gelezen
23
worden bij Stellwag die meent dat de klassieke studie helpt bij de algemene opvoeding van de leerlingen en de vorming van een bepaalde levenshouding. (Stellwag 1949: 259 – 265) Decreus wijst er wel op dat de wreedheid die kenmerkend was voor de Romeinse staat niet uit het oog verloren mag worden. Hoewel de hoogstaande spirituele en morele waarden uit de oudheid vaak bejubeld worden, mag men niet vergeten dat deze periode een even brede waaier aan levenswijzen heeft als nu. (Decreus 2001: 8) Tolerantie Daarnaast meent men ook dat de klassieke talen bijdragen tot een tolerantere houding. Door de grote chronologische kloof leert de student om met grotere objectiviteit en nuchterheid naar een andere cultuur te kijken, een cultuur die sterk verschilt van de eigen cultuur inzake zeden en gewoonten. (Spelmans 2010: 23) Bijvoorbeeld Valentine meent dat de studie van Latijn bijdraagt tot een beter begrip en appreciatie van de eigen en andere samenlevingen. (Valentine 1935: 37) “Temeer omdat de Romeinen zelf leefden in een multiculturele wereld, is Latijn vertalen indirect dus ook een training in verdraagzaamheid”(Spelmans 2010: 23). Scepsis Daarnaast zou Latijn ook de scepsis van zijn studenten vergroten. Door het contact met mensen en ideeën uit andere culturen en tijden, zou de leerling een bredere en kritischere blik op de actualiteit krijgen. (Spelmans 2010: 23 – 24) “Latijn verdiept, Latijn verschaft distantie.” (Spelmans 2010: 24) 1.3.1.3.2
Historisch argument
Verdedigers van de studie van Latijn menen dat de onderdompeling in een andere, rijke cultuur leidt tot een beter inzicht in de eigen cultuur. (Spelmans 2010: 24 – 26) Jongeren moeten weten waar de basis ligt van de westerse samenleving en zijn instellingen. (Robinson 2009) Ideeën inzake democratie en scheiding van wet en staat zijn ontstaan in de klassieke oudheid. Deze invloed is niet alleen te merken in Europa maar eveneens in Noord-Amerika. (Glücklich 2003) Bovendien benadrukt Valentine ook nog het feit dat elke generatie nood heeft aan mensen die de geschiedenis en de klassieke oudheid begrijpen en kunnen herinterpreteren indien nodig. (Valentine 1935: 1)
24
1.3.1.3.3
Esthetisch argument
Het laatste argument, meer bepaald het esthetisch argument, is gebaseerd op de rijke literaire erfenis van Latijn. Zo menen sommigen dat leerlingen een kritische houding ontwikkelen door het lezen van de vele teksten. (Spelmans 2010: 26 – 27) Of zoals Spelmans het zelf verwoord: “schoonheid heeft kortom een vormende kracht” (Spelmans 2010: 27). De vormende waarde van de esthetische training vormt voor Valentine één van de belangrijkste waarden van de studie van klassieke talen. Deze studie leidt tot “a particular form of æsthetic training unobtainable elsewhere, and essential for the most complete understanding and appreciation of our own literature” (Valentine 1935: 41) Desalniettemin, benadrukt deze auteur dat de kracht van de esthetische training afhangt van het wel of niet gelezen hebben van en vertrouwd zijn met Griekse literatuur. (Valentine 1935: 41 – 42) Enige waarschuwing wordt hieromtrent geuit door Decreus. Het idee dat de oudheid onovertroffen meesterwerken voorbracht, een idee dat is voortgevloeid uit de Renaissance waarin de oudheid een ware herontdekking was, is volgens hem achterhaald. Kunst wordt gekenmerkt door evolutie en elke periode heeft zijn eigen meesterwerken voortgebracht. (Decreus 2001: 6 – 8)
1.3.2
Argumenten ter verdediging
Naast de pleidooien ter promotie, onderscheidt Spelmans de pleidooien ter verdediging. Deze pleidooien ontkrachten telkens de argumenten van tegenstanders van de klassieke talen. Deze tegenargumenten zijn enerzijds van politiek-ideologische aard, anderzijds van pedagogische aard. (Spelmans 2010: 27 – 34)
1.3.2.1
Ontkrachting van elitaire karakter van Latijn
Een eerst veel voorkomend tegenargument, en daarnaast ook het enige argument van politiekideologische aard, is het feit dat Latijn een elitair karakter zou hebben. Latijn zou ongelijkheid creëren. Volgens tegenstanders is de keuze voor klassieke talen afhankelijk van de familiale achtergrond van de leerlingen waardoor bijgevolg de kloof tussen sociaal bevoorrechte en sociaal achtergestelde gezinnen enkel maar groter wordt. (Spelmans 2010: 27 – 28) Verdedigers van de klassieke talen ontkrachten dit argument. Men meent dat Latijn net een egalitair effect zou hebben. Leerlingen krijgen unieke kansen om zich te ontplooien aangezien niemand met een voorsprong start. (Spelmans 2010: 28 – 30) Sommigen durven zelfs te menen dat de studie van Latijn sociaal benadeelde kinderen net ten goede zou komen. “[…] ce sont 25
surtout les enfants les moins favorisés socialement qui ont plus particulièrement besoin d’être ouverts, par l’école, à une culture dont ils ne reçoivent pas la tradition dans leur milieu.” (Bulletin Budé 1972: 259) Indien men Latijn zou afschaffen, zou, volgens de verdedigers, het onderwijs minder veeleisend worden. Sociale ongelijkheid zou dus niet opgelost worden, maar zich enkel verplaatsen naar andere gebieden. (Spelmans 2010: 28 – 30)
1.3.2.2
Ontkrachting van pedagogische tegenargumenten
1.3.2.2.1
Nutteloosheid van Latijn
Tegenstanders van de studie van klassieke talen, opperen vaak dat Latijn nutteloos zou zijn in vergelijking met andere schoolvakken. (Spelmans 2010: 30 – 31) Dit argument kwam ook naar voren uit enkele enquêtes die uitgevoerd zijn door Pire. Zo menen sommige participanten dat Latijn nutteloos is en dat men de tijd die men eraan besteed, beter zou gebruiken voor andere vakken. Andere participanten stellen op hun beurt dat het niet kan studies te volgen die geen praktisch nut hebben voor de samenleving in tijden waar iedereen moet werken. (Pire 1971: 29 – 30) Verdedigers menen dan weer dat indien men enkel met vertalingen zou werken, de intellectuele oefening van het vertalen, die net heel belangrijk is, verloren zou gaan. Vertalen stimuleert volgens hen net het creatief en logisch denken. (Spelmans 2010: 30 – 31) 1.3.2.2.2
Moeilijkheid van Latijn
Bovendien menen tegenstanders dat Latijn te moeilijk zou zijn. De taal staat zowel linguïstisch als chronologisch gezien te veraf van onze tijd. Desalniettemin beschouwen verdedigers van Latijn dit als een voordeel. De moeilijkheidsgraad van Latijn stimuleert net de leerlingen. (Spelmans 2010: 31)
26
2
Vormende waarde van Latijn in de actualiteit
De schoolvakken Latijn en Grieks worden de laatste jaren regelmatig in vraag gesteld. Deze in vraagstelling lokt heel wat tegenstrijdige reacties uit. Voorstanders van de klassieke talen verdedigen hun geliefde talen met man en macht. Tegenstanders halen dan weer alle verdedigingsargumenten onderuit. Hieronder wordt kort de huidige actuele situatie geschetst aan de hand van de meest voorkomende argumenten.
2.1
Groepen en websites
Vanuit verscheidene hoeken worden initiatieven genomen om de waarde van de studie van klassieke talen aan te tonen en het behoud van de schoolvakken Latijn en Grieks te verdedigen. Een eerste voorbeeld is V.L.O.T. vzw, de vereniging van leerkrachten oude talen. Deze Vlaamse netoverschrijdende vereniging heeft zichzelf onder andere tot doel gesteld de belangstelling voor de klassieke talen en de klassieke oudheid te stimuleren. (www.vlot-vzw.be) Maar er worden niet enkel acties ondernomen op nationaal gebied, ook op internationaal gebied bestaan er initiatieven om de positie van de klassieke talen te verdedigen. Zoals bijvoorbeeld Euroclassica. Deze Europese vereniging, met hoofdzetel in Luxemburg, wil een platform bieden voor Europese leerkrachten Latijn en Grieks. De bevordering en bescherming van de klassieke talen worden ook hier centraal gesteld. (www.euroclassica.eu) Ten slotte, bestaan er ook buiten Europa verenigingen die zich bezighouden met de promotie van klassieke talen. Een voorbeeld hiervan is het NCLG, National Committee for Latin and Greek. Deze Noord-Amerikaanse vereniging wil via hun site, www.promotelatin.org, de schoolvakken Latijn en Grieks promoten in de Verenigde Staten. (www.promotelatin.org)
2.2
Artikels
In verschillende dagbladen, zowel nationaal als internationaal, wordt regelmatig gediscussieerd omtrent de waarde en het nut van de klassieke talen. De argumenten die aangehaald worden zowel door de auteurs van de artikels als door diegene die reageren op de artikels kunnen bestempeld worden als weinig diepgaand en soms oppervlakkig. Meer dan eens zijn de aangehaalde argumenten amper gebaseerd op een objectief onderbouwde argumentatie. Aangezien de argumenten waarvan gebruik gemaakt wordt geregeld dezelfde zijn, verdelen we de argumenten hier op basis van een eigen classificatie die minder uitgebreid is dan de indeling die
27
aangewend is geweest bij de argumenten uit de wetenschappelijke literatuur (i.e. de classificatie van Spelmans). Zo onderscheiden we argumenten die betrekking hebben op het schoolvak Latijn als maatschappelijk fundament, linguïstisch fundament, intellectueel fundament en als fundament voor enkele basisvaardigheden en attitudes. We maken ook telkens een onderscheid tussen argumenten van voorstanders en de tegenargumenten van tegenstanders.1
2.2.1
Latijn als maatschappelijk fundament
2.2.1.1
Argumenten
Een eerste argument dat kan teruggevonden worden in verschillende artikels is het belang van de klassieke talen als pijler voor onze huidige maatschappij. Onze samenleving is zowel gebaseerd op het Grieks-Romeinse erfgoed als op het Christendom. (Strik 2008) Daarnaast gaan eveneens enkele belangrijke begrippen uit onze samenleving terug op de klassieke oudheid. Termen en ideeën zoals democratie, burgerschap en vrijheid vinden hun oorsprong bij de oude Grieken en Romeinen. (Asthana 2007) De studie van Latijn zou een jongere niet alleen helpen bij het begrijpen van de Europese en wereldlijke geschiedenis, het helpt eveneens bij het goed kunnen doorgronden en kunnen bevatten van de moderne wereld. (Mulholland 2010) “De zinvolheid van onderwijs in oude talen ligt vandaag […] in het aanbieden van een literatuur en cultuur die ons vreemd én vertrouwd zijn, die de Europese beschaving mee vorm hebben gegeven.” (Devoldere 2011)
2.2.1.2
Tegenargumenten
Tegenstanders van de studie van Latijn hebben hierop maar één tegenargument, meer bepaald het schoolvak geschiedenis. Ze stellen – terecht? – dat een vak als geschiedenis even goed inzicht kan bieden in de huidige samenleving en haar verleden. (De Fraine 2011)
2
Een goede
geschiedenisleraar zou eveneens in staat moeten zijn uit te leggen waar begrippen als democratie en burgerschap vandaan komen, dit hoeft niet te gebeuren door de leraar klassieke talen. Uit enkele hoeken komt het idee om Latijnse en Griekse werken in vertaling te lezen, zoals bijvoorbeeld geopperd wordt door de Engelse filosoof C. E. M. Joad. (de Berg 2010). Joad deelt deze mening met Frits Bolkestein die in het artikel Lees klassieke schrijvers liever in vertaling, dat
1 2
We merken hier bij op dat de tegenargumenten grotendeels gebaseerd zijn op reacties op de Argument onder anderegehaald uit een reactie van Paul V. op het artikel van De Fraine 28
verscheen in de Volkskrant op 23 maart van vorig jaar (i.e. 2010), dieper ingaat op het idee dat klassieke teksten beter in vertaling gelezen worden en zich afvraagt wat het rendement is van de studie van deze talen. Deze vraagstelling moet gezien worden in het kader van enkele andere bemerkingen. Zo hebben de Nederlandse gymnasia te kampen met slechte examenresultaten en motivatieproblemen voor de vakken Grieks en Latijn. Daarnaast is het naar de mening van Bolkestein ronduit slecht gesteld met de kennis van moderne talen en schrijfvaardigheden van de Nederlandse jongeren. “Wat is nu het rendement van de aanzienlijke inspanning die gymnasiasten moeten leveren om alleen al de techniek van het Latijn en Grieks onder de knie te krijgen, voordat zij aan het lezen van teksten toekomen?” (Bolkestein 2010) is een vraag die de auteur zich zodoende stelt en hij concludeert dat al deze inspanning slechts een pover rendement hebben. Bijgevolg meent Bolkestein dat de oorspronkelijke Latijnse of Griekse tekst vervangen zou moeten worden door een Nederlandse vertaling zodat leerlingen heel wat meer werken kunnen lezen tijdens hun schoolperiode en zich ook beter en meer kunnen concentreren op het studeren van moderne talen (cf. infra) (Bolkestein 2010) Maar kunnen we ons hier niet de vraag stellen of er bij een vertaling net niet heel veel verloren gaat van de oorspronkelijke tekst?
2.2.2
Latijn als linguïstisch fundament
2.2.2.1
Argumenten
Een veel voorkomend argumenten in de actualiteit is de linguïstische waarde van de klassieke talen en meer specifiek van Latijn. Voorstanders menen dat leerlingen die Latijn gevolgd hebben een beter taalkundig inzicht zouden hebben in hun moedertaal. Hoewel men amper gebruik maakt van wetenschappelijk gefundeerde argumenten in de actualiteit, verwijst Smeets in het artikel ‘Gaan we de klok terugdraaien?’, dat verscheen in De Standaard op 6 april 2009, naar een studie van het departement vertaalkunde van de Hogeschool Gent waaruit blijkt dat de jongeren die Latijn studeren een betere kennis hebben van de grammaticale regels van het Nederlands. (Smeets 2009) Daarnaast vindt men dat de studie van Latijn invloed zou hebben op de schrijfvaardigheden van de leerlingen. Torfs stelt in zijn column Santo subito, dat op 15 okotber 2009 gepubliceerd werd in De Standaard, dat jongeren leren hoe ze vlotte en mooie zinnen en teksten moeten schrijven. (Torfs 2009) Maar niet alleen de waarde die Latijn zou hebben voor de moedertaal wordt benadrukt, eveneens de waarde voor de moderne vreemde talen is een vaak gebruikt argument. Het contact met de moedertaal van de Romaanse talen kan de studenten enkel maar ten goede komen. (Mulholland
29
2010) Wie de basis kent van heel wat Europese talen, zal sneller verschillende Europese talen onder de knie krijgen, meent men. Sporadisch wordt in de argumentatie van verdedigers van de klassieke talen verwezen naar het nut van Latijn voor het begrijpen van termen uit de medische en wetenschappelijke wereld.
2.2.2.2
Tegenargumenten
Tegenstanders van de studie van klassieke talen hebben maar één antwoord op dit argument. Ze vinden namelijk dat de tijd en energie die studenten aan de studie van de woordenlijstjes en van de grammaticaregels besteden, beter zouden gebruiken om een taal te leren die vandaag de dag nog in gebruik is. Wie één Romaanse taal kent, zal ook sneller een andere Romaanse taal aanleren. Men vraagt zich voortdurend af waarom er tijd moet besteed worden aan een niet praktisch bruikbare taal, als die tijd evengoed besteed kan worden aan de studie van een moderne, wel praktisch bruikbare, taal. (De Fraine 2011)3
2.2.3
Latijn als intellectueel fundament
2.2.3.1
Argumenten
Vervolgens grijpen pleiters van Latijn en Grieks nu en dan terug naar enkele intellectuele argumenten. Een eerste argument is de basisvorming die de studie van Latijn en/of Grieks zou bieden. Nu eens kan men lezen dat de klassieke talen een goede basis vormen voor een algemene intellectuele vorming (Desloover 2010), dan weer dat de studie van Latijn en/of Grieks bijdraagt tot een specifieke manier van denken. Maar wat deze manier van denken dan precies zou inhouden ontbreekt wel in de argumentatie. Op 26 augustus 1998 verscheen in De Standaard het artikel getiteld Manifest van Delphi. De deelnemers aan het symposium in Delphi wijzen in dit artikel op het feit dat het secundair onderwijs als doel heeft de jongeren een zo breed mogelijke vorming, zowel op intellectueel als op sociaal en emotioneel vlak, aan te bieden. (Deelnemers aan het symposium van Delphi 1998) Of zoals de auteurs van dit artikels het zelf verwoorden: “Humaniora betekent iemand “humanior”, dus “menselijker” maken.”. (Deelnemers aan het symposium van Delphi 1998)
3
Argument onder andere gehaald uit een reactie van Yves D. op het artikel van De Fraine. 30
Daarnaast menen sommige voorstanders van het onderwijs van Latijn en Grieks dat deze studie een uitgelezen middel is om de hersenen te trainen. Zo ook bijvoorbeeld Diane Vossius, CD&V politica en leerkracht Latijn. (Smeets 2009) Ten slotte stellen enkele pleiters van de oude talen dat het onderwijs van Latijn en Grieks, naast de intellectuele basisvorming en de geheugentraining, een ideaal schoolvak is voor het stimuleren van de betere leerlingen. Degene die willen en kunnen, hebben de mogelijkheid om via de studie van Latijn en/of Grieks de uitdaging aan te gaan om net dat ietsje meer stro op hun vork te nemen. Of zoals Boris Johnson, columnist en ondertussen burgemeester van Londen, meent: “people are looking for something that is intellectually stimulating, rewarding and delivers lasting value”. (Asthana 2007)
2.2.3.2
Tegenargumenten
Het tegenargument bij uitstek op het feit dat Latijn een intellectueel fundament zou bieden, is dat Latijn perfect vervangen kan worden door een andere vak. Zoals bijvoorbeeld IT, want elke programmeertaal is intellectueel uitdagend en zou helpen bij het trainen van de hersenen. (De Fraine 2011)4 Maar eveneens andere (moderne) talen worden vaak gebruikt als perfect alternatief voor de klassieke talen. Talen zoals bijvoorbeeld Duits, Russisch of Japans worden geregeld naar voor geschoven als talen die de klassieke talen kunnen vervangen. Ze zijn ingewikkeld en complex, net zoals Latijn en Grieks, maar ze zijn wel actueel, wat niet gezegd kan worden van de oude talen. (De Fraine 2011)5 Of zoals Jaap de Berg zich afvraagt in het artikel Latijn nuttiger dan bijvoorbeeld logica?, dat verscheen in het dagblad Trouw op 20 januari 2010, of Latijn niet vervangen kan worden door vakken zoals filosofie of moderne taalkunde of logica die even goed kunnen dienen als stimulans voor de beste leerlingen die gecompliceerde vraagstukken willen oplossen. (de Berg 2010) De Berg is hier blijkbaar van mening dat Latijn enkel en alleen gedoceerd wordt om de beste leerlingen te stimuleren.
4
Argument onder andere gehaald uit de reactie van Steve Z. op het artikel van De Fraine.
5
Argument onder andere gehaald uit de reactie van Nicolas D. op het artikel van De Fraine. 31
2.2.4
Latijn als fundament voor enkele basisvaardigheden en attitudes
2.2.4.1
Argumenten
Geregeld verwijzen voorstanders van de klassieke talen naar de verscheidene vaardigheden die volgens hen verworven worden bij de studie van deze talen. Een eerste vaardigheid is het logisch denken dat aangescherpt zou worden door het in contact komen met een logisch opgebouwde zinnen en teksten. Dit argument zien we bijvoorbeeld terugkomen in het artikel van Mulholland, dat gepubliceerd werd in The Guardian op 17 maart 2010. In dit artikel laat de auteur Boris Johnson aan het woord die onder andere meent dat door de studie van klassieke talen het logisch denkvermogen van de jongere wordt aangescherpt. (Mulholland 2010) Bovendien komt niet enkel het logisch denkvermogen aan bod, ook het analytisch en synthetisch denkvermogen is een veelvuldig gebruikt argument. Een Latijnse tekst lees je niet vanzelf. De jongere moet nadenken over de plaats van een woord en over zijn functie, indien hij een stuk Latijn tekst volledig wil begrijpen. Zo verwijst ook professor kerkelijk recht Rik Torfs naar het feit dat Latijn helpt bij het goed leren analyseren. (Torfs 2009) Daarnaast refereren verdedigers zo nu en dan naar het idee dat het kritisch denken van de jongere zou vergroot worden door de studie van Latijn. Zo meent Vossius (cf. supra) dat het onderwijs van de klassieke talen de leerling leert om nuances te leggen en kritisch te denken. (Smeets 2009) Vossius deelt deze mening met Devoldere die de lessen Latijn als een tegengewicht ziet voor de huidige samenleving. “De les Latijn en Grieks kan vandaag juist een kritische vrijplaats zijn, een weldadig elders dat haaks staat op de waan van de dag en de terreur van ongerichte productie en blinde consumptie.” (Devoldere 2011) Ten slotte is het noodzakelijk op te merken dat pleiters menen dat door het harde werk dat gepaard gaat met deze studie de concentratie en de discipline van de leerlingen vergroot wordt. Ze leren zich inzetten voor moeilijke, soms saaie, onderwerpen. Zoals ook bijvoorbeeld Reinildis van Diltzhuyzen stelt in het artikel Heel veel rijtjes leren en dan blijven stampen. In dit artikel gaat deze auteur dieper in op de bekwaamheden die het vertalen van Latijnse en Griekse teksten volgens haar oplevert, zoals bijvoorbeeld “nauwkeurig en zorgvuldig werken (wie doet dat nog tegenwoordig), concentratie, geduld en discipline (gaugauw (sic) vertalen is er niet bij), structureel analyseren en logisch denken.” (Diltzhuyzen 2010). Deze vaardigheden komen er niet vanzelf, maar door het vaak en veel herhalen van de vele woordjes, stamtijden en naamvallen. (Diltzhuyzen 2010)
32
2.2.4.2
Tegenargumenten
Op deze argumenten bestaan er twee types van tegenargumenten. Als eerste verwijzen tegenstanders naar het schoolvak wiskunde. Wiskunde is volgens hen een perfect alternatief voor de klassieke talen als het gaat om het logisch, analytisch en synthetisch denkvermogen. Bij het studeren van wiskunde leren jongeren ook hoe ze op een logische wijze een complex vraagstuk moeten oplossen of hoe ze een bepaald probleem moeten analyseren. (Devoldere 2011)6 Daarnaast stellen tegenstanders dat vaardigheden zoals kritisch denken en met veel geduld te werk gaan vakoverschrijdend zijn en bijgevolg niet afhankelijk zijn van één bepaald schoolvak, maar van het volledige lessenpakket dat de leerlingen krijgen. (De Fraine 2011)7
6
Argument onder andere gehaald uit reactie van Jan Verstraete op artikel van Devoldere.
7
Argument onder andere gehaald uit reactie van Tom Imberechts op artikel van De Fraine. 33
3
Verschillende argumenten: conclusie
Wanneer we de argumenten uit de wetenschappelijke literatuur vergelijken met de argumenten uit de actualiteit, merken we enkele overeenkomsten en enkele verschillen op. Allereerste zien we dat in beide discours zowel maatschappelijke als linguïstische en intellectuele argumenten terugkomen. De waarde van de studie van Latijn voor de samenleving, voor de intellectuele vorming en voor de talenkennis zijn graag geziene en veelvuldig gebruikte argumenten. Hoewel in de wetenschappelijke literatuur eveneens geregeld gerefereerd wordt naar de waarde van Latijn voor het analytisch en synthetisch denkvermogen, zien we dat het nut voor andere vaardigheden veel minder aan bod komt dan in de actualiteit het geval is. Argumenten die verband houden met het logisch en kritisch denken of gedisciplineerd werken zijn voornamelijk kenmerkend voor de dagbladen. Kunnen we hieruit opmaken dat deze eigenlijk niet exclusief zijn voor de studie van de klassieke talen? Daarenboven is er nog een ander verschil merkbaar. Argumenten die betrekking hebben op Latijn als cultureel fundament zijn voornamelijk terug te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Hoewel er historische argumenten voorkomen in het actueel discours, ontbreken de ethische en esthetische argumenten hier bijna volledig. Refereren naar de waarde van de schoonheid en naar de moralistische waarde van de klassieke talen is bijna exclusief voor de wetenschappelijke literatuur. Moeten we hieruit afleiden dat deze argumenten misschien te ver gezocht zijn? Of voornamelijk een indirecte waarde hebben? Wat de tegenargumenten betreft, valt hoofdzakelijk op dat tegenstanders erop wijzen dat al deze waarden ook bekomen kunnen worden aan de hand van andere schoolvakken, zoals bijvoorbeeld wiskunde of andere taalvakken. Daarnaast meent men ook dat het nutteloos is dat jongeren hun tijd verdoen door het studeren van een taal die in onbruik is. Tegenstanders stellen graag en veelvuldig dat het veel economischer is en veel nuttiger voor de samenleving en voor de student om zich te verdiepen in moderne talen. Niet zelden doelt men op talen zoals bijvoorbeeld Russisch of Japans. We kunnen hierbij de opmerking maken dat deze talen en hun cultuur veraf staan van onze taal en cultuur. Ten slotte is het noodzakelijk aandacht te besteden aan de wetenschappelijk waarde van beide discours. Wat de actuele argumenten betreft, kunnen we besluiten dat deze nauwelijks wetenschappelijk gefundeerd zijn en amper berusten op een degelijke argumentatie. Voorstanders van de klassieke talen sommen de ene waarde na de andere op zonder deze objectief te verklaren. De meeste argumenten zijn daarenboven oppervlakkig en weinig diepgaand. De argumenten uit 34
de wetenschappelijke en theoretische literatuur daarentegen zijn vaak gebaseerd op een betere en objectievere argumentatie. Ze zijn niet of enkel ophemelend of uitsluitend afbrekend, zoals vaak het geval is in de actualiteit. Daarnaast verwijst men ook geregeld naar de nood aan wetenschappelijk onderzoek omtrent dit onderwerp, maar niettegenstaande dit is grootschalig wetenschappelijk onderzoek zo goed als afwezig. Ten slotte is het noodzakelijk op te merken dat de meeste wetenschappelijke en theoretische werken meestal oud zijn, hoewel de waarde en het nut van de klassieke talen toch kan beschouwd worden als een zeer actueel onderwerp. Zodoende kunnen we stellen dat aan Latijn regelmatig een speciale status wordt toegekend. Maar wat wordt er nu precies verwacht van het schoolvak Latijn?
35
4
Eindtermen
In het volgende hoofdstuk gaan we eerst dieper in op de specifieke eindtermen8 die door het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming opgelegd worden voor de taalvakken in het algemeen secundair onderwijs. Na een kort overzicht te geven van zowel de specifieke eindtermen klassieke talen als de specifieke eindtermen moderne vreemde talen (i.e. Frans en Engels), vergelijken we beide om na te gaan in hoeverre deze wel of niet op een andere manier benaderd worden. Vervolgens kijken we of er een verschil in benadering is van het schoolvak Latijn in enerzijds het Katholiek secundair onderwijs en anderzijds het gemeentelijk, stedelijk en gemeenschapsonderwijs.
4.1
Specifieke eindtermen
Alvorens we de specifieke eindtermen van Latijn uit de doeken doen, is het belangrijk na te gaan wat de algemene taak van het onderwijs exact inhoudt. De Vlaamse regering besliste dat de kerntaak van het Vlaamse onderwijs erin bestaat aan elke leerling in Vlaanderen gelijke kansen op een volwaardige vorming te bieden. Deze vorming omvat zowel de persoonlijke, culturele, sociale als arbeidsgerichte ontwikkeling van de jongeren. Het doel hiervan is enerzijds de leerlingen klaar te stomen voor een actieve deelname aan het maatschappelijk leven, anderzijds hen tevens goed voor te bereiden op verdere studies of op het beroepsleven. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) Daarnaast is het eveneens noodzakelijk te verduidelijken wat begrepen moet worden onder het begrip eindterm. Eindterm is de benaming voor een minimumdoel dat op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes door leerlingen bereikt moet worden op het einde van een graad. Ze kunnen zowel vakgebonden als vakoverschrijdend zijn. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) De vakgebonden eindtermen behoren logischerwijs tot één bepaald vak, de vakoverschrijdende eindtermen daarentegen niet. Zij worden nagestreefd door middel van verscheidene vakken. Deze groep van eindtermen omvat minimumdoelen die betrekking hebben op de ontwikkeling van de leerling in een multiculturele, democratische samenleving. De nadruk
8
Wanneer we het hebben over specifieke eindtermen wil dit zeggen dat het eindtermen betreft die behaald moeten worden op het einde van de derde graad algemeen secundair onderwijs. Ze omvatten met andere woorden de eindtermen die leerlingen in staat stellen hoger onderwijs aan te vatten. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) 36
ligt hier met andere woorden op vaardigheden en attitudes die belangrijk zijn in de huidige samenleving. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010)
4.1.1
Specifieke eindtermen klassieke talen
Allereerst is het noodzakelijk op te merken dat de specifieke eindtermen die gelden voor Latijn, eveneens gelden voor Grieks. Ze vallen samen onder de noemer eindtermen klassieke talen. Aangezien, naar mening van de Vlaamse overheid, de Griekse en Romeinse oudheid de fundamenten vormen van de Europese cultuur, wordt de studie van Grieks en Latijn beschouwd als meer dan de studie van klassieke talen. De klemtoon bij het schoolvak Latijn (en tevens bij Grieks) ligt zowel op de Latijnse (respectievelijk Griekse) taal als op de cultuur van de klassieke oudheid. Bijgevolg bestaan de vakken Grieks en Latijn uit twee invalshoeken die allebei even manifest naar voor dienen te komen bij doceren van deze vakken. Enerzijds dient er logischerwijs aandacht gegeven te worden aan de taalstudie, anderzijds moeten de leerlingen na hun studie de nodige kennis bezitten over de cultuuruitingen (bv. sociale verhoudingen) van de klassieke oudheid. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) De specifieke eindtermen klassieke talen bestaan uit zeven onderdelen die elk op zich betrekking hebben op beide invalshoeken, met andere woorden elk onderdeel heeft zowel betrekking op taalstudie als op de cultuuruiting. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) Het eerste onderdeel, ordening en systematiek genaamd, houdt in dat er van de leerlingen verwacht wordt regels en patronen te kennen zowel wat betreft de taalstudie (bv. morfologie en syntaxis) als wat betreft de cultuuruitingen (bv. kunststijlen). Daarnaast kunnen leerlingen “de expressieve waarde van tekstuele vormgeving toelichten en evalueren volgens opvattingen van de Klassieke Oudheid (sic) en ze confronteren met hedendaagse opvattingen” (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) Dit is eveneens van toepassing voor de niet-literaire kunstuitingen. Vervolgens moeten de leerlingen onder andere de verschillende tekstgenres en – modi van elkaar kunnen onderscheiden. Dit alles valt samen onder de noemer expressie en waardering. Het derde onderdeel van de eindtermen heeft betrekking op de communicatieve factor van de klassieke talen. Er wordt enerzijds verwacht dat de leerlingen weten hoe vorm en inhoud zowel in taal als in andere culturele expressies met elkaar verbonden werden, anderzijds moeten studenten in staat zijn hun eigen mening te formuleren. Daarnaast worden de leerlingen eveneens verondersteld de nodige kennis te bezitten over de waarden, normen en opvattingen uit de klassieke oudheid. Dit onderdeel omvat onder andere het Romeinse rechtssysteem en de Griekse filosofie. Het volgende onderdeel, identiteit en diversiteit genaamd, heeft enerzijds 37
betrekking op de identiteit van de Romeinse cultuur en haar diversiteit ten opzichte van andere culturen, maar anderzijds ook op de invloed die de klassieke oudheid heeft op de Westerse wereld. Via de studie van Latijn beoogt men dat jongeren hun eigen cultuur begrijpen en deze kunnen confronteren met andere. Vervolgens vormen de begrippen traditie en evolutie een zesde onderdeel van de eindtermen. Zo worden leerlingen verondersteld de doorwerkingen van Latijn en/of Grieks in taal en cultuur te kennen en herkennen. Het laatste onderdeel heeft betrekking op de onderzoekscompetentie van de leerlingen. Ze worden geacht informatie op een correcte wijze te kunnen verzamelen, ordenen, bewerken, evalueren en uiteindelijk te kunnen rapporteren. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010)
4.1.2
Specifieke decretale eindtermen moderne vreemde talen
Net zoals voor Latijn en Grieks dezelfde eindtermen gelden, is dit evenzeer het geval voor Frans en Engels. Deze twee talen vallen samen onder de noemer moderne vreemde talen. De Vlaamse regering meent dat het belangrijk is dat jongeren verscheidene talen aangeleerd krijgen zodat ze goed kunnen functioneren in de multiculturele samenleving van vandaag. De Europese Unie beseft eveneens dat het van groot belang is om over een uitgebreide talenkennis te beschikken. Vandaar dat in de Lissabonakkoorden vastgelegd is dat elke leerling in Europa op het einde van zijn schoolcarrière minstens twee moderne vreemde talen moet beheersen. Naast het belang voor het goed functioneren in de maatschappij, meent de Europese Unie dat meertaligheid ook het samenleven van verschillende talen in hetzelfde geografisch gebied ten goede komt. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2009) Aangezien deze vreemde talen voornamelijk van belang zijn als middel om goed te kunnen functioneren in de samenleving, ligt de nadruk in de eindtermen moderne vreemde talen hoofdzakelijk op communicatie. De belangrijkste vereiste is dat leerlingen, na het afstuderen, handig en vlot met de vreemde taal kunnen omspringen. Of met andere woorden “het hoofddoel is dus niet wat leerlingen over taal weten, maar wat ze ermee kunnen doen”. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2009) Hierdoor ligt de klemtoon bij de vakgebonden eindtermen moderne vreemde talen hoofdzakelijk op vier vaardigheden, met name luisteren, lezen, spreken en schrijven. Deze vaardigheden moeten samen ontwikkeld worden met kennis over de vreemde taal, zoals grammaticaregels en morfologie. Daarnaast hecht men evenzeer belang aan het ontwikkelen van attitudes. Leerlingen moeten aangespoord worden om buiten de lessen eveneens hun vaardigheden aan te scherpen door bijvoorbeeld een roman in de vreemde taal te lezen. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010)
38
Bij de specifieke eindtermen moderne talen (i.e. de eindtermen die bereikt moeten worden om vervolgonderwijs te kunnen aanvatten) wordt er ook aandacht gegeven aan de meer theoretische kant van de taalstudie. Zo worden de leerlingen van de derde graad algemeen secundair onderwijs verondersteld, naast het goed beheersen van de vaardigheden, tevens inzicht te hebben in onder andere de moderne taal als systeem9 en in de cultuur die behoort tot de moderne vreemde taal. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2010) Zoals eveneens staat te lezen in Uitgangspunten bij de eindtermen en ontwikkelingsdoelen Moderne vreemde talen, lager en secundair onderwijs worden de leerlingen geacht een zeker inzicht te verwerven in de cultuur van de vreemde taal. Hiermee doelt men op het feit dat leerlingen zowel bekend moeten zijn met de historische, geografische en literaire feiten van de Engelstalige en Franstalige wereld als met de geldende normen en waarden in deze landen. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2009)
4.1.3
Vergelijking
Uit de twee voorgaande paragrafen is het mogelijk af te leiden waarin de eindtermen klassieke talen verschillen van de eindtermen moderne vreemde talen. Het eerste verschil tussen de klassieke talen en moderne talen heeft betrekking op de noties weten en kunnen. Bij Latijn en Grieks ligt de klemtoon hoofdzakelijk op wat de leerlingen weten van de klassieke talen. De leerlingen worden geacht veel kennis te hebben over de taal zelf. Zo veronderstelt men dat de leerlingen zowel de grammaticaregels goed beheersen als dat ze beschikken over een uitgebreide woordenkennis zodat ze goed een tekst kunnen lezen in het Latijn of Grieks. Hoewel de specifieke eindtermen moderne vreemde talen ook veronderstellen dat de leerlingen een behoorlijke kennis hebben over de moderne taal, lijkt het toch dat de aandacht grotendeels gaat naar de wijze waarop ze de moderne taal kunnen hanteren. Zoals reeds vermeld bestaat de kerntaak van het onderwijs erin de jongeren klaar te stomen voor een actieve deelname aan de maatschappij en er ofwel voor te zorgen dat ze verdere studies kunnen aanvatten ofwel klaar zijn om op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan. Het tweede verschil tussen de eindtermen klassieke talen en moderne talen heeft betrekking op het verschil tussen voorbereiding op hogere studies of op het beroepsleven. Doordat bij de moderne vreemde talen de nadruk hoofdzakelijk ligt op het aanscherpen van vaardigheden, zouden we kunnen veronderstellen dat deze talen er voornamelijk op gericht zijn de jongeren voor te bereiden op de multiculturele maatschappij en op het beroepsleven, waar meertaligheid dikwijls van groot belang 9
Dit heeft betrekking op onder andere de grammaticale structuren en taalvariatie. 39
is. Bij de eindtermen klassieke talen daarentegen ligt de klemtoon voornamelijk op het verwerken van informatie en kennis, en zouden we bijgevolg kunnen veronderstellen dat ze de leerlingen hoofdzakelijk voorbereiden op hogere studies. Toch dient er opgemerkt te worden dat bij de specifieke eindtermen moderne talen ook aandacht uitgaat naar kennis. Bijgevolg moeten we opmerken dat in het algemeen secundair onderwijs leerlingen eveneens voorbereid worden op het hoger talenonderwijs. Maar waarschijnlijk kunnen we ervan uitgaan dat men deze talen voornamelijk zal gebruiken in het beroepsleven en in de samenleving. Ten slotte bestaat er nog een derde opvallend verschil tussen de eindtermen klassieke talen en de eindtermen moderne vreemde talen. Dit derde verschil heeft betrekking op de ontwikkeling van de leerlingen in een multiculturele samenleving (cf. supra). Bij de moderne vreemde talen poogt men dit te bereiken door de jongeren een vreemde taal aan te leren, waardoor ze beter en eenvoudiger kunnen communiceren met mensen van een andere cultuur. Tevens worden ze in contact gebracht met de waarden en normen van een andere cultuur. Bij de studie van de klassieke talen schenkt men veel aandacht aan de diversiteit van de klassieke cultuur ten opzichte van andere culturen. We zouden zodoende als conclusie kunnen trekken dat zowel de klassieke talen als de moderne talen de leerlingen voorbereiden op onze multiculturele samenleving, maar op een verschillende wijze. De moderne talen richten zich voornamelijk op taal en op de cultuur eigen aan een taal, terwijl de klassieke talen eveneens aandacht besteden aan de diversiteit tussen verschillende culturen. Naast de verschillen tussen de eindtermen, merken we eveneens op dat de eindtermen klassieke talen en de eindtermen moderne vreemde talen een aanvulling vormen op elkaar. Dit blijkt uit het onderdeel traditie en evolutie van de eindtermen klassieke talen (cf. supra). De leerlingen worden namelijk geacht te weten wat de taalkundige doorwerking inhoudt van de klassieke talen op de westerse talen. Hierdoor is het waarschijnlijk eenvoudiger de syntaxis en het vocabularium van de moderne talen te memoriseren. Uit het voorgaande kunnen we besluiten dat de eindtermen klassieke talen en moderne vreemde talen een verschillende aanpak tonen van wat in de kern hetzelfde is, met name een taal. Ze richten zich op verschillende aspecten van het onderwijs. Zo ligt de klemtoon bij de klassieke talen bijna uitsluitend op kennis, terwijl bij de moderne talen in de eerste plaats aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van vaardigheden. Bijgevolg kunnen we concluderen dat ze voor een deel aanvullend zijn, zeker wat betreft de persoonlijke, sociale, culturele en arbeidsgerichte vorming van de jongeren en hun voorbereiding op de maatschappij.
40
4.2
Algemene
doelstellingen
van
de
verschillende
onderwijsnetten Het
Vlaamse
onderwijs
bestaat
uit
drie
verschillende
netten,
meer
bepaald
het
gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs. Het gemeenschapsonderwijs, het kleinste net, staat onder leiding van de Vlaamse gemeenschap. De Vlaamse gemeenten, steden en provincies organiseren op hun beurt het gesubsidieerd officieel onderwijs. Dit net heeft twee inrichtende machten, namelijk het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV). Het gesubsidieerd vrij onderwijs ten slotte is georganiseerd op privé-initiatief. De grootste groep van vrije scholen zijn katholiek en vallen samen onder de koepel Vlaams Secretariaat van Katholiek Onderwijs (VSKO). (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2011) In de volgende paragrafen gaan we na op welke manier deze verschillende netten het schoolvak Latijn benaderen in hun leerplannen en kijken we in hoeverre deze benadering verschilt van elkaar.10
4.2.1
Gemeenschapsonderwijs
Zoals opgelegd door de specifieke eindtermen, opgesteld door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, staat in het leerplan Latijn van het gemeenschapsonderwijs te lezen dat dit schoolvak uit twee componenten bestaat, namelijk de studie van de Latijnse taal enerzijds en de studie van de Romeinse cultuur en samenleving anderzijds. Het doel van deze componenten gaat verder dan enkel inzicht in de taal en cultuur. Leerlingen worden verondersteld via het inzicht dat ze krijgen in de abstracte taal die Latijn is, een verbeterde algemene taalvaardigheid te hebben. Daarnaast zou hierdoor hun analytisch en synthetisch denkvermogen eveneens moeten verbeteren. Zowel de verbeterde algemene taalvaardigheid als het verbeterde analytisch en synthetisch denkvermogen zou zijn invloed moeten hebben op de kennis van de moedertaal en op de kennis van de moderne vreemde talen. De studie van de Romeinse cultuur en samenleving moet ook leiden tot een confrontatie met de eigen tijd waardoor de leerlingen gevormd worden
10
We bekijken telkens de inleiding en de algemene doelstelling van deze leerplannen om te zien of er een verschil is de algemene visie ten opzichte van Latijn. De specifieke leerplaninhouden worden niet bestudeerd aangezien dit niet noodzakelijk is voor deze masterproef. (cf. supra) 41
tot kritische en bewuste burgers. (Pedagogische begeleidingsdienst GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap 2008: 2) Wat de algemene doelstellingen betreft, worden de leerlingen logischerwijs verondersteld de nodig grammaticale kennis van de Latijnse taal en de nodige inhoudelijke kennis van de Latijnse literatuur hebben. Maar ook inzicht in de structuur en het functioneren van andere talen is belangrijk. Daarnaast worden de leerlingen verondersteld enerzijds kennis te hebben in de wijze waarop de Romeinse geschiedenis en samenleving voortleeft in de huidige maatschappij, maar anderzijds ook te beseffen dat normen en waarden zowel context- als tijdsgebonden zijn. Inzake vakattitudes, zijn doorzettingsvermogen en grondigheid belangrijk attitudes waarover leerlingen na zes jaar Latijn moeten beschikken. Ten slotte zijn een houding ten opzichte van andere samenlevingen en culturen, net als een kritische houding ten opzichte van de eigen leefwereld van belang. (Pedagogische begeleidingsdienst GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap 2008: 4)
4.2.2
Gesubsidieerd officieel onderwijs
Zoals reeds vermeld, bestaat het gesubsidieerd officieel onderwijs uit twee inrichtende machten, namelijk het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) en het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV). Aangezien het POV zich voornamelijk richt op beroepssecundair onderwijs en technisch secundair onderwijs, bekijken we hier enkel de leerplannen Latijn opgesteld door het OVSG. De studie van Latijn, bestaande uit taal en cultuur, moet volgens het OSVG zowel inzicht bieden in de klassieke maatschappij en mentaliteit als inzicht in de eigen cultuur en samenleving. (Pedagogische begeleidingsdienst OVSG 2006: 19) Vervolgens zien we dat het leerplan van het OSVG bestaat uit vier delen. Het eerste deel is de onderzoekscompetentie die de leerlingen er moet toe aanzetten kritisch en zelfstandig te leren werken. Daarnaast moet de focus eveneens liggen op ordening en systematiek. Via het taalinzicht dat de leerlingen verwerven in de Latijnse taal, zouden ze ook inzicht moeten krijgen in andere talen en hun evolutie. Het deel literatuur is dan voornamelijk gericht op de manier waarop de mens zicht uitdrukt, maar literaire teksten moeten de leerlingen daarnaast ook een kans bieden om te reflecteren over de mens. In het laatste deel, het deel cultuur, leren jongeren hoe ze verschillende culturen en uitdrukkingsvormen met elkaar moeten vergelijken. Actualisatie is in dit deel een belangrijke factor. (Pedagogische begeleidingsdienst OVSG 2006: 19-20)
42
Vervolgens benadrukt het OVSG dat in de derde graad voornamelijk de humane vorming van de leerlingen centraal staat. Niet de grammaticale kennis vormt de primaire doelstelling, maar wel de algemene humane gerichtheid. Hierdoor staan intellectuele en affectieve vorming dicht bij elkaar. Zo leren jongeren wat een dictatuur precies inhoudt, maar staan ze ook stil bij de menselijke gevolgen hiervan. (Pedagogische begeleidingsdienst OVSG 2006: 20)
4.2.3
Gesubsidieerd vrij onderwijs
Het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (VVKSO) wijdt in hun leerplan een hoofdstuk aan de waarde van Latijn voor jongeren. De klassieke oudheid dient als kader en zorgt voor het ontstaan van een historisch bewustzijn bij de jongeren waardoor ze hun eigen opvattingen in vraag durven stellen en ze gestimuleerd worden tot een kritische houding. Daarnaast worden ze geacht te beseffen wat de waarde is van traditie en waar de wortels van Europa gelegen zijn. Het primaire doel van de studie van Latijn is literatuur, maar de algemene taalvaardigheid en het genuanceerd denken worden door deze studie ook aangescherpt. Daarnaast komen leerlingen via de inhoud van de teksten in contact met verschillende maatschappelijk relevante thema’s en existentiële onderwerpen. Men merkt ten slotte op dat het schoolvak Latijn moet bijdragen tot de humane vorming van de leerlingen. (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs 2006: 8 – 9) Het VVKSO onderscheidt vier belangrijke uitgangspunten die centraal moeten staan bij het doceren van Latijn, meer bepaald verbeteren van taalkundige en literaire gevoeligheid, vergroten van een cultuurhistorisch besef, ontwikkelen van een kritische houding en de verdere vorming van de persoonlijkheid van de leerlingen. (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs 2006: 65) In de algemene doelstellingen opgesteld door het VVKSO staat te lezen dat naast een algemene kennis omtrent de Latijnse taal, literatuur en cultuur, tevens aandacht moet besteed worden aan fundamentele levensvragen en waarden en aan vaardigheden zoals nauwkeurigheid, doorzettingsvermogen, memoriseren, kritisch denken en analytisch en synthetisch denken en werken. Men stelt vervolgens ook dat de spreek- en schrijfvaardigheid van jongeren via de studie van Latijn verfijnd wordt, net als de mate waarin ze creatief kunnen omgaan met taal. (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs 2006: 10 – 11)
43
4.2.4
Vergelijking
Wanneer we de drie leerplannen naast elkaar leggen en vergelijken, zien we dat er enkele overeenkomsten zijn maar tevens enkele verschillen. Een eerste, logische, gelijkenis is de kennis die de leerlingen verondersteld worden te hebben inzake de Latijnse grammatica, literatuur en cultuur. Daarnaast zien we dat de verbetering van de algemene taalvaardigheid een doelstelling is die in de drie leerplannen terugkomt. Via de studie van Latijn krijgen de leerlingen inzicht in het functioneren van taal en dit inzicht zou zowel de kennis van de moedertaal als de kennis van moderne vreemde talen ten goede moeten komen. Vervolgens verschijnt in de drie leerplannen het idee om de leerlingen te vormen tot kritische burgers. Maar er is een verschil. In het leerplan van het OSVG streeft men ernaar de leerlingen een kritische houding aan te meten via de onderzoekscompetentie, terwijl in de overige twee leerplannen voornamelijk de confrontatie tussen de klassieke maatschappij en de huidige samenleving moet leiden tot een kritische houding. Naast de overeenkomsten zijn er tevens enkele verschillen. Zo komt enkel in het leerplan van de Vlaamse Gemeenschap en van de Katholieke vrije scholen het belang terug van de studie van Latijn voor het analytisch en synthetisch denkvermogen, terwijl deze doelstelling ontbreekt in de algemene doelstellingen van het OSVG. Een volgend verschil heeft betrekking op de humane vorming die de studie van Latijn kan bieden. In het leerplan van het OSVG wordt de humane vorming van de leerlingen naar voor geschoven als een van de belangrijkste doelstellingen. Tevens in het leerplan van de Katholieke scholen neemt de humane vorming een prominente plaats in. Leerlingen komen in contact met existentiële thema’s en via de literatuur leert men reflecteren over de mens en belangrijke levensvragen te stellen. Hoewel de humane vorming niet voorkomt in het leerplan van de Vlaamse Gemeenschap, komt wel het belang van contact met vreemde normen en waarden aan bod. Ten slotte is het noodzakelijk te duiden op een laatste verschil. Voornamelijk in het leerplan van het VVKSO verschijnen enkele vaardigheden waarover de leerlingen moeten beschikken na een studie Latijn van zes jaar, zoals bijvoorbeeld nauwkeurigheid, doorzettingsvermogen en goed kunnen memoriseren. Eveneens in het leerplan van de Vlaamse Gemeenschap kan het belang van de studie van Latijn voor het doorzettingsvermogen van de jongeren gelezen worden, desalniettemin wordt er in de algemene doelstellingen van dit leerplan minder aandacht gegeven aan bekwaamheden. In het leerplan van het OSVG ten slotte ontbreken deze vaardigheden volledig bij de algemene doelstellingen.
44
Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten in Vlaanderen hoofdzakelijk gelijk zijn. Desalniettemin merken we wel enkele verschillen op. Na een vergelijking van deze verschillen kunnen we vaststellen dat het leerplan van het VVKSO meer nadruk legt op de vormende waarde van Latijn en de betekenis die deze studie heeft voor de leerlingen.
45
5
Eindtermen versus argumenten: een vergelijking
Na een studie van de argumenten die gebruikt worden in de discussie omtrent de vormende waarde van Latijn, hebben we besloten dat Latijn dikwijls beschouwd wordt als bijzonder en daarenboven vaak een speciale status geniet. In dit hoofdstuk vergelijken we deze argumenten met de eindtermen en leerplannen die voorgeschreven worden voor Latijn om na te gaan in hoeverre beide verschillen of overeenkomen. Een eerste veel gebruikt argument is de verwijzing naar Latijn als fundament van onze samenleving. De leerlingen worden inderdaad verondersteld de doorwerking van de klassieke oudheid op onze huidige samenleving te kennen. Deze doorwerking is niet compensatiegericht zoals soms geopperd wordt in de wetenschappelijke literatuur (cf. paragraaf 1.1.3.1), maar enkel historisch. De historische waarde helpt volgens de leerplannen tot de vorming van kritische burgers. Een vaardigheid die men eveneens graag als verdedigingsargument gebruikt. Hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat dit waarschijnlijk ook geldt voor het schoolvak geschiedenis en bijgevolg niet kan beschouwd worden als een waarde exclusief aan het schoolvak Latijn. Daarnaast wordt de linguïstische waarde van Latijn regelmatig aangehaald door de voorstanders van de klassieke talen. Dit aspect is tevens opgenomen in de eindtermen en leerplannen. De leerlingen worden namelijk verondersteld te weten waaruit de taalkundige doorwerking van de klassieke talen op de moderne talen bestaat. In de leerplannen staat zelfs te lezen dat de algemene taalvaardigheid van de leerling verbetert door de studie van Latijn. Het lijkt inderdaad correct dat wanneer leerlingen sneller inzicht hebben in de moedertaal (i.e. Latijn), ze hierdoor sneller de grammaticale regels die eigen zijn aan de dochtertaal (bv. Frans) kunnen verwerken. Desalniettemin moeten we de opmerking maken dat een schoolvak als Frans eveneens de algemene taalvaardigheid van de leerlingen positief kan beïnvloeden. Het volgende argument, met name het feit dat de studie van Latijn zou bijdragen tot de algemene vorming van jongeren, kan inderdaad teruggevonden worden in de eindtermen. Desalniettemin is deze eindterm niet exclusief voor het schoolvak Latijn. De kerntaak van het Vlaamse onderwijs bestaat er namelijk uit aan elke leerling gelijke kansen te bieden op een volwaardige vorming. Hoewel de humane vorming eveneens als doelstelling te lezen staat in de leerplannen Latijn, moeten we opmerken dat dit argument geldt voor elk vak dat gedoceerd wordt in het secundair onderwijs.
46
Zoals reeds vermeld, kennen de voorstanders van de klassieke talen tevens enkele vaardigheden toe aan de studie van Latijn. Zo lezen we én in de wetenschappelijke én in de actuele argumenten én in de leerplannen dat Latijn bijdraagt tot het aanscherpen van het analytisch en synthetisch denkvermogen. Volgens de eindtermen klassieke talen worden de leerlingen inderdaad geacht teksten te kunnen analyseren en synthetiseren, maar dit geldt eveneens voor de eindtermen moderne vreemde talen. Het synthetisch en analytisch denkvermogen zou zodoende zowel bij de schoolvakken klassieke talen als bij de studie van moderne talen aangescherpt moeten worden. Bijgevolg stellen we ons de vraag waarom liefhebbers van Latijn dit argumenten zo vaak en graag aanhalen. Daarnaast
verwijst
men
ook
naar
vaardigheden
zoals
genuanceerd
denken
en
doorzettingsvermogen krijgen om de klassieke talen te verdedigen. Deze argumenten worden eveneens aangehaald in de leerplannen van de Vlaamse Gemeenschap en het VVKSO. De voorstanders van de klassieke talen halen deze argumenten zodoende niet uit het niets, maar alweer moeten we ons afvragen of ze als exclusief mogen beschouwd worden. Vervolgens verwijst men soms naar de geheugentraining die de studie van Latijn zou bieden. Dit argument vinden we terug in het leerplan van het VVKSO waarin men verwijst naar het vele memoriseren, eigen aan de studie van Latijn. Maar ook in de eindtermen zien we dit aspect terugkomen. Zoals reeds enkele keren vermeld, ligt bij de eindtermen klassieke talen de klemtoon op kennis. En indien leerlingen kennis moeten onthouden, wil dit zeggen dat ze veel moeten studeren en bijgevolg de hersenen trainen. Maar zoals reeds vermeld in de wetenschappelijke literatuur is deze eigenschap niet exclusief voor de klassieke talen, maar is dit toepasbaar op het grootste deel van de schoolvakken. Wat het ethisch argument betreft, zien we inderdaad dat de leerplannen verwijzen naar de kritische houding die gevormd moet worden bij de jongeren door de vergelijking van twee culturen. Het belang van de vergelijking van de klassieke oudheid met de huidige maatschappij komt eveneens terug in de eindtermen, maar er staat niet dat dit moet leiden tot kritische jongeren. Zowel in de eindtermen als in de leerplannen ontbreekt het idee dat dit contact de jongeren tot een tolerantere houding moet brengen. Dit argument ontbrak eveneens in de actualiteit. Bijgevolg kunnen we ons zeker de vraag stellen of dit niet te ver gezocht is. Ten slotte wijzen we er op dat, hoewel de leerlingen geacht worden in contact te komen met de klassieke kunst, deze in de eindtermen en leerplannen niet een bijzondere esthetische waarde toegekend krijgen. Enkel in de wetenschappelijk literatuur wordt dit argument aangehaald ter verdediging van de klassieke talen waardoor we ons alweer afvragen of dit niet te ver gezocht is. 47
Als besluit kunnen we stellen dat het grootste deel van de argumenten die aangehaald worden door de voorstanders en verdedigers van de klassieke talen toepasbaar zijn op meerdere schoolvakken. Daarenboven zijn de meeste argumenten, zoals reeds gezegd, niet volgens wetenschappelijk onderzoek bewezen. In het volgende deel gaan we daarom na in hoeverre deze argumenten terug te vinden zijn bij verschillende groepen van de maatschappij. We proberen met andere woorden de argumenten te voorzien van een wetenschappelijke basis.
48
DEEL 2 Kwalitatief onderzoek
49
6
Inleiding
Aangezien de vormende waarde van de klassieke talen, en bijgevolg de vormende waarde van Latijn, voortdurend in vraag wordt gesteld en de gebruikte argumenten ofwel gelden voor meerdere schoolvakken ofwel oud en niet wetenschappelijk gefundeerd zijn, leek het ons noodzakelijk een onderzoek te doen naar deze waarde. Dit onderzoek kan op twee verschillende manieren gedaan worden. Ofwel start men een onderzoek waarin er nagegaan wordt in welke mate de vooropgestelde eindtermen door de leerlingen behaald worden. Dit type onderzoek wordt een peiling genoemd. (cf. paragraaf 6.1) Daarnaast kan men ook een onderzoek opstellen dat onafhankelijk is van de eindtermen, maar volledig gebaseerd is op de methodologie van de sociale wetenschappen. (cf. paragraaf 6.2)
6.1
Peilingen
De Vlaamse overheid organiseert op regelmatige basis peilingen om te achterhalen in welke mate leerlingen bepaalde eindtermen bereiken. Deze peilingen zijn grootschalige afnames van toetsen bij representatieve steekproeven 11 van scholen en leerlingen. Een onderzoeksgroep van de Katholieke Universiteit van Leuven neemt telkens één aspect van het Vlaams onderwijs onder de loep. (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming 2009) Op basis van deze peilingen kan men nagaan of er verschillen zijn tussen scholen en welke de min- en pluspunten in het Vlaamse onderwijs zijn. (Katholieke Universiteit Leuven 2008) Een peiling vormt bijgevolg enerzijds een manier om de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs te bewaken en te garanderen, anderzijds is het eveneens een goede methode om te controleren in hoeverre de eindtermen haalbaar zijn en/of behaald worden.12 Zo kan men bijvoorbeeld nagaan of leerlingen kennis hebben van de evolutie van de Latijnse taal en of ze een tekst goed kunnen analyseren en synthetiseren. Maar een onderzoek via een peiling is niet de ideale werkwijze om de gebruikte argumenten van een wetenschappelijke basis te voorzien. Daarom gaan we in de
11
“Een steekproef is geslaagd als zij op de relevante kenmerken de empirische populatie goed weerspiegelt. Dan wordt de steekproef voor deze relevante kenmerken “representatief” genoemd.” (Billiet en Waege 2008: 188) 12
In Nederland heeft Pim Verhoeven onderzocht in hoeverre de nieuwe doelstellingen in het schoolonderzoek Grieks en Latijn bereikt worden. Hieruit bleek dat er een grote discrepantie is tussen de door de leerkrachten nagestreefde doelstellingen en de voorgeschreven doelstellingen. (Verhoeven 1997) 50
volgende paragraaf na hoe we via de regels van de methodologie van de sociale wetenschappen de spreiding en geldigheid van de gebruikte argumenten kunnen nagaan.
6.2
Sociaal-wetenschappelijk onderzoek13
We beschikken amper over informatie omtrent de spreiding en de geldigheid van de gebruikte argumenten. Bijgevolg hebben we geen goede basis om een kwantitatief onderzoek te starten. Vandaar is het onafwendbaar om te vertrekken van informatie uit de realiteit. Dit wil zeggen dat we dus inductief moeten te werk gaan. Vanuit gegevens die we waarnemen in de maatschappij komen we tot voorlopige theorieën en hypothesen. Een voorbeeld van een inductieve onderzoeksmethode is het open interview. Bij een open interview treedt de onderzoeker in gesprek met een aantal onderzoekseenheden. Hij stelt hen allerlei vragen en bijvragen om zo, na verloop van tijd, tot voorlopige antwoorden te komen op de vragen die hij zichzelf aan het begin van het onderzoek stelde. Bij zo een open interview is het natuurlijk praktisch zo goed als onmogelijk een groot aantal onderzoekseenheden te interviewen. Vandaar dat de hypothesen die opgesteld kunnen worden na de interviews op hun beurt getoetst moeten worden. Hier gaat men dus omgekeerd te werk (i.e. deductief). Via een enquête die men uitvoert bij een grote groep onderzoekseenheden kan men de bekomen hypotheses testen en aanpassen indien nodig. Op deze manier is het mogelijk de gebruikte argumenten, indien ze gelden, van een wetenschappelijk basis te voorzien. We kozen ervoor om te vertrekken van een kwalitatief onderzoek met meerdere focusgroepen. (cf. hoofdstuk 7) De bekomen resultaten dienen dan als basis voor een (fictief) grootschalig kwantitatief onderzoek. (cf. hoofdstuk 8)
13
De informatie uit deze paragraaf is gebaseerd op het boek Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. (Billiet en Waege 2008) 51
7
Onderzoek met focusgroepen
7.1
Inleiding
Wie een kwalitatief onderzoek voert, komt voor enkele moeilijkheden en keuzes te staan. Allereerst moeten we ons afvragen welk type van onderzoek het meest geschikt is voor ons onderzoek. Zoals reeds vermeld kozen we ervoor te werken met focusgroepen. Dit type van kwalitatief onderzoek leek ideaal om een beeld te krijgen van de geldigheid van de gebruikte argumenten. Focusgroepgesprekken zijn namelijk conversaties die gevoerd worden over een bepaald thema of onderwerp door groepen bestaande uit participanten met een gelijkaardig profiel. De bedoeling is dat de deelnemers zowel praten met de interviewer, degene die het onderwerp heeft aangehaald, als met de andere participanten. (Morgan 1998: 1 – 11) Doordat de verschillende deelnemers met elkaar communiceren, wordt men geacht op elkaar in te spelen en elkaar op ideeën te brengen waardoor de onderzoekers aan meer informatie en nieuwe inzichten komen. (Krueger 1998: 94 – 96) De antwoorden van de deelnemers vormen dan de basis voor de resultaten. Deze resultaten kunnen vervolgens geïnterpreteerd en vergeleken worden. Daarnaast kunnen ze ook dienen als basis voor een kwantitatief onderzoek. (Morgan 1998: 1 – 11) Doorheen de voorbereiding van een onderzoek en het onderzoek zelf komt een onderzoeker voor enkele moeilijkheden te staan en is hij verplicht enkele keuzes te maken. In de volgende paragrafen worden deze keuzes belicht en verklaard. Allereerst hebben we besloten hoeveel focusgroepen we zouden gebruiken en wat het profiel van de participanten zou zijn. (cf. paragraaf 7.2) Daarnaast belichten we onze doelstellingen (cf. paragraaf 7.3) die de basis vormden voor onze vragenlijst (cf. paragraaf 7.4) Vervolgens geven we uitleg bij het verloop van de contacten en van de gesprekken. (cf. paragraaf 7.5)
7.2
Verschillende focusgroepen
Aangezien we een beeld willen krijgen over de spreiding en de geldigheid van de gebruikte argumenten, leek het noodzakelijk gebruik te maken van verschillende focusgroepen. Zo kunnen we de resultaten met elkaar vergelijken om een beter beeld te krijgen van deze argumenten. We kozen ervoor gebruik te maken van vijf verschillende focusgroepen, namelijk een groep studenten taal- en letterkunde Latijn, een groep studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben in het ASO, een groep studenten die nooit Latijn gevolgd hebben, een groep leerlingen uit het zesde middelbaar Latijn en een groep leerkrachten Latijn. Elk van deze focusgroepen bestaat uit
52
minimum vier, maximum zeven participanten. De kleinere groepen hebben als voordeel dat iedereen deelneemt aan de discussie, de grotere groepen dan weer dat er meerdere suggesties kunnen gemaakt worden. (Morgan 1998: 77 – 85) De grootte van de groep is telkens verschillend per focusgroep en afhankelijk van het type focusgroep en zal dan ook verduidelijkt en verklaard worden in de volgende paragrafen.
7.2.1
Studenten taal- en letterkunde Latijn
Een eerste focusgroep bestaat uit master studenten taal- en letterkunde. We kozen voor deze focusgroep aangezien we er kunnen vanuit gaan dat studenten die gedurende vier jaar Latijn gestudeerd hebben op universitair niveau een uitgesproken mening hebben over deze klassieke taal. De vijf participanten, één jonge man en vier jonge vrouwen, volgen allemaal de twee talige master met Latijn als eerste taal en een Romaanse (Italiaans of Spaans) of een Germaanse taal (Nederlands of Engels) als tweede taal. We moeten hierbij opmerken dat er geen deelnemer bij was die de twee talige master Latijn – Grieks volgt. We hebben namelijk telkens besloten mensen te kiezen die elkaar goed kennen en deel uitmaken van dezelfde vriendengroep. Dit heeft als voordeel dat de drempel minder groot is om verschillende, misschien zelfs tegenstrijdige, meningen te geven, iets wat het onderzoek enkel ten goede kan komen.
7.2.2
Studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben
Naast een groep studenten taal- en letterkunde, kozen we eveneens voor een groep studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben in het algemeen secundair onderwijs, maar daarna een richting zonder Latijn gekozen hebben. Hierdoor krijgen we een idee over wat de invloed van Latijn zou kunnen zijn op andere studies. Daarnaast kunnen deze studenten ons een andere beeld geven omtrent de vormende waarde van Latijn dan de studenten uit de vorige focusgroep. Deze studenten zijn namelijk al vijf jaar niet meer bezig met deze taal en kunnen bijgevolg iets vertellen over de waarde van Latijn als je er niet meer dagdagelijks met bezig bent. De vier participanten, zowel jonge vrouwen als jonge mannen, hebben zes jaar Latijn gevolgd en zaten in de laatste twee jaar samen in de klas op het Sint-Paulusinstituut te Gent. Momenteel zitten ze in hun master of zijn reeds afgestudeerd. Ze volgden tevens allemaal verschillende richtingen. Zo zit één deelneemster in haar master pedagogische wetenschappen. Een andere is afgestudeerd als master geschiedenis en is nu bezig aan haar Specifieke Lerarenopleiding. Daarnaast is één van de mannelijke participanten reeds afgestudeerd als evenementenorganisator.
53
De laatste participant heeft zijn master taal- en letterkunde: Engels – Zweeds behaald en is momenteel bezig aan een bijkomende master economie. Zoals bij de vorige focusgroep kunnen we hier ook enkele opmerkingen maken. Zo kon een participant uit een wetenschappelijke richting zoals bijvoorbeeld biologie of geneeskunde een goede aanvulling geweest zijn, net zoals een deelnemer die Romaanse talen studeerde. Maar alweer kozen we ervoor mensen uit eenzelfde vriendengroep te betrekken bij het onderzoek. (cf. supra)
7.2.3
Studenten die nooit Latijn gevolgd hebben
Vervolgens besloten we eveneens een focusgroep samen te stellen bestaande uit studenten of net afgestudeerden die nooit Latijn gevolgd hebben. Zo konden we nagaan of ze meenden dat Latijn een bijkomende waarde zou geweest zijn aan hun studies en of ze het niet gevolgd hebben van Latijn als een gemis ervaren. Deze groep bestaat uit een regentaat lichamelijke opvoeding die momenteel bezig is aan een master politieke wetenschappen, een bachelorstudente sociologie, een bachelorstudent digital design and media en een net afgestudeerde financieel manager. Ook bij deze selectie moeten we enkele opmerkingen maken. Zo zijn we ons bewust van de afwezigheid van een talenstudent. Maar net zoals in de andere gevallen kozen we ervoor dat het feit dat de deelnemers elkaar goed kennen belangrijker is dan een onbekende talenstudent bij de discussie te betrekken. Deze focusgroep en de twee voorgaande groep bestaan telkens uit vier of vijf participanten. We kozen voor dit aantal aangezien dit ons de beste grootte leek om een zo’n goed mogelijke discussie te voeren. Zo zouden we bijvoorbeeld de mogelijkheid krijgen om op bepaalde onderwerpen dieper in te gaan en zou iedereen op een duidelijke wijze zijn antwoord kunnen verklaren.
7.2.4
Leerlingen Latijn zesde middelbaar
Naast studenten hoger onderwijs, besloten we ook te polsen naar de mening van leerlingen Latijn uit het zesde middelbaar. De waarde die Latijn voor hen heeft ten opzichte van andere schoolvakken en de verwachtingen die ze hebben omtrent de voordelen die Latijn hen zou kunnen bieden in de komende jaren leken interessant voor ons onderzoek. Via professor Verbaal kwamen we in contact met Frédéric Van Vosselen die bereid was mee te werken aan ons onderzoek. Van Vosselen geeft les in het Instituut van Gent waar de leerlingen 54
van de laatste twee jaren voor het vak Latijn samen zitten in een graadsklas. Hierdoor veranderde onze geplande focusgroep bestaande uit leerlingen van het zesde middelbaar naar een focusgroep met leerling uit het vijfde en zesde middelbaar. Dit leek ons niet hinderend voor het onderzoek, aangezien de leerlingen altijd samen les kregen. De klas bestaat uit 7 leerlingen, 4 uit het vijfde middelbaar en 3 uit het zesde middelbaar, en was bijgevolg iets groter dan de overige focusgroepen. Desalniettemin leek ons dit geen probleem aangezien we zo de mogelijkheid hadden veel verschillende meningen te weten te komen.
7.2.5
Leerkrachten Latijn
Als laatste focusgroep kozen we voor een groep bestaande uit leerkrachten Latijn. Aangezien zij degene zijn die de waarde van Latijn overbrengen aan jongeren, leken zij een ideale onderzoeksgroep. Bij het samenstellen van deze groep stootten we op enkele praktische problemen. Zo bleek het moeilijk om een groep leerkrachten samen te brengen op dezelfde plaats op hetzelfde moment. Daarvoor zagen we ons genoodzaakt naar een alternatief te zoeken en besloten we te werken met een schriftelijke enquête, die zo goed als identiek was aan onze vragenlijst die we gebruikt hebben bij de overige focusgesprekken. Deze enquête hebben we doorgemaild naar verschillende leerkrachten Latijn en verschillende schoolsecretariaten met de vraag of ze deze wouden doormailen naar de leerkrachten Latijn van hun school. Uiteindelijk hebben we vijf ingevulde enquêtes teruggekregen. Twee enquêtes zijn ingevuld door leerkrachten van het Sint-Paulusinstituut te Gent, waarvan één reeds op pensioen is, een andere komt van een leerkracht die eveneens lesgeeft op het Sint-Paulusinstituut maar daarnaast ook docente Latijn is op de Artevelde Hogeschool Gent. De laatste twee enquêtes werden ingevuld door leerkrachten van respectievelijk het Sint-Gertrudishumaniora te Wetteren en het SintBavohumaniora te Gent.
7.3
Doelstellingen
Alvorens we onze vragen opstelden, stonden we stil bij wat we precies allemaal wouden weten. Zoals reeds vermeld, bestaat het doel van dit onderzoek er enerzijds uit de gebruikte argumenten van een wetenschappelijke basis te voorzien, indien er één te vinden valt natuurlijk. Anderzijds willen we dit kwalitatief onderzoek eveneens gebruiken als basis bij het opstellen van een grootschalig kwantitatief onderzoek.
55
Deze doelstellingen impliceren dat onze vragen grotendeels gebaseerd zullen zijn op ons theoretisch onderzoek. Daarnaast zullen enkele vragen ook afhankelijk zijn van de focusgroep. Zo zullen we bijvoorbeeld bij leerkrachten peilen naar de waarden die ze willen overbrengen aan hun leerlingen, terwijl we bij de studenten die nooit Latijn gevolgd hebben zullen proberen te achterhalen of ze Latijn als een gemis ervaren. Na het lezen van de nodige literatuur omtrent interviews afnemen, besloten we elk gesprek te beginnen met enkele algemene inleidende vragen. Deze vragen zullen verschillend zijn van focusgroep tot focusgroep, maar hebben allemaal betrekking op enerzijds de motivering in verband met het kiezen of niet kiezen voor Latijn en anderzijds de algemene positieve en negatieve waarden. Vervolgens zullen we gebruik maken van enkele meer specifieke vragen. Aan de hand van deze vragen zullen we proberen te peilen naar de meningen en attitudes omtrent taalkundige waarden, cultureel en historische waarden en vaardigheden die toegeschreven worden aan de studie van Latijn. Ten slotte zullen we afsluiten met een algemene vraag die de participanten vraagt de belangrijkste persoonlijke meerwaarde van de studie van Latijn te benoemen. Aan de hand van deze vooropgestelde opbouw hoopten we onze doelstellingen te kunnen bereiken.
7.4
Vragenlijst
In volgende paragraaf geven we een overzicht van de vragen die opgesteld zijn bij de voorbereiding van de gesprekken en de veranderingen die aangebracht zijn aan deze vragen na elk gesprek.
7.4.1
Evolutie
Allereerst is het noodzakelijk op te merken dat onze vooropgestelde vragenlijst een evolutie heeft ondergaan. Bij het eerste focusgesprek (i.e. met de studenten taal- en letterkunde) maakten we gebruik van de vooropgestelde opbouw met enkele algemene vragen en vervolgens enkele specifieke vragen. (cf. supra) Maar dit eerste gesprek had uiteindelijk maar een twintigtal minuten geduurd. Om deze reden zochten we naar een manier om de gespreken wat langer te laten duren waardoor we ook over meer bruikbare data zouden beschikken. We besloten om voor het specifieke gedeelte te werken met stellingen. Voor we startten met de gesprekken, kreeg elke participant de opdracht een lijst met stellingen om te beoordelen. Deze beoordeling zouden we later in het
56
gesprek dan gebruiken als basis voor de discussie. Na het tweede focusgroep bleek dit inderdaad een goede methode om meer discussie aan te wakkeren tussen de participanten.
7.4.2
Vragen per focusgroep
In volgende paragrafen worden de verschillende vragen en stellingen van dichtbij bekeken.
7.4.2.1
Studenten taal- en letterkunde
We begonnen dit gesprek met een vraag naar de motivatie van de studenten en een vraag omtrent de eigenschappen die een leerling Latijn naar hun mening zou moeten bezitten. Vervolgens peilden we naar hun ideeën omtrent de waarde en meerwaarde van Latijn. Hierbij hadden we eveneens enkele specifieke bijvragen voorbereid die betrekking hadden op nut van Latijn voor andere talen, op de intellectuele vorming, op het inzicht in de maatschappij en op het geheugen. Daarnaast peilden we ook naar de vaardigheden die in de actualiteit regelmatig worden aangehaald als voordelen van de studie van Latijn zoals analyseren, synthetiseren, kritisch denken, discipline, en zo verder. We vroegen de participanten ook om hun antwoorden te vergelijken met de waarde van andere schoolvakken en waarin volgens hen de gelijkenissen of verschillen lagen met andere vakken, aangezien in de tegenargumenten vaak verwezen wordt naar andere schoolvakken. Om af te sluiten vroegen we de participanten waaruit voor hen de belangrijkste vormende waarde van de studie van Latijn bestond.
7.4.2.2
Studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben
Zoals reeds vermeld werd de vooropgesteld opbouw aangepast vanaf het tweede gesprek. We begonnen het gesprek bijgevolg met enkele algemene vragen. Deze zijn ongeveer gelijk aan de algemene vragen uit het eerste focusgesprek. Ze peilen enerzijds naar de motivatie omtrent de keuze voor Latijn en of ze deze keuze opnieuw zouden maken. Vervolgens stelden we ook twee algemene vragen inzake de meerwaarde van Latijn zowel voor de hogere studies als voor het dagelijkse leven. Na de algemene vragen, discussieerden de participanten over hun antwoorden op de verschillende stellingen. (cf. infra) Om af te sluiten vroegen we ook hier naar de voor hen persoonlijk belangrijkste meerwaarde van de studie van Latijn.
57
7.4.2.3
Studenten die nooit Latijn gevolgd hebben
De vragen in het derde focusgesprek waren iets anders opgesteld dan in de twee voorgaande gesprekken. Allereerst peilden we bij de participanten waar ze aan dachten bij het horen van de term Latijn. Vervolgens vroegen we of ze nu wel voor Latijn zouden kiezen en of ze een verschil merkten met studenten die wel Latijn gestudeerd hebben. Daarnaast stelden we de vraag of ze meenden dat Latijn een meerwaarde zou geweest zijn voor hun opleiding en hun dagelijks leven. Na deze algemene vragen, bespraken we de stellingen die ze voor het gesprek hadden beoordeeld. Ook hier sloten we af met een algemene vraag omtrent de belangrijkste vormende waarde.
7.4.2.4
Leerlingen Latijn vijfde en zesde middelbaar
Net zoals bij de overige groepen, peilden we eerst naar de motivatie van de leerlingen en of ze de keuze voor Latijn opnieuw zouden maken. Daarnaast stelden we de vraag om te beschrijven wat de eigenschappen van een leerling Latijn moeten zijn. Vervolgens peilden we naar de meerwaarde van Latijn, zowel voor andere schoolvakken en hogere studies als voor het dagelijkse leven en de algemene vorming. Na het bespreken van de op voorhand beoordeelde stellingen, sloten we het gesprek af met een vraag omtrent de belangrijkste vormende waarde.
7.4.2.5
Leerkrachten Latijn
Aangezien we bij de groep bestaande uit leerkrachten gebruik maakten van een schriftelijke enquête, waren de vragen hier iets uitgebreider. Allereerst peilden we naar de reden waarom ze gekozen hadden voor een beroep als leerkracht Latijn en of dit hun eerste keuze was. Vervolgens stelden we enkele vragen die betrekking hadden op de eigenschappen die een leerling Latijn zou moeten bezitten. De volgende vragen peilden naar de doelstellingen die de leerkrachten zichzelf hadden opgelegd en naar wat ze hun leerlingen willen bijbrengen. Daarnaast vroegen we ook hier waaruit volgens hen de meerwaarde van de studie van Latijn bestond. Om de algemene vragen af te sluiten stelden we een vraag omtrent de beperkingen van Latijn. Het tweede deel bestond dan uit dezelfde stellingen als bij de andere focusgroepen. Uiteindelijk sloten we de enquête ook hier af met dezelfde slotvraag als bij de andere gesprekken.
7.4.3
Stellingen
De stellingen die we gebruikten bij vier groepen waren steeds dezelfde. We gaven de participanten steeds zeven antwoordmogelijkheden, meer bepaald helemaal akkoord, akkoord, eerder akkoord,
58
neutraal, eerder niet akkoord, niet akkoord en helemaal niet akkoord. Deze mogelijkheid tot vele verschillende antwoorden leek interessant voor ons onderzoek, aangezien hierdoor de kans was op discussie groter leek.
De stellingen waren: 1. Het studeren van Latijn biedt een goed inzicht in de moedertaal. 2. Door het studeren van Latijn leer je snel moderne vreemde talen aan. 3. Door het studeren van Latijn kan je goed uit het hoofd leren. 4. Door het studeren van Latijn kan je goed analyseren. 5. Door het studeren van Latijn kan je goed synthetiseren. 6. Door het studeren van Latijn kan je goed kritisch denken. 7. Door het studeren van Latijn kan je goed logisch denken. 8. Door het studeren van Latijn kan je goed nauwkeurig en zorgvuldig werken. 9. Door het studeren van Latijn kan je goed geconcentreerd te werk gaan. 10. Door het studeren van Latijn heb je veel geduld als je iets aan het studeren bent. 11. Door de studie van Latijn heb je discipline om te studeren. 12. Door het studeren van Latijn begrijp je de moderne wereld beter. 13. Door het studeren van Latijn begrijp je onze huidige maatschappij beter omdat de oudheid een belangrijke pijler vormt voor onze maatschappij. 14. Door het studeren van Latijn kan je andere culturen beter begrijpen. Stelling 13 hebben we enkel gebruikt bij de eerste focusgroep waar we met stellingen werkten (i.e. studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben). De verklaring die erbij geschreven stond bleek te sturend, zeker omdat er nergens anders uitleg werd toegevoegd. Daarnaast was deze ook te gelijkend op stelling 12. Bij elke stelling werd ook een bijvraag gesteld om na te gaan of de participanten meenden of deze waarde ook bereikt kon worden via een ander schoolvak. Bij stelling 14 werd daarnaast ook gepeild naar het wel of niet verwerven van een tolerante houding ten opzichte van andere culturen. In de enquête die ingevuld is door enkele leerkrachten, hebben we de opbouw van elke stelling veranderd van “kan je goed …” naar “leer je goed …”. Aangezien de zinsbouw met het werkwoord kunnen vaak een struikelblok bleek in de voorgaande gesprekken en we bij de enquêtes niet meer uitleg konden geven op het moment zelf, leek deze aanpassing noodzakelijk. 59
7.5
Verloop van de contacten en gesprekken
7.5.1
Eerste contact
Alvorens de focusgesprekken konden plaatsvinden, moesten de verschillende participanten gecontacteerd worden. We stuurden een mail naar enkele mensen die geschikt waren voor ons onderzoek met de vraag of ze geïnteresseerd waren om aan een focusgesprek deel te nemen. Het opzet van dit onderzoek werd tevens in het kort uitgelegd in een bijlage, toegevoegd aan de mail. Nadat we voor elke focusgroep genoeg participanten gevonden hadden, werd per groep een datum en uur afgesproken om het gesprek te laten doorgaan. Bij de leerkrachten verliep dit iets anders. Zoals reeds vermeld, mailden we verschillende schoolsecretariaten uit het Gentse met de vraag of ze onze mail, waaraan de enquête en een korte uitleg omtrent het onderzoek als bijlage was toegevoegd, wouden doorsturen naar de leerkrachten Latijn van hun school. Uiteindelijk kregen we vijf ingevulde enquêtes terug.
7.5.2
Het gesprek
Nadat de praktische afspraken gemaakt waren, konden de verschillende gesprekken plaatsvinden. De vier focusgroepgesprekken gingen door in mei 2011. Elk gesprek werd ingeleid met een korte uitleg omtrent het opzet van het onderzoek en het gesprek. De enquêtes werden door de leerkrachten ingevuld in juni en juli 2011.
7.5.2.1
Omgeving
De gesprekken met de focusgroepen bestaande uit studenten vonden telkens plaats op een appartement in Gent in een gemoedelijke sfeer met een hapje en een drankje. Het gesprek met de leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar gebeurde na de schooluren in de klas klassieke talen van het Instituut van Gent. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat gedurende de helft van dit gesprek de leerkracht Latijn aanwezig was in het lokaal. Maar door de goede sfeer die er was tijdens het gesprek en onder de leerlingen, besloten we deze aanwezigheid niet als hinderend te beschouwen. Aangezien de enquêtes doorgestuurd naar de leerkrachten, ingevuld zijn op hun eigen computer, kunnen we geen verdere details geven over deze omgevingsfactoren.
60
7.5.2.2
Opnameapparatuur
Voor de opnames maakten we gebruik van een MacBook en het computerprogramma QuickTime Player. De enquêtes werden ingevuld in het programma Word.
7.5.3
Afsluitend contact
Na het gesprek of het ontvangen van de ingevulde enquêtes werd iedereen bedankt voor hun medewerking. De participanten kregen ook telkens de mogelijkheid om aan te geven of ze een kort verslag van de resultaten van het onderzoek wensten te ontvangen.
61
8
Resultaten
8.1
Inleiding
In het volgende hoofdstuk analyseren we de data die we via de focusgesprekken en enquêtes verzameld hebben.14 Aan de hand van enkele citaten, trachten we een zo representatief mogelijk beeld te geven van de verschillende meningen van onze participanten. Deze samenvatting van de verworven data kan ons vervolgens helpen bij het beantwoorden van onze doelstellingen.
8.2
Algemene ideeën en attitudes tegenover de studie van Latijn
In deze eerste paragraaf, maken we een analyse van de verschillende algemene attitudes en ideeën omtrent het schoolvak Latijn. Deze algemene opvattingen hebben betrekking op de keuze voor Latijn (cf. paragraaf 8.2.1), de eigenschappen van een leerling Latijn (cf. paragraaf 8.2.2), de meerwaarde van Latijn (cf. paragraaf 8.2.3) en de beperkingen van de studie van Latijn (cf. paragraaf 8.2.4).
8.2.1
De keuze voor Latijn
Wanneer we vragen stelden omtrent de reden voor het kiezen voor Latijn in het eerste middelbaar, dan merken we dat we twee redenen kunnen opgeven waarom jongeren vandaag de dag voor Latijn kiezen, meer bepaald interesse en beginnen met de “hoogste” richting. Bij de studenten taal- en letterkunde en bij de leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar, verwijzen enkele participanten naar de interesse die ze hadden voor geschiedenis of taal. “Ik was toen al heel erg geïnteresseerd in wat met geschiedenis te maken heeft.” (Hanne, 1.1, 2)
14
De verschillende gesprekken en enquêtes zijn uitgeschreven en als bijlage terug te vinden. De gesprekken zijn telkens opgedeeld in fragmenten. Elke uitspraak is vervolgens ook genummerd. Wanneer we een citaat gebruiken uit de gesprekken verwijzen we tussen haakjes eerst naar degene die de zin gezegd heeft, vervolgens naar het fragment en uiteindelijk naar het nummer van de zin. We merken ook op dat de verwoording van citaten die heel spreektalig waren soms aangepast is naar een meer schrijftaliger Nederlands, desalniettemin is de inhoud van een uitspraak nooit veranderd. 62
“Ik had gewoon zin om de cultuur en de taal daarrond te bestuderen, dat zag er interessant uit.” (Florence, 4.1, 2) Desalniettemin verwijzen de meeste participanten naar het feit dat ze hoge punten hadden in het lager onderwijs en daarom in de “hoogste” richten begonnen. Sommigen benadrukken daarbij dat ze nog geen besef hadden van wat het schoolvak Latijn inhield. “Ik had heel goeie punten, dus ze hadden me aangeraden het moeilijkste te doen.” (Karen, 1.1, 6) “Bij mij ook meer dat, dan uit interesse want ik wist daar niets van. Als je uit het zesde leerjaar komt weet je niet echt wat dat is. Ik had goede punten in het lager dus ik begon in het hoogste en interesse dat zou dan wel komen” (Tineke, 1.1, 7) De ouders van de jonge leerlingen spelen een belangrijke rol in deze keuze. Geregeld vertellen deelnemers dat ze verplicht werden door hun ouders om Latijn te volgen. Soms ging het aanvatten van de studie van Latijn zelfs gepaard met tegenzin. Toch zien we dat ouders hun kinderen de mogelijkheid lieten om op elk moment te stoppen. “Bij mij was dat geen keuze, mijn ouders zeiden dat ik dat echt moest doen. En ik zei dat mij dat helemaal niet ging interesseren, ik wou echt niet. Ze zeiden dat als het bleek dat het mij niet interesseerde na een jaar of zelfs na een half jaar, dat ik mocht stoppen, maar ik moest van hen wel proberen.” (Lore, 2.1, 2) “Ik moest ook beginnen met Latijn, standaard twee jaar.” (Tom, 2.1, 4) Ook studenten die nooit Latijn gedaan hebben, zijn van mening dat leerlingen enkel beginnen met Latijn omdat dit verplicht werd door hun ouders en omdat het de “hoogste” richting is. De mogelijkheid dat jongeren voor deze studie kiezen uit interesse komt niet ter sprake. “Er zijn veel die niet beseffen dat ze dat niet nodig hebben. Ze zien dat meer als Latijn is de hoogste studie en dat staat goed. Het is niet zo dat ze Latijn doen omwille van de taal. Het is meer omdat het de hoogste studie is en omdat dat goed staat en omdat hun ouders dat zeggen.” (Jens, 3.3, 7) Daarnaast blijkt dat eveneens leerkrachten uit de lagere school een bepalende factor bij de keuze voor Latijn zijn. Sommige leerkrachten raden hun leerlingen aan Latijn te doen omdat ze zich goed zullen voelen tussen jongeren die Latijn doen. Andere leerkrachten hebben het dan weer afgeraden omdat sommige participanten in de lagere school niet zo een goede punten hadden. “Bij waren het niet mijn ouders, want die wouden dat ik moderne deed, het waren de leerkrachten in het zesde studiejaar die zeiden dat ik me veel beter ging voelen als ik Latijn deed, dan als ik in de moderne terecht ging komen. Dus heb ik dat maar gedaan.” (Lisa, 2.1, 5) “Ze hadden gezegd dat ik geen Latijn mocht doen omdat mijn punten niet goed genoeg waren.” (Mathilde, 1.1, 8)
63
Desalniettemin zijn er ook enkele leerlingen die benadrukken dat niemand anders een rol speelde in hun keuze voor Latijn. “Ik had volledig zelf gekozen” (Brent, 4.1, 8) Wanneer een jongere ervoor kiest Latijn te studeren aan de universiteit, blijk dit voornamelijk uit interesse te zijn. Na zes jaar willen ze niet stoppen met Latijn en willen ze proberen zoveel mogelijk over deze taal en cultuur te weten. Ook de fascinatie voor de oude literatuur is een bepalende factor. “Ik wou het niet laten vallen. Je hebt dan zes jaar Latijn gedaan. Ik wou dat niet achter mij laten. Ik wou daar verder iets mee doen.” (Hanne, 1.2, 4) “Ik dacht toen: ik wil daar alle over weten. Ik dacht ook dat dit mogelijk was omdat dat zo’n afgerond geheel is.” (Karen, 1.2, 9) Sommigen starten deze opleiding aangezien ze in het onderwijs willen werken. Ze willen werken met jongeren en hadden altijd graag Latijn gedaan of ze willen hun fascinatie en liefde voor deze taal overbrengen aan jongeren. Anderen vatten deze hogere studies aan enkel uit interesse. “Ik ben wel gestart met het oog op onderwijs.” (Hanne, 1.2, 11) “Bij was het puur uit interesse.” (Jens, 1.2, 12) “Ik dacht toen (i.e. in het middelbaar) al: ik vind het nu al zodanig leuk, ik wil later proberen andere kinderen enthousiast te maken voor Latijn.” (Mathilde, 1.2, 16) Eveneens bij leerkrachten zien we dezelfde tendensen. “Ik ben leerkracht Latijn geworden omdat ik deze vakken bijzonder graag deed in de humaniora en ik sowieso leerkracht wou worden.” (Marjan, 5.1, 3) “Uit interesse voor de klassieke talen heb ik klassieke filologie gestudeerd. In die tijd (afgestudeerd in 1971) leidde het diploma klassieke filologie haast automatisch tot een loopbaan in het secundair onderwijs.” (Paulus, 5.1, 6)
8.2.2
De eigenschappen van een leerling Latijn
Het eerste wat zowel geantwoord wordt door studenten taal- en letterkunde als door leerkrachten Latijn wanneer gepeild wordt wie ze zouden aanraden Latijn te volgen, zijn de punten in de lagere school. Leerlingen die bereid zijn een extra uitdaging aan te gaan, kunnen zeker en vast Latijn volgen, meent men. “Ik denk dat je wel een beetje moet kijken naar de punten in de lagere school.” (Hanne, 1.3, 1) “Ik zou iedereen die de intellectuele capaciteiten ervoor bezit aanraden Latijn te volgen” (Lusie, 5.2, 5)
64
Maar niet iedereen is van mening dat de punten in de lagere school een doorslaggevende factor moeten zijn. “Punten zijn natuurlijk wel belangrijk, maar ik vind ook dat je niet daarop mag baseren wie Latijn mag doen, want in het zesde leerjaar weet je dat nog niet echt.” (Tineke, 1.3, 7) Waar velen het over eens zijn, is het feit dat jongeren moeten bereid zijn te studeren. Ook geïnteresseerd zijn in taal en geschiedenis en een goed geheugen hebben zijn veel voorkomende eigenschappen. “Het is wel belangrijk hoeveel ze zelf willen studeren.” (Mathilde, 1.3, 8) “Misschien moeten ze wel een goed geheugen hebben om woordjes te leren in het begin.” (Charlotte, 4.3, 8) “Leerlingen moeten graag met taal bezig zijn en min of meer graag willen studeren.” (Gert, 5.2, 8) Opvallend is ook dat vier van de vijf leerkrachten, onafhankelijk van elkaar, nadruk leggen op doorzettingsvermogen. Een eigenschap die bij de studenten en leerlingen niet wordt aangehaald. “Leerlingen moeten voldoende verbale intelligentie bezitten en ook een zeker doorzettingsvermogen.” (Paulus, 5.2, 12) Een opmerking die door verschillende studenten en jongeren vervolgens gemaakt werd, en afwezig was bij de leerkrachten, is het feit dat zoveel mogelijk leerlingen de richting Latijn moeten proberen. Indien het hen dan niet ligt, kunnen ze nog steeds veranderen. “Ik vind dat je zoveel mogelijk kinderen moet laten proberen en dat ze ermee kennis moeten maken. Ligt het hen echt niet kunnen ze nog altijd iets anders doen.” (Tineke, 1.3, 4) “Ik zou dat wel aanraden, gewoon om te proberen of het lukt en om te zien of het u interesseert. Maar toch tenminste proberen.” (Wouter, 2.2, 2) “Latijn is echt wel een super voordeel, zoals Cas en Brent zeggen. Je kan nog altijd zakken.” (Charlotte, 4.3, 4) De studenten taal- en letterkunde kaarten het gebrek aan informatie omtrent deze opleiding aan. Ze menen dat hen in het lager onderwijs te weinig werd uitgelegd wat het schoolvak Latijn precies inhield. Een instapcursus lijkt hen een goede oplossing voor dit probleem. “Er zou een instapcursus moeten zijn voor kinderen uit het zesde leerjaar om dat te leren kennen.” (Mathilde, 1.3, 6) Ten slotte verwijzen we nog naar een opvallende opmerking. Tom, een student die zes jaar Latijn gevolgd heeft, meent dat Latijn voor hem persoonlijk enkel nuttig geweest is in de eerste vier jaar.
65
De laatste twee jaar waren enkel een verderzetting van wat hij al gezien had. Hij had zich in die laatste twee jaar liever beziggehouden met meer praktisch gerichte onderwerpen en vakken. “Ik zou het sowieso aanraden, maar ik zou het aanraden op een basis van vier jaar in plaats van zes jaar. De laatste twee jaar vind ik dat je heel veel leert rond Latijn, maar weinig Latijn zelf. Akkoord dat we daar heel veel uit geleerd hebben, maar ik denk dat je uiteindelijk er veel meer uit kan halen door meer concrete zaken te doen in je laatste twee jaar.” (Tom, 2.2, 4)
8.2.3
De meerwaarde van Latijn
De antwoorden die gegeven werden wanneer we peilden naar de meerwaarde van de studie van Latijn kunnen we in drie grote groepen indelen. Onze participanten meenden dat Latijn een meerwaarde kan hebben voor zowel de vorming als persoon als voor de talenkennis en de studiemethode van de leerlingen.
8.2.3.1
Studiemethode
Het is opvallend dat in elke focusgroep bestaande uit leerlingen van het ASO en studenten uit het hoger onderwijs verwezen wordt naar het nut van Latijn voor de studiemethode. Men meent dat jongeren die zes jaar Latijn volgen een goede studiehouding krijgen en leren hoe ze moeten studeren. Studenten die nooit Latijn gedaan hebben menen op hun beurt dat er op dit gebied zelfs een verschil is met studenten die wel Latijn gedaan hebben. “Als je naar de studiemethode kijkt van degenen die wel Latijn gedaan hebben en degenen die dat niet gedaan hebben, dan is er wel een verschil.” (Fleur, 3.5, 3) “Ik denk dat het mij net geholpen heeft voor de manier van studeren enzovoort.” (Wouter, 2.3, 2) “Ik denk dat het u doorzettingsvermogen geeft om iets te studeren dat niet evident is.” (Hanne, 1.6, 2) We kunnen hier opmerken dat dit een verschil is met wat leerkrachten menen. Zoals we in paragraaf 8.2.2 schreven, vinden ze dat doorzettingsvermogen en de wil om te studeren reeds op voorhand aanwezig moet zijn. De jongeren uit onze focusgroepen daarentegen halen dit niet aan als eigenschappen die reeds aanwezig moeten zijn bij de beginnende leerling Latijn.
8.2.3.2
Talenkennis
Daarnaast verwijzen de deelnemers geregeld naar het nut van de studie van Latijn voor de talenkennis. Al van jongs af aan, krijgen de leerlingen een intensieve talencursus. Hierdoor begrijpen ze in andere taallessen de grammatica sneller aangezien ze deze grammaticaregels reeds
66
uitgebreid gezien hebben in de lessen Latijn. Men merkt dan ook op dat Latijn een basis vormt voor vele talen. “In de eerste plaats zou ik zeggen, de basis van talenkennis. Bij Latijn heb je al van zo jong een intensieve cursus gehad van alles wat te maken heeft met taal. Bij andere talen kon ik het allemaal makkelijker begrijpen omdat we het al gezien hadden in Latijn. Ook al heb je Nederlands in het lager, dat wordt nooit op dezelfde manier gegeven.” (Mathilde, 1.4, 2) “Je hebt bijvoorbeeld al de passieve opbouw geleerd, terwijl de andere hebben dat nog niet gezien. Voor ons ziet dat er dan veel gemakkelijker uit.” (Charlotte, 4.4, 4) “Latijn is wel een goede basis om talen te leren, niet alleen Romaanse talen, ook andere.” (Jens, 1.4, 13) Maar Latijn heeft niet alleen invloed op de grammaticale talenkennis. Lore, een studente die zes jaar Latijn gedaan heeft, meent dat haar schrijfvaardigheid verbeterd is door de studie van Latijn. Door het lezen van de vele complexe grammaticale zinnen, houdt ze ervan zelf te spelen met taal en complexe zinnen te vormen. “Bij mij vooral teksten schrijven. Ik merk dat ik het leuk vind om zinnen te schrijven en zinnen te brouwen, zoals bijzinnen gebruiken en extreem lange zinnen gebruiken. Dingen die je niet onmiddellijk snapt als je het voor de eerste keer leest en dat vind ik leuk.” (Lore, 1.3, 6) Talenkennis is ook voor de leerkrachten een belangrijke meerwaarde. Ze trachten zowel de liefde voor taal als een algemeen inzicht in taal over te brengen naar hun leerlingen. “Ik wil mijn studenten voornamelijk liefde voor taal en literatuur bijbrengen.” (Kris, 5.3, 12) “Ik wil mijn studenten voornamelijk een inzicht in de eigenheid van de taal op grammaticaal, inhoudelijk en stilistisch vlak bijbrengen.” (Marjan, 5.3, 6) Opvallend is dat studenten die nooit Latijn gedaan hebben talenkennis niet aanhalen als een meerwaarde. Ze menen dat Latijn enkel baat heeft bij de studiemethode van leerlingen. (cf. supra)
8.2.3.3
Vorming van de persoon
Een laatste antwoord op de vraag naar de meerwaarde van Latijn heeft betrekking op de vorming van de persoon. Enkele participanten wijzen er op dat de studie van Latijn bijgedragen heeft tot hun manier van denken. Een manier van denken die anders zou geweest zijn indien ze geen Latijn gedaan hadden. Deze studie heeft bijgedragen tot wie ze zijn, wat ze doen en hoe ze met anderen omgaan. “Ik kan moeilijk uitleggen hoe ik dat juist zie, maar je krijgt een bepaalde manier van denken.” (Tineke, 1.4, 17)
67
“Ik denk dat Latijn u wel vormt als persoon. Ik denk dat het wel een invloed heeft op wie je bent, wat je doet en hoe je dingen of mensen benadert.” (Wouter, 2.4, 2) De studenten die zes jaar Latijn gedaan hebben wijzen daarnaast ook op het groepsgevoel dat tijdens de lessen Latijn wordt aangewakkerd. Aangezien je steeds als klas samenwerkt en samen zoekt naar de beste vertaling, wordt de band met je klasgenoten sterker, vinden ze. Misschien kunnen we zeggen dat je leert om in groep problemen op te lossen. “Veel van die tekstvertalingen doe je meestal klassikaal. Ik denk dat het één van de weinige lessen is dat je met de hele klas samenwerkt een ganse les. Ik denk in die zin dat het wel iets is dat meespeelt dat je dit zes jaar lang doet.” (Tom, 2.4, 5) Maar ook de leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar wijzen op enkele aspecten die bijdragen tot de vorming van hun persoon. Zo menen ze dat je aan de hand van de studie van Latijn in contact komt met andere visies en andere mensen. Je blik wordt als het ware verruimt, stelt men. “Dat heeft u een idee van hoe andere mensen dachten.” (Dempsey, 4.7, 6) “Je leert andere mogelijkheden waar je nooit zelf zou op gekomen zijn.” (Florence, 4.7, 14) We zien ook dat leerkrachten proberen via de studie van Latijn een bijdrage te leveren tot de algemene vorming van de leerlingen. Ze willen hen onder andere leren een ruime en kritische blik te hebben op de maatschappij. Daarnaast vinden ze dat Latijn ook voor hun eigen levensvisie een verrijking vormt, voornamelijk door de diepgang die in de vele teksten zit. “Het contact met de teksten kan hen zin voor taal, schoonheid en kritische zin bijbrengen.” (Lusie, 5.3, 8) “De lectuur van de teksten hebben mij inzichten in de vele aspecten van het mens-zijn bijgebracht.” (Marjan, 5.4, 9) Hoewel de studenten die nooit Latijn gedaan hebben van mening zijn dat de studie van Latijn geen meerwaarde heeft voor het dagelijks leven van de jongeren, merkt Frank wel op dat hij denkt dat Latijn wel een verrijking kan bieden. “Latijn zou geen meerwaarde geweest voor mijn opleiding en voor mijn werk ook niet. Ik ben er wel van overtuigd dat het een verrijking is.” (Frank, 3.6, 4) Ten slotte verwijzen we nog naar een opmerking gemaakt door Paulus, een leerkracht Latijn. Hij meent dat elk schoolvak een meerwaarde kan hebben voor jongeren, zolang ze er maar in geïnteresseerd zijn. “Voor een leerling met de intellectuele capaciteiten om Latijn te volgen, volgt deze studie zeker een meerwaarde, maar uiteindelijk geldt dit ook voor andere vakken. Iemand met voldoende aanleg voor muziek bijvoorbeeld zal uit de studie van de muziek ongetwijfeld meerwaarde halen.” (Paulus, 5.4, 6)
68
8.2.4
De beperkingen van Latijn
Naast de meerwaarde, peilden we ook naar de beperkingen die de studie van Latijn met zich meebrengt. Eerst en vooral verwijzen we naar enkele opmerkingen van de studenten die nooit Latijn gedaan hebben. Zij menen dat Latijn een saaie en ouderwetse bijklank heeft, zeker in deze moderne wereld. “Waar ik aan denk als ik de term Latijn hoor? Eerlijk? Saai.” (Fleur, 3.1, 2) De meest opvallende en terugkerende beperking wordt naar voren geschoven door zowel de studenten hoger onderwijs als door de leerlingen uit de derde graad. Zij menen dat het jammer is dat de keuze voor Latijn, gepaard gaat met het verlies van economische kennis. Ze zien dit dan ook als een echt gemis. Meer dan eens opperen ze dat een basiscursus of enkele basislessen omtrent economie handig zouden zijn. “Je kan moeilijk Latijn en een vak economie combineren. Ik denk dat economie wel voordeliger is.” (Cas, 4.8, 3) “Misschien zouden we wel een basis van economie moeten krijgen.” (Charlotte, 4.8, 14) Deze beperking valt niet alleen jongeren op. Ook Gert, leerkracht Latijn, beseft dat dit een gemis kan vormen, maar hij benadrukt wel dat elke keuze eveneens beperkingen inhoudt, ook in het algemeen secundair onderwijs. “Kiezen, ook in het ASO, tussen verschillende richtingen, houdt automatisch beperkingen in op vlak van andere vakken/gebieden: zo zal wie Latijn kiest geen economie krijgen, minder wetenschappen, enzoverder, maar daaraan valt nu eenmaal niet te ontkomen.” (Gert, 5.5, 2) Daarnaast verwijzen leerkrachten ook nog naar het feit dat Latijn te vaak gezien wordt als een keuzevak dat men, wanneer men maar wil, zonder problemen kan laten vallen. Ook wijzen ze erop dat er steeds minder uren vrij gemaakt worden voor het schoolvak Latijn. Minder uren gaan, volgens hen, logischerwijs gepaard met minder kennis en minder mogelijkheden tot diepgang. “Het wordt teveel gezien als een optievak dat men kan laten vallen wanneer men wil.” (Kris, 5.5, 4) “Door de vermindering van het aantal lestijden is de kennis van de taal bij de leerlingen verminderd. Minder taalkennis leidt tot minder lectuur, ook de tijd om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen is zo beperkter geworden.” (Paulus, 5.5, 6)
69
8.3
Enkele stellingen
Naast enkele algemene attitudes tegenover de studie van Latijn, peilden we ook naar de mening van onze participanten in verband met enkele stellingen. Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 7, gebruikten we de stellingen nog niet bij het gesprek met de studenten taal- en letterkunde. Desalniettemin kwamen de meeste onderwerpen uit de stellingen ook aan bod tijdens dit gesprek. Wanneer we bijgevolg in volgende paragrafen verwijzen naar aantallen15, gaat dit enkel over de groepen studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben, studenten die nooit Latijn gevolgd hebben, leerlingen uit de derde graad Latijn en leerkrachten Latijn.
8.3.1
De moedertaal
Het merendeel van de participanten (13 van de 20) gaan helemaal akkoord, akkoord of eerder akkoord met de stelling dat Latijn inzicht biedt in de moedertaal. De meeste verklaringen die hierbij gegeven worden hebben betrekking op zinsbouw. Via de studie van Latijn krijgen de leerlingen, zo meent men, inzicht in de bouwstenen van taal wat het inzicht in de zinsstructuur van het Nederlands enkel bevordert. “Je leert de zinsbouw beter kennen.” (Chess, 3.8, 13) “Je leert echt wat de bouwstenen van taal zijn.” (Mathilde, 1.5, 8) “Je leert zinnen ontleden en daardoor snap je beter wat de functie van een woord is in de zin.” (Lore, 2.5, 8) Een leerlinge uit het vijfde middelbaar meende eveneens dat Latijn haar inzicht in de werkwoordtijden van het Nederland had verbeterd. Via de studie van Latijn had ze een beter overzicht hierover gekregen. “Een beter inzicht voor de tijden vind ik. Je hebt echt de structuur die zo overgenomen is.” (Charlotte, 4.10, 6) Naast grammatica, werd tevens woordenschat vermeld. Via de studie van Latijn meent men inzicht te krijgen in de etymologie van enkele Nederlands woorden. De studie van de lange woordenlijsten bracht enkele participanten ook in contact met nieuwe, voor hen onbekende, Nederlandse woorden. “Je leert ook vanwaar woorden komen.” (Marie, 4.10, 4)
15
Een overzicht van de antwoorden op de stellingen kan gevonden worden bij de bijlagen. 70
“Ook op vlak van woordenschat. Ik ben woorden tegengekomen in die woordenlijsten die ik anders nooit was tegengekomen.” (Lore, 2.5, 11) Zowel voor- als tegenstanders van deze stelling menen dat elke talenstudie kan bijdragen tot een inzicht in de moedertaal. Desalniettemin merkt men wel op dat bij de studie van de moderne talen de nadruk voornamelijk ligt op het communicatieve aspect. Leerkrachten wijzen daarnaast ook op het verschil in grammaticale structuur tussen de klassieke talen en de moderne talen. “Het Latijn maakt gebruik van andere grammaticale structuren, zoals bijvoorbeeld naamvallen. Het inzicht in de moedertaal groeit dan ook eerder uit de confrontatie van taalfenomenen. (Marjan, 5.6, 15) “De studie van de Latijnse grammatica zal er meer toe leiden inzicht te krijgen in de structuur van de moedertaal, in andere taalvakken wordt er in ons onderwijs minder aandacht aan grammatica besteed, maar meer aan communicatieve vaardigheden. (Paulus, 5.6, 17)
8.3.2
Moderne vreemde talen
Naast de stelling omtrent moedertaal, maakten we gebruik van een tweede stelling in verband met taal, namelijk: door de studie van Latijn leer je snel/sneller16 moderne vreemde talen. Zo goed als iedereen (18 van de 20 participanten) kon zich vinden in deze stelling. Jens, een student die nooit Latijn gedaan heeft, ging echter niet akkoord. Hij meent namelijk dat Latijn te veraf staat van de moderne talen en dat er geen verband meer is. “Latijn ligt zeer ver weg van Frans of Engels. Wij nemen veel woorden over van elkaar, maar niet van Latijn.” (Jens, 3.9, 2) Eén participant antwoordde neutraal op deze stelling. Dempsey merkte op dat dit afhangt van taal tot taal. Bij Romaanse talen is dit zeker zo, vindt ze, maar niet bij andere talen. “Het hangt er van af welke moderne vreemde taal. Bij Romaanse talen wel, maar Russisch bijvoorbeeld heeft daar niet veel mee te maken.” (Dempsey, 4.11, 4) Andere deelnemers daarentegen merken op dat Latijn een algemeen inzicht in talen biedt en bijgevolg ook helpt bij studie van andere, niet Romaanse, talen. “Latijn is wel een goede basis om talen te leren, niet alleen Romaanse talen, maar ook andere.” (Jens, 1.4, 13)
16
Bij de focusgroepen bestaande uit studenten en leerlingen stond er snel, maar omdat men opmerkte dat sneller aanleren niet impliceert dat men het snel aanleert, hebben we dit veranderd naar sneller. 71
Bij studie van Romaanse talen draagt de kennis van Latijn bij tot het sneller aanleren van nieuwe woorden, meent men. Maar ook in andere Europese talen kan een Latijnse invloed op het vocabularium gezien worden menen sommige participanten, aangezien we daar veel leenwoorden uit het Latijn terugvinden. Enkele deelnemers stellen dat Latijn kan helpen bij de studie van wetenschappelijke terminologie. “Als je Latijn kan of andere Romaanse talen, kan je al veel woorden afleiden.” (Frank, 3.9, 2) “Dit geldt in de eerste plaats voor de Romaanse talen maar daarnaast zijn er de vele leenwoorden die schatplichtig zijn aan het Latijn en de technische en wetenschappelijke termen in geneeskunde en psychologie.” (Lusie, 5.7, 5) Naast vocabularium, worden tevens enkele grammaticale fenomenen aangehaald die sneller te begrijpen zijn dankzij de kennis van Latijn, zoals bijvoorbeeld de werkwoordtijden of het gebruik van naamvallen. -
“Op welk gebied zie je die invloed van Latijn dan?” (Joke, 4.11, 5) “De woordjes” (Brent, 4.11, 6) “Het Duits werkt ook met naamvallen.” (Dempsey, 4.11, 7) “En de tijden.” (Charlotte, 4.11, 8) “En de analyse van al die zinnen, hoe dat in elkaar steekt.” (Nefert, 4.11, 9)
Wanneer gevraagd wordt aan de participanten of de studie van een ander schoolvak hier ook toe bijdraagt, blijkt dat men meent dat het voornamelijk Latijn is dat kan helpen bij het sneller aanleren van moderne talen. Men stelt dat Latijn een soort van basiskennis van talen biedt. Deze klassieke taal is ouder en een voorloper van de moderne talen waardoor het een beter inzicht kan bieden in de moderne talen, meent men. “Volgens mij ligt dat echt aan het Latijn omdat dat de basis is van veel van die talen” (Wouter, 2.6, 6) Ten slotte verwijzen we nog naar een opmerking gemaakt door een leerkracht. Paulus stelt namelijk dat de kennis van Latijn kan helpen bij het aanleren van moderne talen, maar dat een goede kennis van de moedertaal onontbeerlijk is wanneer men een nieuwe taal wil onder de knie krijgen. “Een goede beheersing van de moedertaal. Wanneer men de eigen taal onvoldoende of slecht beheerst is dat een handicap bij de studie van vreemde talen.” (Paulus, 5.7, 12) “Latijn is eerder ‘hulp’, de moedertaal essentieel” (Paulus, 5.7, 16)
72
8.3.3
Memoriseren
Na enkele stellingen omtrent taal, legden we de participanten enkele stellingen voor in verband met vaardigheden die verbonden kunnen worden aan de studie van Latijn. De eerste stelling die peilde naar vaardigheden had betrekking op memoriseren en uit het hoofd leren. Drie kwart van de participanten ging helemaal akkoord, akkoord of eerder akkoord met deze stelling. De opmerking die regelmatig terugkwam in verband met deze stelling is dat de leerlingen reeds moeten kunnen uit het hoofd leren voor ze aan Latijn beginnen. Memoriseren, zo meent men, is een vaardigheid die persoonsgebonden is. De studie van Latijn kan bijdragen tot het verbeteren van het geheugen, maar er moet reeds enige basis aanwezig zijn. “Mijn idee is: je moet goed uit het hoofd kunnen leren om Latijn te kunnen doen.” (Lore, 2.7, 2) Door de dril en de herhaling die eigen is aan de studie van Latijn wordt men ook wel getraind in het memoriseren, meent men. De deelnemers verklaren dat de leerling de techniek en het ritme die verbonden zijn aan goed en snel uit het hoofd leren, leert. “Je wordt dan getraind om goed vanbuiten te leren door de woordjes en zo.” (Fleur, 3.10, 3) “Uw ritme moet de hele tijd getraind worden, je bent echt gedrild.” (Charlotte, 4.12, 7) Daarnaast meent men dat via de studie van Latijn leerlingen zich trucjes en ezelbruggetjes eigen maken die het memoriseren vereenvoudigen. Deze trucjes worden dan ook gebruikt bij het memoriseren van andere schoolvakken, daarnaast dragen ze ook bij tot het leggen van verbanden, stelt men. “Daarnaast leer je dagelijks de ezelsbruggetjes gebruiken, leer je er zelf te vinden en dat helpt je in alle vakken waarin je iets moet vanbuiten leren.” (Lusie, 5.8, 11) “Bij Latijn ga je als je dingen vanbuiten leert veel sneller verbanden leggen dan als je Engelse of Franse woordjes moet leren, vind ik. Bij Latijn ga je een link zoeken en verbanden leggen tussen woorden.” (Wouter, 2.7, 14) Maar niet alleen Latijn traint het memoriseren. Alle deelnemers gaan ermee akkoord dat deze training door vele vakken gebeurt. Zowel bij wetenschapsvakken, als bij andere taalvakken worden leerlingen gedwongen om dingen uit het hoofd te leren. Tom, een student die zes jaar Latijn gevolgd heeft, merkt op dat de waarde van Latijn bij het memoriseren voornamelijk verbonden moet worden met de wijze waarop dit vak gegeven wordt. Wanneer in een ander schoolvak leerlingen verplicht worden woordjes en regeltjes systematisch uit het hoofd te leren traint ook dit vak het geheugen.
73
“Alle vakken die met definities werken of een specifiek vocabularium leren je goed uit het hoofd studeren.” (Lusie, 5.8, 11) “Ik denk dat dit ook heel veel te maken heeft met hoe Latijn aangeleerd wordt bij ons in België. Je kan niet veel anders dan veel studeren en veel uit het hoofd leren. Maar indien we bij biologie de hele tijd biologische termen en Latijnse namen zouden moeten kennen, dan ga je ook leren uit het hoofd leren omdat het zo aangebracht wordt en omdat je het zo moet doen omdat je er anders niet kan raken.” (Tom, 2.7, 5) Hoewel deze vaardigheid ook versterkt wordt door andere vakken, is er wel een verschil in aanpak. Bij schoolvakken zoals wiskunde en fysica moet je de leerstof eerst goed begrijpen voor je het kan uit het hoofd studeren, stelt men. Wanneer men Latijnse woordjes leert daarentegen, meent men dat deze enkel uit het hoofd moeten geleerd worden. “Een beter voorbeeld is fysica. Al die formules moet je leren, maar als je het niet begrijpt, ben je met die formules ook niet veel. (Chess, 3.10, 28) Vervolgens meent men dat door de hoeveelheid, vreemdheid en eigenheid van Latijn met zijn vele vervoegingen en verbuigingen, dit vak zich er prima toe leent het geheugen te trainen. “Bij Latijn moet je het echt vanbuiten leren want je gaat het nergens anders tegenkomen.” (Lisa, 2.7, 12) “Ik denk dat dit een vak is dat zich daar heel goed toe leent zoals met –us, -a, -um en –i, -ae, -a.” (Wouter, 2.7, 10)
8.3.4
Analyseren
Drie vierde van de participanten kan zich vinden in de stelling die betrekking heeft op analyseren. Degene die hier niet mee akkoord gaan, voornamelijk participanten die nooit Latijn gevolgd hebben, menen ofwel dat het analyseren dat men leert bij Latijn niet kan doorgetrokken worden naar het dagelijks leven ofwel dat je in het secundair onderwijs niet echt leert analyseren en dat je dat pas leert tijdens de hogere studies. “Je kan het niet doortrekken naar het dagelijkse leven, dat blijft binnen Latijn.” (Frank, 3.11, 8) “Je leert dat toch niet in het middelbaar, zo kritisch nadenken en analyseren en verbanden leggen en zo. Je moet toch gewoon cursussen vanbuiten leren.” (Fleur, 3.11, 15) De meeste participanten menen dat je via de studie van Latijn leert analyseren. Door de compactheid van de Latijnse taal, is de lezer verplicht elk woord, elke zin en elke tekst te analyseren, stelt men. “Latijn is een compacte taal waarbij een grondige analyse nodig is.” (Marjan, 5.9, 3) “Je werkt veel op teksten, die moet je analyseren.” (Jens, 3.11, 5)
74
Maar analyseren leert men niet alleen bij Latijn, men meent dat ook schoolvakken zoals bijvoorbeeld wiskunde en Nederlands hiervoor geschikt zijn. Wel zijn sommigen van mening dat analyse bij Latijn ‘anders’ gebeurt en soms ook grondiger. “Bij wiskunde ben je ook bezig met analyseren, maar anders.” (Lore, 2.8, 6) “Ook hiervoor beschikt Latijn niet over het alleenrecht, maar opnieuw gebeurt het bij Latijn (en Grieks) grondiger, diepgaander en meer dan bij andere vakken.” (Gert, 5.9, 8)
8.3.5
Synthetiseren
Tevens bij de stelling omtrent synthetiseren zien we dat het merendeel van de participanten hiermee akkoord gaat. Zowel bij de cursorische lectuur als bij het vertalen van zinnen die reeds geanalyseerd zijn, menen sommigen dat hun synthetisch vermogen aangescherpt wordt. Een leerlinge uit het zesde middelbaar vindt dat haar synthetiseren verbeterd werd door de inleidingen op werken of auteurs te studeren. “Synthesevragen behoren tot de vaak gestelde vragen om tekstbegrip te peilen.” (Marjan, 5.10, 3) “Ik denk dat je leert synthetiseren als je zinnen leest en je hebt daar en daar een woord dat je vertaalt en je moet het allemaal samenbrengen en selectief zijn wat belangrijk is aan dat woord of aan die zin.” (Wouter, 2.9, 5) “Ik denk dat het afhangt van de lessen die je krijgt. We lezen ook inleidingen op de auteur en zo. Dat zijn lange teksten en daar moeten we dan de essentie uithalen. Dat heeft me wel veel geleerd voor andere vakken.” (Florence, 4.14, 2) Desalniettemin werden ook heel wat bemerkingen gemaakt omtrent deze stelling. Zo vindt één leerling dat je bij Latijn telkens zoveel details moet kennen, dat synthetiseren niet aan bod komt. “Voor Latijn moeten we altijd alles zodanig in detail kennen, dat je niet kan analyseren wat het belangrijkste is, want je moet toch alles kennen. Dus vind ik niet dat je leert synthetiseren.” (Charlotte, 4.14, 4) Een andere leerling stelt dan weer dat je synthetiseren niet leert, maar dat dit een vaardigheid die je al moet bezitten, bij om het even welk vak. “Je leert dat toch niet, je moet dat kunnen, maar je leert het niet.” (Marie, 4.14, 13) Heel wat participanten verwijzen naar andere vakken waarbij je synthetische vaardigheden veel beter zouden worden aangescherpt zoals bijvoorbeeld biologie, fysica en geschiedenis. “Ik denk dat een vak als biologie of als fysica je veel meer leert synthetiseren dan een vak als Latijn.” (Tom, 2.9, 3)
75
“Ik denk dat er vakken zijn waarbij je evenzeer of misschien beter en meer leert synthetiseren dan door Latijn.” (Gert, 5.10, 8)
8.3.6
Kritisch denken
Wat de stelling in verband met kritisch denken betreft, zien we dat de participanten minder zelfzeker antwoorden dan bij de voorgaande stellingen. Drie vierde van de deelnemers antwoordde op de stelling met eerder akkoord, neutraal of eerder niet akkoord. De verklaringen omtrent hun antwoorden lagen steeds in dezelfde lijn. Zo menen sommigen dat Latijn kan dienen als een basis tot kritisch denken door de verschillende interpretaties die aan zinnen en teksten kunnen gegeven woorden, door de grammatica die je leert alles in vraag te stellen, door het contact met een andere cultuur enzoverder. “Akkoord dat je vooral veel dingen gewoon moet aannemen, maar zeker naar die laatste jaren toe leer je hoe verschillende teksten verschillend geïnterpreteerd worden. Dat is niet de hoofdzaak en het belangrijkste waarvan ik vind dat Latijn het mij heeft bijgebracht, maar je leert wel nadenken over de inhoud van een tekst.” (Lore, 2.10, 14) “Ik denk wel dat uw manier van denken en uw denkpatroon door Latijn serieus beïnvloed is en bijvoorbeeld je moet bij ieder Latijns woord gaan denken welke vorm is het nu, dat je zodanig alles in vraag begint te stellen dat je dat misschien ook bij andere dingen doet. (Wouter, 2.10, 18) “Door de confrontatie met een cultuur die deels vreemd is aan de onze, leren de leerlingen zich kritisch op te stellen ten opzichte van hun eigen cultuur.” (Kris, 5.11, 4) Sommigen kunnen zich wel voorstellen dat het kritische aspect aan bod komt in de lessen Latijn, maar de meeste zijn er van overtuigd dat dit niet de belangrijkste waarde is van dit schoolvak “Bij de lessen Latijn moet je soms even nadenken over de inhoud, maar het is niet dat dit echt een grote rol speelt in de lessen.” (Nefert, 4.15, 8) Anderen daarentegen menen dat kritisch denken eerder aangeleerd wordt aan de universiteit of hogeschool of dat dit volledig persoonsgebonden is. “Kritisch denken bij Latijn, ik kan me dat niet inbeelden. Ik heb dat zelf ook maar geleerd op de universiteit.” (Fleur, 3.13, 3) “Ik denk dat het meer persoonsgebonden is of je kritisch staat tegenover de maatschappij.” (Jens, 3.13, 5) Sommigen weten ook niet waar ze het kritische moeten zoeken bij een schoolvak Latijn dat volgens hen gekenmerkt wordt door uit het hoofd studeren. “Ik zie niet echt het kritische in Latijn.” (Cas, 4.15, 4) 76
“Bij Latijn heb ik dat altijd maar gewoon vertaald en vanbuiten geleerd, dan denk ik niet dat daar kritisch bij geweest ben.” (Lisa, 2.10, 3) Schoolvakken zoals geschiedenis en moderne talen sporen de leerlingen veel meer aan tot een kritische houding, meent men. “Als ik denk aan geschiedenis dan heb ik daar wel veel kritischer leren denken dan als ik denk aan Latijn.” (Lisa, 2.10, 3) “We hebben toch verschillende romans voor Frans gelezen en die dan moeten interpreteren of Engelse gedichten van Shakespeare en voor Nederlands moesten we soms toch ook goed kritisch nadenken.” (Tom, 2.10, 16) Daarnaast stelt een leerkracht dat het aanscherpen van het kritisch denken eveneens sterk afhangt van de wil van de leerlingen en de verwachtingen van de leerkracht. “Hangt natuurlijk ook af van de leraar/leerling of zij verder/dieper willen ingaan op de te lezen teksten.” (Paulus, 5.11, 6)
8.3.7
Logisch denken
Opvallend bij de stelling omtrent logisch denken is het verschil in mening tussen de leerkrachten enerzijds en de leerlingen en studenten anderzijds. Leerkrachten zijn steeds helemaal akkoord of akkoord, terwijl de andere focusgroepen voornamelijk opteren voor eerder akkoord, neutraal of eerder niet akkoord. Leerkrachten menen dat de complexe en compacte taalstructuur die eigen is aan Latijn de leerlingen aanzet tot logisch denken. Het analytisch en synthetisch werken dat vereist is bij dit schoolvak, kan niet anders dan leiden tot een logisch denken en werken, stelt men. “Door de taalstructuur word je gedwongen om logisch te werk te gaan, logisch na te denken of je komt tot nietszeggende of totaal verkeerde vertalingen en interpretaties.” (Gert, 5.12, 2) “Analyse en synthese leiden tot logisch denken.” (Paulus, 5.12, 6) Sommige leerlingen en studenten stellen dat de grammatica van Latijn je stap voor stap leert werken en dat logica en taal nu eenmaal inherent zijn aan elkaar. “De regels van taal dat is één en al logica.” (Frank, 3.14, 2) “Het leert u vooral stap voor stap denken. Je denkt stap voor stap wat de oplossing is.” (Florence, 4.16, 2) Anderen vinden net dat Latijn en talen in het algemeen helemaal niet logisch zijn. “Talen zijn echt niet logisch vind ik.” (Charlotte, 4.16, 5)
77
Aangezien je bij Latijn alleen maar moet uit het hoofd leren is er geen ruimte voor logisch denken, stelt Fleur. “Maar je leert die toch vanbuiten? Ze zeggen dat zijn de regels en dat de uitzonderingen en leer dat vanbuiten en pas dat toe. Je moet toch zelf geen connecties leggen.” (Fleur, 3.14, 7)
8.3.8
Nauwkeurig en zorgvuldig werken
De mening bij de stellingen omtrent nauwkeurig en zorgvuldig werken zijn erg uiteenlopend. Twaalf participanten hebben geantwoord binnen de categorie akkoord, de andere acht binnen de categorie niet akkoord. De verklaringen rond de antwoorden zijn bijgevolg ook uiteenlopend. De ene participant meent dat je nauwkeurig werken helemaal niet nodig hebt voor Latijn. “Je hebt het echt niet nodig om ordelijk te zijn bij Latijn.” (Brent, 4.17, 3) De anderen zeggen dan weer dat de taalstructuur en de analytische werkwijze de leerlingen verplicht zorgvuldig te werk te gaan. “Voor het analyseren moet je echt puntje per puntje kijken, ik denk dat je dan niet chaotisch mag zijn.” (Nefert, 4.17, 5) “Iedere uitgang en vorm moet nauwkeurig bekeken en geïnterpreteerd worden. Half werk leidt zelden tot een goed resultaat; ook bij het bestuderen van woordjes moet men zorgvuldig studeren.” (Lusie, 5.13, 5) Andere meningsverschillen bij deze stelling hebben te maken met het wel of niet op voorhand bezitten van deze vaardigheden. Sommigen stellen dat het nauwkeurig werken al in de leerling moet aanwezig zijn. Via de studie van Latijn kan het wel gestimuleerd worden, maar er moet al een basis aanwezig zijn. “Ik denk dat mensen die nu eenmaal niet nauwkeurig en zorgvuldig kunnen werken, dat ook niet gaan leren. Misschien gaan ze wel gestimuleerd worden om nauwkeuriger te werken, maar ik denk niet dat dit iets is als dat niet eigen is aan u dat je het plots wel zal kunnen.” (Lore, 2.12, 3) Andere daarentegen zeggen dat je niet anders kan. Latijn verplicht je tot nauwkeurig zijn, ook al ben je dat van nature helemaal niet. “Of een woord nu op een –i of op een –um eindigt, maakt een gigantisch verschil voor uw zin. Door keer op keer tegen de lamp te lopen, begin je wel te denken: ik ga nauwkeuriger beginnen werken.” (Wouter, 2.12, 5)
78
8.3.9
Geconcentreerd werken
Tevens omtrent geconcentreerd werken zijn de meningen bij de participanten verdeeld. De meeste zijn eerder akkoord met deze stelling. Men stelt dat je niet anders kan dan geconcentreerd te werk gaan bij Latijn. “Persoonlijk als ik mij niet concentreer bij het leren van Latijn, dan merk ik dat ik de volgende uren niets meer weet.” (Brent, 4.18, 2) Maar de meeste zeggen er ook bij dat Latijn je enkel kan aansporen geconcentreerd te werken en dat je dit toch al van nature moet kunnen. De studie van Latijn kan er bijgevolg toe bijdragen. “Ik ga ervan uit dat dit iets is wat je van nature meekrijgt en dat je wel wat kan leren of aanscherpen.” (Gert, 5.14, 2) Het merendeel van de participanten meent tevens dat er verschillende schoolvakken zijn die de concentratie versterken zoals bijvoorbeeld wiskunde. Er kan wel een verschil gevonden worden tussen wiskunde en Latijn volgens de studenten die zes jaar Latijn gedaan hebben. Aangezien wiskunde exacter is, en een taal als Latijn meer ruimte laat, vereist wiskunde een hogere maat van concentratie, menen ze. “Bij wiskunde moet de uitkomst wel juist zijn. Bij Latijn ook, maar daar is er meer ruimte.” (Lore, 2.13, 11) Daarnaast merkt ook Paulus op dat de moeilijkheidsgraad van Latijn net ervoor kan zorgen dat leerlingen een hoger concentratievermogen aan de dag moeten brengen. “Door zijn moeilijkheidsgraad (zeker in de eerste jaren van het ASO) zal het vak allicht wat meer de concentratie bevorderen.” (Paulus, 5.14, 17)
8.3.10
Geduld hebben om te studeren
Een andere vaardigheid die bevraagd geweest is in de stellingen heeft betrekking op het geduld hebben om te studeren. De meeste participanten antwoordden op deze stelling met eerder akkoord, neutraal of eerder niet akkoord. Eén participant stelt zich de vraag wat Latijn en geduld met elkaar te maken hebben. “Ik kan me niet voorstellen dat dit op enige mate correleert met elkaar.” (Tom, 2.14, 2) Ook hier treedt de discussie terug op die bij de vorige stellingen ook reeds aan bod kwam. Is deze vaardigheid persoonsgebonden of niet? De meeste participanten oordelen dat dit wel kan verbeterd worden, maar dat de leerlingen toch reeds enige aanleg voor geduld moeten hebben. 79
“Volgens mij is dat persoonsgebonden.” (Chess, 3.17, 3) “Ik denk dat je daar wel in gevormd wordt.” (Fleur, 3.17, 5) Degene die zich wel kunnen vinden in de stelling, verwijzen in hun antwoord naar de herhaling die noodzakelijk is bij het onder de knie krijgen van Latijn. Soms verwijst men ook naar de vele tijd die vooraf gaat aan het lezen van klassieke teksten. “Je moet extreem veel hetzelfde herhalen. Zoals bij woordjes leren, ik denk dat toch, je moet dat blijven herhalen om dat vast te hebben.” (Wouter, 2.14, 3) “Nu pas zijn we op weg naar wat leuk is aan Latijn. Je hebt even geduld nodig. Je hebt eerst al die dingen vanbuiten moeten leren en zo, nu pas doe je het echte en het leuke werk. Dus je hebt wel wat geduld nodig.” (Nefert, 4.19, 2) Net zoals bij enkele vorige stellingen meent men dat vele andere vakken het geduld van de leerlingen aanscherpen.
8.3.11
Discipline
Zestien van de twintig participanten gaan helemaal akkoord, akkoord of eerder akkoord met de stelling omtrent discipline en gedisciplineerd studeren. De meeste participanten verwijzen naar de eerste twee jaren waarin heel wat woordjes en grammatica moeten gestudeerd worden die tevens op regelmatige basis opgevraagd worden. “Afhankelijk van de eisen die de leerkracht stelt, maar in principe is er, vooral in de eerste twee-drie jaren bijna dagelijks een kleine toets vocabularium of grammatica.” (Gert, 5.16, 2) Eén enkele leerling uit de derde graad meent dat de studie van Latijn hem helemaal geen discipline heeft bijgebracht. “Bijvoorbeeld die vocabularium toetsen, in het begin leerde ik dat wel, maar daarna zag ik dat dit vanzelf begon te gaan en achteraf had ik de discipline niet meer om te studeren en ik heb het eigenlijk een beetje achterwege gelaten en toch zit ik hier nog.” (Brent, 4.20, 2) Ook hier komen stemmen op die menen dat deze discipline reeds op voorhand aanwezig moet zijn bij de leerling. “Ik denk dat je dat sowieso al hebt van er voor of niet. Ik kan wel geloven dat sommige leerlingen door Latijn te studeren meer discipline hebben gekregen. Maar ik zeg niet dat dit bij iedereen is.” (Florence, 4.20, 3) Alweer meent men dat Latijn niet het alleenrecht kan opeisen wat betreft discipline. “Wellicht gebeurt dat ook bijvoorbeeld met wiskunde of Frans door de frequente toetsen.” (Gert, 5.16, 8)
80
Toch merken enkele participanten op dat voornamelijk Latijn in de eerste twee jaren heeft bijgedragen tot een gedisciplineerde studiehouding “Dat is het enigste vak uit de eerste twee jaar waarvan ik me kan herinneren dat ik ervoor moest werken.” (Tom, 2.15, 8)
8.3.12
Moderne wereld begrijpen
Na enkele stellingen die betrekking hadden op vaardigheden en attitudes, legden we de participanten tevens enkele stellingen voor in verband met cultuur en maatschappij. De eerste stelling hieromtrent peilde naar het idee of de studie van Latijn helpt bij het begrijpen van de maatschappij. De meeste participanten, meer bepaalde 15, gaven als antwoord neutraal, eerder niet akkoord, niet akkoord of helemaal niet akkoord. Enkele participanten verklaren dat Latijn niets bijgedragen heeft aan hun kennis over de maatschappij en de wereld. “Ik heb nog nooit de link gelegd tussen de wereld en Latijn.” (Lore, 2.17, 21) Andere merken op dat voornamelijk de Latijnse taalstudie nuttig is, niet de cultuurstudie. “Eerder niet akkoord omdat Latijn een taal is van vroeger, je kan wel proberen met het verleden het heden proberen te bepalen, maar ik denk van taalstructuur wel, maar van cultuur erachter dat dat niet heeft bijgedragen.” (Brent, 4.21, 2) De ene verklaring is wat harder dan de andere. “Wat kan dat nu van meerwaarde geven aan onze huidige maatschappij? Er zijn belangrijkere dingen dan Latijnse woordjes leren.” (Fleur, 3.19, 4) “Bepaalde aspecten in de moderne wereld zal je wel beter begrijpen, maar algemeen de moderne wereld beter begrijpen dat denk ik niet.” (Chess, 3.19, 20) Maar niettegenstaande de antwoorden op de stellingen die eerder richting niet akkoord gingen, zien we bij de verklaringen ook andere meningen. Men verwijst onder andere naar het in contact komen met de geschiedenis van een lange periode. “Via de literatuur komen we in contact met de geschiedenis van een langere periode.” (Mathilde, 1.7, 3) Ook verwijzingen naar ons politiek en rechtssysteemkomen aan bod. “Ik denk vooral dat de structuur van onze politiek en wetgeving, dat dit wel door de lessen Latijn is, dat ik daar een beter zicht op heb.” (Wouter, 2.17, 10) Men stelt bijvoorbeeld ook dat de klassieke oudheid de basis vormt voor de huidige samenleving.
81
“Het ligt een beetje aan de basis van alles.” (Nefert, 4.21, 6) Of men verwijst naar naamgeving en bekende verhalen. “Ik ben van mening dat Latijn een rijke taal is en veel van onze maatschappij gebaseerd is op toen. Ook in de naamgevingen van dingen en in verhalen en films en zo.” (Frank, 3.19, 1) Via de studie van een cultuur van lang geleden, neem je afstand van de huidige samenleving en kan je hem beter begrijpen, stelt Kris, een leerkracht Latijn. “Door afstand te nemen van de moderne wereld kan je hem beter begrijpen, als buitenstaander als het ware.” (Kris, 5.17, 4) Desalniettemin verwijzen de meeste participanten ook naar andere vakken zoals bijvoorbeeld geschiedenis of cultuurwetenschappen die eveneens of zelfs meer helpen om de maatschappij te begrijpen. “Ik denk dat je met humane wetenschappen daar toch veel meer over leert, van alles echt een beetje en ook concreter.” (Lisa, 2.17, 13) “Geschiedenis bestudeert precies het verleden om het heden beter te begrijpen.” (Gert, 5.17, 8)
8.3.13
Andere culturen
De laatste stelling had betrekking op het beter begrijpen van andere culturen. De participanten verklaarden zich voornamelijk eerder akkoord met deze stelling. Allereerst verwijzen we naar een opmerking van Dempsey, een leerlinge uit het zesde middelbaar. Ze meent dat het begrip afhangt van cultuur tot cultuur, een opmerking die nergens anders terugkwam. “Het hangt er vanaf welke taal en welke cultuur. De cultuur van Europa wel, maar van Aziatische gebieden en zo niet echt.” (Dempsey, 4.22, 2) De meeste participanten menen dat je leert, via de gelezen teksten, om andere culturen beter te plaatsen. Sommigen stellen ook dat je via de literatuur leert om alles binnen een ruimer kader te plaatsen. “Je hebt bijvoorbeeld teksten waar gewelddadige dingen in gebeuren, je kan dat meer plaatsen, je begrijpt meer waarom mensen dat deden.” (Tineke, 1.7, 2) “Ik denk wel dat degene die Latijn gedaan hebben het wel allemaal iets ruimer zien en op die manier met een minder gesloten beeld naar andere culturen kijken.” (Wouter, 2.19, 7) Eén participant wees ook op het belangrijke nuanceverschil tussen begrijpen van een andere cultuur en plaatsen van een cultuur tegenover de cultuur van de Romeinen. 82
“Of je de andere culturen daardoor automatisch beter begrijpt, durf ik niet te beweren, maar wel is het zo dat je die andere culturen in elk geval kan plaatsen tegenover/aftoetsen aan de cultuur van de Romeinen en dat op zich kan verrijkend/verruimend zijn en helpen om een andere cultuur beter te begrijpen. (Gert, 5.19, 2) Andere participanten menen dan weer dat de confrontatie met een oude cultuur voor dit betere begrip zorgt. “Bepaalde aspecten van de Romeinse samenleving verschillen sterk van de onze. Door de confrontatie hiermee krijgen leerlingen inzicht in cultuurverschillen.” (Marjan, 5.19, 3) Een andere verklaring wordt gegeven door Jens, iemand die nooit Latijn gedaan heeft. Hij meent dat de grondige kennis over één cultuur ervoor zorgt dat je meer begrijpt over andere culturen. “Omdat je veel weet over die cultuur ga je andere culturen beter begrijpen.” (Jens, 3.20, 6) Wanneer we vervolgens vragen of leerlingen Latijn een tolerantere houding hebben ten opzichte van andere culturen, lopen de meningen nogal uiteen. De één meent dat je waarschijnlijk minder vooroordelen hebt of een objectiever beeld krijgt. Een ander participant stelt dat begrijpen en tolerant zijn correleren. “Je weet hoe het anders is en je weet hoe het vroeger was, dan ben je misschien wel toleranter en heb je minder vooroordelen.” (Fleur, 3.20, 10) “Ja ik vind van wel, bijvoorbeeld de geschiedenis van het Christendom, je krijgt daar een objectiever beeld van.” (Charlotte, 4.22, 8) “Begrijpen leidt tot en tolerantere houding.” (Kris, 5.19, 21) Anderen stellen dan weer dat een tolerante houding van heel veel factoren afhangt en we dus niet kunnen bepalen of dit door Latijn versterkt wordt of niet. “Ik denk dat dit van zodanig veel factoren afhangt dat je dat niet kan verbinden aan één iets.” (Tom, 2.19, 6) Ook hier verwijst men naar andere schoolvakken. Een tolerante houding zou door geschiedenis meer in de hand gewerkt worden, menen sommige participanten. “Je hebt bij geschiedenis een ruimer aanbod aan verschillende perspectieven.” (Lore, 2.19, 16)
8.4
Belangrijkste meerwaarde
Zoals reeds vermeld, sloten we elk gesprek of elke enquête af met de vraag om de belangrijkste persoonlijke meerwaarde van Latijn te benoemen. We kregen verschillende antwoorden op deze vraag.
83
Het meest voorkomende antwoord had betrekking op taal. Via de studie van Latijn krijg je een goed inzicht in taal, stelt men en volgens sommigen is dat dan ook de belangrijkste meerwaarde van Latijn. “Je hebt veel meer inzicht in andere talen.” (Nefert, 4.23, 4) Daarnaast verwijzen heel wat participanten naar de studiemethode. Opvallend is dat alle participanten die nooit Latijn gedaan hebben dit als belangrijkste meerwaarde zien. “Als je afstudeert in het zesde middelbaar in Latijn, dan heb je minder moeite om in het hoger een grote pak te studeren dan iemand die dat niet gedaan heeft omdat je dat zodanig gewoon bent van zes jaar Latijn te doen.” (Jens, 3.21, 5) Maar ook bij de studenten die wel Latijn gedaan hebben zien we deze, naar hun mening, meerwaarde terugkomen. De studie van Latijn heeft hen voornamelijk discipline en structuur bijgebracht. “Toch wel in een grote mate discipline.” (Tom, 2.21, 5) “Structuur. Ik ben overgestructureerd en dat heeft volgens mij alles met Latijn te maken.” (Wouter, 2.21, 2) Vervolgens stellen ook enkele participanten dat voornamelijk de combinatie van alle voorgaande factoren zorgt voor de meerwaarde van Latijn. “De combinatie van alle op de vorige vragen gegeven antwoorden.” (Gert, 5.20, 2) Maar niet iedereen meent dat deze combinatie van factoren een grote meerwaarde is. “Het heeft een meerwaarde op elk vlak, maar niet echt een grote meerwaarde. Iets kleins dat u vooruit helpt, maar niet zo super veel.” (Cas, 4.23, 6) We verwijzen ook nog naar een opmerking van een leerkracht die stelt dat men niet mag veronderstellen dat Latijn een meerwaarde heeft. Die kan er wel zijn, maar die hoeft er niet noodzakelijk te zijn. “De meerwaarde is er niet noodzakelijk, die kan er zijn, en dan kan elk van de boven genoemde en bevraagde punten in aanmerking komen. Om het in het Latijn te zeggen: qui potest capere, capiat.” (Paulus, 5.20, 6) Daarnaast menen enkele deelnemers dat Latijn een algemene basis biedt. Andere verwijzen voornamelijk naar de manier van denken die door Latijn gevormd wordt. “Een basis denk ik. Een basis voor uw persoon, voor uw latere interesses en voor uw studiemethode.” (Karen, 1.10, 2) “Vooral de manier van denken.” (Jens, 1.10, 5) 84
Eén iemand verwijs naar de waarde van de geschiedenis en cultuur die aan bod komt tijdens de lessen Latijn. “Vooral de geschiedenis en de cultuur vind ik zeer interessant om te weten, want dat refereert nu nog naar de moderne wereld.” (Florence, 4.23, 3) Een andere participant meent dan dat voornamelijk openheid en een kritische houding de voornaamste meerwaarde is. “De allerbelangrijkste meerwaarde, denk ik, is de openheid naar andere mensen en culturen toe, het durven in vraag stellen van je eigen visie.” (Lusie, 5.20, 5) Tot slot verwijzen we nog naar een opmerking van een studente taal- en letterkunde die stelt dat plezier het allerbelangrijkste is bij de studie van Latijn. “Gewoon het plezier. Hoe leuk is dat niet dat wij nu teksten kunnen lezen van zo lang geleden.” (Mathilde, 1.10, 6)
85
9
Vergelijking theoretisch en kwalitatief onderzoek
Na ons theoretisch onderzoek concludeerden we dat de argumenten die aangehaald worden in de theoretisch literatuur en in de actualiteit amper gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. (cf. supra) Om deze redden hebben we een kleinschalig onderzoek opgezet om de meest voorkomende argumenten te kunnen voorzien van een meer wetenschappelijk basis. (cf. supra). In volgend hoofdstuk vergelijken we deze argumenten met de resultaten van ons onderzoek.
9.1
Latijn als fundament van de samenleving
De studie van Latijn wordt geregeld door de verdedigers van de klassieke talen beschouwd als een perfecte manier om inzicht te krijgen in de huidige maatschappij en de moderne wereld. Uit ons onderzoek bleek dat de meerderheid van de participanten hier niet met akkoord gaat. Men meent wel dat de klassieke oudheid een pijler vormt van onze samenleving. Zo verwijst men bijvoorbeeld naar ons rechtssysteem dat gebaseerd is op de Griekse en Romeinse tijd of naar het terugkeren van ideeën en verhalen uit de klassieke oudheid terug. Leerlingen Latijn hebben bijgevolg wel geleerd waaruit de doorwerking van de klassieke oudheid op de moderne tijd bestaat. Dit is trouwens ook een doelstelling die terugkomt in de eindtermen. Maar deze stelling doortrekken en zeggen dat ze de maatschappij beter kunnen begrijpen en doorgronden blijkt voor de meesten een stap te ver.
9.2
Latijn als fundament voor talenkennis
Zoals reeds vermeld, verwijst men zowel bij de argumenten als in de eindtermen naar de algemene talenkennis die via de studie van Latijn vergroot zou worden. Zowel voor het vocabularium en de grammatica van de moedertaal als van de moderne talen zou de kennis van Latijn een hulpmiddel moeten zijn, volgens de voorstanders van de klassieke talen. Ongeveer alle participanten konden zich vinden in deze mening. Latijn biedt volgens hen een inzicht in zinsontleding en functies van woorden. Maar ook schrijfvaardigheid zou volgens sommigen verbeterd worden via de studie van Latijn. Dit laatste vinden we eveneens terug in de algemene doelstellingen van het VVKSO. Sommige voorstanders van klassieke talen stellen daarnaast ook dat de kennis van de literatuur van de oudheid een beter inzicht zou bieden in de kennis van de moderne literatuur. Maar deze mening kwam niet terug in onze verzamelde data. We moeten wel de opmerking maken dat we
86
hier ook niet expliciet naar gevraagd hebben, maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor schrijfvaardigheid, een argument dat wel terugkwam in de data. Wat de groeiende talenkennis via de studie moderne talen betreft, een tegenargument dat vaak naar voor geschoven wordt, zien we dat de participanten menen dat eveneens andere talen hun talenkennis vergroten. Maar toch verwijst men naar het feit dat Latijn anders is aangezien het een oude taal is, een taal die de voorloper is van de moderne talen. Tot slot wijzen we er ook nog op dat ook in onze verzamelde data verwezen werd naar vakterminologie die via de studie van Latijn sneller te begrijpen valt.
9.3
Latijn als fundament voor de algemene vorming
Na het bestuderen van de verschillende argumenten besloten we eveneens dat voorstanders geregeld verwijzen naar een algemene intellectuele vorming die de studie van Latijn zou kunnen bieden. Na een vergelijking met de eindtermen stelden we vast dat de basisdoelstelling van het algemene secundair onderwijs net bestaat uit het bieden van een algemene vorming aan jongeren. We besloten bijgevolg dat dit argument niet kon gebruikt worden als typisch of exclusief voor het schoolvak Latijn. Desalniettemin bleek uit de verzamelde data dat enkele participanten verwijzen naar een manier van denken die ontstaan is door de studie van Latijn, een basisvorming voor de persoon. Misschien kunnen we deze twee verbinden met elkaar en kunnen we concluderen dat meerdere mensen menen dat de studie van Latijn bijdraagt aan een algemene vorming, die volgens de participanten verschillend zou zijn indien ze geen Latijn gedaan hadden.
9.4
Latijn als fundament voor studiemethode en -attitudes
Vervolgens verwijzen we naar het argument geheugentraining. In de wetenschappelijke literatuur had men reeds besloten dat dit argument niet gebruikt kan worden ter verdediging van het schoolvak Latijn aangezien dit ook geldt voor andere schoolvakken. Maar toch merken we dat het merendeel van de participanten meent dat de studie van Latijn goed is ter bevordering van het memoriseren. Ze ontkennen niet dat ook andere schoolvakken hiertoe kunnen bijdragen. Maar toch zien we dat participanten verwijzen naar de vreemdheid, moeilijkheid en hoeveelheid van dit vak om hun mening te onderbouwen dat deze vorm van geheugentraining verschillend is van andere vakken. Sommigen verwijzen ook naar de wijze waarop Latijn gedoceerd wordt. Leerlingen kunnen niet anders dan veel studeren indien ze hiervoor willen slagen, meent men.
87
In de actualiteit verwees men vaak naar de waarde van de studie van Latijn voor de studiemethode. Een groot deel van onze participanten gingen akkoord met deze stelling. Leerlingen leren op regelmatige basis studeren, meent men. Voornamelijk discipline zou door het toedoen van Latijn versterkt worden. Attitudes zoals nauwkeurig en geconcentreerd te werken gaan, worden volgens sommigen versterkt via de studie van Latijn. Ook geduld hebben om de succeservaring (i.e. het lezen van klassieke auteurs) te bereiken wordt via de studie van Latijn op de proef gesteld en bijgevolg volgens sommigen aangesterkt. In hoeverre deze attitudes reeds aanwezig moeten zijn, daar bestaat discussie over. Zoals reeds vermeld, vindt het grootste deel van de ondervraagden dat de leerlingen aanleg moeten hebben voor de attitudes en dat ze via de studie van Latijn versterkt worden. Net zoals gebeurt door tegenstanders van de klassieke talen, verwijzen ook onze participanten naar andere schoolvakken die de studiemethode kunnen bevorderen. Attitudes zoals nauwkeurig, geconcentreerd en geduldig werken worden zeker en vast ook bereikt via andere schoolvakken, meent men. Voor discipline verwijst men voornamelijk naar Latijn aangezien, zeker in de eerste jaren, op zeer regelmatige basis moet gestudeerd worden voor dit vak.
9.5
Latijn als fundament voor de enkele basisvaardigheden
Eveneens enkele basisvaardigheden zoals analytisch, synthetisch, logisch en kritisch denken zijn argumenten die aan bod komen in de argumenten en eindtermen. Na een vergelijking met onze data vallen ook hier enkele verschillen op. Wat analytisch denken betreft, een graag gebruikt argument zowel in de wetenschappelijke als actuele literatuur, maar daarnaast ook aanwezig in de eindtermen, zien we dat dit grotendeels overeenkomt met de verzamelde data. Latijn draagt volgens onze participanten zeker bij tot een analytisch denkvermogen. Er wordt ook naar andere schoolvakken verwijzen, voornamelijk wiskunde en wetenschappen. Toch stellen de meesten dat er een verschil is tussen Latijn en de wetenschapsvakken. Men wijst op een andere manier van analyseren, meer bepaald een talige. Terwijl in de wetenschapsvakken logischerwijs voornamelijk op wiskundige manier moet geanalyseerd worden. Hoewel analyseren eveneens voorkomt in de eindtermen moderne vreemde talen, komt dit niet zo vaak aan bod in de gesprekken. Een volgende vaardigheid is synthetisch denken. In de eindtermen klassieke talen staat te lezen dat dit een doelstelling is die bereikt moet worden na zes jaar Latijn. In onze data merken we een verschil tussen de verscheidene focusgroepen. Leerkrachten wijzen op de geanalyseerde zinsdelen die via een synthetische gedachtegang moeten samengebracht worden en waardoor het 88
synthetisch denkvermogen aangescherpt wordt. Leerlingen en studenten daarentegen verwijzen hoofdzakelijk, net zoals de tegenstanders van klassieke talen, naar andere schoolvakken die dit volgens hen ook, of zelfs beter, aanleren. Bij het logisch denken vervolgens zien we een zelfde tendens. In de wetenschappelijke literatuur wordt dit argument soms naar voor geschoven en leerkrachten gaan hier met akkoord. Wie Latijn leest, denkt logisch na, meent men. De leerlingen en studenten daarentegen menen dat Latijn daar soms wel toe bijdraagt, maar men verwijst ook geregeld naar andere schoolvakken. In de argumenten gebruikt door voorstanders van de klassieke talen stelt men nu en dan dat een kritische houding zou ontwikkeld worden via de studie van Latijn. Sommigen verwijzen hiervoor naar de literatuur, anderen naar de cultuur. Het lezen van verschillende teksten zou bij de leerlingen een kritischere houding moeten opwekken maar ook het feit dat een vertaling nooit als af kan beschouwd worden zou hiertoe moeten bijdragen. Het contact dan met een andere cultuur, zou de leerlingen eveneens kritisch moeten maken ten opzicht van hun eigen cultuur en leefwereld. Beide ideeën komen in onze data aan bod. Maar zeker niet iedereen kan zich hier volledig in vinden. Onze participanten verwijzen regelmatig naar andere schoolvakken, zoals bijvoorbeeld taalvakken of geschiedenis. Algemeen kunnen we zeggen dat de studie van Latijn wel kan zorgen voor een basis tot kritisch denken, net zoals bijvoorbeeld het schoolvak geschiedenis. Desalniettemin meent met vaak dat een kritische houding voornamelijk in latere studies ontwikkeld wordt.
9.6
Latijn als cultureel fundament
We besloten bij de vergelijking van de actuele argumenten met de wetenschappelijke argumenten dat voornamelijk in deze laatste verwezen wordt naar de waarde van de studie van de cultuur van de oudheid. Hier en daar menen enkele participanten dat het lezen van literatuur omtrent existentiële thema’s hen wel in contact brengt met andere ideeën en dat hun blik hierdoor wel wat ruimer wordt. Soms wordt ook naar het in contact komen met la condition humaine verwezen. Maar we kunnen dit idee niet beschouwen als de algemene mening van onze participanten. Zoals reeds vermeld kwam het argument omtrent tolerantie enkel voor in de wetenschappelijke literatuur. Sommige ondervraagden kunnen zich inderdaad vinden in het idee dat je aan de hand van de studie van Latijn leert om andere culturen te plaatsen. Een klein aantal participanten meent 89
dat de studie van Latijn hierdoor ook bijdraagt tot een tolerantere houding. Desalniettemin durven de meesten zich hierover toch niet uitspreken aangezien ze menen dat deze houding van heel wat verschillende factoren afhangt. We kunnen bijgevolg besluiten dat ons onderzoek ons in staat heeft gesteld enkele conclusies te maken omtrent de argumenten ter verdediging van de klassieke talen. Toch is ons onderzoek te kleinschalig om veralgemeningen te maken. Daarom gaan we in het volgende deel op zoek naar een manier om onze conclusies en hypotheses te testen op grote schaal.
90
DEEL 3 Kwantitatief onderzoek
91
10
Grootschalig onderzoek
10.1
Inleiding
De best geschikte methode om de bekomen resultaten en hypotheses op grote schaal te testen, lijkt ons het survey-onderzoek, een veel gebruikte waarnemingsmethode voor het verzamelen van kwantitatieve data. Bij een survey-onderzoek laat men een groot aantal onderzoekseenheden een voorgestructureerde vragenlijst invullen. (Billiet en Waege 2008: 81) Op basis van deze data kan men dan conclusies trekken omtrent de vormende waarde van Latijn die representatief zijn voor een grote populatie. In wat volgt gaan we eerst na wat, naar ons mening, de meeste geschikte werkwijze zou zijn voor een kwantitatief onderzoek naar de vormende waarde van Latijn. (cf. paragraaf 10.2) Vervolgens stellen we ook een vragenlijst op die als basis kan gebruikt worden voor een survey-onderzoek omtrent dit onderwerp. (cf. paragraaf 10.3)
10.2
Methodologie
Wanneer een kwantitatief onderzoek opgesteld wordt, moet er eerst nagegaan worden wat men precies wil onderzoeken, bij wie men dat wil onderzoeken en hoe men dat onderzoek wil voeren.
10.2.1
Wat onderzoeken
Wanneer we een grootschalig representatief onderzoek willen voeren, lijkt het ons noodzakelijk de vormende waarde in verschillende levensfases te onderzoeken. Zowel de waarde van Latijn voor het algemeen secundair onderwijs en het hoger onderwijs als in het latere leven en werkveld lijkt interessant te onderzoeken. Zo kunnen we bijvoorbeeld nagaan of de studie van Latijn enkel waarde heeft als je nog studeert of niet.
10.2.2
Bij wie onderzoeken
Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de keuze van de onderzoekseenheden. We stellen bijgevolg voor zowel onderzoekseenheden uit het algemeen secundair onderwijs en hoger onderwijs als afgestudeerden te selecteren. Bij de onderzoekseenheden uit het secundair onderwijs lijkt ons het meest interessant leerlingen uit het zesde middelbaar Latijn bij het onderzoek te betrekken. Zij worden namelijk verondersteld 92
de eindtermen bijna bereikt te hebben. Leerlingen uit lagere jaren hebben nog niet alle grammatica onder knie of kennis gemaakt met verscheidene auteurs. Daarnaast wordt er best een onderscheid gemaakt tussen leerlingen die Latijn-wiskunde, Latijn-wetenschappen of Latijn-moderne talen volgen. Wat de onderzoekseenheden uit het hoger onderwijs betreft, zou het interessant zijn studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben te selecteren uit verschillende richtingen aan zowel de hogeschool als de universiteit. Op deze manier krijgen we een breed beeld over de waarde van Latijn voor verschillende studierichtingen. Eveneens bij de afgestudeerden lijkt, om dezelfde reden, een grote verspreiding op gebied van werkvelden aan te raden. Vervolgens lijkt het ons ook interessant leerkrachten Latijn bij het onderzoek te betrekken. Zij worden namelijk verondersteld een duidelijk beeld te hebben van de waarde die ze willen overbrengen aan hun leerlingen. Ook onderzoekseenheden die nooit Latijn gevolgd hebben uit zowel het algemeen secundair onderwijs en hoger onderwijs als het werkveld kunnen betrokken worden bij het onderzoek. Zo kunnen we bijvoorbeeld nagaan wat hun beeld is over de studie van Latijn en of ze dit schoolvak gemist hebben tijdens hun opleiding. Ten slotte wijzen we er ook nog op dat het interessant kan zijn een verschil te maken tussen de verschillende onderwijsnetten. Uit paragraaf 4.2 bleek namelijk dat er enkele verschillen waren tussen de algemene doelstelling Latijn van de verschillende onderwijsnetten. Het zou bijgevolg interessant zijn om na te gaan of de waarde van Latijn die overgebracht wordt aan de leerlingen correleert met het onderwijsnet.
10.2.3
Hoe onderzoeken
Zoals reeds vermeld, lijkt een survey-onderzoek de beste onderzoeksmethode voor het opzet van dit onderzoek. Maar hierbij moeten ook enkele keuzes gemaakt worden, zoals bijvoorbeeld het type survey-onderzoek. Men moet beslissen of men gebruik maakt van een interview, een schriftelijke enquête of een computergestuurde enquête. Ook het gebruik van een interviewer moet ter discussie gesteld worden. Elk type survey-onderzoek heeft zijn voor- en nadelen. Hieromtrent kan nog geen beslissing gemaakt worden aangezien hiervoor rekening moet gehouden worden met het budget dat beschikbaar is. De keuzes worden bijgevolg best gemaakt door het onderzoeksteam. (Billiet en Waege 2008: 286 – 314) 93
10.3
Enquête
In volgende paragraaf stellen we voor hoe een enquête die peilt naar de vormende waarde van Latijn er, naar ons mening, zou moeten uitzien.17 Allereerst merken we op dat de stellingen, waaruit de enquête bestaat, gebaseerd zijn op ons theoretisch en empirisch onderzoek. 18 Hier is het ook noodzakelijk te benadrukken dat een onderzoek naar het wel of niet behalen van de doelstellingen beschreven in de eindtermen op een andere manier moet onderzocht worden, meer bepaald via peilingen georganiseerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. (cf. supra) In onze enquête onderscheiden we zeven verschillende onderdelen die telkens betrekking hebben op één groep van argumenten. We beginnen de enquête met enkele algemene stellingen omtrent de waarde, het elitaire karakter, de beperkingen en de eigenschappen van een beginnende leerling Latijn. Voorbeelden van deze stellingen zijn: Het schoolvak Latijn heeft een meerwaarde. (1.1, 1)19 Het schoolvak Latijn heeft een elitair karakter. (1.2, 1) In vergelijking met andere schoolvakken is Latijn nutteloos. (1.3, 1) Iemand die begint aan Latijn moet een goed geheugen hebben. (1.4, 8) Vervolgens gaan we over naar enkele stellingen die betrekking hebben op taal. Zowel de waarde van Latijn voor het algemeen taalinzicht als voor het inzicht in de moedertaal en in moderne talen wordt bevraagd. Eveneens een stelling in verband met vakterminologie komt in dit deel aan bod. De studie van Latijn biedt een algemeen inzicht in taal. (2.1, 1) Via de studie van Latijn leer je nieuwe Nederlandse woorden kennen. (2.2, 2) De studie van Latijn draagt bij tot het sneller aanleren van moderne vreemde talen. (2.3, 3) De studie van Latijn draagt bij tot het beter begrijpen van vakterminologie. (2.4, 1)
17
De volledige enquête kan gevonden worden als bijlage.
18
Bij de stelling wordt telkens verwezen naar de paragraaf waar meer uitleg gegeven wordt hieromtrent. 19
Deze cijfers verwijzen naar de plaats van de stellingen in bijlage 3 94
Eveneens stellingen omtrent maatschappij, cultuur en algemene vorming worden bevraagd. De lessen Latijn kunnen dienen als tegengewicht voor de huidige samenleving. (3, 1) De studie van Latijn draagt bij tot een beter begrip van andere culturen. (4, 2) De studie van Latijn draagt bij tot de algemene opvoeding en de vorming van een bepaalde levenshouding. (5, 4) Daarnaast komen ook studieattitudes zoals discipline, nauwkeurigheid, concentratie en geduld in verschillende stellingen aan bod. Je moet al op voorhand discipline hebben om de studie van Latijn te kunnen aanvangen. (6.1, 1) Bij Latijn heb je het niet nodig om ordelijk te zijn. (6.2, 4) Door zijn moeilijkheidsgraad bevordert het schoolvak Latijn de concentratie. (6.3, 2) De studie van Latijn draagt bij tot het leren geduld hebben bij het studeren. (6.4, 3) Ten slotte stelden we enkele stellingen op die betrekking hebben op vaardigheden zoals memoriseren, analyseren, synthetiseren en logisch en kritisch denken. De studie van Latijn draagt bij tot het leren memoriseren. (7.1, 4) Het systematisch en logisch denken van studenten Latijn wordt aangescherpt door het logisch en regelmatig grammaticaal systeem van deze taal. (7.2, 2) Wiskunde is een perfect alternatief voor Latijn wat betreft logisch en analytisch denken. (7.3, 3) Bij het lezen van Latijnse zinnen leer je synthetiseren. (7.4, 3) Je leert kritisch denken bij Latijn omdat je over elk woord moet nadenken. (7.5, 2) Indien de enquête gebruikt zou worden voor een grootschalig onderzoek dan zou het onderzoeksteam nog enkele zaken via een testgroep moeten nagaan, zoals bijvoorbeeld de volgorde van de vragen en het gebruik van verklaringen bij de stellingen. Ook het gebruik van numerieke antwoordschalen moet onderzocht worden. Gebruikt men vijf of zeven antwoordmogelijkheden? Labelt men deze mogelijkheden of niet? (Billiet en Waege 2008: 279) Deze beslissingen kunnen enkel gemaakt woorden na het testen van de enquête bij kleine groepen bestaande uit onderzoekseenheden. Deze enquête is met andere woorden nog niet helemaal klaar om als onderzoeksinstrument te dienen.
95
Conclusie Deze masterproef stond in functie van het zoeken naar een antwoord op de centrale vraag in hoeverre argumenten omtrent de vormende waarde van Latijn wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. Deze vraagstelling gaf de aanleiding tot een opsplitsing van dit werk in drie delen, meer bepaald een onderzoek naar de verschillende argumenten die aangehaald worden, een kwalitatief onderzoek omtrent deze argumenten en de aanzet tot een kwantitatief onderzoek. In ons onderzoek naar de verschillende argumenten die aangehaald worden door verdedigers en tegenstanders van de klassieke talen maakten we een onderscheid tussen argumenten uit de theoretische literatuur en argumenten uit de actualiteit. Uit de vergelijking van de twee discours blijkt dat in beide geregeld verwezen wordt naar de waarde van Latijn voor de samenleving, voor de algemene en intellectuele vorming en voor de linguïstische vorming van de leerlingen. Verder blijkt dat voornamelijk in de actualiteit vaardigheden, zoals kritisch denken, en attitudes, zoals geconcentreerd te werk gaan, worden aangehaald als argumenten ten voordele van de studie van Latijn. Deze komen eveneens aan bod in de theoretische literatuur maar in mindere mate. In de wetenschappelijk literatuur daarentegen verwijst men geregeld naar argumenten die betrekking hebben op de culturele waarde van de studie van Latijn, een tendens die in de actualiteit minder sterk aanwezig is. Wat de argumenten van de tegenstanders betreft, zien we dat zij er voornamelijk op wijzen dat de argumenten die de voorstanders aanhalen als voordelen van de studie van Latijn eveneens opgevangen kunnen worden door andere schoolvakken, die volgens hen tevens nuttiger zouden zijn. Wanneer we de eindtermen klassieke talen en de eindtermen moderne vreemde talen analyseren, merken we dat deze twee groepen van talen op een verschillende wijze benaderd worden. Het grootste en meest opvallende verschil bestaat eruit dat de eindtermen klassieke talen twee evenwaardige deelaspecten (i.e. taal en cultuur) omvatten die elk even belangrijk zijn bij de studie klassieke talen, terwijl de eindtermen moderne vreemde talen hoofdzakelijk gericht zijn op de taal zelf waarbij culturele aspecten die eraan gebonden zijn slechts beschouwd worden als een kleiner en minderwaardig onderdeel. Daarnaast merken we eveneens een verschil in klemtoon. Bij het vak Latijn ligt de klemtoon hoofdzakelijk op informatie verwerken. Hoewel de leerlingen in de derde graad secundair onderwijs verondersteld worden behoorlijk wat theoretische informatie te verwerken over de moderne talen en hun bijhorende cultuur, ligt de nadruk bij de eindtermen moderne vreemde talen voornamelijk op vaardigheden. Vervolgens kunnen we ook nog een verschil opmerken in de wijze waarop de leerlingen voorbereid worden op de multiculturele samenleving. Zo worden de jongeren bij de studie van de moderne talen voorbereid op de 96
multiculturele maatschappij doordat ze een vreemde taal aangeleerd krijgen, terwijl men bij Latijn eveneens veel aandacht besteedt aan de eigenheid van de Latijnse cultuur en haar diversiteit ten opzichte van andere culturen. Het laatste verschil dat we kunnen opmerken heeft betrekking op de kerntaak van het onderwijs, met name op de manier waarop de leerlingen voorbereid worden op vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Doordat de klemtoon bij Latijn hoofdzakelijk ligt op het verwerken van kennis, zouden we kunnen stellen dat de leerlingen bij de studie van Latijn voornamelijk voorbereid worden op vervolgonderwijs. Door de vaardigheden die aangeleerd worden en de kennis die men veronderstelt te verwerken bij de studie van moderne vreemde talen, zouden we kunnen menen dat de leerlingen bij de studie van dit type talen voornamelijk voorbereid worden op het beroepsleven, waar meertaligheid van groot belang is. Hieruit blijkt bijgevolg dat de eindtermen klassieke talen en de eindtermen moderne vreemde talen een verschillende aanpak en benadering verwachten, hoewel we telkens te maken hebben met een taal. Daarnaast maakten we ook een vergelijking van de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten. Deze leerplannen vertonen logischerwijs heel wat overeenkomsten. Maar we merken ook enkele verschillen op zoals bijvoorbeeld de mate waarin nadruk die gelegd wordt op de humane vorming of op het ontwikkelen van enkele vaardigheden. We konden vaststellen dat het leerplan van het VVKSO opvallend meer nadruk legt op de vormende waarde die Latijn zou bieden voor haar studenten. Wanneer we vervolgens de publieke opinie vergelijken met de eindtermen klassieke talen blijkt dat de argumenten die aangehaald worden door de voorstanders van Latijn en Grieks geregeld eveneens gelden voor de moderne vreemde talen, zoals bijvoorbeeld het argument dat door het studeren van Latijn het analytisch en synthetisch denkvermogen aangescherpt zou worden. Bijgevolg konden we vaststellen dat aangezien het nut van Latijn regelmatig in vraag gesteld wordt en er amper wetenschappelijke antwoorden bestaan op de vraag wat de waarde is van het studeren van Latijn in het secundair onderwijs, het interessant zou zijn een onderzoek naar de wetenschappelijke waarde van de gebruikte argumenten op te stellen. Dit onderzoek hebben we dan ook gevoerd. Aan de hand van focusgroepen voerden we een kwalitatief onderzoek naar de wetenschappelijke waarde van de argumenten. We besloten gebruik te maken van vijf verschillende focusgroepen bestaande uit minimum vier, maximum zeven participanten. Zo hadden we een groep bestaande uit leerkrachten, een bestaande uit leerlingen uit het vijfde en zesde middelbaar Latijn, een bestaande uit studenten hoger onderwijs die zes jaar Latijn gevolgd hebben, een bestaande uit studenten taal- en letterkunde en tot slotte een groep bestaande uit studenten hoger onderwijs die nooit Latijn gevolgd hadden. 97
De resultaten die we verzameld hebben op basis van deze gesprekken, stellen ons in staat enkele conclusies te trekken omtrent de gebruikte argumenten. Ten eerste zien we dat voornamelijk de argumenten omtrent taalkennis kunnen beschouwd worden als typerend voor Latijn. Men meent dat door de vreemdheid, moeilijkheid en hoeveelheid van de taal en de wijze waarop dit vak gedoceerd wordt, leerlingen een algemene basis talenkennis krijgen. Eveneens een algemene vorming en manier van denken zien we terugkomen in ons onderzoek. Desalniettemin blijft iedereen hier behoorlijk oppervlakkig over en vinden ondervraagden het moeilijk hier verder op in te gaan. Het schoolvak Latijn zou daarnaast ook een basiskennis bieden omtrent één van de basispijlers van onze maatschappij, namelijk de klassieke oudheid, maar deze kennis leidt volgens de meesten niet tot een beter inzicht in de samenleving. Wat studieattitudes en studiemethode betreft, merken we wat onenigheid op. Men is er van overtuigd dat leerlingen Latijn goede studenten zijn, die gedisciplineerd kunnen studeren. Deze discipline blijkt dan ook noodzakelijk te zijn bij de studie van Latijn. Daarnaast moet je eveneens nauwkeurig en geconcentreerd kunnen werken, vindt men. Maar of je dit leert door Latijn daar is men het niet over eens. Sommigen menen dat Latijn wel bijdraagt tot een goede studieattitude, maar dat leerlingen hiervoor wel aanleg moeten hebben. Anderen beweren het tegenovergestelde, namelijk dat je deze studieattitude aanleert, of je nu er aanleg voor hebt of niet. Een aantal vaardigheden worden via de studie van Latijn wel wat aangescherpt, zo stellen onze participanten. Maar dit geldt evenzeer voor andere schoolvakken. De meeste participanten beschouwen Latijn bijgevolg niet als een uitschieter wat betreft logisch, kritisch en synthetisch denken. Ten slotte verwijzen ook nog naar het aspect cultuur. Onze ondervraagden ontkennen niet dat ze heel wat geleerd hebben over de klassieke oudheid maar deze kennis leidt niet tot een beter inzicht in de huidige samenleving of tot een tolerantere houding. Sommigen kunnen zich wel vinden in deze ideeën, maar deze kunnen niet beschouwd worden als algemene attitudes. Niettegenstaande dat we enkele conclusies hebben kunnen maken, wijzen we er op dat ons onderzoek niet kan veralgemeend worden naar een volledige populatie. We kunnen er met andere woorden niet vanuit gaan dat dit de algemene mening en attitude is van bijvoorbeeld volledig Vlaanderen. Daarom zou het nuttig zijn een grootschalige kwantitatieve enquête te voeren waardoor de wetenschappelijke waarde van de gebruikte argumenten veralgemeend kan worden.
98
Bibliografie A. Theoretische literatuur “A propos des mesures prises contre les études classiques” in: Bulletin de l’Association GuillaumeBudé. Paris 1969: pp 177 – 187. Barrett, V., Robinson, K., Latin: A Foundation for Learning Other Languages. 2009. Geraadpleegd op 12-07-2010.
. Cart, A. “Les langues anciennes” in: Bulletin de l’Association Guillaume-Budé. Paris 1971: pp 175 – 183. Euroclassica Newsletter. 2003. Geraadpleegd op 12-07-2010. < http://www.eduhi.at/dl/ NEWSLETTER_2003.pdf>. Harris, W. About the study of Latin and its value. 2009. Geraadpleegd op 12-07-2010. . Harris, W. Latin… Why study it at all?. 2009. Geraadpleegd op 12-07-2010. . “Motion des associations groupées pour la défense des études classiques” in: Bulletin de l’Association Guillaume-Budé. Paris 1972: pp 259 – 260. Musurillo, H.S.J. “The place of Latin in our modern curriculum” in: Teaching Latin inthe modern world. Washington D.C. 1960. Pire, G. Le Latin en question: vues modernes sur l’étude des langues anciennes. Liège 1971. Robinson, K. The Value of Latin: A Personal Perspective and Other Notes. 2009. Geraadpleegd op 1207-2010. . Spelmans, I. Klassieken in tijden van eigenliefde: beschouwingen bij betogen omtrent nut en nutteloosheid van het schoolvak Latijn. Leuven 2010. Stellwag, H.W.F. De waarde der klassieke vorming: een cultuur-historische, paedagogisch-psychologische en didaktische inleiding. Groningen 1949. 99
Valentine, C.W. Latin: its place and value in education. London 1935. Van Huffelen, E. “Polemos pantôn patêr” in: Prora. Juni 2008: pp. 2 – 8. Verhoeven, P. Tekstbegrip in het onderwijs klassieke talen: een onderzoek naar de verwezenlijking van nieuwe doelstellingen in het schoolonderzoek Grieks en Latijn. Leiden 1997.
B. Actualiteit Asthana, A. “Latin storms state schools” in: The Guardian. 13-05-2007 geraadpleegd op 25- 032010. . Beel, V. “Leerkrachten Latijn tegen afschaffing van hun vak in eerste jaar” in: De Standaard. 24-062011 geraadpleegd op 29-06-2011. . Berg, J. de. “Latijn nuttiger dan bijvoorbeeld logica?” in: Trouw. 30-01-2010 geraadpleegd op 2707-2010. . Bolkestein, F. “Lees klassieke schrijvers liever in een vertaling” in: de Volkskrant. 23-03- 2010 geraadpleegd op 27-07-2010. . Claeys, G. “Loodrecht” in: De Standaard. 26-06-2011 geraadpleegd op 29-06-2011. . Curtis, P. “Latin rides again as schools turn back to classics” in: The Guardian. 22-05-2009 geraadpleegd op 25-03-2010. . D.B., T. “Meer succes na Latijnse” in: De Morgen. 17-03-2008 geraadpleegd op 11-03- 2010. . Decreus, F. Aspecten van een didactiek van de Oude Talen deel I hoofdstuk I: vormende waarde van de klassieke talen. Gent 2001.
100
De deelnemers aan het symposium in Delphi. “Manifest van Delphi” in: De Standaard. 26-08-1998 geraadpleegd op 29-06-2011. . De Fraine, B. “Secundair onderwijs mag geen sorteermachine zijn” in: De Standaard. 24-06-2011 geraadpleegd op 29-06-2011. . Desloover, J. “Latijn als tweede moedertaal” in: De Standaard. 22-06-2010 geraadpleegd op 22-062010. . Devoldere, L. “Een kritische vrijplaats” in: De Standaard. 27-06-2011 geraadpleegd op 29-06-2011. . Diltzhuyzen, R. van. “Heel veel rijtjes leren en dan blijven stampen” in: Trouw. 21-01- 2010 geraadpleegd op 27-07-2010. . “EuroClassica”. EuroClassica. 2011 geraadpleegd op 25-07-2011. . “Info”. EuroClassica. 2011 geraadpleegd op 25-07-2011. . “Mission Statement”. Promote Latin. 16-03-2011 geraadpleegd op 25-07-2011. . Mulholland, H. “Boris Johnson lobbies Tories to add Latin to state-school curriculum” in: The Guardian. 17-03-2010 geraadpleegd op 25-03-2010. . Neefs, E. “Europa-gevoel moet groeien” in: De Standaard. 10-03-2010 geraadpleegd op 29-062011. < http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=N62N9EFE&word =europa+gevoel+moet+groeien>. Smeets, R. “Gaan we de klok terugdraaien?” in: De Standaard. 06-04-2009 geraadpleegd op 11-032010. .
101
Strik, E. “Leerlingen kiezen weer voor Latijn en Grieks” in: De Standaard. 05-09-2008 geraadpleegd op 11-03-2010. . Tegenbos, G. “Latijn steken in ouders” in: De Standaard. 24-06-2011 geraadpleegd op 29-062011. . Torfs, R. “Santo subito” in: De Standaard. 15-10-2009 geraadpleegd op 29-06-2011. . Van Belle, B. “Latijn en Grieks weer populairder” in: De Standaard. 17-06-2008 geraadpleegd op 11-03-2010. . Vanfraechem, M. “Heidense klassieken” in: Knack. 30-06-2011 geraadpleegd op 30-06-2011. . Verhoest, F. “Leerlingen slecht in grammatica” in: De Standaard. 10-10-2008 geraadpleegd op 1103-2010. . “Voorstelling”. V.L.O.T. vzw. 2011 geraadpleegd op 25-07-2011. . “Welcome to the website of the National Committee for Latin and Greek”. Promote Latin. 21-072011 geraadpleegd op 25-07-2011. <www.promotelatin.org>. Ysebaert, T. “Techniek verdringt Latijn” in: Nieuwsblad. 24-06-2011 geraadpleegd op 29-06-2011. .
C. Eindtermen België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Uitgangspunten bij de eindtermen en ontwikkelingsdoelen Moderne vreemde talen voor het lager en secundair onderwijs. 2009 geraadpleegd op 25-07-2011. . 102
België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs: Algemene uitgangspunten van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor de eerste graad. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs: algemene uitganspunten voor de eindtermen van de tweede en de derde graad. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs: decretale specifieke eindtermen: pool Grieks en pool Latijn. 2010 geraadpleegd op 25-07- 2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundaire onderwijs: decretale specifieke eindtermen: pool Moderne talen. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs, derde graad ASO: vakgebonden eindtermen moderne vreemde talen Frans-Engels. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs: specifieke eindtermen. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Secundair onderwijs: studieprofiel Klassieke Studies: inleiding. 2010 geraadpleegd op 25-07-2011. . België. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Wat zijn onderwijsnetten?. 2011 geraadpleegd op 25-07-2011. . Leerplancommissie Latijn 3de graad ASO van onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap vzw. Leerplan secundair onderwijs. 2006 geraadpleegd op 2507-2011. .
103
Pedagogische begeleidingsdienst GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Leerplan secundair onderwijs: ASO – 3de graad – Specifiek gedeelte Grieks-Latijn, Latijn-moderne talen, Latijnwetenschappen, Latijn-wiskunde: AV Latijn. Brussel 2008. Pedagogische begeleidingsdienst OVSG. Leerplan secundair onderwijs: AV Latijn: algemeen secundair onderwijs: derde graad. Brussel 2006. Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs. Leerplan secundair onderwijs: derde graad ASO: Grieks – Latijn. Brussel 2006.
D. Onderzoek Billiet, J. – Waege, H. (eds.). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen 2008. De Pelsmacker, P. - Van Kenhove, P. Marktonderzoek: Methoden en Toepassingen. Amsterdam 2010. Krueger, R. A. Developing Questions for Focus Groups. London 1998. Geerts, S. Wat is er toch zo kwellend mooi aan dat zingen en vertellen… Analyse van de vertelkunst in Imme Dros’ Ilios en Odysseus en onderzoek naar de reactie van de lezers. Gent 2007. Morgan, D. L. Planning Focus Groups. London 1998. Morgan, D. L. The Focus Group Guidebook. London 1998. Periodieke peilingen van de leerlingprestaties in het leerplichtonderwijs. Korte situering. 2009. Katholieke Universiteit Leuven. Geraadpleegd op 02-03-2010. .
104
Bijlage 1: Uitgeschreven gesprekken en enquêtes Focusgroep 1: Studenten taal- en letterkunde Fragment 1.1 1. De eerste vraag is: waarom hebben jullie voor Latijn gekozen in het eerste middelbaar? 2. H: Ik was toen al heel erg geïnteresseerd in wat met geschiedenis te maken heeft 3. J: Bij mij ook zo, geschiedenis. Niet echt bij stilgestaan, het was gewoon duidelijk dat ik Latijn ging doen. 4. Ze hadden dat gezegd op de lagere school? 5. J: Ik weet dat niet meer, zou kunnen. 6. K: Bij mij was dat toch een beetje ze. Ik had heel goeie punten dus hadden ze me aangeraden het moeilijkste te doen. 7. T: Bij mij ook meer dat dan uit interesse want ik wist daar niets van. Als je uit het zesde leerjaar komt weet je niet echt wat dat is. Ik had goede punten in het lager dus ik ben begonnen in het hoogste en interesse dat zou dan later komen. 8. M: Bij mij was het eigenlijk omgekeerd. Ze hadden gezegd dat ik geen Latijn mocht doen omdat mijn punten niet goed genoeg waren. Op het CLB hadden ze gezegd dat ik het mocht doen, maar ik studeerde niet genoeg toen en daarom had de leerkracht gezegd, bij Latijn ga je echt wel moeten studeren en dan is dat misschien niet de beste keuze. Maar daarom heb ik het eigenlijk juist wel gekozen. Ik dacht dat ik dat leuk ging vinden omdat het een taal was en dat interesseerde mij meer dan wetenschappen. Verder werden wij daar ook niet over geïnformeerd wat dat juist inhield. Je beseft niet goed wat daar allemaal mee verbonden is. 9. J: Het is niet echt goed uitgelegd wat dat allemaal inhield. 10. M: Je weet dat dat de taal is van de Romeinen maar je kent nog geen bekende Romeinen. 11. K: In het eerste jaar zijn het ook allemaal woordjes. Fragment 1.2 1. Waarom heb je dan voor Latijn gekozen nu aan het unief? 2. Alg: Uit interesse. 3. T: Zoals ik al gezegd had, die interesse die komt door die zes jaar humaniora. Eerst deed ik dat omdat ik het moest doen, maar dan als je in het vierde middelbaar moest kiezen voor later, heb ik gewoon Latijn verder gekozen omdat ik dat leuk vond en omdat mij dat interesseerde.
105
4. H: Ik wou het niet laten vallen. Je hebt dan zes jaar dat Latijn gedaan. Ik wou dat niet achter mij laten. Ik wou daar verder iets mee doen. 5. M: Ik wist eigenlijk in het vierde middelbaar dat ik Latijn wou doen. Ik wist dat ik er toch iets mee wou doen, want ik was toen wel heel erg gefascineerd door literatuur die zo lang geleden geschreven is. Dat fascineert mij nog altijd dat dit zo lang geleden is en dat we dat nog altijd kunnen lezen nu en hoe dicht dat het bij ons staat ook al is het zo lang geleden. 6. H: Ja dat boeit mij ook. Weten aan de hand van teksten hoe ze vroeger leefden. Zo een unieke bron van de maatschappij van toen. Ik vind dat leuk om uit de teksten af te leiden. 7. T: Ik had ook het gevoel in het zesde middelbaar, als ik voor iets anders kies, ik kan me zo niet voorstellen dat ik niets meer met Latijn ga doen en dat het hier stopt. Ik wou nog meer en zo het gevoel dat kan toch niet dat ik hierna nooit meer Latijn ga doen. 8. J: Je weet ook al wat het inhoudt, in plaats van een richting psychologie of zo. Latijn is Latijn. 9. K: Bij mij was dat ook, omdat dat zo één periode is, alle ik dacht dat toen toch, je kan daar alles over weten. Ik dacht toen, ik wil daar alles over weten en ik dacht dat dit ook mogelijk was omdat zo’n afgerond geheel is. 10. En wist je al op voorhand wat je ermee wou doen als job? Of was het puur uit interesse en ging je wel zien wat je er daarna mee doet? 11. H: Ik ben wel gestart met het oog op het onderwijs. 12. J: Bij mij was het puur uit interesse. 13. T: Bij mij ook, maar als ik dan begon dacht ik oei oei wat kan ik daar nu later mee doen. Ik heb daar eigenlijk in het zesde middelbaar niet echt bij nagedacht. Het was meer van dat interesseert mij, ik vind dat leuk, ik ga daar mee verder doen. 14. K: Ik heb ook mijn andere taal in functie van onderwijs gekozen. Mijn papa zei dat ook: je moet daar toch iets mee kunnen doen. 15. T: Dan heb ik dat ook beseft in het tweede jaar. Ik wil dan in het onderwijs gaan, nu zit ik hier met mijn Spaans. 16. M: Ik wou ook wel lesgeven sowieso. Dat was waarom ik het zo graag deed in het middelbaar. Ik dacht toen al ik vind het nu al zodanig leuk ik wil later proberen andere kinderen enthousiast maken voor Latijn. Met Italiaans daarbij te kiezen heb ik nu niet de beste professionele keuze gemaakt voor het onderwijs. Ik vond ook in de eerste plaats het studeren leuk om dan vervolgens naar het onderwijs te gaan.
106
Fragment 1.3 1. Wie zou je aanraden Latijn te doen? 2. H: Ik denk dat je wel een beetje moet kijken naar de punten in de lagere school. 3. J: Interesse ook, in geschiedenis bijvoorbeeld. 4. T: Interesse is zoiets moeilijk want de kinderen weten niet wat dat inhoudt. Ik vind dat je zoveel mogelijk kinderen moet laten proberen en dat ze ermee kennis maken. Ligt het hun echt niet kunnen ze nog altijd iets anders doen. 5. K: In het begin is het toch vooral woordjes leren, echt kennis maken met de cultuur vind ik dat niet. 6. M: Er zou een instapcursus moeten zijn voor kinderen uit het zesde leerjaar om dat te leren kennen. Meestal wordt Latijn in het eerste middelbaar geassocieerd met goede punten en de beste leerlingen. Ik vind dat eigenlijk fout want ik spreek nu een beetje uit eigen ervaring omdat dat bij mij niet het geval was. Er zijn ook veel kinderen die in het lager goede punten halen die daarna dat niet meer hebben omdat ze min of meer gedwongen worden om Latijn te doen en daar hun enthousiasme voor het studeren gaan verliezen. Terwijl er ook veel kinderen zijn die misschien minder hard hun best deden in het lager en minder goede punten halen, maar misschien voor talen veel aanleg hebben en door minder goede punten die kans tussen aanhalingstekens niet krijgen. 7. T: Ik vind punten zijn natuurlijk wel belangrijk, maar ik vind ook dat je niet daarop mag baseren wie Latijn mag doen. Want in het zesde leerjaar weet je dat nog niet echt. 8. M: Het is wel belangrijk hoeveel ze zelf willen studeren. Bijvoorbeeld mijn neefje zit nu in het eerste middelbaar en mijn nonkel is bij mij gekomen en vroeg: we willen hem Latijn laten doen, maar hij studeert echt niet graag en ik wil hem niet dezelfde fout laten maken als mij en met een ASO diploma in de horeca terecht komen omdat ik niet wou studeren. Dan had ik zoiets als hij goed is met zijn handen en is heel geïnteresseerd in technische dingen en hij wil zelf graag TSO doen waarom zou je hem dan tegenhouden. 9. T: Ik vind dat een belangrijkere keuze dat je kiest voor ASO of TSO en als je kiest voor ASO vind ik het wel goed om eens kennis te maken met Latijn. 10. H: Dat gebeurt wel te weinig. 11. M: Er zou een algemeen eerste jaar moeten zijn. 12. T: Dat is nu al. 13. H: Ik herinner me niet dat ik in het zesde leerjaar werd uitgelegd aan mij wat precies Latijn ging zijn. Je krijgt daar te weinig informatie over. 14. K: Dat is gewoon geassocieerd met de hoogste punten, de nerds.
107
15. M: Later bij Latijn is het toch meer studeren en bij de wetenschappen heb je toch meer inzicht nodig. Als je dat ook niet echt en je begint aan wetenschappen als iets minder goeie punten hebt. Ja… 16. T: Ik vind het ook zo fout om te denken dat je in de Latijnse veel meer moet studeren dan in de moderne. 17. K: Dat was wel bij ons hoor. 18. H: Bij ons ook. 19. T: Bij ons hadden die meer Frans en meer Nederlands en moesten daarvoor meer studeren. Ik denk niet dat je kan zeggen, je studeert niet graag dus je moet moderne doen. In de moderne moet je ook studeren. 20. K: Het is wel waar dat dat zwaarder is, dat vond ik toch. Woordjes dat moet je nergens zo intensief leren. 21. T: Ook later, wetenschappen ik vond dat toch veel zwaardere richtingen dan Latijn eigenlijk. 22. M: Het hangt er vanaf later, maar in het eerste jaar weet je dat toch totaal nog niet. 23. K: Ik vind dat wel jammer dat er in het eerste jaar zo weinig cultuur aan bod komt. 24. H: Bij ons was dat veel. 25. K: Bij ons was dat niets. 26. H: Dat had zelf eens aparte benaming, antieke cultuur. 27. J: Wij hadden dat één uur per week. 28. K: De helft was dan toch woordjes, bij ons toch alleszins. 29. H: Ik vond dat echt wel interessant met die phoenix en die verhaaltjes en zo. 30. T: Wij hadden ook wel nog veel cultuur, over kleren en zo. Fragment 1.4 1. Wat is voor jullie de meerwaarde van Latijn? Wat heeft Latijn u allemaal geleerd? 2. M: In de eerste plaats zou ik zeggen, de basis van talenkennis. Bij Latijn heb je al van zo jong een intensieve cursus gehad van alles wat te maken heeft met taal, terwijl bij andere talen kon ik het allemaal makkelijker begrijpen omdat we het al gezien hadden in Latijn. Ook al heb je al Nederlands in het lager, dat wordt nooit op dezelfde manier gegeven. 3. J: Ja, Nederlands in de lagere school. Een lijdend voorwerp kennen ze niet meer. 4. K: Dat wordt niet meer gezien he. 5. J: Terwijl dat bij Latijn wel wordt aangeleerd. 6. M: Dat wordt er ook ingestampt. 7. K: Ingestampt tot als je het weet. 108
8. T: Ik vond dat ook een voordeel dat wij al hadden op de unief, mensen die nooit Latijn gedaan hadden en dan aan Spaans begonnen was dat ook zo met die termen. 9. H: Dat is in het middelbaar ook al met Duits. 10. K: Naamvallen en zo. 11. T: Bij Spaans was dat ook met bijwoordelijke bijzinnen en zo. 12. K: Je ziet verbanden en zo. 13. J: Dan is Latijn wel een goede basis om talen te leren, niet alleen Romaanse talen, ook andere. 14. M: Die woordvolgorde ook, er wordt veel meer aandacht besteed aan woord per woord. 15. K: Je leert ook om betekenissen te zoeken, bijvoorbeeld per en iets erbij. Je doet dat dan ook in andere talen. En vooral ook leren blokken vind ik. 16. H: Ja dat is waar. 17. T: Ik zeg ook altijd als ze mij dat vragen, ik kan moeilijk uitleggen hoe ik dat juist zie, je krijgt een bepaalde manier van denken. 18. K: Je deconstrueert ook altijd uw tekst. 19. T: Je krijgt een bepaalde manier van denken, ik denk dat ik dat zou gehad hebben, moest ik geen Latijn gedaan hebben. Fragment 1.5 1. Is dat ook een meerwaarde voor uw moedertaal, voor Nederlands? 2. M: Ook voor Nederlands. 3. J: Je hebt gewoon een groter besef rond taal. 4. M: Dan meer in verband met die woordsoorten. 5. T: Ik denk dat je meer inzicht in alle talen krijgt omdat je bij Latijn meer de woorden ontleedt en zo. 6. M: Ook omdat het een dode taal is. 7. K: Je leert ze niet spreken en schrijven. 8. M: Je leert echt wat de bouwstenen van taal zijn, je kan minder op uw gevoel afgaan. Bij Engels dat hoor je nog op TV of op de radio. Je bent sneller vertrouwd met de manier waarop iets gezegd wordt, maar bij Latijn is dat tot op het bot zinnen ontleden. Fragment 1.6 1. Heeft Latijn ook een invloed op uw dagelijks leven? 2. H: Ik denk dat het u doorzettingsvermogen geeft om iets te studeren dat niet evident is, een taal die dood is en dan daar eigenlijk inzicht in willen krijgen, in iets dat niet evident is.
109
3. Zijn er zo nog vaardigheden? 4. K: Misschien door die cultuur kreeg je een bredere kijk, maar aan de unief krijg je dat sowieso vind ik. 5. T: Je maakt kennis met een andere cultuur en misschien sta je daar dan iets meer open voor. 6. J: Het staat ver van ons in de tijd 7. H: In die geschiedenis zijn er ook elementen die nu terugkomen. Fragment 1.7 1. Is het belangrijk voor de maatschappij van nu te begrijpen? 2. T: Ik denk wel dat dat zo is. Je hebt teksten waar gewelddadige dingen in gebeuren, je kan dat meer plaatsen, je begrijpt meer waarom die mensen dat deden. Dus vind ik dat je dat nu ook met sommige culturen beter kan. Dat is die mensen hun cultuur. 3. M: Aangezien Latijn een taal is van zo vele eeuwen, niet altijd gesproken, maar administratief en zo ook, en dat we daar literatuur van hebben en op die manier in contact komen met de geschiedenis van een hele periode, weten wij echt wel veel van de geschiedenis. Ik vind het wel een gat in onze cultuur dat wij bijvoorbeeld niets weten over de Angelsaksische cultuur van zo lang geleden, daar zouden wij ook veel uit kunnen leren, maar daar weten wij niets van. Dat is dan soms wel een beetje een gemis. Maar dat toont dan ook wel aan wat we wel weten met Latijn. 4. J: Maar het Latijn is de basis van alle Romaanse talen en literatuur. Maar het Engels gaat ook terug op Latijnse traditie. 5. M: Maar de Scandinavische cultuur en de Vikings en zo, daar weten wij toch echt niets over. Maar als je dan weet wat we wel weten met dat Latijn, moest dat ook wegvallen, dan weten we niets van de geschiedenis. 6. J: Maar we weten bijvoorbeeld dat de taalgrens in België overeenkomt met een Romeinse heirbaan van zoveel jaren geleden. 7. K: Dat heb ik nu wel niet zo in het dagelijks leven. 8. J: Hoe de wereld en de maatschappij er vandaag uitziet dat heeft daar toch ook wel veel te maken. Fragment 1.8 1. En uw manier van kritisch denken en analytisch denken? 2. T: Dat bedoel ik met die andere manier van denken 3. Leer je dat ook door Latijn?
110
4. Alg: Ja 5. J: Mensen die Latijn gestudeerd hebben zijn veel gevraagd in de banksector. Ik denk wel dat dat waar is want het is een andere manier van lezen van teksten. 6. M: Verbaal zegt dat toch ook altijd. Latijn is een wiskundige taal. Het is een beetje een taal leren en tegelijkertijd met blokken spelen. Fragment 1.9 1. Al deze aspecten, kan je deze ook niet uit andere vakken halen? 2. K: Het is vooral omdat je dat zo lang en intensief krijgt. Bijvoorbeeld psychologie in de humane, ik denk niet dat ze dat zo veel krijgen. Dit is echt zes jaar voortdurend. 3. Je doet ook zes jaar wiskunde 4. K: Ja dat is waar, maar andere dingen dan meer. 5. M: Ik denk dat bij talen sowieso, dat gaat veel verder dan een taal leren en leren spreken en leren schrijven, daar komt cultuur en literatuur en geschiedenis bij kijken. Wiskunde dat is ook belangrijk, maar je zit vast aan die cijfers. Bij talen, niet alleen bij Latijn, komt daar zoveel anders bij kijken. 6. Kan je ook van andere vakken leren studeren? Zouden ze dat niet kunnen veranderen door een ander vak? 7. K: Ja bij Frans moet je ook vanbuiten leren. 8. H: Maar dat drillen vanaf het eerste middelbaar is toch typisch voor Latijn. Die woordjes vanbuiten leren, de vervoegingen,… 9. M: Het zou niet slecht zijn om het systeem van Latijn ook naar andere talen over te brengen. 10. T: Ik vind niet dat Latijn alleen maar nuttig is om beter te leren studeren, want er zijn even goede studenten op de unief die nooit Latijn gehad hebben. Ik vind vooral bij Latijn zit er nog heel wat achter. Bij wiskunde is dat niet. Het zijn niet alleen de woorden, die cultuur en zo. 11. K: Het is zo breed, bij Frans blijft dat bij Frans en bij Engels bij Engels en dit is zo wat overkoepelend. 12. T: Bij wiskunde maak je een oefening en je komt tot een oplossing en dat is een definitieve oplossing. Bij Latijn heb je ook zo iets van, het is nooit een definitieve oplossing. Het kan altijd verder gaan. Daardoor blijf je wel meer nadenken.
111
Fragment 1.10 1. Wat is nu de belangrijkste waarde? 2. K: Een basis denk ik, een basis voor uw persoon en voor uw latere interesses en voor uw studiemethode. 3. H: Jezelf leren vormen. Ik weet niet hoe ik dat moet uitleggen. Maar door met die taal om te gaan, leer je ook zo wat uzelf kennen. 4. M: Gewoon het plezier. Hoe leuk is dat niet dat wij nu teksten kunnen lezen van zo lang geleden. 5. J: Vooral de manier van denken. 6. T: Ja dat is bij mij ook.
112
Focusgroep 2: studenten die zes jaar de richting Latijn gevolgd hebben Fragment 2.1 1. De eerste vraag is: waarom heb je er in het zesde leerjaar voor gekozen om in het eerste middelbaar Latijn te doen? 2. L: Bij mij was dat geen keuze, mijn ouders zeiden dat ik dat echt moest doen. En ik zei dat mij dat helemaal niet ging interesseren, ik wou echt niet. Ze zeiden dat als het bleek dat het mij niet interesseerde na een jaar of zelfs na een half jaar, dan mocht ik stoppen, maar ik moest van hen wel proberen. Ik heb daarna nooit meer getwijfeld en ik vond dat zeer tof. 3. W: Bij mij was ook zo. Mijn oudere broer en zus hebben dat gedaan, dus ik moest daar ook mee beginnen. Als ik wou stoppen, mocht ik op ieder moment iets anders doen. Maar ik ben dat ook blijven doen. 4. T: Ik moest ook beginnen met Latijn, standaard 2 jaar. 5. Li: Bij waren het niet mijn ouders, want die wouden dat ik moderne deed, het waren de leerkrachten in het zesde studiejaar die zeiden dat ik me veel beter ging voelen als ik Latijn deed, dan als ik in de moderne ging terecht komen. Dus heb ik dat maar gedaan. 6. Hebben jullie er spijt van dat je Latijn hebt gekozen? 7. W + L: Neen. 8. Je zou dus nu opnieuw dezelfde keuze maken? 9. Alg: Ja. Fragment 2.2 1. Zou je andere mensen aanraden om Latijn te doen? 2. W: Ik zou dat wel aanraden, gewoon om te proberen of het lukt en om te zien of het u interesseert. Maar toch tenminste proberen. 3. En jullie ook? 4. T: Ik zou het sowieso aanraden, maar ik zou het aanraden op een basis van vier jaar in plaats van zes jaar. De laatste twee jaar, vind ik, dat je heel veel leert rond Latijn, maar weinig Latijn zelf en akkoord dat we daar heel veel uit geleerd hebben. Maar ik denk dat je uiteindelijk er veel meer uit kan halen door meer concrete zaken te doen in je laatste twee jaar, achteraf gezien. 5. Dus moest je opnieuw mogen kiezen hebben, zou je maar tot het vierde middelbaar Latijn gedaan hebben? 6. T: Ja
113
7. L: Uiteindelijk in die laatste twee jaar heb je toch heel veel literatuur dat ik wel zeer belangrijk vond. 8. Li: Ja ik vind dat ook. 9. T: De vraag is wat het nuttigste is. 10. Li: Denk je dat iemand uit een andere richting daar meer voordeel uit heeft? 11. T: Niet noodzakelijk meer, maar wel een andere visie, een meer praktisch gerichte visie op later dan bij Latijn. 12. Het meest nuttige aan Latijn vond je de grammatica en de woordjes? 13. T: Als je het dan louter hebt op vlak van leren wat je uit Latijn kan halen, zeker wel. Wat je in vijf en zes doet is uiteindelijk maar een literaire verderzetting van wat je in drie en vier al deed. 14. L: Maar dan complexer en dat vind ik net een uitdaging. Ik snap dat je ander perspectief krijgt als je dan een andere richting doet, maar ik heb zeker het gevoel dat die laatste jaren ook bijgedragen heeft tot nog, alle in zinsbouw en teksten en zo. Fragment 2.3 1. Vind je dat die zes jaar Latijn een meerwaarde was voor u hogere studies? Heeft u dat geholpen of zou het zonder Latijn net hetzelfde geweest zijn? 2. W: Ik denk dat dat mij net geholpen heeft voor de manier van studeren enzovoort wel. Maar niet inhoudelijk voor het geen ik verder gestudeerd heb. 3. T: Heb je het nu over vier of zes jaar? 4. Over zes jaar. 5. W: Het heeft zeker zijn nut gehad van te leren leren en inzichten enzovoort. Maar niet dat je daar voor de rest veel mee bent. 6. L: Bij mij vooral teksten schrijven. Ik merk dat dat iets is wat ik leuk vind om zinnen te schrijven en zinnen te brouwen en zo. Bijzinnen, extreem lange zinnen. Dingen die je niet onmiddellijk snapt als je het voor de eerste keer leest en dat vind ik leuk en dat zou ik misschien minder gehad hebben. 7. T: Zeker vanuit een academisch standpunt om verder te studeren denk ik dat wel. Want uiteindelijk zit je nog altijd bezig met het hoogste dat je kan doen, tussen aanhalingstekens natuurlijk, op vlak van middelbaar en ik denk dat je dat wel merkt in je vorming en in je zelfstandig studeren om er te geraken. Ik denk dat dat wel iets is dat je vormt voor je latere studies, zeker als je academische studies wilt doen. 8. En in de geschiedenis? Wist je daar al veel meer over die periode of totaal niet?
114
9. Li: Ja misschien wel van achtergrond. Maar anderzijds merkte ik ook hoeveel ik al vergeten was. Als je mij nu nog een Latijnse zin heeft, dat daar wel af en toe in aan bod kwam, dan weet ik dat wel niet meer. Ik denk ook meer qua studeren, hoe je het aanpakt, dat dat mij meer heeft geholpen voor later dan echt effectief de inhoud. Fragment 2.4 1. En denk je dat Latijn ook een meerwaarde biedt in uw dagelijks leven? 2. W: Ik denk dat dat u wel vormt als persoon. Ik denk dat dat wel een invloed heeft op wie je bent, wat je doet en hoe je dingen of mensen benadert 3. Op welke manier? 4. W: Concreet weet ik dat niet. Maar ik heb wel een gevoel dat dat invloed gehad heeft op mij persoonlijk. 5. T: Ik denk dat ook. Veel van die tekstvertalingen doe je meestal klassikaal. Ik denk dat het één van de weinige lessen is dat je met een ganse klas samenwerkt een ganse les. Ik denk in die zin dat dat wel iets is dat meespeelt dat je dat zes jaar lang doet. 6. Het groepsgevoel? 7. Alg: Ja 8. T: Ik denk dat je daarvan op vormingsfactor iets uit kan halen. 9. Li: Ik zou het niet durven zeggen. Fragment 2.5 1. Biedt het studeren van Latijn een goed inzicht in de moedertaal, dus bij ons het Nederlands? 2. W: Er zijn wel bepaalde zaken met Latijn die ook in het Nederlands voorkomen en het heeft wel ideeën van bepaalde vervoegingen en zo, maar het is toch nog altijd een Romaanse taal. 3. Heb je niet dat je bijvoorbeeld beter wist wat een lijdend voorwerp was? 4. T: Dan kan je u wel de vraag stellen of je daar Latijn voor nodig hebt. 5. De vraag is of je het beter geleerd hebt door Latijn of niet. 6. Alg: Ja. 7. W: De zinsstructuur. 8. L: Ontleden van zinnen en daardoor beter snappen wat de functie van een woord is in de zin. 9. T: Ik denk dat dat iets is wat een algemene talenstudie aanreikt, moest je nu zes jaar lang Duits gekregen hebben, evenveel uren dan zouden we dat ook geweten hebben. Gewoon door met taal bezig te zijn.
115
10. W: Ik denk qua zinsconstructies en zo dat Latijn wel invloed gehad heeft ook. Dat je uw zinnen helemaal anders gaat formuleren en misschien juister door de achtergrond van dat Latijn. 11. L: Ik denk ook op vlak van woordenschat dat ik ook woorden ben tegengekomen in die woordenlijsten dat ik anders nooit was tegengekomen en dan moet je al zoeken wat het in het Nederlands betekent maar daardoor ben je ook al bezig met je moedertaal uiteindelijk. 12. T: Ja dat is wel waar, maar is dat dan een inzicht in de moedertaal? 13. L: Ho, ja ik vond dat daar wel bij passen. 14. Kan dat ook door een ander vak? 15. Alg: Ja. 16. T: Bij Duits zit je ook met naamvallen en bepaalde lijdende voorwerpen en ook werkwoordconstructies. Ik denk dat het moeilijk is om u vast te pinnen op Latijn alleen, puur grammaticaal. 17. W: Ik denk wel op vlak van grammatica van moedertaal dat je er veel sneller mee weg bent en veel sneller mee kunt werken door Latijn te doen dan bijvoorbeeld door Duits of zo. Omdat daar veel minder nadruk gelegd wordt op hetgeen wat je in Latijn de hele tijd aan het doen bent. 18. Ligt de nadruk bij moderne talen dan veel meer op praktische kant? 19. Alg: Ja. 20. L: Ja bij Latijn is het constant analyseren en teksten en grammatica 21. T: Ja das wel waar eigenlijk. Fragment 2.6 1. Door het studeren van Latijn leer je snel moderne vreemde talen aan zoals Engels, Frans, Duits. 2. W: Ik heb akkoord maar wel met de argumentatie in plaats van snel, sneller. Het gaat sneller gaan, maar daarom niet snel. 3. L: Ja. 4. T: Ja dat is misschien wel een belangrijke nuance. 5. En is dat omdat het Latijn is of is dat zoals Tom zegt als je vanaf het eerste middelbaar vijf uur Engels in de week gehad hebben dan zou u aanleren van Frans ook zo snel gegaan zijn? 6. W: Volgens mij ligt dat echt aan het Latijn omdat dat de basis is van veel van die talen. 7. T: Er zijn toch veel invloeden van Latijn is de meeste Europese talen.
116
Fragment 2.7 1. Door Latijn te volgen kan je goed uit het hoofd leren. 2. L: Ik heb helemaal akkoord, maar ik vind het altijd zo ambetant geformuleerd. Mijn idee is je moet goed uit het hoofd kunnen leren om Latijn te kunnen doen. 3. W: Ik denk dat je dat echt wel leert door Latijn te doen. 4. L: Ook deels. 5. T: Ik denk dat dat ook heel veel te maken heeft met hoe dat Latijn aangeleerd wordt bij ons in België door het feit dat je niet veel anders kan dan veel studeren en veel vanbuiten studeren. Maar moest je biologie krijgen en ze laten je de hele tijd biologische termen vanbuiten leren of de Latijnse naam dan ga je ook leren vanbuiten leren omdat het zo aangebracht wordt en omdat je het zo moet doen omdat je er anders niet kan raken. 6. L: Ik weet wel, zoals Annelien, die had een andere manier van Latijnse lessen gekregen en bij haar was dat bij alles mochten zij een woordenlijst bij zich houden of werden woorden onderaan verklaard en werden zij niet zo gedrild daar. Ik denk dat dat van school tot school afhangt hoe ze het aanbrengen. 7. Ligt dat aan Latijn dat uit het hoofd leren of kan dat om het even welk ander vak zijn? 8. L: Bij Latijn was dat gewoon gigantisch veel in het begin in vergelijking met andere vakken. Daar moest je ook wel een lijst voc leren maar niet zo systematisch. 9. T: Ook omdat je het vijf a zes uur kreeg per week. 10. W: Ik denk dat dat een vak is dat zich daar heel goed toe leent zoals met -us -a -um, -i –ae -a. Het is gewoon gemakkelijk om het te gebruiken om dingen vanbuiten te leren. Ik denk dat Latijn daar wel iets mee te maken heeft. 11. Bij Frans moet je toch ook woordjes van buiten leren. 12. Li: Bij Latijn dat gebruik je niet in andere contexten, bij Frans gebruik je dat wel meer, je moet dat ook vanbuiten leren maar dat blijft wel telkens ergens terugkomen. Bij Latijn je moet het echt vanbuiten leren want je gaat het nergens anders tegenkomen. 13. L: Je gaat bij de bakker niet eens iemand horen Latijn praten. 14. W: Bij Latijn ga je als je dingen vanbuiten leert veel sneller verbanden leggen, alle ik dan toch, dan als ik Engels of Franse woordjes moet leren of om het even wat. Bij Latijn ga je een link zoeken en verbanden leggen tussen woorden. Ik denk dat er ook wel met te maken heeft. 15. L: Je leert ook wel trucjes verzinnen, geen logische trucjes maar ook de meest absurde dingen die op niets slaan, maar dat is ook een manier van te leren.
117
16. Gebruik je die trucjes dan ook voor andere dingen, bijvoorbeeld als je bij de orthopedagogie iets vanbuiten moest leren? 17. L: Manier van iets vanbuiten leren ga je dan wel overzetten maar wel op een andere manier gebruiken. 18. T: Is dat dan eigen aan Latijn moet je u afvragen of is dat iets dat je standaard doet als je aan het studeren bent? 19. L: Bij Latijn heb je dat meer nodig omdat dat zo’n dril is in het begin en zo veel woordjes. Ik denk dat ik dat daar vooral ben beginnen gebruiken en dan in het middelbaar wel verder gebruikt heb 20. W: Ik denk dat dan ook niet 100% aan Latijn gelegen is maar ook aan de manier waarop Latijn gegeven is. 21. Alg: Ja. 22. W: Ik denk dat andere talen helemaal anders gegeven worden dan het Latijn. En dat inderdaad op die manier aan het Latijn te linken is. Fragment 2.8 1. De volgende stelling dan, over het analyseren. Wat hebben jullie daar bij? 2. T: Je kan er niet omheen dat je bij Latijn niet veel ander kan dan analyseren 3. Een ander vak zou dat ook even goed gekund hebben of? 4. W: Ja, maar ik kan me geen vak inbeelden, biologie of zo. 5. T: Je mag ook niet uit het oog verliezen dat wij in ons geval maar één uurtje per week biologie hadden in plaats van zes uur Latijn. Als je zes jaar zes uur biologie krijgt, zal je ook wel op het niveau komen dat je moet beginnen analyseren. 6. L: Ja gewoon op een ander vlak. Bij wiskunde ben je ook bezig met analyseren, maar anders. Vooral op vlak van taal. 7. T: Latijn is eerder een vorm van logica. Fragment 2.9 1. En dan synthetiseren. 2. L: Ik denk dan vooral aan die begrijpend lezen oefeningen. Je moet eerst analyseren maar dan vragen ze ook wel, wat staat er nu. 3. T: Ik denk dat een vak als biologie of fysica je veel meer leert synthetiseren dan een vak als Latijn. 4. Alg: Ja.
118
5. W: Ik denk bij Latijn dat je leert synthetiseren als je zinnen ontleent en je hebt daar en daar een woord dat je vertaalt en je moet het allemaal samenbrengen en selectief zijn wat belangrijk is aan dat woord of aan die zin. En dat je zo wel goed leert synthetiseren. 6. Het is niet eigen aan Latijn maar kan ook door een ander vak? 7. Alg: Ja. Fragment 2.10 1. Dan het volgende: kritisch denken 2. Waarom jullie niet akkoord? 3. Li: Als ik denk aan geschiedenis dan heb ik daar wel veel kritischer leren denken dan als ik denk aan Latijn. Bij Latijn heb ik dat altijd maar gewoon vertaald en vanbuiten geleerd, dan denk ik niet dat ik daar kritisch bij geweest ben. 4. T: Dat was ook grotendeels mijn bedenking. Omdat je vaak gewoon een tekst in je hoofd zat te rammen om hem vaak zo goed mogelijk te kunnen reproduceren en aan die vijf woordjes na elkaar herken ik het en kan ik beginnen schrijven. En niet zozeer denken van wat ben ik hier nu juist aan het doen en hoe sta ik hier tegenover. 5. Ligt dat dan Latijn of aan de lesgever of aan de manier waarop het opgevraagd werd? 6. T: Als je Latijn bekijkt als het pakket waarin je woordjes en grammatica moet leren en teksten beheersen die gezien zijn dan kan je ook niet anders dan op die manier gaan studeren. 7. T: Ik denk dat iedereen wel eens een kritisch moment heeft gehad van waarom hebben we dat nu zo vertaald want volgens mij staat dat woord daar bij en staat dat adjectief eerder daar. Zeker bij die poëtische teksten in de laatste twee jaren. 8. Li: Ik heb dat niveau nooit bereikt denk ik. 9. T: Maar niet in die mate dat je ooit gedacht hebt van wat is hier nu het gevolg van of zo, zoals je hebt met een paper die we voor Engels hebben moeten schrijven over Engels als tweede taal in het onderwijs waar je wel eens zelfkritisch over moet nadenken. 10. Was dat in het middelbaar? 11. T: Ja. 12. Dus andere vakken hebben jullie veel kritischer leren denken. 13. En bij jullie waarom hebben jullie akkoord? 14. L: Akkoord dat je vooral veel dingen gewoon moet aannemen, maar zeker naar die laatste jaren toe leer je hoe verschillende teksten verschillend geïnterpreteerd worden en dat je daardoor ja, dat is niet de hoofdzaak en het belangrijkste waarvan ik denk dat heeft Latijn
119
mij bijgebracht, ja leren erover nadenken wat is een tekst van inhoud, is dat zomaar of zijn er verschillende interpretaties. 15. T: Dan moet je u toch afvragen of dat intrinsiek aan Latijn is. Is dat niet bij elke taal of tekst dat je leest staat in theorie open voor interpretatie. 16. T: We hebben toch verschillende romans voor Frans gelezen en die dan moeten interpreteren of Engelse gedichten van Shakespeare en voor Nederlands soms toch ook dat we eens goed kritisch moeten nadenken. 17. L: Dat is niet kritisch zoals nu verwacht wordt van ons om kritisch te zijn, maar daarom dacht ik ook aan die dingen van vroeger, vond ik dat wel al zo leren nadenken. 18. W: Ik denk wel dat uw manier van denken en uw denkpatroon door Latijn serieus beïnvloed is en bijvoorbeeld je moet bij ieder Latijns woord gaan denken welke vorm is het nu, dat je zodanig alles in vraag begint te stellen dat je dat misschien ook bij andere dingen doet. 19. T: Sluit dat dan niet eerder aan bij het analytische denken. 20. Alg: Ja. 21. Maar het kan misschien wel een basis zijn tot het kritisch denken? 22. Alg: Ja. 23. W: Ik denk dat dat u wel beïnvloedt. Ik bekijk het dan minder als kritisch: is het nu goed wat ik aan het doen ben of niet, maar dan de grammatica van Latijn die invloed heeft op uw manier van denken 24. Hebben andere vakken jullie dan ook kritisch leren denken of niet echt? 25. T: Ik denk dat je gewoon niet kan zeggen dat je kritisch leert denken in het middelbaar. 26. Alg: Ja, inderdaad. 27. Li: Ik denk dat dat er nu wel meer inzit. Vanuit de lerarenopleiding hameren ze daar wel op. 28. L: Bij ons is dat een en al kritisch zijn en moeten zijn. 29. W: Bij Nederlands bij Devreeze, je moest toch zeggen wat je er van vond en zo. Je moest wel elke keer uw mening geven. 30. Alg: Ja. 31. T: Bij Frans hebben we toch ook vaak eens ons mening moeten schrijven over iets en zo. 32. L: In dat eindwerk vond ik dat wel in het middelbaar. 33. Alg: Ja. 34. L: Dat was wel de eerste stap naar reflecteren en nadenken over een onderzoeksvraag, maar voor de rest kwam dat bitter weinig aan bod. Een beetje te weinig.
120
Fragment 2.11 1. En dan logisch denken. 2. L: Ik moest aan die lesjes logica denken die we gehad hebben. 3. En door de grammatica of net helemaal niet? 4. Alg: Ja. 5. En andere vakken? 6. Alg: Wiskunde en fysica. Fragment 2.12 1. Dan nauwkeurig en zorgvuldig werken. 2. Waarom heb je niet akkoord? 3. L: Ik denk dat mensen die nu eenmaal niet nauwkeurig en zorgvuldig kunnen werken, dat ook niet gaan leren. Misschien gaan ze wel gestimuleerd worden om nauwkeuriger te werken, maar ik denk niet dat dat is iets is als dat eigen is aan u dat je dat plots wel gaat kunnen. 4. L: Het hangt af of je het zes jaar doet. Je hebt het nodig om Latijn deftig te kunnen, maar dat wil niet zeggen dat je het daardoor gaat leren. 5. W: Of het woord nu op een –i of op een –um eindigt, maakt een gigantisch verschil voor uw zin. Dus dat je wel op die manier, iedere keer dat je tegen de lamp loopt, ga je op de duur beginnen denken ik ga nauwkeurig beginnen werken. 6. T: Ik weet wat je bedoelt. Mij heeft dat in elk geval, ik denk in retrospect, toch wel leren nauwkeuriger werken. Ik denk ook niet meer of minder dan dat wiskunde mij dat geleerd heeft of zo. Maar wel van kijk goed naar wat er staat, dat is iets dat ik zonder Latijn veel minder zou hebben. 7. Dus dat is wel beter door uw Latijn? 8. T: Dat denk ik zeker wel, zeker omdat ik iemand was die er toch vaak eens met mijn klak naar smeet en dat lukte gewoon niet bij Latijn, dat was het probleem. 9. Li: Bij is het zoals Lore zegt, ik was daarvoor ook al zo, dus bij mij heeft het Latijn daar niets toe bijgebracht. 10. L: Ik denk dat het ook wel klopt zoals zij zeggen dat je bij Latijn wordt aangespoord om, dat vind ik correcter dan daardoor kan je nauwkeurig werken. 11. W: Als je het onderhoudt.
121
Fragment 2.13 1. Ok, volgende vraag. Kan je goed geconcentreerd te werk gaan. 2. Is het ook dat je vindt dat je al geconcentreerd moet kunnen werken om Latijn te kunnen doen of? 3. L: Ja, het gaat u helpen bij Latijn en door Latijn te doen gaat het u wel aansporen om u meer geconcentreerd te werken. 4. T: Het is een goede brainteaser op dat vlak. Ja, je moet het doen daar is niet veel discussie over en je moet het vaak ook zelf zoeken op vlak van oefeningen. Maar dat is weer iets waarvan ik denk moest je Duitse teksten moeten analyseren dat je ook goed geconcentreerd gaat leren werken. 5. Dus er zijn vakken die u dat beter leren dan Latijn? 6. T: Ja. 7. L: Ik denk dat ik bij wiskunde toch meer het gevoel had dat ik mij echt moest concentreren. Omdat het exact is ook. 8. W: Ik denk dat niet. Bij Latijn moet je met zoveel verschillende dingen rekening houden. Ik kan mij niet veel dingen inbeelden waarbij dat het geval is. 9. L: Bij Latijn heb ik het idee dat je dat nodig hebt, maar bij wiskunde vind ik dat nog meer omdat dat exacter is. Een wiskunde oefening oplossen versus een tekst vertalen. Je moet geconcentreerd zijn maar op een andere manier. 10. Waarom op een andere manier? 11. L: Bij wiskunde moet de uitkomst wel juist zijn. Bij Latijn ook, maar daar is er meer ruimte. 12. T: Het pakket van factoren die je mentaal moet gebruiken, verschilt wel denk ik. Bij een Latijnse tekst moet je logisch je grammatica volgen, je moet heel hard memoriserend terugdenken aan uw woordenschat. Terwijl een negen is altijd een negen. Je moet ook je analytisch inzicht tonen maar bij wiskunde heb je een andere vorm van analytisch inzicht en een andere logica. Bijvoorbeeld meer ervaring door oefeningen te maken. Terwijl een Latijnse tekst vond ik niet zozeer gemakkelijker worden nadat ik er meer gedaan had. 13. W: Ik vind ook, bij Latijn heb je meer de context waar je dingen uit kan afleiden, bij wiskunde heb je dat niet. 14. T: Dan zit je meer in één deel van de wiskunde te erken. Buiten bij latijn heb je meer een taalpakket dat je moet beheersen om elk stuk tekst dat je doet te begrijpen. 15. Leer je daar dan meer van? 16. T: Ik denk dat zowel algemeen als specifiek werken wel zijn voordelen heeft. 17. W: Ideale combinatie: Latijn – wiskunde.
122
Fragment 2.14 1. Volgende stelling: door Latijn krijg je veel geduld. 2. T: Ik kan me niet voorstellen dat dat op enige mate correleert met elkaar. 3. W: Je moet extreem veel hetzelfde herhalen. Zoals bij woordjes leren, ik denk dat toch, je moet dat blijven herhalen omdat vast te hebben. Dan zal dat wel wat invloed hebben dat je geduld aan het kweken bent. Maar toch. 4. T: Ik heb dat ook heel vaak vervloekt omdat mijn geduld op was. 5. Is uw geduld dan niet groter geworden? 6. T: Ik denk echt niet dat mijn geduld groter geworden is door Latijn te doen. Fragment 2.15 1. En discipline? 2. T: Je kan er niet omheen dat je de eerste twee jaren discipline moet hebben 3. Alg: Ja. 4. Andere vakken ook in de eerste twee jaar of toch voornamelijk Latijn? 5. Li: Voornamelijk Latijn. 6. Alg: Ja. 7. L: Ik kan mij alleen maar van Latijn voorstellen te denken: shit die woorden. 8. T: Dat is het enigste vak uit de eerste twee jaar waarvan ik me kan herinneren dat ik ervoor moest werken. 9. En in de later jaren, in het vijfde en zesde jaar dan bijvoorbeeld? 10. Li: Dan niet meer. 11. T: Dan was het wiskunde voornamelijk. 12. L: Die discipline komt door die wekelijkse toetsen, zoals in latere jaren is dat niet, zoals bij wiskunde, dat je dat strikt moet bijhouden. 13. T: Als je wist dat je om de twee dagen een voc toets kreeg die meetelde met je dagelijks werk, dan heb je niet veel andere mogelijkheden dan elke keer te studeren. Fragment 2.16 1. Dan een beetje vragen uit een ander gebied. Door het studeren van Latijn begrijp je de moderne wereld beter. 2. T: Ik kan me weinig concrete voorbeelden voorstellen van ah dat snap ik nu eens beter omdat ik Latijn gedaan heb. 3. W: Ik vind die vraag wel heel dicht aansluiten bij de volgende. 123
4. W: Bij de volgende ben ik wel akkoord maar bij deze niet. 5. En democratie bijvoorbeeld? 6. Alg: Dat haal je meer uit geschiedenis 7. De dingen die je leert rond die periode haal je meer uit geschiedenis? 8. T: Mensen die geen Latijn gezien hebben gaan dat ook gezien hebben. 9. L: Wij zagen leuke dingen in cultuur. 10. W: Ik denk dat we in Latijn op bepaalde dingen wel dieper op ingegaan zijn. 11. T: Zeker filosofie, maar mensen die het seminarie filosofie gevolgd hebben gaan zeker niet minder weten dan mensen die Latijn gedaan hebben. Fragment 2.17 1. En dan de volgende vraag: begrijp je onze huidige maatschappij beter. 2. W: Ik ben helemaal akkoord omdat de huidige maatschappij is volledig gegroeid uit de oudheid en ik heb wel de indruk dat dat Latijn mij meer over de oudheid en hoe dat toen in zijn werk ging heeft bijgebracht. In de geschiedenislessen leer je ook wel over de oudheid, maar bij Latijn was het meer, ook met die teksten, hoe dat die tijd was en hoe de mensen leefden enzovoort. Dat heeft mij wel een beeld gegeven om nu alles beter te snappen. 3. En waarom niet akkoord? 4. L: Bij mij heeft dat veel geleerd over die geschiedenis. Maar ik zie dat zo een beetje los van elkaar. Meer over hoe ze daar leefden en zo, meer cultuurlesjes die zo wat luchtig waren heb ik de indruk zoals kledij en zo. Ik snap ook niet veel van de wereld. Ik ben zeer slecht in de wereld snappen en ik denk niet dat door het studeren van Latijn daar veel meer van snap. 5. T: Een versterking van hetgeen Lore zegt. Ik denk niet dat ik door Latijn is meer begrijp van de moderne wereld. Ik denk dat er veel richtingen zijn waardoor mensen veel meer leren hoe de wereld draait. 6. Zoals? 7. T: Ja ik weet het niet, economie. Die gaan een veel concreter beeld gekregen hebben van hoe de wereld draait. 8. L: Menswetenschappen. Die hebben cultuurwetenschappen. 9. T: Zelfs mensen uit een technische school gaan veel meer met de echte wereld in contact gekomen zijn. Eerder indirect door hun studie dan. 10. W: Ik denk vooral dat door de structuur van onze politiek en wetgeving, dat dat wel door de lessen Latijn is dat ik daar een beter zicht op heb. 124
11. Leer bij Latijn niet van alles een beetje? 12. T: Hebben we veel economisch inzicht gekregen door Latijn? 13. Li: Ik denk dat je met humane wetenschappen daar toch veel meer over leert, van alles echt een beetje en ook concreter. Bij Latijn blijft alles zo, ik weet het niet. 14. Heb je dat gemist bij Latijn? 15. Li: Neen. 16. Vind je dat jammer dat je dat niet hebt gehad? 17. Li: Dan moest je niet in Latijn zitten. 18. T: Dat had in het algemeen curriculum moeten zitten. 19. Bij Van der haegen hebben we toch ook veel verwezen naar nu? 20. T: Dat ligt dan eerder aan je leerkracht dan aan het concept Latijn. 21. L: Ik heb nog nooit de link gelegd tussen de wereld en Latijn 22. W: Ah ik wel. In de politiek en in de wetgeving zijn er wel situaties waarin ik kan teruggrijpen naar hetgeen we in Latijn gezien hebben van het zit zo en zo in die tijd. De structuren zijn dan ontstaan en worden nu nog altijd gebruikt en ik denk dat we daar misschien een beter inzicht in hebben nu omdat we in Latijn gezien hebben. 23. L: Misschien is u dat ook maar bijgebleven omdat jij daar in geïnteresseerd bent. Ik kan me daar nu eens niets van voorstellen dat we daar iets van gezien hebben. Misschien is dat omdat mij dat minder interesseerde en daardoor ook minder heb opgepikt en minder gebruik in wat ik nu doe. Fragment 2.18 1. En wat met existentiële thema’s? 2. T: Ik heb niet gevoel dat dat mijn idee over liefde bijvoorbeeld veranderd heeft. Fragment 2.19 1. Volgende vraag: kan je andere culturen beter begrijpen. 2. L: Je leert over een andere cultuur en een oude cultuur, je leert over andere manieren van leven en denken. 3. Denk je dat mensen die Latijn gedaan hebben minder racistischer zijn? 4. L: Dat denk ik niet. 5. Li: Dat zou ik niet durven zeggen. 6. T: Ik denk dat van zodanig veel factoren afhangt dat je dat niet kan verbinden aan één iets. 7. W: Ik denk wel dat degene die Latijn gedaan hebben het wel allemaal iets ruimer zien en op die manier met een minder gesloten beeld naar andere culturen kijken.
125
8. T: Je kan er ook niet omheen dat je bij Latijn standaard een bravere omgeving hebt en dat dat er ook veel mee te maken heeft en je er ook veel minder mee in contact komt. 9. W: Als je Latijn doet sta je misschien wel iets opener. 10. T: Maar is dat een rechtstreeks gevolg van Latijn? 11. L: In een klasje Latijn zit je met weinig allochtonen meestal, versus een BSO klas waar je veel meer in contact komt met andere culturen. Daar heb je misschien meer die gewoontevorming? 12. Leer je dingen die volledig verschillend zijn van onze cultuur net niet beter plaatsen? 13. Alg: Meer door geschiedenis. 14. L: Je denkt meer: ah ja, dat was vroeger dat ze dat zo deden. 15. Dus bij geschiedenis leer je zoiets meer dan bij Latijn? 16. L: Je hebt daar een ruimer aanbod aan verschillende perspectieven. Fragment 2.20 1. Al die voordelen, of wat je net minder als voordeel beschouwt, zou er nu één vak zijn die Latijn zou kunnen vervangen? Of is dat onmogelijk? Of moet je verschillende vakken hebben? 2. L: Ik denk dat niets dat kan vervangen, je hebt veel delen die door andere vakken kunnen ingevuld worden, maar Latijn blijft Latijn, net doordat het al die verschillende dingen samenbrengt. 3. T: Bij Latijn teken je uiteindelijk voor een totaalpakket dat verder gaat dan alleen taal en dat net één van de dingen is waar je uiteindelijk veel aan hebt en dat het waardevol maakt. Fragment 2.21 1. Wat is dan de meest belangrijke vormende waarde van Latijn? 2. W: Structuur. Ik ben overgestructureerd en dat heeft volgens mij alles met Latijn te maken. 3. L: Voor discipline en taal. Taalinzicht en zinsbouw. 4. Li: Ik zou het moeilijk kunnen zeggen. 5. T: Toch wel in een grote mate discipline.
126
Focusgroep 3: Studenten die nooit de richting Latijn gevolgd hebben Fragment 3.1 1. Het zijn eerst een paar algemene vragen en dan gaan we die stellingen overlopen. De 1ste vraag is: Waar aan denk je als je de term Latijn hoort? 2. F: Eerlijk? Saai. 3. Alg: Oud. 4. En waarom? 5. Veel krijgheren en macht zo van vroeger. 6. En waarom saai? 7. Fr: Saai, klassiek zo. 8. C: Ja klassiek. 9. Fr: Ouderwets. 10. J: Omdat het altijd hetzelfde is en vanbuiten leren. 11. F: En teksten lezen. 12. J: Latijn ken je sowieso niet van jezelf, je hoort het ook al minder hier, Engels ken je al van je eigen en Latijn moet je studeren? 13. C: Ik zou zeggen saai omdat je er niets mee bent, alle, ik zou er niets mee zijn. Fragment 3.2 1. En vind je dat dat elitair klinkt? 2. Fr: Ja dat wel, zo chic. 3. J: Ja, zo macht van de oudheid, Latijn staat toch wel zo… 4. Verdeelt dat de maatschappij? 5. F: Ik denk dat dat nu niet meer zo is maar dat dat vroeger wel zo was. 6. Alg: Ja. 7. F: Vooral omdat dat vroeger met die universitaire richtingen alleen Latijn mocht gevolgd hebben. 8. Alg: Ja. 9. F: Ik denkt dat dat nu net meer zo is, dat dat niet meer zo een impact meer heeft op de maatschappij. 10. J: Ja dat is juist.
127
Fragment 3.3 1. Is er een reden waarom je wel voor Latijn zou kiezen of zou je dat echt gewoon nooit doen? 2. J: De voornaamste reden dat de meesten dat doen is voor hun ouders en ook wel voor hun eigen dat ze dat ook graag studeren, maar als je dan kijkt hoeveel dat er dat voor hun ouders doen en die dan na een jaar of 2 jaar al moeten zakken en het dan ook niet aankunnen dan is er meer. 3. F: Ik denk niet dat er mensen Latijn doen in functie van later. 4. Fr: Wel nee ik ken er zo een paar zo die bijvoorbeeld dokter willen worden of medische studies. 5. F: Maar dan moet je zo geen Latijn meer kunnen voor dokter te doen, alles is nu in het Engels. 6. C: Ik zou dat niet volgen, ik heb dat niet nodig. 7. J: Er zijn er veel die niet beseffen dat ze dat niet nodig, ze zien dat meer als Latijn is de hoogste studie en dat staat goed. Het is niet zo dat ze Latijn omdat doen omwille van de taal, het is meer omdat het de hoogste studie is en dat dat dan ja gewoon dat staat goed en voor hun ouders. 8. Alg: Ja. Fragment 3.4 1. Heb je daar in het 6de leerjaar aan gedacht om Latijn te doen of nooit? 2. F: Neen. 3. C: Ik heb daar in het 3de leerjaar daar aan gedacht. 4. J: Ja misschien wel, ik heb wel er aan gedacht. 5. F: Ja? 6. J: Ja, als je in het schooljaar zo goede punten hebt en dan zeggen uw ouders “wat ga je doen: modern of Latijn?” 7. Fr: Ja, mijn pa wou ook dat ik Latijn deed maar ik wou dat niet. 8. En jullie broers of zussen hebben die Latijn gedaan? 9. Fr: Ja mijn zus wel. 10. F: Mijn broer. 11. J: Mijn broer ook maar dan ook zo voor 1 of 2 jaar. 12. C: Ik vraag mij af waarom dat ze dat niet heeft gedaan? Ze had daar geen intresse in.
128
Fragment 3.5 1. Als je u vergelijkt met andere studenten die wel Latijn gedaan hebben, zie je een verschil? 2. F: Ja. 3. F: Op het eerste zicht niet maar als je naar de studiemethode kijkt van diegene die wel Latijn en de diegene die geen Latijn hebben gedaan dan er wel een verschil is. Mensen die Latijn gedaan hebben kunnen misschien beter onthouden want zij zijn getraind in het onthouden in al die jaren middelbaar. 4. Fr: Discipline. 5. J: In het algemeen niet maar er zijn altijd uitschieters. 6. C: Ja ik denk dat ook. 7. F: Bij sport is dat ook zo, topsporters schieten er uit. Zij verschillen dan van een normaal sporter. Maar als je gewoon geïntresseerd bent in sport, zoals in Latijn. Schiet je niet per se uit. 8. F: Als je in het middelbaar Latijn doet dan is het toch een teken dat je een bepaalde capaciteit hebt om dingen te onthouden. 9. C + F: In de omgang zeker. Fragment 3.6 1. Zou Latijn een meerwaarde geweest zijn voor uw opleiding? 2. C: Neen, totaal niet. 3. J: Beetje met die Latijnse spieren die ik moet vanbuiten kennen. Misschien de uitspraak zou wel beter zijn. 4. Fr: Voor mij ook niet en op mijn werk ook niet. Ik ben er wel van overtuigd dat het een verrijking is. 5. J: Als ge het zesde middelbaar eindigt in Latijn dan wel het toch zeggen dat ge iets kunt onthouden en studeren. 6. Maar als je Wetenschappen-Wiskunde hebt gestudeeerd kan je toch ook studeren? 7. F: Maar dat is toch meer logisch bij wiskunde, toch meer logica. 8. Waarom vind je dat een verrijking? 9. Fr: Ik weet het niet, ik voel dat zo aan, het is sowieso moeilijker dan andere richtingen. Fragment 3.7 1. Meerwaarde voor het dagelijks leven? 2. F: Neen, zeker niet.
129
3. J: Neen, zeker niet bij Latijn. Andere talen, zoals Frans en Duits, die helpen wel maar Latijn zeker niet. 4. F: Maar misschien door Latijn te leren dat je zo makkelijker andere talen kan leren. 5. Fr: Sowieso. 6. Bij Latijn lezen we soms filosofische teksten over dood, leven en liefde, Halen mensen die Latijn gedaan hebben daar iets uit voor het leven? 7. F: Zeker. 8. J: Dat kan je ook in het Nederlands vinden die teksten, dus je hebt daar niet speciaal Latijn voor nodig. 9. F: Je leert misschien zo andere teksten kennen die niet in het Nederlands zijn. 10. J: Dat is juist. Fragment 3.8 1. Latijn brengt een goed inzicht in de moedertaal 2. Waarom akkoord? 3. C: Zinsbouw. 4. Fr: Ja ik vind dat ook, je gaat Latijn volledig ontleden en dan kan je dat ook toepassen op je moedertaal. 5. C: Je leert de algemene structuur van een taal en oorsprong. 6. F: Je leert dat toch ook als je Frans leert. 7. Fr: Je hebt gewoon meer inzicht in taal. 8. J: Dus iemand die geen Latijn heeft gedaan heeft minder inzicht in een taal? 9. C: Beter inzicht niet noodzakelijk minder. 10. J: Minder en beter is hetzelfde. 11. C: Hoe meer talen je begrijpt hoe beter je inzicht. 12. J: Dan moet ik mijn mening herzien, het kan alleszins niet slechter zijn. 13. C: Je leert de zinsbouw beter kennen. 14. Dus moest je Frans zoveel zien vanaf het eerste middelbaar zou dat ook beter inzichten bieden? 15. Alg: Ja. 16. Fr: Door Latijn zelfs nog beter, er is meer logica en grammatica. 17. C: Dat is gewoon een zotte taal.
130
Fragment 3.9 1. Door Latijn leer je sneller moderne vreemde talen 2. J: Niet akkoord, Latijn ligt zeer ver weg van Frans of Engels. Wij nemen veel woorden over van elkaar, maar niet van Latijn. 3. Fr: Jawel als je Latijn kan of andere Romaanse talen, kan je al veel woorden afleiden. 4. J: Sommige talen zijn meer met elkaar verbonden. 5. C: Ik ga akkoord gewoon dat Latijn een zotte taal is en sowieso meer inzicht geeft in talen. 6. F: Je vindt dat een zotte taal gewoon omdat je dat niet kent. 7. C: Het is blijkbaar wel een belangrijke taal. 8. F: Ik vind dat persoonlijk geen belangrijke taal, als ze mij zouden vragen wat is een belangrijke taal dan zou ik zeggen Engels, dat vind ik een super belangrijke taal want dat is universeel. 9. C: Het is wel een belangrijke taal want onze oudheid zit er toch in. Voor mij persoonlijk is dat geen belangrijke taal maar voor de wereld wel. 10. J: Het is een stukje cultuur. 11. F: Het is zeker cultuur. maar ik denk dat Engels zeker meer bijdraagt tot je toekomst, tot de hedendaagse maatschappij dan Latijn. 12. J: Ja, dat vind ik ook. Maar het zou niet mogen weggaan want het heeft nog altijd zijn waarde. Het zou niet mogen verdwijnen. 13. Het zou niet mogen weggaan omdat je anders je verbinding met het verleden kwijt geraakt? 14. J: Het is voor de geschiedenis. 15. C: Het is een cultuur op zijn eigen nog altijd. Fragment 3.10 1. Volgende vraag: door studeren van Latijn kan je goed uit het hoofd leren 2. C: Als je Latijn studeert dan studeer je graag en ben je goed in studeren. 3. F: Je wordt dan getraind om goed vanbuiten te leren door de woordjes en zo. 4. Er is een verschil: je kunt kunt goed uit het hoofd studeren, dus daarom kan je goed Latijn of je doet Latijn en daardoor kun je goed van buiten leren. 5. Alg: Ja, ja. 6. En dat is de vraag die er staat, je studeert Latijn en dat zorgt voor het goed uit het hoofd studeren. 7. C: Ik ben niet akkoord. 8. F: Ja ik wel. 9. En jullie denken dat het net omgekeerd is? 10. Fr: Ik denk eerder dat goed uit het hoofd studeren eerder iets persoonlijk is. 131
11. F: Ja dat is persoonsgebonden, maar dat is ook met elkaar verbonden. Je gaat niet voor Latijn kiezen als je weet of je gaat niet verder doen met Latijn als je weet van ik kan niet goed uit mijn hoofd leren, dat is waar maar ondertussen ga je wel beter uit je hoofd gaan leren, eigenlijk schoolde u zelf voortdurend bij. 12. J: Je wordt misschien wel meer getraind. Maar ik durf er geen geld op zetten dat iemand die geen Latijn gedaan heeft even goed vanbuiten kan leren als iemand die Latijn heeft gedaan. 13. F: Als kind als je twee verschillende kinderen hebt en één kan goed van buiten leren en een niet, door die training op het einde van de 6 jaar Latijn kan je zeer goed uit het hoofd leren. 14. Fr: De stelling zou zo moeten zijn dat het studeren van Latijn bijdraagt tot. 15. Zijn er ook andere vakken in het middelbaar waardoor je beter uit het hoofd leert studeren, die ook bijdraagt tot die training? 16. Fr: Voor Engels. 17. C: Geschiedenis is toch ook een blokvak. 18. F: Nee, geschiedenis is een verhaal. 19. J: Dingen waar dat je woordjes moet leren. 20. F: Maar zeker Latijn dan krijg je veel Latijn op een week. Als je dan talen doet, dan krijg je ook veel talen op een week dus ik denk dat dat dan hetzelfde effect heeft. 21. Fr: Biologie, dat is een blokvak. 22. Alg: Ja. 23. C: Anatomie. 24. J: Anatomie, dat heeft wel veel Latijn. Dat is niet volledig vanbuiten leren, je moet dat kunnen situeren en in de praktijk brengen, dan kan je het makkelijker onthouden. 25. C: Je moet het dan toch eerst weten. 26. Fr: Dat is bij alles. Bij wiskunde moet je het ook eerst weten. 27. F: Bij wiskunde is het belangrijker van het te snappen dan van het vanbuiten te leren. 28. C: Een beter voorbeeld is fysica. Al die formules moet je blokken, maar als je het niet begrijpt dan ben je met de formules ook niet veel. Fragment 3.11 1. Analyseren. 2. C: Ik heb akkoord want ik denk dan aan de zinsbouw.
132
3. F: Het is te zien hoe je analyseren interpreteert. Want je kan zinsbouw analyseren. Maar dat is misschien beroepsmisvorming want bij analyseren denk ik aan verbanden leggen, meer maatschappij gericht. 4. De stellingen zijn vrij voor interpretatie. 5. J: Je werkt veel op teksten, die moet je analyseren. 6. F: Is dat echt analyseren of eerder vertalen? 7. Om te vertalen moet je ook wel een beetje kunnen analyseren. 8. Fr: Je kan het niet doortrekken naar het dagelijkse leven, dat blijft binnen Latijn. 9. J: Maar ze krijgen ook filosofie in Latijn. 10. F: Als ik een sociologische tekst moet analyseren is dat helemaal anders dan een tekst van politicologie. Je kan dat op verschillende niveaus en verschillende onderwerpen. 11. Is er een ander vak in het middelbaar waardoor je dat leert? 12. Fr: Economie. 13. F: Ik heb dat niet echt geleerd in het middelbaar. 14. J: Elk vak helpt u analyseren op zijn manier. Analyse van cijfers, van sportbewegingen,… Dat is een beetje de bedoeling van een school. 15. F: Je leert dat toch niet in het middelbaar, zo kritisch nadenken en analyseren en verbanden leggen en zo. Je moet toch gewoon cursussen vanbuiten leren. Fragment 3.12 1. Synthetiseren. 2. J: Misschien door die teksten. 3. C: Misschien heeft dat wel een beetje bijgedragen. 4. Is er een ander vak waarvan je dat wel hebt geleerd? 5. C: Voor een examen maakte ik altijd een samenvatting, dus elk vak dan. 6. F: Ik deed dat ook. Fragment 3.13 1. Kritisch denken. 2. Waarom niet akkoord? 3. F: Kritisch denken bij Latijn. Ik kan me dat niet inbeelden. Ik heb dat zelf ook maar geleerd op de universiteit. 4. Fr: Ik heb wel akkoord omdat de betekenissen van de zinnen dat kan anders zijn. Je moet het interpreteren, dus dat is ook kritisch denken.
133
5. J: Ik denk dat dat meer persoonsgebonden is of kritisch staat tegenover de maatschappij. Of je daar echt Latijn voor moet gestudeerd hebben, neen niet echt. 6. Leer je dat in het middelbaar in andere vakken? 7. J: In het middelbaar deden ze dat niet echt bij ons. 8. Fr: Bij ons was dat wel bij Nederlands. 9. F: Het hangt ook veel af van de richting aan de hogeschool. 10. J: Ja, bij LO moest je ook zelfanalyse doen en u eigen verbeteren, dan moet je wel kritisch denken. Ik denk dat dat dan nog eerder bijdraagt dan Latijn. Fragment 3.14 1. Logisch denken. 2. Fr: Als je goed Latijn kan, de regels van de taal dat is één en al logica. Maar dat geldt ook voor wiskunde. 3. En bij Frans dan bijvoorbeeld ook? 4. Fr: Minder. 5. F: Ik kan me niet inbeelden dat je logisch moet nadenken bij een taal. 6. Fr: Natuurlijk wel, het zijn regeltjes. 7. F: Maar je leert die toch vanbuiten? Ze zeggen dat zijn de regels en dat de uitzonderingen en leer dat vanbuiten en pas dat toe. Je moet toch zelf geen connecties leggen. 8. Fr: Als je meer leert, voel je dat op den duur toch aan, onbewust zelf. 9. F: Grammatica is toch puur vanbuiten leren? 10. C: Volgens mij heeft Frank gelijk en voel je dat na een tijd aan. 11. Fr: Ik moet op mijn werk de hele tijd Frans en Engels spreken en op den duur denk ik daar niet meer bij na. 12. F: Als je woorden vervoegt, dan denk je toch aan uw regeltjes. 13. Fr: Soms weet je dingen niet en moet je gewoon logisch nadenken. 14. J: Logisch denken is nog iets anders dan automatisme. Bij Latijn is het meer vanbuiten leren. Maar logisch verder redeneren, is zelfs misschien minder goed ontwikkelt dan iemand die fysica of chemie heeft gedaan. Bij Latijn moet je niet nadenken van hoe komt dat nu. 15. F: Je moet niet nadenken waarom je een bepaalde vervoeging doet. Dat is gewoon zo. 16. Fr: Maar moet je bij Latijn niet net veel nadenken over hoe je iets zegt, wat is dit of dat? Als je het daar al meer moet doen, doe je het ook op andere vlakken. 17. F: Neen, want het feit dat dat een automatisme is voor u dat is omdat je dat geleerd hebt. Het is niet dat je denkt bij u eigen: denk nu eens logisch na. 134
18. J: Als je een zin leest, denk je dan bij u eigen: waarom zou dat woordje zo geschreven zijn. Ze leren dat gewoon vanbuiten en ze zorgen dat ze het de volgende dag kunnen reproduceren. 19. Fr: Als ik woorden moest leren dat legde ik daar verbanden bij, bij andere talen dan. 20. J: Dat is ook bij Engels en Frans, je hebt daar geen Latijn voor nodig om het beter te kunnen. Fragment 3.15 1. Nauwkeurig en zorgvuldig werken. 2. Waarom akkoord? 3. F: Als je Latijn studeert, dan kun je wel goed werken. 4. C: De studiemethode en zo. 5. Hebben ze dat dan al op voorhand? Of leren ze dat? 6. C: Je hebt het wel al op voorhand, maar je ontwikkelt dat ook verder. 7. J: Slimme mensen en vanbuiten leren dat staat toch niet gelijk aan zorgvuldig werken. Zoals Einstein bijvoorbeeld. Dat heeft meer te maken met meisjes en jongens. 8. F: Geen seksistische opmerkingen maken he. 9. J: Een meisje is toch altijd nauwkeurig in het schrijven en zo. Ik vind dat dat meer persoonlijk is. 10. C: Door het studeren van Latijn kan je dat gewoon verder ontwikkelen. 11. J: Mijn broer is super slordig maar hij kan ook goed vanbuiten leren. 12. F: Ik denk dat je inderdaad zo geboren wordt. 13. C: Maar het wordt ook ontwikkeld. 14. Is er een ander vak waar je dat wel leert? 15. Alg: Neen. 16. F: Misschien wiskunde. 17. J: Schoonheidszorg. 18. Fr: Technisch tekenen 19. F: Ik denk dat je bij wiskunde wel gestructureerder moet werken. 20. Alg: Je bent daar mee geboren of niet. Fragment 3.16 1. Geconcentreerd te werk gaan. 2. F: Dat is toch een moeilijke taal.
135
3. J: Je moet daar concentratie voor hebben. Je kan geen 100 woordjes vanbuiten leren als je u niet goed kan concentreren. 4. Moet je het al op voorhand hebben of leer je het ook door Latijn? 5. J: Je moet het op voorhand hebben. 6. F: Maar je leert het ook wel. 7. Fr: Ik heb niet akkoord, maar moest er staan kan bijdragen tot dan had ik wel akkoord. 8. Is er een ander vak? 9. J: Je hebt voor als concentratie nodig. Ook voor te lassen bijvoorbeeld. 10. Alg: Ja. 11. Dus je leert het overal? 12. Alg: Ja. 13. J: Je hebt mensen die zich kunnen concentreren op woordjes, anderen op praktische dingen. Fragment 3.17 1. Geduld. 2. J: Meestal ben je een goede student als je Latijn doet. Iemand die uren moet blokken over enkele woordjes die houdt dat niet vol. Als je veel moet leren, moet je geduld hebben. Je mag niet dingen dat alles snel gaat. 3. C: Volgens mij is persoonsgebonden. 4. Fr: Absoluut. 5. F: Ik denk dat je daar wel ingevormd wordt. 6. C: Je leert dat door verschillende vakken. Ook door Latijn maar ook door andere vakken. Fragment 3.18 1. Discipline. 2. J: Je moet discipline hebben. Als je niet kan studeren als het mooi weer is, dan heb je geen discipline maar dan ga je er niet door zijn. 3. Die discipline moet er al op voorhand inzitten? 4. J: Ja. 5. F: Dat denk ik niet. In het middelbaar had ik geen discipline en nu wel. 6. Fr: Het moet u ook interesseren. 7. F: Je gaat het niet studeren als het u niet interesseert. 8. Kweek je die discipline ook nog door een ander vak? 9. J: Ja, sporten.
136
10. Fr: Latijn is constanter door die woordjes die je elke keer moet studeren. 11. J: Bij geschiedenis heb je dat minder nodig. Bij Latijn is het juist of fout. 12. C: Latijn is de hele tijd hetzelfde woordjes leren. 13. J: Je moet dat in u hebben, anders hou je dat geen zes jaar vol. Fragment 3.19 1. Begrijp je de moderne wereld beter. 2. Waarom niet akkoord? 3. C: Ik denk niet dat ze vroeger al een Ipad kenden. 4. F: Wat kan dat nu van meerwaarde geven aan onze hudige maatschappij? Er zijn belangrijkere dingen dan Latijnse woordjes te kennen. 5. Is Latijn studeren alleen maar woordjes leren? 6. Alg: Ja. 7. J: Ook teksten. Maar als je vraagt aan om het even wie in welke richting moet je het meeste woordjes leren, gaat iedereen zeggen Latijn. Het zijn ook andere dingen. 8. F: Ik zou zelf niet weten hoe Latijn inzicht zou bieden. 9. J: Misschien zo wel wat de geschiedenis. 10. C: Ja, de moderne wereld is wel volledig op het verleden gebaseerd. 11. J: Er zijn wel veel dingen uit het verleden die je kan vergelijken met nu. 12. F: Bij Latijn gaat het nog altijd om de taal. 13. Fr: Ik ben van mening Latijn is een rijke taal en veel van onze maatschappij is gebaseerd op toen. Ook in naamgeving van dingen en in verhalen en films en zo. 14. F: Maar het doet u toch niet de moderne wereld beter begrijpen? 15. Fr: Omdat je meer verhalen en zo kent, zie je meer verbanden en snap je dingen beter. 16. F: Geef eens een voorbeeld. 17. Fr: Bijvoorbeeld in naamgeving proximus. Dicht bij alles. 18. F: Dat heeft toch niet te maken met de moderne wereld? 19. Fr: Je begrijpt mijn punt niet. Je legt gewoon meer verbanden. 20. C: Bepaalde aspecten in de moderne wereld zal je wel beter begrijpen. Maar algemeen de moderne wereld beter begrijpen dat denk ik niet. 21. J: Je kan de oudheid en de moderne tijd wel goed vergelijken. 22. Fr: Bijvoorbeeld ons rechtssysteem en veel economische toepassingen. 23. Houden de mensen die Latijn studeren teveel vast aan het verleden? 24. Alg: Neen. 25. J: Dat boeit u misschien wel meer, maar dat wil niet zeggen dat je er aan vastzit. 137
Fragment 3.20 1. Kan je andere culturen beter begrijpen. 2. Waarom niet akkoord? 3. C: Waarom zou Latijn dat doen? 4. J: Dan moet ik weer verwijzen naar die oudheid. Die cultuur van toen is zo belangrijk en zo een belangrijke geschiedenis. 5. F: Het gaat niet over die cultuur, het gaat over andere culturen. 6. J: Ja maar omdat je veel weet over die cultuur ga je andere culturen beter begrijpen. Dat is een rijke cultuur. 7. F: Ik denk dat je minder vooroordelen hebt. 8. Dus je bent toleranter? 9. Alg: Ja. 10. F: Je weet hoe het anders is en je weet hoe het vroeger was, dan ben je misschien wel toleranter en heb je minder vooroordelen. 11. C: Je leert dat er andere dingen zijn dat de cultuur waar jij in leeft. 12. Alg: Ja. 13. Fr: Maar dat is sowieso bij het studeren van een andere cultuur. Hetzelfde zou kunnen gelden voor Oud-Germaans of zo. Maar dat is dan minder rijk misschien. 14. Als je een andere cultuur, bijvoorbeeld de oude Egyptenaren, lang bestudeert, zou je dan ook toleranter zijn? 15. F: Ja misschien wel. 16. Fr: In de mate dat het mogelijk is. 17. F: Ik heb nooit Latijn gestudeerd en ik ben super tolerant. Misschien is dat ook wel iets dat je meekrijgt van thuis. Dus het kan misschien wel bijdragen, maar ik denk niet dat het dat gaat veroorzaken. Latijn is niet de reden dat je toleranter bent. Fragment 3.21 1. Dan nu de laatste vraag: wat is nu de belangrijkste waarde of meerwaarde van Latijn? 2. J: Vanbuiten leren. 3. C: Goed kunnen studeren. 4. F: Ik denk dat ook. 5. J: Als je afstudeert in het zesde middelbaar in Latijn, dan heb je minder moeite om in het hoger een grote pak te studeren dan iemand die dat niet gedaan heeft omdat je dat zodanig gewoon bent van zes jaar Latijn te doen.
138
6. F: Ik zie dat ook in mijn richting. Degene die Latijn gedaan hebben kunnen beter vanbuiten leren. 7. J: Omdat ze daar in getraind zijn, maar daarom zijn ze niet beter af of zo. 8. F: Natuurlijk niet. 9. Fr: Ik denk dat dat ook te maken heeft met de richting waar je in verder gaat. Wiskunde of programmeren of zo. 10. F: Het is misschien makkelijker voor hen om vanbuiten te leren. Maar de motivatie en uw discipline om te studeren is nog altijd het belangrijkste van al. 11. J: Maar dat kweek je niet bij door Latijn. 12. Fr: Jawel sowieso dat Latijn ertoe bijdraagt om meer discipline en meer uit het hoofd leren. 13. F: Discipline leer je wel, ja. Maar ik heb dat ook geleerd. Ik heb nu ook mijn patroon. 14. Fr: Meer discipline. 15. Nog één vraagje, zouden ze Latijn mogen afschaffen? 16. Alg: Neen. 17. J: Ze mogen geen enkele richting afschaffen. 18. C: Waarom zouden ze dat doen? 19. J: Het is toch nog altijd populair, er is toch nog interesse. Waarom minder keuze laten? 20. F: Vijftig jaar geleden had ik gezegd ja, omdat dat toen een elite status had en eigenlijk was dat mensen in twee groepen verdelen. Maar nu heeft dat niet meer zo’n grote invloed. Moest je dat nu afschaffen zou dat geen meerwaarde zijn in de maatschappij. 21. J: Het zou erg zijn, moesten ze dat afschaffen.
139
Focusgroep 4: Leerlingen vijfde en zesde middelbaar Fragment 4.1 1. De eerste vraag is: waarom heb je in het zesde leerjaar voor Latijn gekozen? Was daar een speciale reden voor of? 2. F: Ik had gewoon zin om de cultuur en de taal daarrond te bestuderen, dat zag er interessant uit. 3. Ch: Super handig om andere talen te leren, je kan u echt baseren op Latijn. 4. B: Ja ik vond dat eens iets nieuws. 5. En dat was niet jullie mama en papa die gewoon zeiden van “doe maar Latijn”? 6. D: Ook een beetje. 7. Ch: Ja, sowieso die steunen u altijd. 8. B: Ik had volledig zelf gekozen. 9. C: Gewoon het hoogste beginnen. 10. B: Je kan nog altijd zakken. Fragment 4.2 1. En zou je dat nu opnieuw gedaan hebben, indien je opnieuw in het zesde leerjaar zat? 2. Alg: Ja, ja, ja. 3. B: Ik weet het niet zo goed, want ik heb zo sterk getwijfeld in het derde en vierde middelbaar wat ik zou doen. Dus ben niet 100% zeker. 4. En waarom zou je het niet doen? 5. B: Omdat ik het er nogal moeilijk mee had in het derde en vierde middelbaar op het einde. Fragment 4.3 1. Wie zou je aanraden Latijn te doen? 2. Ch: Je moet da echt wel aanprijzen. 3. D: Ja ik zou dat ook doen. 4. Ch: Dat is echt wel een super voordeel, zoals Brent en Cas zeggen, je kan nog altijd zakken. 5. F: Ja, vooral het is niet alleen de taal die je leert maar ook de cultuur daarrond, veel geschiedenis, mythologie, das wel leuk om alles bij te leren. 6. Iemand die Latijn doet, moet die speciale eigenschappen hebben of? 7. Alg: Neen.
140
8. Ch: Misschien wel een goed geheugen voor woordjes te leren in het begin, dat is wel moeilijk om er door te krijgen. Fragment 4.4 1. En vind je dat Latijn een meerwaarde heeft voor uw andere vakken in het middelbaar? 2. Alg: Ja, absoluut, ja. 3. D: Nederlands: zinsbouw en zo. 4. Ch: Ja, je hebt al de passieve opbouw geleerd terwijl die andere hebben dat nog niet gezien, voor ons ziet dat dan er veel gemakkelijker uit. 5. En bij andere talen ook? 6. Alg: Ja Frans. 7. Engels? 8. N: Soms. 9. B: Veel minder. Fragment 4.5 1. Denk je dat Latijn een meerwaarde zal zijn voor volgend jaar of binnen twee jaar, voor uw hogere studies? 2. F: Ik denk het wel. 3. D: Als je wetenschappelijke richting denk ik het wel. 4. C: Als je dokter gaat studeren: al die lichaamsdelen. Fragment 4.6 1. En heeft het een meerwaarde voor uw dagelijks leven? 2. D: Ik vind van wel eigenlijk. 3. Ch: Als je mensen zo hoort praten met wat moeilijkere woorden opeens hoor je zo iets dat met Latijn te maken heeft en dan kan je dat zo afleiden. Ja ik vind dat eigenlijk wel handig. Fragment 4.7 1. En voor uw algemene vorming? Uw moreel denken? 2. B: Ja, ik weet het niet, misschien dat je die visie van die romeinen zo wat meekrijgt, maar voor de rest, veel invloed heeft de taal zelf niet. 3. Je hebt de taal, maar ook de lessen en de cultuur en de inhoud van de teksten. 4. D: We hebben nu pas een beetje filosofie gezien van een bekende Romein (Seneca) en dat verruimt uw denkwijze. 5. F: Dat zet u aan het denken. 141
6. D: Dat heeft u een idee van andere mensen. 7. F: Hoe mensen in die periode dachten en vonden. 8. N: Wat er eigenlijk gebeurd is in de loop van de jaren. 9. Ch: Ja en wie daar nu nog altijd op gebaseerd is. Ik denk dat dat nog steeds gebleven is eigenlijk. 10. Thema’s over leven en dood leer je daar dan niet veel over voor in het dagelijks leven? 11. N: Dat is een totaal andere blik. 12. Leer je daar iets van? 13. Ch: Ja je denkt: “ah dat bestaat”. 14. F: Je leert andere mogelijkheden waar je nooit zelf zou aan gedacht hebben. 15. En dat verruimt uw blik wel? 16. Alg: Ja. Fragment 4.8 1. Zijn er ook nadelen ten opzichte van studenten die geen Latijn hebben gedaan? 2. B: Ja eigenlijk wel, ik bedoel, het is niet echt een nadeel, maar in de eerste jaren heb je minder biologie en zo en later ook, je kan dat zien als een nadeel en een voordeel. 3. C: Vooral, je kan moeilijk Latijn en een vak economie combineren. Ik denk dat er geen richting bestaat. Ik denk dat economie wel voordeliger is. 4. Ch: We hebben veel meer werk dan de andere, dat is opvallend. 5. D: Dat hangt er van af als je zegt dat economie veel meer voordelen heeft, dat hangt er vanaf waar uw interesses zijn. 6. Ch: Het ding is, wij hebben nog een ding extra. De anderen baseren zich op dingen die ze al op basis vlak leren. Bijvoorbeeld moderne talen-wetenschappen, sowieso hebben die al wetenschappen en sowieso hebben die al moderne talen, wij hebben vier uur van iets anders, das echt wel een groot verschil. 7. En zou je willen dat je ook economie en zo kreeg? 8. B: Ik vind wel dat ze de optie moeten laten. 9. Ch: Je kan toch geen Latijn economie doen. 10. Alg: Ja. 11. D: Je moet wel kiezen he. 12. B: Als je nu heel graag Latijn-economie wilt doen. Ik vind dat dat moet kunnen. 13. C: Ik denk dat dat een zeer goeie richting zou zijn. 14. Ch: Misschien zouden we wel een basis van economie moeten krijgen. 15. B: Dat hebben we ook nooit gekregen. 142
16. Ch: Je weet daar zo totaal niets van. 17. D: Je kan nog altijd bijscholing doen, je kan nog een cursus volgen. 18. Ch: Maar dan is dat buiten de schooluren. 19. F: School heeft ook een beperkt aantal uren, je kan niet alles vragen om te hebben 20. Ch: Ik vind dat je toch wel een probeersel moet kunnen doen, maar ja. 21. M: Maar ja als je alles wilt doen, kan je uiteindelijk niets omdat je niets deftig hebt. 22. C: Gewoon in plaats van twee uur Spaans of in plaats van twee uur extra talen dat we hebben zou ik liever economie hebben. Fragment 4.9 1. Vinden jullie dat Latijn een elitair karakter heeft? 2. B: Hoe dat de mensen er over denken wel, maar eigenlijk in het echt is er niet veel elitairs aan. 3. N: Dat heeft de naam wel. 4. B: Ja dat wel. 5. Ch: Dat ziet er chique uit. 6. D: Het is tof om er noties van te hebben, de poëzie die wij zien dat is niet alledaags he. 7. B: Dat is ook omdat ze bij Latijn de beste werken er uit pakken. 8. D: Maar dat is niet elitair he. 9. B: Ze zouden ook gewoon de slechte werken kunnen geven. 10. D: Waarom zouden ze dat doen? 11. B: In Nederlands doen ze dat ook he, de beste werken geven. Daarom is Nederlands toch geen elitaire taal. 12. D: Het wordt aanzien als elitair. 13. Ch: Als je aan iemand zegt dat je Latijn doen: “wauw”. Dat hangt echt van de mentaliteit van de school af, je hebt scholen met chique mensen en scholen waar het helemaal verschillend is. 14. Dus het hangt meer af van school tot school? 15. Alg: Ja. Fragment 4.10 1. We gaan nu over naar de stellingen: we gaan iedereen zijn antwoord overlopen en dan uw mening geeft waarom. 2. Inzicht in de moedertaal. 3. B: Op taalvlak: synthese en plaatsing van woorden.
143
4. M: Maar ook van waar woorden komen. 5. F: Ja afkomst van de woorden en de zinsbouw vooral. 6. Ch: Beter inzicht voor de tijden vind ik, je hebt echt de structuur die zo overgenomen is. 7. En andere vakken? 8. M: Vooral van Latijn. 9. Ch: Het is een veralgemening van al de talen. Fragment 4.11 1. Moderne vreemde talen. 2. D: Het hangt er van af welke MVT. 3. B: Ja, Romaanse talen. 4. D: Romaanse talen wel, maar Russisch dat heeft daar niet veel mee te maken. 5. Op welk gebied zie je die invloed van Latijn dan? 6. B: De woordjes. 7. D: Het Duits werkt ook met naamvallen. 8. Ch: En de tijden. 9. N: En de analyse van al die zinnen, hoe dat in elkaar steekt. 10. Moest je nu vanaf het eerste middelbaar een andere taal even veel uren gekregen hebben als Latijn, zou dat dan ook dezelfde invloed gehad hebben? 11. B: Latijn is zo eerder dan Frans, dan is het allemaal duidelijker, bij Frans zie je moeilijker de link met Engels. 12. D: Frans komt van Latijn. 13. Ch: Ja Latijn is echt de standaardtaal. Fragment 4.12 1. Goed uit het hoofd leren. 2. D: Ik denk dat niet met Latijn te maken heeft maar met de persoon. Ofwel kan je goed uit het hoofd leren, ofwel kan je dat niet. 3. F: Daar voor kon je dat al weten maar ook van elke week woordjes te studeren blijft het ritme er in zitten. 4. Gaat het dan makkelijker om in andere talen woordjes te leren? 5. Ch: Ja, je bent het gewoon van woordjes te leren. Je hebt het ritme. 6. B: Je hebt de techniek, bij Latijn is dat echt nodig, anders faal je, ja je hebt de techniek. 7. Ch: Uw ritme moet constant getraind worden, je bent echt gedrild. 8. En het is niet dat je op voorhand al goed uit het hoofd moet kunnen leren voor je aan Latijn begint?
144
9. N: Toch wel een beetje, want het is met dat dat je begint. De eerste twee jaren zijn woordjes. 10. F: De eerste twee jaren zijn gewoon alles leren. 11. D: Je moet het al op voorhand een beetje kunnen. 12. Is er ook een ander vak waarvan je goed uit het hoofd kan leren? 13. B: Wiskunde. 14. N: Andere talen: juist hetzelfde. Bij Frans moet je ook woordenlijsten leren, je moet juist hetzelfde doen. 15. Dus eigenlijk is dat bij Latijn niet beter dan bij een ander vak? 16. N: Neen. 17. B: Het is wel meer woordjes, bij Frans ga je niet zo… alle de lidwoorden… bij Latijn vind je altijd wel iets. 18. M: Bij Frans toch ook. Het scheelt dat je al Frans kon van in het begin. 19. B: Nee, ze gaan echt niet zo basis basis. 20. C: Je kan moeilijk een opstel schrijven in Latijn. 21. Bij moderne talen is het praktischer gericht? 22. D: Het Latijn dat wij zien is veel theoretischer. 23. N: Die grammatica en zo en analyseren. 24. M: Je ziet gewoon een heel ander deel van taal. 25. B: Latijn is zo.. Je hebt talen en dan heb je Latijn omdat dat zo een gans andere aanpak is. Fragment 4.13 1. Analyseren. 2. D: Het hangt er van af, je hebt mensen die Latijn gestudeerd hebben nog altijd geen linken leggen naar andere talen. 3. Maar je hebt ook analyseren door zinsstructuur en zo. 4. Ch: Daarbij helpt het echt super. 5. B: Zeker. 6. D: Voor mij is dat wel zo. 7. F: De teksten en de stijl, je begint daar op te letten in andere talen ook. 8. En zijn er andere vakken die ook zo leren analyseren? 9. D: Wiskunde. 10. Alg: Ja. 11. Ch: Ik vind van niet. 12. Op welke manier? 145
13. D: Dat systeem. 14. M: Bij Nederlands toch ook. 15. D: Maar veel minder dan bij wiskunde. Ik heb nu zeven uur wiskunde per week. 16. B: Nederlands ten opzichte van Latijn. Latijn is meestal uitgebreider van zinnen. 17. D: Nederlands is ook uitgebreid, we zien dat gewoon niet zo uitgediept omdat dat onze moedertaal is. 18. N: Het is echt grammatica en geen praktijk. 19. D: Dat is normaal omdat wij de grammatica van Latijn niet kennen. Bij Nederlands voelen we dat aan, dan hoeven we niet de ganse tijd. 20. N: Er zijn er veel die zinnen niet kunnen ontleden en zeggen dat is die functie in het Nederlands. 21. B: Je kan het wel spreken. Fragment 4.14 1. Synthetiseren. 2. F: Ik denk dat het afhangt van de lessen die je krijgt. Wie lezen ook veel inleiding op de auteur en zo. Dat zijn lange teksten, om de essentie er uit te halen. Dat heeft me wel heel geleerd voor andere vakken. 3. Jij hebt helemaal niet akkoord. 4. Ch: Voor Latijn moeten we altijd zodanig alles in detail kennen, dat je niet kan analyseren wat het belangrijkste is, want je moet toch alles kennen. Dus vind ik niet dat je leert synthetiseren. 5. D: Het is ook niet dat alles wat aan bord komt klakkeloos van buiten moet kennen. 6. Ch: Dat zeg ik ook niet he. 7. D: Je zegt dat je alles in detail moet kennen. 8. Ch: Dat is niet synthetiseren, dat is kennen. 9. D: Neen dat is niet kennen, van je moet dat leren, dat is aanvulling. 10. Ch: Het helpt u niet synthetiseren. 11. D: Maar bijvoorbeeld een inleiding van 30 pagina’s. Je moet dan toch een beetje kunnen synthetiseren. 12. N: Maar we hebben niet zoveel inleidingen. 13. M: Je leert dat toch niet, je moet dat kunnen, maar je leert het niet. 14. Er zijn andere vakken die u dat beter leren? 15. Alg: Ja. 16. Ch: Wiskunde. 146
17. N: Aardrijkskunde, dat is altijd zoveel tekst. 18. D: Ik vind niet dan een vak u leert synthetiseren, je leert uw eigen synthetiseren. 19. Ch: Maar ja, wel door middel van een vak. Fragment 4.15 1. Kritisch denken. 2. Waarom niet akkoord? 3. B: Ik zie naar waar je kritisch moet denken bij het analyseren van een tekst. 4. C: Ik zie niet echt het kritische in Latijn. 5. M: Uiteindelijk zien we alleen maar tekstontleding en inleiding. Daar moet je toch niet kritisch over zijn. 6. N: Je kan wel kritisch zijn over een tekst die je leest. 7. M: Maar dat heb je dan wel bij alles. 8. N: Bij de lessen Latijn moet je soms even nadenken over de inhoud, maar het is niet dat dat echt een grote rol speelt in de lessen. 9. Ch: Ik vind als je meerdere schrijvers over een bepaald onderwerp hebt, dan moet je de link leggen en nadenken wat waar is en wat vals. Dat helpt wel bij het kritisch denken. In het dagelijkse leven is dat ook zo met de media, de ene pusht u in die richting, de andere in een andere. Je leert daarbij nadenken. 10. D: Het is gewoon door het nadenken dat je dat leert, niet door de studie van Latijn. 11. N: Je denkt toch na over de inhoud van de teksten. 12. Ch: Maar het is altijd dat is zo, dat is zo en dat is zo. 13. C: Je moet daar nooit kritisch over nadenken. 14. Dus er zijn andere vakken die u dat beter leren? 15. N: Neen ik vind van niet. 16. M: Jawel bijvoorbeeld zedenleer. 17. F: Je gaat toch kritisch lezen of dat alles wat hij zegt wel waar is. 18. D: Er staat wel door het studeren van Latijn. 19. N: Maar je bestudeert de tekst en je bestudeert de inhoud. 20. M: Dat hangt toch ook een beetje af van de leerkracht of zij u aanzetten tot, om daar verder over na te denken. 21. Ch: Ja als die echt zo zeggen, alle vind je dat normaal. 22. B: Ik vind dat daar niet echt iets toe bijdraagt, als je van uzelf kritisch denkt dan ga je kritisch blijven denken maar je gaat niet ineens meer kritisch denken omdat je Latijn studeert. 147
23. N: Het hangt er vanaf wie je bent, je hebt mensen die gewoon accepteren en mensen die verder denken. 24. Ch: Ik vind wel dat dat ontplooit. Fragment 4.16 1. Logisch denken. 2. F: Het leert u vooral stap voor stap denken. Je denkt stapt voor stap wat de oplossing is 3. N: Ik denk dat dat eerder bij wiskunde is. 4. Ch: Ja wiskunde of fysica. 5. Ch: Talen zijn echt niet logisch vind ik. 6. B: Ik vind wel dat Latijn veel logica heeft. 7. Alg: Wiskunde is sowieso beter. 8. C: Ik vind Latijn wel logisch, bijvoorbeeld een datief kan geen onderwerp zijn. Fragment 4.17 1. Nauwkeurig en zorgvuldig werken. 2. M: Dat is gewoon omdat wij zo sloddervossen zijn. 3. B: Je hebt het echt niet nodig om ordelijk te zijn bij Latijn. 4. Ch: Een taal is altijd chaotisch, je hebt geen ja of neen. 5. N: Voor het analyseren moet je echt puntje per puntje kijken, ik denk niet dat je dan chaotisch mag zijn. Maar het is niet dat het echt helpt. 6. M: Het hangt ook af van de leerkracht. Fragment 4.18 1. Geconcentreerd te werk gaan. 2. B: Persoonlijk als ik mij niet concentreer bij het leren van Latijn, dan merk ik dat ik de volgende uren niets meer weet. 3. D: Ik vind niet dat Latijn dat gedaan heeft, dat was al sowieso. 4. Alg: Ja. 5. B: Voor mij persoonlijk is dat wel geëvolueerd. 6. D: Concentratie is meer algemeen, en niet alleen Latijn. 7. F: Je leert het van u zelf een beetje. 8. Het hangt ook niet van een ander vak af? 9. Alg: Neen. 10. D: Ja toch wel, ik heb dat geleerd door wiskunde. 11. N: Je hebt ook mensen die zich echt niet kunnen concentreren. 148
12. Ch: Je hebt er die stoornissen hebben he. 13. D: De structuur van wiskunde heeft mij gedwongen om geconcentreerd te zijn. Fragment 4.19 1. Geduld. 2. N: Nu pas zijn we op weg naar wat leuk is aan Latijn. Je hebt even geduld nodig. Je hebt eerst al die dingen vanbuiten moeten leren en zo, nu pas doe je het echte en het leuke werk. Dus je hebt wel wat geduld nodig. 3. Alg: Dat is waar. 4. M: Ook gewoon, het duurt lang voordat je eens iets deftigs gecreëerd hebt. 5. Ch: Soms zit je echt een half uur te zoeken op één woordsoort of weet ik wat. 6. Dat is meer dan in andere vakken? 7. Alg: Ja. 8. N: Ja want Latijn is echt iets vreemd en je moet even geduld hebben voordat je dat allemaal onder de knie hebt. Fragment 4.20 1. Discipline. 2. B: Bijvoorbeeld die vocabularium toetsen. In het begin leerde ik dat wel, maar daarna zag ik dat dat vanzelf begon te gaan en achteraf had ik de discipline niet meer om te studeren en ik heb het eigenlijk een beetje achterwege gelaten en toch zit ik hier nog. Dus dat is eigenlijk niet zo goed. 3. F: Ik denk sowieso heb je dat al of niet van er voor. Ik kan wel geloven dat sommige leerlingen door het Latijn te studeren meer discipline hebben gekregen. Ik zeg niet dat dat bij iedereen is. 4. Alg: Ja. 5. Ch: Je bent echt verplicht om te studeren, zelfs als je de taal kent. Je moet die grammatica onderhouden. 6. Is er een ander vak dat meer discipline bijbrengt? 7. D: Wiskunde. Echt waar. 8. B: Dat vind ik niet. Ik heb eerder fysica. Zeker nu. 9. D: Het heeft mij gedwongen om discipline te hebben. Anders was ik er niet door. Ik moest wel de theorie studeren en ik moest wel elke les opnieuw gedisciplineerd zijn. 10. M: Dat is ook wel met Coens he.
149
11. N: Als je voelt dat je niet mee bent, dan denk ik wel dat je een bepaalde discipline kan opbrengen om te zeggen nu ga ik eens studeren en maken dat ik het kan en dat ik er door ben. 12. F: Als je de discipline al hebt, kan Latijn wel helpen om ze te versterken. Fragment 4.21 1. Begrijp je de moderne wereld beter. 2. B: Eerder niet akkoord omdat Latijn een taal is van vroeger, je kan wel proberen met het verleden heden proberen te bepalen, maar ik denk van taalstructuur wel, maar van cultuur erachter dat dat niet heeft bijgedragen. 3. C: Bepaalde teksten, zoals filosofische teksten, kan je wel zien dat bepaalde strekkingen en invloed heeft op een geloof of hoe ze denken of hoe de maatschappij, met mensen die ondergeschikt zijn. Ja soms kan je dat wel zien. 4. Is de oudheid dan geen belangrijke pijler voor onze maatschappij? 5. Alg: Ja eigenlijk wel. 6. N: Het ligt een beetje aan de basis van alles. 7. Ch: Ik heb neutraal gekozen omdat er ergens wel woorden. alle nieuwe woorden die uitgevonden worden maar die een Latijnse invloed hebben. 8. Maar puur de geschiedenis en de samenleving en de cultuur. 9. Alg: Ja. 10. D: Bepaalde volkeren en bepaalde culturen dan zie je zo wel nog die invloed. Fragment 4.22 1. Kan je andere culturen beter begrijpen. 2. D: Het hangt er vanaf welke taal en welke cultuur. De cultuur van Europa wel, maar van Aziatische gebieden en zo niet echt. 3. B: De kennis is wel beperkt. 4. D: Ja. 5. Ben je toleranter? 6. De helft: Ja. 7. De helft: Neen helemaal niet. 8. Ch: Ja ik vind van wel, bijvoorbeeld de geschiedenis van het Christendom, je krijgt daar een objectiever beeld van. 9. C: Ik vind bij de hedendaagse culturen, je krijgt een ander beeld. Het is niet meer zoals het 2000 jaar geleden was.
150
10. Ligt Latijn te veraf om nu nog invloed te hebben op onze samenleving? 11. Alg: Ja. 12. C: Het is geen elitaire taal meer. 13. D: Het zit wel nog vervat in allerlei dingen van de maatschappij. 14. Ch: Je kan het overal terugvinden. 15. C: Maar niet op een basis dat het u verandert he. 16. N: De taal zelf niet, maar de inhoud van al die teksten wel. 17. Ch: De geschiedenis, de cultuur, de mythes ook wel een beetje. 18. N: Het rechtssysteem en zo. 19. Ch: Ja, alles is toen uitgevonden. Fragment 4.23 1. Wat is de belangrijkste meerwaarde van Latijn? 2. D: Kennis van en inzicht in andere woorden, als je Latijn kent kan je woorden uit andere talen afleiden. Ik denk dat dat het belangrijkste is. Ook wetenschappelijke woorden en zo. 3. F: Vooral de geschiedenis en cultuur vind ik zeer interessant om te weten, want dat refereert nu nog naar de moderne wereld en ook de taal en de zinsbouw vind ik dat het een meerwaarde heeft om andere talen te studeren. 4. N: Je kan beter andere talen leren, je hebt veel meer inzicht in andere talen. 5. Ch: Voor mij ook, je hebt echt wel voordeel in andere talen. Ik vind dat je op grammatica vlak en op stilistisch vlak altijd meer voorbereid bent dan anderen. Ik vind ook het leven en de cultuur van de Romeinen heeft nog altijd super veel te maken met nu, we leven nog altijd een beetje zoals zij. 6. C: Het heeft een meerwaarde op elk vlak, maar niet echt een grote meerwaarde. Iets kleins dat u vooruit helpt, maar niet zo super veel. 7. B: Ik vind de grootste meerwaarde nog altijd het vocabularium van andere talen dat gemakkelijker leert en ook de structuur van andere talen, als ze aan dezelfde structuur voldoen als Latijn. Voor de rest zijn dat allemaal kleinere meerwaarden. 8. M: Bij mij ook zoals Cas zei.
151
Focusgroep 5: leerkrachten Latijn Vraag 5.1 1. Waarom bent u leerkracht Latijn geworden? 2. G: Ik wou graag met jongeren bezig zijn én na 6 jaar Latijn en 5 jaar Grieks tijdens mijn humaniora wou ik met die vakken nog iets doen. 3. M: Omdat ik deze vakken bijzonder graag deed in de humaniora en ik sowieso leerkracht wou worden. 4. K: Grote interesse voor (klassieke) literatuur. 5. L: Om leerlingen in contact te brengen met het mooie, waardevolle van de klassieke talen, iets wat mezelf heel erg verrijkt had en uit eigen interesse, om de kennis die ik geproefd had, te verdiepen. 6. P: Uit interesse voor de klassieke talen heb ik klassieke filologie gestudeerd. In die tijd (afgestudeerd in 1971) leidde het diploma klassieke filologie haast automatisch tot een loopbaan in het secundair onderwijs. 7. Was dit uw eerste keuze? 8. Alg: Ja. Vraag 5.2 1. Wie zou u aanraden Latijn te volgen? 2. G: Alle leerlingen van het zesde leerjaar die tijdens hun lager onderwijs vlotjes door de leerstof gegaan zijn; leerlingen die op zoek zijn naar een extra uitdaging, … 3. M: 12-jarigen die gebaat zijn met een extra uitdaging in hun curriculum en die een minimum aan interesse hebben voor talen en geschiedenis. 4. K: Iedereen die het aankan. 5. L: Iedereen die de intellectuele capaciteiten ervoor bezit. 6. P: Kinderen met voldoende verbale intelligentie kunnen zeker de stap zetten naar een richting met Latijn. 7. Welke eigenschappen moeten leerlingen bezitten om Latijn te studeren? 8. G: Graag met taal bezig zijn, min of meer graag willen studeren. 9. M: De eigenschappen die ze sowieso moeten bezitten om andere vakken te studeren; omdat het vak in het eerste jaar een extraatje is moeten ze een hogere dosis doorzettingsvermogen hebben vooral om woordjes te leren. In de hogere jaren zijn ze gebaat bij een grondige studiehouding (analyseren van teksten). 10. K: Doorzettingsvermogen, concentratie. 152
11. L: Een hoofd, een hart en schouders. Een hoofd: leerlingen moeten met een zeker gemak van buiten kunnen leren (geheugen), taalinzicht en -aanvoelen hebben, verbanden kunnen leggen. Een hart: ze moeten het willen doen, interesse hebben, openstaan voor 'vreemde' dingen, enthousiast iets nieuws aanpakken. schouders: ze moeten doorzettingsvermogen hebben, niet opgeven bij de eerste moeilijkheden; het is een lang volgehouden inspanning, ieder jaar opnieuw. 12. P: Voldoende verbale intelligentie, ook een zeker doorzettingsvermogen. Vraag 5.3 1. Wat wilt u uw studenten vooral bijbrengen? 2. L: Openheid van geest, verdraagzaamheid, openstaan voor andere culturen, schoonheid, kritische zin. 3. P: Interesse en leergierigheid. 4. Specifiek naar Latijn toe: 5. G: Behalve het Latijn zelf, ook de liefde voor taal in het algemeen, voor de cultuur van de Romeinen, voor de grote literaire werken van de Latijnse schrijvers, … 6. M: Inzicht in de eigenheid van de taal op grammaticaal, inhoudelijk en stilistisch vlak. 7. K: Liefde voor klassieke literatuur. 8. L: Het verkennen van een oude cultuur moet hen relativiteit bijbrengen ten opzichte van de steeds voorthollende wereld en modes en slogans; het contact met de teksten kan hen zin voor taal, schoonheid en kritische zin bijbrengen. 9. Meer in het algemeen: 10. G: Liefde voor taal in het algemeen, een aantal attitudes (leren analyseren, zich leren vastbijten in een probleem, …). 11. M: Liefde voor taal en teksten. 12. K: Liefde voor taal en literatuur. Vraag 5.4 1. Heeft de studie van Latijn in het ASO volgens u een meerwaarde? Zo ja, welke? 2. G: Het geeft een ruim inzicht in/brengt in contact met een van de pijlers van onze westerse beschaving. 3. M: Ja (te uitgebreid om allemaal op te sommen). 4. K: Zeker. 5. L: Ja. Het brengt de leerlingen vroeger en door het feit dat ze zo moeilijk is ook grondiger dan andere talen zin voor taal (in het algemeen) bij; ook kritische zin ten opzichte van de
153
tekst zoals hij er op het eerste zicht bijstaat, maar wat zit er achter/onder de tekst? het geeft een historisch dieptezicht: hoe bepalen de Romeinen vandaag de dag nog altijd onze manier van denken, onze Westerse maatschappij? een eerste denken over 'la condition humaine': de problemen van deze tijd zijn fundamenteel dezelfde als die van de mens vroeger (vb. het spanningsveld tussen individu en maatschappij) het ethisch denken wordt ontwikkeld (vb. de gelijkwaardigheid van de mens n.a.v. het kritisch benaderen van de slavernij (vroeger en nu)). 6. P: Voor een leerling met de intellectuele capaciteiten om Latijn te volgen zeker, maar uiteindelijk geldt dit ook voor andere vakken. Iemand met voldoende aanleg voor muziek bv zal uit de studie van de muziek ongetwijfeld meerwaarde halen. 7. Vormt Latijn een verrijking in uw eigen levenshouding en levensvisie? Zo ja, hoe? 8. G: Interessant vind ik vooral de manier waarop Romeinen met (gebrek aan normen) omgaan, hun visie tegenover pietas, officium … 9. M: Ja: dank zij de inzichten vele aspecten van het mens-zijn, die mij via de lectuur van teksten werden bijgebracht. 10. K: Ja, wegens de diepgang die het biedt. 11. L: Ja. Ik denk dat ik er opener en verdraagzamer ten opzichte van andere culturen en mensen door geworden ben; kritisch ook ten opzichte van wat men 'gepresenteerd' krijgt in media en politiek (dank zij de bestudering van de retorische technieken). het contact met schoonheid van taal én beeldhouwkunst en bouwkunst heeft me gevoelig gemaakt voor veel kunstuitingen, en dat is een grote bron van vreugde! 12. P: De lectuur van een aantal klassieke teksten kunnen daar uiteraard toe bijdragen maar dit geldt ook voor teksten uit andere talen. 13. Heeft Latijn bijgedragen tot uw algemene morele vorming? Zo ja, hoe? 14. M: Neen. 15. K: Ja, idem. 16. L: Ja. Het veelvuldig contact met de talrijke aspecten van een oude beschaving heeft me tolerantie en respect geleerd. 17. P: Sommige teksten dragen daar door hun thematiek – wanneer ze bv een moreel standpunt innemen - toe bij. Vraag 5.5 1. Heeft de studie van Latijn in het ASO volgens u beperkingen? Zo ja, welke? 2. G: Kiezen, ook in het ASO, tussen verschillende richtingen, houdt automatisch beperkingen in op vlak van andere vakken/gebieden: zo zal wie Latijn kiest geen 154
economie krijgen, minder wetenschappen (…) maar daaraan valt nu eenmaal niet te ontkomen. 3. M: Ja: in ons studiesysteem kunnen enkel leerlingen met een sterk profiel deze richting volhouden. Bovendien wordt het nut van het vak voortdurend in vraag gesteld, wat ten koste kan gaan van de motivatie van leerlingen. Het is een vrijblijvende keuze, leerlingen kunnen makkelijk afhaken. 4. K: Ja. Het wordt teveel gezien als een optievak dat men kan laten vallen wanneer men wil. 5. L: Ja. Als men teveel snoeit in het aantal uren en te laat aan een serieuze studie van het Latijn begint, dan komt men niet tot echt grondig en vlot lezen toe, is er te weinig tijd voor actualiseren en grondig bespreken en de nawerking; dan schiet er maar een erg flauw (en té flauw) afkooksel over; dan heb je wel de 'geheugentraining' over en niet veel meer... Zonde van de tijd en van de gemiste kans. Vijf uur in de beginjaren is een echt minimum. 6. P: Door de vermindering van het aantal lestijden is de kennis van de taal bij de leerlingen verminderd. Minder taalkennis leidt tot minder lectuur, ook de tijd om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen is zo beperkter geworden. Vraag 5.6 1. Het studeren van Latijn biedt een goed inzicht in de moedertaal. 2. G: Studie van het Latijn biedt uiteraard een veel diepgaander inzicht in taal in het algemeen, maar uiteraard is het een fundamenteel andere taalstructuur (met flectie,…) dan de moedertaal. 3. M: In de Latijnse les wordt de spraakkunst van het Nederlands (woordleer en zinsleer) aangebracht lang voordat het in de Nederlandse les aan bod komt. In het voc. leren leerlingen linken leggen tussen het Latijn en de hiervan afgeleide Nederlandse woorden. 4. K: Structuur van een klassieke taal verheldert structuur van een moderne taal. 5. L: Leerlingen leren de grammaticale begrippen grondig kennen (de tijden en de verschillende vormen van het werkwoord, voeg- en bijwoorden, onder- en nevenschikking), leren inzicht krijgen in de syntaxis, leren lange zinnen begrijpen en ontleden, ze leren nauwkeurig formuleren, het juiste woord zoeken, een eerste contact met naamvallen. 6. P: Vooral in de eerste jaren van het ASO leidt de studie van de Latijnse grammatica ook tot een beter inzicht in de taalstructuur van de moedertaal. 7. Is er een ander vak uit het ASO dat een goed inzicht biedt in de moedertaal? Zo ja, welk en waarom?
155
8. G: De studie van elke taal (Frans, Engels, Spaans, …) leidt, door het bestuderen ervan, sowieso tot een dieper taalinzicht, dus ook tot dieper inzicht in de moedertaal; de studie van het Grieks bevindt zich voor mij op het zelfde niveau als die van het Latijn. 9. M: De andere moderne talen. 10. K: Nederlands, maar niet in dezelfde mate wegens de verwaarlozing van het grammatica onderwijs. 11. L: Het Nederlands zelf en andere taalvakken. 12. P: Elk ander taalvak kan daar toe bijdragen. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het ander vak inzicht bieden in de moedertaal? 14. G: Door precies de andere taalstructuur, gedragen door een andere cultuur, beantwoordend aan andere normen, komend uit een andere tijd, leidt het tot een grondiger taalinzicht dan de studie van andere moderne vreemde talen. 15. M: Ja. Het Latijn maakt gebruik van andere grammaticale structuren (zoals naamvallen). Het inzicht in de moedertaal groeit dan ook eerder uit de confrontatie van taalfenomenen. 16. L: Latijn wordt eerder -wat niet logisch is(!)- en grondiger aangeleerd. 17. P: De studie van de Latijnse grammatica zal er meer toe leiden inzicht te krijgen in de structuur van de moedertaal, in andere taalvakken wordt er in ons onderwijs minder aandacht aan besteed, maar meer aan communicatieve vaardigheden. Vraag 5.7 1. Door het studeren van Latijn leer je sneller moderne vreemde talen aan 2. G: Studie van het Latijn biedt uiteraard een veel diepgaander inzicht in taal in het algemeen, maar uiteraard is het een fundamenteel andere taalstructuur (met flectie,…) dan de moedertaal. Bovendien heb je vanuit het Latijn naar de moderne vreemde Romaanse talen ook het bijkomende voordeel van het afgeleide vocabularium. 3. M: Grammaticale fenomenen zoals naamvallen, conjunctieven, … komen in andere vreemde talen ook voor. Het vocabularium werkt ondersteunend. 4. K: Structuur van een klassieke taal verheldert structuur van een moderne taal. 5. L: Dit geldt in de eerste plaats voor de Romaanse talen maar daarnaast zijn er de vele leenwoorden die schatplichtig zijn aan het Latijn, de technisch en wetenschappelijke temen in geneeskunde en psychologie; dit wat het vocabularium betreft. Ook zijn er telkens de gelijkenissen of net de verschillen die helpen de eigenheid van een andere taal vast te zetten. 6. P: Het Latijns vocabularium (vooral bij Romaanse talen), de studie van de grammatica (bv bij Duits) kan wel helpen bij studie van vreemde talen. 156
7. Is er een ander vak uit het ASO dat helpt bij het sneller aanleren van moderne vreemde talen? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Grieks; minder voordeel naar Romaanse talen toe, maar dan wel weer meer wetenschappelijke termen die van het Grieks zijn afgeleid. 9. M: Andere vreemde talen. 10. K: Neen. 11. L: Ja, alle taalvakken (ook het Grieks). 12. P: Een goede beheersing van de moedertaal. Wanneer men de eigen taal onvoldoende of slecht beheerst is dat een handicap bij de studie van vreemde talen. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het sneller aanleren van moderne vreemde talen? 14. G: Ja: Doordat de studie van Latijn (en Grieks) tot een beter, grondiger taalinzicht leidt, ook in de moedertaal en in talen in het algemeen en door het voordeel van afleiding van vocabularium, laat het het aanleren van moderne vreemde talen sneller verlopen. 15. M: Aangezien het Latijn aan de basis ligt voor de Romaanse talen, is de meerwaarde vooral bij het studeren van deze talen heel groot. 16. P: Latijn is eerder ‘hulp’, de moedertaal essentieel. Vraag 5.8 1. Door het studeren van Latijn leer je goed uit het hoofd studeren. 2. G: Door de “dril” van de vocabulariumstudie en het op zeer regelmatige basis herhalen van grammatica (verbuigingen, vervoegingen, syntaxis …) wordt automatisch het vermogen om uit het hoofd te studeren aangescherpt en getraind; helaas zijn doorlichtingsteams het daarmee niet altijd eens en zwakken ze het “sterke karakter” van het studeren van Latijn af om te proberen “iedereen” Latijn te laten studeren… 3. M: Leerlingen in de Latijnse leren dagelijks woordjes en grammaticale tabellen. 4. K: Het geheugenwerk voor Latijn oefent het geheugen in het algemeen. 5. L: Het geheugen kan getraind worden, dat staat wetenschappelijk vast. Daarnaast leer je dagelijks de ezelsbruggetjes gebruiken, leer je er zelf te vinden en dat helpt je in alle andere vakken waarin je iets moet van buiten leren. Ook verbanden zoeken tussen de woorden (vb. stamverwante woorden). 6. P: Het vocabularium instuderen draagt er toe bij. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed uit het hoofd te studeren? Zo ja, welk en waarom?
157
8. G: Uiteraard heeft het Latijn niet het alleenrecht op het leren uit het hoofd studeren, maar het Latijn doet dat, denk ik, wel grondiger en meer. 9. M: Ja, heel wat vakken doen dit. 10. K: Geheugenoefening wordt in het huidige onderwijs verwaarloosd. 11. L: Alle vakken die met definities werken of een specifiek vocabularium. 12. P: Elk nieuw vocabularium instuderen is geheugentraining, ook andere vakken als geschiedenis, aardrijkskunde … dienen voor een stuk uit het hoofd geleerd worden. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren goed uit het hoofd studeren? 14. M: Ja, de regelmaat bij het studeren en herhalen is bij Latijn zeer groot. 15. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 16. P: Latijn staat verder af, is ‘vreemder’ en vergt dus een grotere inspanning bij het instuderen. Vraag 5.9 1. Door het studeren van Latijn leer je goed analyseren. 2. G: Zoals onze prof Grieks aan de universiteit Gent placht te zeggen: om goed te vertalen moet je drie dingen doen: 1ste: analyseren, 2de: analyseren en 3de: analyseren ! Dat spreekt voor zich, denk ik! 3. M: Latijn is een compacte taal waarbij een grondige analyse nodig is. 4. K: Grammaticale analyse leert de leerling hoe hij/zij moet analyseren. 5. L: Ieder woord op zich moet goed geanalyseerd worden, en dan komt ook nog de samenhang van de zin. 6. P: De studie van de grammatica, de zinstructuren bevordert het analytisch vermogen. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed te analyseren? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Ook hiervoor beschikt Latijn niet over het alleenrecht, maar opnieuw gebeurt het bij Latijn (en Grieks) grondiger, diepgaander en meer dan bij andere vakken. 9. M: Ja, wiskunde bijvoorbeeld. 10. K: Ja wiskunde. 11. L: Veel vakken. 12. P: Wiskunde, informatica, fysica maar ook een moderne taal als het Duits leren dat zeker. 13. Is er een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren goed analyseren? Verklaar uw antwoord. 14. M: De analyse waarop je getraind wordt in de Latijnse les is taalgebonden. Het is geen doel op zich, maar een middel om de boodschap van een tekst te begrijpen. 158
15. K: Ja en neen. Er zijn meer gelijkenissen tussen Latijn en wiskunde dan verschillen. 16. L: Door het feit dat iedere uitgang belangrijk is en geïnterpreteerd moet worden is Latijn, denk ik, grondiger. 17. P: Door de specificiteit van elk vak is er een verschil. Wiskundige analyse is toch wat verschillend van pure grammaticale analyse. Vraag 5.10 1. Door het studeren van Latijn leer je goed synthetiseren. 2. G: Ik denk dat je door de studie van het Latijn veel beter leert analyseren dan synthetiseren… 3. M: Synthesevragen behoren tot de vaak gestelde vragen om tekstbegrip te peilen. 4. K: Tekstsynthese leert de leerling hoe hij/zij moet synthetiseren. 5. L: Na de analyse komt de synthese: het samenstellen van de individuele woorden tot een zinvolle, begrijpbare zin. 6. P: Na analyse van een zin dient een proces van synthese om de zin in zijn geheel te vatten. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed te synthetiseren? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Ik denk dat er vakken zijn waarbij je evenzeer of misschien beter en meer leert synthetiseren dan door Latijn, voorbeeld geschiedenis; van de andere kant is het ook zo dat je alle gegevens die je geanalyseerd hebt, ook weer bij elkaar moet brengen om tot een zins- of tekstbegrip te komen… 9. M: Ja, onder andere Nederlands. 10. K: Ja, de taalvakken. 11. L: Veel vakken. 12. P: In principe kan elk vak daartoe bijdragen. Hangt in deze wel een beetje af van de wijze waarop het vak onderwezen wordt. 13. Is er een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het goed leren synthetiseren? 14. M: Neen. 15. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 16. P: Bij analyse en synthese van talenonderwijs zal er weinig verschil zijn, voor andere vakken gelden enigszins andere, vakgebonden normen. Vraag 5.11 1. Door het studeren van Latijn leer je goed kritisch denken 2. G: Door de taalstructuur en de inhoud van de klassieke teksten (voorbeeld Tacitus, Caesar) word je voortdurend gedwongen om te checken of jouw vertaling en interpretatie
159
wel correct is, word gevraagd dat je je kritisch gaat opstellen tegenover de inhoud …; dat is uiteraard ook een houding die dient aangereikt/aangeleerd te worden door de leerkracht. 3. M: Dit komt net zo goed aan bod bij andere vakken. 4. K: Door de confrontatie met een cultuur die deels vreemd is aan de onze, leren de leerlingen zich kritisch op te stellen t.o.v. hun eigen cultuur. 5. L: Iedere zin moet kritisch beoordeeld worden: is wat ik geschreven heb, zinvol? past hij bij de vorige zin? Is dit een begrijpbaar geheel? Bij grotere gehelen: wat wil de auteur ons eigenlijk duidelijk maken? En hoe doet hij dat? 6. P: Het bestuderen van interessante klassieke teksten kan en zou daar in principe moeten toe bijdragen. Hangt natuurlijk ook af van de leraar /leerling of zij verder/dieper willen ingaan op de te lezen teksten. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed kritisch te denken? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Vanzelfsprekend zijn er ook andere vakken die je dat bijbrengen (voorbeeld geschiedenis). 9. M: Ja. 10. K: Geschiedenis, e.a. 11. L: Grieks heeft een nog grotere kritische ingesteldheid nodig (omwille van zijn talrijker vormen) dan Latijn. 12. P: In principe kan elk vak daartoe bijdragen. Hierbij geldt natuurlijk ook wat in punt 6.1 wordt gezegd. 13. Is er een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het goed leren kritisch denken? Verklaar uw antwoord. 14. G: Ik denk dat Latijn dat nog grondiger/meer doet dan andere vakken, door de combinatie van de inhoud én de vorm/taalstructuur. 15. M: Neen. 16. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 17. P: In wezen niet, al zal elk vak door zijn specificiteit allicht op een andere manier daartoe helpen. Vraag 5.12 1. Door het studeren van Latijn leer je goed logisch denken. 2. G: Door de taalstructuur word je gedwongen om logisch te werk te gaan, logisch na te denken of je komt tot nietszeggende of totaal verkeerde vertalingen, interpretaties … Latijnse grammatica is bijna zuivere logica… 160
3. M: Cf. analysevraag. 4. K: Via tekstanalyse,… leert de leerling hoe hij/zij logisch moet denken. 5. L: Het uiteenrafelen van een ingewikkelde Latijnse zin vergt een grote mate van logisch denken (de analyse en direct daaropvolgend de synthese; het systematisch aflopen van alle mogelijkheden). 6. P: Analyse en synthese (zie hoger) leiden tot logisch denken. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed logisch na te denken? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Vanzelfsprekend is dat iets dat ook gebeurt door bijvoorbeeld wiskunde … 9. M: Ja o.a. wiskunde en geschiedenis. 10. K: Ja, wiskunde. 11. L: Veel vakken. 12. P: In principe kan elk vak daartoe helpen, vraag is natuurlijk of het altijd gebeurt. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren goed logisch denken? Verklaar uw antwoord. 14. G: Ik vermoed dat het verschil zit in het feit dat je bij Latijn logisch nadenkt/moet nadenken binnen een “talige” structuur, waarbij je ook meestal een context hebt, terwijl dat voor wiskunde een “niet-talige, wiskundige” structuur is, niet gekaderd in een cultuur… 15. M: Logisch denken gebeurt in ons vak in het kader van tekstanalyse en tekstbegrip. 16. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 17. P: Door de taalstructuur, de beknopte formulering … eist het Latijn een vrij hoog logisch denkvermogen. Vraag 5.13 1. Door het studeren van Latijn leer je goed nauwkeurig en zorgvuldig werken 2. G: Door de zo typische taalstructuur kan je niet anders dan te letten op de kleinste details… 3. M: Voor een goed tekstbegrip is nauwkeurigheid bij het analyseren belangrijk. 4. K: Determineren van vormen,… vereist een nauwkeurigheid die ook in andere vakken vruchten afwerpt. 5. L: Iedere uitgang en vorm moet nauwkeurig bekeken en geïnterpreteerd worden. Half werk leidt zelden tot een goed resultaat; ook bij het bestuderen van woordjes moet men zorgvuldig studeren (genitiefvorm, geslacht, stamtijden...). 6. P: Zonder een nauwkeurige en zorgvuldige werkmethode kan je dit vak nooit volledig en goed beheersen. 161
7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed nauwkeurig en zorgvuldig te werken? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Uiteraard gebeurt dat ook in andere vakken (wiskunde, wetenschappen, …). 9. M: Ja, o.a. wiskunde. 10. K: Ja, wiskunde. 11. L: Veel vakken. 12. P: In principe moet je bij elk vak nauwkeurig en zorgvuldig werken om het goed te beheersen (studeer maar eens wiskunde zonder nauwkeurigheid en zorgvuldigheid …). 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren goed nauwkeurig en zorgvuldig werken? Verklaar uw antwoord. 14. G: Voor Latijn zal dat , net zoals voor wiskunde en enkele andere vakken grondiger en uitgebreider aan bod komen dan in een aantal andere vakken. 15. M: Nauwkeurigheid is in ons vak belangrijk in het kader van tekstanalyse. 16. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 17. P: In principe niet maar de moeilijkheidsgraad van een vak bepaalt natuurlijk ook de mate van vereiste nauwkeurigheid. Vraag 5.14 1. Door het studeren van Latijn leer je goed geconcentreerd te werk gaan 2. G: Als je de studie van het Latijn tot een goed einde wil brengen, dan kan je niet anders dan geconcentreerd te werk te gaan, aangezien je nauwkeurig, zorgvuldig, analytisch … moet te werk gaan; van de andere kant is het ook zo, denk ik, dat Latijn geen zaligmakend vak is om iemand te leren geconcentreerd te werk te gaan; ik ga ervan uit dat dat iets is wat je van nature meekrijgt en dat je wel wat kan leren of aanscherpen. 3. M: Dit kan je ook leren in andere vakken. 4. K: Hoe moeilijker een taal hoe meer concentratie dit vergt van de leerling. 5. L: Het vocabularium is niet enkel van buiten leren: de uitgangen leren je tot welke klasse of vervoeging een woord behoort! 6. P: Het specifieke karakter van de taalstructuur vereist dat. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert om goed geconcentreerd te werken? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Uiteraard (wiskunde, wetenschappen, …). 9. M: Ja. 10. K: Ja, wiskunde. 11. L: Veel vakken. 162
12. P: In principe elk vak …. als de wil en de zin bij de leerling aanwezig is. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren goed geconcentreerd te werk te gaan? Verklaar uw antwoord. 14. G: Doordat de kleinste details voor een totaal andere betekenis kunnen zorgen, kan je niet anders dan voortdurend alert en geconcentreerd te zijn, daar waar dat voor sommige andere vakken veel minder het geval is. 15. M: Neen. 16. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 17. P: In principe niet , maar door zijn moeilijkheidsgraad (zeker in de eerste jaren van het ASO) zal het vak allicht wat meer de concentratie bevorderen. Vraag 5.15 1. Door het studeren van Latijn leer je veel geduld te hebben als je iets aan het studeren bent 2. G: Geduld hebben is volgens mij vooral aanleg; je kan daarop wat oefenen, maar wie als twaalfjarige zo goed als geen geduld heeft, zal door de studie van het Latijn niet bepaald engelengeduld aan de dag kunnen leggen. 3. M: Het bestuderen van een Latijnse tekst vraagt tijd. 4. K: Door geduldig te werken krijgt de leerling inzicht in teksten. 5. L: Zoals daarnet gezegd: ook genitief, geslacht...moet erbij geleerd worden; woorden lijken soms erg op elkaar; woordjes moeten steeds maar herhaald worden... 6. P: Om Latijn te kunnen beheersen moet je veel tijd, geduld hebben. Dit is vaak het probleem trouwens bij die studie in het ASO : onze tijd vraagt vaak ‘onmiddellijk succes’, dat kan bij de studie van het Latijn niet, geduld en tijd zijn noodzakelijk. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert veel geduld te hebben bij het studeren? Zo ja, welk en waarom? 8. M: Ja. 9. K: Ja, wiskunde. 10. L: Veel vakken. 11. P: Elke taalstudie, wiskunde, wetenschappen eisen dat ook al is er hier vaak vlugger een succeservaring. 12. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren geduld te hebben als je aan het studeren bent? Verklaar uw antwoord. 13. M: Ja, in ons vak gaat het specifiek om tekstanalyse. 14. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 15. P: De succeservaring komt soms iets vlugger bij andere vakken. 163
Vraag 5.16 1. Door de studie van Latijn leer je om gedisciplineerd te studeren. 2. G: Afhankelijk van de eisen die de leerkracht stelt, maar in principe is er, vooral in de eerste twee-drie jaren bijna dagelijks een kleine toets vocabularium of grammatica. Wie geen discipline heeft/aan de dag legt, zal het voor Latijn niet al te lang uithouden… 3. M: Vanaf het eerste jaar word je getraind om regelmatig te studeren. Dit komt de studiediscipline ten goede. 4. K: Discipline in het studeren = concentratie en geduld. 5. L: Discipline om dag in dag uit de woordjes, grammatica, ... te leren, en dit jarenlang. Je leert er dat je niet mag opgeven bij een slechte toets; bij examens of grote toetsen moet je op voorhand al beginnen (het is niet te doen op één avond of weekend). 6. P: Studeren vergt nu eenmaal discipline. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert discipline te hebben om te studeren? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Wellicht gebeurt dat ook bijvoorbeeld met wiskunde, Frans (vooral in het 1ste jaar) door de frequente toetsen. 9. M: Ja. 10. L: Veel vakken. 11. P: In principe elk vak, al vergt de moeilijkheidsgraad van een vak natuurlijk vaak iets meer discipline dan een ‘gemakkelijker’ vak. 12. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het leren gedisciplineerd te studeren? Verklaar uw antwoord. 13. G: Nog grondiger door de nog hogere frequentie van toetsen, taken … 14. M: Neen. 15. L: Dat kan ik niet goed beoordelen. 16. P: De moeilijkheidsgraad van Latijn vergt uiteraard iets meer discipline. Vraag 5.17 1. Door het studeren van Latijn begrijp je de moderne wereld beter. 2. G: Je hebt extra achtergrond /culturele bagage door de studie van de Romeinse en/of Griekse cultuur, waarop toch uiteindelijk voor een belangrijk deel onze cultuur steunt… 3. M: Heel wat kunstuitingen (literatuur, beeldende kunsten, …) zijn gebaseerd op thema’s uit de oudheid. 4. K: Door afstand te nemen van de moderne wereld kan je hem beter begrijpen, als buitenstaander als het ware. 164
5. L: Onze westerse wereld heeft zijn basis in de Grieks-Romeinse wereld: onze manier van denken, onze beeld- en beeldhouwkunst, de mythen, onze Belgische situatie en wetgeving. 6. P: Moeilijk te bewijzen dat mensen die Latijn hebben gestudeerd beter de moderne wereld zouden begrijpen dan mensen die dat niet hebben gedaan. 7. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert de moderne wereld beter te begrijpen? Zo ja, welk en waarom? 8. G: Geschiedenis bestudeert precies het verleden om het heden beter te begrijpen…. 9. M: Ja, o.a. technologie. 10. K: Neen. 11. L: Geschiedenis. 12. P: Geschiedenis kan daar m.i. goed tot bijdragen. 13. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het beter begrijpen van de moderne wereld? Verklaar uw antwoord. 14. G: Bij de behandeling van culturele items (vooral in de eerste drie jaren) en de lectuur van antieke teksten (vooral in de laatste drie jaren) wordt zeer regelmatig de link gelegd naar de hedendaagse cultuur en maatschappij. 15. M: Ja. 16. K: Neen. 17. L: Latijn werkt via oorspronkelijke teksten in de oorspronkelijke taal. 18. P: Bij Latijn is dat niet bewezen. 19. Staat Latijn niet te ver af van ons om inzicht te brengen in de huidige samenleving? Verklaar uw antwoord. 20. G: Ik denk dat precies de confrontatie tussen twee culturen die door 2000 jaar gescheiden worden bijzonder boeiend en interessant is; uiteraard zijn er grote verschillen, maar ook de gelijkenissen en parallellen zijn zeer groot… 21. M: Neen. 22. K: Net niet, actualiteit biedt enkel de waan van de dag. 23. L: Neen, als de evolutie van de voorbije 2000 jaar goed uitgelegd wordt, leren ze de linken wel kennen en zelf zien, of ernaar op zoek gaan. Een begeleiding hierbij is zeer belangrijk. 24. P: Best mogelijk, al is de mens in wezen natuurlijk niet veranderd. Kennismaking met de ideeën van mensen uit de oudheid kan soms helpen bij verklaring van sommige gebeurtenissen hic et nunc.
165
Vraag 5.19 1. Door het studeren van Latijn kan je andere culturen beter begrijpen. 2. G: Of je de andere culturen daardoor automatisch beter begrijpt, durf ik niet te beweren, maar wel is het zo dat je die andere culturen in elk geval kan plaatsen tegenover/aftoetsen aan de cultuur van de Romeinen en dat op zich kan verrijkend/verruimend zijn en helpen om een andere cultuur te begrijpen… 3. M: Bepaalde aspecten van de Romeinse samenleving verschillen sterk van de onze. Door de confrontatie hiermee krijgen leerlingen inzicht in cultuurverschillen. 4. L: Door steeds maar de gelijkenissen en verschillen te zien tussen die vreemde, oude cultuur en de onze, leren ze dat niet iedereen gelijk leeft, hetzelfde denkt, enz... ze leren respect te hebben voor een andere visie dan de onze. 5. P: Dat kan : de klassieke wereld staat in feite heel ver van ons af en die zin zou je ze ‘een andere cultuur’ kunnen noemen. Mutatis mutandis zou de studie ervan ons dan kunnen helpen andere hedendaagse culturen te begrijpen. Maar het is zeker niet evident. 6. Is er een ander vak uit het ASO waarbij je leert andere culturen beter te begrijpen? Zo ja, welk en waarom? 7. G: Ja, bijvoorbeeld geschiedenis. 8. M: Ja: humane wetenschappen, geschiedenis. 9. K: Geschiedenis. 10. L: Geschiedenis, godsdienst of zedenleer of moraal. 11. P: Geschiedenis, godsdienst, esthetica … kunnen ons een inzicht verschaffen in de denkwijze van andere culturen. 12. Is er volgens u een verschil in de wijze waarop Latijn en het andere vak helpen bij het beter begrijpen van andere culturen? Verklaar uw antwoord. 13. G: Ja, vaak wordt vertrokken vanuit een tekst, verhaal, … 14. M: Ja. 15. K: Neen. 16. L: Latijn werkt via oorspronkelijke teksten in de oorspronkelijke taal. 17. P: Bij Latijn gaat het via een omweg van de antieke cultuur, bij die andere vakken kan je rechtstreeks andere culturen bestuderen. 18. Draagt Latijn bij tot een tolerantere houding ten opzichte van andere culturen? Verklaar uw antwoord. 19. G: Ik vrees dat dat niet echt of toch zeker niet altijd het geval is! Je leert door het Latijn wel de Romeinse cultuur kennen, die vaak afwijkt van onze hedendaagse
166
cultuur/maatschappij, maar dan hangt het nog altijd af van de persoon in kwestie/leerling hoe hij daarmee omgaat. 20. M: Dit kan, maar dit is ook sterk afhankelijk van de ontvankelijkheid van de leerling. 21. K: Begrijpen leidt tot een tolerantere houding. 22. L: Ja, de diepmenselijke vragen en problemen zijn fundamenteel dezelfde, alleen geeft iedere cultuur en tijd dar zijn eigen antwoord op. dat leren ze zien op jonge leeftijd, nogmaals als ze er goed in begeleid worden. 23. P: Dat is zeker niet evident. De geschiedenis leert ons dat mensen die een klassieke opleiding hebben genoten niet noodzakelijk toleranter zijn ten opzichte van andere culturen. Soms blijkt eerder het tegendeel. Vraag 5.20 1. Wat is voor u de belangrijkste meerwaarde van Latijn? 2. G: De combinatie van alle op de vorige vragen gegeven antwoorden… 3. M: Het genieten van de teksten. 4. K: Inzicht in taal en in de grondslagen van onze cultuur/samenleving. 5. L: De allerbelangrijkste meerwaarde, denk ik, is de openheid naar andere mensen en culturen toe, het durven in vraag stellen van je eigen visie. 6. P: Die IS er niet noodzakelijk, die KAN er zijn, en dan kan elk van de boven genoemde en bevraagde punten in aanmerking komen. Om het in het Latijn te zeggen : Qui potest capere, capiat.
167
Bijlage 2: Antwoorden op de stellingen Focusgroep studenten die zes jaar Latijn gevolgd hebben: 4 participanten. Focusgroep studenten die nooit Latijn gevolgd hebben: 4 participanten. Focusgroep leerlingen Latijn vijfde en zesde middelbaar: 7 participanten. Focusgroep leerkrachten Latijn: 5 participanten. We kozen voor een schaal tussen 0 en 4 aangezien we maximum 4 mensen binnen één groep hebben die hetzelfde antwoord geven.
Stelling 1: Het studeren van Latijn biedt een goed inzicht in de moedertaal. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
168
Stelling 2: Door het studeren van Latijn leer je snel moderne vreemde talen aan. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 3: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed uit het hoofd leren. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
169
Stelling 4: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed analyseren. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 5: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed synthetiseren. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
170
Stelling 6: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed kritisch denken. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 7: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed logisch denken. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
171
Stelling 8: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed nauwkeurig en zorgvuldig werken. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 9: Door het studeren van Latijn kan je/leer je goed geconcentreerd te werk gaan. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
172
Stelling 10: Door het studeren van Latijn heb je/leer je veel geduld (te hebben) als je iets aan het studeren bent. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 11: Door het studeren van Latijn heb je/leer je discipline (te hebben) om te studeren. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
173
Stelling 12: Door het studeren van Latijn begrijp je de moderne wereld beter. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
Stelling 13: Door het studeren van Latijn kan je andere culturen beter begrijpen. 4
3 Zes jaar Latijn
2
nooit Latijn 5de en 6de middelbaar
1
leerkrachten
0 Helemaal akkoord eerder neutraal eerder niet helemaal akkoord akkoord niet akkoord niet akkoord akkoord
174
Bijlage 3: Voorgestelde enquête voor een kwantitatief onderzoek 1. Algemeen 1.1 Waarde 1. Het schoolvak Latijn heeft een meerwaarde. (cf. 8.4) 2. De waarde van Latijn zit in de methode. (cf. 1.3.1.2.2) 1.2 Elitair of egalitair 1. Het schoolvak Latijn heeft een elitair karakter. (cf. 1.3.2.1) 2. De studie van Latijn creëert ongelijkheid. (cf. 1.3.2.1) 3. De studie van Latijn komt sociaal benadeelde kinderen ten goede. (cf. 1.3.2.1) 1.3 Beperkingen 1. In vergelijking met andere schoolvakken is Latijn nutteloos. (cf. 1.3.2.2.1) 2. De tijd die men in Latijn steekt zou beter in andere vakken gestoken worden. (cf. 1.3.2.2.1) 3. Latijn staat zowel linguïstisch als chronologisch te veraf van onze tijd. (cf. 1.3.2.2.2) 4. Men zou beter de Latijnse teksten in vertaling lezen. (cf. 2.2.1.2) 1.4 Starten 1. Leerlingen starten in het eerste middelbaar met Latijn uit interesse voor geschiedenis. (cf. 8.2.1) 2. Leerlingen starten in het eerste middelbaar met Latijn uit interesse voor geschiedenis. (cf. 8.2.1) 3. Leerlingen starten in het eerste middelbaar met Latijn omdat ze de moeilijkste richting willen doen. (cf. 8.2.1) 4. Leerlingen starten in het eerste middelbaar met Latijn omdat ze goede punten hebben in de lagere school. (cf. 8.2.1) 5. Leerlingen starten in het eerste middelbaar met Latijn omdat ze verplicht worden door hun ouders. (cf. 8.2.1) 6. Iemand die begint aan Latijn moet daar de intellectuele capaciteiten voor hebben. (cf. 8.2.2) 175
7. Punten in de lagere school zijn niet de doorslaggevende factor om te beginnen aan Latijn. (cf. 8.2.2) 8. Iemand die begint aan Latijn met een goed geheugen hebben. (cf. 8.2.2) 9. Iemand die begint aan Latijn moet veel willen studeren. (cf. 8.2.2) 10. Iemand die begint aan Latijn moet doorzettingsvermogen hebben. (cf. 8.2.2) 11. Zoveel mogelijk kinderen moeten starten met Latijn. (cf. 8.2.2) 12. De waarde van Latijn zit hem voor in de eerste vier jaar, de laatste twee jaar hebben niet echt een meerwaarde. (cf. 8.2.2)
2. Taal 2.1 Algemeen 1. De studie van Latijn biedt een algemeen inzicht in taal. (cf. 8.3.2) 2. Via de studie van Latijn leer je de bouwstenen van taal kennen. (cf. 8.3.1) 3. Via de studie van Latijn leer je de oorsprong van woorden kennen. (cf. 8.3.1) 4. De studie van Latijn heeft een invloed op de schrijfvaardigheden van de leerlingen. (cf. 2.2.2.1) 5. Door de continuïteit die er bestaat tussen de Latijnse en de moderne literatuur, kunnen leerlingen die Latijn gestudeerd hebben literaire teksten eenvoudiger en sneller begrijpen. (cf. 1.3.1.2.1) 6. De energie en tijd die leerlingen in de studie van Latijn steken, zouden beter gebruikt worden om een taal te leren die vandaag de dag nog in gebruik is. (cf. 2.2.2.2) 7. Japans of Russisch kunnen dienen als alternatief voor het schoolvak Latijn. (cf. 2.2.3.2) 8. De belangrijkste meerwaarde van Latijn is de talenkennis. (cf. 8.2.3.2) 9. In andere taalvakken kunnen leerlingen Latijn alles sneller begrijpen omdat ze het al gezien hebben bij Latijn. (cf. 8.2.3.2) 2.2 Moedertaal 1. De studie van de klassieke talen draagt bij tot een goed inzicht in de moedertaal. (cf. 1.3.1.2.1) 2. Via de studie van Latijn leer je nieuwe Nederlands woorden kennen. (cf. 8.3.1) 3. Zich verdiepen in de literatuur van de moedertaal is een betere manier om het vocabularium van de moedertaal te vergroten. (cf. 1.3.1.2.1) 4. Leerlingen Latijn hebben een beter taalkundig inzicht in de moedertaal. (cf. 2.2.2.1)
176
5. Via de studie van Latijn leer je beter wat de functies van woorden in het Nederlands zijn. (cf. 8.3.1) 6. Via de studie van Latijn krijg je beter inzicht in de werkwoordtijden van Nederlands. (cf. 8.3.1) 2.3 Vreemde talen 1. Latijn vormt een goede basis voor de kennis van moderne vreemde talen. (cf. 1.3.1.2.1) 2. Latijn vormt een goede basis voor de kennis van Romaanse talen. (cf. 1.3.1.2.1) 3. De studie van Latijn draagt bij tot het sneller aanleren van moderne vreemde talen.( cf. 8.3.2) 4. Latijn is eerder een hulp bij de studie van moderne talen, de moedertaal is essentieel. (cf. 8.3.2) 2.4 Vakterminologie 1. De studie van Latijn draagt bij tot het beter begrijpen van vakterminologie. (cf. 1.3.1.2.1)
3. Maatschappij en samenleving 1. De lessen Latijn kunnen dienen als tegengewicht voor de huidige samenleving. (cf. 2.2.4.1) 2. De studie van Latijn helpt jongeren bij het begrijpen van de Europese en wereldlijke geschiedenis. (cf. 2.2.1.1) 3. De studie van Latijn helpt bij het goed kunnen doorgronden en kunnen bevatten van de moderne wereld. (cf. 2.2.1.1) 4. De studie van Latijn draagt bij tot een beter inzicht in de moderne wereld. (cf. 8.3.12) 5. In de lessen Latijn neem je afstand van de moderne wereld en kan je hem dan ook beter begrijpen. (cf. 8.3.12) 6. Door de lessen Latijn heb je een beter zicht op onze politiek en onze wetgeving. (cf. 8.3.12) 7. Door de lessen Latijn heb je een beter zicht op ons rechtssysteem. (cf. 8.3.12) 8. Het schoolvak geschiedenis biedt een even goed als Latijn een inzicht in de huidige samenleving en haar verleden. (cf. 2.2.1.2) 9. Het schoolvak geschiedenis biedt beter dan Latijn een inzicht in de huidige samenleving en haar verleden. (cf. 2.2.1.2)
177
4. Cultuur 1. De studie van Latijn draagt bij tot een beter inzicht in de eigen cultuur. (cf. 1.3.1.3.2) 2. De studie van Latijn draagt bij tot een beter begrip van andere culturen. (cf. 8.3.13) 3. Via de studie van Latijn leer je ander culturen beter te plaatsen. (cf. 8.3.13) 4. Via de studie van Latijn leer je om met een minder gesloten beeld naar andere culturen te kijken. (cf. 8.3.13) 5. Via de studie van Latijn krijg je een objectiever beeld ten opzichte van andere culturen. (cf. 8.3.13) 6. Door de chronologische kloof tussen de klassieke oudheid en de eigen tijd leert de leerling om met grotere objectiviteit en nuchterheid naar een andere cultuur te kijken. (cf. 1.3.1.3.1) 7. Door het contact met mensen en ideeën uit andere culturen en tijden, krijgt de leerling een bredere en kritischere blik op de actualiteit. (cf. 1.3.1.3.1) 8. Via de studie van Latijn krijgen leerlingen inzicht in cultuurverschillen. (cf. 8.3.13) 9. Via de studie van Latijn leer je hoe andere mensen denken. (cf. 8.2.3.3) 10. De studie van Latijn draagt bij tot een tolerantere houding. (cf. 1.3.1.3.1)
5. Algemene en intellectuele vorming 1. Klassieke talen vervullen de hunkering naar herkenning, geborgenheid en vertrouwdheid. (cf. 1.3.1.1) 2. Klassieke talen bieden een algemene vorming, zowel op moreel als op intellectueel vlak. (cf. 1.3.1.1) 3. De studie van Latijn vormt een goede basis voor een algemene intellectuele vorming. (cf. 2.2.3.1) 4. De studie van Latijn draagt bij tot de algemene opvoeding en de vorming van een bepaalde levenshouding. (cf. 1.3.1.3.1) 5. De belangrijkste meerwaarde van Latijn is de vorming van de persoon. (cf. 8.2.3.3) 6. De studie van Latijn draagt bij een specifieke manier van denken. (cf. 2.2.3.1) 7. Het contact via de Latijnse literatuur met existentiële thema’s zet aan tot nadenken. (cf. 1.3.1.3.1) 8. De moeilijkheid van Latijn is een pluspunt want de student zijn verstand moet de hele tijd op volle toeren draaien. (cf. 1.3.1.2.2) 9. De studie van Latijn draagt bij tot een groepsgevoel door het klassikaal vertalen. (cf. 8.2.3.3) 178
6. Studieattitudes 1. De belangrijkste meerwaarde van Latijn is de studiemethode die aangeleerd wordt. (cf. 8.2.3.1) 2. Er is een verschil in studiemethode van leerlingen die wel Latijn gedaan hebben en leerlingen die dat niet gedaan hebben. (cf. 8.2.3.1) 6.1 Discipline 1. Je moet al op voorhand discipline hebben om de studie van Latijn te kunnen aanvangen. (cf. 8.3.11) 2. De studie van Latijn draagt bij tot discipline hebben. (cf. 8.3.11) 3. Door de studie van Latijn krijg je doorzettingsvermogen om iets te studeren dat niet evident is. (cf. 8.2.3.1) 6.2 Nauwkeurig en zorgvuldig werken 1. De studie van Latijn draagt bij tot het leren nauwkeurig en zorgvuldig werken. (cf. 8.3.8) 2. Het vertalen van Latijnse zinnen draagt bij tot een grotere zin voor detail en nauwgezetheid. (cf. 1.3.1.2.2) 3. Mensen die niet nauwkeurig kunnen werken gaan dat ook niet leren bij Latijn. (cf. 8.3.8) 4. Bij Latijn heb je het niet nodig om ordelijk te zijn. (cf. 8.3.8) 5. Via schoolvakken zoals wiskunde en fysica worden leerlingen beter getraind in exact en nauwgezet te werk gaan. (cf. 1.3.1.2.2) 6.3 Geconcentreerd werken 1. De studie van Latijn draagt bij tot het leren geconcentreerd werken. (cf. 8.3.9) 2. Door zijn moeilijkheidsgraad bevordert het schoolvak Latijn de concentratie. (cf. 8.3.9) 3. Geconcentreerd kunnen werken is iets wat je van nature meekrijgt en dat je wel kan aanscherpen. (cf. 8.3.9) 6.4 Geduldig werken 1. Je kan gevormd worden in geduld hebben. (cf. 8.3.10) 2. Geduld hebben is persoonsgebonden. (cf. 8.3.10) 3. De studie van Latijn draagt bij tot het leren geduld hebben bij het studeren. (cf. 8.3.10)
179
7. Vaardigheden 7.1 Memoriseren 1. De studie van Latijn is een uitgelezen middel om de hersenen te trainen. (cf. 2.2.3.1) 2. Het schoolvak Latijn is een ideaal vak om de betere leerlingen te stimuleren. (cf. 2.2.3.1) 3. Je moet uit het hoofd kunnen leren om Latijn te doen. (cf. 8.3.3) 4. De studie van Latijn draagt bij tot het leren memoriseren. (cf. 8.3.3) 5. Bij Latijn leer je goed memoriseren door de manier waarop het gegeven wordt. (cf. 8.3.3) 6. Via de studie van Latijn leer je ezelbruggetjes gebruiken bij het studeren. (cf. 8.3.3) 7.2 Logisch denken 1. De studie van Latijn draagt bij tot het leren logisch denken. (cf. 8.3.7) 2. Het systematisch en logisch denken van studenten Latijn wordt aangescherpt door het logisch en regelmatig grammaticaal systeem van deze taal. (cf. 1.3.1.2.2) 3. Geen enkele taal is logisch. (cf. 1.3.1.2.2) 7.3 Analyseren 1. De studie van Latijn draagt bij tot het aanscherpen van het analytisch denkvermogen. (cf. 2.2.4.1) 2. Het analyseren dat je leert bij Latijn kan je niet doortrekken naar het dagelijkse leven, dat blijft binnen Latijn. (cf. 8.3.4) 3. Wiskunde is een perfect alternatief voor Latijn wat betreft logisch en analytisch denken. (cf. 2.2.4.2) 7.4 Synthetiseren 1. De studie van Latijn draagt bij tot het aanscherpen van het synthetisch denkvermogen. (cf. 2.2.4.1) 2. Door de inleidingen op een auteur of een tekst leer je bij Latijn synthetiseren. (cf. 8.3.5) 3. Bij het lezen van Latijnse zinnen leer je synthetiseren. (cf. 8.3.5) 4. Biologie of fysica zijn vakken waarin je beter leert synthetiseren. (cf. 8.3.5) 7.5 Kritisch denken 1. De studie van Latijn leert de leerlingen om nuances te leggen en kritisch te denken. (cf. 2.2.4.1)
180
2. Je leert kritisch denken bij Latijn omdat je over elk woord moet nadenken. (cf. 8.3.5) 3. Leerlingen ontwikkelen een kritische houding door het lezen van vele Latijnse teksten. (cf. 1.3.1.3.3) 4. Je leert kritisch denken bij Latijn door verschillende interpretaties van teksten met elkaar te vergelijken. (cf. 8.3.5) 5. Door de confrontatie met een cultuur die deels vreemd is aan de onze, leren de leerlingen zich kritisch op te stellen ten opzicht van hun eigen cultuur. (cf. 8.3.5) 6. Kritisch denken komt helemaal niet aan bod bij Latijn. (cf. 8.3.5)
181