Het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties.
Naam: Enna Bokhorst ANR:511327 Naam begeleider: Maaike Cima Bachelorthesis Klinische Gezondheidspsychologie Departement Forensische Psychologie Juni 2014 1
Abstract: In deze studie wordt het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties onderzocht. Er is al veel onderzoek over psychopathie, maar weinig onderzoek over het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties. Psychopathie wordt via Callous Unemotional trekken gemeten met de Inventory of Callous Unemotional traits. Cognitieve distorties wordt met de How I Think vragenlijsten gemeten, op vier soorten distorties. Er is een verband gevonden tussen psychopathie en cognitieve distorties, maar er was ook een aanwezig geslachtseffect. Mannen scoren significant hoger op alle vragenlijsten dan de vrouwen. Uiteindelijk is het belangrijkste het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties, en dit verband zou herkenning en behandeling van psychopathie in de toekomst kunnen helpen.
2
Inleiding Psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, affectieve en interpersoonlijke kenmerken (Hare, 2003). Het betreft een stoornis die voor veel problemen kan zorgen. Niet alleen voor henzelf, maar vooral ook voor anderen om hen heen. In de DSMIV-TR (2000) valt psychopathie onder de antisociale persoonlijkheidsstoornissen. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt ook wel omschreven door een diepgaand patroon van minachting voor en schending van de rechten van anderen, dat begint in de kindertijd of vroege adolescentie en blijft tot in de volwassenheid (DSM-IV-TR, 2000). Voor het concept psychopathie is het samenspel van verschillende factoren, zoals affectieve trekken (emotieloos, gebrek aan empathie en schuld), interpersoonlijke trekken (gebruik van anderen voor eigen winst), zelf-referentiële trekken (opgeblazen gevoel van eigenwaarde) en gedragsmatige trekken (impulsiviteit en onverantwoordelijkheid) van belang. Hare (2003) heeft op basis van Cleckley (1976) een checklist met 4 facetten ontwikkeld: interpersoonlijk, affectieve, levensstijl en antisociaal. Verschillende componenten van het gedrag van een psychopaat kunnen leiden tot afwijkend gedrag. Het afwijkende gedrag kan weer leiden tot schendig van sociale en wettelijke normen. Door Lynam, Caspi, Moffitt, Loeber en Stouthamer-Loeber (2007) werd gevonden dat psychopathie een stabiel concept is over een redelijke tijd (gemeten op 13 jarige leeftijd en 24 jarige leeftijd). Dit toont aan dat psychopathie niet een stoornis is die specifiek is voor de puberteit. Uit voorgaand onderzoek is tevens gebleken dat er voorlopers zijn van psychopathie. Een van die voorlopers zijn Callous Unemotional Traits (CU trekken). CU trekken zouden veel te maken hebben met betrekking tot de persoonlijkheid bij jongeren (Latzman, Lilienfeld, Latzman, & Clark, 2013). CU trekken worden ook wel beschreven als koelbloedige trekken bijvoorbeeld gebrek aan schuldgevoel, ontbreken van empathie, oppervlakkige en beperkte emoties (Barry et al., 2000). Door Fanti, Demetriou en Kimonis
3
(2014) werd gevonden dat jongeren die hoog scoren op CU trekken ook hoge mate van gedragsproblemen tonen. Ook door Frick en White (2008) wordt er gevonden dat CU trekken sterk correleren met antisociaal gedrag. Daarnaast wordt er gevonden dat deze CU trekken gecorreleerd zijn met een grote kans op het ontwikkelen van psychopathie (Frick & Marsee, 2006). Maar hoe zit het met het gedachtepatroon van psychopaten. Veel mensen handelen naar de interpretatie die ze geven aan sociale gebeurtenissen. Maar mensen met antisociaal gedrag hebben tekortkomingen bij de interpretatie van deze gebeurtenissen. Hier worden denkfouten gemaakt. Deze denkfouten, ook wel cognitieve distorties genoemd, worden door Barriga, Gibbs, Potter en Liau (2001) beschreven als onjuiste of bevooroordeelde manieren om betekenis te leggen op ervaringen. Gibbs (2014) onderscheid twee soorten cognitieve distorties. Primaire en secundaire distorties. Primaire distorties worden ook wel egoïstische distorties genoemd. Behoeftes en wensen van de persoon zijn belangrijker dan die van andere. Alle beschrijvingen over bijvoorbeeld gebeurtenissen zijn egoïstisch beschreven. Zij zijn belangrijk, andere niet. Deze distorties zitten verweven in hoe mensen de wereld zien, en ook hoe zij dingen in het leven aanpakken. Secundaire distorties worden ook wel als beschermende rationalisaties beschreven. Dit zijn distorties om de persoon te beschermen tegen vormen van psychologische stress, die worden gegenereerd door de schade die de persoon toe brengt aan anderen. Uiteindelijk zijn er vier soorten distorties. De eerste is zelf-centralisatie (primaire distortie). De andere drie horen bij de secundaire distorties: anderen de schuld geven, minimaliseren/mislabelen en uitgaan van het ergste (Gibbs,2014).
4
Huidige studie In het onderzoek van Holmqvist (2008) werd gevonden dat psychopathie gerelateerd was aan een laag bewustzijn van schaamtegevoelens, en lage scores op de empathie schaal. In dit onderzoek werd daarnaast gekeken naar psychopathie en cognitieve distorties. Psychopathie werd gemeten met de Psychopathy Checklist (PCL) die Hare (2003) heeft ontwikkeld. Hierin komen ook een paar vragen voor die CU trekken meten. De correlatie van deze CU trekken en cognitieve distorties bleken niet significant op de vier distorties. In het onderzoek van Chabrol, van Leeuwen, Rodgers en Gibbs (2011) werd ook gekeken naar psychopathie en cognitieve distorties. Hier werd psychopathie gemeten met de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI). Uit dit onderzoek bleek dat de YPI significant correleerde met de totale score op cognitieve distorties, maar ook op de subschalen. Van Leeuwen, Rodgers, Gibbs en Chabrol (2014) hebben daarnaast nog twee modellen getest op het effect op antisociaal gedrag. Er werden twee modellen getest. Een met CU trekken als mediator en een met cognitieve distorties als mediator. Daarna is er nog bekeken of geslacht effect had op deze modellen. Allebei de modellen waren significant. Dit betekent dus dat zowel cognitieve distorties als CU trekken effect hebben op elkaar, als op antisociaal gedrag. Er was maar één geslachtseffect gevonden, in het model waarbij cognitieve distorties een mediator was tussen CU trekken en antisociaal gedrag; de link tussen cognitieve distorties en antisociaal gedrag was sterker bij de jongens. Als het uiteindelijk blijkt dat het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties bestaat, zouden cognitieve distorties een belangrijke voorspeller van psychopathie kunnen zijn. Deze voorspeller zou het herkennen en behandelen van psychopathie kunnen bevorderen, en de uitwerkingen van psychopathie op de maatschappij kunnen verminderen. Er is inmiddels al veel onderzoek gedaan naar gedragsproblemen en cognitieve distorties en verder ook veel onderzoek omtrent psychopathie. Echter onderzoek naar de relatie tussen
5
psychopathie en cognitieve distorties is niet heel uitgebreid. Daarom zal in het huidige onderzoek het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties bestudeerd worden. De mate van psychopathie wordt gemeten aan de hand van een instrument dat CU trekken meet. Dit verband wordt onderzocht bij jongeren tussen de 12 en de 18. Verwacht wordt dat mensen met psychopathie hoger scoren op cognitieve distorties dan mensen zonder psychopathie.
6
Methode Participanten Er zijn 83 proefpersonen verzameld met een leeftijd tussen de 12 en de 18. Gemiddelde leeftijd is 15,57 (SD = 1,51). Hier zit een gelijke verdeling in tussen meisjes en jongens. Het opleidingsniveau is opgesplitst in hoog en laag, waarbij HAVO tot WO bij hoog hoort en VMBO en MBO tot laag. Het merendeel van de participanten (81) waren van Nederlandse afkomst, twee participanten hadden een andere etniciteit. Met uitzondering van een participant met ADHD, hadden de overige participanten geen psychiatrische diagnose. Meetinstrumenten Het onderzoek bestond uit een pakket met verschillende vragenlijsten. Hieronder worden alleen de vragenlijsten besproken die relevant zijn voor dit onderzoek. CU trekken De eerste vragenlijst is de Nederlandse vertaling van the Inventory of CallousUnemotional traits (ICU; Frick 2003). De ICU vragenlijst meet het voorkomen en intensiteit van de CU trekken. De ICU is een 24 item vragenlijst in een vorm van zelf reportage (e.g., “Ik lijk erg koud en onbezorgd over anderen”). De vragen worden met een 4 punt likert schaal gescoord ( 0=”helemaal niet waar” tot 3=”absoluut waar”). Van de 24 items wordt de helft omgecodeerd (Essau, Sasagawa, & Frick 2006). Er is onderscheid in drie subschalen: Onverschillig, ongevoeligheid en emotieloos. Met een range van 0,74-0,85 voor de totale schaal was de interne consistentie voldoende, de range voor de subschalen is 0,53-0,81. Voor de emotieloze schaal was er slechts een marginale interne consistentie (Essau et al., 2006; Kimonis et al., 2008). De constructvaliditeit van de vragenlijst was geschikt gevonden (Kimonis et al., 2008). Omdat de totaal score de meest betrouwbare maat is, wordt in het huidige onderzoek met de totaal-score gerekend (Feilhauer et al., 2013).
7
Cognitieve Distorties De tweede vragenlijst is de Nederlandse vertaling van de How I Think Questionnaire (HIT) (Nas, Brugman & Koops, 2008). De HIT is een vragenlijst in de vorm van zelf reportage. Deze vragenlijst bevat 54 vragen (e.g., “Ik heb dingen gepakt zonder te vragen”) die op een 6 punt likert schaal worden gescoord ( 1=”Erg mee oneens” tot 6=”Er mee eens”). 39 items verwijzen naar vier soorten van cognitieve distorties: zelf gecentreerd (Selfcentered), anderen de schuld geven (Blaming others), minimaliseren/mislabelen (Mislabeling) en uitgaan van het ergste (Assuming the worst). Daarnaast wordt er bij die 39 vragen ook gekeken naar een van de vier antisociaal gedrag categorieën uit de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association, 2000) namelijk oppositie-weerstand, fysieke agressie, liegen en stelen. De som van de oppositie-weerstand schaal en de fysieke agressie schaal vormen de overte schaal, wat verwijst naar de directe confrontatie van antisociaal gedrag naar het slachtoffer. In tegenstelling staat de coverte schaal, die de som is van het liegen en stelen. De overige 15 items zijn een opvulling van 8 anomale reactie items en 7 positieve vuller items om de 39 belangrijkste vragen te camoufleren. Door de Confirmatieve factor analyse (CFA) is aangetoond dat een vier-schaal cognitieve distorties structuur gerechtvaardigd is voor de Nederlandse versie van de HIT-Q. De indexen waren vergelijkbaar met de Noord-Amerikaanse versie. De factorladingen van bijna alle items waren voldoende. De vier soorten cognitieve distorties, de vier DSM-IV antisociaal gedrag categorieën en de anomale reactie items hadden een interne consistentie van 0,66-0,92. De interne consistentie van de overte en covert schalen reiken 0,83-0,88 (overt) en 0,87-0,91 (covert). De totale interne consistentie bleek tussen 0,90 en 0,94. De interne consistentie is dus voldoende en vergelijkbaar met de Noord-Amerikaanse versie.
8
Daarnaast waren de convergente en divergente validiteit ook voldoende (Nas, Brugman & Koops, 2008). Statische analyse Ten eerste wordt er bekeken of er significante effecten zijn van geslacht en van leeftijd. Als dit zo is, worden deze variabele meegenomen in de verdere analyses. Om te kijken of er een significant geslachtseffect is, wordt er een independent T test uitgevoerd, met geslacht als ‘group’ variabele, de ICU totaal scores en de HIT subschalen als ‘test’ variabelen. Daarna wordt er gekeken of leeftijd een significant effect heeft met een Pearson correlatie analyse. De variabele zijn dan leeftijd, de ICU totaal en de HIT subschalen. De samenhang tussen Callous Unemotial trais en cognitieve distorties wordt bekeken met een Pearson partial correlatie analyse, met geslacht als controle variabele (geslacht bleek in de vorige analyses een significant effect te hebben). Als laatste wordt er een MANCOVA uitgevoerd, om verder te kijken hoe het verschil in gemiddelde scores in cognitieve distorties verschilt tussen participanten met een hoge mate van CU traits en een lage mate van CU traits. Hoge en lage mate van CU-traits zijn de fixed factors en de HIT subschalen zijn dependent factors. In deze analyse wordt ook weer gecontroleerd voor geslacht. Bij de analyse wordt een α van 0,05 aangehouden.
9
Resultaten Beschrijvende statistiek In totaal hebben 83 participanten de vragenlijst ingevuld, waarvan 41 mannen en 42 vrouwen. Met betrekking tot de vragenlijsten ICU en HIT, hebben 82 deelnemers beide lijsten ingevuld. De gemiddelde scores op de HIT en de ICU vragenlijsten staan in Tabel 1. Analyses Allereerst was er doormiddel van een independent T test gekeken of er met betrekking tot de ICU en de HIT significante geslachtseffecten zijn. Te zien was dat er een effect was van geslacht op de ICU totaal (t(80)=2,72, p=0,01) en op alle subschalen van de HIT: Selfcentered t(81)=3,95, p<0,001, Blaming Others t(81)=3,375, p=0,001, Mislabeling t(81) =3,559, p=0,001, Assuming the worst t(81)=3,494, p=0,001. De mannen scoren hoger op de subschalen dan de vrouwen. Vervolgens is gekeken of er een significant effect is van leeftijd op de ICU en HIT subschalen. Dit is onderzocht door middel van een Pearson correlatie analyse met leeftijd, de ICU totaal en de HIT subschalen als variabelen. Er blijken geen significante samenhang te zijn tussen leeftijd en ICU en niet tussen leeftijd en HIT subschalen (alle pearson r’s < 0,170; alle p’s > .05). Er zal daarom in de verdere analyses wel gecontroleerd worden voor geslacht, maar niet voor leeftijd. Ten derde werd er een Pearson Partial correlatie analyse uitgevoerd om de samenhang tussen Callous Unemotional traits en cognitieve distorties te onderzoeken. De uitkomsten staan in tabel 2, alle correlaties zijn significant. Als laatste is een MANCOVA uitgevoerd om te kijken hoe de scores van cognitieve distorties verschillen tussen participanten met hoge of lage score van CU traits. Allereerst bleek dat het geslachteffect significant correleerde met drie subschalen van cognitieve distorties (F>4,07, p<0,05), maar niet meer op de subschaal Blaming Others. Verder scoren
10
participanten met een hoge score op CU traits op alle subschalen van de HIT significant hoger dan participanten met een lage score op CU traits; Self centered F(1, 79)=6,99, p=0,01, Blaming others F(1, 79)=15,14, p<0,001, Mislabeling F(1, 79)=10,42, p=0,002, Assuming the worst F(1, 79)=12,76, p=0,001.
11
Discussie In dit onderzoek is er gekeken naar de samenhang tussen psychopathie en cognitieve distorties. Psychopathie werd gemeten met een vragenlijst die Callous Unemotional (CU) trekken meet, omdat dit een belangrijke voorloper is van psychopathie. Cognitieve distorties waren in vier delen opgedeeld, namelijk zelf-gecentreerdheid (Self-Centered), andere de schuld geven (Blaming Others), minimaliseren/mislabelen (Mislabeling) en uitgaan van het ergste (Assuming the worst). Het verband tussen CU trekken en cognitieve distorties is bekeken met correlaties, en daarnaast ook met een MANCOVA om te kijken of er verschil zit tussen groepen jongeren met lage CU trekken en jongeren met hoge CU trekken. Als we naar de analyses kijken, en zien wat daar uitgekomen is, valt er te concluderen dat er inderdaad een verband is tussen psychopathie en cognitieve distorties. Dit is te zien bij de correlaties, waar alles significant met elkaar correleert. Als er dan wordt gekeken naar de gesplitste groepen voor CU trekken is te zien dat participanten met hoge mate van CU trekken significant hoger scoren op alle subschalen van de HIT. Dit betekend dus dat mensen die meer CU trekken hebben ook sneller cognitieve distorties gebruiken. Wat ook erg opvallend is, is dat geslacht een belangrijk effect heeft bij deze analyses. Ten eerste is al te zien dat de gemiddelde scores erg verschillen op de vragenlijst. Uit de analyses is gekomen dat dit geslachtseffect ook significant is. Er ligt dus een verschil in het verband tussen psychopathie en cognitieve distorties in of je een meisje of een jongen bent. In dit onderzoek scoren de jongens op alle vragenlijsten hoger dan de meisjes. Dit komt overeen met de algemene bevindingen dat er meer psychopathische mannen rondlopen dan vrouwen (Cale & Lilienfeld, 2002). In tegenstelling tot het onderzoek van Holmqvist (2008), waar werd gevonden dat er geen significante verbanden waren tussen CU trekken en cognitieve distorties, zijn bij dit onderzoek de verbanden tussen CU trekken en cognitieve distorties wel significant. Het
12
verschil zou hier kunnen liggen in het meetinstrument. In zijn onderzoek gebruikte Holmqvist het gestructureerde interview van Hare, de PCL (Psychopathy Checklist), terwijl in het huidige onderzoek gebruik gemaakt werd van de ICU (Inventory Callous Unemotional Traits). Maar deze verbanden zijn wel gevonden in het onderzoek van Chabrol, van Leeuwen, Rodgers en Gibbs (2011). Zij onderzochten de verbanden tussen antisociaal gedrag, psychopathie en cognitieve distorties, en daarnaast nog enkele andere variabele. Net zoals bij dit onderzoek kwam er naar voren dat psychopathie samenhangt met cognitieve distorties. In hun onderzoek hebben zij ook naar antisociaal gedrag gekeken, wat een grotere reikwijdte heeft dan psychopathie. Er was een regressieanalyse uitgevoerd op welke variabele invloed hadden op antisociaal gedrag. Hieruit is gekomen dat bij zowel de mannen als de vrouwen de cognitieve distorties en psychopathie een significante voorspeller zijn voor antisociaal gedrag. Daarnaast hebben ze nog een interactie variabele toegevoegd tussen cognitieve distorties en psychopathie. Dit interactie effect bleek ook een significante voorspeller. Deze link is deels verder bekeken in nog een onderzoek van Van Leeuwen, Rodgers, Gibbs en Chabrol (2014). Er werden twee modellen getest op een mediator effect van zowel cognitieve distorties als CU trekken. Deze mediator effecten waren beide significant. Cognitieve distorties zijn dus niet alleen belangrijk bij het voorspellen van psychopathie, maar ook voor algemeen antisociaal gedrag. Van der Velden, Brugman, Boom en Koops (2010) hebben de link gelegd tussen morele cognities en of de beleving van de maatschappij positief of negatief is. Wanneer personen de maatschappij positiever beleven, is er een lagere mate van antisociaal gedrag, en daarnaast ook minder mate van cognitieve distorties. Andersom dus, wanneer een persoon de maatschappij negatiever beleeft, is er meer sprake van antisociaal gedrag en cognitieve
13
distorties. Daarnaast werd er gevonden dat de link tussen cognitieve distorties en antisociaal gedrag erg sterk is. Zoals in dit onderzoek en vorige onderzoeken naar antisociaal gedrag en cognitieve distorties, zijn er genoeg bewijzen gevonden om te zeggen dat de link tussen deze twee variabelen sterk is. Deze link impliceert de mogelijkheid tot herkenning en behandeling van psychopathie en antisociaal gedrag. Herkenning van antisociaal gedrag zou dus mogelijk kunnen zijn via cognitieve distorties. Als deze distorties zich voor doen kan er onderzocht worden of er een antisociale stoornis aanwezig is. Behandelen van mensen met een antisociale stoornis zou zich kunnen richten op deze denkfouten. Door meer inzicht te krijgen in de cognitie van de persoon, zou het gedachtepatroon veranderd kunnen worden. Als deze gedachtepatronen veranderd kunnen worden, zouden misschien de eigenschappen van een antisociale stoornis ook minder kunnen worden. Er zijn natuurlijk altijd verbetering mogelijk in onderzoek. Ten eerste is dit onderzoek gehouden bij ‘normale’ jongeren. Dus jongeren die niet in een instelling zitten of behandeld worden. Dit zou verschil kunnen maken in gemiddeldes en scores van de vragenlijsten. Ten tweede is in dit onderzoek psychopathie gemeten met Callous Unemotional trekken, en niet met een psychopathie vragenlijst. Dit zou ook nog voor verschil kunnen zorgen. Verder is er niet veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp, er zijn een paar onderzoeken waar gekeken is naar psychopathie en cognitieve distorties. Bij Holmqvist (2008) waren er geen significante effecten. Bij het onderzoek van Chabrol, van Leeuwen, Rodgers en Gibbs (2011) waren wel significante effecten, en bij hun volgende onderzoek (Van Leeuwen, Rodgers, Gibbs en Chabrol 2014) was te zien dat de mediatormodellen significant waren. Maar in al deze onderzoeken zijn er verschillende vragenlijsten gebruikt.
14
Misschien zouden er meer vragenlijsten in het pakket kunnen zitten die dezelfde dingen meten, hierdoor kan er ook meer gezegd worden over de uitkomst en ook over welke vragenlijst het beste is. Als laatste was het een de hele testbatterij een lange vragenlijst, waardoor er vermoeidheid op kan treden. Hierdoor kunnen sommige vragenlijsten minder goed worden ingevuld. Maar naast deze verbeteringen, is er dus duidelijk te zien dat er een samenhang is tussen psychopathie en cognitieve distorties, en dat deze distorties een voorspeller kunnen zijn voor psychopathie.
15
Referenties American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.,text rev.). Washington, DC: Author. Barriga, A.Q., Gibbs, J.C., Potter, G.B., & Liau, A.K. (2001). How I Think (HIT) Questionnaire manual. Champaign, IL: Research Press. Barry, C. T., Frick, P. J., DeShazo, T. M., McCoy, M., Ellis, M., & Loney, B. R. (2000). The importance of callous–unemotional traits for extending the concept of psychopathy to children. Journal Of Abnormal Psychology, 109(2), 335-340. doi:10.1037/0021-843X.109.2.335 Cale, E. M., & Lilienfeld, S. O. (2002). Sex differences in psychopathy and antisocial
personality disorder
Chabrol, H., van Leeuwen, N., Rodgers, R. F., & Gibbs, J. C. (2011). Relations between self- serving cognitive di Cleckley, H. (1976). The mask of sanity. (5th ed.) St. Louis, MO: C.V. Mosby. Essau, C. A., Sasagawa, S., & Frick, P. J. (2006). Callous–unemotional traits in a community sample of adolescents. Assessment, 13(4), 454–469. Fanti, K. A., Demetriou, C. A., & Kimonis, E. R. (2013). Variants of callous-unemotional conduct problems in a community sample of adolescents. Journal Of Youth And Adolescence, 42(7), 964-979. doi:10.1007/s10964-013-9958-9 Feilhauer, J., Cima, M., & Arntz, A. (2012). Assessing callous–unemotional traits across different groups of youths : Further cross-cultural validation of the Inventory of Callous–Unemotional Traits. International Journal of Law and Psychiatry, 35, 4, 251-263. Frick P. J. (2003). The inventory of callous-unemotional traits (Unpublished rating scale). New Orleans, LA: University of New Orleans
16
Frick, P. J., & Marsee, M. A. (2006). Psychopathy and developmental pathways to antisocial behavior in youth. In C. J. Patrick (Ed.), Handbook of psychopathy (pp. 353-374). New York, NY: Guilford Press. Frick, P. J. & White, S. F. (2008). Research Review: The importance of callous-unemotional traits for developmental models of aggressive and antisocial behavior. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 359–375. doi:10.1111/j.1469-10.2007.01862.x Gibbs, J. C. (2014) Moral development and reality. (3th ed.) New York, NY: Oxford University Press. Hare, R. D. (2003). The Hare Psychopathy Checklist—Revised(2nd ed.). Toronto, Canada: Multi-Health Systems. Holmqvist, R. (2008). Psychopathy and Affect Consciousness in Young Criminal Offenders. Journal of Interpersonal Violence, 23, 2, 209-224. Kimonis, E. R., Frick, P. J., Skeem, J. L., Marsee, M. A., Cruise, K., Munoz, L. C., … Morris, A. S. (2008). Assessing callous–unemotional traits in adolescent offenders: Validation of the Inventory of Callous–Unemotional Traits. International Journal of Law and Psychiatry, 31(3), 241–252. Latzman, R. D., Lilienfeld, S. O., Latzman, N. E., & Clark, L. (2013). Exploring callous and unemotional traits in youth via general personality traits: An eye toward DSM-5. Personality Disorders: Theory, Research, And Treatment, 4(3), 191-202. doi:10.1037/a0000001 van Leeuwen, N., Rodgers, R. F., Gibbs, J. C., & Chabrol, H. (2014). Callous-unemotional traits and antisocial behavior among adolescents: The role of self-serving cognitions. Journal Of Abnormal Child Psychology, 42(2), 229-237. doi:10.1007/s10802-013-9779-z
17
Lynam, D. R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2007). Longitudinal evidence that psychopathy scores in early adolescence predict adult psychopathy. Journal Of Abnormal Psychology, 116(1), 155-165. doi:10.1037/0021-843X.116.1.155 Nas, C. N., Brugman, D., & Koops, W. (2008). Measuring Self-Serving Cognitive Distortions with the “How I Think” Questionnaire. European Journal of Psychological Assessment 2008, 24(3), 181–189. doi:10.1027/1015-5759.24.3.181 Van der Velden, F., Brugman, D., Boom, J., & Koops, W. (2010). Moral cognitive processes explaining antisocial behavior in young adolescents. International Journal Of Behavioral Development, 34(4), 292-301. doi:10.1177/0165025409343705
Tabel 1. Gemiddelde scores op de ICU en de HIT subschalen
ICU
MEAN
SD
Jongens
44,93
7,68
Meisjes
40,79
6,02
18
HIT-Self-
Jongens
2,44
0,76
Centered
Meisjes
1,87
0,53
HIT-Blaming
Jongens
2,18
0,70
others
Meisjes
1,72
0,53
HIT-
Jongens
2,46
0,83
Mislabeling
Meisjes
1,91
0,55
HIT-Assuming
Jongens
2,27
0,70
the worst
Meisjes
1,82
0,44
Tabel 2. Correlaties ICU en Hit subschalen gecontroleerd voor geslacht. ICU
ICU
HIT-Self
HIT-Blaming
HIT-
HIT-Assuming
Centered
others
Mislabeling
the worst
-
19
HIT-Self
0,373**
-
0,492**
0,721**
-
0,332*
0,765**
0,730**
-
0,430**
0,798**
0,751**
0,822**
Centered HIT-Blaming others HITMislabeling HIT-
-
Assuming the worst **. Pearson correlatie significant bij p≤0,001. *. Pearson correlatie significant bij p<0,05
20