Langs het verstand heen rakelings Een onderzoek naar het verband tussen creativiteit en psychopathologie
Afstudeerscriptie Klinische Psychologie Greta Groen 9913645 Begeleider: Prof. Dr. R.W. Trijsburg Februari 2006
VOORWOORD Het idee voor dit onderzoek ontstond toen ik, in het kader van Basis Cursus II van Klinische Psychologie, een paper schreef over schizofrenie. Het onderwerp van de paper was: ‘De relatie tussen creativiteit en schizofrenie’. Na het schrijven van de paper besloot ik de relatie tussen creativiteit en psychopathologie tot onderwerp van mijn scriptie te maken. Ik wilde meer weten over het verband tussen beide. Mijn interesse komt voort uit een behoefte aan synthese. Ook een hang naar schoonheid en vergroting van mijn kennis speelden een rol. Ik vroeg me af of creativiteit niet een aangepaste vorm van ‘gekte’ is. Ook vroeg ik me af wat ‘gekte’ dan eigenlijk is. Synthese komt in deze scriptie een aantal malen aan de orde. Ten eerste in de definitie van creativiteit en het creatieve proces. Zowel creativiteit als het creatieve proces is een product van een synthese tussen constructieve en realistische elementen. Ook het samenbrengen van de verschillende visies uit de empirische wetenschap en de psychodynamische theorie komt tegemoet aan deze behoefte. Tot slot zijn de creatieve processen die een rol spelen bij verandering ook te zien als een synthese van de verschillende invalshoeken van psychotherapie. Esthetische ervaringen had ik bij het lezen van een aantal artikelen voor deze scriptie. Er zijn prachtige ideeën ontwikkeld over creativiteit en haar relatie met psychopathologie. Ik hoop dat ik een beetje van deze inspiratie kan overbrengen in deze scriptie. Met betrekking tot vergroting van mijn kennis ontdekte ik dat een dimensionele benadering van mentale gezondheid en psychopathologie belangrijk is. Het verlaten van het denken in categorieën brengt nieuwe inzichten met zich mee. Ook dit komt in de scriptie aan de orde. Het schrijven van deze scriptie gaf me meer inzicht in creativiteit en creatieve processen en hun relatie met psychopathologie. Het denken en schrijven over dit onderwerp was een creatief proces op zich. Het is boeiend om te schrijven over een proces terwijl je je in zo'n zelfde proces bevindt.
Greta Groen
2
INHOUDSOPGAVE
Langs het verstand heen rakelings Verklaring van de titel
4
Waanzin Gedicht van Gerrit Achterberg
5
Samenvatting
6
Inleiding
7
I. Creativiteit en het Creatieve Proces Definitie Het Vier P model Kenmerken van het creatieve proces Het creatieve proces als zoekproces Een cyclische benadering van creativiteit
10 11 11 12 14
II. De Creatieve Mens De theorie van Eysenck Onderzoek naar originaliteit Onderzoek naar psychopathologie bij de creatieve mens
16 17 21
III. Psychodynamische Visies Freud en de kunst Primaire en secundaire processen Egopsychologie
25 26 29
IV. Het Creatieve Proces in Psychotherapie Empathie als creatief proces Het creatieve proces en inzicht
34 36
Conclusie
41
Literatuurlijst
44
3
LANGS HET VERSTAND HEEN RAKELINGS
De titel van deze scriptie is ontleend aan het gedicht ‘Waanzin’ van Gerrit Achterberg. Achterberg beschrijft in dat gedicht het verlangen naar een verloren geliefde. In de eerste twee regels van de eerste strofe beschrijft hij enerzijds het genot van de liefde die hij ooit ervaren heeft. Anderzijds wordt het gemis van die liefde beschreven als scherpe messen in het bloed. In de laatste twee regels van de eerste strofe geeft hij de pijn aan van het verlangen. Dan beschrijft hij in de zinnen ‘langs het verstand heen rakelings/uwe ontstentenis mij doet’ de invloed van de onbereikbaarheid van zijn liefde. Hij vertelt hoe heftig, tot aan waanzin toe, de gevoelens ervaren worden.
In het tweede deel komt hij weer met beide voeten op de grond. In aan de scheikunde ontleende termen wordt beschreven hoe de heftigheid van gevoelens als gewelddadig en ongrijpbaar worden beleefd. De zinnen ‘waarmee geen rede is te rijmen/omdat elk noemen haar bezeert’ zijn mogelijk te lezen als een terugkeer uit de hogere sfeer van het verlangen. Het is een terugkeer van de waanzin naar de werkelijkheid. De rede staat in dit gedicht tegenover de waanzin.
4
WAANZIN Een zoet ontsteld zijn dagelijks, als vele messen in mijn bloed langs het verstand heen rakelings, uwe ontstentenis mij doet.
Alsof daarin nog distilleert geweld achter glazen geheimen, waarmee geen rede is te rijmen, omdat elk noemen haar bezeert.
Gerrit Achterberg, 1941
5
SAMENVATTING Het thema van deze scriptie is het verband tussen psychopathologie en creativiteit. Er wordt onderzocht in hoeverre een relatie tussen beide bestaat. De begrippen creativiteit en creatief proces worden onder de loep genomen. Beide begrippen bevatten een constructief en een realistisch element. Er wordt gesproken van creativiteit en creatief proces wanneer deze twee aspecten aanwezig zijn. De theorie van Eysenck komt ook aan bod. Zijn theorie veronderstelt een verband tussen creativiteit en de persoonlijkheidstrek Psychoticisme. Er worden onderzoeken besproken die meer licht op deze veronderstelling werpen. Er lijkt een relatie tussen creativiteit en Psychoticisme te bestaan. De psychodynamische visie beziet de relatie tussen creativiteit en psychopathologie vanuit een andere invalshoek. De visie van Freud en de uit zijn visie voortvloeiende kijk op processen die in zowel creativiteit als psychopathologie een rol spelen, komen aan de orde. Ook wordt de egopsychologische visie belicht. Naast verschillen tussen de visies uit de empirische wetenschap en de psychodynamische theorie zijn er ook veel overeenkomsten. Tot slot worden creatieve processen in psychotherapie nader bekeken. Processen die in de therapeutische praktijk tot empathie en inzicht leiden, worden vergeleken met de creatieve processen die ten grondslag liggen aan kunstuitingen. Er bestaat een verband tussen creativiteit en psychopathologie. In het bijzonder is er overeenkomst in de manier van denken. Bij psychopathologie is het creatieve proces, waaronder het denken, verstoord geraakt.
6
INLEIDING
De relatie tussen creativiteit en psychopathologie is sinds mensenheugenis een bron van speculatie. De gedachte dat er tussen beide een verband bestaat, deed al opgang in de oudheid. Griekse filosofen beschreven regressie naar primitieve denkvormen als onderdeel van het creatieve proces. Creativiteit zou de wil tot het overschrijden van de grens tussen het rationele en irrationele denken vereisen (Neihart, 1998). Plato noemde creativiteit “a divine madness, a gift from the gods”. Aristoteles zou gezegd hebben dat “No great genius was without a mixture of insanity” (Langsdorf, 1900, in Neihart, 1998). Meer recentelijk analyseerde Freud de werken en de levens van zeer prominente creatieve mensen. Hij geloofde dat grote werken in de literatuur en in de beeldende kunst een universele psychologische waarheid bevatten. Elk kunstwerk openbaart uiteindelijk een latente betekenis die teruggebracht kan worden tot basale motieven en conflicten die voor iedereen hetzelfde zijn. Een voorbeeld van zo’n basaal conflict is het Oedipus conflict. Aan deze basale motieven en conflicten geeft de kunstenaar zijn eigen vorm (Noy, 1993). Dali, een fervent aanhanger van het gedachtegoed van Freud, liet zich inspireren door dromen. Voor hem stond de beleving van het irrationele en het onbewuste voorop. Het belang daarvan wilde hij in zijn werk tonen. Hij schilderde objecten zeer nauwkeurig naar de werkelijkheid. Deze objecten, die geen relatie met elkaar hebben, bracht hij met elkaar in verband door geraffineerd gebruik te maken van perspectief. Door deze presentatie ontstaat een irreële werkelijkheid. Hij wilde hierdoor schrikreacties, verbazing en opwinding uitlokken. Men moest het onmogelijke voor mogelijk houden.
Ook in de jaren na Freud hebben vele psychoanalytici de artistieke mens (schrijvers, dichters en beeldend kunstenaars) en hun creaties bestudeerd om meer zicht te krijgen op de relatie tussen creativiteit en psychopathologie (Jamison, 1993, in Neihart, 1998). Het idee dat artistieke expressie genezend werkt voor zowel de artiest als de toeschouwer houdt al lang stand. De kunstenaar gebruikt zijn werk om krankzinnigheid buiten de deur te houden. Ook het uitgangspunt van creatieve (expressieve) therapieën is hierop gebaseerd. Dit uitgangspunt houdt in dat schrijven, dansen, zingen of tekenen manieren kunnen zijn om tot zelfinzicht en emotionele stabiliteit te komen. De creatieve uiting zorgt ervoor dat psychisch lijden omgezet wordt in een positieve bijdrage aan het bestaan (Neihart, 1998). Een belangrijk aspect, vaak door kunstenaars zelf aangegeven, is de poging in contact te blijven met het pure en primitieve ‘zelf’. Hieruit halen zij de inspiratie en de energie om hun werk te maken. Volgens 7
Neihart (1998) kan deze worsteling met het primitieve ‘zelf’ eindigen in het grensgebied tussen mentale gezondheid en psychopathologie.
In de afgelopen decennia zijn vanuit de psychiatrie en klinische psychologie verschillende theorieën en visies ontwikkeld over het verband tussen creativiteit en psychopathologie. Eén van de belangrijke theorieën op dit moment, die van Eysenck, wordt in hoofdstuk II besproken. Er is ook een aanzienlijke hoeveelheid empirisch onderzoek gedaan op dit gebied. In deze onderzoeken worden bij zowel creativiteit als psychopathologie, stemmingsstoornissen en stoornissen in denkprocessen gevonden (Neihart, 1998). Jamison (1993, in Neihart, 1998) hield zich bezig met onderzoek naar het verband tussen stemmingsstoornissen, in het bijzonder bipolaire stoornissen, en creativiteit. Naar aanleiding van haar onderzoek veronderstelt zij dat aan creatieve productie een manische periode vooraf gaat. Ze veronderstelt dat manie geestverruimend werkt. Kenmerken van hypomanie zijn vergelijkbaar met die van het creatieve denken. Men staat onder andere open voor nieuwe ideeën. Wanneer echter het niveau van activiteit te hoog wordt, kan dat resulteren in disfunctioneren en een afname van de creatieve productie (Jamison, 1993, in Neihart, 1998). Ze veronderstelt verder dat depressie ook een grote invloed heeft op de cognitieve aspecten van het creatieve proces. Depressie verlaagt het cognitieve tempo en brengt gedachten en gevoelens in een ander perspectief. Hierdoor worden irrelevante ideeën geëlimineerd. Het kan zorgen voor de focus die het mogelijk maakt nieuwe ideeën vorm te geven. Ook hier geldt dat verergering van de depressie kan leiden tot disfunctioneren en afname van creativiteit. Cognitieve processen die gerelateerd zijn aan bepaalde stemmingen kunnen de creativiteit en psychopathologie met elkaar verbinden (Jamison, 1993, in Neihart, 1998). Rothenberg (1990, in Neihart, 1998) heeft in zijn onderzoek naar de relatie tussen psychoticisme en creativiteit overeenkomsten gevonden in een bepaalde vorm van denken. Hij noemt dit ‘Translogisch’ denken. Het is een manier van conceptueel denken die het gewone logische denken overstijgt. Twee processen die hier een rol spelen, noemt Rothenberg het ‘Janusian’ en het ‘Homospatial’ proces. ‘Janusian’ denken is een bewust proces dat paradoxale objecten tot een enkele entiteit transformeert. Bij ‘Homospatial’ denken worden verschillende objecten verbonden op basis van één of enkele gemeenschappelijke kenmerken. Rothenberg (1990, in Neihart, 1998) veronderstelt dat ‘Janusian’ denken het creatieve werk inluidt, het moment waarop ideeën gegenereerd worden. ‘Homospatial’ denken kenmerkt het daaropvolgende creatieve proces. Deze laatste manier van denken komt aan de orde in hoofdstuk IV. 8
In deze scriptie worden de verschillende visies op het verband tussen creativiteit en psychopathologie onderzocht. Ook wordt de betekenis van dat verband voor de klinische praktijk belicht. Bovenal wordt gekeken of de verschillende invalshoeken raakvlakken en overeenkomsten vertonen. Wellicht is het mogelijk een integratie van de verschillende modellen tot stand te brengen in hun visie op het creatieve proces. Verder is deze scriptie een poging om orde en overzicht te creëren in de veelheid aan informatie. In het eerste hoofdstuk wordt getracht een antwoord te vinden op de vraag wat creativiteit is en hoe het creatieve proces werkt. In hoofdstuk II komt de creatieve mens aan bod. Aan de hand van de theorie van Eysenck wordt nagegaan wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen creatieve mensen en mensen met een psychiatrische diagnose. In het derde hoofdstuk komen psychodynamische visies op creativiteit en het verband daarvan met psychopathologie aan de orde. De visie van Freud en de visie van de latere egopsychologie worden besproken. Ook komen primaire en secundaire processen en de functie van vorm en esthetische waarde in creativiteit aan bod. In het laatste hoofdstuk wordt gekeken naar creatieve processen in de psychotherapie. Dat gebeurt aan de hand van twee begrippen uit de klinische praktijk: empathie en inzicht. Bij deze processen vallen de visies uit de verschillende invalshoeken gedeeltelijk samen.
9
HOOFDSTUK I
CREATIVITEIT EN HET CREATIEVE PROCES
De centrale vraag in wetenschappelijk onderzoek naar creativiteit is gericht op de herkomst van creatieve ideeën en producten. Veelal wordt verondersteld dat creativiteit ontstaat in de geest van de creatieve mens. In veel psychologische verklaringen wordt de nadruk gelegd op het ontstaan van het creatieve idee of het creatieve product door plotseling inzicht uit het niets. In de literatuur heet dit ‘ex nihilo’ (Perkins, 1988, Boden, 1991, in Christensen, 2002). Voordat gekeken wordt naar de oorsprong van creativiteit en eventuele verbanden met psychopathologie is het van belang om de begrippen creativiteit en creatief proces goed te omschrijven.
Definitie Twee noodzakelijke componenten in de definitie van creativiteit, waarover een zekere mate van consensus bestaat in de literatuur, zijn originaliteit en bruikbaarheid. Er is sprake van creativiteit wanneer iemand een product maakt dat origineel is en gebruikswaarde heeft (Mayer, 1999, in Christensen, 2002). Echter niet alles dat nieuw en nuttig is, is creatief. Christensen (2002) specificeert de definitie als volgt: iets is creatief wanneer iemand een product laat ontstaan met generaliseerbare originaliteit en met de potentie om zich te verspreiden. Generaliseerbare originaliteit of nieuwheid betekent dat het product het begin inluidt van een nieuwe soort of traditie. Ze is een toevoeging aan de gekende mogelijkheden. Christensen stelt dat iets nieuws produceren zonder doel of waarde, niet creatief genoemd mag worden. De gebruikswaarde van creatieve uitingen wordt bepaald in relatie tot de toekomst. Daarbij is de potentie van een product om tot verspreiding te komen binnen een bepaald domein cruciaal. Domeinen zijn bijvoorbeeld de schilderkunst, de literatuur of de wetenschap. Christensen is van mening dat verspreiding van een product in beginsel over het gehele domein moet kunnen plaatsvinden om creatief genoemd te mogen worden. Hiermee is het begrip creativiteit afgebakend. Het product moet nieuw en bruikbaar zijn binnen het gehele domein.
Het Vier P model 10
Een klassiek model dat creativiteit beschrijft, is het Vier P model (Rhodes, 1961 en Mooney, 1963, in Christensen, 2002). Dit model verdeelt creativiteit in vier domeinen. De creatieve persoon, het creatieve product, de creatieve pressie en het creatieve proces. Theorieën die focussen op de creatieve persoon houden zich bezig met individuele verschillen in creativiteit. Het merendeel van de literatuur over creativiteit bevat dit soort theorieën. Bij dergelijk onderzoek gaat het om de vergelijking tussen de kenmerken van creatieve mensen en de kenmerken van minder- of niet creatieve mensen. Creativiteit wordt in dit kader gezien als een persoonlijkheidstrek, vaardigheid of denkstijl. Ook de relatie met IQ en psychopathologie komen in deze onderzoeken aan de orde. Theorieën die focussen op het creatieve product houden zich bezig met de kenmerken van het resultaat van creativiteit. Het creatieve proces wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Daardoor lijkt het alsof een product zomaar uit het niets verschijnt (ex nihilo). Echter volgens Christensen (2002) komt een product niet zomaar, ‘ex nihilo’, tot stand. Theorieën die focussen op pressie houden zich bezig met de invloed van de omgeving op de creatieve mens. Hieronder verstaat men het psychosociale klimaat en de eventuele negatieve gevolgen daarvan voor het individu en diens creativiteit. Theorieën die focussen op het creatieve proces verdelen het proces in stadia en analyseren de werkzame cognitieve componenten en mechanismen in die verschillende fasen.
Kenmerken van het creatieve proces Volgens Wallas (1926, in Christensen, 2002) zijn in het creatieve proces vier fasen te onderscheiden: preparatie, incubatie, inzicht en verificatie. De volgorde van deze fasen ligt niet vast. Er kan ook meermalen teruggekeerd worden naar eerdere fasen. In de preparatiefase gaat men bewust op zoek naar kennis over het domein en naar verheldering van het betreffende probleem. Een belangrijk aspect van deze fase is het ontstaan van een ‘impasse’. De impasse kan worden veroorzaakt door de grote hoeveelheid verzamelde kennis. Er is rust nodig om deze informatie te verwerken (Christensen, 2002). Zo eindigt de preparatiefase in een impasse. In de incubatiefase wordt het probleem tijdelijk losgelaten. Er wordt overgegaan tot de orde van de dag. Volgens Wallas (1926, in Christensen 2002) wordt deze incubatiefase door twee aspecten gekenmerkt. Enerzijds wordt niet bewust aan het probleem gedacht, anderzijds vindt ook een aantal onbewuste mentale processen plaats. Het zoeken naar de oplossing gaat dan verder op een onbewust niveau. Het bewust loslaten van het probleem kan resulteren in een inzicht, een plotseling vinden van de oplossing. Dit inzicht refereert aan de AHA-Erlebnis of 11
de Eureka beleving (Wallas, 1926, in Christensen 2002). Na het ontstaan van een inzicht wordt het resultaat geverifieerd. Dat wordt evaluatie genoemd. In die fase wordt het inzicht verder bewerkt en verfijnd. Er wordt dan onderzocht of het inzicht ook daadwerkelijk ‘werkt’. Creatieve processen spelen zich af in de psyche van ieder mens. De mate waarin creativiteit aanwezig is, is gradueel. De ene mens is creatiever dan de andere (Christensen, 2002).
Het creatieve proces als zoekproces Het creatieve proces kan worden beschouwd als een zoekproces dat, na het doorlopen van verschillende stadia, een nieuw en bruikbaar product oplevert. Een zoekproces wordt omschreven als een subjectieve en doelgerichte actie teneinde een object te vinden. Elke zoektheorie beschrijft derhalve het subject, de actie, een object en de zoekruimte waarin het zoeken plaatsvindt. Bij het zoeken beweegt het subject zich in de zoekruimte. Dat brengt hem uiteindelijk in contact met het verlangde object. Creatief zoeken is een speciale vorm van zoeken. Het gezochte object wordt niet simpelweg gevonden omdat het al bestaat. Het wordt door het subject gecreëerd (Christensen, 2002). In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen ‘probleemoplossen’ en het ‘creatieve proces’ (Christensen, 2002). ‘Probleemoplossen’ richt zich op cognitieve processen die verantwoordelijk zijn voor het vinden van oplossingen voor een duidelijk probleem. Het creatieve proces richt zich op het vinden van oplossingen voor vage en onduidelijke problemen. Informatie Procestheorieën (IP) beschouwen ‘probleemoplossen’ als gericht zoeken in een begrensde ruimte van alternatieve mogelijkheden. Deze vorm van zoeken is logisch, rationeel en gericht op een vooraf gesteld doel. Het subject functioneert als een informatieverwerkingssysteem, te vergelijken met de werkwijze van een computer. Het gezochte object, de oplossing van het probleem, wordt gevonden door afweging van de alternatieven. De problemen zijn hier goed omschreven (Newell & Simon, 1972, in Christensen, 2002). De problemen die in een creatief proces aan de orde zijn, zijn niet helder omschreven. Het doel is niet duidelijk gespecificeerd. Ook de ruimte waarin gezocht wordt, is niet helder begrensd. Door deze vaagheden kan niet worden ingeschat hoever de oplossing verwijderd is. Het is zelfs niet duidelijk of er een oplossing bestaat, laat staan dat er een juiste of goede weg naar de oplossing is (Simonton, 1999, in Christensen, 2002). Een oplossing kan zich daarom plotseling, zonder waarschuwing vooraf, aandienen (Metcalfe, 1986, in Christensen 2002).
12
Het creatieve proces kent een grotere zoekruimte dan het proces van het ‘probleemoplossen’ (Perkins, 2000, in Cristensen, 2002). De mogelijkheid bestaat dat zowel de zoekruimte als de doelen tijdens het proces veranderen onder invloed van nieuwe informatie omdat deze vorm van zoeken niet rationeel is (Perkins, 2000, in Christensen, 2002). Het is mogelijk dat zoeken in een grote zoekruimte uiteindelijk of voorlopig geen resultaat oplevert. Creatieve zoekprocessen kunnen lang duren, met ogenschijnlijk weinig vooruitgang. Maar er kan ook een plotselinge cognitieve verandering plaatsvinden waardoor nieuw inzicht ontstaat (Christensen, 2002). IP theorieën over het creatieve proces laten de preparatiefase en de verificatiefase, zoals in de vorige paragraaf omschreven, buiten beschouwing. Het verzamelen van informatie voor en tijdens het creatieve proces wordt niet van belang geacht. Het creatieve proces is een zoektocht die zich voornamelijk afspeelt in de geest, gegenereerd wordt door gedachten en uiteindelijk alleen leidt tot verandering van die gedachten. De werkelijkheid wordt buiten beschouwing gelaten in zoverre dat men geen rekening houdt met het product dat geactualiseerd moet worden. Met andere woorden: men houdt zich niet bezig met de vraag of de oplossing wel mogelijk is. Echter het onderscheid tussen mogelijkheid en onmogelijkheid is wel van belang. Fantasie wordt bijvoorbeeld vaak in verband gebracht met creativiteit. Toetsing aan de werkelijkheid kan immers opleveren dat een oplossing of creatie onmogelijk is. Het blijkt ‘slechts’ een fantasie. Volgens Christensen (2002) is een fantasie niet creatief, omdat ze niet tot actualisering in de werkelijkheid leidt. IP theorieën zijn te beschouwen als constructieve theorieën. Deze theorieën gaan ervan uit dat een oplossing uit het niets (ex nihilo) kan worden geconstrueerd op basis van subjectieve processen (Christensen, 2002). Tegenover deze constructieve theorieën staan realistische theorieën. Die gaan ervan uit dat de oplossing al ergens bestaat. Ze moet alleen nog gevonden worden. De realistische theorieën richten zich op de eisen en de beperkingen die gesteld worden door de werkelijkheid. Deze eisen en beperkingen beïnvloeden het creatieve proces en het uiteindelijk product. Creativiteit heeft de werkelijkheid nodig om haar bruikbaarheid aan te kunnen tonen (Christensen, 2002).
Christensen (2002) pleit in zijn theorie over creativiteit voor een synthese van de constructieve en de realistische benadering. Hij is van mening is dat creativiteit niet los van de realiteit bestaat. Deze synthese is terug te vinden in de beschreven definitie van creativiteit. Het aspect nieuwheid of originaliteit in de definitie refereert aan het subjectieve mentale zoekproces waarin geconstrueerd wordt. De nadruk ligt hier op het hoe van de zoektocht en bevat constructieve elementen. De bruikbaarheid refereert aan de mogelijkheden van het 13
product zich te verspreiden in de werkelijkheid. De nadruk ligt op het wat, het resultaat, van de zoektocht en is meer realistisch van aard. De synthese tussen de twee benaderingen kent een dilemma. Het creatieve product of de creatieve oplossing moet vóór de zoektocht ergens aanwezig zijn (realisme), maar niet in de zin dat het simpel alleen gevonden kan worden (constructivisme). De AHA-Erlebnis in de visie van realisten betekent ‘Ik heb de oplossing gevonden’. De AHA-Erlebnis in de visie van constructivisten betekent ‘Ik heb een oplossing gecreëerd’.
Een cyclische benadering van creativiteit In een cyclische benadering van creativiteit wordt uitgegaan van zowel subjectieve processen als de objectieve werkelijkheid. Het subject staat in actieve verbinding met de omgeving. Christensen (2002) beschrijft zijn cyclische benadering van creativiteit aan de hand van twee dilemma’s. Deze dilemma's komen voort uit de tegenstelling tussen de ‘gevonden’ en de ‘gecreëerde’ oplossing.
1. Hoe kan iets nieuw zijn en toch ergens vandaan komen? Een product is nieuw omdat het nog niet bestond. Toch moet het ergens vandaan zijn gekomen. Christensen (2002) stelt dat vernieuwende gedachten ook gebonden zijn aan wetten en beperkingen uit de werkelijkheid. Het zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden die bepalen of een product bestaansrecht heeft. De vaardigheid om een veelheid aan mogelijkheden en onmogelijkheden te onderzoeken wordt gezien als een belangrijk aspect van creativiteit (Ohlsson, 1992, in Christensen, 2002). Creativiteitstesten die divergent denken meten, kijken onder meer naar de vaardigheid om mogelijke gevolgen van een gebeurtenis te bedenken. Ook kan hierbij gedacht worden aan alternatieve mogelijke gevolgen van gebeurtenissen uit het verleden. En voorbeeld hiervan is denken over ‘wat zou er gebeurd zijn als.....’ of ‘waarom heb ik toen niet dit of dat gedaan’. Deze laatste manier van denken is een belangrijk kenmerk van depressie (Sherman & Mc Connell, 1995, in Christensen, 2002). Het creatieve proces is een zoektocht op het grensvlak van mogelijkheden en onmogelijkheden. Het object dat gezocht wordt bestaat nog niet. Zij wordt door de zoektocht gegenereerd. Tegelijkertijd wordt zij bepaald door de bestaande werkelijkheid. Het is nieuw én komt ergens vandaan.
14
2. Hoe kan men zoeken naar iets waarvan men niet weet wat het is? In het creatieve proces weet men niet wat het object dat gezocht wordt, is. De oplossing genereert zichzelf onder invloed van kennis uit de werkelijkheid. Het creatieve proces is een cyclische beweging tussen de werkelijkheid en de mentale zoekruimte bestaande uit mogelijkheden en onmogelijkheden. Het proces speelt zich niet alleen in het hoofd af. Er wordt actief gezocht naar modellen, gepraat met anderen, en informatie verzameld. Ook als een nieuw idee of originele gedachte niet mogelijk is, geeft dat nieuwe informatie. Deze informatie wordt weer gebruikt in het proces (Christensen, 2002). Het geeft nieuwe richting aan het zoeken. Daardoor kan gezocht worden naar iets dat men niet kent. Als het gezochte bekend is, is er geen sprake creativiteit. (Christensen, 2002)
In dit hoofdstuk is de definitie van creativiteit aan de orde geweest. Een product kan creatief genoemd worden wanneer het een generaliseerbare originaliteit en een potentie tot verspreiding in een bepaald domein bezit. Ook is het Vier P model besproken. Dat model verdeelt creativiteit in vier domeinen. De creatieve persoon, het creatieve product, de creatieve pressie en het creatieve proces. Het creatieve proces wordt gekenmerkt door vier fasen: de preparatie, de incubatie, het inzicht en verificatie. Zonder deze fasen mag een proces niet creatief genoemd worden. Het creatieve proces is vergeleken en onderscheiden van het ‘probleemoplossen’ binnen de IP theorieën. Een synthese van de constructieve en realistische invalshoek lijkt zinnig om tot een beter begrip van creativiteit en het creatieve proces te komen. Verder is dieper ingegaan op dilemma’s die ontstaan bij de synthese van beide visies. Er is beschreven hoe een product nieuw kan zijn en toch ergens vandaan komt en hoe naar iets gezocht kan worden dat nog niet bekend is. Divergent denken is aan de orde gekomen. Bij divergent denken wordt een veelheid aan mogelijkheden en onmogelijkheden afgewogen in een creatief proces. Deze manier van denken speelt ook een rol bij depressie. De alternatieven zijn in dit geval gericht op gebeurtenissen uit het verleden. De vraag in dat geval wordt of andere keuzen tot een beter resultaat zouden hebben geleid. Het creatieve proces wordt omschreven als een actief en cyclisch proces dat gebruik maakt van informatie uit de omgeving of ‘werkelijkheid’. Creativiteit staat niet los van de wereld.
15
HOOFDSTUK II
DE CREATIEVE MENS
In het voorgaande hoofdstuk is het Vier P model beschreven. Een van de domeinen in dat model is de creatieve persoon. Er zijn veel theorieën ontwikkeld over de individuele verschillen in creativiteit. Ondermeer de theorieën die betrekking hebben op de relatie tussen creativiteit en psychopathologie. In dit hoofdstuk wordt de theorie van Eysenck belicht. Hij legt een verband tussen creativiteit en het persoonlijkheidskenmerk Psychoticisme. Naast de theorie van Eysenck worden ook onderzoeken beschreven die de relatie tussen creativiteit en psychopathologie tot onderwerp hebben.
De theorie van Eysenck Eén van de belangrijke theorieën over de relatie tussen persoonlijkheid en creativiteit is het model van Eysenck (1993). Eysenck gaat er in dat model vanuit dat persoonlijkheid uit drie dimensies bestaat: Extraversie, Neuroticisme en Psychoticisme. Psychoticisme brengt hij in verband met creativiteit. Hij stelt dat creatieve mensen hoog scoren op deze dimensie. De trek Psychoticisme wordt bepaald door een aantal subtrekken: agressief, koud, egocentrisch, onpersoonlijk, antisociaal, niet-empathisch, impulsief en gebrek aan sentimentaliteit. Eysenck (1993) veronderstelt dat als mensen hoger scoren op Psychoticisme hun gevoeligheid voor het ontwikkelen van psychosen groter is. De trek Psychoticisme moet duidelijk onderscheiden worden van psychotische pathologie. Psychoticisme is een onderliggende trek die alleen van invloed is op de gevoeligheid voor psychosen. Eysenck (1993) gaat er in zijn theorie vanuit dat een hoge score op de trek Psychoticisme ook voorwaarde is voor creativiteit. Zijn gedachte is dat mensen die hoog op de trek scoren meer ideeën genereren. Zij interpreteren de relevantie van hun ideeën ruimer. Een dergelijke manier van denken, het divergent denken, is vaak benoemd als een aspect van creativiteit (Hasenfus en Magaro, 1976). Deze denkstijl lijkt synoniem aan het zogenaamde ‘overinclusieve’ denken, een denkstijl die kenmerkend is voor psychotische en schizofrene mensen. Daarbij is sprake van grenzeloze associaties. Irrelevante ideeën over een bepaald begrip of concept worden geïnterpreteerd als relevant (Hasenfus en Magaro, 1976). Divergent denken kan ondermeer gemeten worden met woordassociatietesten.
16
Bij analyse van creativiteit dient zich het volgende probleem aan. In de literatuur over de creatieve persoon wordt het begrip creativiteit in twee betekenissen gebruikt (Eysenck, 1993). Creativiteit als trek, beschreven in het concept ‘divergent denken’ (Glover, 1989, in Eysenck, 1993) en creativiteit als prestatie of product. In dit geval zijn een prestatie of product in daden omgezette gedachten en ideeën. Creativiteit als trek is net als intelligentie normaal verdeeld (Woodman & Schoenfeldt, 1989, in Eysenck, 1993). Creativiteit als product, als unieke prestatie, is scheef verdeeld. Creativiteit als unieke prestatie wordt vooral gevonden bij mensen die hoog op creativiteit als trek scoren (Dennis, 1955, in Eysenck 1993). Om begripsverwarring te voorkomen noemt Eysenck (1993) creativiteit als trek ‘originaliteit’. Eysenck stelt dat de trek Psychoticisme zowel positief is gecorreleerd met originaliteit als met het product of de prestatie (Richards, 1981, in Eysenck 1993). De trek Psychoticisme kan een verbinding vormen tussen creativiteit en psychopathologie.
Onderzoek naar originaliteit Het is mogelijk dat in psychotisch denken en in creatief denken dezelfde cognitieve processen een rol spelen. Dit is door Keefe en Magaro (1980) onderzocht. Ze vergeleken paranoïde schizofrene mensen, niet paranoïde schizofrene mensen, niet psychotische psychiatrische mensen en ‘normale’ mensen met elkaar. Ze maakten onderscheid tussen paranoïde en niet paranoïde mensen omdat uit onderzoek is gebleken dat paranoïde mensen bij voorkeur convergent denken. Niet paranoïde mensen denken bij voorkeur divergent (Keefe & Magaro, 1980). Er werden twee creativiteitstesten afgenomen. De Alternate Uses test meet het divergent denken. In deze test associëren mensen op aangeboden woorden. De Revised Art Scale (Barron & Welsh, 1952) meet de voorkeur voor complexe asymmetrische designs. Zo wordt de perceptuele creativiteit gemeten. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat wetenschappers (Gough, 1961 in Keefe, 1980), architecten (Mac Kinnon, 1961, in Keefe, 1980) en schrijvers (Barron, 1953, in Keefe, 1980) een voorkeur hebben voor complexe en asymmetrische figuren. Op de Alternate Uses Test scoorden niet paranoïde schizofrenen hoger dan andere groepen. Dat doet vermoeden dat divergent denken een kenmerk is van zowel creativiteit als schizofrenie. De Revised Art Scale liet geen verschil tussen de groepen zien. De voorkeur voor visuele complexiteit en asymmetrische patronen delen creatieve mensen en niet paranoïde mensen niet. Dit betekent dat ‘creatieve perceptie’ geen gemeenschappelijk aspect van deze twee 17
groepen is. Wellicht is de complexiteit en de asymmetrie van de figuren voor schizofrene mensen te onrustig. Zij kunnen slecht ordening aanbrengen (Dykes & Mc Ghie, 1996). Overigens zou dit onderzoek meer inzicht opgeleverd hebben wanneer ook een groep creatieve mensen was opgenomen. Divergent denken lijkt zowel bij creativiteit als schizofrenie voor te komen. Dykes en Mc Ghie (1996) hebben dit divergent denken bij verschillende groepen nader bekeken. Zij vergeleken een groep creatief denkende mensen, een groep niet creatief denkende mensen en een groep niet-paranoïde schizofrene mensen met elkaar op aandachtsstrategieën. Hun suggestie was dat zowel psychotisch als creatief denkende mensen veel stimuli uit de omgeving toelaten maar dat creatief denkende mensen beter omgaan met de veelheid aan informatie en indrukken. Driehonderd universitaire studenten werden getest op creatief denken (Cropley, 1968, herziene test van Wallach en Kogan (1965)). Vierentwintig deelnemers met de hoogste en vierentwintig deelnemers met de laagste score op deze test namen deel aan het onderzoek. Zij werden vergeleken met vierentwintig in instellingen opgenomen niet paranoïde schizofrene mensen. De proefpersonen voerden drie taken uit. De eerste taak was het sorteren van objecten in categorieën. Daarbij waren voor een object meerdere categorieën mogelijk. Deze taak meet het divergent denken. Daarna sorteerden de proefpersonen kaarten die slechts in één categorie thuishoorden. Hierbij moesten de afleidende stimuli genegeerd worden. Die taak meet het ‘convergent denken’. Tot slot kregen zij aan beide oren verschillende stimuli tegelijk aangeboden. Ze moesten de irrelevante stimuli die aan één van beide oren werden aangeboden, negeren (Dichotic Shadowing Task). Ook deze taak meet ‘convergent denken’. Op de divergent denken test scoorden de creatief denkende mensen en niet paranoïde schizofrene mensen het hoogst. Op de convergent denken test met de kaarten maakten de niet paranoïde schizofrene mensen meer fouten. Zij lieten zich blijkbaar meer beïnvloeden door de afleidende stimuli. Ook op de Dichotic Shadowing Task lieten niet paranoïde schizofrene mensen zich meer afleiden door de irrelevante stimuli dan de andere twee groepen. Dit doet vermoeden dat creatief denkende mensen in tegenstelling tot niet paranoïde schizofrene mensen het vermogen bezitten om irrelevante stimuli te negeren als de taak dat vereist. Conclusie uit dit onderzoek is dat zowel creatief denkende mensen als niet paranoïde schizofrene mensen meer informatie en stimuli toelaten. De creatief denkende mensen zijn beter in staat om deze hoeveelheid informatie te begrenzen. Zij worden er niet door overspoeld. Creatief denkende mensen lijken cognitief flexibel te zijn. Dat geeft ze de keuze divergent denken te combineren met convergent denken. Zij kunnen meer controle uitoefenen. 18
Als in dit onderzoek een groep ‘niet creatieve’ mensen was betrokken zou dat meer inzicht hebben opgeleverd in hoeverre deze flexibiliteit specifiek is voor creatieve mensen. Dat er overeenkomsten tussen creatief denkende mensen en schizofrene mensen zijn in divergent denken zou kunnen worden verklaard uit een relatie tussen de trek Psychoticisme en originaliteit. Schizofrene mensen lijken niet in staat om irrelevante stimuli te filteren. De oorzaak kan zijn dat er weinig of geen invloed is van het geheugen op de waarneming. Dit fungeert als een referentiekader voor de interpretatie van binnenkomende stimuli. Bij psychotische en schizofrene mensen lijkt dit proces verstoord. Het wordt dan moeilijk om ‘Top Down’ strategieën te gebruiken bij de verwerking van informatie. Bij ‘Top Down’ strategieën wordt voor de interpretatie van stimuli een kader, een verwachtingsmodel, gebruikt. Door schizofrene mensen wordt in plaats van ‘Top Down’ gebruik gemaakt van ‘Bottom Up’ processen. De informatie van stimuli wordt met elkaar verbonden zonder referentie aan een bepaald verwachtingsmodel (Hemsley, 1987, in Eysenck, 1993). In zijn model veronderstelt Eysenck (1993) dat mensen die hoog scoren op Psychoticisme een gevoeligheid hebben voor psychose. Volgens Chapman (1994, in Cox & Leon, 1999) kan het ontstaan van psychose goed voorspeld worden door de aanwezigheid van schizotypische trekken. Schizotypie wordt gezien als een tot schizofrenie predisponerende persoonlijkheidsorganisatie. De door Eysenck beschreven trek Psychoticisme is vergelijkbaar met schizotypische kenmerken. Cox en Leon (1999) hebben in hun onderzoek gekeken naar kwetsbaarheid van creatief denkende mensen voor psychose. Zij onderzochten de relatie tussen enerzijds divergent denken, creatieve perceptie en creatieve persoonlijkheidskenmerken en anderzijds psychotische en schizotypische symptomen. De onderzochte groep bestond uit 116 eerstejaars psychologiestudenten. De onderzoekers beoordeelden deze groep als een geschikte steekproef omdat beginnende psychose zich vaak in deze leeftijdscategorie openbaart (Chapman, 1994, in Cox & Leon 1999). Voor het meten van de perceptuele creativiteit werd de Revised Art Scale (Welsh & Barron, 1963) gebruikt. Zoals eerder is beschreven wordt in deze test de perceptuele creativiteit gemeten aan de hand van de voorkeur voor complexe en assymmetrische patronen (Davis, 1989, in Cox & Leon 1999). De Alternate Uses Test (Guilford, 1978) werd gebruikt voor het meten van divergent denken. Voor het meten van creatieve persoonlijkheidskenmerken werd de How Do You Think Test (Davis, 1975) gebruikt. Deze test meet creatieve interesse, attitude en zelfperceptie. De Revised Social Anhedonia Scale (RSAS; Eckblad, 1982) werd gebruikt voor het meten van de schizotypische symptomen: sociale terugtrekking en het 19
onvermogen om plezier te beleven aan sociale interactie. De Eysenck Personality Questionnaire-Revised (EPQR) (Eysenck, Eysenck, & Barrett, 1985) werd gebruikt voor het meten van de trek Psychoticisme.
Uit de studie van Cox en Leon (1999) komt naar voren dat Schizotypie zowel een relatie heeft met divergent denken als met Psychoticisme. Er werd in dit onderzoek geen relatie gevonden tussen Psychoticisme en divergent denken. Dit weerspreekt de veronderstelling van Eysenck dat Psychoticisme een relatie zou hebben met divergent denken. Psychoticisme is wel gerelateerd aan de creatieve persoonlijkheidskenmerken en aan perceptuele creativiteit. Uit de bevindingen kan geconcludeerd worden dat schizotypie en Psychoticisme samenhangen met verschillende dimensies van creativiteit. Dit kan betekenen dat creatieve mensen gevoelig zijn voor het ontwikkelen van psychosen.
De originaliteit zoals deze tot uiting komt in het divergente denken is volgens Eysenck (1993) een basisvoorwaarde voor het ontstaan van creativiteit. Men kan echter origineel zijn, ongewone associaties produceren, zonder creatief te zijn. Originaliteit alleen is niet voldoende. Een psychotisch persoon kan veel ongewone responsen en ideeën produceren die weliswaar origineel zijn maar verre van creatief. Een van de kenmerken van creativiteit is immers dat er een product of prestatie geleverd wordt. Deze opvatting van Eysenck onderschrijft de in het vorige hoofdstuk beschreven algemene definitie van creativiteit van Christensen (2002). In het proces van origineel idee naar creatief product spelen verschillende factoren een rol (Glover, 1998, in Eysenck 1993). Voorop staan cognitieve variabelen zoals intelligentie, verworven kennis, technische vaardigheden en speciaal talent. Eysenck (1993) beschrijft intelligentie als een zoekproces. Een zoekproces waarin eerst verschillende ideeën worden gegenereerd. Vervolgens wordt door de beoordeling van de relevantie van deze ideeën de beste oplossing gekozen. Deze beoordeling is, volgens Eysenck (1993), het creatieve aspect van het proces. Deze opvatting van intelligentie is vergelijkbaar met het besproken ‘probleemoplossen’ uit hoofdstuk I. Volgens Eysenck (1993) is intelligentie noodzakelijk voor het ontstaan van het creatieve product maar op zichzelf niet voldoende. Ook zijn omgevingsvariabelen van belang om creativiteit tot bloei te brengen. Zo kunnen een gebrekkige opleiding, armoede of een cultuurarm milieu de creativiteit weliswaar niet ‘doden’ maar ze zullen wel een barrière vormen bij de realisatie van creatieve uitingen. Andere
20
persoonlijkheidskenmerken die geassocieerd worden met creativiteit zijn: non-conformisme, interne motivatie en zelfvertrouwen (Eysenck, 1993).
Onderzoek naar psychopathologie bij de creatieve mens Er is veel onderzoek gedaan naar psychopathologie bij mensen die creatieve prestaties hebben geleverd. Zo vond Andreasen (1997, in Eysenck, 1993) bijvoorbeeld vaak affectieve en bipolaire stoornissen bij schrijvers. Eén van de onderzoeken dat meer inzicht geeft in psychopathologie bij creatief presterende mensen is uitgevoerd door Post (1994). Om te onderzoeken of psychiatrische stoornissen voorkwamen in het leven van wereldberoemde creatieve mannen heeft Post (1994) 291 biografieën van dergelijke mannen uit de negentiende en twintigste eeuw onderzocht. Eén van de hypothesen was dat psychiatrische stoornissen niet zouden voorkomen bij deze mannen omdat ze dan geen bijzondere status bereikt hadden. In tegenstelling tot echt geniale mensen zouden ‘pseudogenialen’ wel psychiatrische stoornissen ontwikkelen. Post (1994) maakte bij zijn onderzoek onderscheid naar de ernst van stoornissen, te weten: ‘niet aanwezig’, ‘licht’, ‘duidelijk aanwezig’ en ‘ernstig’. Voor het stellen van een diagnose gebruikte hij de DSM III-R criteria. Hij deelde de onderzochten in 6 beroepsgroepen in: 45 wetenschappers, 50 denkers, 52 componisten, 46 politici, 50 schrijvers en 48 beeldend kunstenaars. Ernstige psychopathologieën kwamen het meest voor bij de groepen beeldend kunstenaars, componisten en schrijvers. Deze pathologieën waren voornamelijk depressies en psychotische verschijnselen. Ze veroorzaakten een negatieve invloed op werk en relaties. Ook was soms behandeling noodzakelijk. Een opvallende bevinding uit deze studie was dat bijna 75% van de schrijvers ‘duidelijk aanwezige’ tot ‘ernstige’ depressieve verschijnselen vertoonde. Bij de andere groepen lag dat percentage, met een maximum van 40%, beduidend lager. De schrijvers bleken vaker een ongelukkige jeugd te hebben gehad en ook kwamen in hun families meer psychiatrische stoornissen voor. Onder voorbehoud kan uit deze studie geconcludeerd worden dat psychopathologie het meeste voorkomt bij mensen met artistieke beroepen. Post (1994) heeft bij hen vooral depressieve en psychotische kenmerken gevonden. De hypothese dat psychiatrische stoornissen niet zouden voorkomen bij creatieve mannen vanwege de bereikte status vond voor de groepen beeldend kunstenaars, componisten en schrijvers geen ondersteuning.
21
Een nadeel van deze studie is dat Post (1994) dit onderzoek alleen heeft uitgevoerd. Hij maakte zelf de selectie van biografieën, destilleerde zelf de psychiatrische kenmerken uit de biografieën en bepaalde zelf de ernst ervan. Dit kan ten koste zijn gegaan van de betrouwbaarheid van de gegevens, die daarom met voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. De literatuur is niet eenduidig over welke pathologie het meest voorkomt bij creatief presterende mensen. Vaak wordt manische depressiviteit genoemd als de meest voorkomende pathologie (Jamison, 1989, in Ghadirian, 2000). Om hierover meer duidelijkheid te verkrijgen hebben Ghadirian, Gregoire en Kosmidis (2000) een vergelijking gemaakt tussen creativiteit bij manisch depressieve mensen en creativiteit bij mensen met schizofrenie, depressies en persoonlijkheidstoornissen. Hiertoe hebben zij 44 proefpersonen (20 manisch depressieven en 24 met de andere stoornissen) onderworpen aan non-verbale, visueel motorische, perceptuele en verbale creativiteitstesten (Anastasi, 1976, Fabrun, 1968, Guilford, 1966, Torrance, 1966). De onderzoekers maakten een onderscheid in lichte, matige en ernstige pathologie. De hypothese was dat mensen met manisch depressiviteit hoger scoren op creativiteit dan mensen met de andere stoornissen. Daarnaast onderzochten zij of de ernst van de pathologie een rol speelt in de mate van creativiteit. Er werd geen verschil gevonden in creativiteit tussen de twee groepen. Manisch depressieve mensen zijn niet meer of minder creatief dan mensen met een andere pathologie. Een belangrijke ontdekking was dat de ernst van de stoornis, zowel bij manisch depressieve mensen als bij personen met een van de andere stoornissen, negatief correleerde met creativiteit. Een verdere uitsplitsing naar de verschillende stoornissen zou wellicht meer inzicht hebben opgeleverd in de eventuele relatie tussen creativiteit en die stoornissen. Ook zou vergelijking met een controlegroep zonder stoornissen en een groep met creatieve mensen verhelderend kunnen zijn. De bevindingen uit deze studie wijzen er wel op dat de ernst van de pathologie samenhangt met creativiteit. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over de relatie tussen creativiteit en cognitieve en affectieve stoornissen hebben Rothenberg en Burkhart (1984) onderzoek verricht naar de relatie tussen creativiteit, depressiviteit en schizofrenie. Zij gebruikten hiervoor de Word Association Test (Kenth & Rosanoff, 1910). Deze test meet de responstijd van het maken van verbale woordassociaties. Deze test wordt ook gebruikt om depressiviteit te onderscheiden van andere psychiatrische stoornissen. Depressieve mensen scoren namelijk lager op deze test. 22
Zij voerden de test uit bij drie groepen: een creatieve groep van 12 gepromoveerde fysische mannelijke wetenschappers, 13 opgenomen depressieve mensen en 12 opgenomen schizofrene patiënten. Hypothese was dat de creatieve en de schizofrene groep een snellere responstijd zouden laten zien dan de depressieve groep. Hiermee toetsten de onderzoekers of er een verband bestaat tussen creativiteit en depressiviteit. Uit het onderzoek komt naar voren dat de creatieven hoger op de test scoren dan de depressieven. De schizofrene groep nam de middenpositie in. Zij scoorden wel aanzienlijk hoger dan de depressieven, maar niet significant. Zij scoorden ook niet significant lager dan de creatieven. Uit deze bevindingen concludeert Rothenberg (1984) dat er geen relatie bestaat tussen creativiteit en depressieve stoornissen op cognitieve aspecten. Cognitieve aspecten van creativiteit en depressiviteit moeten onderscheiden worden, stelt Rothenberg (1984). Deze conclusie is misschien voorbarig. Er zijn wellicht andere oorzaken dan een gebrek aan creatieve cognitie aan te wijzen voor de trage verbale reacties bij de depressieve patiënten. De bevindingen zijn niet in overeenstemming met de bevindingen van Post (1984). Deze vond bij veel wereldberoemde schrijvers duidelijk depressieve kenmerken. Wellicht dat de ernst van de depressie bij de depressieve groep in het onderzoek van Rothenberg ook een rol speelt. Zij waren immers opgenomen. Dit laatste komt overeen komen met de bevinding van Ghadirian et al. (2000) dat de ernst van de pathologie van invloed is op de creativiteit.
Uit dit hoofdstuk komt het volgende naar voren. Er bestaat een onderscheid tussen het creatieve denken, originaliteit genoemd, en creativiteit als product of prestatie. Originaliteit kan bestaan zonder creatief product, andersom kan niet. Er zijn verschillende factoren van invloed op het scheppen van een creatief product. Intelligentie, bijvoorbeeld, is een belangrijke factor. Er zijn overeenkomsten tussen originaliteit en psychotisch denken. Het cognitieve aspect divergent denken vindt men zowel bij creatief denkende mensen als schizofrene mensen. Creatief denkende mensen en schizofrene mensen laten meer informatie en stimuli toe dan anderen. Creatief denkende mensen zijn echter beter dan schizofrene mensen in staat grote hoeveelheden informatie gecontroleerd toe te laten omdat zij in staat zijn om zowel divergent als convergent te denken. Verder lijkt een psychosegevoeligheid aanwezig bij creatief denkende mensen. Ook lijkt een samenhang te bestaan tussen de persoonlijkheidstrek Psychoticisme en originaliteit. Uit dit hoofdstuk komt verder naar voren dat psychopathologie veel voorkomt bij creatief presterende mensen, met name bij creatieven in artistieke beroepen. In die laatste groep valt 23
op dat bij schrijvers in vergelijking tot beoefenaren van andere artistieke beroepen meer depressieve en psychotische kenmerken voorkomen. Een bijzondere status behoedt creatieve mensen overigens niet voor psychopathologie. Verder is geconstateerd dat manisch depressieve mensen net zo creatief zijn als mensen met een andere pathologie en dat de creativiteit afneemt naarmate de pathologie ernstiger is. Het blijkt ook dat ernstig depressieve mensen minder snel zijn in hun cognitieve reacties dan creatief presterende mensen en dat de cognitieve aspecten van creativiteit onderscheiden moeten worden van die van ernstige depressie. Hoe valt dit alles met elkaar te rijmen en hoe zijn deze bevindingen eventueel te verklaren? Ten eerste kan Psychoticisme, zoals Eysenck veronderstelt, gezien worden als onderliggende factor van creativiteit. Creatieven scoren hoog op deze trek waardoor zij gevoelig kunnen zijn voor het ontwikkelen van psychosen (Crow, 1986, in Eysenck, 1993). Ten tweede kan de psychose zelf in termen van een continuüm worden beschreven, een continuüm dat reikt van een puur affectieve stoornis, via de bipolaire stoornis tot schizofrenie (theorie van Einheitspsychose, Griesinger, 1861, in Eysenck, 1993). Hierdoor kan een verscheidenheid aan pathologieën ontwikkeld worden. Wanneer deze pathologieën ernstig genoeg zijn, ontstaan episodes in het leven waarin het creatieve talent braak ligt (Prentky, 1980, in Eysenck, 1993). Deze dimensionele benadering van de psychose in samenhang met de trek Psychoticisme lijkt het meest informatief in het zoeken naar een verband tussen psychopathologie en creativiteit.
24
HOOFDSTUK 3
PSYCHODYNAMISCHE VISIES
Psychoanalytici hebben altijd veel interesse gehad in het verband tussen kunst en de psychodynamiek van de artistieke persoonlijkheid (Rothenberg, 1987). Zij borduren hiermee voort op het erfgoed van Freud. Hij had bijzondere belangstelling voor beeldende kunst en literatuur en het diepe inzicht in de menselijke psyche dat door kunst door de eeuwen heen zichtbaar werd gemaakt. In dit hoofdstuk komt eerst de visie van Freud op creativiteit en psychopathologie aan bod. Daarna wordt de psychodynamische visie op het creatieve proces belicht. Er worden zogenaamde primaire en secundaire processen beschreven en geïllustreerd aan de hand van grappen en gedichten. Ook de rol van deze processen in creativiteit en psychopathologie komt aan de orde. Ten slotte wordt de visie van de egopsychologie besproken. De Ik-sterkte en afweermechanismen bij creativiteit en psychopathologie worden onder de loep genomen. Er wordt gekeken naar het belang van het creëren van vorm in de realiteit. Met name de functie hiervan voor het ego wordt belicht.
Freud en de kunst Uitgangspunt van de visie van Freud op de artistieke gave is dat het een bevoorrechte vorm van psychopathologie is. De kunstenaar heeft een middel om uiting te geven aan, en om te gaan met, de psychologische druk die veroorzaakt wordt door een verscheidenheid aan psychische krachten. Kunstwerken werden door Freud onderzocht teneinde de persoonlijkheid en de psychologische motieven van de kunstenaar te achterhalen. De aandacht ging uit naar de inhoud van het kunstwerk als afspiegeling van de ‘binnenwereld’ van de kunstenaar. Het kunstwerk werd beschouwd als de zichtbaar gemaakte ‘innerlijke belevingswereld’. Door het ontleden en interpreteren van het werk in het licht van de levensgeschiedenis van de kunstenaar meende Freud onbewuste innerlijke conflicten en neurosen te kunnen ontdekken. Onderdrukte angsten, fantasieën, wensen en verlangens konden door analyse van het werk worden blootgelegd. De kunstenaar was ‘patiënt’ en het kunstwerk het middel om de kunstenaar te leren kennen. Belangrijke kritiek op deze benadering was de manier waarop de data geïnterpreteerd werden. Freud negeerde de rol van zijn eigen emotionele reacties op het kunstwerk. Hij ging ervan uit dat hij een objectief oordeel kon vellen over het werk en 25
daarmee over de kunstenaar. Freud hield zich niet bezig met het creatieve proces dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van een kunstwerk. Ook liet hij de esthetische waarde van kunst buiten beschouwing (Glover, 1998). Freud noemde de kunstenaar een neurotische dagdromer die de toeschouwer de mogelijkheid geeft de eigen dromen zonder schaamte te beleven. Hij maakte onderscheid tussen een kunstenaar die zijn dagdromen vorm geeft en de dagdromer die slechts dagdroomt. Beiden geven hun fantasieën en onbewuste verlangens alle ruimte. De kunstenaar vindt door zijn creatie de weg terug naar de realiteit. De dagdromer zakt weg in dagdromerij (Glover, 1998). Freud zag de gave fantasieën vorm te geven tot een nieuwe werkelijkheid als de verzoening van het lust- met het realiteitsprincipe. Ook zag hij als belangrijk aspect de manier waarop de kunstenaar zijn fantasieën vorm geeft. Deze vorm moest bovendien geaccepteerd worden door het publiek. Hoewel Freud erkende dat de esthetische waarde en het creatieve proces belangrijke elementen in de kunst zijn, vond hij dat psychoanalytische studie hierop geen licht kon werpen. Hij bleef van mening dat kunst in essentie een therapie is om de afstand te overbruggen tussen de beschaving en de primitieve instincten van de mens (Glover, 1998).
Primaire en secundaire processen Grappen In Freud’s theorie van het mechanisme van de grap uit 1905 komen creatieve processen wél aan bod. In deze theorie ging hij ervan uit dat er twee manieren van denken zijn, het primaire procesdenken en het secundaire procesdenken. Freud beschreef in zijn theorie een grap als een voorbewust idee dat kort blootgesteld is geweest aan de invloed van het onbewuste. Hierbij speelt het primaire proces een rol. Dat is een associatieve, onbewuste en irrationele manier van denken, gebaseerd op het lust principe. Tegenover het primaire proces staat het secundaire proces. De laatstgenoemde manier van denken kenmerkt zich door logica en bewustzijn. Door de introductie van het primaire procesdenken kon het creatieve proces beter begrepen worden. Arieti (1964) beschrijft de rol van het primaire procesdenken in het creatieve proces. Hij vergelijkt deze vorm van denken met de denkwijze van schizofrene mensen. Deze laatste denkwijze kenmerkt zich doordat verschillende objecten als identiek waargenomen worden op basis van één gemeenschappelijk kenmerk. Arieti (1964) geeft als voorbeeld een patiënt die een relatie had met twee mannen. Ze zag deze twee mannen als één en dezelfde omdat beiden van haar hielden. Met deze manier van denken probeert de patiënt de gefragmenteerde wereld 26
te ordenen. Ook in het creatieve proces wordt gebruik gemaakt van het primaire proces denken. Hier heeft het echter een heel andere functie. Waar bij schizofrenie louter sprake is van een poging tot ordening, is het in het creatieve proces een scheppende kracht (Arieti, 1964). Het creatieve proces stelt volgens Arieti (1964) de mens in staat om zich tijdelijk te bevrijden van ‘secundaire’ reacties. Het secundaire proces moet echter beschikbaar zijn anders is het resultaat bizar in plaats van creatief. Hoe het primaire procesdenken gebruikt wordt in het creatieve proces wordt geïllustreerd door de volgende grap van Freud: “That girl reminds me of Dreyfus, the army does not believe in her innocence”. Dreyfus en het meisje worden identiek op basis van één gemeenschappelijk kenmerk terwijl iedereen ziet dat er sprake is van twee verschillende betekenissen. Arieti (1964) stelt dat een stimulus als grappig wordt ervaren als men in eerste instantie denkt volgens het secundaire proces, dus logisch, te reageren en zich even later realiseert dat men reageert op ‘logica’ uit primaire proces. In het creatieve proces van de grap wordt zowel het primaire proces als het secundaire proces aangesproken. De uitkomsten van deze twee processen worden automatisch vergeleken. Er ontstaat een discordantie en men lacht. Deze verwarring is voorwaarde om iets als grappig te ervaren (Arieti, 1964). In de denkwijze van schizofrene mensen komt de verwarring tussen deze beide processen niet tot stand. Bij hen is het secundaire proces als referentiekader verstoord (Arieti, 1964). Hun beleving is vaak ver verwijderd van de realiteit. Het is de juiste ‘samenwerking’ tussen het primaire proces en het secundaire proces waaruit creativiteit geboren wordt. Arieti (1964) noemt dit het ‘tertiair proces’. De verschillende creatieve uitingen hebben specifieke manieren van ‘samenwerking’ tussen de twee processen die de vernieuwing doet ontstaan.
Gedichten De ‘samenwerking’ tussen de processen die in poëzie wordt gebruikt, veroorzaakt meestal geen verwarring. Hier helpt het primaire proces het logische denken te verrijken. De dichter zoekt een bepaalde gelijkheid in eigenschappen die zijn thema versterkt. Zo ontstaat onder anderen de metafoor. In een metafoor vervangt een symbolisch object een reëel object. Beide objecten behouden echter hun individualiteit. Hierdoor is een vergelijking tussen de twee objecten mogelijk. Ze worden beide onderdeel van een abstractere klasse die zowel past binnen het primaire als het secundaire proces. Primair in die zin dat de objecten op basis van een gemeenschappelijk kenmerk met elkaar worden geïdentificeerd en secundair in de zin dat
27
ze aparte entiteiten blijven. De metafoor ontstaat door het oscilleren tussen de twee processen. (Arieti, 1964). Schizofrene mensen vervangen het reële object geheel door het symbolische object. Ze worden identiek. Dit is een belangrijk verschil tussen creativiteit en deze pathologie. In de pathologie wordt alleen het primaire proces gebruikt. Dat maakt oscilleren en abstraheren onmogelijk waardoor alleen de concrete betekenis van het object ervaren wordt (Arieti, 1964).
Vanuit de psychodynamische theorie wordt het bestaan van de primaire en secundaire processen zonder meer aangenomen. De vraag is of deze afzonderlijke mentale processen werkelijk bestaan. Brakel, Kleinsorge, Snodgrass en Shevrin (2000) onderzochten dit in een experiment. Zij deden onderzoek naar het categoriseren op basis van gelijkheid van een enkele, concrete eigenschap van objecten en het categoriseren op basis van gelijkheid van relaties tussen eigenschappen van objecten. Zij testten twee hypothesen. De eerste hypothese was dat oordelen over gelijkheid van objecten onbewust gemaakt worden. Wanneer stimuli subliminaal worden gepresenteerd en ze worden als gelijk beoordeeld, zijn er onbewuste processen aan het werk. De tweede hypothese was dat deze onbewuste oordelen gebaseerd zijn op gelijkheid van een enkele, concrete eigenschap (primair proces). De gelijkheid in relaties tussen eigenschappen van de objecten (secundair proces) speelt dan geen rol. Bewuste oordelen van gelijkheid worden gevormd op basis van relaties tussen eigenschappen. Brakel et al (2000) onderzochten twintig studenten. De ene helft van de groep kreeg subliminaal stimuli aangeboden. De andere helft kreeg dezelfde stimuli supraliminaal aangeboden. De stimuli waren zes kaarten met op elke kaart vier afbeeldingen, één hoofdafbeelding en drie afbeeldingen die hierop leken. Na de eerste aanbieding werden de kaarten nogmaals aangeboden met de vraag of men kon aangeven welke van de drie subafbeeldingen het meest op de hoofdafbeelding leek. De stimuli werden in een pilot getest. Hieruit kwam naar voren dat na supraliminale aanbieding de helft van de kaarten bij voorkeur beoordeeld werd op basis van gelijkheid van een enkele eigenschap, namelijk vorm. De andere helft van de kaarten werd bij voorkeur beoordeeld op basis van relatie tussen de eigenschappen, de rangschikking. In de subliminale conditie werd significant meer beoordeeld op basis van gelijkheid van een enkele, concrete eigenschap. In de supraliminale conditie was geen verschil in oordelen. Verder kwam naar voren dat in de subliminale conditie zowel bij de ‘concrete’ kaarten als de relationele kaarten de voorkeur uitging naar concrete keuzen. 28
Het resultaat ondersteunt de hypothesen. Oordelen worden onbewust gevormd. Onbewuste oordelen worden gevormd op basis van gelijkheid van één enkele of concrete eigenschap. Het versterkt het idee dat er inderdaad twee kwalitatief verschillende processen van classificatie bestaan: het primaire en het secundaire proces (Brakel, 2000).
Martindale en Dailey (1996) voerden een onderzoek uit waarbij het primaire proces in verband werd gebracht met creativiteit. In de studie keken zij ook naar de relatie met aspecten van persoonlijkheid enerzijds en creativiteit en het primaire proces anderzijds. Het primaire proces wordt door Martindale en Dailey (1996) omschreven als divergent en associatief denken. In het onderzoek werd het primaire proces gemeten met de Regressive Imaginary Dictionary. Dit is een schaal die ontwikkeld is door Martindale (Martindale 1990, in Martindale 1996). Het ‘primaire’ gehalte en het ‘secundaire’ gehalte van een tekst wordt hiermee gemeten. De tekst wordt op primaire inhoud (o.a. seksuele uiting en toespelingen op ongepolijste belevingen) en op secundaire inhoud (o.a. abstractie, sociaal gedrag en doelgerichtheid) beoordeeld. In het onderzoek werd creativiteit op drie manieren gemeten. Om het divergente denken te meten, gebruikten ze de Alternative Uses Test en telden ze woordassociaties. Daarnaast werden fantasieverhalen van de onderzochte groep op creativiteit beoordeeld. Persoonlijkheid werd gemeten met de Eysenck Personality Questionnaire en de NEO Personality Inventory. Een groep van 37 eerstejaars psychologiestudenten werd gevraagd een fantasieverhaal te schrijven. Deze verhalen werden beoordeeld en de testen werden afgenomen. Er werd een positief verband gevonden tussen creativiteit en het primaire proces denken. Uit het onderzoek bleek voorts dat er een relatie bestaat tussen enerzijds creativiteit en primair proces denken en anderzijds de persoonlijkheidskenmerken Psychoticisme en Extraversie. Een conclusie uit dit onderzoek is dat het primaire proces inderdaad veel overeenkomst vertoont met het cognitieve proces ‘divergent denken’. Ook de relatie tussen creativiteit en Psychoticisme, zoals deze werd verondersteld door Eysenck (1993), lijkt door dit onderzoek te worden ondersteund.
Egopsychologie Vorm en esthetische waarde De vraag naar hoe een kunstwerk tot haar vorm komt en haar esthetische waarde krijgt is nog niet beantwoord. 29
Noy (1993) onderzocht de creativiteit van kunstenaars en hun gebruik van vorm. Volgens hem mag de inhoud van kunst niet creatief genoemd worden, alleen de vorm is van belang. Elke kunstuiting is een ‘gesublimeerde expressie’ van een beperkt aantal basale, universele thema’s en conflicten. Er zijn oneindig veel manieren om deze thema’s vorm te geven (Noy, 1993). Vorm definieert hij als middel om uiting te geven aan de betekenis die de individuele kunstenaar geeft aan een bepaald thema. Creativiteit is het vermogen de juiste middelen te vinden voor die uitdrukking. Daarmee geeft hij vorm aan het latente, onbewuste materiaal dat een weg naar buiten probeert te vinden. In vormgeving zijn zowel techniek als vakmanschap van belang. Daarnaast zijn de mentale functies van essentiële betekenis. De mentale functies waarborgen een gecontroleerde ontlading van onbewuste verlangens en motieven. Zij zorgen voor aanpassing en regulatie van innerlijke behoeften aan de eisen van de realiteit. Dit zijn de Egofuncties. Vorm verhoudt zich tot Inhoud als Ego tot het It, het Superego en de Realiteit (Noy, 1993). Noy (1993) onderscheidt twee aspecten van vorm: communicatie en esthetische beleving. Communicatie wordt door het ego gebruikt om latente inhoud te uiten en te delen met anderen. Het is in staat om via de vorm, omdat die op de realiteit georiënteerd is, te communiceren met de buitenwereld. Het is een streven naar ‘van betekenis zijn voor anderen’. Het is belangrijk een vorm te vinden die de diepste lagen van de eigen geest zo uitdrukt dat het uiteindelijk mensen raakt in de diepste lagen van hun geest. Vorm gebruikt, manipuleert en omzeilt de perceptie van de toeschouwer. Die perceptie wordt geregeerd door het secundaire proces. Bedoeling is dat de vorm niet op afwijzing of weerstand stuit. Het moet een ‘veilige vorm’ zijn. Zo kan de toeschouwer zichzelf toe staan om de psyche vrijelijk te laten genieten van het primaire proces (Noy, 1993). Het andere aspect van vorm is de esthetische waarde. Vorm geeft het ego de mogelijkheid om tegengestelde mentale elementen (wensen, ideeën en emoties) te verzoenen. Tegengestelde psychische elementen vinden in de vorm hun eenheid. Tegelijkertijd bestaat de vorm in de realiteit. Hierdoor brengt de kunstenaar zichzelf in harmonie met die realiteit. Hij slaat als het ware een brug tussen zichzelf en de werkelijkheid. Ook de toeschouwer ervaart en herkent een gevoel van eenheid. Dit is de vorm die door de kunstenaar gezocht wordt. De vorm draagt iets onvermijdelijks in zich, het lijkt de enig mogelijke vorm. Alles in het kunstwerk is functioneel en hoort er te zijn. Een element weghalen betekent dat het geheel vernietigd wordt. De ervaring van eenheid in vorm herstelt de innerlijke orde van zowel de kunstenaar als het publiek. In die ervaring huist de esthetische waarde van kunst. (Noy, 1993). 30
Ik-sterkte, creativiteit en psychopathologie Egopsychologische visies gaan ervan uit dat de creatieve en de psychopathologische persoonlijkheid uit eenzelfde bron ontstaan (Noy 1993). Er wordt wel een belangrijk onderscheid gemaakt. De creatieve persoonlijkheid kenmerkt zich door een diepgewortelde psychopathologie die door een sterk en efficiënt ego positief wordt aangewend. Mensen met een psychopathologische persoonlijkheid hebben geen ego dat sterk genoeg is om de tegenstellingen in zichzelf te integreren en te ordenen (Noy,1993). Het concept ‘regressie in dienst van het ego’(Kris,1952, in Noy, 1993) dat vaak gebruikt wordt met betrekking tot creativiteit verwijst hiernaar. Dit concept behelst de tijdelijke opschorting van de controle over onbewuste of prebewuste impulsen om deze vervolgens weer te organiseren op een bewuste en rationele manier. Zo kan een bruikbaar idee voor een kunstwerk ontstaan. Deze gedachte lijkt in overeen te zijn met de bevindingen uit het vorige hoofdstuk. Daarin bleek dat creatieve mensen beter dan schizofrene mensen in staat zijn controle uit te oefenen op een veelheid aan informatie die bij hen binnenkomt. Mensen met een psychopathologische persoonlijkheid vinden een oplossing voor het integratieprobleem van het ego in rigide patronen. Zij gebruiken en herhalen vooral onvolwassen en primitieve afweermechanismen (Noy, 1993). Zo proberen ze verandering en vrije expressie van ‘gevaarlijke’ verlangens te voorkomen. De creatieve oplossing voor het integratieprobleem is het creëren van steeds nieuwe vormen en gewaagde patronen. Zo vindt de kunstenaar aansluiting bij de realiteit. De creatieve zoektocht naar vorm is een voortdurend proces. Realiteit beïnvloedt de kunstenaar en deze maakt weer nieuwe vormen die de realiteit beïnvloeden. Kortom een cyclisch proces. Dit is ook in hoofdstuk I beschreven. Het voorgaande roept de vraag op welke afweermechanismen door creatieve mensen gebruikt worden. Domino, Short, Evans & Romano (2002) hebben onderzoek gedaan naar 15 egoafweermechanismen bij creatieve en bij niet creatieve proefpersonen. De afweermechanismen die onderzocht werden, waren neurotische afweermechanismen (verdringing, verschuiving, reactieformatie en intellectualiseren), onvolwassen afweermechanismen (projectie, schizoïde fantasie, hypochondrie, passieve agressie, acting out en dissociatie) en volwassen afweermechanismen (altruïsme, humor, onderdrukking, anticipatie en sublimatie). Zij onderzochten twee groepen van 40 eerstejaars studenten Engels: creatieven en nietcreatieven. De groepen werden geselecteerd aan de hand van vier creativiteitstesten en het 31
schrijven van een Haiku. De creativiteitstesten waren de Adjective Check List (meet creatieve persoonlijkheidskenmerken), de Torrance Test of Creative Thinking (meet o.a. divergent denken), Barron-Welsh Revised Art Scale (meet voorkeur voor complexe of asymmetrische voorwerpen) en de Similes Test (meet o.a. analoog denken en poëtische expressie). Afweermechanismen werden gemeten door deskundigen die de verschillende afweer stijlen beoordeelden. Zij keken naar een video van diepte interviews met de proefpersonen. De belangrijkste bevinding uit het onderzoek was dat de creatieve groep in tegenstelling tot de niet creatieve groep veel verschillende egoafweermechanismen gebruikte. Creatieven scoorden hoger dan de niet creatieven op schizoïde fantasie, acting out, dissociatie, verplaatsing, reactie formatie, intellectualiseren, humor, onderdrukking en sublimatie. Creatieven scoorden lager dan niet creatieven op projectie, passief agressief gedrag, verdringing en altruïsme. Er zijn vanzelfsprekend wel kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek. De steekproef bestaat uit jonge studenten, die zich wellicht nog weinig hebben kunnen ontwikkelen op creatief gebied. De creativiteitstesten zijn valide, maar het schrijven van de haiku is wellicht teveel afhankelijk van taalkundige vaardigheden. Bovendien is de betrouwbaarheid van de beoordeling van de afweermechanismen, volgens de onderzoekers, laag. Echter de uiteindelijke conclusie uit deze studie is dat ‘creatieven’ psychodynamisch gezien een rijker leven hebben. De Ik-sterkte van creatieve mensen is groter omdat zij door een grote diversiteit aan afweermechanismen beter in staat zijn om te gaan met de eisen van de realiteit.
De psychodynamische theorie kent veel literatuur over het verband tussen creativiteit en psychopathologie. Freud veronderstelde dat beide zich vanuit eenzelfde bron ontwikkelen. In zijn visie is creativiteit een meer gepaste uiting die niet botst met de realiteit. Psychopathologie doet dat wel. Primaire en secundaire processen zijn belangrijke cognitieve processen die een rol spelen in het ontstaan van creativiteit. Een goede afstemming tussen deze twee processen maken het ontstaan van grappen, gedichten en andere kunstwerken mogelijk. Het gebruik van het secundaire proces in creativiteit maakt het verschil met psychopathologie. Het primaire proces is te vergelijken met het divergent denken.
De creatieve mens heeft een rijker psychodynamisch leven en maakt gebruik van meer afweermechanismen. Hij is beter in staat om controle uit te oefenen op de ontlading van onbewuste wensen en verlangens. De creatieve persoonlijkheid heeft een sterker ego dat in staat is door het creëren van vorm in contact te blijven met de realiteit. Hij is in staat te 32
communiceren met de omgeving en een eenheidsbeleving tot stand te brengen bij zowel zichzelf als de toeschouwer. De pathologische persoonlijkheid maakt meer gebruik van primitieve en onvolwassen afweermechanismen en vervalt in rigide patronen waardoor verandering, flexibiliteit en het creatieve proces stagneert. Uit het onderzoek voor dit hoofdstuk bleek dat psychodynamische begrippen en theorieën zelden zijn onderzocht in empirische studies. In dit hoofdstuk is juist wel getracht om voor psychodynamische begrippen die van belang zijn voor het onderzoek naar de relatie tussen creativiteit en psychopathologie ondersteuning te vinden in empirisch onderzoek.
33
HOOFDSTUK 4
HET CREATIEVE PROCES IN PSYCHOTHERAPIE
Uit de voorgaande hoofdstukken rijst het beeld dat het creatieve proces bij ernstige psychopathologie mogelijk verstoord of gestagneerd is. Volgens psychodynamische visies is het cognitieve aspect van creativiteit een samenspel van primaire en secundaire processen. Dit samenspel en daarmee het creatieve proces is bij psychopathologie verstoord. Er is ook een samenhang tussen de stagnatie van het creatieve proces en een rigide gebruik van egoafweermechanismen. Een indicatie van verstoring van het creatieve proces bij psychopathologie vinden we ook in hoofdstuk II waar gesteld wordt dat creativiteit afneemt naarmate de ernst van de pathologie toeneemt. Psychotherapie zou een bijdrage kunnen leveren aan het weer op gang brengen van het creatieve proces. In dit licht worden in dit hoofdstuk empathie en inzicht besproken. In de psychotherapeutische praktijk spelen deze begrippen een belangrijke rol. Er worden parallellen getrokken tussen enerzijds het verkrijgen van empathisch begrip door de therapeut en het verkrijgen van zelfinzicht door de patiënt en anderzijds creatieve processen in de kunst. Doordat taal bij uitstek het middel is in de psychotherapie laat het creatieve proces in therapie zich het best vergelijken met literatuur.
Empathie als creatief proces Freud introduceerde het concept empathie. Daarvoor was een vergelijkbaar begrip binnen theorieën over artistieke en esthetische ervaringen in gebruik (Lips, 1907, in Rothenberg, 1987). Binnen deze context werd het omschreven als ‘invoelen’, als ervaring van genot en betrokkenheid bij het artistieke object. Later werd het begrip uit deze esthetische context gehaald en kreeg het de betekenis ‘innerlijke imitatie’ (Worringer, 1948, in Rothenberg 1987). Deze beide betekenissen worden in de psychologie nog steeds gehanteerd. In de afgelopen decennia heeft empathie een belangrijke plaats gekregen binnen de klinische praktijk. Empathie wordt door Rothenberg (1987) omschreven als een creatief proces in de psychotherapeutische behandeling. Empathie en sympathie worden vaak als synoniemen gezien. De begrippen zijn echter verschillend. Sympathie betekent ‘meevoelen met de ander’. Empathie betekent zowel het invoelen van de innerlijke werkelijkheid van de ander als het begrijpen ervan. Het gaat verder dan oppervlakkig ‘dezelfde gevoelens hebben’. Het betekent begrijpen van, en respons geven 34
op de achterliggende oorzaken van de gevoelens. Het element ‘gevoel’ is niet het enige bij empathie. Het gaat erom de belevingswereld van de ander ‘in te voelen’ zonder zich ermee te vereenzelvigen. Dit omvat gevoelens, maar ook situaties die de ander meemaakte en waarvan een voorstelling gemaakt kan worden, ook van het gevoel dat ermee gepaard gaat. Empathie is ook in relatie gebracht met warmte en liefde. Rothenberg (1987) stelt dat er geen direct verband tussen de begrippen is. De patiënt kan de therapeut als warm en liefdevol ervaren maar warmte en liefde genereren niet noodzakelijk empathie en empathisch begrip. Daar is meer voor nodig. Rothenberg (1987) maakt ook een onderscheid tussen empathie en intuïtie. Beide zijn vergelijkbaar in die zin dat ze kennis opleveren. Bij intuïtie ontstaat kennis vanuit een minimale hoeveelheid ‘cues’. Het is vooral een cognitieve vaardigheid gebaseerd op een brede kennis. Empathie komt in eerste instantie voort uit de menselijke ervaring en heeft sterke affectieve aspecten. Het genereert cognitief en affectief begrip van het mentale leven van de ander. Het begrip ‘invoelen’ binnen de psychotherapeutische setting is vergelijkbaar met de esthetische ervaring in de artistieke context, maar dan gebruikt om inzicht te verkrijgen in de psychische wereld van de patiënt.
Empathisch begrip Het creatieve proces dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van metaforen is te vergelijken met het proces dat empathisch begrip doet ontstaan (Rothenberg, 1987). In het vorige hoofdstuk is de metafoor beschreven. Het creëren van een metafoor is een actief en bewust proces. Hetzelfde geldt voor het laten ontstaan van de empathische ervaring. Het proces dat hieraan ten grondslag ligt, noemt Rothenberg (1987) ‘Homospatial’ proces. Dit proces maakt net als bij de metafoor gebruik van zowel het secundaire als het primaire proces. Bij het tot stand brengen van de empathische ervaring gebruikt de therapeut zijn verbeelding. Hij creëert een ‘mentale ruimte’ waarin het beeld van zichzelf en dat van de patiënt samen aanwezig zijn. Hoewel samen aanwezig, behouden deze beelden toch hun individualiteit. Het zijn aparte entiteiten die uit de normale context zijn gehaald en met elkaar interacteren. Het beeld dat hij van zichzelf en de patiënt heeft, is opgebouwd uit een veelheid aan informatie. Die informatie wordt geleverd door de eigen gedachten, gevoelens en ervaringen en de gedachten, gevoelens en ervaringen van de patiënt voorzover hij die op dat moment kent. De therapeut zoekt ervaringen bij zichzelf die vergelijkbaar zijn met de ervaringen van de patiënt. Om het empathische begrip te bewerkstelligen gebruikt de therapeut de eigen gevoelens en gedachten over deze ervaringen. Er ontstaat een oscillerend proces tussen de beelden van het mentale 35
leven van de therapeut en van de patiënt. Er wordt als het ware een derde positie ingenomen waardoor nieuwe beelden en interpersoonlijk kennis ontstaan. Doordat in het proces de perceptie weidser wordt, kunnen aspecten die voorheen niet werden waargenomen of opgemerkt, op de voorgrond treden. Hierdoor ontstaat een dieper inzicht in de psyche van de patiënt (Rothenberg, 1987). Hoe langer het contact met de patiënt voortduurt, hoe verfijnder het inzicht in de psyche van de patiënt wordt. Doordat de therapeut zich bewust blijft van het onderscheid tussen zichzelf en de patiënt is het mogelijk op de patiënt te reageren. Het is van belang dat de therapeut de eigen grenzen kent en ervaring heeft met conflict en lijden (Rothenberg, 1987). Dit proces is vergelijkbaar met het oscilleren waaruit een metafoor ontstaat. Ook bij de metafoor behouden het symbolische en reële object hun individualiteit. Er ontstaat een derde nieuwe abstracte klasse door een gemeenschappelijk element. Hieruit worden nieuw inzichten en esthetische ervaringen geboren. De therapeut zet het empathische proces in wanneer hij de psyche van de patiënt beter wil begrijpen. Hij gaat actief op een andere manier luisteren. Het empathische proces is geen mechanische operatie maar een creatieve vaardigheid die aangeleerd is en steeds verder ontwikkeld wordt. Wanneer de therapeut tot een nieuw inzicht is gekomen, verifieert hij dit bij de patiënt. Hij kan dit bijvoorbeeld doen door het geven van interpretaties. Deze interpretaties kunnen worden ontkend of geaccepteerd. In het laatste geval kan de patiënt nieuw materiaal inbrengen. Er ontstaat dan een creatief proces waar patiënt en therapeut samen in betrokken zijn. Dit proces biedt de mogelijkheid om nieuwe structuren en inzichten te integreren in de persoonlijkheid van de patiënt (Rothenberg, 1987).
Het creatieve proces en inzicht Noy (1978) onderzocht de overeenkomst tussen de manier waarop inzicht in het psychoanalytische proces verkregen wordt en het creatieve proces. Verwerving van inzicht heeft tot doel rigide cognitieve patronen om te buigen in een flexibele structuur. Deze nieuwe structuur moet de patiënt in staat stellen om te gaan met zijn behoeften, afweer, expressie van emoties en contact met anderen. Het inzicht komt tot stand doordat tijdens de analyse het secundaire proces verrijkt wordt met het primaire proces. In psychoanalyse komen emotie en gevoel tot expressie door vrije associatie. Doordat de logische structuur van de taal verdwijnt en doordat gebruik wordt gemaakt van symbolen en metaforen worden nieuwe verbanden gelegd en komen nieuwe inzichten tot stand. De verrijking van het secundaire proces met het primaire proces is in het vorige hoofdstuk aan orde geweest met betrekking tot gedichten en
36
metaforen. De kunstenaar en de therapeut gebruiken vergelijkbare methoden om tot nieuwe ideeën en inzichten te komen. Noy (1978) beschrijft verschuivingen in cognitie in zowel het creatieve als in het analytische proces. Hij doet dit aan de hand van vier, overlappende en aanvullende, cognitieve functies: categorisatie, abstractie, context en associatie. Ook de relaties van deze functies met de afweermechanismen van het ego komen hierbij aan de orde.
Categorisatie Eén van de belangrijke adaptieve cognitieve functies is het vermogen tot categoriseren van informatie. De informatie wordt ondergebracht in concepten. Ze wordt groepsgewijs in concepten verenigd op basis van een gemeenschappelijk kenmerk in een nieuwe categorie van een abstracter niveau. Doordat mensen overeenkomstige categorieën gebruiken, is men in staat tot onderlinge communicatie en tot oriëntatie op de realiteit. De groepsgewijs verenigde concepten noemt men schema’s. Schema’s zijn permanente structuren die onbewust gebruikt worden. Daardoor is de mens in staat veel informatie automatisch en efficiënt te verwerken. Het is niet altijd een voordeel als informatie zich langs vaste patronen laat organiseren. Om tot nieuwe ideeën en inzichten te komen is het belangrijk de vaste patronen los te laten en nieuwe combinaties van bestaande categorieën te creëren (Noy, 1978). Informatie classificeren in vaste categorieën kan een egoafweer zijn als het leggen van nieuwe verbanden angst met zich meebrengt. Het ego slaat dan de ervaringen in vertrouwde categorieën op. Om tot inzicht te komen is het van belang dat de patiënt verbindingen gaat maken tussen gebeurtenissen die voorheen niet als gerelateerd werden ervaren. Het secundaire proces, dat categoriseert op basis van criteria uit de realiteit, wordt dan in contact gebracht met het primaire proces dat categoriseert op basis van zelf georiënteerde criteria. Die criteria zijn gevoelens, emoties, ervaringen, herinneringen en wensen (Noy, 1978). Door interpretatie van, bijvoorbeeld, dromen worden nieuwe verbanden gelegd en bewust gemaakt (Noy, 1978).
Abstractie Uit het oogpunt van efficiëntie wordt informatie opgeslagen in abstracte concepten. Dit maakt snelle verbindingen en daarmee snelheid in spraak en denken mogelijk. Deze abstractie kan het ook moeilijker maken verbinding te leggen tussen verschillende begrippen. Om relaties te kunnen leggen moet men als het ware afdalen tot een concreter niveau. Het vertalen van abstracte begrippen in concrete vormen is één van de vaardigheden van de artistieke mens (Noy, 1978). Dat geeft hem het vermogen om nieuwe verbanden te leggen tussen categorieën. 37
Ook de neiging tot abstraheren kan gezien worden als een afweer van het ego. Door te ‘blijven hangen’ in abstracties en niet concreet te worden blijft de mens onbewust van verbanden tussen gebeurtenissen die bedreigend voor hem zijn. Hierdoor worden emoties los gemaakt van de gebeurtenis die eraan ten grondslag ligt. In de therapie wordt getracht de verbindingen tussen gebeurtenis en emotie te herstellen. Abstracte ideeën worden in concrete beelden omgezet. Doordat de vlucht in abstracties wordt vermeden, wordt de patiënt in staat gesteld zijn emoties en wensen te integreren (Noy, 1978).
Context Context beschrijft het referentiekader waar informatie ligt opgeslagen in vaste patronen. De context (‘frame of reference’) wordt gebruikt voor doelgericht gedrag, perceptie, formatie van associaties en verwachtingen. Deze vaste context wordt een beperking wanneer men niet meer in staat is om uit deze vaste patronen te treden terwijl dat toch meer aanpassing aan de buitenwereld zou opleveren. Informatie kan opnieuw worden georganiseerd door het uit zijn context te halen en te gebruiken in een andere context. De creatieve geest is in staat om vrijelijk te bewegen van de ene context naar de andere. In de creatieve geest bestaat een zekere tolerantie voor onzekerheid (Cropley en Sikand, 1973). Dit stelt hem in staat flexibiliteit te behouden in denken en gedrag (Noy, 1978). Het ego gebruikt deze vaste patronen als afweer. Ontkenning, bijvoorbeeld, voorkomt dat men begrijpt wat men niet wil begrijpen. Het reorganiseren van informatie en ervaringen in nieuwe patronen en andere contexten is voorwaarde voor het verkrijgen van inzicht. De analyticus probeert de patiënt te bewegen om geen logische verhalen te vertellen, geen problemen op te lossen en de communicatie niet tot hem te richten. Op deze manier elimineert hij het beperkende effect van de vaste context en stelt hij de patiënt in staat om van de ene context naar de andere te bewegen (Noy,1978).
Associatie Bij associëren worden elementen aan elkaar verbonden door de relatie die zij met elkaar hebben en door gemeenschappelijke kenmerken. Het logisch denken vindt plaats langs een lineaire vorm van associatie. Hierbij worden divergente vormen van associëren terzijde geschoven. De functie van het lineaire associëren is het vloeiend denken, het doelgericht gedrag en het vloeiend gebruik van taal te bevorderen. Het logisch denken is een secundair proces. De associaties die gemaakt worden passen in het ‘frame of reference’.
38
In creatief denken worden divergente vormen van associëren gebruikt. Er wordt geassocieerd op het niveau van het primaire proces. Zoals eerder beschreven worden associaties hierbij niet gemaakt op basis van relaties maar op basis van een gemeenschappelijk kenmerk (Brakel, 2000). Associaties tussen woorden vindt dan bijvoorbeeld plaats op basis van vorm en klank en niet op basis van de betekenis. De controle van het associatieproces wordt als het ware versoepeld en men is in staat om vrijelijk te bewegen in verschillende richtingen. Denken en associëren in zowel secundaire als primaire verbindingen wordt dan mogelijk. Voordeel is dat men kan communiceren op verschillende niveaus en tegenstrijdigheid kan uitdrukken. Men spreekt als het ware verschillende talen. Dit stelt de mens in staat om direct in contact te komen met, vaak tegenstrijdige, emoties en aan deze emoties uitdrukking te geven (Noy, 1978). In psychoanalyse wordt getracht te breken met de regels van het logische associëren en in direct contact te komen met de emotie. Er wordt geprobeerd een assimilatie tot stand te brengen van verschillende ervaringen door alle mogelijk geassocieerde verbanden te onderzoeken. Deze vorm van therapie richt zich dan ook op de spontane uitingen die zich onttrekken aan de logische regels zoals dromen, grappen en versprekingen. Men gaat op zoek naar alternatieven voor de lineaire associaties en ontdekt verborgen verbanden. Deze verbanden kunnen, als zij bewust worden gemaakt, tot betekenisvol inzicht leiden (Noy, 1978).
Noy (1978) stelt dat de mentale gezondheid gebaat is bij een synthese van het primaire en secundaire proces. Het primaire proces is gericht op het zelf en haar behoeften en het secundaire proces is gericht op de buitenwereld en de realiteit. Een synthese van deze processen stelt de mens in staat beter om te gaan met de realiteit en daarin het ‘zelf’ in stand te houden. Deze integratie heeft tot gevolg dat men het dagelijks ‘overleven’ kan overstijgen en een ‘hogere vorm’ van begrijpen, meer verbanden zien, kan bereiken. Psychotherapie kan een bijdrage leveren aan het op gang brengen van het creatieve proces in de patiënt. Creatieve processen die in therapie een rol spelen zijn de empathische ervaring en het verkrijgen van inzicht in de eigen psyche. Deze creatieve processen zijn vergelijkbaar met de creatieve processen in literaire vormen als de metafoor. Rothenberg (1987) beschrijft de empathische beleving van de therapeut als creatief proces dat vergelijkbaar is met de esthetische ervaring in kunst. Het is een beleving die inzicht geeft in de psychische wereld van de patiënt. Doordat deze nieuwe inzichten gedeeld worden met de patiënt kan deze de kennis integreren in zijn persoonlijkheid. Noy (1978) heeft 39
overeenkomsten aangegeven tussen de manier waarop in de psychoanalyse inzicht verkregen wordt en het creatieve proces. Door de analyse vinden verschuivingen plaats binnen cognitieve functies. Andere dan de inzichtgevende therapieën zullen wellicht vergelijkbare verschuivingen in de genoemde categorieën teweeg brengen. Dit gebeurt dan door het uitdagen van irrationele gedachten en via een gedragsbenadering in de cognitieve gedragstherapie. In directieve therapieën gebeurt het concretiseren door middel van huiswerkopdrachten. In het voorgaande hoofdstuk werd het zoeken naar vorm belicht. De kunstenaar zoekt naar een vorm om te kunnen communiceren en naar een vorm om een integratie van het ‘zelf’ en de realiteit tot stand te brengen. Niet elke vorm van kunst is voor iedereen toegankelijk of kan door iedereen worden gewaardeerd. Ditzelfde geldt wellicht voor vormen van therapie. Er moet worden gezocht naar een juiste vorm waarin communicatie kan gedijen. Zo kan binnen de juiste therapievorm het zelfinzicht tot stand komen. Kortom in therapie wordt het creatieve proces weer op gang gebracht.
40
CONCLUSIE
In deze scriptie is getracht een antwoord te vinden op de vraag of er een verband bestaat tussen creativiteit en psychopathologie. Hierbij is gekeken naar visies uit verschillende invalshoeken en naar creatieve processen in psychotherapie. Het begrip creativiteit is gedefinieerd als het voortbrengen van een product dat generaliseerbare originaliteit en een potentie tot verspreiding in een bepaald domein bezit. Het bevat constructieve en realistische elementen. Een soortgelijk onderscheid wordt ook in het onderzoek naar creativiteit teruggevonden. Creativiteit wordt in twee betekenissen gebruikt: originaliteit en prestatie. Originaliteit verwijst naar het creatieve denken. Er zijn overeenkomsten in denken tussen psychotische mensen en creatieve mensen. Er bestaat bij beide groepen een veelheid aan mogelijke en onmogelijke ideeën, het zogenaamde divergent denken. Creatief denkende mensen zijn gericht op wat mogelijk is, wat geactualiseerd kan worden. Bij psychotische mensen is de grens tussen het mogelijke en onmogelijke niet aanwezig. Het verschil is de controle die creatief denkende mensen kunnen uitoefenen op hun denken. Het denken is daardoor gebonden aan de realiteit. Zij raken niet overspoeld door de veelheid aan informatie. Wel kan gezegd worden dat er een ‘psychosegevoeligheid’ bij creatief denkende mensen is. Een andere term die een relatie lijkt te hebben met dit divergent denken komt uit de psychodynamische theorie en wordt het primaire proces genoemd. Dit wordt omschreven als een associatieve, irrationele en onbewuste manier van denken. Naast deze manier van denken bestaat het secundaire proces. Deze vorm kenmerkt zich door logica en bewustzijn. Bij psychotische mensen is het secundaire procesdenken verstoord. Zij vallen terug op het primaire proces denken. Creatief denkende mensen maken in hun denken gebruik van zowel primaire als secundaire processen. Rothenberg introduceerde nog een andere term voor het creatieve denken, het zogenaamde ‘Translogische denken’. Dit omvat twee vormen van denken, het ‘Janusian’ en het ‘Homospatial’ denken. Bij beide vormen zijn zowel het primaire als het secundaire proces betrokken.
Naast originaliteit is het maken van een product onderdeel van het begrip creativiteit. Wanneer originaliteit alleen bizarre uitingen tot gevolg heeft of zich beperkt tot pure fantasie is er geen sprake van creativiteit. Het contact met de realiteit is van wezenlijk belang. Zodra dit contact verbroken wordt, lijkt men op te schuiven in de richting van pathologie.
41
Het nieuwe product moet volgens de definitie de potentie hebben om zich te kunnen verspreiden binnen een bepaald domein. Het is van belang een vorm te vinden om te communiceren met de omgeving en zichzelf kenbaar te maken in de realiteit. Hierbij spelen de egofuncties een essentiële rol. Egopsychologie veronderstelt eenzelfde bron van waaruit creativiteit en pathologie worden geboren. Het verschil zit in de Ik strekte en het gebruik van de afweermechanismen. De creatieve mens heeft een rijk psychodynamisch leven. Hij gebruikt meer afweermechanismen dan de minder creatieve mens. Zijn Ik-sterkte is groter. De communicatie met de omgeving brengt een eenheidsbeleving tot stand zowel bij de creatieve mens als bij de toeschouwer. Dit is het esthetisch gevoel. Het ‘zelf’ wordt geïntegreerd in de realiteit. In die zin kan men zeggen dat de worsteling met het pure ‘zelf’ in het kunstwerk tot een oplossing is gebracht. Met andere woorden: het werk wordt gebruikt om de geest gezond te houden. Het werkt genezend voor de kunstenaar en de toeschouwer. De herkenning die het kunstwerk oproept maakt verspreiding binnen het domein mogelijk.
Uit onderzoek blijkt dat er een verscheidenheid aan pathologieën bestaat bij veel mensen die een creatieve prestatie hebben geleverd. Er zijn psychosen, depressiviteit en bipolaire stoornissen gevonden. Hun gevoeligheid voor denkstoornissen is hiervoor aan de orde geweest. Met betrekking tot de affectieve stoornissen kan men concluderen dat het creatieve denken bij depressieve mensen vertraagd is. Gegenereerde mogelijkheden en onmogelijkheden die op de toekomst gericht waren, staan nu in het teken van het verleden. Jamison beweert in het kader van haar onderzoek naar manisch depressiviteit dat hypomanie de geest opent voor een veelheid aan indrukken. De depressie vertraagt vervolgens het denkvermogen zodat de nieuwe ideeën geëvalueerd en in een ander perspectief geplaatst kunnen worden. Hier lijkt de (milde) depressie in het teken te staan van de realiteit. Vanuit het perspectief van het creatieve proces is deze periode misschien te vergelijken met een incubatiefase. Hypomanie en milde depressiviteit lijken bevorderend voor de creativiteit. Echter bij ernstige depressie en manie neemt de creativiteit af zowel in denken als in productie.
Een dimensionele benadering van Psychose geeft wellicht de beste verklaring voor de verscheidenheid aan pathologieën die bij creatieve mensen voorkomen. De trek Psychoticisme kan worden gezien als onderliggende trek bij creatieve mensen waardoor een psychosegevoeligheid aanwezig is. Psychose kan beschouwd worden als een continuüm. Een continuüm, dat reikt van depressie tot schizofrenie. Hierdoor kan een verscheidenheid aan 42
pathologieën ontstaan. Wanneer deze ernstig genoeg zijn, stagneert het creatieve proces of wanneer het creatieve proces stagneert, ontstaan ernstige pathologieën. Ook een dimensionele benadering van mentale gezondheid en psychopathologie lijkt hier informatief. Deze benadering stelt geen duidelijke grens tussen gezondheid en pathologie.
Het creatieve proces kent, net als creativiteit, constructieve en realistische elementen. Het staat niet los van de wereld. Het kenmerkt zich door vier fasen: preparatie, incubatie, inzicht en verificatie. Bij ernstige psychopathologie is het creatieve proces verstoord. Zoals hierboven is aangestipt zou het proces gestagneerd kunnen zijn in de incubatiefase. Men komt dan niet tot inzicht en blijft als het ware ‘hangen in deze fase. In therapie kan men het creatieve proces weer op gang brengen zodat nieuw inzicht alsnog ontstaat. In creatieve therapie bereikt men inzicht en emotionele stabiliteit door middel van bijvoorbeeld schrijven, tekenen, dansen of zingen. Men maakt zich kenbaar in de wereld. De weg naar inzicht loopt hier via het realiteitsaspect. In psychotherapie is men in gesprek met een therapeut. De weg naar inzicht loopt hier via het constructieve aspect. Door vergroting van inzicht in de eigen psyche vinden verschuivingen plaats in cognitieve functies. Het primair en secundaire proces komen weer in balans, de egofuncties worden versterkt en rigide egopatronen veranderen.
Het creatieve proces lijkt vergelijkbaar met het evolutionair proces. Het is een voortdurende poging om de aanpassing aan een steeds veranderende omgeving te optimaliseren. Een voortdurende poging om het ‘zelf’ met de steeds veranderende realiteit te integreren. Bij ernstige psychopathologie is dit proces verstoord geraakt.
43
LITERATUUR
Arieti, S. (1964). The rise of creativity: From primary to tertiary process 1. Contemporary Psychoanalysis, 1, 51-68. Brakel, L.A.W., Kleinsorge, S., Snodgrass., M., & Shevrin, H. (2000). The primary process and the unconscious: Experimental evidence supporting two psychoanalytic presuppositions. International Journal of Psychoanalysis, 81, 553-569. Cox, A.J., & Leon, J.L. (1999). Negative schizotypical traits in the relation of creativity to psychopathology. Creativity Research Journal, 12, 25-37. Christensen, B.T. (2002). The creative process and reality. An analysis of search and cognition in the creative process and a call for an ecological cognitive framework for creativity research. Risskov: Aarhus Universitet. Cropley, A.J., & Sikand, J.S. (1973). Creativity and schizophrenia. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 40, 462-468. Domino, G., Short, J., Evans, A., & Romano, P. (2002). Creativity and ego defense mechanisms: Some exploratory empirical evidence. Creativity Research Journal, 14, 17-25. Dykes, M., & McGhie, A. (1976). A comparative study of attentional strategies of schizophrenic and highly creative normal subjects. British Journal of Psychiatry, 128, 50-56. Eysenck, H.J. (1993). Creativity and personality: Suggestions for a theory. Psychological Inquiry, 4, 147-178. Ghadirian, A.M., Gregoire, P., & Kosmidis, H., (2000-2001). Creativity and the evolution of psychopathologies. Creativity Research Journal, 13, 145-148. Glover, N. (1998). Freud’s theory of art and creativity. Verkregen via: http:www.humannature.com/free-association/glover/chap 1.html. 1-18. Hasenfus, N., & Magaro, P. (1976). Creativity and schizophrenia: An equality of empirical constructs. British Journal of Psychiatry, 129, 346-349. Keefe, J.A., & Magaro, P.A., (1980). Creativity and schizophrenia: An equivalence of cognitive processing. Journal of Abnormal Psychology, 89, 390-398. Martindale, C., & Dailey, A. (1996). Creativity, primary process cognition and personality. Personality and Individual Difference, 20, 409-414. Neihart, M. (1998). Creativity, the arts and madness. Roeper Review, 1998, 21, 47-50. Noy, P. (1978). Insight and creativity. Journal of the American Psychoanalytic Association, 26, 717-748.
44
Noy, P. (1993). Form creation in art: An ego-psychological approach to creativity. Psychoanalitic Quarterly, 62, 239-262. Post, F., (1994). Creativity and psychopathology. A study of 291 world-famous men. British Journal of psychiatry, 165, 22-34. Rothenberg, A., & Burkhardt, P.E., (1984). Difference in response time of creative persons and patients with depressive and schizophrenic disorders. Psychological Reports, 54, 711717. Rothenberg, A., (1987). Empathy as a creative process in treatment. The International Review of Psycho-Analysis, 14, 445-463.
45