Het Verband tussen Pesten en Sociale Fobie Annick Postema
Studentnummer: 10001094 Bachelorthese Begeleid door: Isabel Kampmann Universiteit van Amsterdam Aantal woorden abstract: 119 Aantal woorden: 6225
Inhoud Abstract ...................................................................................................................................... 2 Inleiding ................................................................................... Error! Bookmark not defined. Het Verband tussen Pesten en Sociale Fobie ........................................................................... 10 Het Verschil tussen Relationeel- en Openlijk Pesten in de Relatie met Sociale Fobie ............ 12 Sekseverschillen in de Relatie tussen Pesten en Sociale Fobie ................................................ 15 De Rol van Sociale Steun in de Relatie tussen Pesten en Sociale Fobie ................................. 19 Conclusie en Discussie ............................................................................................................. 21 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 24
Abstract In dit overzicht wordt beoogd het verband tussen sociale fobie en pesten uiteen te zetten. Besproken wordt welke rol relationeel- en openlijk pesten spelen, in hoeverre er sprake is van sekseverschillen en welke rol sociale steun speelt. Tussen relationeel pesten en sociale fobie bestaat een wederkerig verband voor meisjes. Voor jongens is sociale fobie een voorspeller voor relationeel pesten. Openlijk pesten is voor meisjes alleen een voorspeller voor sociale fobie. Voor jongens daarentegen bestaat een wederkerig verband tussen openlijk pesten en sociale fobie. Een laag aantal hechte vriendschappen is voor sociaal angstige jongens en meisjes een risicofactor om gepest te worden. Een hoog aantal hechte vriendschappen werkt juist beschermend. Deze informatie is nuttig voor het ontwikkelen van effectieve antipestprogramma’s.
Veel mensen zijn in hun leven wel eens gepest. De meeste mensen hebben echter behoefte om bij een groep te horen, dus is het niet prettig om er buiten te vallen. Hoe belangrijk het is voor mensen om ‘erbij te horen’ - to belong -, wordt in ‘The Need to Belong’ duidelijk gemaakt door Baumeister en Leary (1995). De belongingness hypothese gaat ervanuit dat mensen een sterke drijfveer hebben om aanhoudende, positieve en betekenisvolle interpersoonlijke relaties aan te gaan. De meeste emoties zouden verbonden zijn aan belongingness: positieve emoties zouden veroorzaakt worden door geaccepteerd, betrokken of verwelkomd te worden en sterke negatieve gevoelens, zoals angst, depressie en eenzaamheid, door afgewezen, buitengesloten of genegeerd te worden. Onderzoek (Ledley et al., 2006) heeft aangetoond dat regelmatig gepest worden, een vorm van afwijzing, inderdaad gerelateerd is aan negatieve gevoelens, zoals angst om onbemind te zijn, angst om verlaten te worden in relaties en een laag gevoel van eigenwaarde. Pesten wordt gedefinieerd als het herhaaldelijk uitvoeren van negatieve acties door leeftijdsgenoten naar een ander toe door middel van fysieke, verbale of relationele agressie. De onderzoekers suggereren dat pestslachtoffers de negatieve uitspraken van leeftijdsgenoten internaliseren, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van disfunctionele cognitieve patronen en mogelijk het ontwikkelen van sociale fobie. Sociale fobie wordt door de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed., tekst rev.; American Psychiatric Association, 2000) omschreven als een aanhoudende angst voor minstens één situatie waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en daarin blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk negatief oordeel van anderen, waardoor de persoon bang is om zich op een vernederende of beschamende manier te gedragen. Deze angst kan leiden tot paniekaanvallen in de gevreesde situatie, het ondergaan van hevige angst en intens lijden tijdens blootstelling aan dergelijke situaties en vermijding hiervan, ondanks het besef dat de angst onredelijk is (DSM-IV-TR, 2000).
Er zijn aanwijzingen dat in de relatie tussen sociale fobie en pesten, pesten een voorspeller is (Ledley et al., 2006), maar het verband zou ook verklaard kunnen worden door andersom te redeneren: misschien worden kinderen met sociale fobie eerder gepest, omdat ze zich meer teruggetrokken of verlegen gedragen dan anderen. Deze theorie wordt ondersteund door Alden en Taylor (2004), die niet alleen concludeerden dat mensen met sociale fobie hun eigen interpersoonlijke dimensies, zoals warmte en innemendheid, lager inschatten dan objectieve beoordelaars, maar ook lager worden beoordeeld op interpersoonlijke dimensies dan mensen zonder sociale fobie. Sociaal angstige kinderen worden ook minder aardig gevonden dan kinderen die niet sociaal angstig zijn (Verduin & Kendall, 2008). Er is een verband tussen zelf-gerapporteerde sociale angst en aardig gevonden worden, maar niet tussen de door leeftijdsgenoten ingeschatte sociale angst en aardig gevonden worden. Sociaal angstige kinderen worden dus minder aardig gevonden door leeftijdsgenoten dan andere kinderen, ongeacht hoe sociaal angstig ze door de leeftijdsgenoten worden ingeschat. Wellicht worden onaardig gevonden kinderen eerder als pestslachtoffer uitgekozen en worden sociaal angstige kinderen daardoor eerder gepest dan anderen. Mensen met sociale fobie worden dus niet alleen lager ingeschat door anderen, maar schatten hun interpersoonlijke dimensies ook lager in dan anderen. Het inschattingsvermogen wordt bij sociale fobie ook beïnvloed door de interpretational/judgmental bias (Heinrichs & Hofmann, 2001). Dit houdt in dat ambigue sociale stimuli eerder als negatief beoordeeld worden en de kans op een negatieve sociale situatie overschat wordt. Aansluitend hierop, blijkt uit onderzoek dat het verband tussen zelf-gerapporteerd pesten en sociale fobie sterker is dan het verband tussen rapportage van pesten door leeftijdsgenoten en sociale fobie (Bouman, Van der Meulen, Goossens, Vermande, & Aleva, 2012). Mogelijk interpreteren kinderen met sociale fobie door de interpretational/judgmental bias sociale situaties eerder als pesten dan kinderen zonder sociale fobie. Dit betekent echter niet dat zelf-rapportage door
sociaal angstige kinderen onbetrouwbaar is. Het gaat er immers om hoe de gepeste het zelf ervaart. Greco en Morris (2005) voegen met hun theorie de mogelijke verklaringen van de relatie tussen sociale fobie en pesten samen en geven aan dat men in een zichzelf in stand houdende interpersoonlijke cyclus van gebeurtenissen terecht kan komen: uitingen van sociale angst, bijvoorbeeld sociale vermijding, kan de ontwikkeling van sociale vaardigheden verhinderen. Vervolgens kunnen kinderen zich onhandig gaan gedragen, waardoor ze gepest worden, waardoor ze zich sociaal angstiger gaan gedragen, waardoor ze meer gepest worden, enzovoorts. Er wordt in deze cyclus echter niet één oorzaak aangegeven, dus mogelijk zou gepest worden ook het beginpunt kunnen zijn, waardoor kinderen in dezelfde cyclus terechtkomen. Er zou dus een wederkerig verband kunnen bestaan tussen pesten en sociale fobie. Om een genuanceerd beeld van de relatie tussen pesten en sociale fobie te creëren, is het echter belangrijk om onderscheid te maken tussen verschillende soorten pesten. Er bestaan twee soorten pesten (Storch, Brassard, & Masia-Warner, 2003). Relationeel pesten is het beschadigen van relaties door opzettelijke manipulatie en destructie, bijvoorbeeld door roddels te verspreiden of iemand buiten te sluiten. Vaak wordt dit door vrienden gedaan (Wei & Jonson-Reid, 2011). Openlijk pesten is het schade toebrengen aan anderen door uitschelden, fysieke agressie of dreigingen hiervan. Meisjes en jongens pesten even vaak relationeel, maar meisjes pesten minder vaak openlijk dan jongens. Jongens gebruiken beide vormen even vaak (Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001). Gezien de verschillende manieren van pesten, is het voorstelbaar dat relationeel- en openlijk pesten verschillende verbanden hebben met sociale fobie. Deze mogelijkheid is nog niet onderzocht, maar misschien zal relationeel pesten persoonlijker worden opgevat dan openlijk pesten en daardoor eerder tot sociale fobie leiden,
omdat bij relationeel pesten iemand opzettelijk wordt buitengesloten van een groep, terwijl daar bij openlijk pesten geen sprake van is. Bovendien kan het extra hard aankomen als kinderen door vrienden gepest worden, aangezien er een bepaalde vertrouwensband geschonden wordt. Het is mogelijk dat kinderen die relationeel gepest worden de relationele agressie internaliseren en daardoor een negatieve zelf-evaluatie vormen (Storch & Brassard, 2003) en sociaal angstig worden, terwijl bij openlijk pesten misschien voornamelijk de pester negatief wordt geëvalueerd door het pestslachtoffer aangezien deze persoon verder van het pestslachtoffer af staat. Daarbij worden sociaal angstige kinderen minder aardig gevonden dan kinderen zonder sociale fobie (Verduin & Kendal, 2008). Dit zou een reden kunnen zijn om ze buiten te sluiten en dus relationeel te pesten. In dit literatuuroverzicht wordt daarom verwacht dat er een wederkerig verband bestaat tussen relationeel pesten en sociale fobie. Verder werd verwacht dat het verband tussen relationeel pesten en sociale fobie sterker zal zijn dan het verband tussen openlijk pesten en sociale fobie. Openlijk gepeste kinderen zijn zelf namelijk vaker agressief en vertonen dus juist vooral externaliserend gedrag (Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001). Openlijk pesten zou echter misschien ook kunnen leiden tot sociale vermijding, omdat kinderen niet in situaties willen komen waarin ze openlijk gepest worden. Wellicht zal de cyclus van interpersoonlijke gebeurtenissen er toe leiden dat ze sociale fobie ontwikkelen (Greco & Morris, 2005). Openlijk pesten zou in dat geval een voorspeller kunnen zijn voor sociale fobie. In dit literatuuroverzicht wordt niet verwacht dat sociale fobie een voorspeller is voor openlijk pesten. Er is namelijk een verband tussen agressiviteit van een kind en agressiviteit naar het kind toe (Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001) en hoewel er nog geen onderzoek naar is, kan het zijn dat kinderen met sociale fobie, die dus eerder internaliserend gedrag vertonen en teruggetrokkener zijn, zelf minder snel agressief benaderd worden en dus niet snel openlijk gepest worden.
Dat er een verband is tussen agressiviteit van een kind en agressiviteit naar het kind toe, hangt ook samen met het feit dat jongens vaker openlijk pesten dan meisjes (Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001) en dat meisjes meer internaliserend gedrag vertonen en jongens juist externaliserend (Leve, Kim, & Pears, 2005). Meisjes pesten vaker relationeel dan openlijk, terwijl het bij jongens gelijk is. Jongens zijn bovendien vaker zowel dader als slachtoffer van pesten (Solberg, Olweus, & Endresen, 2007). Meisjes zijn eerder geneigd tegen hen gerichte negatieve handelingen te internaliseren dan jongens (Grills & Ollendick, 2002), waardoor relationeel en openlijk pesten mogelijk eerder tot sociale fobie zal leiden bij meisjes. Meisjes geven in vriendschappen meer over zichzelf prijs dan jongens (McNelles & Connolly, 1999, geciteerd in Storch & Masia-Warner, 2004). Het zal dus waarschijnlijk veel impact hebben als deze persoonlijke informatie middels relationeel pesten tegen ze gebruikt wordt. Meisjes vinden relationeel pesten bovendien pijnlijker dan openlijk pesten (Storch & Masia-Warner, 2004). Openlijke agressie zal daardoor waarschijnlijk minder snel geïnternaliseerd worden dan relationele agressie. Misschien zal relationeel pesten hierdoor een voornamere rol spelen in de relatie tussen sociale fobie en pesten dan openlijk pesten. Sociale fobie zal voor beide seksen wellicht een risicofactor zijn om relationeel gepest te worden, omdat kinderen met sociale fobie minder aardig worden gevonden ongeacht het geslacht (Verduin & Kendall, 2008) en daardoor misschien eerder worden buitengesloten. In dit literatuuroverzicht wordt dus verwacht dat er voor meisjes een sterker verband is tussen sociale fobie en pesten dan voor jongens. Bovendien wordt verwacht dat er voor meisjes voor zowel relationeel- als openlijk pesten een wederkerig verband is. Voor jongens wordt verwacht dat er ook een wederkerig verband is tussen relationeel pesten en sociale fobie, maar dat openlijk pesten alleen een voorspeller is van sociale fobie. In bovenstaande onderzoeken wordt ook vaak de rol van sociale steun onderzocht. Om het verband tussen sociale fobie en pesten te verduidelijken, is het van belang om deze factor
te bestuderen. Onderzoek (Prinstein, Boerger, & Vernberg, 2001) heeft namelijk aangetoond dat kinderen met veel sociale steun die relationeel gepest worden, sociaal aangepaster en minder angstig zijn dan kinderen zonder veel sociale steun die relationeel gepest worden. Sociale steun van leeftijdsgenoten zou dan ook een modererende rol kunnen spelen in de relatie tussen pesten en sociale fobie. Vooral bij relationeel pesten zou sociale steun een beschermende factor kunnen zijn. Het is nog niet uit onderzoek gebleken, maar negatieve sociale ervaringen door relationeel pesten zullen wellicht gemodereerd worden door positieve sociale ervaringen door sociale steun. Voor meisjes zou het beschermende aspect van sociale steun misschien een groter effect kunnen hebben dan voor jongens, omdat meisjes meer intimiteit delen in vriendschappen dan jongens (McNelles & Connolly, 1999, geciteerd in Storch & Masia-Warner, 2004) en er daardoor meer steun uithalen. In dit literatuuroverzicht wordt verwacht dat het verband tussen sociale fobie en pesten sterker wordt bij een laag aantal vriendschappen en afzwakt bij een hoog aantal vriendschappen. Het is relevant om uit te zoeken hoe het verband tussen sociale fobie en pesten in elkaar zit, aangezien er momenteel op scholen vooral aandacht besteed wordt aan het aanpakken van openlijk pesten (Storch, Masia-Warner, Crisp, & Klein, 2005). Relationeel pesten is mogelijk moeilijker te signaleren door een docent dan openlijk pesten, omdat het een vorm van pesten is die niet direct waarneembaar is. Als duidelijker wordt wat risicogroepen zijn of als er causale verbanden worden aangetoond, kunnen er effectieve antipestprogramma’s worden opgesteld om gepeste kinderen op een juiste manier te helpen en wellicht zo de kans op het ontwikkelen van sociale fobie te verkleinen. Daarom wordt in dit literatuuroverzicht besproken hoe het verband tussen sociale fobie en pesten in elkaar zit. Om hierachter te komen wordt eerst besproken of er een (causaal) verband is tussen sociale fobie en pesten. Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre verschillen bestaan tussen relationeel pesten en openlijk pesten. Daarna wordt uiteengezet in welke mate er sekseverschillen zijn in
deze relaties. Tenslotte wordt besproken in hoeverre sociale steun een modererende rol speelt in het verband tussen pesten en sociale fobie.
Het Verband tussen Pesten en Sociale Fobie Pesten zou een voorspeller voor sociale fobie kunnen zijn, maar sociale fobie zou ook pesten kunnen voorspellen (Greco & Morris, 2005). In deze paragraaf wordt beoogd de relatie tussen pesten en sociale fobie te verduidelijken. Uit onderzoek naar een groep klinische patiënten blijkt dat in vergelijking met mensen met een paniekstoornis en obsessief compulsieve stoornis (OCD), herinnerd pesten in de jeugd vaker voorkomt bij mensen met sociale fobie (McCabe, Antony, Summerfeldt, Liss, & Swinson, 2003). Van de mensen met sociale fobie gaf 93% aan in de jeugd gepest te zijn, terwijl dit bij mensen met paniekstoornis en OCD respectievelijk 50% en 35% was. Bovendien bleek dat de beginleeftijd van de angststoornissen van mensen die aangaven gepest te zijn in hun jeugd 15 jaar was. Dit was meer dan tien jaar jonger dan mensen die aangaven niet gepest te zijn. Het is echter onduidelijk of deze mensen werkelijk in hun jeugd zijn gepest, of dat dit alleen zo herinnerd werd en er sprake is van een memory bias, wat inhoudt dat herinneringen niet volledig overeenkomen met de werkelijkheid. In later onderzoek van dezelfde onderzoeksgroep (McCabe, Miller, Laugesen, Antony, & Young, 2010) is hiervoor getracht te controleren door slecht psychisch functioneren mee te nemen in de analyses. Er werd nagegaan in hoeverre depressie, angst en stress bijdroegen aan een vertekend beeld van gebeurtenissen uit het verleden. Ook na controle voor deze variabelen bleek dat pesten een unieke variantie verklaart in de relatie tot sociale fobie en bleek het verband sterk te zijn. Het is echter niet mogelijk om totaal te controleren voor de memory bias in retrospectief onderzoek, aangezien men niet objectief kan nagaan hoe een situatie in het verleden was. Uit onderzoek waarbij er geen sprake kan zijn van een memory bias blijkt er voor kinderen tussen 11 en 13 jaar een sterk positief verband te bestaan tussen zelf-gerapporteerd pesten en zelf-gerapporteerde sociale angst (Flanagan, Erath & Bierman, 2008). Het lijkt er dus op dat het verband tussen pesten en sociale fobie in de eerder besproken onderzoeken niet
verklaard kan worden door een memory bias, aangezien in dit onderzoek pesten en sociale angst op hetzelfde moment zijn gemeten. Als leeftijdsgenoten rapporteerden in welke mate andere kinderen gepest werden, bleek dit verband echter zwak. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat sociaal angstige kinderen een judgmental/interpretational bias hebben (Heinrichs & Hofmann, 2001). Ze zullen hierdoor ambigue sociale situaties eerder negatief inschatten. Uit de resultaten bleek ook inderdaad dat angstige kinderen ambigue interacties met andere kinderen eerder als negatief interpreteerden dan niet-angstige kinderen deden. In dit geval zullen zij bijvoorbeeld een ambigue opmerking eerder als pesten beoordelen dan andere kinderen. Wat de onderzoekers niet aanstippen, maar wat wel belangrijk is om te beseffen, is dat het juist gaat om hoe het kind pesten beleeft, aangezien het er om draait wat het persoonlijk met iemand doet. Zelf-rapportage om pesten te meten is daarom een belangrijke informatiebron. Hoewel het om een sociale angst vragenlijst ging, zat 19% van de kinderen op of boven het niveau van sociale angst dat vaak in klinische samples gevonden wordt. Er is een verband tussen sociale angst en pesten, maar welke kant het verband op gaat is nog niet duidelijk. Gezien het waarschijnlijke gemis van een gevoel van belongingness (Baumeister & Leary, 1995), zou het kunnen dat sociale fobie uit pesten voortvloeit. Aan de andere kant is het ook zo dat kinderen met sociale fobie minder aardig gevonden worden dan kinderen zonder sociale fobie (Verduin & Kendall, 2008). Wellicht zou dit een reden kunnen zijn voor kinderen om sociaal angstige kinderen als pestslachtoffer uit te kiezen. Prospectief onderzoek naar middelbare scholieren liet echter geen wederkerig verband tussen pesten en sociale angst zien (Tillfors, Persson, Willén, & Burk, 2012). Pesten werd gemeten aan de hand van drie vragen die de frequentie van openlijk pesten, relationeel pesten en sociale uitsluiting maten. Na een jaar werden sociale angst en pesten nog een keer gemeten. Sociale angst voorspelde wel een toename van pesten, maar pesten voorspelde geen
sociale angst. Hoewel in dit onderzoek verschillende soorten pesten gemeten zijn, is er in de analyses geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten pesten. Uit ander onderzoek moet blijken in hoeverre er sprake is van mogelijke verschillen tussen relationeel en openlijk pesten. Uit de tot nu toe besproken onderzoeken komt naar voren dat er een relatie is tussen sociale fobie en pesten en deze associatie blijkt uniek te zijn. Het lijkt erop dat pesten niet sociale angst voorspelt, maar dat sociale angst wel pesten voorspelt. Een verklaring hiervoor is dat mensen met sociale fobie negatiever worden ingeschat (Verduin & Kendall, 2008; Alden & Taylor, 2004), wat aanleiding kan geven tot het pesten van deze mensen. Pesten is echter geen eenduidig begrip. In bovenstaande onderzoeken is er geen onderscheid gemaakt tussen relationeel- en openlijk pesten, terwijl de begrippen duidelijk van elkaar verschillen (Storch, Brassard, & Masia-Warner, 2003). In hoeverre relationeel en openlijk pesten verbandhouden met sociale fobie wordt daarom in de volgende paragraaf besproken.
Het Verschil tussen Relationeel- en Openlijk Pesten in de Relatie met Sociale Fobie Er is een verband tussen pesten en sociale fobie en in deze relatie lijkt sociale fobie een voorspeller te zijn voor pesten. Aan de hand van deze resultaten lijkt de beloningnesshypothese (Baumeister & Leary, 1995) niet te worden bevestigd. Mogelijk is er echter verschil tussen relationeel pesten en openlijk pesten, omdat relationeel pesten een kind wellicht meer aan zichzelf doet twijfelen dan openlijk pesten. Uit onderzoek naar adolescenten tussen 13 en 16 jaar blijkt dat beide vormen van pesten in relatie staan tot verhoogde sociale angst (Storch & Brassard, 2003). Adolescenten werden ingedeeld in vier groepen: relationeel gepest (RP), openlijk gepest (OP), relationeel én openlijk gepest (RP+OP) en een controlegroep. Voor alle experimentele groepen werd een verband gevonden met sociale fobie. Adolescenten uit de OP+RP-groep en adolescenten uit
de RP-groep scoorden hoger op sociale angst dan adolescenten uit de OP-groep. Er was geen verschil tussen het sociale angstniveau van de OP+RP-groep en de RP-groep. Hoewel voor alle experimentele groepen een verband werd gevonden, lijkt vooral relationeel pesten dus een voorname rol te spelen in de relatie tussen pesten en sociale fobie. Voor zowel relationeel- als openlijk pesten bestaat er een verband met sociale fobie, maar voor relationeel pesten is het verband sterker. Een alternatieve verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat pro-sociaal gedrag de relatie beïnvloedt en dat er dus niet een direct verband is tussen sociale fobie en relationeel pesten. Wellicht gaat het niet om relationeel pesten, maar om het feit dat gepeste kinderen weinig pro-sociaal gedrag van onderen ondervinden en wordt daardoor sociale fobie ontwikkeld. Na controle voor openlijk pesten en pro-sociaal gedrag bleek echter dat relationeel pesten uniek geassocieerd is met sociale angst (Storch & MasiaWarner, 2004). Uit dit onderzoek naar meisjes tussen 13 en 17 jaar kwamen dezelfde resultaten naar voren als Storch en Brassard (2003) hadden gevonden. Relationeel- en openlijk pesten werden geassocieerd met angst voor negatieve evaluatie en sociale angst. Relationeel pesten was de belangrijkste factor in het verband tussen sociale fobie en pesten. Bovendien bleek na controle voor openlijk pesten en pro-sociaal gedrag dat relationeel pesten een unieke associatie had met sociale angst. Hoewel het onderzoek werd uitgevoerd op een meisjesschool, zijn de resultaten vergelijkbaar met meisjes op gemixte scholen (Storch & Masia-Warner, 2004). Het is duidelijk dat er een verband is tussen zowel relationeel- als openlijk pesten en sociale fobie. Er kunnen alleen meer factoren een rol spelen in deze relatie waardoor de relatieve bijdrage van pesten in het verband met sociale fobie kleiner is dan aangetoond in de tot nu besproken onderzoeken. Na controle voor verschillende variabelen blijkt er echter nog steeds een verband te zijn voor zowel openlijk als relationeel pesten en sociale fobie (La Greca & Harrison, 2005). Voor openlijk pesten was deze relatie klein en voor relationeel
pesten was de relatie matig na controle voor sociale status, romantische relaties en negatieveen positieve aspecten van vriendschappen. Bovendien bleek dat relationeel pesten en negatieve interacties in goede vriendschappen sociale angst voorspelden. Adolescenten die aangaven relationeel gepest te worden, gaven ook aan vaker negatieve interacties te hebben in hun vriendschappen. Dit lijkt samen te hangen met het feit dat relationeel pesten vaak wordt gedaan door vrienden. Ook na controle voor sociale variabelen blijkt er een verband te zijn tussen relationeelen openlijk pesten en sociale fobie. Het is alleen nog niet duidelijk of er in dit verband voorspellers zijn aan te wijzen. Onderzoek onder adolescenten van 13 tot 15 jaar wijst uit dat relationeel pesten een voorspeller is van sociale angst na een jaar (Storch, Masia-Warner, Crisp, & Klein, 2005). Dit ondersteunt het idee dat negatieve sociale ervaringen door relationeel pesten geïnternaliseerd kunnen worden (Ledley et al., 2006). Er werd geen verband gevonden tussen openlijk pesten en sociale fobie. De op het eerste meetmoment 10% meest sociaal angstige adolescenten werden echter geëxcludeerd. Er is dus gemiddeld een lager niveau van sociale angst gemeten. Een aantal belangrijke gevallen niet meegenomen zijn in de analyses, terwijl hieruit mogelijk zou blijken dat voor deze groep wel bepaalde verbanden gevonden zouden worden. Wellicht dat dit vooral geldt voor deze 10%, omdat er bijvoorbeeld al langer sprake is van sociale angst en/of pesten, waardoor er wel (causale) verbanden aan te tonen zijn. Uit deze paragraaf blijkt dat er een relatie is tussen relationeel pesten en sociale angst. Ook lijkt er een relatie te zijn tussen openlijk pesten en sociale angst, maar daar zijn nog wat tegenstrijdigheden. Er is op dit gebied nog geen onderzoek gedaan naar mensen die officieel gediagnosticeerd zijn met sociale fobie, maar uit zelf-rapportage komt naar voren dat zowel relationeel- als openlijk pesten verband houden met symptomen van sociale fobie, ook na het controleren voor andere variabelen die betrekking hebben op de omgang met leeftijdsgenoten.
Het lijkt erop sociale fobie niet pesten voorspelt, maar dat alleen relationeel pesten wel sociale fobie voorspelt. Wellicht gaan jongens echter anders om met pesten dan meisjes. Jongens zijn vaker tegelijk slachtoffer en dader van pesten dan meisjes (Solberg, Olweus, & Endresen, 2007) en ze uiten zich vaker op een agressieve, externaliserende manier, terwijl meisjes juist eerder internaliseren (Leve, Kim, & Pears, 2005). Mogelijk zal er voor jongens en meisjes daardoor een verschillend verband zijn tussen sociale fobie en pesten. In hoeverre sekseverschillen een rol spelen in de relatie tussen sociale fobie en pesten wordt in de volgende paragraaf besproken.
Sekseverschillen in de Relatie tussen Pesten en Sociale Fobie Zowel relationeel- als openlijk pesten hebben een relatie met sociale fobie. Relationeel pesten is een aanzienlijke voorspeller van sociale fobie, maar het verband tussen openlijk pesten en sociale fobie is nog onduidelijk. Vermoedelijk spelen sekseverschillen een rol in deze verbanden, aangezien jongens zich vaker externaliserend gedragen en meisjes juist internaliserend (Leve, Kim, & Pears, 2005). In hoeverre er sprake is van sekseverschillen in de relatie tussen sociale fobie en pesten wordt daarom in deze paragraaf uiteengezet. Uit onderzoek bleek dat 10,6% van de onderzochte 17-jarigen zelf-gerapporteerde sociale fobie had en dit twee keer zo vaak voorkwam bij meisjes als bij jongens (GrenLandell, Aho, Andersson, & Svedun, 2011). Meer dan de helft van de totale groep werd bovendien regelmatig gepest door leeftijdsgenoten of broers en zussen en hier bleek dat meisjes vaker pesten rapporteerden dan jongens. Deze getallen lijken aan te geven dat meisjes in een risicogroep vallen voor zowel sociale fobie als pesten. Verder kwam naar voren dat bij zowel jongens als meisjes in de sociale fobie groep vaker pesten gerapporteerd werd dan in de niet-sociale fobie groep. Voor zowel jongens als meisjes bestaat er dus een verband tussen pesten en sociale fobie. Of de sterkte van het verband per sekse verschilt, was niet onderzocht.
De analyses zijn voor jongens en meisjes apart uitgevoerd, maar de groepen zijn niet met elkaar vergeleken. Om meer te kunnen zeggen over sekseverschillen moet dit echter wel besproken worden. Bovendien is uit vorige paragraaf gebleken dat het van belang is om onderscheid te maken tussen relationeel- en openlijk pesten. Uit onderzoek naar relationeel- en openlijk pesten blijkt dat de frequentie van soorten pesten verschilt per geslacht (Ranta, Kaltiala-Heino, Pelkonen, & Marttunen, 2009). Van de adolescenten van 15 tot 16 jaar werd 3,5% van de gevallen relationeel gepest en kwam dit iets vaker voor bij meisjes dan bij jongens. Openlijk pesten gebeurde bij 5,1% minstens drie keer per maand, waarbij dit jongens twee keer zo vaak overkwam dan meisjes. In dit onderzoek is ook rekening gehouden met comorbide depressie. Zelf-gerapporteerde sociale fobie (SF) kwam voor in 8,7% van de gevallen en sociale fobie comorbide met depressie (SF+DEP) in 3,7%. Van de adolescenten met sociale fobie, had 43,2% ook last van depressie. Dit was bij meisjes bijna twee keer zo vaak het geval als bij jongens. In de experimentele groepen kwam pesten zes tot tien keer zo vaak voor in vergelijking met de controlegroep. In de SF+DEPgroep werden meisjes drie keer zo vaak relationeel gepest als de meisjes in de SF-groep en de DEP-groep. Een kwart van de jongens uit de SF+DEP-groep werd relationeel gepest. Dit was vijf keer zo vaak als in de SF-groep en DEP-groep. Meisjes in de SF+DEP-groep werden even vaak openlijk gepest als meisjes in de SF-groep en DEP-groep. Meer dan een derde van de jongens uit de SF+DEP-groep werd openlijk gepest. Dit was vaker dan in de DEP-groep, maar even vaak als in de SF-groep. Er kwam bovendien naar voren dat depressie voor zowel jongens als meisjes beide vormen van pesten geen belangrijke rol speelde in de relatie tot pesten, maar sociale fobie met en zonder comorbide depressie wel. Uit de resultaten blijkt dat sociale fobie in relatie tot relationeel- en openlijk pesten voor zowel jongens als meisjes een prominentere rol speelt dan depressie. Er zijn weinig sekseverschillen gevonden, maar voor meisjes blijkt dat het hebben van SF+DEP of alleen SF niet uitmaakt voor de frequentie van
openlijk pesten, terwijl voor jongens dit wel het geval is. Om meer te weten te komen over de sekseverschillen in het verband tussen sociale fobie en pesten is het echter van belang om te kijken naar lange termijn effecten. Uit longitudinaal onderzoek worden de sekseverschillen duidelijker (Siegel, La Greca & Harrison, 2009). Na een follow-up van twee maanden bleek dat er een interactie was tussen sekse en relationeel pesten bij adolescenten tussen 14 en 19 jaar. Voor meisjes was relationeel pesten namelijk een risicofactor voor het ontwikkelen van sociale angst na twee maanden in tegenstelling tot jongens, waarbij dit niet het geval was. Sociale angst voorspelde relationeel pesten na twee maanden voor zowel jongens als meisjes. Jongens en meisjes met sociale angst hebben dus een grotere kans om na twee maanden relationeel gepest te worden dan kinderen zonder sociale angst. Voor openlijk pesten werden er geen longitudinale associaties gevonden. Voor meisjes bestaat er dus inderdaad een wederkerige relatie tussen relationeel pesten en sociale angst. Dit ondersteunt het idee dat meisjes eerder internaliseren dan jongens en dat relationele agressie bovendien meer impact op meisjes heeft dan openlijke agressie (Storch & Masia-Warner, 2004). Voor jongens was sociale angst alleen een voorspeller om relationeel gepest te worden. Opvallend genoeg werden er geen longitudinale associaties gevonden tussen sociale angst en openlijk pesten, terwijl er eerder wel een verband is aangetoond. Een mogelijk kritiekpunt is de vrij korte follow-up. Een voorzichtige alternatieve verklaring is dat het ontwikkelen van sociale angst door openlijk pesten misschien langer duurt, omdat openlijk pesten minder snel geïnternaliseerd wordt dan relationeel pesten aangezien het negatieve aspect in de eerste instantie wellicht aan de pester wordt toegekend en pas later aan zichzelf. Misschien dat er wel een associatie wordt gevonden als er een langere follow-up is. Aan de andere kant heeft een korte follow-up ook een voordeel: sociale angst zorgt er vaak voor dat kinderen zich sociaal vermijdend opstellen en op lange termijn zou dit kunnen betekenen dat
kinderen niet meer in de situaties terechtkomen dat ze gepest zouden kunnen worden. Door een korte follow-up te nemen wordt dit wellicht vermeden. Bij een lange follow-up blijken er inderdaad andere resultaten naar voren te komen (Ranta, Kaltiala-Heino, Fröjd, & Marttunen, 2013). Uit gegevens van adolescenten van 15 jaar bleek dat meisjes twee jaar later die relationeel gepest werden, zes keer zoveel kans hadden op sociale fobie dan meisjes die niet relationeel gepest werden. Sociale fobie was voor meisjes daarentegen geen risicofactor om relationeel gepest te worden na twee jaar. Voor jongens waren er helemaal geen associaties tussen sociale fobie en relationeel pesten. Voor zowel jongens als meisjes gold dat openlijk pesten op 15-jarige leeftijd een risicofactor was voor het ontwikkelen van sociale fobie op 17-jarige leeftijd. De kans op sociale fobie was bij deze adolescenten drie keer zo hoog als bij niet gepeste adolescenten. Vergeleken met jongens zonder sociale fobie, hadden jongens met sociale fobie vier keer zoveel kans om openlijk gepest te worden na twee jaar. Voor meisjes gold dit niet. Voor jongens lijkt er dus een wederkerig verband te bestaan tussen openlijk pesten en sociale fobie en geen relatie met relationeel pesten. Bij meisjes voorspelden relationeel- en openlijk pesten sociale fobie twee jaar later, maar niet andersom. Het is opvallend dat uit dit onderzoek blijkt dat er geen wederkerig verband is tussen relationeel pesten en sociale fobie voor meisjes, in tegenstelling tot de resultaten van La Greca en Harrison (2005). Een verklaring hiervoor is het verschil in tijd van de follow-up. In dit onderzoek was de follow-up na twee jaar. Bovendien gingen de meeste adolescenten op 16-jarige leeftijd een vervolgopleiding doen of werken en kwamen ze dus in een andere omgeving terecht. Mogelijk speelt omgevingsverandering een rol in de verschillende uitkomsten. Het is ook mogelijk dat meisjes na het ontwikkelen van sociale fobie sociaal vermijdend gedrag vertonen. Dit kan betekenen dat er minder gelegenheid is om überhaupt gepest te worden. Hierdoor zou relationeel pesten dus wel sociale fobie na twee jaar voorspellen, maar niet andersom.
Het is nu duidelijk dat er sekseverschillen zijn in de relatie tussen pesten en sociale fobie. Het is echter nog niet helemaal duidelijk waardoor deze verschillen veroorzaakt worden. Een mogelijkheid is dat vriendschappen een modererende rol spelen in dit verband. Zoals eerder gezegd wordt er vooral door “vrienden” relationeel gepest (Wei & Jonson-Reid, 2011). Ook is bekend dat meisjes in vriendschappen meer van zichzelf prijsgeven dan jongens (McNelles & Connolly, 1999, geciteerd in Storch & Masia-Warner, 2004). Hierdoor zal de rol van vriendschappen in het verband tussen sociale fobie en pesten sekseverschillen wellicht nader kunnen verklaren. In welke mate sociale steun invloed heeft op de relatie tussen pesten en sociale fobie wordt in de volgende paragraaf besproken.
De Rol van Sociale Steun in de Relatie tussen Pesten en Sociale Fobie Voor meisjes lijkt het verband tussen sociale fobie en pesten sterker te zijn dan voor jongens. Vooral relationeel pesten lijkt meer impact op meisjes te hebben dan op jongens. Meisjes zijn überhaupt meer geneigd te internaliseren, maar hebben ook intiemere vriendschappen dan jongens (McNelles & Connolly, 1999, geciteerd in Storch & MasiaWarner, 2004). Intieme, hechte vriendschappen kunnen wellicht een beschermende factor zijn in de relatie tussen sociale fobie en pesten, aangezien de negatieve sociale ervaringen door pesten zouden kunnen worden verzacht door de positieve sociale ervaringen in de vriendschappen. Uit onderzoek naar adolescenten tussen 18 en 25 jaar bleken hechte vriendschappen echter geen moderator te zijn voor de relatie tussen pesten en sociale fobie (Dempsey & Storch, 2008). De adolescenten werden gevraagd aan te geven hoeveel hechte vriendschappen ze hadden op de middelbare school en vulden een vragenlijst in die sociale angst mat. Aantal hechte vriendschappen leek geen modererende rol te spelen in de relatie tussen pesten en sociale fobie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er slechts gevraagd werd naar de
kwantiteit van vriendschappen en niet naar de kwaliteit. Bovendien kon er niet aan de vrienden gevraagd worden of deze hechte vriendschap ook wederzijds was. In ander onderzoek (Erath, Flanagan, Bierman, & Tu, 2010) is er niet alleen gekeken naar de kwantiteit, maar ook naar de kwaliteit van hechte vriendschappen. Bovendien is er nagegaan of deze vriendschappen wederzijds waren. Als er naar de kwaliteit wordt gekeken, modereren hechte wederzijdse vriendschappen wel de relatie tussen sociale angst en pesten. Voor zowel sociaal angstige jongens als meisjes geldt dat een laag aantal hechte vriendschappen een risicofactor is om gepest te worden. Ook geldt voor beide seksen dat een hoog aantal hechte vriendschappen sociaal angstige kinderen juist beschermt tegen gepest worden. Voor jongens bleek het verband tussen sociale fobie en pesten zelfs afwezig te zijn bij een hoog aantal hechte vriendschappen. Uit deze paragraaf is gebleken dat aantal hechte vriendschappen een modererende factor is in de relatie tussen pesten en sociale fobie. Het gaat daarbij waarschijnlijk niet alleen om het aantal hechte vriendschappen, maar ook om de kwaliteit ervan. Blijkbaar is het belangrijk om rekening te houden met dit verschil, aangezien de ene persoon iets als een hechte vriendschap bestempelt als hij/zij regelmatig met iemand af en toe naar de kroeg gaat, terwijl het voor de ander pas een hechte vriendschap wordt genoemd wanneer er persoonlijke zaken besproken worden. Het is denkbaar dat in dit laatste geval de vriendschap meer bescherming biedt in de relatie tussen pesten en sociale fobie.
Conclusie en Discussie Uit de besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er een verband is tussen sociale fobie en pesten in de adolescentie. Vooral relationeel pesten heeft een uniek positief verband met sociale fobie, maar ook tussen openlijk pesten en sociale fobie is er een positieve relatie. Binnen deze verbanden is er sprake van sekseverschillen. Bij meisjes is er een wederkerig verband tussen sociale fobie en relationeel pesten. Als meisjes relationeel gepest worden, hebben ze dus een grotere kans om sociale fobie te ontwikkelen, maar sociale fobie kan er ook toe leiden dat meisjes relationeel gepest worden. Zo bestaat dus de kans dat meisjes in een interpersoonlijke cyclus van gebeurtenissen terecht komen (Greco & Morris, 2005) en moeilijk van het pesten en de sociale fobie afkomen aangezien het elkaar in stand houdt. Bij jongens is dit verband niet wederkerig, maar is sociale angst wel een risicofactor om relationeel gepest te worden. Mogelijk bestaat dit sekseverschil doordat jongens anders omgaan met pesten (Solberg, Olweus, & Endresen, 2007) en überhaupt niet zo snel internaliseren (Leve, Kim, & Pears, 2005) en waardoor ze minder snel sociale fobie ontwikkelen dan meisjes. Het blijkt namelijk dat gepeste jongens zich vaak zelf ook agressief gedragen (Leve, Kim, & Pears, 2005). Jongens zullen dus minder snel in de interpersoonlijke cyclus van gebeurtenissen komen. Opvallend is dat voor jongens een wederkerig verband bestaat tussen openlijk pesten en sociale fobie, terwijl bij meisjes er alleen een verband is tussen openlijk pesten en sociale fobie zonder dat een van de twee als voorspeller kan worden aangewezen. Er is nog geen mogelijke verklaring voor dit verschil aangedragen. Een voorzichtige verklaring zou kunnen zijn dat jongens vaker openlijk pesten dan meisjes en dat adolescenten vooral leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht pesten. Voor jongens is het misschien belangrijker om ‘stoer’ te worden gevonden dan meisjes en misschien dat het openlijk pesten van een jongen met sociale fobie een makkelijke manier is om te laten zien
dat de pester macht heeft en hoopt de pester op deze manier aanzien te krijgen van leeftijdsgenoten. Relationeel pesten zou voor dit doel waarschijnlijk minder effectief zijn, aangezien het vaak indirect is en daardoor minder snel opvalt voor omstanders. Een verklaring voor het feit dat pesten voor meisjes sterker verband houdt met sociale fobie dan voor jongens, zit waarschijnlijk in het feit dat meisjes in vriendschappen meer intimiteit delen dan jongens (McNelles & Connolly, 1999, geciteerd in Storch & MasiaWarner, 2004). Relationeel pesten wordt vaak door vrienden gedaan (Wei & Jonson-Reid, 2011) en het is daardoor mogelijk dat meisjes hierdoor zwaarder getroffen worden dan jongens, omdat de gedeelde persoonlijke informatie tegen ze gebruikt kan worden door roddels te verspreiden en daardoor extra kwetsend is. Het is dan ook gebleken dat weinig hechte vriendschappen de relatie tussen sociale fobie en pesten bij zowel jongens als meisjes versterkt. Aan de andere kant blijkt ook dat kwalitatief goede, wederzijdse vriendschappen een beschermende factor is voor pesten bij sociaal angstige kinderen. Er is echter meer onderzoek nodig naar sociale steun. Tot nu toe is er nog geen onderscheid gemaakt tussen relationeel pesten en openlijk pesten in onderzoek waar het aantal hechte vriendschappen als moderator is meegenomen. Om na te gaan of het inderdaad klopt dat relationeel pesten meer invloed heeft op meisjes, omdat ze anders omgaan met hechte vriendschappen dan jongens, zal er wel onderscheid moeten worden gemaakt tussen relationeel en openlijk pesten. Als dat onderzocht is, kunnen de resultaten verder uitwijzen in hoeverre hechte vriendschappen als moderator een verklaring is voor sekseverschillen. Opvallend is verder dat er weinig onderzoek is gedaan waarbij sociale fobie bij adolescenten officieel is gediagnosticeerd. De onderzoeken waarbij dat wel het geval was, waren retrospectief en dus kunnen er geen conclusies met betrekking tot causaliteit getrokken worden. Aangezien de impact van sociale angstige symptomen bij sociale fobie op het dagelijks leven groter is dan bij sociale angst, kan het zijn dat pesten een relatief kleiner
aandeel heeft in de relatie met sociale fobie in vergelijking met andere factoren, bijvoorbeeld andere levensgebeurtenissen, relatie met ouders of temperament (“Oorzaken en risicofactoren”, 2010). Vervolgonderzoek zou verder gericht moeten zijn op het verloop van sociale fobie met het oog op pesten. Onderzoekers geven nu vaak als verklaring voor het verband dat kinderen het pesten internaliseren, vervolgens een negatief zelfbeeld ontwikkelen en dat daardoor sociale fobie ontstaat. Het zou interessant zijn als deze theorie getest zou worden door over een bepaalde tijdsperiode op verschillende momenten vragenlijsten af te nemen over pesten, sociale angst/fobie en zelfbeeld om te kijken hoe deze factoren over de tijd veranderen. Aan de hand van de besproken bevindingen kunnen effectieve anti-pestprogramma’s worden opgesteld. Op scholen wordt momenteel vooral openlijk pesten aangepakt, omdat dit door de docent makkelijker te signaleren is dan relationeel pesten (Storch, Masia-Warner, Crisp, & Klein, 2005). Het is van belang dat risicogroepen, dus meisjes en kinderen met weinig hechte vriendschappen, in de gaten kunnen worden gehouden en wellicht verschillende soorten hulp krijgen. Zo zou de aandacht bij gepeste kinderen bijvoorbeeld kunnen uitgaan naar het voorkomen van sociale terugtrekking en bij sociaal angstige kinderen naar het maken of onderhouden van hechte vriendschappen. Ook zou in anti-pestprogramma’s extra gefocust kunnen worden op kinderen met sociaal angstig gedrag, zodat dit tegelijkertijd kan worden aangepakt en dat daardoor de ontwikkeling van sociale fobie hopelijk voorkomen wordt.
Literatuurlijst Alden, L. E., & Taylor, C. T. (2004). Interpersonal processes in social phobia. Clinical Psychology Review, 24, 857-882. Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117, 497529. Bouman, T., Van der Meulen, M., Goossens, F. A., Olthof, T., Vermande, M. M., & Aleva, E. A. (2012). Peer and self-reports of victimization and bullying: Their differential association with internalizing problems and social adjustment. Journal of School Psychology, 50, 759-774. Dempsey, A.. G., & Storch, E. A. (2008). Relational Victimization: The association between recalled adolescent social experiences and emotional adjustment in early adulthood. Psychology in the Schools, 45, 310-322. Erath, S. A., Flanagan, K. S., Bierman, K. L., & Tu, K. M. (2010) Friendships moderate psychosocial maladjustment in socially anxious early adolescents. Journal of Applied Developmental Psychology, 31, 15-26. Flanagan, K. S., Erath, S. A., & Bierman, K. L. (2008). Unique Associations Between Peer Relations and Social Anxiety in Early Adolescence. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 37, 759-769. Gren-Landell, M., Aho, N., Andersson, G., & Svedin, C. G. (2011). Social anxiety disorder and victimization in a community sample of adolescents. Journal of Adolescence, 34, 596-577. Grills, A. E., & Ollendick, T. H. (2002). Peer Victimization, Global Self-Worth, and Anxiety in Middle School Children. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 31, 59-68.
Heinrichs, N., & Hofmann, S. G. (2001). Information processing in social phobia: a critical review. Clinical Psychology Review, 21, 751-770. La Greca, A. M., & Harrison, H. M. (2005). Adolescent Peer Relations, Friendships, and Romantic Relationships: Do They Predict Social Anxiety and Depression? Journal of Clinical Child and Adoloscent Psychology, 34, 49-61. Ledley, D. R., Storch, E. A., Coles, M. E., Heimberg, R. G., Moser, J., & Bravata, E. A. (2006). The relationship between childhood teasing and later interpersonal functioning. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 28, 33-40. Leve, L. D., Kim, H. K., & Pears, K. C. (2005). Childhood Temperament and Family Environment as Predictors of Internalizing and Externalizing Trajectories From Ages 5 to 17. Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 505-520. McCabe, E. A., Antony, M. M., Summerfeldt, L. J., Liss, A., & Swinson, R. P. (2003). Preliminary Examination of the Relationship between anxiety disorders in adults and self-reported history of teasing or bullying experiences. Cognitive Behavior Therapy, 32, 187-193. McCabe, R. E., Miller, J. L., Laugesen, N., Antony, M. M., & Young, L. (2010). The relationship between anxiety disorders in adults and recalled childhood teasing. Journal of Anxiety Disorders, 24, 238-243. Ollendick, T. H., & Hirshfeld-Becker, D. R. (2002). The Developmental Psychopathology of Social Anxiety Disorder. Society of Biological Psychiatry, 51, 44–58. Oorzaken en risicofactoren sociale fobie. (2010). Opgehaald 4 november 2013, van http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/sociale-fobie/oorzakenen-risicofactoren
Prinstein, M. J., Boergers, J., & Vernberg, E. M. (2001). Overt and relational aggression in adolescents: Social-psychological adjustment of aggressors and victims. Journal of Clinical Child Psychology, 30, 479-491. Ranta, K., Kaltiala-Heino, R., Pelkonen, M., Fröjd, S., & Marttunen, M. (2013). Peer victimization and social phobia: a follow-up study among adolescents. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 48, 533-544. Ranta, K., Kaltiala-Heino, R., Pelkonen, M., & Marttunen, M. (2009). Associations between peer victimization,self-reported depression and social phobia among adolescents: The role of comorbidity. Journal of Adolescence, 32, 77-93. Siegel, R.S., La Greca, A. M., & Harrison, H. M. (2009). Peer victimization and social anxiety in adolescents: prospective and reciprocal relationships. Journal of Youth and Adolescence, 38, 1096-1109. Solberg, M. E., Olweus, D., & Endresen, I. M. (2007). Bullies and victims at school: Are they te same pupils? British Journal of Educational Psychology, 77, 441-464. Storch, E. A., & Brassard, M. R. (2003). The relationship of peer victimization to social anxiety and loneliness in adolescence. Child Study Journal, 33, 1-18. Storch, E. A., & Masia-Warner, C. (2004). The relationship of peer victimization to social anxiety and loneliness in adolescent females. Journal of Adolescence, 27, 351-362. Storch, E. A., Masia-Warner, C., Crisp, H., & Klein, R. G. (2005). Peer victimization and social anxiety in adolescence: a prospective study. Aggressive Behavior, 31, 437-452. Tillfors, M., Persson, S., Willén, M., & Burk, W. J. (2012). Prospective links between social anxiety and adolescent peer relations. Journal of Adolescence, 35, 1255-1263. Verduin, T. L., & Kendall, P. C. (2008). Peer perceptions and liking of children with anxiety disorders. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 459-469.
Wei, H., & Jonson-Reid, M. (2011). Friends can hurt you: Examining the coexistence of friendship and bullying among early adolescents. School Psychology International, 32, 244-262.
Onderzoeksvoorstel
In hoeverre bestaan er verbanden tussen relationeel pesten en cognitieve, somatische en gedragsmatige symptomen van sociale fobie?
Annick Postema Studentnummer: 10001094 Begeleid door: Isabel Kampmann Aantal woorden korte samenvatting: 120 Aantal woorden: 1604 Universiteit van Amsterdam
Inhoud
Korte samenvatting .................................................................................................................. 30 Inleiding. .................................................................................................................................. 31 Methode .................................................................................................................................... 32 Data analyse ............................................................................................................................. 35 Interpretatie van mogelijke resultaten ...................................................................................... 35 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 37
Korte samenvatting Dit onderzoeksvoorstel spitst zich toe op de relatie tussen verschillende symptomen van sociale fobie en relationeel pesten. Afgevraagd wordt in hoeverre er voor meisjes verbanden zijn tussen relationeel pesten en cognitieve, somatische en gedragsmatige symptomen van sociale fobie op meerdere meetmomenten. Tot nu toe is namelijk aangetoond dat relationeel pesten sociale fobie kan veroorzaken, maar er zijn tegenstrijdige resultaten gevonden over sociale fobie als voorspeller van relationeel pesten (Siegel, La Greca en Harrison, 2009; Ranta, Kaltiala-Heino, Fröjd, & Marttunen, 2013). Bovendien bestaat er nog weinig onderzoek naar de theorie dat kinderen pesten internaliseren, waardoor sociale fobie ontwikkeld wordt (Ledley et al., 2006). Het verwerven van deze informatie is belangrijk, omdat ze kan worden toegepast bij het ontwikkelen van effectieve antipestprogramma’s.
Pesten komt op middelbare scholen regelmatig voor en heeft vaak veel impact op de gepeste persoon. Zo kan pesten leiden tot sociale fobie (Storch, Masia-Warner, Crisp, & Klein, 2005), maar sociale fobie kan ook pesten veroorzaken (Tillfors, Persson, Willén, & Burk, 2012). Relationeel pesten, het beschadigen van relaties door opzettelijke manipulatie en destructie (Storch, Brassard, & Masia-Warner, 2003), speelt een prominente rol in deze relatie (Gren-Landell, Aho, Andersson, & Svedun, 2011). Meisjes worden bovendien vaker relationeel gepest én hebben vaker sociale fobie dan jongens. Onderzoek wijst echter tegenstrijdige resultaten uit met betrekking tot het verband tussen relationeel pesten en sociale fobie. Het is nog niet met zekerheid te zeggen hoe het verband in elkaar zit. Uit onderzoek van Siegel, La Greca en Harrison (2009) blijkt namelijk dat er bij een follow-up na 2 maanden voor meisjes een wederkerig verband is tussen relationeel pesten en sociale fobie, maar uit ander onderzoek (Ranta, Kaltiala-Heino, Fröjd, & Marttunen, 2013) blijkt relationeel pesten alleen sociale fobie na 2 jaar te voorspellen en niet andersom. Een mogelijke verklaring voor de tegenstrijdige resultaten is dat er bij lange follow-ups sprake kan zijn van sociaal vermijdingsgedrag (gedragsmatig symptoom), waardoor situaties waarin men gepest zou kunnen worden, vermeden worden (Siegel, La Greca, & Harrison, 2009). Bij kortere follow-ups zou hier geen sprake van zijn en dus zou sociale fobie wel relationeel pesten op korte, maar niet op lange termijn voorspellen. Het is dus aangetoond dat relationeel pesten sociale fobie voorspelt, maar er bestaat nog onduidelijkheid of het verband wederkerig is en sociale fobie dus ook relationeel pesten voorspelt. Ook is het nog onbekend waardoor er überhaupt een verband bestaat. In een aantal onderzoeken (o.a. Ledley et al., 2006) wordt gehypothetiseerd dat pestslachtoffers de negatieve sociale ervaringen internaliseren en vervolgens een negatief zelfbeeld ontwikkelen (cognitief symptoom), waardoor sociale fobie ontstaat. Er is echter nog weinig onderzoek waarin deze theorie wordt onderzocht.
In dit onderzoeksvoorstel wordt daarom gesuggereerd om te onderzoeken in hoeverre er verbanden zijn tussen cognitieve, somatische en gedragsmatige symptomen van sociale fobie en relationeel pesten, zodat wellicht meer gezegd kan worden over de richting en het verloop van het verband tussen sociale fobie en relationeel pesten. Door symptomen apart te bekijken, kan bijvoorbeeld bekeken worden of gepeste meisjes op korte termijn inderdaad minder gedragsmatige symptomen, zoals sociale vermijding, vertonen dan op lange termijn. Bovendien kan er wellicht worden nagegaan of er ondersteuning is voor de theorie dat gepeste meisjes negatieve sociale ervaringen internaliseren. Het is ook van belang om meer over het verband tussen relationeel pesten en sociale fobie te weten te komen zodat de kennis kan worden toegepast bij de ontwikkeling van antipestprogramma’s. Er kan bij gepeste meisjes extra gelet worden op symptomen van sociale fobie, zodat sociale fobie wellicht vermeden kan worden of tegelijk met het pesten kan worden aangepakt. Methode Deelnemers Er zullen 400 meisjes van 14 jaar uit de tweede klas van verschillende middelbare scholen deelnemen. Gezien sociale fobie bij gepeste mensen vaak rond deze leeftijd begint (McCabe, Antony, Summerfeldt, Liss, & Swinson, 2003), is het een goed moment om sociale fobie en pesten te onderzoeken, zodat bekeken kan worden of pesten sociale fobie voorspelt en/of andersom. Meetinstrumenten Pestvragenlijst. Bij gebrek aan goede Nederlandse zelf-rapportage vragenlijsten over pesten wordt de Relationeel Pesten-schaal uit de Social Experience Questionnaire—SelfReport (SEQ-S; Crick & Grotpeter, 1996) vertaald uit het Engels. De Relationeel Pestenschaal meet met negen items hoe vaak geprobeerd wordt om relaties van de respondent te
schaden en hiermee gedreigd wordt (bijvoorbeeld: “Hoe vaak zegt een ander kind dat hij of zij je niet aardig vindt als je niet doet wat hij of zij zegt?”). Antwoorden worden gescoord op een 5-punts-Likertschaal en kunnen variëren van 1 (nooit) tot 5 (altijd). De score kan minimaal 9 en maximaal 45 zijn. Een hoge score betekent een hoge frequentie van relationeel pesten en een lage score betekent een lage frequentie van relationeel pesten. Gezien een vertaalde vragenlijst wordt gebruikt, kan er weinig gezegd worden over de psychometrische validiteit. De originele vragenlijst heeft echter wel een goede test-hertest betrouwbaarheid na 4 weken (r= ,90) en Cronbach’s alfa was voor de Relationeel pestenschaal ,86 (Storch & Masia-Warner, 2004), dus de originele schaal is intern consistent. Voor dit onderzoek zal Cronbach’s alfa berekend worden. Social phobia and anxiety inventory. Sociale angst wordt gemeten met de Nederlandse vertaling van de Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI-N; Scholing, Bögels, & Van Velzen, 1995) die vertaald is uit het Engels (SPAI; Turner, Beidel, Dancu, & Stanley, 1989). Deze zelf-rapportage vragenlijst meet -naast symptomen van agorafobie- somatische, cognitieve en gedragsmatige aspecten van sociale fobie in sociale situaties bij mensen vanaf 14 jaar. De gebruikte vragenlijst bestaat uit 32 items, waarvan 21 items vier keer worden beantwoord, namelijk over situaties met (1) vreemden, (2) mensen van het andere geslacht, (3) autoriteitsfiguren en (4) mensen in het algemeen. Bij deze 21 items wordt het gemiddelde van de vier antwoorden genomen. De antwoorden worden gescoord op een 7-puntsLikertschaal waarbij gescoord kan worden van 0 (nooit) tot 6 (altijd). De items worden voor de analyses onderverdeeld in drie groepen die officieel niet als aparte schalen geconstrueerd zijn, namelijk de somatische- (SS), cognitieve- (CS) en gedragsmatige schaal (GS). Voorbeelden van items voor deze schalen zijn respectievelijk: “Ik zweet in sociale situaties.”, “Ik ervaar verontrustende gedachten in sociale situaties.” en “Ik voel me zo angstig in sociale situaties dat ik de sociale bijeenkomst verlaat.”. Voor elke schaal zal het gemiddelde van
bijbehorende items berekend worden. Er zal ook een totaalscore berekend worden, die kan variëren van 0 tot 109. Een lage score staat voor een laag sociaal angstniveau en een hoge score geeft een hoog sociaal angstniveau aan. Cronbach’s alfa voor de sociale fobie-items is ,99, wat wil zeggen dat er een zeer hoge interne consistentie is (Bögels & Reith, 1999). Ook de discriminante validiteit is goed. Cronbach’s alfa zal echter ook voor de drie in dit onderzoek gebruikte subschalen berekend worden. Nederlandse Beck Depression Inventory Second Edition. De Nederlandse Beck Depression Inventory Second Edition (BDI-II-NL; Van der Does, 2002) meet symptomen van depressie. De zelf-rapportage vragenlijst bevat 21 items waarbij uit vier uitspraken, gescoord van 0 tot 3, steeds de meest toepasselijke moet worden gekozen. De minimale totaalscore, dus weinig depressieve symptomen, is 0 en de maximale totaalscore, veel depressieve symptomen, is 63. Uit onderzoek is gebleken dat de BDI-II-NL een betrouwbare en valide vragenlijst is (Evers et al., 2009-2013). Procedure Deelnemers zullen in januari op één dag de Pestvragenlijst, de SPAI-N en de BDI-IINL op willekeurige volgorde invullen. Er zal gevraagd worden alleen te gaan zitten en de vragenlijsten individueel in stilte in te vullen. Ook zal er verteld worden dat de antwoorden anoniem verwerkt worden en dat scores niet terug te leiden zijn tot de deelnemers. Er zal bovendien benadrukt worden dat er geen ‘goed’ of ‘fout’ antwoord is, maar dat het antwoord dat het best bij de deelnemer past, gekozen moet worden. Tenslotte zal er worden gevraagd of alles duidelijk is en worden mogelijke vragen beantwoord. Het invullen zal ongeveer 2 uur duren. Twee maanden later zullen dezelfde vragenlijsten worden afgenomen. Vervolgens na 10 maanden en daarna weer na 12 maanden. De follow-ups zullen dus 2 maanden, 1 jaar en 2 jaar na het eerste meetmoment plaatsvinden. Op elk meetmoment zal gevraagd worden naar de leeftijd.
Data analyse Eerst zullen descriptieve analyses worden uitgevoerd. Gegevens van deelnemers die op het eerste meetmoment jonger dan 14 jaar waren, worden geëxcludeerd van alle analyses. Voor CS, GS en SS, sociale fobie totaal (SF) en relationeel pesten (RP), zullen de gemiddelden en standaarddeviaties per meetmoment worden berekend. Vervolgens zullen de correlaties tussen de vijf variabelen voor elk meetmoment worden berekend door middel van partiële correlatie, waarbij er gecontroleerd wordt voor depressie. Zo kan bekeken worden in hoeverre er samenhang is tussen de constructen. Daarna worden er een aantal enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd, waarbij de score op BDI-II-NL steeds als aparte onafhankelijke variabele wordt meegenomen om voor depressie te controleren. Deze regressieanalyses worden uitgevoerd om te bekijken of: (1) RP op Tijd 1 SF op Tijd 2, 3 en 4 voorspelt, (2) SF op Tijd 1 RP op Tijd 2, 3 en 4 voorspelt en in hoeverre relationeel pesten (3) CS, (4) GS en (5) SS voorspelt op tijd 2, 3 en 4. Indien er geen sprake is van multicorrelariteit, kan er voor CS, GS en SS een multipele regressie analyse worden uitgevoerd waarbij gecontroleerd wordt voor depressie. Anders worden er drie enkelvoudige regressie analyses uitgevoerd. Interpretatie van mogelijke resultaten Verwacht wordt dat uit de resultaten blijkt dat RP CS, GS en SS voorspelt op alle meetmomenten, maar dat het de sterkste voorspeller is voor CS op Tijd 2 en de zwakste van GS. Verder wordt verwacht dat CS en SS RP op alle meetmomenten voorspellen en dat GS alleen RP op Tijd 1 voorspelt. Als dit het geval is, is er ondersteuning voor de theorie dat er na een bepaalde tijd zo’n mate van sociale vermijding is, dat relationeel pesten niet meer mogelijk is. Kinderen kunnen school niet totaal vermijden, maar als er niet geprobeerd wordt om bij een groep te horen, kan er ook geen buitensluiting plaatsvinden. Verder zou er ondersteuning zijn voor de theorie dat gepeste meisjes negatieve sociale ervaringen
internaliseren als RP de sterkste voorspeller is van CS op Tijd 2. Als er andere uitkomsten zijn, moet er in vervolgonderzoek onderzocht worden hoe de verschillende resultaten bij verschillende follow-uplengtes verklaard kunnen worden. Uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden toegepast in de ontwikkeling van antipestprogramma’s. Zo kan er extra aandacht worden besteed aan gepeste meisjes met cognitieve symptomen van sociale fobie om mogelijke ontwikkeling sociale fobie tegen te gaan. Daarbij kunnen leerkrachten in de gaten houden of sociaal angstige meisjes niet gepest worden.
Literatuurlijst Bögels, S. M. & Reith, W. (1999). Validity of Two Questionnaires to Assess Social Fears: The Dutch Social Phobia and Anxiety Inventory and the Blushing, Trembling and Sweating Questionnaire. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 21, 51-66. Crick, N. R. & Grotpeter, J. K. (1996). Children's treatment by peers: Victims of relational and overt aggression. Development and Psychopathology, 8, 367-380. Evers, A., Egberink, I.J.L., Braak, M.S.L., Frima, R.M., Vermeulen, C.S.M., & Van VlietMulder, J.C. (2009-2013). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers. Gren-Landell, M., Aho, N., Andersson, G., & Svedin, C. G. (2011). Social anxiety disorder and victimization in a community sample of adolescents. Journal of Adolescence, 34, 596-577. McCabe, E. A., Antony, M. M., Summerfeldt, L. J., Liss, A., & Swinson, R. P. (2003). Preliminary Examination of the Relationship between anxiety disorders in adults and self-reported history of teasing or bullying experiences. Cognitive Behavior Therapy, 32, 187-193. Ranta, K., Kaltiala-Heino, R., Pelkonen, M., Fröjd, S., & Marttunen, M. (2013). Peer victimization and social phobia: a follow-up study among adolescents. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 48, 533-544. Scholing, A., Bögels, S. M., & Velzen, C. van (1995). The Dutch Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI). Authorized translation. Siegel, R.S., La Greca, A. M., & Harrison, H. M. (2009). Peer victimization and social anxiety in adolescents: prospective and reciprocal relationships. Journal of Youth and Adolescence, 38, 1096-1109.
Storch, E. A., & Brassard, M. R. (2003). The relationship of peer victimization to social anxiety and loneliness in adolescence. Child Study Journal, 33, 1-18. Storch, E. A., Masia-Warner, C., Crisp, H., & Klein, R. G. (2005). Peer victimization and social anxiety in adolescence: a prospective study. Aggressive Behavior, 31, 437-452. Tillfors, M., Persson, S., Willén, M., & Burk, W. J. (2012). Prospective links between social anxiety and adolescent peer relations. Journal of Adolescence, 35, 1255-1263. Turner, S. M., Beidel, D. C., Dancu, C. V., & Stanley, M. A. (1989). An empirically derived inventory to measure social fears and anxiety: the Social Phobia and Anxiety Inventory. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 1, 35-40. Van der Does, A. J. W. (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory-2nd edition. Lisse: Harcourt Test Publishers.