Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-2013
LANGER WERKEN: EEN KOSTEN-BATEN ANALYSE
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door
Tom Parys
Promotor: Marc De Vos Commissaris: B. De Wolf
-2-
Hoofdstuk 1. Inleiding Langer werken is een thema dat intussen gedurende meer dan tien jaar leeft en wordt gezien als een noodzaak om de werkzaamheidsgraad in België te verhogen. In België ligt de werkzaamheidsgraad in de leeftijdsgroep van 55-64 met 37,2% desondanks beduidend lager dan het gemiddelde van de 27 lidstaten van de Europese Unie (47,4%). Gemiddeld verlaten de Belgen de arbeidsmarkt op een leeftijd van 59,1 jaar1. In vergelijking met andere landen is dat erg vroeg. Over de problematiek van de tewerkstelling van oudere werknemers is al erg veel geschreven. Voor een recente en extensieve bespreking kan verwezen worden naar het verslag 2012 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid waarin diep wordt ingegaan op het thema ‘Actief Ouder worden’2. Terwijl de overheid in de jaren ’70 en ’80 de vervroegde uittrede van de arbeidsmarkt eerder aanmoedigde, is er de laatste 10 jaar een duidelijke trendbreuk ontstaan. Allerlei maatregelen werden genomen om langer werken aan te moedigen. Deze maatregelen richten zich tot de werknemers, de werklozen en de werkgevers. De meeste van deze maatregelen trachten het langer werken aan te moedigen met financiële stimuli. Maar tegelijk worden de vroegere systemen die de mogelijkheid geven om de arbeidsmarkt vervroegd te verlaten niet afgeschaft, maar hooguit voor een stuk afgebouwd. Daardoor is een complex geheel ontstaan die het voor de betrokken werknemer, werkloze en werkgever erg moeilijk maken om de financiële gevolgen van langer werken in te schatten. Deze complexiteit wordt verder verhoogd door het bestaan van allerlei regels die vanuit een optiek van sociale bescherming, een decent inkomen wil garanderen aan alle burgers. Deze proef heeft als doel de financiële impact van het langer werken voor werknemer, werkgever en werkloze te onderzoeken. Welk inkomen behoudt een werknemer die besluit of gedwongen wordt om de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk te verlaten. Welke financiële prikkels zetten hem aan om opnieuw het werk te hervatten. Welke impact heeft dit op zijn sociale rechten. Wat is de impact op de loonkost van de werknemer. Allicht is deze proef geen klassieke juridische verhandeling en kan het op zijn minst als een microeconomische benadering van de eindeloopbaanproblematiek worden aanzien. Toch gaat het hier wel degelijk om de toepassing van rechtsregels in de praktijk. Rechtsregels die terug te vinden zijn in een veelheid van juridische bronnen binnen verschillende rechtstakken.
1 2
OESO, Retirement ages, te vinden op http://www.oecd.org/statistics/. HOGE RAAD VOOR DE WERKGELEGENHEID, Verslag 2012, 2012.
-3-
Vooraleer wordt ingegaan op de kosten-baten analyse van het langer werken, wordt in hoofdstuk 2 vanuit een macro-economisch oogpunt ingegaan op de noodzaak tot langer werken. Vervolgens wordt stil gestaan bij de methodologie van deze proef en wordt het kader van het onderzoek afgebakend. In een laatste inleiding hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de loonberekening en wordt uitgelegd hoe vanuit het brutoloon, het nettoloon wordt berekend. Na de inleidende hoofdstukken, hebben we aandacht voor de verschillende systemen die toelaten om minder te gaan werken (hoofdstuk 5) en het verlaten van de arbeidsmarkt (hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 behandelt de situatie waarin het werk hervat wordt. Doorheen deze drie hoofdstukken worden de verschillende mogelijkheden omschreven en gekeken naar de financiële gevolgen. In een volgend hoofdstuk bekijken we de gevolgen van het al dan niet langer werken, via de eerder beschreven stelsels, op een aantal van de sociale rechten van de betrokken (Hoofdstuk 8). Hoofdstuk 9 focust zich op de werkgevers en kijkt naar de loonkosten voor een oudere werknemer en de tewerkstellingsmaatregelen die zich richten op oudere werknemers. Hoofdstuk 10 is de cumulatie van alle eerdere besproken maatregelen en effecten. Aan de hand van 20 gedetailleerde berekeningen, wordt de impact van de besproken maatregelen besproken op het inkomen van de betrokkene en de eventuele loonkost voor de werkgever. In hoofdstuk 11 wordt afgesloten met een aantal conclusies.
-4-
Hoofdstuk 2. De problematiek van de vergrijzing
Langer werken is sinds een tiental jaar een belangrijk thema in de federale politiek. Getuige daarvan zijn onder meer het generatiepact dat resulteerde in de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en het Regeerakkoord van de regering Di Rupo I. Dat de mensen langer moeten werken is op zich natuurlijk geen leuke boodschap om te brengen, maar het is wel degelijk een noodzaak. De onderliggende reden van deze problematiek is de vergrijzing van de bevolking. Aan de hand van een aantal studies vanuit de overheid tonen we deze noodzaak in dit hoofdstuk kort aan.
-5-
1. De leeftijdspiramide van België – de vergrijzing in beeld Om een idee te krijgen van de impact van de vergrijzing, is het nuttig de leeftijdspiramide van België te bekijken3. De leeftijdspiramide geeft een grafisch overzicht van het aantal vrouwen en mannen per geboortejaar, met onderaan de laagste leeftijd. Een klassieke leeftijdspiramide vertoont een duidelijk driehoekige vorm, met een heel hoog aantal jonggeborenen, waarbij het aantal personen per leeftijd bijna lineair afneemt naarmate de leeftijd stijgt. Doorheen de eeuwen heen lag de kindersterfte heel hoog en slechts weinigen bereikten de leeftijd van 60 jaar. Voor historici bevat een leeftijdspiramide een schat aan informatie. Afwijkingen aan de vorm van de leeftijdspiramide zijn getuigen van bepaalde gebeurtenissen in de geschiedenis van een land. Oorlogen bijvoorbeeld zijn af te leiden uit een vermindering van vooral het aantal mannen op de leeftijd tussen 20 en 30 jaar op het ogenblik van de oorlog. Ze slaan werkelijk een gat in de leeftijdspiramide. Maar ook het aantal geboortes daalt significant in tijden van oorlog. In de leeftijdspiramide van België anno 2010 is het effect daarvan nog steeds duidelijk zichtbaar in het aantal personen geboren in de jaren 1940-1944. Sinds de 20ste eeuw heeft de leeftijdspiramide in de westerse wereld een heel andere vorm aangenomen. Het is bijna een rechthoek geworden, waarbij pas op hoge leeftijd het aantal personen sterk begint te dalen. Kindersterfte is in vergelijking met een eeuw geleden quasi onbestaande en ook op middelbare leeftijd zijn overlijdens veel zeldzamer dan vroeger. Opvallend aan de leeftijdspiramide van België anno 2010 is het feit dat het aantal personen geboren in de jaren ’50 en tot halfweg de jaren ’60 sterk is toegenomen. Dit is de zogenaamde babyboomgeneratie. Het aantal personen geboren na 1965 neemt sterk af tot halfweg de jaren ’70 om vervolgens vrij constant op een eerder laag niveau te blijven. Enkel na het jaar 2000 zien we terug een lichte stijging. Het is een klassiek gegeven dat na perioden van oorlog en epidemies het aantal geboortes toeneemt. En het is niet toevallig dat het sterk aantal nieuwgeborenen in de jaren vijftig en zestig samenvallen met een periode van sterke economische groei, terwijl de terugval in de jaren zeventig, samenvalt met een crisisperiode.
3
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/leeftijdgeslacht/piramide/
-6-
Deze demografische evolutie die dateert van halfweg de vorige eeuw heeft een impact op onze samenleving tot vandaag. De generatie geboren kort na 1944 bereikt de pensioenleeftijd van 65 jaar vanaf 2010 en het is duidelijk te zien aan de leeftijdspiramide dat deze groep personen veel groter is dan de generatie geboren vóór 1944. Dat de kosten van de overheid voor de uitbetaling van pensioenen daardoor zal toenemen, is evident. Maar er is meer. Het aantal pensioengerechtigde personen zal blijven stijgen en wordt binnenkort groter dan het aantal personen dat op de leeftijd zullen komen dat ze de arbeidsmarkt kunnen intreden. Met andere woorden, de uitstroom van de arbeidsmarkt wordt groter dan de instroom en daardoor wordt het aantal personen op arbeidsleeftijd kleiner. De stijgende kost van de grotere groep gepensioneerden moet dus worden opgevangen door een kleinere groep werkende personen.
-7-
Het Jaarlijks verslag van oktober 2012 van de studiecommissie voor de vergrijzing4 bevat nog een aantal andere indicatoren die de problematiek verduidelijken: -
Het aantal personen van 65 jaar en ouder stijgt van 17,3% in 2011 tot 24,9% in 2060 De afhankelijkheidsratio van de ouderen5 stijgt van 28,9% in 2011 tot 47,1% in 2060
Kortom, voor elke 65+’er zijn er vandaag bijna vier personen op arbeidsleeftijd. Dit zal evolueren naar een verhouding van één 65+’er per twee personen op arbeidsleeftijd. Niet alleen worden meer mensen 65 jaar, ook zullen ze dat langer blijven. De leeftijdsverwachting stijgt immers van rond de 80 jaar in 2011 tot ongeveer 87 jaar tegen 20606. Dat betekent dat de duur van de uitbetaling van het pensioen vanaf 65 jaar toeneemt van 15 jaar tot 22 jaar, of een toename van 50%.
4
HOGE RAAD VOOR DE WERKGELEGENHEID, Verslag 2012, 2012. Dit is de verhouding van het aantal personen op de leeftijd van 65 jaar of ouder op het aantal personen van 20 tot 64 jaar. 6 STUDIECOMMISSIE VOOR DE VERGRIJZING, Jaarlijks verslag, 2012, 135. 5
-8-
2. De studiecommissie voor de Vergrijzing – Financiële impact van de vergrijzing. Binnen de Hoge Raad voor Financiën werd in 2001 de Studiecommissie voor de Vergrijzing opgericht7. De studiecommissie wordt voorgezeten door de vicevoorzitter van de Hoge Raad van Financiën en bevat leden van het federaal Planbureau, de nationale Bank van België en ambtenaren uit de federale overheidsdiensten voor Financiën, Begroting en Sociale Zaken8. Jaarlijks stelt de studiecommissie een verslag op met een raming van de financiële gevolgen op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen die verbonden zijn aan de demografische evolutie9. Het laatste verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing dateert van oktober 201210 en schetst de financiële impact van de vergrijzing op korte termijn (2017) middellange termijn (2030) en lange termijn (2050 en 2060). De financiële impact wordt uitgedrukt in een percentage van het bruto binnenlands product (BBP). Dit is een evidente keuze omdat de waarde van een euro in 2050 niet te vergelijking is met de waarde van diezelfde euro in 2011. Om zich de financiële impact uitgedrukt in procentuele veranderingen te kunnen voorstellen, is het nuttig te weten dat het bruto binnenland product voor 2013 volgens de laatste ramingen van het federaal planbureau wordt geschat op 387,75 miljard euro11. Een schommeling van 1% betekent dus een kost van 3,87 miljard op jaarbasis. Volgens de laatste raming van de studiecommissie voor de Vergrijzing, bedraagt de jaarlijkse kost voor de vergrijzing tegen het jaar 2060, 6,1% van het BBP of 23 miljard euro. Die kost is toe te schrijven aan de verhoging van de kosten voor pensioenen (4,6%) en gezondheidszorg (3%). Voor de andere sociale uitgaven zien we een kleine daling, behalve in de werkloosheid waar de daling van uitgaven 0,9% beloopt. Bij deze raming is al rekening gehouden met het effect van de maatregelen van de regering-Di Rupo, waardoor de kost van de vergrijzing 0,4% van het BBP lager is komen te liggen. Ramingen van uitgaven op lange termijn zijn vanzelfsprekend moeilijk te maken en noodzakelijkerwijze moet men gebruik maken van hypotheses. Daarbij is de economische groei een zeer belangrijk gegeven. De studiecommissie gaat uit van een groei van het BBP van 1,5% in de periode 2011-2017, 1,6% in 1de periode 2017-2030 en 1,7% in de periode 2030-206012. Deze 7
Art. 6 wet 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. 8 Art 10 wet 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. 9 de Art 6, 2 lid wet 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. 10 Het verslag is publiek toegankelijk via de link: http://www.plan.be/publications/Publication_det.php?lang=nl&TM=30&IS=96&KeyPub=1174 11 FEDERAAL PLANBUREAU EN INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN, Economische vooruitzichten 2013, Brussel, 2013, 29. 12 STUDIECOMMISSIE VOOR DE VERGRIJZING, Jaarlijks verslag, 2012, 27.
-9-
economische groei is sterk afhankelijk van de groei van de productiviteit per werknemer. Deze wordt op 0,8% geschat in de periode 2011-2017 om dan te groeien naar 1,5% in 206013. Het verslag van de Studiecommissie bevat twee alternatieve scenario’s. Een eerst scenario gaat uit van een groei van de productiviteit met 1,25%, een tweede gaat uit van een groei van 1,75%. De kost voor de vergrijzing bedraagt met die hypotheses respectievelijk 7,3% en 5,1% van het BBP of, uitgedrukt in euro, 28,3 en 19,8 miljard euro. Ook binnen de Europese Unie wordt de vergrijzingsproblematiek opgevolgd. Het verslag van oktober 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing bevat een bespreking van het driejaarlijkse Ageing report door de Ageing Working Group van het Comité voor Economisch beleid van de ECOFIN-Raad. Dit rapport schat de kost van de vergrijzing voor België op 9,1% van het BBP, of een kost van 35 miljard euro. De Studiecommissie voor de Vergrijzing heeft wel een aantal kritieken op dit hoog resultaat voor België, vooral over de manier waarop de Ageing Working Group de evolutie van de werkloosheid heeft geschat. Vanzelfsprekend heeft de Ageing Working Group ook geen rekening gehouden met de erg recente overheidsmaatregelen rond langer werken. Hoedanook, de kost van de vergrijzing op lange termijn is gigantisch en de bijkomende kost valt grotendeels ten laste van ons stelsel van sociale zekerheid. De ontvangsten van het Globaal Beheer van de Sociale Zekerheid worden voor 2013 geschat op 68 miljard. Een stijging van de uitgaven met 20 tot 30 miljard euro, zal dus het evenwicht van ons sociaalzekerheidsstelsel zwaar op de proef stellen.
13
STUDIECOMMISSIE VOOR DE VERGRIJZING, Jaarlijks verslag, 2012, 20.
- 10 -
3. Langer werken als oplossing 3.1 Extra inkomsten of besparen
Zoals hierboven is aangetoond zijn structurele maatregelen nodig om het budgettair evenwicht te handhaven. Dit kan onder meer door het verminderen van de sociale uitgaven of door het optrekken van de ontvangsten. Beiden zijn echter niet evident. Het wettelijk pensioen is immers opgebouwd op basis van een repartitiesysteem. Dit komt erop neer dat de bijdragen van de personen die nu werken worden gebruikt voor de personen die op pensioen zijn. Aangezien er meer mensen op pensioen gaan en het aantal personen op arbeidsleeftijd daalt, zullen de bijdragen per hoofd dus moeten stijgen. Wil men dit vermijden dan zullen de pensioenrechten moeten worden afgebouwd. Daarvoor is er echter weinig marge omdat de wettelijke pensioenen van de werknemers uit de private sector zeker niet royaal te noemen zijn. Binnen de ziekteverzekering probeert de overheid al enige jaren de uitgaven binnen de perken te houden. De regering heeft daarom een groeinorm vastgelegd van de uitgaven in de ziekteverzekering14. Nog losstaand van de vraag naar de opportuniteit dat op deze manier de sociale rechten en bescherming worden ingeperkt, kunnen we ons de vraag stellen of er niet eerder sprake is van een verplaatsing van de uitgaven. Dat de wettelijk geregelde verzekering bij ziekte steeds minder de vraag of behoefte van de bevolking dekt, blijkt uit de toename van de hospitalisatieverzekeringen. Hetzelfde fenomeen merken we ook bij de pensioenen. Meer en meer worden de wettelijke pensioenen (eerste pijler), aangevuld met systemen van collectief pensioensparen (tweede pijler) en individueel pensioensparen (derde pijler). Dit collectief en individueel pensioensparen en de hospitalisatieverzekeringen zijn private verzekeringen. Dit belet natuurlijk niet dat er wel degelijk uitgaven aan verbonden zijn en dat dus ook een verzekeringspremie moet betaald worden, hetzij door de verzekerde, hetzij door zijn werkgever. De kost is er. Alleen verschuift de ontvanger van de overheid naar private instellingen. Uiteindelijk heeft besparen door de overheid in de kosten voor pensioenen en ziekteverzekering dus weinig zin. Hooguit verschuift het wettelijk en verplicht systeem naar een niet-verplicht systeem op basis van private verzekeringsmaatschappijen. Het solidariteitsprincipe waarop ons Belgisch socialezekerheidsstelsel is gesteund wordt zo dus ondergraven. Het optrekken van de inkomsten is naast het knippen in de uitgaven ook een mogelijke oplossing. Onze sociale zekerheid is in principe gebaseerd op inkomsten vanuit bijdragen betaald door werkgevers en werknemers. Zomaar deze bijdragen laten toenemen, kan echter niet. Nu al ligt de loonkost in België erg hoog en ondanks de inspanningen van de overheid om te komen tot een betere beheersing van de loonkost, is de loonkloof ten aanzien van de drie buurlanden sinds 1996
14
Art. 40 wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.
- 11 -
opgelopen tot 5,1%15. Een hoge loonkost is nefast voor de competitiviteit van onze ondernemingen. Buitenlandse ondernemingen zullen minder investeren in België en ook delocalisatie van activiteiten is een reëel gevaar maar alle gevolgen op de economische groei en werkgelegenheid.
3.2 Langer werken als derde weg
Naast het besparen in de uitgaven en het zoeken naar nieuwe inkomsten, bestaat echter een derde weg. Het idee is vrij eenvoudig: door met meer mensen te werken, verhoogt de economische activiteit, genereert de overheid meer inkomsten die dan de extra kosten omwille van de vergrijzing helpen opvangen en dit zonder dat de bijdragen per persoon moeten verhogen of sociale rechten moeten worden ingeperkt. De werkzaamheidsgraad geeft de verhouding aan van het aantal, dat werkt op het totaal van de bevolking op arbeidsleeftijd. Klassiek worden daarvoor de werknemers tussen 15 en 64 jaar in aanmerking genomen, maar recent wordt de verhouding meer en meer berekend op basis van de personen tussen 20 en 64 jaar. We gebruiken deze laatste verhouding omdat deze aansluit bij de doelstellingen zoals uitgedrukt in de EU2020-strategie. De werkzaamheidsgraad in België bedraagt in 2011 67,3%16. Dit betekent dat slechts twee personen op drie in de leeftijdsgroep tussen 20 en 64 jaar effectief werkt. Een 100%-werkzaamheidsgraad is natuurlijk utopisch, maar het is duidelijk dat er in België nog marge is om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Internationale vergelijking bevestigt dit. Met een werkzaamheidsgraad van 67,3% ligt België iets onder de gemiddelde werkzaamheidsgraad van de 27 lidstaten van de Europese Unie. Landen als Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Noorwegen halen een werkzaamheidsgraad van meer dan 75%. Zweden haalt zelfs 80%17. Bekijken we de werkzaamheidsgraad per leeftijdsgroep dan merken we dat de lager dan gemiddelde werkzaamheidsgraad in België vooral veroorzaakt wordt door de groep tussen 55 en 64 jaar. In de leeftijdsgroep tussen 30 en 54 jaar ligt de werkzaamheidsgraad in België op 79,8%, wat boven het Europese gemiddelde van 78,7% ligt. Bij Vlaamse mannen in deze leeftijdsgroep bedraagt de werkzaamheidsgraad zelfs 90,4% of 5% hoger dan de Europese mannen. Bij de jongeren van 20 tot 29 jaar ligt de werkzaamheidsgraad in België (64,1%) iets lager dan het Europese gemiddelde (65,5%). De werkzaamheidsgraad bij jongeren wordt sterk beïnvloed door de duur van de scholing waarbij scholing als een investering in de toekomst kan worden gezien. De lagere werkzaamheidsgraad bij jongeren is deels daaraan te wijten en deels aan de transitie van de 15
CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, Technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling, CRB 2012-1603, 2012, 4. 16 http://www.werk.belgie.be/moduleDefault.aspx?id=23764. Het zijn deze cijfers die aan de basis liggen van de Europese statistieken inzake werkgelegenheid van Eurostat. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&language=en&pcode=tsdec420&tableSelection=3& footnotes=yes&labeling=labels&plugin=1. 17 Buiten de Europese Unie halen ook IJsland en Zwitserland een werkzaamheidsgraad van meer dan 80%.
- 12 -
schoolbanken naar de werkvloer die onvermijdelijk voor een groep jongeren met horten en stoten verloopt. Dat de werkzaamheidsgraad wat lager ligt dan bij de groep tussen 30 en 54 jaar is dus niet verrassend. Frappant is wel de werkzaamheidsgraad in België in de leeftijd van 55 tot 64 jaar. Met 38,7% ligt die significant lager dan het Europese gemiddelde van 47,4%. Met dit percentage laat België enkel een paar landen als Italië (37,9%), Hongarije (35,8%), Malta (31,7%), Polen (36,9%) en Slovenië (31,2%) achter zich. Zelfs Griekenland (39,4%) scoort beter. Verschillende Europese landen tonen dat een werkzaamheidsgraad van meer dan 50% en dikwijls van bijna 60% of meer, zeker niet onmogelijk is18. Onze buurlanden Nederland en Duitsland halen respectievelijk een werkzaamheidsgraad bij de leeftijd van 55 tot 64 jaar van 56,1% en 59,9%. Vooral de Scandinavische landen hebben hoge werkzaamheidscijfers op hogere leeftijd: Denemarken (59,5%), Finland (57%) en Zweden zelfs 72,3%. Buiten de Europese unie haalt Noorwegen 65,5%, Zwitserland 65,1% en IJsland zelfs 84,3%. Willen we de werkzaamheidsgraad in België verhogen dan zit er de meeste groeimarge op de werkzaamheidsgraad in de leeftijdsgroep van 55 tot 64 jaar. Vandaar dat ‘Langer Werken’ zo een belangrijk thema is en een noodzaak om de kost van de vergrijzing op te vangen.
18
Eurostat http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&language=en&pcode=tsdde100&plugin=0.
- 13 -
Hoofdstuk 3. Methodologie van deze studie In deze studie willen we een zo volledig mogelijk beeld scheppen van de financiële gevolgen op het inkomen van een werknemer die besluit om langer te werken. Dit is een oefening die een stuk complexer is dan dat het op het eerste zicht eventueel zou lijken. Er zijn immers vele inhoudingen op de brutolonen en bruto-uitkeringen die een eenvoudige vergelijking bemoeilijken. Deze inhoudingen zijn bovendien ook afhankelijk van een veelheid van parameters. Een oefening die toelaat om conclusies te trekken moet daarom strikt afgebakend worden en onvermijdelijk zijn daarbij een aantal abstracties noodzakelijk, in zover deze abstracties niet van dien aard zijn dat ze de conclusies beïnvloeden. Werknemers verbonden met een arbeidsovereenkomst Doorheen deze studie beperken we ons tot de werknemers die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst. Geen rekening wordt dus gehouden met ambtenaren of werknemers in een speciaal statuut zoals uitzendkrachten of gelegenheidswerknemers. Het gaat om de basisregels die gelden voor de meerderheid van de werknemers in de private sector. Dit betekent eveneens dat we ons beperken tot de algemene regels die zijn vastgelegd in wetten en koninklijke besluiten of collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in de Nationale Arbeidsraad. We gaan niet in op sectorale regelingen vastgesteld op basis van collectieve arbeidsovereenkomsten in de bevoegde paritaire comités Stabiele tewerkstelling voor langere duur We nemen eveneens als uitgangspunt, de werknemers in een stabiele tewerkstelling van langere duur. Het gaat dus om werknemers die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur met een anciënniteit van verschillende jaren. Vandaar ook dat stelsels zoals de inschakelingsuitkering (vroeger wachtuitkering) niet aan bod komen. Eveneens vanuit dit uitgangspunt gaan we niet in op de minimale duur van de tewerkstelling om recht te hebben op werkloosheidsuitkeringen of eventuele andere sociale rechten. Vergelijking op basis van maandinkomen Bij vergelijkingen tussen inkomen uit tewerkstelling en uit sociale uitkeringen, is het steeds een moeilijke afweging om deze vergelijking te maken op basis van een jaarinkomen of een maandinkomen. Een vergelijking op basis van een jaarinkomen is, minstens theoretisch, het meest exact. Het laat immers toe rekening te houden met de personenbelasting die berekend en geïnd wordt op jaarbasis. Een berekening op basis van het maandinkomen is daarom minder exact. De bedrijfsvoorheffing die wordt ingehouden op het loon en op sommige sociale uitkeringen, is immers slechts een vorm van voorschot en wordt verrekend bij de uiteindelijke personenbelasting. Toch opteren we in deze studie het vergelijken van de maandinkomens. We gaan er immers vanuit dat de werknemer die al dan niet vrijwillig de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk verlaat, of - 14 -
herintreedt, in eerste instantie bezorgd zal zijn over de impact op zijn maandelijkse inkomen. De wijziging van het maandelijks inkomen is immers direct voelbaar. Het werken op basis van een maandinkomen laat bovendien ook toe bepaalde inkomens die los staan van de tewerkstellingssituatie maar wel meegerekend worden in de belastingen, buiten beschouwing te laten. Het gaat bijvoorbeeld om de eigendom van een privéwoning, verhuurinkomens, inkomen uit roerende goederen, evenals de vele belastingverminderingen zoals de woonbonus. Vast brutoloon, volledig onderworpen aan de sociale zekerheid Het loon van een werknemer wordt in de meeste gevallen uitgedrukt in een tijdseenheid. Een loon per uur (arbeiders) of per maand (bedienden) zijn het meest courant. Om een stabiele vergelijkingsbasis mogelijk te maken, gaan we bij de loonberekeningen steeds uit van een maandloon. Eveneens nemen we als uitgangspunt dat het volledige loon onderworpen is aan de sociale zekerheid. Er zijn immers verschillende loonelementen die, in afwijking van deze algemene regel, niet of slechts gedeeltelijk onderworpen zijn aan de sociale zekerheid. De meest courante van deze loonelementen zijn maaltijdcheques, ecocheques, het voordeel van een bedrijfswagen en – als we het iets ruimer bekijken – forfaitaire onkostenvergoedingen. Berekening volgens bediende De berekening van de sociale bijdragen en de uitbetaling van het enkel en dubbel vakantiegeld zijn fundamenteel verschillend bij arbeiders en bedienden. Bij bedienden betaalt de werkgever rechtstreeks het enkel en dubbel vakantiegeld uit, bij arbeiders gebeurt dit door de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie of door een vakantiekas. Voor de financiering van dit vakantiegeld, stort de werkgever van een arbeider bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Op het vakantiegeld voor arbeiders worden de normale sociale zekerheidsbijdragen niet rechtstreeks geïnd. Dit gebeurt wel onrechtstreeks doordat het brutoloon met 8% wordt verhoogd voor de berekening van de sociale bijdragen. Bij de uitbetaling van het enkel vakantiegeld voor bedienden, worden wel de normale sociale zekerheidsbijdragen geïnd. Deze verschillende wijze van berekening van de sociale bijdragen is ook terug te vinden in de berekening van de werkbonus en van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid. Op jaarbasis vertoont het brutoloon van een bediende daardoor een stabieler verloop en daarom opteren we in deze studie om steeds de tewerkstelling te beschouwen als zijnde onder het bediendenstatuut. Voor arbeiders loopt het inkomen uit tewerkstelling grilliger. Immers het enkel vakantiegeld wordt samen met het dubbel vakantiegeld steeds uitbetaald in mei. Op de dagen dat hij effectief vakantie neemt, ontvangt hij geen loon. Ondanks deze grote verschillen in de berekeningswijze, is de financiële impact van deze verschillende wijze van uitbetaling van het vakantiegeld eerder gering.
- 15 -
Oudere werknemers Aangezien deze studie de impact van langer werken als onderwerp heeft, hebben we natuurlijk als focus de oudere werknemer. We willen echter geen exacte leeftijdsgrens gebruiken om de maatregelen die in deze studie aan bod komen, af te bakenen. Heel wat specifieke regels zijn van toepassing vanaf een bepaalde leeftijdsgrens. Daarbij is de leeftijdsgrens soms erg verschillend en wordt ze soms aangepast in de tijd. Zo is de leeftijdsgrens voor het recht op een anciënniteitstoeslag in de werkloosheid en de werkhervattingstoeslag recent verschoven van 50 naar 55 jaar. De vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bij tewerkstelling van oudere werknemers is hervormd en is nu pas mogelijk vanaf de leeftijd van 54 jaar terwijl dit vroeger 50 jaar was. Naast de maatregelen voor oudere werknemers, mogen we niet vergeten dat ook de algemene regels die niet afhangen van een leeftijdsgrens, van toepassing zijn op oudere werknemers. Deze bepalingen komen vanzelfsprekend ook in deze studie aan bod. Een typevoorbeeld van zo een maatregel is bijvoorbeeld de inkomensgarantie-uitkering waarvoor een werkloze in aanmerking kan komen indien hij deeltijds het werk hervat. Regelingen waarvan oudere werknemers gebruik kunnen maken, maar waarvan het gebruik op zich losstaat van de eindeloopbaanproblematiek, komen in deze studie niet aan bod. Als voorbeeld kunnen we het tijdskrediet met motief en de thematische verloven geven. Gezonde werknemers We gaan ervan uit dat de besproken werknemers gezond zijn en dus arbeidsgeschikt zijn. Doorheen deze studie staat immers de keuze van de werknemer centraal om vrijwillig minder te werken, te stoppen met werken of het werk te hervatten. Deze keuze is er in principe niet in geval van ziekte of invaliditeit. Omwille daarvan gaan we niet in op de invaliditeitsuitkeringen bij langdurige ziekte, de uitkeringen in het kader van arbeidsongevallen en beroepsziekten, de rol van arbeidsgeschiktheid in de werkloosheid en de tegemoetkomingen voor mindervaliden. Deze elementen bevatten genoeg stof voor een afzonderlijke studie. Situatie op 1 april 2013 De wetgeving staat niet stil. Op de weergave van de berekeningen zo actueel mogelijk te houden, baseren we ons op de stand van de wetgeving zoals die van toepassing is op 1 april 2013.
- 16 -
Hoofdstuk 4. De loonberekening
De werknemer die een arbeidsovereenkomst afsluit verbindt zich ertoe om onder gezag arbeid te verrichten. Daarvoor ontvangt hij een loon19. Het loon is het geld of de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer als gevolg van zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever20. Wat de werkgever betaalt aan loon is evenwel niet het loon dat de werknemer effectief ontvangt. Wat de werkgever betaalt, is het brutoloon, wat de werknemer ontvangt is het nettoloon. De werkgever is immers verplicht om een aantal bedragen af te houden en door te storten aan de overheid. Het gaat om drie zaken: -
De werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid; De bedrijfsvoorheffing; De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.
We bespreken achtereenvolgens deze drie afhoudingen. Tenslotte leggen we het verband tussen bruto- en nettoloon.
19 20
Art. 2 en 3 wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 2 wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
- 17 -
1. Het bepalen van het brutoloon Hoe hoog het loon is wordt niet wettelijk geregeld. Het loon wordt individueel vastgelegd in de arbeidsovereenkomst of in collectieve arbeidsovereenkomsten. Behalve de bepalingen van de loonbeschermingswet, zijn wettelijke bepalingen met betrekking op het loon erg beperkt21. Wel is in de Nationale Arbeidsraad een gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vastgelegd die geldig is voor het hele land. Dit minimumloon is vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 4322. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is door de Koning algemeen verbindend verklaard23. Sinds 1 december 2012 bedraagt het gewaarborgd minimummaandinkomen: 21 jaar en ouder24 1.501,82
21,5 jaar + 6 maanden dienst 1.541,67
22 jaar + 12 maanden dienst 1.559,38
Cao nr. 43 betekent echter niet dat het maandloon nooit onder deze minima kan komen bij voltijdse tewerkstelling. Bij werknemers met een volledig of gedeeltelijk veranderlijke bezoldiging, wordt het gemiddelde in principe per kalenderjaar berekend25. Maar ook premies komen in aanmerking, waardoor het maandelijkse brutoloon dus onder de vermelde bedragen kan vallen26. In de praktijk heeft het minimumloon echter relatief weinig betekenis27. In de meeste sectoren worden immers specifieke loonbarema’s vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst. Naast de
21
De wetgever heeft beperkt ingegrepen in het indexeringsmechanisme van het loon (artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 180 van 30 december 1982 houdende bepaalde maatregelen inzake loonmatiging en artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen) en probeert met Titel II van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de loonkostontwikkeling ten aanzien van de buurlanden te beperken. 22 CAO nr. 43 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, laatst gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 undecies van 10 oktober 2008. 23 CAO nr. 43undecies werd algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 januari 2009. De aanhef van dit besluit bevat de referentie naar de algemeen bindend verklaring van de oorspronkelijke collectieve arbeidsovereenkomst. 24 CAO nr. 43 is enkel van toepassing op werknemers van minstens 21 jaar oud. Voor jongere werknemers voorziet CAO nr. 50 van 29 oktober 1991 in lagere minimumlonen. Deze CAO nr. 50 is, in tegenstelling tot CAO nr. 43, een suppletieve cao. De CAO’s nr. 43duodecies, 43terdecies en 50bis, gesloten op 28 maart 2013 voorzien in een geleidelijke verhoging van de minimumlonen vanaf 1 april 2013 voor de werknemers van 18 tot 21 jaar tot het niveau van de werknemers van 21 jaar. 25 Art. 7 CAO nr. 43 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen. 26 Commentaar 5 bij art. 6 CAO nr. 43 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen. 27 Exacte cijfers over het aantal werknemers bezoldigd aan het gewaarborgd gemiddeld minimumloon van CAO nr. 43 ontbreken. Schattingen gaan van 1% tot 5% van het aantal werknemers.
- 18 -
functie, speelt vooral de anciënniteit een rol bij het bepalen van het loon. Vooral bij bedienden is dit het geval. Door deze factoren is er een sterk verband tussen leeftijd en loon. Grafiek 1: gemiddeld brutomaandloon volgens leeftijd bij voltijdse werknemers (jaar 2009)
6.000,00
5.000,00
4.000,00 Bed Arb
3.000,00
2.000,00
1.000,00
0,00 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62 64
Bron: Fod Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Fod Economie.
- 19 -
2. De sociale bijdragen 2.1 De werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid
Op loon uit tewerkstelling zijn sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd28. Daarbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de werkgeversbijdragen en de werknemersbijdragen. De werkgeversbijdrage is een procentuele bijdrage berekend op het loon van de werknemer en wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort29. De werknemersbijdrage is eveneens een procentuele bijdrage. De werkgever is verplicht om deze werknemersbijdrage in te houden op het loon en door te storten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid30. De grondslag voor de berekening van de sociale bijdragen is het loon zoals bedoeld in artikel 2 van de loonbeschermingswet3132. De werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid bedraagt steeds 13,07% van het brutoloon33.
2.2 De werkbonus
Sinds 1 januari 2000 is een vermindering van de werknemersbijdragen van toepassing op de werknemers met een laag loon34. Sinds 1 januari 2004 wordt deze vermindering de werkbonus genoemd. Sindsdien is deze werkbonus verschillende malen versterkt en dit voor het laatst sinds 1 april 201335.
28
Art. 1 wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; Art. 1 wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 29 Zie hoofdstuk 9. 30 Art. 23 wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. 31 Art. 23 wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 32 Hierop bestaan echter tal van uitzonderingen waarbij bepaalde loonelementen worden uitgesloten of waarbij afwijkende percentages van toepassing zijn. Een bespreking hiervan gaat het kader van deze studie te buiten. Een actueel en bevattelijk overzicht is steeds opgenomen in de “Administratieve instructies RSZ”, toegankelijk via www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/dmfa/index.htm. 33 Hierop bestaan wel een aantal uitzonderingen. Zo bedraagt de werknemersbijdrage slechts 5,57% voor jonge werknemers tot 31 december van het jaar waarin ze 18 jaar worden. 34 Wet 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. 35 KB 10 april 2013 tot uitvoering van artikel 2, § 2, vijfde lid van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering en tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
- 20 -
De werkbonus is het hoogst op het niveau van het gewaarborgd gemiddeld maandinkomen van een 21-jarige werknemer zonder anciënniteit zoals bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 (sinds 1 december 2012: 1.501,82 euro). Sinds 1 april 2013 beloopt de werkbonus maximaal 184 euro. Bij een loon dat hoger is dan het gewaarborgd gemiddeld maaninkomen, neemt de werkbonus volgens een vaste formule af, om tot nul te komen bij een loon dat, momenteel, gelijk is aan 2.385,41 euro. Werkbonus Bedienden S (= Refertemaandloon ≤ 1501,82 > 1501,82 en ≤ 2.85,41 > 2385,11
Bedrag werkbonus 184,00 184,00 – (0,2082 x (S – 1501,82)) 0,00
Bijzonder aan de werkbonus is dat de werkbonus wordt toegekend op basis van de reële prestaties van de werknemer. Deze reële prestaties worden bepaald aan de hand van de aangegeven bezoldigde dagen of uren op de driemaandelijkse RSZ-aangiften. Bij prestaties die minder bedragen dan een maand, deeltijdse prestaties of onvolledige prestaties omwille van afwezigheden waarvoor geen loon verschuldigd is, zal de werkbonus aldus evenredig worden beperkt. Bovendien worden in deze situaties het loon waarop de werkbonus wordt berekend, in verhouding genomen met de werkelijke bezoldigde prestaties. De werkbonus wordt in mindering gebracht van de werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid. Er wordt dus voor de sociale zekerheid een lager bedrag afgehouden voor de sociale zekerheid. Het verschil tussen het brutoloon en de verschuldigde werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid, is het bruto belastbaar loon. Dit is de basis voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing36.
36
Zie pt. 3.
- 21 -
2.3 Overzicht van de sociale bijdragen.
Grafiek 2: werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid in functie van het brutoloon 450,00 400,00 350,00 300,00 250,00 RSZ-bijdr
200,00
Netto-bijdragen
150,00 100,00 50,00 0,00
In grafiek 2 toont de blauwe lijn de werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid. De verticale as toont het bedrag dat van het brutoloon (horizontale as) wordt afgehouden. De rode lijn zijn de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid zonder rekening te houden met de werkbonus. Het verschil tussen de rode en de blauwe lijn toont het effect van de werkbonus. Grafiek 3: werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid bij voltijdse tewerkstelling – procentuele nettobijdrage
Netto-bijdragen 14,00% 12,00% 10,00% 8,00% 6,00%
Netto-bijdragen
4,00% 2,00% 0,00%
Grafiek 3 toont de procentueel de verschuldigde werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid na aftrek van de werkbonus. Het is duidelijk aan dat voor de lage lonen sterk wordt afgeweken van de strikte lineaire bijdrage van 13,07%.
- 22 -
3. De bedrijfsvoorheffing 3.1 De bedrijfsvoorheffing als voorschot op de personenbelasting
De beroepsinkomsten vallen onder de personenbelasting37. Deze beroepsinkomsten omvatten de bezoldigingen van werknemers38. Bij de berekening van de belastingen wordt een onderscheid gemaakt tussen het aanslagjaar en het belastbare tijdperk. Het aanslagjaar begint in principe op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar39. Voor de personenbelasting valt het belastbare tijdperk samen met het jaar dat het aanslagjaar voorafgaat40. De personenbelasting wordt berekend op grond van het totale inkomen van de belastingplichtige door de som te maken van de netto-inkomens uit de verschillende inkomenscategorieën41. Dit betekent dat de beroepsinkomsten verkregen vanuit verschillende tewerkstellingen worden samengeteld. Dit betekent eveneens dat andere inkomsten ook meetellen voor de berekening van de personenbelasting. De werkgever moet echter een bedrijfsvoorheffing afhouden van de lonen die hij uitbetaalt42. Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing valt het belastbare tijdperk samen met het aanslagjaar43. De ingehouden bedrijfsvoorheffing wordt verrekend bij de personenbelasting44 en kan dus zo beschouwd worden als een voorschot op de uiteindelijke personenbelasting. De vaststelling van de bedrijfsvoorheffing gebeurt bij koninklijk besluit45 en staat vermeld in bijlage III van het KB/WIB92. Jaarlijks wordt deze bijlage III vervangen. Voor het jaar 2013 is dit gebeurd bij het koninklijk besluit van 11 december 2012 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing. De berekeningsregels voor de bedrijfsvoorheffing zoals opgenomen in bijlage III KB/WIB92 sluiten nauw aan bij de wijze waarop de personenbelasting wordt berekend.
37
Art. 6 WIB 92. Art. 23, §1, 4° en art. 30, 1° WIB 92. Artikel 31 WIB 92 omschrijft nader wat hieronder wordt verstaan. 39 Art. 359 WIB 92. 40 Art. 200 KB/WIB 92. 41 Art. 1 en 6 WIB 92; art 87 KB/WIB 92. 42 Art. 270 en 273 WIB 92. 43 Art. 199 WIB 92. 44 Art. 296 WIB 92. 45 Art. 275 WIB 92. 38
- 23 -
3.2 Componenten van de bedrijfsvoorheffing
De berekeningsbasis De bedrijfsvoorheffing op beroepsinkomsten wordt vastgesteld op basis van het brutoloon, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving46. Dit betekent dat voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing, het brutoloon, verminderd met de werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid zoals die netto verschuldigd is na eventuele toepassing van de werkbonus, de basis vormt voor de berekening. De schalen voor de bedrijfsvoorheffing Er wordt voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing een onderscheid gemaakt tussen enerzijds alleenstaanden en personen met een echtgenoot die eveneens beroepsinkomsten heeft en anderzijds personen met een echtgenoot zonder beroepsinkomsten. Voor de eerste groep wordt de bedrijfsvoorheffing berekend op basis van schaal I, voor de tweede groep op basis van schaal II. Het begrip 'beroepsinkomsten' is ruim gedefinieerd in de belastingwetgeving. Het omvat niet alleen de inkomsten vanwege een tewerkstelling, maar ook bijvoorbeeld pensioenen47. Het omvat daarnaast ook de ‘vergoedingen verkregen tot volledige of tijdelijke derving van bezoldigingen’48. Daaronder vallen bijvoorbeeld de werkloosheidsvergoedingen. De verklaring van de opdeling in twee schalen is te vinden in de toepassing van het huwelijksquotiënt bij de berekening van de personenbelasting. Het huwelijksquotiënt is een uitzondering op de regel dat het belastbaar inkomen voor elke echtgenoot afzonderlijk wordt vastgesteld49. Het mechanisme van het huwelijksquotiënt bestaat erin dat een deel van het beroepsinkomsten wordt overgedragen aan de echtgenoot zonder beroepsinkomsten50. Er vindt dus een herverdeling plaats van de beroepsinkomsten tussen de echtgenoten. Door de toepassing van de progressieve belastingtarieven51 en de belastingvrije som52, zal dit leiden tot een voordeliger berekening van de personenbelasting. De toepassing van het huwelijksquotiënt is enkel mogelijk indien er een gemeenschappelijke aanslag53 wordt gevestigd. Dit is enkel in geval van huwelijk of van wettelijke samenwoning. In de schalen I en II worden in de eerste kolom de bruto belastbare bedragen vermeld. De bedrijfsvoorheffing voor werknemers is te vinden in de tweede kolom. Om de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te kennen, volstaat het om in de eerste kolom het bruto belastbare loon te vinden. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing vindt men vervolgens in de overeenstemmende rij. Ligt het bruto belastbare loon tussen twee bedragen in, dan wordt gekeken naar het laagste bedrag. 46
Bijl. III, 1.1 KB/WIB 92. Art. 23, §1, 5° WIB 92. 48 de Art. 31, 2 lid, 4° WIB 92. 49 Art. 126, §1 WIB 92. 50 Art. 87-89 WIB 92. 51 Art. 130 WIB 92. 52 Art. 131 WIB 92. 53 Voor de duidelijkheid: het feit dat een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd bij gehuwden, belet niet dat de belastingen afzonderlijk wordt berekend (Art. 126, §1 WIB 92). 47
- 24 -
Bij bruto belastbare lonen van minstens 7500 euro per maand, wordt daarentegen de verschuldigde bedrijfsvoorheffing bekomen door het gebruik van een formule54. Grafiek 4: bedrijfsvoorheffing op basis van schaal I en II op basis van het bruto belastbaar inkomen 3500 3000 2500 2000 Schaal I
1500
Schaal II
1000 500
800 1150 1500 1850 2200 2550 2900 3250 3600 3950 4300 4650 5000 5350 5700 6050 6400 6750 7100 7450
0
Grafiek 5: procentuele weergave van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op basis van schaal I en II als percentage van het bruto belastbaar inkomen 50,00% 45,00% 40,00% 35,00% 30,00% 25,00%
Schaal I
20,00%
Schaal II
15,00% 10,00% 5,00% 800 1200 1600 2000 2400 2800 3200 3600 4000 4400 4800 5200 5600 6000 6400 6800 7200
0,00%
De grafieken 4 en 5 tonen het verband tussen het niveau van bedrijfsvoorheffing volgens schaal I (blauwe lijn) en schaal II (rode lijn) en het bruto belastbaar inkomen. Hoe hoger het loon, hoe hoger de procentueel de verschuldigde bedrijfsvoorheffing is.
54
Bijl. III, 2.4 en 2.5 KB/WIB92.
- 25 -
In tegenstelling tot de werkbonus, is het aantal uren tewerkstelling niet relevant en maakt het niet uit of de werknemer deeltijds of voltijds werkt, noch of hij gedurende de volledige periode heeft gewerkt. De beide grafieken tonen ook het verschil aan in de verschuldigde bedrijfsvoorheffing indien de persoon een echtgenoot heeft zonder beroepsinkomen. Het verschil in bedrijfsvoorheffing is afhankelijk van het bruto belastbaar inkomen en bedraagt maximaal 350,87 euro per maand. Dit maximum wordt bereikt bij een bruto belastbaar loon van minstens 4300 euro per maand. Verminderingen op de bedrijfsvoorheffing op basis van de familiale situatie Op de verschuldigde bedrijfsvoorheffing zoals vastgesteld volgens de schalen I en II, kunnen een aantal verminderingen worden toegepast die afhangen van de familiale situatie. Deze verminderingen hebben een verband met de wijze waarop aan alle belastingplichtigen een belastingvrije som wordt toegekend. Deze belastingvrije som is in principe voor alle belastingplichtigen gelijk55. Deze belastingvrije som wordt echter verhoogd in een aantal situaties56 en het zijn deze situaties die weerspiegeld worden in de verminderingen op de bedrijfsvoorheffing57. De verminderingen zijn steeds forfaitaire bedragen, die steeds worden toegekend ongeacht het bruto belastbare inkomen. Het gaat in de eerste plaats om een vermindering volgens het aantal kinderen ten laste. Aantal kinderen 1 2 3 4 5 6 7 8 Meer dan 8
Vermindering bedrijfsvoorheffing 31 euro 91 euro 243 euro 445 euro 657 euro 870 euro 1.082 euro 1.310 euro 1.310 euro verhoogd met 236 euro per kind ten laste
Slechts één van de ouders mag de vermindering voor het aantal kinderen toepassen. Indien beide echtgenoten beroepsinkomsten hebben, dan kiezen ze zelf wie van beide de vermindering kan toepassen. Daarnaast mogen alleenstaanden een vermindering toepassen van 24 euro op de bedrijfsvoorheffing. Merk op dat volgens de belastingregels enkel gehuwden en wettelijk samenwonenden een gemeenschappelijke aanslag hebben. Andere samenwonenden ontvangen een afzonderlijke belastingaanslag. Twee personen die ‘gewoon’ samenwonen worden dus beiden als alleenstaande beschouwd en zullen dus elk een vermindering van 24 euro mogen toepassen. 55
Art. 131 WIB 92. Art. 132 WIB 92. 57 Bijl. III, 2.2, A, a) en b) en 2.3, a) en b) KB/WIB 92. 56
- 26 -
Tenslotte wordt bijkomend een vermindering van 34 euro toegekend voor een ‘niet hertrouwde weduwnaar (weduwe) of een ongehuwde vader (moeder), met één of meer kinderen ten laste’58. Bij strikte lezing van deze bepaling in bijlage III bij het KB/WIB92 kan men concluderen dat bv. een gescheiden ouder met kinderen ten laste niet van deze vermindering mag genieten. Dit wijkt af van de regel in de personenbelasting die een verhoging van de belastingvrije som voorziet voor personen die alleen worden belast en die kinderen ten laste hebben59. Verminderingen afhankelijk van het inkomen Twee verminderingen op de bedrijfsvoorheffing zijn afhankelijk van het inkomen van de werknemer en zijn bedoeld om de bedrijfsvoorheffing voor personen met een inkomen uit arbeid te verlagen. De eerste vermindering is een forfaitaire vermindering van 6,24 euro per maand voor de werknemers met een laag of gemiddeld inkomen. Het is enkel toepasbaar indien het bruto belastbaar loon maximum 2.232,20 euro bedraagt60. Deze vermindering van de bedrijfsvoorheffing houdt verband met de verhoogde belastingvrije som voor personen met een laag inkomen61. Deze verhoging van de belastingvrije som geldt voor iedereen en dus niet enkel voor werknemers maar tevens voor onder meer werklozen en gepensioneerden. Voor deze ‘niet-werkenden’ wordt het voordeel van deze verhoging van de belastingvrije som echter geneutraliseerd doordat 25% van de verhoging van de belastingvrije som wordt afgetrokken van de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten62. De tweede inkomensgerelateerde vermindering van de bedrijfsvoorheffing is bestemd voor de personen met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus63. Deze regeling wordt de fiscale werkbonus genoemd. De vermindering wordt berekend op basis van de werkbonus en bedraagt sinds 1 januari 2013 8,95% van de werkbonus. Gelet op het maximale bedrag van de werkbonus, 184 euro, bedraagt het maximale voordeel van de fiscale werkbonus dus 16,47 euro per maand.
58
Bijl. III, 2.2, A, b), 2. KB/WIB 92. Art. 133 WIB 92. 60 Bijl. III, 2.2, A, e) en 2.3, e) KB/WIB 92. 61 Art. 131 WIB 92. 62 Art. 152bis WIB 92. 63 Bijl. III, 2.2, A, g) en 2.3, g) KB/WIB 92. 59
- 27 -
4 De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid Een laatste bijdrage die afgehouden wordt van het nettoloon is de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid64. Hoewel deze bijdrage bestemd is voor de sociale zekerheid wordt de bijzondere bijdrage jaarlijks berekend en geïnd door de belastingdiensten65. In afwachting daarvan moet de werkgever de bijzondere bijdrage per kwartaal berekenen, aangeven op de driemaandelijkse RSZ-aangifte en doorstorten aan de RSZ66. Het reeds doorgestorte bedrag aan de RSZ wordt dan in rekening gebracht bij de jaarlijkse afrekening door de fiscus. Het gaat om een bijdrage die ten laste komt van de werknemer en de werkgever moet de bijdrage afhouden van het loon. Puur op basis van de wet, stelt zich hier een probleem omdat het in te houden bedrag afhankelijk is van het brutoloon over een periode van drie maanden en de lonen maximaal betrekking hebben op een maand67. Om deze moeilijkheid op te vangen, vermeldt de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid een omzetting van de driemaandelijkse brutolonen naar brutolonen68. Men kan deze maandelijkse loongrenzen gebruiken om te bepalen welk bedrag van het loon moet worden ingehouden in de eerste en tweede maand van het kwartaal. Bij de loonuitbetaling van de derde maand van het kwartaal, gebeurt dan een totale verrekening op basis van het loon van het volledige kwartaal en de reeds afgehouden bijdragen. In het geval het maandelijkse loon niet van maand tot maand varieert, blijft daardoor ook de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid een vast bedrag. Op basis van deze maandelijkse brutolonen, wordt de bijzondere inhouding voor de sociale zekerheid als volgt bepaald: Brutomaandloon 1.095,10 tot en met 1.945,38 1.945,39 tot en met 2.190,18 2.190,19 tot en met 6.038,82
Vanaf 6.038,82
Indien partner met gezinsinkomen 9,30 euro 7,60% x (brutoloon – 1.945,38) Met als minimum 9,30 euro 18,60 euro + 1,10% x (brutoloon – 2.190,38) Met als maximum 51,64 euro 51,64 euro
64
Indien partner gezinsinkomen
zonder
7,60% x (brutoloon – 1.945,38) 18,60 euro + 1,10% (brutoloon – 2.190,38) 60,94 euro
Titel XI wet 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. Art. 108 en 110 wet 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. 66 Art. 109, §1 wet 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. 67 Art. 9 wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. In principe wordt het loon ten minste tweemaal in de maand uitbetaald. Voor de bedienden is dit minstens om de maand. 68 via www.socialsecurity.be/instructions/nl/instructions/table_of_content. 65
- 28 -
x
Grafiek 6: de bijdrage voor de sociale zekerheid in functie van het brutoloon 70,00 60,00 50,00 40,00
echtgenoot met beroepsinkomen
30,00
echtgenoot zonder beroepsinkomen
20,00 10,00
850 1350 1850 2350 2850 3350 3850 4350 4850 5350 5850 6350 6850 7350 7850
0,00
Grafiek 7: de bijdrage voor de sociale zekerheid als percentage van het brutoloon 1,20% 1,00% 0,80% 0,60%
echtgenoot met beroepsinkomen
0,40%
echtgenoot zonder beroepsinkomen
0,20%
850 1350 1850 2350 2850 3350 3850 4350 4850 5350 5850 6350 6850 7350 7850
0,00%
Bekijken we grafisch de resultaten van de berekening van de bijdrage voor de sociale zekerheid, dan zien we dat de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, in tegenstelling tot de andere afhoudingen op het loon, procentueel daalt bij de hoogste lonen. Bij de laagste lonen is de bijzondere bijdrage dan weer relatief zeer hoog voor personen die een echtgenoot hebben met beroepsinkomen. Deze bijdrage wordt, althans indien die echtgenoot een zeer hoog inkomen heeft, mogelijks weer gecompenseerd bij die echtgenoot, omdat het maximale bedrag van de bijdrage lager ligt bij een werknemer met een echtgenoot met beroepsinkomen dan indien de echtgenoot geen beroepsinkomen heeft.
- 29 -
Dit komt eigenaardig over maar is te verklaren door het feit dat de bijzondere bijdrage de logica volgde dat de personenbelasting destijds berekend werd op basis van het gezinsinkomen. Na de belastinghervormingen aan het begin van de 21ste eeuw is dit echter niet langer het geval. De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid bleef daarentegen wel ongewijzigd berekend op basis van het gezinsinkomen.
5 Verband tussen brutoloon en nettoloon Nu we de verschillende bijdragen hebben besproken die worden afgehouden van het brutoloon, kunnen we grafisch het verschil tussen bruto en nettoloon in kaart brengen. Grafiek 8: nettoloon in functie van het brutoloon 4.500,00 4.000,00 3.500,00 3.000,00 2.500,00 schaal I
2.000,00
Schaal II
1.500,00 1.000,00 500,00 1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00
De grafieken 8 en 9 tonen het verband aan tussen het bruto- en het nettoloon. Afhankelijk van de familiale situatie zal het nettoloon net boven of onder de helft van het brutoloon bedragen. Bij de lagere lonen ligt dit anders. Zeker bij de laagste lonen tot ongeveer 2.000 euro bruto per maand zal het nettoloon verhoudingsgewijze een stuk hoger liggen. Dit komt door de gecumuleerde toepassing van de progressieve belastingschalen en de verschillende maatregelen die zich richten op het verhogen van het nettoloon van de werknemers. Deze maatregelen moeten er voornamelijk voor zorgen dat werk lonend blijft en het inkomen van een persoon die werkt hoger ligt dan het inkomen van een persoon die bijvoorbeeld werkloos is.
- 30 -
Grafiek 9: het nettoloon als percentage van het brutoloon 120,00% 100,00% 80,00% 60,00% schaal I Schaal II
40,00% 20,00%
1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00%
Grafiek 10: effect op het nettoloon van een loonsverhoging van 50 euro bruto, als percentage van de brutoloonsverhoging, in functie van het brutoloon 70,00% 60,00% 50,00% 40,00% schaal I
30,00%
Schaal II
20,00% 10,00%
1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00%
De gecumuleerde toepassing van deze verschillende maatregelen die zich richten op personen met een laag loon, heeft echter als nadeel dat een eventuele loonsverhoging zwaar kan worden belast. Grafiek 10 geeft procentueel weer hoeveel procent van een verhoging van 50 euro bruto, netto het loon van de werknemer verhoogt (bv. 50% betekent dat het nettoloon stijgt met 25 euro).
- 31 -
De ‘pieken’ in de grafiek zijn te wijten aan de manier waarop de bedrijfsvoorheffing wordt berekend. Doordat gewerkt wordt in schijven, kan een loonsverhoging net iets meer of minder voordelig uitkomen. Maken we hiervan abstractie, dan is het duidelijk dat bij een hoger brutoloon, de werknemer 40% van de brutoloonsverhoging zal voelen in zijn nettoloon. Een brutoloonsverhoging van 50 euro zal hem zo 20 euro netto opleveren. Bij de laagste brutolonen tussen 1500 en 2000 euro per maand, zien we echter dat het nettoloon minder toeneemt bij een brutoloonsverhoging van 50 euro dan bij de hogere lonen. Het feit dat de belastingschalen op dit loonniveau lager liggen, wordt volledig te niet gedaan doordat de werkbonus sterk afneemt bij een stijgend loonniveau en de procentueel sterke toename van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid bij een brutoloon tussen 1.945,39 en 2.190,18 euro.
- 32 -
Hoofdstuk 5. Het deeltijds verlaten van de arbeidsmarkt
Na de eerste vier inleidende hoofdstukken, staan we in dit hoofdstuk stil bij de werknemer die zijn tewerkstelling wil afbouwen door deeltijds te beginnen werken. In eerste instantie bespreken we het financiële effect op het inkomen van de werknemer indien hij deeltijds gaat werken. Vervolgens bespreken we de maatregelen die ervoor zorgen dat het deeltijds werken aantrekkelijker wordt. Het gaat hierbij om het tijdskrediet en vooral over de variant hierop, de landingsbanen. Deze laatste zijn specifiek in het leven geroepen om oudere werknemers langer aan het werk te houden. Ook besteden we aandacht aan de Vlaamse aanmoedigingspremie.
- 33 -
1. Deeltijdse tewerkstelling Het Belgisch arbeidsrecht gaat er in principe vanuit dat een arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor voltijdse arbeid69. Mits aan een aantal vormvoorschriften en voorwaarden is voldaan, kan echter een deeltijdse arbeidsovereenkomst worden gesloten70. De arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgelegd71. Om de arbeidsovereenkomst aan te passen, moeten dus zowel werkgever als werknemer akkoord gaan met de deeltijdse tewerkstelling. De werknemer heeft dus de instemming van de werkgever nodig om deeltijds te kunnen werken. Omgekeerd kan de deeltijdse tewerkstelling hem in principe niet worden opgelegd door de werkgever. Aansluitend bij het beginsel van gelijke behandeling en het pro rata temporis-beginsel72, bepaalt CAO nr. 35 dat een deeltijdse werknemer voor gelijk werk in verhouding hetzelfde loon ontvangt als een voltijdse werknemer73. De werknemer die deeltijds werkt zal dus, in verhouding met zijn deeltijdse tewerkstelling, hetzelfde brutoloon ontvangen als een voltijdse werknemer. Een werknemer met een halftijdse arbeidsovereenkomst bijvoorbeeld zal dus de helft van het brutoloon verdienen van een voltijdse werknemer. Het effect op het nettoloon staat echter niet in verhouding tot de deeltijdse arbeid. Dit komt omdat de berekening van de personenbelastingen geen rekening houdt met de graad van tewerkstelling van een werknemer. Zijn loon wordt daardoor minder belast omwille van het progressieve karakter van de belastingschalen en de uniforme toepassing van de belastingvrije som74. Ook de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid houdt geen rekening met de mate van tewerkstelling en kijkt enkel naar het brutoloon. Maar door de berekeningswijze is het mogelijk dat de werknemer verhoudingsgewijs meer zal worden afgehouden. Dit is met name het geval bij tewerkstellingen met zeer hoge lonen of bij werknemers met een echtgenoot met beroepsinkomen en die een laag loon hebben. Voor de sociale zekerheid staan de verschuldigde werknemersbijdragen wel in verhouding met de arbeidsprestaties75. De bijdrage zelf is een vast percentage op het loon. Als het loon dus wordt aangepast in functie van de deeltijdse arbeid, zal de werknemersbijdrage dus evenredig afnemen.
69
W. VAN EECKHOUTTE, Handboek Belgisch Arbeidsrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 252. Art. 11bis wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; Hoofdstuk IV, Titel II programmawet 22 december 1989; CAO nr. 35 van 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid. 71 Art. 11bis wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 72 Art. 1bis CAO nr. 35 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid. 73 Art. 9 CAO nr. 35 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid. 74 Zie Hoofdstuk 4, pt. 3.2. 75 Zie Hoofdstuk 4, pt. 2.1 en 2.2. 70
- 34 -
Ook de werkbonus staat volledig in verhouding tot de arbeidsduur. Dit komt door twee mechanismen die in de berekeningsformules zijn opgenomen. In de eerste plaats wordt de werkbonus niet berekend op basis van het brutoloon, maar in functie van het refertemaandloon. Het refertemaandloon wordt met een formule bekomen door het brutomaandloon om te zetten naar een bedrag dat de werknemer zou ontvangen hebben bij een voltijdse tewerkstelling. Dit gebeurt door het brutoloon te delen door het aantal bezoldigde uren en te vermenigvuldigen met het aantal werkuren in de maand bij een voltijdse tewerkstelling76. Een halftijdse werknemer met een brutoloon van 2.000 euro per maand, zal zo een refertemaandloon bekomen van 4.000 euro, wat veel te hoog is om in aanmerking te komen voor de werkbonus. In de tweede plaats wordt het bedrag van de werkbonus ook aangepast in functie van de deeltijdse arbeid. Het berekende bedrag van de werkbonus wordt gedeeld door het aantal werkuren in de maand bij een voltijdse tewerkstelling en vermenigvuldigd met het aantal bezoldigde uren. Stel dus dat een halftijdse werknemer 1.000 euro bruto per maand verdient, dan zal de werkbonus die hem wordt toegekend exact de helft bedragen van de werkbonus die een voltijdse werknemer krijgt die 2.000 euro per maand, verdient. Grafiek 11: nettoloon bij voltijds, 4/5de en halftijds, in functie van refertebrutoloon 4.500,00 4.000,00 3.500,00 3.000,00 2.500,00 100,00%
2.000,00
80,00%
1.500,00
50,00%
1.000,00 500,00 1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00
76
Art. 1, §2, 1°, b) KB 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering.
- 35 -
Grafiek 12: Nettoloon bij voltijds, 4/5den en halftijds, als percentage van het nettoloon bij voltijdse tewerkstelling 120,00% 100,00% 80,00% 60,00%
100,00% 80,00%
40,00%
50,00%
20,00%
1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00%
Grafieken 11 en 12 zijn gebaseerd op een gehuwde werknemer met een echtgenoot die beroepsinkomsten heeft. Zoals blijkt uit grafiek 11 ligt het nettoloon bij een deeltijdse tewerkstelling lager dan bij een voltijdse tewerkstelling. Grafiek 12 toont echter dat het loon bij deeltijdse tewerkstelling in verhouding hoger ligt als bij een voltijdse tewerkstelling. Bij een 80%-tewerkstelling ligt het nettoloon op zo ongeveer 83 à 85% van het voltijdse nettoloon, bij een 50%-tewerkstelling, ligt het nettoloon op ongeveer 60% van het voltijdse nettoloon.
- 36 -
2. Deeltijds tijdskrediet 2.1 Recht op tijdskrediet
Zomaar eenzijdig besluiten om deeltijds te gaan werken is niet mogelijk en heeft een aantal belangrijke consequenties naar loon en sociale rechten. De regeling van het tijdskrediet geeft hier een antwoord op77. Het tijdskrediet creëert een recht voor werknemers uit de private sector om zonder opgave van reden tijdelijk geheel de arbeidsprestaties te schorsen of te verminderen. Tegelijk voorziet de regeling in de mogelijkheid om een onderbrekingsuitkering te ontvangen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waardoor het loonverlies wordt gecompenseerd. Tijdskrediet is dus per definitie tijdelijk van aard. Maar een specifieke regeling ‘eindeloopbaan’, ook wel landingsbaan genoemd, laat toe om de arbeidstijd permanent te verminderen tot de helft of tot 4/5den. Het is dus een bewuste keuze van de wetgever te voorzien in een stelsel van verminderde arbeidsprestaties voor oudere werknemers. In het kader van het thema ‘langer werken’ geniet vooral de landingsbaan onze aandacht. Een landingsbaan is mogelijk vanaf de leeftijd van 55 jaar78. Hij moet wel minstens sinds 24 maanden in dienst zijn bij de werkgever en een loopbaan tellen van minstens 25 jaar79. In afwijking hierop is een landingsbaan mogelijk vanaf 50 jaar, mits voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden: -
In geval van halftijds tijdskrediet: indien de werknemer een zwaar beroep uitoefent dat tegelijk een knelpuntberoep is80; In geval van een/vijfde tijdskrediet: indien de werknemer een zwaar beroep uitoefent en mits een loopbaan van minstens 28 jaar81; In geval van halftijds of een/vijfde tijdskrediet: indien het tijdskrediet een aanvang neemt tijdens de periode van erkenning als onderneming in herstructureringen of moeilijkheden8283.
77
In deze studie spreken we enkel over het tijdskrediet zoals dit van toepassing is in de private sector. De verschillende stelsels van loopbaanonderbreking die van toepassing zijn op ambtenaren vallen buiten het bestek van deze studie. 78 Art. 8, §1 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 79 Art. 10, §2 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 80 Art. 8, §2 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 81 Art. 8, §3 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 82 Art. 8, §5 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 83 De voorwaarden en procedure tot het bekomen van een erkenning als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden zijn vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
- 37 -
Het is mogelijk voor de werknemer om voorafgaand aan een landingsbaan gewoon tijdskrediet op te nemen. Het gewoon tijdkrediet is tijdelijk van aard en het is dus niet mogelijk op te nemen indien de werknemer eerder in zijn carrière al gebruik gemaakt heeft van het tijdskrediet. Als we ervan uitgaan dat de werknemer nog nooit tijdskrediet heeft opgenomen, dan kan hij voorafgaand aan een landingsbaan gedurende maximaal vijf jaar een gewone een/vijfde tijdskrediet opnemen84. Het is niet mogelijk om halftijds tijdskrediet te nemen voorafgaand aan een landingsbaan85. Zowel tijdskrediet als de landingsbaan zijn een recht voor de werknemer indien hij aan de voorwaarden voldoet. Hierop zijn wel een aantal uitzonderingen voorzien. Zo is steeds de instemming nodig van de werkgever indien hij ten hoogste 10 werknemers tewerkstelt86. Voor werknemers die een sleutelfunctie uitoefenen kan de uitoefening van het recht worden uitgesteld87. Indien het aantal werknemers dat gelijktijdig tijdskrediet opneemt meer bedraagt dan 5%, dan wordt een voorkeur- en planningsmechanisme toegepast88. Als bescherming van dit recht op tijdskrediet, kan de werknemer na afloop van het tijdskrediet terugkeren naar zijn functie en wordt voorzien in een ontslagbescherming89.
2.2 Recht op onderbrekingsvergoeding
Terwijl de arbeidsrechtelijke mogelijkheden en gevolgen hoofdzakelijk zijn vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, wordt het recht op een onderbrekingsuitkering geregeld bij koninklijk besluit90. Tussen beide is er vanzelfsprekend een sterk verband91. De voorwaarden om de onderbrekingsuitkering te bekomen zijn, op een paar details na, dezelfde als deze vermeld in punt 2.2.2.1. Het heeft dus geen zin deze hier nogmaals te herhalen. De onderbrekingsuitkering wordt uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
84
Aangezien we ons studie beperken tot de eindeloopbaanproblematiek, laten we hier de mogelijkheid om gedurende langere tijd de loopbaan te onderbreken of te vermindering op basis van een tijdskrediet met motief, onbesproken. 85 Art. 10, §2 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. Om recht te hebben op een vier/vijfde landingsbaan moet de werknemer gedurende minstens 24 maanden ofwel voltijds hebben gewerkt ofwel 4/5den hebben gewerkt in het kader van het tijdkrediet. Bij een halftijdse landingsbaan moet de werknemer gedurende 24 maanden 3/4den gewerkt hebben. 86 Art. 11, §4 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 87 Art. 15 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 88 Art. 16 CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 89 Art. 101 herstelwet 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; Art 21 CAO nr. 103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. 90 KB 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 91 Art. 103quater herstelwet 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Dit belet niet dat op basis van artikel 102 van de genoemde herstelwet ook buiten de gevallen voorzien in CAO nr. 103 (en de vroegere CAO nr. 77bis) onderbrekingsvergoedingen kunnen worden toegekend.
- 38 -
De onderbrekingsuitkeringen mogen niet gecumuleerd worden met een bijkomende activiteit als loontrekkende of als zelfstandige, met sommige politieke mandaten of met een pensioen. Is dit toch het geval blijft het recht op tijdskrediet wel lopen maar zal geen onderbrekingsuitkering worden betaald92. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering hangt af van het type van tijdskrediet, de leeftijd, de anciënniteit en van het feit dat betrokkene samenwoont93. Op de onderbrekingsuitkering zijn geen sociale bijdragen verschuldigd maar wel de bedrijfsvoorheffing94. Bij deeltijds tijdskrediet bedraagt de bedrijfsvoorheffing in principe 17,15%. In de meeste gevallen echter wordt dit percentage opgetrokken tot 30% of 35%. Afhankelijk van de situatie, worden zo de volgende bruto- en netto-onderbrekingsvergoedingen bekomen: -
Tijdskrediet - een/vijfde Samenwonend
Alleenwonend
Alleenwonend maar met kinderen ten laste 204,39 (35%(*)) 132,86 (17,15%) 169,34
Bruto uitkering 158,38 Netto uitkering (35%(*)) 102,95 Landingsbaan vanaf 51 jaar Bruto uitkering 222,52 268,53 Netto uitkering (35%) 144,64 (35% ) 174,55 (17,15%) 222,48 (*) Bijlage III van KB/WIB92 verwijst nog steeds naar de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001. Het één/vijfde tijdskrediet werd echter intussen geschrapt uit artikel 5 en overgebracht naar artikel 4. Bij een strikte lezing bedraagt de bedrijfsvoorheffing dus eigenlijk maar 17,15%. -
Tijdskrediet - halftijds Samenwonend <5 jr. anciënniteit 240,51 (30%) 168,36
5+ jr. anciënniteit Bruto uitkering 320,68 Netto uitkering (30%) 224,48 Vanaf 50 jaar Bruto uitkering 240,51 320,68 Netto uitkering (35%) 156,34 (35%) 208,45 Landingsbaan vanaf 51 jaar Bruto uitkering 479,06 Netto uitkering (35%) 311,39
92
Alleenwonend <5 jr. anciënniteit 240,51 (17,15%) 199,27
5+ jr. anciënniteit 320,68 (17,15%) 265,69
240,51 (17,15%) 199,27
320,68 (17,15%) 265,69
240,51 (17,15%) 396,91
Art. 7 en 8 KB 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 93 Art. 4 en 6 KB12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 94 Bijl. III, 2.12, B, 9 KB/WIB 92.
- 39 -
De bedrijfsvoorheffing is dus steeds een vast percentage, ongeacht het loon dat betrokkene nog verdiend in het kader van zijn deeltijdse prestaties. Afhankelijk van dit loon, zal bij de afrekening van zijn personenbelasting moeten blijken in welke mate hij al dan niet nog belastingen zal moeten bijbetalen of eventueel terugkrijgt.
- 40 -
3. Vlaamse aanmoedigingspremie In bepaalde gevallen voorziet de Vlaamse overheid in een aanmoedigingspremie bij tijdskrediet. Er zijn afzonderlijke regelingen voor de privésector95 en de Social Profitsector96. Deze aanmoedigingspremies sluiten echter grotendeels aan bij de federale vormen van federaal tijdskrediet met motief of thematische verloven, zodat een bespreking van deze aanmoedigingspremies buiten het kader van het onderwerp van deze studie valt97. Wel kunnen we de ‘aanmoedigingspremie – steun voor werknemers’ niet onbesproken laten. Het gaat om een maatregel gericht op werknemers tewerkgesteld bij ondernemingen die beschikken over een erkenning als onderneming in moeilijkheden of als onderneming in herstructurering, die door arbeidsherverdeling een collectief ontslag vermijden, of die een substantiële daling van de economische activiteiten kennen. In alle gevallen wordt een herstructureringsplan opgesteld98. Zoals alle aanmoedigingspremies kan de steun aan de werknemers pas toegekend worden indien de toepassing daarvan is voorzien in een sectorakkoord, bedrijfsakkoord of een toetredingsakte99. De aanmoedigingspremie kan worden toegekend aan de werknemer die zijn arbeidsduur met ten minste 10% vermindert maar na de vermindering nog 50% van een voltijdse arbeidsregeling werkt. De premie wordt voor ten hoogste 24 maanden toegekend. Deze aanmoedigingspremie kan vanzelfsprekend niet worden gecumuleerd met een andere tewerkstelling als werknemer of als zelfstandige, maar evenmin met de uitkering in het kader van tijdskrediet100. Op de aanmoedigingspremie zijn geen sociale bijdragen verschuldigd. Wel wordt een bedrijfsvoorheffing ingehouden van 11%101.
95
BVR 1 maart 2002 houdende hervorming van het stelsel van de aanmoedigingspremies in de privé-sector. BVR 3 mei 2002 tot instelling van de aanmoedigingspremies in de Vlaamse private sociale profitsector. 97 De regeling voor de social profit voorziet wel in een aanmoedigingspremie bij een landingsbaan, maar omdat dit sectorspecifiek is, valt een bespreking hiervan eveneens buiten het kader van deze studie. 98 Art. 14 BVR 1 maart 2002 houdende hervorming van het stelsel van de aanmoedigingspremies in de privésector. 99 Art. 3 BVR 1 maart 2002 houdende hervorming van het stelsel van de aanmoedigingspremies in de privésector. 100 Art. 16 BVR 1 maart 2002 houdende hervorming van het stelsel van de aanmoedigingspremies in de privésector. 101 De bedrijfsvoorheffing van 11% staat vermeld op de Vlaamse website www.werk.be. Het percentage staat echter niet vermeld in bijlage III van het KB/WIB92. 96
- 41 -
De bedragen zijn als volgt:
Vermindering tot 50% (voorheen was tewerkstelling minstens 75%) Vermindering met minstens 20% Vermindering met minstens 10%
Bruto 158,54
Netto 141,10
95,12 63,42
84,66 56,44
Vergeleken met de federale onderbrekingsuitkeringen, is de aanmoedigingspremie eerder beperkt. Aangezien deze niet cumuleerbaar zijn, zal allicht het vaakst gebruik gemaakt worden voor het federale tijdskrediet102.
102
In de crisisperiode 2009-2010 heeft de Vlaamse regering de aanmoedigingspremie – steun voor werknemers substantieel verhoogd in de periode van 20 maart 2009 tot en met 31 december 2010 (Art 17 besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2002). Het Jaarverslag 2009 Vlaamse Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie vermeldt dat van deze versterkte aanmoedigingspremie gebruik gemaakt werd in 365 ondernemingen en 14.180 werknemers.
- 42 -
4. Aanvullende vergoedingen betaald door de werkgever Geen enkele wet belet een werkgever om bovenop het tijdkrediet nog een aanvulling uit te betalen. Integendeel, de loonmatigingswet sluit de aanvullingen op sociale voordelen expliciet uit van het loonbegrip103. In principe zijn dan ook geen sociale bijdragen verschuldigd op deze aanvullende vergoedingen bovenop de onderbrekingsuitkeringen. In het kader van de Decava-regeling is dit echter gewijzigd sinds 1 april 2010104. De werkgever is een bijdrage verschuldigd van 38,82% berekend op het bedrag van de aanvullende vergoeding105. Bovendien moet de werkgever een inhouding van 6,5% verrichten op de aanvullende vergoeding. Deze 6,5% wordt berekend op het totaal van de onderbrekingsvergoeding en de aanvullende vergoeding106. Decava voorziet in een aantal belangrijke uitsluitingen, zodat de bijdrageplicht op aanvullende vergoedingen bovenop onderbrekingsvergoedingen, eerder uitzondering dan regel is. Zo is de Decava-bijdrage slechts verschuldigd vanaf de leeftijd van 50 jaar107. Bovendien zijn ook de aanvullende vergoedingen die bovenop een een/vijfde tijdskrediet worden toegekend, uitgesloten108. In tegenstelling tot aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheid met bedrijfstoeslag en gewone werkloosheid, is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de aanvullende vergoedingen die bovenop de onderbrekingsvergoedingen worden toegekend.
103
de
Art. 2, 2 lid, 1°, c) wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. ste Art. 114, 1 lid, 3°, b) wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 105 Art. 120, §1 en §2 wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 106 ste Art. 126, 1 lid wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 107 ste Art. 21 juncto Art 11, 1 lid KB 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende de socialezekerheidsbijdragen en de inhoudingen verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen. 108 de Art. 21 juncto Art 11, 3 lid KB 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende de socialezekerheidsbijdragen en de inhoudingen verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen. Dit koninklijk besluit verwijst nog naar de artikelen 5 en 6, §1 van het koninklijk besluit van 12 december 2001. Intussen is het koninklijk besluit van 12 december 2001 grondig gewijzigd. Artikel 5 is opgeheven, zodat enkel nog de een/vijfde regelingen landingsbanen zijn vrijgesteld van de Decava-bijdrage. Wordt een/vijfde tijdskrediet toegekend tussen 50 en 55 jaar buiten het kader van een landingsbaan, is de Decava-bijdrage én de inhouding wél verschuldigd. 104
- 43 -
5. Vergelijking inkomen bij deeltijdse tewerkstelling Zoals hierboven aangegeven kan het netto bedrag van de onderbrekingsuitkering sterk variëren. We beperken ons bij de grafische voorstelling van het tijdskrediet daarom tot één specifiek geval. Het gaat om een werknemer die in aanmerking voor een landingsbaan. Net zoals bij de bespreking hierboven gaat het om een gehuwd persoon met een echtgenoot die een beroepsinkomen heeft. Bij een landingsbaan van 80% bedraagt de netto onderbrekingsuitkering 144,64 euro per maand. Bij een landingsbaan van 50% bedraagt de netto onderbrekingsuitkering 311,39 euro. Grafiek 13: nettoloon bij voltijds en landingsbanen van 4/5de en halftijds in functie van refertebrutoloon 4.500,00 4.000,00 3.500,00 3.000,00 2.500,00 100,00%
2.000,00
80,00%
1.500,00
50,00%
1.000,00 500,00 1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00
- 44 -
Grafiek 14: nettoloon bij voltijds en landingsbanen van 4/5den en halftijds, als percentage van het nettoloon bij voltijdse tewerkstelling 120,00% 100,00% 80,00% 60,00%
100,00% 80,00%
40,00%
50,00%
20,00%
1.450,00 1.850,00 2.250,00 2.650,00 3.050,00 3.450,00 3.850,00 4.250,00 4.650,00 5.050,00 5.450,00 5.850,00 6.250,00 6.650,00 7.050,00 7.450,00 7.850,00
0,00%
Zeker voor de laagste lonen is een landingsbaan een optie om op het einde van de carrière de tewerkstelling wat af te bouwen zonder veel loonverlies. Bij een brutoloon van 2500 euro bij voltijdse tewerkstelling laat een 80%-landingsbaan toe om 20% minder te werken maar toch minstens 95% van het inkomen te behouden. Bij een brutoloon van 2850 euro of minder laat een 50%-landingsbaan toe om halftijds te werken en toch 80% van het loon te behouden. Bij de hogere lonen maakt de uitbetaling van een onderbrekingsuitkering minder verschil. Bij een brutoloon laten de 80% en 50%-landingsbanen toe om respectievelijk 90% en 75% van het vroegere loon te behouden.
- 45 -
- 46 -
Hoofdstuk 6. Het verlaten van de arbeidsmarkt
Nadat we in het vorig hoofdstuk de mogelijkheid bespraken om de arbeid te verminderen, wordt in dit hoofdstuk de stopzetting van de tewerkstelling besproken. Het einde van de tewerkstelling impliceert in de eerste plaats dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd (pt. 1). Aangezien het Grondwettelijk Hof de regels rond de opzegperiodes voor arbeiders in strijd heeft geacht met het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel en daardoor vanaf 8 juli 2013 de regels rond de opzegperiodes en –vergoedingen allicht grondig zullen wijzigen, gaan we hier slechts kort op in. Vervolgens gaan we in op de regels rond het recht op werkloosheidsuitkeringen. Na de bespreking van de algemene regels van de werkloosheid (pt. 2), besteden we aandacht aan de afwijkende regels die bestaan voor oudere werklozen (pt. 3). Vervolgens komt de werkloosheid met bedrijfstoeslag – het vroegere brugpensioen - aan bod (pt. 4). Ook de mogelijkheid van een aanvullende vergoeding bovenop de werkloosheid, buiten het stelsel van werkloosheid met bedrijfsvoorheffing, verdient aandacht (pt. 5). In de vier vermelde punten, gaan we ervan uit dat de werknemer ontslagen wordt. In pt. 6 bekijken we de implicatie in het geval de werknemer zelf ontslag neemt. Tenslotte bespreken we de mogelijkheid tot vervroegd pensioen (pt. 7).
- 47 -
1. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst De arbeidsovereenkomst kan beëindigd worden door de werkgever of door de werknemer. In geval de arbeidsovereenkomst was gesloten voor onbepaalde termijn, dat moet diegene die de arbeidsovereenkomst beëindigd een opzeggingstermijn respecteren. Indien deze opzegtermijn niet wordt gerespecteerd dan is een opzeggingsvergoeding verschuldigd109. Ongeacht van wie de verbreking van de arbeidsovereenkomst uitgaat, in principe zal de arbeidsovereenkomst gedurende een bepaalde termijn worden voortgezet. Momenteel bestaan verschillende opzeggingstermijnen voor arbeiders en bedienden. Er is ook een onderscheid tussen de zogenaamde lagere en hogere bedienden. Tussen de arbeiders die tewerkgesteld zijn in verschillende sectoren bestaan eveneens grote verschillen. Bij Koninklijk Besluit zijn immers op voorstel van de betrokken paritaire comités specifieke opzeggingstermijnen bepaald110. De duur van de opzeggingstermijn en de eventuele opzegvergoeding maken ongetwijfeld een wezenlijk bestanddeel uit bij de overweging om de arbeidsmarkt, al dan niet vrijwillig, te verlaten. Het is echter niet opportuun om op dit ogenblik dit aspect diepgaand te analyseren. Het Grondwettelijk Hof heeft immers bij arrest van 7 juli 2011111 geoordeeld dat artikel 59 van de arbeidsovereenkomstenwet het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel schendt. De gevolgen van de bepaling worden echter gehandhaafd tot uiterlijk 8 juli 2013. Artikel 59 van de arbeidsovereenkomstenwet regelt de opzegtermijn voor de handarbeiders en is vooralsnog van toepassing op de handarbeiders wiens arbeidsovereenkomst een aanvang heeft genomen vóór 1 januari 2012112. De gevolgen van dit arrest van het Grondwettelijk Hof zijn moeilijk in te schatten. In strikte zin is alleen de regeling van de opzegtermijnen voor arbeiders van wie de arbeidsovereenkomst is ingegaan vóór 1 januari 2012, niet conform het gelijkheidsbeginsel bevonden. Allicht gaat de implicatie van het arrest echter verder. Reeds eerder oordeelde het Grondwettelijk Hof (toen nog het Arbitragehof) op 8 juli 1993 dat het onderscheid tussen arbeiders en bedienden steunt op een criterium dat bezwaarlijk objectief en redelijk kan worden verantwoord113. In dit licht is overweging B.4.3 van het arrest van 7 juli 2011 duidelijk: “Het doel van een geleidelijke harmonisatie van de statuten van de arbeiders en de bedienden […] verantwoordt niet langer […] dat sommige verschillen in behandeling, […], nog geruime tijd kunnen worden behouden, waardoor een toestand van manifeste ongrondwettigheid zou worden bestendigd.”
109
Art. 39 wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 61, §1 wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 111 GwH 7 juli 2011 125/2011. 112 De wet van 12 april 2011 heeft immers de artikelen 65/1 tot en met 65/4 ingevoegd in de arbeidsovereenkomstenwet die van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomsten voor arbeiders die een aanvang nemen vanaf 1 januari 2012. 113 Arbitragehof 8 juli 1993 56/93, overw. B.6.2.1; GwH 7 juli 2011 125/2011, overw. B.3.1. 110
- 48 -
Het Grondwettelijk Hof heeft de gevolgen van artikel 59 van de arbeidsovereenkomstenwet dus gehandhaafd tot 8 juli 2013, maar verwacht duidelijk een initiatief van de wetgever. Dit blijkt uit overweging B.6. “De wetgever zal immers, sedert het voormelde arrest nr. 56/93 van 8 juli 1993, over een voldoende lange termijn hebben kunnen beschikken om de harmonisatie van arbeiders en bedienden te voltooien.” Op dit ogenblik is nog geen ontwerp van wet publiek gemaakt waarin het onderscheid in opzegtermijnen tussen arbeiders en bedienden wordt weggewerkt en het is onmogelijk te voorspellen wat de inhoud van dit wetsontwerp zal zijn. Maar ook in het geval er geen wetgevend initiatief zal worden genomen, is het moeilijk te voorspellen wat de gevolgen zullen zijn van het arrest van het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof doet immers geen uitspraak in concreto over hoe de harmonisering van de opzeggingstermijnen tussen arbeiders en bedienden moet gebeuren. Een bespreking van de mogelijke gevolgen van dit arrest valt buiten het onderwerp van dit onderzoek. Kort kunnen we echter wijzen op een paar verschillende meningen in de rechtsleer. Sommige zijn van oordeel dat de rechter niet naar eigen opvatting mag invullen. De rechter zal zo niet in staat zijn afdoend rechtsherstel te bieden114. Anderen zijn dan weer van mening dat een levelling-up van de opzeggingstermijnen van arbeiders naar het niveau van bedienden waarschijnlijk is115. Losstaand van de opzeggingsperiode en de eventuele opzegvergoeding, heeft het initiatief bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een belangrijke impact op de kosten-baten van het verlaten van de arbeidsmarkt. Immers, om het recht te openen op een werkloosheidsvergoeding moet de werknemer immers in principe onafhankelijk van zijn wil zonder werk en zonder loon zijn. Tevens zal hij in principe moeten beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. We behandelen dit in de verdere bespreking.
114
J. VAN PRAET, “De gelijkschakeling van arbeiders en bedienden: de gevolgen van het arrest 125/2011 van het Grondwettelijk Hof voor de wetgever en de rechter” in C. BAYART EN D. CUYPERS (eds.), De IPA-wet en het Belgisch ontslagrecht, Brugge, Die Keure, 2012, p. 7-30. 115 P. JOASSART, “La fin de la distinction entre ouvriers et employés imposée par la Cour Constitutionelle : quelles conséquences ? », JTT 2012, 2-5.
- 49 -
2. Werkloosheid 2.1 Het recht op werkloosheidsuitkeringen
Indien de werkgever de werknemer ontslaat, dan zal de werkgever een opzeggingstermijn moeten respecteren. Hij kan er ook voor opteren om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te beëindigen maar dan zal hij een opzegvergoeding moeten uitbetalen die gelijk is aan het loon voor de periode gedekt door de opzeggingstermijn116. De werknemer zal vervolgens recht hebben op een werkloosheidsuitkering. Hij wordt immers wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon117. De werkloosheidsuitkering wordt slechts betaald vanaf het ogenblik dat de opzeggingstermijn is verstreken of dat de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding is afgelopen118. De werkloze moet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt119 en zich inschrijven als werkzoekende bij de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten (In Vlaanderen de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, VDAB)120. Dit betekent dat de werkloze een passende dienstbetrekking niet mag weigeren. In principe kan de werknemer die werkloos is geworden de arbeidsmarkt niet zomaar verlaten zonder een sanctie te riskeren van de RVA en het recht op werkloosheidsuitkeringen te verliezen121.
2.2 De werkloosheidsuitkeringen
Het bedrag van de werkloosheidsuitkering neemt af in de tijd. Hoe langer de werkloosheid duurt, hoe lager het uitkeringsbedrag tot het bedrag een betaalt (minimum)forfait bereikt. Om de werkloosheidsuitkering te berekenen, dient men als volgt te werk te gaan: Stap 1: bepalen van de categorie122. De werklozen worden ingedeeld in drie categorieën: -
Categorie A: de samenwonenden met gezinslast Categorie N: alleenwonenden Categorie B: de samenwonenden zonder gezinslast
116
Art. 39 wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 44 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 118 Art. 46 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 119 Art. 56 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 120 Art. 58 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 121 Art. 56 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 122 Art. 110 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 117
- 50 -
Als samenwonend wordt beschouwd de werkloze die samenwoont met een partner, kinderen of bloed- of aanverwanten tot de derde graad. Een samenwonende heeft een ‘gezinslast’ indien hij samenwoont met een echtgenoot of partner die niet beschikt over een beroeps- of vervangingsinkomen. Indien hij niet samenwoont met een partner maar wel met kinderen en/of bloed- en aanverwanten tot de derde graad, dan heeft hij ook een gezinslast tenzij één van deze personen een beroeps- of vervangingsinkomen geniet. De benadering van de gezinstoestand is dus fundamenteel verschillend tussen de werkloosheid en de fiscaliteit. We geven een paar voorbeelden: Gezinssituatie Gehuwd of wettelijk samenwonend, partner zonder een beroepsinkomen ‘gewoon’ samenwonend, partners zonder een beroepsinkomen Gehuwd of wettelijk samenwonend, partner met een beroepsinkomen ‘gewoon’ samenwonend, partners met een beroepsinkomen Alleenstaand zonder kinderen
fiscaliteit Schaal II
werkloosheid Categorie A
Schaal I, alleenstaande
met
aftrek Categorie A
Schaal I
Categorie B
Schaal I, alleenstaande
met
aftrek Categorie B
Schaal I, alleenstaande Alleenstaand met kinderen ten Schaal I, laste alleenstaande
met
aftrek Categorie N
met
aftrek Categorie B
STAP 2: Bepalen van de berekeningsbasis van de uitkeringen123. De werkloosheidsuitkering wordt berekend op basis van het loon dat de werknemer recht had tijdens zijn tewerkstelling. Het gaat om het loon waarop sociale bijdragen verschuldigd zijn, maar met uitsluiting van de eindejaarspremie124. Het bedrag van de werkloosheidsuitkering wordt uitgedrukt in dagbedragen, waarbij de werkloze voor elke dag waarop hij niet werkt, gerekend in een zesdagenstelsel, een uitkering verkrijgt. In de meeste maanden gaat het zo om 26 uitkeringsdagen. Om een vergelijking met de maandlonen makkelijker te maken, vermelden we hierna de maandbedragen.
123
Art. 111 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 2 KB van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip “gemiddeld dagloon” wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht. 124
- 51 -
Het loon wordt echter geplafonneerd, waarmee bedoeld wordt dat het loon maar in rekening wordt gebracht in zover dit loon een bepaald maximum niet overschrijdt. Zo zijn er vier grensbedragen: -
Grensbedrag A: Grensbedrag B: Grensbedrag C: Grensbedrag AY:
2.148,27 2.298,90 2.466,59 2.101,52
Stap 3: Bepalen van periode en fase125. De werkloosheidsuitkeringen zijn degressief in de tijd en wordt opgedeeld in drie periodes. De eerste periode heeft een maximale duur van twaalf maanden en wordt opgedeeld in drie fases. De eerste twee fases duren drie maanden, de derde fase duurt zes maanden. In de eerste fase bedraagt de werkloosheidsuitkering 65% van het brutoloon, geplafonneerd op het grensbedrag C. In de tweede en derde fase bedraagt de werkloosheidsuitkering 60% van het brutoloon, geplafonneerd op grensbedrag C in de tweede fase en op grensbedrag B in de derde fase. De tweede periode heeft een duur die gelijk is aan twee maanden, verhoogd met twee maanden per jaar anciënniteit. De minimale duur bedraagt twee maanden en de maximale duur drie jaar. De tweede periode wordt opgedeeld in een fase 1 (de eerste twee maanden), een fase 2.0 (de volgende 10 maanden) en de deelfases 2.1 tot 2.4. Elke deelfase duurt zes maanden. In de fases 1 en 2.0 bedraagt de werkloosheidsuitkering 60% van het brutoloon voor de werknemers van categorie A, 55% voor de werknemers van categorie N en 40% voor de werknemers van categorie B. Daarbij wordt het grensbedrag A gehanteerd, behalve voor de categorie N, waarbij het grensbedrag AY wordt gebruikt. In de deelfases 2.1 tot en met 2.4 wordt de werkloosheidsuitkering zo berekend dat die in vier tussenstappen daalt tot het forfait in periode 3. De derde periode volgt op de tweede periode en heeft een onbepaalde duur. Ze wordt gekenmerkt door het feit dat de werkloosheidsuitkering terugvalt op een forfait dat onafhankelijk is van het vroegere loon.
Stap 4: bepalen van het minimumbedrag126. Indien het zoals hierboven berekende bedrag lager is dan een bepaald minimum, dan wordt de werkloosheidsuitkering opgetrokken tot dit minimum. Er zijn afzonderlijke minima voorzien voor de drie categorieën van werklozen.
125 126
de
Bijl. Art. 114, §1, 2 lid KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 115 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 52 -
Aldus kunnen we de maxima en minima van de werkloosheidsuitkeringen als volgt schematiseren: Cat. A Maximum Minimum (a) Fase 1 Fase 2 Fase 3
1.603,16 (b) 1.479,92 1.379,30
1.112,54
Cat. N Maximum Minimum (a) 1ste per. 1.603,16 (b) 934,44 934,44 1.479,92 934,44 1.379,30 de 2 per. 1.155,96 934,44
Cat. B Maximum Minimum (a) 1.603,16 (b) 1.479,92 1.379,30
700,44
Fase 1 en 1.289,08 1.112,54 859,30 700,44 fase 2.0 1.253,72 1.111,76 786,24 659,10 Fase 2.1 1.218,36 1.067,30 713,18 617,76 (c) Fase 2.2 1.183,26 1.023,10 639,86 576,42 (c) Fase 2.3 1.147,90 978,64 566,80 535,08 (c) Fase 2.4 de 3 periode 1.112,54 934,44 493,74 (c) (a) Het maximum bekomen we door de toepasselijke loongrens te vermenigvuldigen met het percentage. (b) De Regering heeft beslist dat nog naar een oplossing zal worden gezocht om te vermijden dat de werkloosheidsuitkering groter wordt dan het laatste nettoloon127. (c) Deze minima worden verhoogd tot 648,18 indien de partner werkloosheidsuitkering ontvangt die niet hoger zijn dan 859,30 euro per maand (dus werkloosheidsuitkeringen in de tweede of derde periode).
Grafiek 15: evolutie maximale werkloosheidsuitkeringen per maand werkloosheid 1.800,00 1.600,00 1.400,00 1.200,00 1.000,00
Cat. A Cat. N
800,00
Cat. B
600,00 400,00 200,00
127
Ministerraad van 29 maart 2013, pt. 15.
- 53 -
57
53
49
45
41
37
33
29
25
21
17
13
9
5
1
0,00
Grafiek 15 toont hoe de werkloosheidsuitkering dalen in de tijd. De werkloosheidsvergoeding start vrij hoog gedurende het eerste jaar, maar neemt dan ingrijpend af. Vooral bij samenwonenden zonder gezinslast is de daling erg sterk. Merk op dat we hier als voorbeeld een werkloze nemen die gedurende drie jaar in de tweede periode zit. Dit vereist dat hij minstens 17 jaar beroepsverleden telt. Bovenvermeld zijn de bruto-werkloosheidsvergoeding. Hiervan wordt in principe nog een bedrijfsvoorheffing afgehouden van 10,09%128. Heel wat werklozen zijn hiervan echter vrijgesteld. Het gaat om: -
Werknemers met gezinslast; Alleenwonenden; De samenwonenden die uitkeringen in de tweede periode ontvangen op voorwaarde dat de partner enkel een vervangingsinkomen heeft of die een forfaitaire uitkering genieten.
De bedrijfsvoorheffing is dus enkel van toepassing op de samenwonenden in de eerste periode en sommige samenwonenden in de tweede periode. Grafiek 16: evolutie nettoloon en werkloosheidsvergoeding bij aanvang 1ste, 2de en 3de periode, in functie van brutoloon 2.200,00 2.000,00 1.800,00 1.600,00
Nettoloon 1ste periode
1.400,00
2de periode
1.200,00
3de periode
1.000,00
1.450,00 1.550,00 1.650,00 1.750,00 1.850,00 1.950,00 2.050,00 2.150,00 2.250,00 2.350,00 2.450,00 2.550,00 2.650,00 2.750,00 2.850,00 2.950,00
800,00
128
Bijl. III, 2.13 KB/WIB 92.
- 54 -
Grafiek 17: evolutie nettoloon en werkloosheidsvergoeding bij aanvang 1ste, 2de en 3de periode, als percentage van het nettoloon 110,00% 100,00% 90,00% 80,00%
Nettoloon 1ste periode
70,00%
2de periode
60,00%
3de periode
50,00%
1.450,00 1.550,00 1.650,00 1.750,00 1.850,00 1.950,00 2.050,00 2.150,00 2.250,00 2.350,00 2.450,00 2.550,00 2.650,00 2.750,00 2.850,00 2.950,00
40,00%
In grafieken 16 en 17 tonen we in functie van het brutoloon, het nettoloon en de werkloosheidsvergoeding bij aanvang van de 1ste, 2de en 3de periode werkloosheid. We nemen hier de situatie van een werkloze met een partner zonder beroepsinkomsten en zonder kinderen ten laste (categorie A). We merken dat bij de allerlaagste lonen tot 1.750 euro bruto per maand de degressiviteit geen rol speelt. De degressiviteit speelt het sterkst bij de lonen vanaf 2450 euro bruto per maand.
- 55 -
3 Werkloosheidsuitkering bij oudere werknemers Oudere werklozen die ontslagen worden hebben in principe dezelfde rechten en plichten als de andere. Toch bestaan voor de oudere werknemers een paar afwijkende regels. Zo bestaat voor oudere werknemers een uitzondering, waardoor de werkloze zich niet meer moet inschrijven voor de arbeidsmarkt, niet meer beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt en een passende dienstbetrekking kan weigeren. De werkloze kan dan zonder risico op sancties werkloos blijven tot hij op pensioen gaat. Deze vrijstelling geldt indien de werkzoekende aan de volgende voorwaarden voldoet129: -
Ofwel minstens 60 jaar zijn; Ofwel minstens 50 jaar zijn en tegelijk Gedurende een jaar werkloosheidsuitkeringen hebben genoten; Een beroepsverleden van 38 jaar als loontrekkende hebben.
Daarnaast is de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen niet van toepassing indien de werknemer minstens 55 jaar is of over een voldoende gekwalificeerd beroepsverleden beschikt130. Momenteel bedraagt het vereiste beroepsverleden daarvoor nog 20 jaar, maar dit wordt geleidelijk opgetrokken tot 25 jaar vanaf 1 november 2017. Wordt aan één van de voorwaarden voldaan tijdens de eerste periode, dan wordt het bedrag van de werkloosheidsuitkering gefixeerd op het niveau van de periode 2.0. Wordt pas voldaan aan een van de voorwaarden in de loop van de tweede periode, dan wordt het bedrag gefixeerd op het niveau van de dan geldende fase van de tweede periode. De werkloosheidsuitkering daalt vanaf dat niveau niet langer en de werkloze zal dus nooit in een periode 3 komen. Een voorbeeld: Een werknemer van 56 jaar wordt na 22 jaar tewerkstelling ontslagen. Het eerste jaar zal zijn uitkering bepaald worden zoals bij de andere werkloze. Vanaf de dertiende maand (fase 1 van de tweede periode) wordt de uitkering vastgesteld zoals in periode 2.0 en zal zijn uitkering voor onbepaalde duur gelijk blijven. Een tweede voorbeeld: een werknemer is 52 op het ogenblik dat hij wordt ontslagen en hij telt 10 jaar beroepsverleden. Zijn werkloosheid wordt normaal berekend in de periode 1 en in fases 1, 2.0, 2.1 en 2.2 zal zijn werkloosheidsuitkering volgens de algemene regels dalen. Bij aanvang van fase 2.3 zal hij dus de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben. Vanaf dat moment zal zijn werkloosheidsuitkering bepaald worden zoals in periode 2.3 en vervolgens voor onbepaalde duur geldig blijven. Er is dus geen verdere degressiviteit meer naar fase 2.4 of naar periode 3.
129 130
Art. 89 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. de de Art. 114, §2, 2 en 5 lid KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 56 -
Een derde afwijkende regeling voor oudere werklozen is de anciënniteitstoeslag131. Deze toeslag is van toepassing vanaf de tweede periode van de werkloosheid, als de werkloze gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden: -
Minstens 55 jaar zijn; 20 jaar beroepsverleden hebben; Geen recht hebben op werkloosheid met bedrijfstoeslag.
Merk op dat de werkloze gelijktijdig aan de vermelde voorwaarden moet voldoen en dit in tegenstelling tot de regels voor de niet-degressiviteit. Zo kan het mogelijk zijn dat een werkloze voldoet aan de voorwaarden voor de niet-degressiviteit en geen recht heeft op de anciënniteitstoeslag (bv. De werkloze is 55 jaar maar heeft geen beroepsverleden van 20 jaar). De anciënniteitstoeslag heeft volgende effecten132: -
Voor de werkloze van categorie A wordt het uitkeringsbedrag verhoogd met 4,67 euro per dag of 121,42 euro per maand; Voor de andere werklozen wordt het percentage verhoogd van 55% naar 60% voor de categorie N en voor categorie B van 40% naar 50% indien minstens 55 jaar of naar 55% indien minstens 58 jaar133.
Aldus kunnen we de maxima en minima van de werkloosheidsuitkeringen met anciënniteitstoeslag als volgt schematiseren: Cat. A Maximum Minimum (a) Fase 1 Fase 2 Fase 3
1.603,16 (b) 1.479,92 1.379,30
1.112,54
Fase 1 en fase 2.0 Indien minstens 58 jaar
1410,50
1.166,10
Cat. N Maximum Minimum (a) 1ste per. 1.603,16 (b) 934,44 934,44 1.479,92 934,44 1.379,30 de 2 per. 1.289,08 1071,98
Cat. B Maximum Minimum (a) 1.603,16 (b) 1.479,92 1.379,30
700,44
1.074,06
882,96
1.181,44
970,58
(a) Het maximum bekomen we door de toepasselijke loongrens te vermenigvuldigen met het percentage. (b) De Regering heeft beslist dat nog naar een oplossing zal worden gezocht om te vermijden dat de werkloosheidsuitkering groter wordt dan het laatste nettoloon134.
131
Art. 126 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 127 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 133 De leeftijdsvoorwaarde voor de anciënniteitstoeslag werd recent verhoogd van 50 naar 55 jaar. Als overgangsmaatregel bestaan nog andere percentages voor tussen 50 en 55 jaar, maar hierop gaan we niet in. 134 Ministerraad van 29 maart 2013, pt. 15. 132
- 57 -
Grafiek 18: evolutie nettoloon en werkloosheidsvergoeding met anciënniteitstoeslag bij aanvang 1ste en 2de periode, in functie van brutoloon 2.200,00 2.000,00 1.800,00 1.600,00 Nettoloon
1.400,00
1ste periode 2de periode
1.200,00 1.000,00
1.450,00 1.550,00 1.650,00 1.750,00 1.850,00 1.950,00 2.050,00 2.150,00 2.250,00 2.350,00 2.450,00 2.550,00 2.650,00 2.750,00 2.850,00 2.950,00
800,00
Grafiek 19: evolutie nettoloon en werkloosheidsvergoeding met anciënniteitstoeslag bij aanvang 1ste en 2de periode, als percentage van het nettoloon 110,00% 100,00% 90,00% 80,00% Nettoloon
70,00%
1ste periode 2de periode
60,00% 50,00%
1.450,00 1.550,00 1.650,00 1.750,00 1.850,00 1.950,00 2.050,00 2.150,00 2.250,00 2.350,00 2.450,00 2.550,00 2.650,00 2.750,00 2.850,00 2.950,00
40,00%
Net zoals in de grafieken 16 en 17 nemen we als illustratie van de evolutie van de werkloosheidsuitkering, een gehuwd persoon met een echtgenoot zonder beroepsinkomen en zonder kinderen ten laste (categorie A). In de grafieken 18 en 19 nemen we aan dat de werkloze de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en 20 jaar beroepsverleden telt. Hij heeft dus vanaf de tweede periode van de werkloosheid, recht op een anciënniteitstoeslag en ook de degressiviteit is niet van - 58 -
toepassing. Vanaf de dertiende maand werkloosheid (fase 1 van periode 2) zal het bedrag van de werkloosheidsuitkering niet meer evolueren. We merken dat, onder invloed van de anciënniteitstoeslag, de werkloosheidsuitkering toeneemt na het eerste jaar werkloosheid bij de lagere lonen. We zien ook bij die lagere lonen dat het verschil tussen uitkering en nettoloon vrij beperkt is, zeker bij lonen die iets hoger liggen dan 2.000 euro bruto per maand.
- 59 -
4 Werkloosheid met bedrijfstoeslag 4.1 het recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag
Het brugpensioen bestaat formeel niet meer. Sinds 1 januari 2012 is deze naam immers vervangen door het ‘stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag’ (SWT)135. Au fond blijft de regeling daardoor onveranderd, maar het benadrukt wel dat de regeling meer aansluit bij werkloosheid dan bij pensioen. Het komt erop neer dat de ‘bruggepensioneerde’ niet langer geacht wordt de arbeidsmarkt te verlaten. Deze zienswijze kwam al naar voor in het generatiepact dat dateert van eind 2005. De regeling rond de werkloosheid met bedrijfstoeslag bevat twee luiken. Enerzijds is er de conventionele regeling waarbij de werkgever verplicht is om een aanvullende vergoeding bovenop de werkloosheid te betalen136, anderzijds is er de wettelijke regeling die het luik werkloosheid regelt137. Beide regelingen moeten worden samen gelezen. Om recht te hebben op de werkloosheid met bedrijfstoeslag, moet de werknemer ontslagen worden door de werkgever. De werkloosheid met bedrijfstoeslag is dus in principe geen vrijwillige keuze van de werknemer. In de algemene regeling moet de werknemer op het einde van de arbeidsovereenkomst de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt138. Bovendien de werknemer een beroepsverleden tellen van 35 jaar voor mannen en 28 jaar voor vrouwen139.
135
Art. 132 wet 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, zoals gewijzigd bij art. 83 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. 136 CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. 137 Art. 132 wet 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen en KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 138 Art. 3, a) CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen; art. 2, §1, eerste lid KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 139 de Art. 2, §1 2 lid KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. De vereiste loopbaan zal echter worden opgetrokken tot 40 jaar vanaf 1 januari 2015 voor mannen. Voor vrouwen wordt de vereiste loopbaan opgetrokken tot 31 jaar vanaf 1 januari 2015 en vanaf dan geleidelijk tot 40 jaar vanaf 1 januari 2024.
- 60 -
In afwijking hierop bestaan echter nog een aantal afwijkende stelsels, die werkloosheid met bedrijfstoeslag toelaten vanaf een lagere leeftijd: -
-
Vanaf 56 jaar mits 33 jaar beroepsverleden en ofwel 20 jaar beroepsverleden in een arbeidsregime voorzien in cao nr. 46 (nachtarbeid) of tewerk gesteld in de bouwsector en beschikken over een medisch attest van ongeschiktheid140; Vanaf 58 jaar mits 38 jaar beroepsverleden voor mannen of 35 jaar voor vrouwen141; Vanaf 58 jaar mits 35 jaar beroepsverleden waarvan een aantal jaren in een zwaar beroep142; Vanaf 57 jaar mits 38 jaar beroepsverleden. Het gaat om sectorale regelingen die vóór 1 januari 2008 van toepassing waren143; Vanaf 58 jaar mits 35 jaar beroepsverleden. Het moet hierbij gaan om mindervalide werknemers144; 56 jaar mits 40 jaar beroepsverleden145.
Daarnaast kan de leeftijdsvoorwaarde nog verlaagd worden in geval de betrokken onderneming erkend is als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering146: -
Vanaf 55 jaar bij een erkenning als onderneming in herstructurering Vanaf 52,5 jaar bij een erkenning als onderneming in moeilijkheden. De vereiste leeftijd wordt in die gevallen geleidelijk opgetrokken tot 55 jaar vanaf 1 januari 2018 Voor ondernemingen erkend als onderneming in herstructurering geldt dezelfde leeftijdsvoorwaarde als bij ondernemingen erkend als onderneming in moeilijkheden, indien het collectief ontslag betrekking heeft op minstens 20% van de werknemers van de werkgever en betrekking heeft op alle werknemers van een technische bedrijfseenheid of activiteitensegment147.
140
Art. 3, §1 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag; CAO nr. 106 28 maart 2013 tot vaststelling, voor 2013 en 2014, van de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding in het kader van de regeling van werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere werknemers die worden ontslagen en die 20 jaar nachtarbeid hebben verricht of tewerkgesteld zijn in het bouwbedrijf en arbeidsongeschikt zijn. 141 Art. 3, §2 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. De vereiste loopbaan en de vereiste leeftijd zullen worden opgetrokken tot 40 jaar loopbaan en de leeftijd van 60 jaar. Voor mannen zijn deze voorwaarden vanaf 1 januari 2015 van toepassing. Voor vrouwen gebeurt deze verhoging meer geleidelijk en zijn de verstrengde voorwaarden van toepassing vanaf 1 januari 2017. Aangezien er dan geen verschil is met de algemene regeling, wordt deze afwijkende regeling dus de facto afgeschaft. 142 Art. 3, §3 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 143 Art. 3, §4 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Vanaf 1 januari 2014 zijn deze regelingen niet meer mogelijk. 144 Art. 3, §6 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag; CAO nr. 105 28 maart 2013 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een aanvullende vergoeding in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen. 145 Art. 3, §7 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag; art. 47 wet 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de Regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord. 146 Art. 18, §7 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 147 Het begrip ‘activiteitensegment’ is tot vandaag niet gedefinieerd. De Ministerraad keurde echter op 29 maart 2013 een ontwerp van koninklijk besluit goed dat ‘activiteitensegment’ vervangt door het begrip
- 61 -
-
In al deze gevallen moet de werknemer een beroepsverleden bereikt hebben van 10 jaar gedurende de afgelopen 15 jaar binnen de sector, ofwel van 20 jaar.
In principe is de werkloze met bedrijfstoeslag een gewone (oudere) werkloze wat betekent dat de normale regels op hem van toepassing zijn op het vlak van inschrijving als werkzoekende, het beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en het aanvaarden van een passende dienstbetrekking. Toch bestaan er een aantal afwijkende regels op dit vlak. Zo moeten de werklozen met bedrijfstoeslag zich niet inschrijven als werkzoekende en niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt148: -
De werkzoekende met bedrijfstoeslag in een algemeen stelsel; De werkzoekende met bedrijfstoeslag ontslagen door een onderneming erkend als onderneming in moeilijkheden of herstructurering, die ofwel de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt of een beroepsloopbaan heeft van minstens 38 jaar.
Na afloop van de opzeggingsperiode, of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding, heeft de werknemer recht op een werkloosheidsuitkering en op een aanvullende vergoeding die betaald wordt door zijn ex-werkgever149.
4.2 De werkloosheidsvergoeding
In tegenstelling tot de gewone werkloosheidsuitkeringen, is de werkloosheidsuitkering in het kader van de werkloosheid met bedrijfsvoorheffing steeds een vast bedrag. De werkloosheidsuitkering beloopt 60% van het vroegere brutoloon150. Dit brutoloon wordt echter beperkt tot 2080,15 euro per maand. De maximale werkloosheidsuitkering bedraagt dus 1.248,09 euro per maand. Dit is een nettobedrag. Er gebeuren hierop geen sociale of fiscale inhoudingen.
‘afdeling’ zoals gehanteerd in de sluitingswet. Dit ontwerp van koninklijk besluit moet nog advies krijgen van de Nationale Arbeidsraad. 148 ste de Art. 22, 1 en 2 lid KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 149 Art. 4 CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. 150 Art. 12 KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
- 62 -
4.3 De aanvullende vergoeding
Berekening van het bruto bedrag van de aanvullende vergoeding De aanvullende vergoeding bij de werkloosheid met bedrijfstoeslag is een vast bedrag. Het minimumbedrag van deze aanvullende vergoeding wordt bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, maar sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen voorzien in een hoger bedrag. Dit kan eveneens in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten in de onderneming of in individuele overeenkomsten. Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering151. Het netto-referteloon is gelijk aan het brutomaandloon, verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding. Er wordt geen rekening gehouden met de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid. Wel wordt het brutomaandloon begrensd tot 3.780,69 euro152. Dit betekent dat de aanvullende vergoeding in de eerste plaats afhankelijk is van het vroegere Brutoloon. Maar aangezien voor de berekening van het nettoloon rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoorheffing en de familiale situatie daarin een rol speelt, heeft ook het feit dat de persoon gehuwd is, zijn partner al dan niet een beroepsinkomen heeft, het aantal kinderen ten laste, een invloed op de hoogte van de aanvullende vergoeding. Zo zal: -
-
-
De aanvullende vergoeding hoger zijn voor een werknemer die gehuwd is met een echtgenoot zonder beroepsinkomen, in vergelijking met de werknemer die gehuwd is met een partner met beroepsinkomen; Zo zal de werknemer die nog kinderen ten laste heeft op het ogenblik dat de werkloosheid met bedrijfstoeslag aanvangt, een hogere aanvullende vergoeding hebben dan de werknemer zonder kinderen ten laste; Ook het al dan niet wettelijk samenwonen speelt een rol bij het bepalen van de aanvullende vergoeding.
151
Art. 5 CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. 152 Art. 6 CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
- 63 -
De sociale inhouding op het brutobedrag van de aanvullende vergoeding Op de werkloosheid met bedrijfstoeslag is een inhouding verschuldigd van 6,5%. Deze wordt berekend op het totaal van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding153. Deze inhouding mag echter niet tot gevolg hebben dat daardoor het totaal van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding daalt onder een bepaald minimum154. Dit minimum bedraagt momenteel: -
Indien gezinslast: Indien zonder gezinslast:
1.637,06 euro per maand 1.359,10 euro per maand
Voor de definitie van gezinslast wordt verwezen naar de definitie zoals die gebruikt wordt in de werkloosheidsreglementering. Dit wil zeggen dat de werklozen van categorie A beschouwd worden als personen met gezinslast en de werklozen van de categorieën N en B, als personen zonder gezinslast. De ex-werkgever moet de inhouding berekenen en afhouden van de aanvullende vergoeding.
De bedrijfsvoorheffing op het brutobedrag van de aanvullende vergoeding Op de werkloosheid met bedrijfstoeslag is in principe bedrijfsvoorheffing verschuldigd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanvullende vergoedingen die worden betaald in het kader van cao. Nr. 17 of op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst die voorziet in minstens gelijkwaardige voordelen als in cao nr. 17. Het deel van de aanvullende vergoeding dat daaraan niet voldoet, wordt ‘aanvullende vergoeding bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag buiten het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag’ genoemd. Op het deel van de aanvullende vergoeding binnen het kader van een cao, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd volgens de schalen die gebruikt worden voor ‘pensioenen, renten, kapitalen, afkoopwaarden en ermede gelijkgesteld inkomsten”155. Voor deze inkomsten wordt de bedrijfsvoorheffing iets verschillend berekend als voor loon uit inkomsten. Bij lagere lonen zal de bedrijfsvoorheffing voor pensioenen lager zijn omdat bij de bedrijfsvoorheffing rekening wordt gehouden met de vermindering in de personenbelasting die daarop van toepassing is. Bij hogere lonen ligt de bedrijfsvoorheffing echter hoger omdat de forfaitaire kostenvergoeding niet van toepassing is in de personenbelastingen. De gebruikelijke verminderingen op de bedrijfsvoorheffing zijn van toepassing, met uitzondering evenwel van de belastingvermindering voor alleenstaanden.
153
Art. 126 wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). Art. 130 wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 155 Bijl. III, 2.14 KB/WIB 92. 154
- 64 -
Op dit deel van de aanvullende vergoeding wordt de bedrijfsvoorheffing berekend op het totaal van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding, waarvan uiteraard eerst de inhouding voor de sociale zekerheid in mindering wordt gebracht. Er is slechts bedrijfsvoorheffing verschuldigd indien het totale bedrag van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding hoger is dan het maximumbedrag van de werkloosheidsuitkering156. Op het deel van de aanvullende vergoeding dat niet is vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, is in principe een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09%157. Dit is enkel van toepassing indien de werkgever verplicht is de aanvullende vergoeding door te betalen bij werkhervatting. Is dit niet het geval, dan bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75%.
4.4 het netto-inkomen van een werkloze met bedrijfstoeslag
Het inkomen van de werkloze met bedrijfstoeslag bestaat dus enerzijds uit een werkloosheidsuitkering, waarop geen fiscale of parafiscale inhoudingen worden verricht, en anderzijds uit een aanvullende vergoeding die wordt verminderd met de sociale inhoudingen en de bedrijfsvoorheffing. Bij de berekeningen die hierna volgen, werd de aanvullende vergoeding van de werkloosheid met bedrijfstoeslag steeds berekend op basis van de bepalingen van cao nr. 17. Het gaat met andere woorden om het minimaal verschuldigde bedrag aan aanvullende vergoeding. Telkens geven we, in functie van het brutoloon, het nettoloon bij tewerkstelling en het nettoinkomen bij werkloosheid met bedrijfsvoorheffing weer. We geven, aangeduid met een stippellijn, ook de werkloosheidsuitkering en het nettobedrag van de aanvullende vergoeding.
156 157
Bijl. III, 2.14KB/WIB 92. Bijl. III, 2.15.KB/WIB 92.
- 65 -
Grafiek 20: evolutie nettoloon en netto-inkomen bij werkloosheid met bedrijfstoeslag, bij een gehuwde met echtgenoot zonder beroepsinkomen, in functie van het brutoloon 3.000,00 2.500,00 2.000,00
Nettoloon
1.500,00
Werkloosheid netto inkomen
1.000,00
netto aanvullende vergoeding
500,00
1.450,00 1.650,00 1.850,00 2.050,00 2.250,00 2.450,00 2.650,00 2.850,00 3.050,00 3.250,00 3.450,00 3.650,00 3.850,00
0,00
Grafiek 21: evolutie nettoloon en netto-inkomen bij werkloosheid met bedrijfstoeslag, bij een gehuwde met echtgenoot zonder beroepsinkomen, als percentage van het nettoloon 120,00% 100,00% 80,00%
Nettoloon
60,00%
Werkloosheid netto inkomen
40,00%
netto aanvullende vergoeding
20,00%
1.450,00 1.650,00 1.850,00 2.050,00 2.250,00 2.450,00 2.650,00 2.850,00 3.050,00 3.250,00 3.450,00 3.650,00 3.850,00
0,00%
- 66 -
Grafiek 22: evolutie nettoloon en netto-inkomen bij werkloosheid met bedrijfstoeslag, bij een gehuwde met echtgenoot met beroepsinkomen, in functie van het brutoloon
We hebben in grafieken 21 en 23 de situatie van een gehuwd persoon met een echtgenoot met en zonder beroepsinkomen, weergegeven. Terwijl de werkloze met bedrijfstoeslag die gehuwd is met een echtgenoot zonder beroepsinkomen, nog een vrij behoorlijke netto aanvullende vergoeding ontvangt, zien we dat die netto aanvullende vergoeding voor de persoon die gehuwd is met een echtgenoot met beroepsinkomen, erg laag kan uitvallen en zelfs nul euro kan bedragen. Dit is met name het geval indien het vroegere brutoloon 2.100 euro per maand bedroeg. Maar ook voor de lonen van 2.100 euro tot 2.600 euro bedraagt het nettobedrag van de aanvullende vergoeding slechts 7,70 euro per maand. Nochtans betaalt de werkgever bruto wel 100 tot 200 euro aanvullende vergoeding op dit loonniveau. Bij eenzelfde loonniveau beloopt de netto aanvullende vergoeding voor de persoon die gehuwd is met een echtgenoot zonder beroepsinkomen 215 tot 327 euro per maand. Van waar dit grote verschil? In de eerste plaats is dit verschil het gevolg van het feit dat de berekening van de aanvullende vergoeding gebaseerd is op het vroegere nettoloon van de werknemer. Door de berekeningswijze van de bedrijfsvoorheffing, speelt het hebben van een echtgenoot met of zonder beroepsinkomen een grote rol.
- 67 -
Echtgenoot beroepsinkomen Brutoloon bij werk Nettoloon bij werk Werkloosheid Bruto aanvullende vergoeding
zonder Echtgenoot beroepsinkomen 2.500,00 1.830,07 1.248,09 304,00
zonder 2.500,00 1.576,71 1.248,09 177,00
Vervolgens wordt van deze aanvullende vergoeding een uniforme inhouding verricht van 6,5%, maar dit mag er niet toe leiden dat het totaal van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding onder een bepaald minimumniveau daalt. Inhouding RSZ
0,00
65,99
Tenslotte wordt de bedrijfsvoorheffing afgehouden en ook hier speelt het weer een rol of de echtgenoot al dan niet een beroepsinkomen heeft. Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 304,00
- 68 -
103,31 7,70
5 Aanvullende vergoeding bovenop werkloosheid Ook buiten het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag, komt het voor dat bovenop de werkloosheidsuitkering een aanvullende vergoeding wordt betaald bovenop de werkloosheid. Dit wordt een pseudo-brugpensioen of canada-dry genoemd. Bij de bespreking van het tijdskrediet158 hebben we reeds gesteld dat de loonmatigingswet de aanvullingen op sociale voordelen expliciet uit het loonbegrip sluit159. In principe zijn dan ook geen sociale bijdragen verschuldigd op deze aanvullende vergoedingen die een werkgever betaald bovenop de werkloosheidsvergoeding. In het kader van de Decava-regeling is dit gewijzigd160. De werkgever is een bijdrage verschuldigd van minstens 38,82% berekend op het bedrag van de aanvullende vergoeding161162. De werkgever moet een inhouding verrichten van 6,5% op de aanvullende vergoeding. Deze 6,5% wordt berekend op het totaal van de onderbrekingsvergoeding en de aanvullende vergoeding163. Maar de regeling voorziet een reeks uitzonderingen waarbij geen bijdragen noch inhoudingen verschuldigd zijn164. Zo zijn de inhoudingen en bijdragen slechts verschuldigd vanaf de maand waarin de betrokkene 50 jaar wordt. Tevens zijn deze ook niet verschuldigd indien de aanvullende vergoeding voor het eerst werd toegekend voordat betrokkene 45 jaar werd. De wetgeving voorziet eveneens de uitsluiting voor bepaalde sectoren en vroegere intersectorale en sectorale regelingen. Er is in principe een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09%165. Is er geen verplichting voor de werkgever om de aanvullende vergoeding door te betalen bij werkhervatting dan bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75%. Deze percentages zijn enkel geldig indien de gewezen werknemer de 50 jaar niet heeft bereikt of indien de regeling niet valt onder een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die bestaat sinds 30 september 2005 of sindsdien ononderbroken werd verlengd. Is dit niet het geval, dan geldt er een bedrijfsvoorheffing van 10,09% in de gevallen dat er bedrijfsvoorheffing is verschuldigd op de werkloosheidsuitkering166.
158
Zie hoofdstuk 5, pt. 4. de Art. 2, 2 lid, 1°, c) wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. 160 ste Art. 114, 1 lid, 3°, a) Wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 161 Art. 120, §1 en §3/1 Wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 162 Zie hoofdstuk 9, pt. 7. 163 ste Art. 126, 1 lid Wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 164 ste Art. 21 juncto Art 11, 1 en 2de lid KB van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende de socialezekerheidsbijdragen en de inhoudingen verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen. 165 Bijl. III, 2.16 KB/WIB 92. 166 Bijl. III, 2.16, B. juncto 2.13 KB/WIB 92. 159
- 69 -
6 Het ontslag gaat uit van de werknemer – gevolgen voor de werkloosheidsuitkering Indien de werknemer zelf zijn ontslag indient zonder wettige reden, dan is er sprake van werkverlating167. Hij stelt zich daardoor bloot aan een sanctie waardoor hij gedurende 4 tot 52 weken het recht op werkloosheidsuitkeringen verliest168. Indien hij het werk verlaat met het opzet uitkeringen aan te vragen, dan kan hij zelfs volledig het recht op uitkeringen verliezen169. De directeur van het werkloosheidsbureau kan echter uitstel verlenen of zich beperken tot een verwittiging170. Wat onder wettige reden wordt begrepen is niet exact bepaald. Maar het kan gaan om situaties waarin de werknemer bijvoorbeeld verhuist omdat zijn partners ergens anders werk heeft gevonden, of een werknemer die zijn loon niet of laattijdig ontvangt. De werknemer zal alleszins niet het recht openen op werkloosheid met bedrijfstoeslag, want daarvoor moet de werknemer ontslagen worden171. Maar, al dan niet na het doorlopen van de sanctie, zal de werknemer recht hebben op de werkloosheidsuitkering, eventueel met de anciënniteitstoeslag. Buiten deze nuances, is de situatie van de werkloze die zelf zijn ontslag heeft ingediend, dezelfde als de ontslagen werknemer.
167
de
Art. 51, §1, 2 lid, 1° KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 52bis, §1 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 169 Art. 52bis, §2 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 170 Art. 53bis KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 171 Art. 132 wet 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen waar expliciet sprake is van ‘oudere ontslagen werknemer’. Deze voorwaarde is ook terug te vinden doorheen het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. 168
- 70 -
7 Vervroegd pensioen Een werknemer kan zijn ontslag indienen om op pensioen te gaan. Hiervoor moet hij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Deze ligt momenteel op 65 jaar172. De werknemer kan ook op vervroegd pensioen gaan. De voorwaarden hiervoor zijn recent verstrengd173. In 2012 was hiervoor de leeftijd van 60 jaar en 35 jaar loopbaan vereist. Deze voorwaarden worden opgetrokken tot 62 jaar en 40 jaar loopbaan tegen 2016. Vervroegd brugpensioen blijft wel nog mogelijk aan de leeftijd van 60 jaar voor lange loopbanen waarvoor een loopbaan van 40 jaar is vereist. Het optrekken van de pensioenleeftijd gebeurt geleidelijk. In 2013 moet de werknemer minstens 60,5 jaar zijn en een beroepsloopbaan hebben van minstens 38 jaar. Vervroegd pensioen is nog mogelijk aan de leeftijd van 60 jaar, mits een loopbaan van 40 jaar. Daarnaast zijn nog een aantal overgangsbepalingen voorzien om ervoor te zorgen dat personen die vóór 2013 in aanmerking kwamen voor vervroegd pensioen, toch nog op een later tijdstip vervroegd op pensioen kunnen gaan. In een later deel gaan we dieper in op de berekeningswijze van het pensioen. We zullen daar zien dat het pensioenbedrag wordt bekomen door de brutolonen en fictieve lonen per jaar te berekenen. Voor elk jaar wordt 1/45ste van deze lonen genomen. Wie zijn pensioen opneemt voordat hij 45 loopbaanjaren heeft opgenomen zal dus met zekerheid minder pensioen ontvangen indien hij ervoor opteert om vroeger op pensioen te gaan. Hoeveel minder pensioen hij zal ontvangen, kan niet op een algemene wijze worden besproken. Het pensioenbedrag hangt immers niet enkel af van het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen, maar tevens van het bedrag van de brutolonen en fictieve lonen die elk jaar werd verdiend. Bovendien wordt voor elk jaar een herwaarderingscoëfficiënt toegepast. Ook wijzigde de pensioenberekening verschillende malen in de loop van de laatste decennia, wat nog steeds zijn effecten heeft op de pensioenen die nu ingaan. Om een kleine indicatie te geven, maakten we volgende kleine berekening. We gaan ervan uit dat in het gegeven voorbeeld de werknemer, na toepassing van de herwaarderingscoëfficiënt, elk jaar hetzelfde brutoloon heeft en dat dus elk jaar een even groot jaarlijks pensioenbedrag oplevert.
2013 2014 2015 2016 2017 2018
leeftijd 60 61 62 63 64 65
loopbaan 40 41 42 43 44 45
88,89% 91,11% 93,33% 95,56% 97,78% 100,00%
172
Art. 2 KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 173 Art. 4 KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen.
- 71 -
We zien dat de werknemer die besluit om op 60 jaar en na een loopbaan van 40 jaar besluit om op vervroegd pensioen te gaan, 11,11% minder pensioen zal hebben dan in het geval hij zou doorwerken tot zijn 65 jaar. Omdat de pensioenberekening rekening houdt met de arbeidssituatie en de brutolonen over een zeer lange periode, zal het effect van het al dan niet langer werken voor niemand erg duidelijk zijn. Om de burgers te helpen bij hun beslissing al dan niet op pensioen te gaan, kunnen ze via de applicatie mypension van de Rijksdienst voor pensioenen hun pensioendossier raadplegen en simulaties maken. Op 55 jaar ontvangt iedereen trouwens een raming van het pensioenbedrag in de hypotheses dat betrokkene op 60 tot 65 jaar op pensioen gaat. Op die manier is het eenieder duidelijk hoeveel minder pensioen hij zal ontvangen indien hij opteert voor een vervroegd pensioen.
- 72 -
Hoofdstuk 7. Werkhervatting
Het verlaten van de arbeidsmarkt is niet altijd een vrije keuze. Vandaar dat de overheid verschillende maatregelen heeft genomen om oudere werklozen terug aan het werk te helpen. Sommige daarvan richten zich op de potentiële werkgevers. Daarbij moeten de maatregelen helpen om de loonkost van de oudere werknemer te drukken. Andere richten zich op de werknemers zelf en zorgen voor een extra incentive. In dit hoofdstuk bespreken we bespreken de maatregelen die zich richten tot de werknemers zelf. Daarbij onderscheiden we de volgende maatregelen: -
De werkhervattingstoeslag; De Inkomensgarantie-uitkering; De werkhervatting van werklozen met een bedrijfstoeslag.
- 73 -
1. De Werkhervattingstoeslag De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die terug aan het werk gaat aan de leeftijd van 55 jaar, heeft recht op een werkhervattingstoeslag174. Het mag wel niet gaan om een werkloze met bedrijfstoeslag. De hertewerkstelling mag niet gebeuren bij een vroegere werkgever binnen de zes maanden die volgen op de laatste tewerkstelling. Voor de rest worden geen voorwaarden gesteld aan die hertewerkstelling. Het kan gaan om een arbeidsovereenkomst van bepaalde of onbepaalde duur en om een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling. De werkhervattingstoeslag is niet cumuleerbaar met de inkomensgarantie-uitkering in eenzelfde maand. Elke maand kan dus de meest voordelige tussenkomst gebruikt worden. Indien de werkloze een beroepsverleden heeft van minstens 20 jaar, wordt de werkhervattingstoeslag voor onbepaalde duur toegekend. Bij een lager beroepsverleden, wordt de werkhervatting slechts voor drie jaar toegekend, waarbij de toeslag elk jaar met een derde afneemt. De werkhervattingstoeslag beloopt momenteel 197,93 euro per maand. Bij een tijdelijke werkhervattingstoeslag beloopt de toeslag in het 1ste, 2de en 3de jaar, respectievelijk 197,93, 131,95 en 65,98 euro per maand175. Van de werkhervattingstoeslag wordt een bedrijfsvoorheffing afgehouden van 10,09%.
174 175
Art. 129bis, §1 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 129bis, §1bis KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 74 -
2. De Inkomensgarantie-uitkering De inkomensgarantie-uitkering (IGU) is een maatregel met als doel ervoor te zorgen dat een deeltijdse tewerkstelling resulteert in een hoger inkomen dan bij werkloosheid. Deze maatregel richt zich niet specifiek tot oudere werknemers, maar ze komen er vanzelfsprekend voor in aanmerking. Om van de IGU te genieten, moet de werknemer176: -
Voldoen aan de voorwaarden als deeltijds werknemer met behoud van rechten; Tewerkgesteld zijn in een arbeidsregime van maximaal 4/5den van een voltijdse tewerkstelling; Een brutomaandloon hebben van maximaal 1.559,38 euro per maand; Ingeschreven blijven als voltijds werkzoekende, beschikbaar blijven voor een voltijdse betrekking en bij de werkgever een aanvraag ingediend hebben om een voltijdse betrekking te bekomen als die in de onderneming zou vrij komen.
Er is geen recht op de IGU: -
Indien de werknemer vrijwillig overstapt van voltijdse naar deeltijdse arbeid tenzij in het kader van een herstructureringsplan; Indien de werknemer wordt ontslagen uit een voltijdse betrekking en onvrijwillig overgaat naar een deeltijdse betrekking bij dezelfde werkgever, dan heeft hij gedurende drie maanden geen recht op de IGU177.
De IGU is het resultaat van de volgende berekening178: IGU= referte-uitkering + uurtoeslag – nettoloon De IGU mag er echter niet toe leiden dat het totale inkomen groter wordt dan het inkomen dat de werknemer zou hebben bij een voltijdse tewerkstelling. De berekening van de IGU is vrij complex. Hieronder bespreken we de componenten van de IGU. Component 1: de referte-uitkering De referte-uitkering is de uitkering dat de werknemer zou hebben indien hij nog volledig werkloos was. De referte-uitkering daalt in principe dus in de tijd, waardoor de IGU afneemt. Toch is de degressiviteit van de uitkeringen niet volledig doorgetrokken naar de IGU. Zo wordt voor de berekening tijdens de tweede periode, steeds de uitkering van de fase 2A gebruikt. De referteuitkering blijft dus voor de volledige tweede periode gelijk. Bovendien blijven de personen met gezinslast (categorie A) en de alleenwonenden (categorie N) steeds in de tweede periode. Ze dalen dus niet naar de derde periode voor de berekening van de IGU. 176
Art. 131bis, §1 en §3 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Art. 131bis, §4 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 178 ste Art. 131bis, §2bis, 1 lid KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 177
- 75 -
Daarnaast valt op te merken dat met voor de referte-uitkering uitgaat van de nettowerkloosheidsuitkering. Dit geeft als gevolg dat voor samenwonenden de bruto-uitkering met 0,8991 wordt vermenigvuldigd. Component 2: de uurtoeslag179 Per uur boven de 1/3de tewerkstelling, krijgt de werknemer een uurtoeslag van 3,05 euro. Uitgaande van een voltijdse werkweek van 38 uren per week, is er zo een uurtoeslag van 3,05 euro per uur boven de 55 uren per maand. Component 3: het fictief nettoloon Van de eerste twee componenten wordt het nettoloon afgetrokken. Hier valt op te merken dat het gaat om een fictief nettoloon en niet het werkelijk verdiende nettoloon. De berekening van het fictieve nettoloon wijkt op een paar punten af van de werkelijke loonberekening, als volgt: -
-
Er wordt geen rekening gehouden met de werkbonus. Hierdoor is het fictieve nettoloon hoger dan het reële nettoloon en dit leidt tot een hogere IGU; Werknemers die op basis van de gezinssituatie behoren tot categorie A worden beschouwd als gehuwde werknemers met een partner zonder beroepsinkomen en voor hen gebruikt men dus schaal II voor het bepalen van de bedrijfsvoorheffing. Dit stemt niet steeds overeen met de werkelijkheid. Zo behoren alleenstaanden met kinderen tot categorie A maar wordt in werkelijkheid hun bedrijfsvoorheffing berekend op basis van schaal I; Er wordt bij de berekening van het fictief nettoloon geen rekening gehouden met verminderingen van de bedrijfsvoorheffing (alleenstaanden, kinderen, laag loon, fiscale werkbonus).
Aftopping van het IGU-bedrag180 Een mechanisme moet verhinderen dat door de IGU het inkomen van de deeltijdse werknemer, het inkomen van de voltijdse werknemer overschrijdt. Daarom mag de IGU niet groter zijn dat het nettoloon bij voltijdse tewerkstelling minus het nettoloon bij deeltijdse tewerkstelling. Ook hier worden deze twee nettolonen fictief berekend. Met gaat hierbij op dezelfde manier te werk als bij component 3, maar er wordt wel rekening gehouden met de werkbonus. Neutraliseren fiscaliteit Het berekende bedrag van de IGU wordt ten slotte verhoogd door het te verhogen met 10,09%. Tenslotte is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09% op het bedrag van de IGU.
179 180
de
Art. 131bis, §2bis, 2 en 3de lid KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. de Art. 131bis, §2bis, 4 lid KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- 76 -
Grafiek 23: inkomen bij deeltijdse werkhervatting aan 50% met inkomensgarantie-uitkering, in functie van het brutoloon 3.000,00 2.500,00 Nettoloon Voltijds
2.000,00 Nettoloon deeltijds
1.500,00 Werkloosheid
1.000,00 Inkomen deeltijds met IGU
500,00
Netto IGU
1.450,00 1.650,00 1.850,00 2.050,00 2.250,00 2.450,00 2.650,00 2.850,00 3.050,00 3.250,00 3.450,00 3.650,00 3.850,00
0,00
Grafiek 24: inkomen bij deeltijdse werkhervatting aan 50% met inkomensgarantie-uitkering, als percentage van het voltijds nettoloon 120,00% 100,00% Nettoloon Voltijds
80,00% Nettoloon deeltijds
60,00% Werkloosheid
40,00% Inkomen deeltijds met IGU
20,00%
Netto IGU
1.450,00 1.650,00 1.850,00 2.050,00 2.250,00 2.450,00 2.650,00 2.850,00 3.050,00 3.250,00 3.450,00 3.650,00 3.850,00
0,00%
- 77 -
Grafieken 23 en 24 hebben betrekking op een gehuwd persoon met een echtgenoot zonder beroepsinkomen. Voor de berekening van de werkloosheidsuitkering behoort hij tot de categorie A. Het gaat om een persoon van 55 jaar die al één jaar werkloos is. Hij heeft ook een beroepsverleden van meer dan 20 jaar. Dit betekent dat hij recht heeft op de werkloosheid met anciënniteitstoeslag en dat zijn uitkering niet valt onder de degressiviteit. De grafiek toont aan dat de IGU slaagt in zijn objectief om een deeltijdse tewerkstelling van 50% aantrekkelijk te maken voor de lage lonen. Dit is althans zo tot de refertelonen van 2000 bruto per maand, dus een brutoloon van ongeveer 1000 euro per maand bij een 50%-tewerkstelling. Bij een iets hoger loon is het verschil tussen het inkomen bij deeltijdse tewerkstelling met IGU ten aanzien van de werkloosheidsuitkering minder groot, om vervolgens volledig weg te vallen als het brutoloon bij deeltijdse tewerkstelling de drempel van 1.559,38 euro per maand overschrijdt. Merk ook op dat bij referte-brutolonen van 2000 naar 3000 euro, het inkomen bij deeltijdse tewerkstelling met IGU stabiel blijft. Een brutoloonsverhoging levert dus geen extra inkomen op. Dit komt omdat het bedrag van de IGU afneemt naarmate het brutoloon toeneemt. Grafiek 25: inkomen bij deeltijdse werkhervatting aan 80% met inkomensgarantie-uitkering, in functie van het brutoloon 2.000,00 1.800,00 1.600,00 1.400,00
Nettoloon Voltijds
1.200,00
Nettoloon deeltijds
1.000,00 Werkloosheid
800,00 600,00
Inkomen deeltijds met IGU
400,00
Netto IGU
200,00 2.450,00
2.350,00
2.250,00
2.150,00
2.050,00
1.950,00
1.850,00
1.750,00
1.650,00
1.550,00
1.450,00
0,00
- 78 -
Grafiek 26: inkomen bij deeltijdse werkhervatting aan 80% met inkomensgarantie-uitkering, als percentage van het voltijdse nettoloon 120,00% 100,00% Nettoloon Voltijds
80,00% Nettoloon deeltijds
60,00% Werkloosheid
40,00% Inkomen deeltijds met IGU
20,00%
Netto IGU
2.450,00
2.350,00
2.250,00
2.150,00
2.050,00
1.950,00
1.850,00
1.750,00
1.650,00
1.550,00
1.450,00
0,00%
Grafieken 25 en 26 hernemen dezelfde werknemer, maar deze keer hervat hij het werk in een 4/5de betrekking. De IGU heeft hier een belangrijkere impact op het inkomen van de deeltijdse werkhervatter en zorgt ervoor dat bij de lage lonen zijn inkomen bijna even hoog is als het inkomen van een voltijdse werknemer.
- 79 -
Grafiek 27: inkomen bij deeltijdse werkhervatting met inkomensgarantie-uitkering, in functie van het brutoloon 2.300,00 2.100,00 1.900,00
Nettoloon Voltijds
1.700,00
40,00% 50,00%
1.500,00
60,00%
1.300,00
70,00%
1.100,00
80,00% 90,00%
900,00
Werkloosheid
2.950,00
2.800,00
2.650,00
2.500,00
2.350,00
2.200,00
2.050,00
1.900,00
1.750,00
1.600,00
1.450,00
700,00
Grafiek 28: inkomen bij deeltijdse werkhervatting met inkomensgarantie-uitkering, als percentage van het voltijdse nettoloon 110,00% 100,00% 90,00%
Nettoloon Voltijds 40,00%
80,00%
50,00% 60,00%
70,00%
70,00%
60,00%
80,00% 90,00%
50,00%
Werkloosheid
2.950,00
2.800,00
2.650,00
2.500,00
2.350,00
2.200,00
2.050,00
1.900,00
1.750,00
1.600,00
1.450,00
40,00%
In grafieken 27 en 28 vertrekken we nog steeds van dezelfde casus, maar we geven nu in één grafiek het inkomen weer bij voltijdse tewerkstelling, tewerkstellingen van 40%, 50%, 60%, 70%, 80% en 90% en de werkloosheidsuitkering.
- 80 -
Uit deze grafiek blijkt dat noch het arbeidsregime noch het brutoloon zich consequent vertalen in een hoger inkomen. Vooral het gebruik van een loondrempel zorgt ervoor dat bij een loonstijging, de IGU plots wegvalt en het inkomen daardoor sterk daalt, waardoor in sommige gevallen het inkomen lager uitvalt dan de werkloosheidsuitkering. In andere gevallen, die we bij lagere tewerkstellingsregimes merken, leidt een brutoloonsverhoging niet tot een toename van het inkomen. Over het algemeen kan men zeggen dat meer werken zich vertaalt in een hoger loon. Dat is echter niet altijd het geval. Bij de laagste lonen kan men beter niet aan 90% werken, want het inkomen is hoger bij een 80% tewerkstelling. In andere gevallen is een 70%-tewerkstelling financieel het meest voordelig. Ook dit fenomeen is te wijten aan het overschrijden van de loondrempel waardoor de IGU wegvalt.
- 81 -
3. Werkhervatting bij werkloosheid met bedrijfstoeslag Zoals we hierboven zagen, heeft de werkloze met bedrijfstoeslag recht op een aanvullende vergoeding van zijn ex-werkgever bovenop de werkloosheidsuitkering. Hoewel de werkloze met bedrijfstoeslag, met uitzondering van de werklozen met bedrijfstoeslag wegens ontslag door een onderneming erkend als onderneming in moeilijkheden of als onderneming in herstructurering en die geen 58 jaar zijn of geen 38 jaar beroepsverleden hebben, zich niet moet inschrijven als werkzoekende en niet beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt, zorgen specifieke regels ervoor dat de werkhervatting financieel erg lonend kan zijn. Het is evident dat bij een werkhervatting de werkloosheidsuitkering niet meer kan worden genoten, maar de aanvullende vergoeding moet door de ex-werkgever verder uitbetaald worden181. Het moet daarbij wel gaan om een andere werkgever dan de werkgever die hem heeft ontslagen. De werkloze met bedrijfsvoorheffing behoudt bij werkhervatting niet alleen de aanvullende vergoeding, bovendien zal die aanvullende vergoeding ook financieel voordeliger zijn, door toepassing van de volgende regels: -
-
De sociale inhouding van 6,5% is niet langer verschuldigd; Er is enkel bedrijfsvoorheffing verschuldigd indien het totaal van de werkloosheidsvergoeding en de aanvullende vergoeding het maximumbedrag van de werkloosheidsuitkering overschrijdt182. Door het wegvallen van de werkloosheidsvergoeding zal dit echter zelden het geval zijn, waardoor de aanvullende vergoeding bij werkhervatting meestal vrij zal zijn van bedrijfsvoorheffing, en indien er alsnog een bedrijfsvoorheffing verschuldigd zou zijn, dan zal die veel lager uitvallen. Op de aanvullende vergoeding bovenop de aanvullende vergoeding in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst, blijft bij doorbetaling van de aanvullende vergoeding, wel een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09%.
In de meeste gevallen zijn dus niet langer sociale inhoudingen en bedrijfsvoorheffing verschuldigd bij werkhervatting. Dit betekent dat het nettobedrag van de aanvullende vergoeding heel sterk kan toenemen. De werkloosheidsuitkering valt dan wel weg, maar in de plaats daarvan zal de exwerkloze natuurlijk wel een loon verdienen die doorgaans hoger zal liggen dan de vroegere werkloosheidsuitkering. Bij deeltijdse tewerkstelling komt hij bovendien desgevallend in aanmerking voor de Inkomensgarantie-uitkering.
181
Art 4bis CAO nr. 17 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. 182 Bijl. III, 2.14KB/WIB 92.
- 82 -
Grafiek 29: netto aanvullende vergoeding berekend volgens cao nr. 17 voor en na werkhervatting, echtgenoot zonder beroepsinkomen, in functie van het brutoloon 3.500,00 3.000,00 2.500,00 Nettoloon
2.000,00 netto aanvullende vergoeding
1.500,00
netto aanvullende vergoeding werkhervatting
1.000,00 500,00
1.450,00 1.700,00 1.950,00 2.200,00 2.450,00 2.700,00 2.950,00 3.200,00 3.450,00 3.700,00 3.950,00 4.200,00 4.450,00 4.700,00 4.950,00
0,00
Grafiek 30: netto aanvullende vergoeding berekend volgens cao nr. 17 voor en na werkhervatting, echtgenoot met beroepsinkomen, in functie van het brutoloon
- 83 -
In grafieken 29 en 30 geven we de netto aanvullende vergoeding weer met en zonder werkhervatting. In grafiek 29 gaat het om een gehuwd persoon met een echtgenoot zonder beroepsinkomen, in grafiek 30 een persoon met een echtgenoot met beroepsinkomen. We merken dat door het wegvallen van de sociale inhouding en de bedrijfsvoorheffing, de netto aanvullende vergoeding bij werkhervatting inderdaad toeneemt. Dit is echter niet het geval bij de lagere inkomenscategorieën omdat ze sowieso bij werkloosheid met bedrijfstoeslag geen sociale inhouding of bedrijfsvoorheffing verschuldigd zijn. Bij de gehuwde persoon met een echtgenoot zonder beroepsinkomen ligt de netto-aanvullende vergoeding hoger dan bij de persoon met een echtgenoot met beroepsinkomen. Maar de toename van de aanvullende vergoeding ten gevolge van de werkhervatting is echter een stuk lager.
- 84 -
Hoofdstuk 8. Impact van het langer werken op sociale rechten
Werknemers zijn wettelijk beschermd tegen een aantal sociale risico’s. Daarvoor worden sociale bijdragen betaald voor de takken van de sociale zekerheid waaronder de geneeskundige verstrekkingen, invaliditeit, werkloosheid, kinderbijslag, pensioenen, arbeidsongevallen en beroepsziekten de voornaamste zijn. De werknemer die tegen het einde van zijn loopbaan besluit om geheel of gedeeltelijk de arbeidsmarkt te verlaten, riskeert dat zijn sociale rechten verminderd worden. In dit deel bekijken we of dit werkelijk het geval is. We bekijken de impact op de genoemde zeven takken van de sociale zekerheid voor: -
De voltijdse werknemer; De deeltijdse werknemer; De deeltijdse werknemer in een landingsbaan; De werkloze, al dan niet met anciënniteitstoeslag; De werkloze met bedrijfstoeslag; En de gevallen van werkhervatting
De effecten op invaliditeit, arbeidsongevallen en beroepsziekten laten we buiten beschouwing omdat dit een specifieke omstandigheid is buiten de wil van de werknemer om. Het is geen bewuste keuze en valt daardoor buiten het bestek van deze studie. De effecten op werkloosheid werd eerder besproken, zodat we enkel ingaan op de effecten van het langer werken op de geneeskundige verstrekkingen, de kinderbijslag en de pensioenen.
- 85 -
1. Verhoogde tegemoetkoming - Geneeskundige verzorging De sociale verzekering ‘geneeskundige verzorging’ zorgt ervoor dat de rechthebbende recht heeft op preventieve en curatieve verzorging. Een opsomming van wat hieronder wordt begrepen, is omvangrijk. Het omvat onder meer het bezoeken en raadplegen van geneeskundigen en geneesheerspecialisten, het verstrekken van geneesmiddelen en de opname in een ziekenhuis183. Het recht op deze sociale verzekering is vanzelfsprekend van toepassing voor die werknemers die onder de verplichte verzorging voor geneeskundige verzorging van werknemers vallen184. Het toepassingsgebied is echter heel wat ruimer dan deze personen. Zo worden naast de weduwes en weduwnaars185 en de personen ten laste186, ook expliciet de werklozen187 en gepensioneerden188 in het toepassingsgebied begrepen. Het toepassingsgebied gaat zelfs zo ver dat in principe alle personen die ingeschreven zijn in het Rijksregister van de natuurlijke personen ingesloten zijn189. Kortom, zo goed als iedereen valt onder de dekking van de geneeskundige verzorging. Deze verzekering dekt echter niet de volledige kosten van de medische interventies. Doorgaans moet de persoon zelf een deel van de kost betalen, wat het ‘remgeld’ wordt genoemd. Sommigen genieten echter van een verhoogde verzekeringstegemoetkoming. Meestal hangt deze financiële tegemoetkoming af van de familiale situatie (Weduwen, weduwnaars en wezen190, eenoudergezinnen191) of de validiteit, maar ook soms van het statuut van de werknemer en/of van de hoogte van het inkomen. Zo geldt de verhoogde tegemoetkoming voor: -
Gepensioneerden192; De gecontroleerde werklozen die langdurig werkloos zijn193; De personen met een OMNIO-statuut194;
183
Art. 34 Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 184 Art. 32, 1° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 185 Art. 32, 16° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 186 Art. 32, 17° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 187 Art. 32, 3° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 188 Art. 32, 7° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 189 Art. 32, 15° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 190 de Art. 37, §1, 2 lid Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 191 ste Art. 37, §19, 1 lid, 7° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 192 de Art. 37, §1, 2 lid Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 193 ste Art. 37, §19, 1 lid, 6° Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 194 de Art. 37, §1, 3 lid Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
- 86 -
Onder gecontroleerde werklozen worden begrepen de werklozen195, ook als het recht op een werkloosheidsuitkering voor een beperkte duur wordt ontzegd, de werknemers in voltijds tijdskrediet196 en de deeltijdse werknemers met behoud van rechten197. Maar voor de verhoogde tegemoetkoming komen enkel de langdurig werklozen in aanmerking, waaronder wordt verstaan de werklozen die gedurende ten minste een jaar de hoedanigheid hebben van volledig werkloze in de zin van de reglementering betreffende de werkloosheid198. Het gaat dus enkel om de werkloze die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst (wat de personen in voltijds tijdskrediet uitsluit) en de deeltijdse werknemer met behoud van rechten199. De rechthebbenden op het OMNIO-statuut zijn de gezinnen met bescheiden inkomens. In bepaalde gevallen wordt de verhoogde tegemoetkoming toegekend zonder verdere voorwaarden (bv. gerechtigden op leefloon). In de meeste gevallen, wordt de verhoogde tegemoetkoming slechts toegekend indien het gezin over een inkomen beschikt waarvan het jaarlijks belastbaar brutobedrag een grensbedrag niet bereikt200. Voor de aanvragen gelegen in het jaar 2013 mag het jaarlijks belastbaar inkomen niet hoger zijn dan 16.306,86 euro, verhoogd met 3.018,84 euro per bijkomend gezinslid201. Voor het begrip ‘jaarlijks belastbaar brutobedrag’ wordt terug gegrepen naar de definitie zoals die voorkomt in de fiscaliteit. Daarin zit dus begrepen de bezoldigingen, maar verminderd met de sociale inhoudingen en eveneens de pensioenen en werkloosheidsuitkeringen. Maar niet enkel deze inkomsten komen in aanmerking maar tevens ook inkomens uit roerende goederen en het kadastraal inkomen van de woning202. Voor beroepsinkomens, pensioenen en vervangingsinkomens (waaronder werkloosheid) wordt gekeken naar het inkomen van de maand van de aanvraag, waarbij het maandelijks bedrag wordt vermenigvuldigd met 12.
195
ste
Art. 246, 1 lid KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. 196 de Art. 246, 2 lid KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. 197 de Art. 246, 5 lid KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. 198 Art. 15 KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut. 199 Art. 27 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. 200 Art. 2, 2° KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut. 201 Art. 15 KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut. 202 Art. 24 KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut.
- 87 -
Het maandelijks belastbaar inkomen kan aldus niet hoger zijn dan 1.358,91 euro, verhoogd met 251,57 euro per persoon ten laste. Om het OMNIO-statuut te krijgen, mag het inkomen van het gezin niet komen boven deze zelfde grens203. Afgaande op dit plafond, zullen slechts weinig voltijds werkende personen in aanmerking komen voor het OMNIO-statuut omdat het gezinsinkomen toch wel heel laag moet zijn. Het interprofessioneel minimumloon bedraagt 1.501,82 euro per maand. Het belastbaar loon bedraagt dan al 1.489,53 euro, wat ligt boven de grens om het OMNIO-statuut te verkrijgen. Een alleenstaande zonder kinderen die voltijds werkt zal dus niet in aanmerking komen voor het OMNIO-statuut. Een samenwonende met een partner zonder beroepsinkomen, kan wel in aanmerking komen voor het OMNIO-statuut. Zijn brutoloon mag echter niet hoger zijn dan 1.684 euro per maand. Indien er wel meerdere personen ten laste zijn, is de kans groter om als werkend persoon in aanmerking te komen voor het OMNIO-statuut. Zo kan een werknemer met twee personen ten laste (bv. Een partner zonder beroepsinkomen en één kind) al in aanmerking komen voor het OMNIOstatuut indien zijn brutoloon ten hoogste 2.065 euro per maand bedraagt. Bij drie personen ten laste mag het brutoloon al oplopen tot 2.431 euro per maand. Een deeltijdse werknemer die 80% werkt en alleen woont zonder kinderen zal in aanmerking komen voor de verhoogde tegemoetkomingen bij een deeltijds brutoloon van 1.454 euro bruto. Indien hij echter in dat geval geniet van een Inkomensgarantie-uitkering van de RVA, dan vervalt dit recht. Zijn bruto belastbaar inkomen stijgt dan immers tot 1.585,72 euro omwille van de toevoeging van het bruto bedrag van de inkomensgarantie-uitkering. Werklozen komen in aanmerking voor de verhoogde tegemoetkoming vanaf het tweede jaar van de werkloosheid. Met een maximale bruto-uitkering van maximaal 1.289,08 euro vallen ze immers met zekerheid onder de inkomensgrens. Voor werklozen met anciënniteitstoeslag die behoren tot categorie A bedraagt vanaf het tweede jaar werkloosheid de uitkering maximaal 1.410,50 euro, maar aangezien ze per definitie minstens een partner zonder beroepsinkomen ten laste hebben of minstens een kind, zullen zij ook onder de maximale grens vallen. Werklozen in het eerste jaar werkloosheid die minimaal 1 persoon ten laste hebben (dat kan een partner zijn of een kind) zullen ook steeds onder de inkomensgrens blijven. Enkel alleenstaande werklozen zonder kinderen die een hoge werkloosheidsuitkering hebben, kunnen dus gedurende het eerste jaar buiten de toepassing vallen van de verhoogde uitkeringen. Werklozen met bedrijfstoeslag zullen niet steeds voldoen aan de loonvoorwaarde. Wie de maximale werkloosheidsuitkering van 1.248,09 euro ontvangt, mag maar een bruto aanvullende vergoeding hebben van maximaal 110,82 euro, wat niet mogelijk is. De bruto aanvullende vergoeding is sterk afhankelijk van het vroegere nettoloon en, zoals we eerder hebben gezien, zal de aanvullende vergoeding groter worden indien er een echtgenoot zonder beroepsinkomen is of indien er kinderen
203
Art. 38 KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut.
- 88 -
ten laste zijn. Een alleenstaande werkloze met bedrijfstoeslag kan in aanmerking komen indien zijn vroegere voltijdse brutoloon bij tewerkstelling 2.079 euro per maand bedroeg. In dat geval is zijn werkloosheidsuitkering immers 1.247,40 euro en zijn bruto aanvullende vergoeding 111 euro. Indien hij echter gehuwd is met een partner zonder beroepsinkomen, dan kan zijn vroeger brutoloon al 2.735 euro per maand bedragen hebben. Zijn werkloosheidsuitkering bereikt dan immers het maximum van 1.248,09 euro en zijn aanvullende vergoeding bedraagt 362 euro per maand.
- 89 -
2. De Maximumfactuur – Geneeskundige verzorging De maximumfactuur (MAF) geeft elk gezin de garantie dat de uitgaven voor de geneeskundige verzorging een bepaald maximum bedrag niet overschrijdt. Daarbij wordt een onderscheidt gemaakt tussen de inkomens-MAF en de sociale MAF. Voor de sociale MAF komen grotendeels dezelfde personen in aanmerking als deze die in aanmerking komen voor de verhoogde tegemoetkoming in de geneeskundige verzorging204. Het toepassingsgebied is echter niet volledig dezelfde. Zo is de sociale MAF niet van toepassing op pensioenen of de personen met een OMNIO-statuut (al komen zij natuurlijk wel in aanmerking voor de inkomens-MAF). De sociale MAF bedraagt 450 euro op jaarbasis205. Het persoonlijk aandeel in de geneeskundige verzorging (of remgeld) wordt dus aan 100% terugbetaald vanaf dat dit bedrag wordt overschreden. Er wordt niet gekeken naar het inkomen. Voor de inkomens-MAF hangt het bedrag af van het niveau van inkomen206. Er wordt hierbij gewerkt met inkomensschijven, als volgt: Inkomensgrenzen 2013 (op jaarbasis) Tot 17.523,66 euro Van 17.523,67 tot 26.939,35 euro Van 26.939,36 tot 36.355,07 euro Van 36.355,08 tot 45.375,45 euro Vanaf 45.378,46
Plafonds remgeld 450 euro 650 euro 1.000 euro 1.400 euro 1.800 euro
De maximumfactuur geldt dus voor iedereen, zij het dat het maximumbedrag sterk afhangt van het inkomen van het gezin. Ook hier wordt het inkomen bepaald aan de hand van de fiscale inkomensdefinitie, al zijn er een paar (kleine uitzonderingen)207. Het inkomen dat in aanmerking wordt genomen is dus veel ruimer dan het inkomen uit tewerkstelling, een pensioen of een vervangingsinkomen.
204
Art. 37novies Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 205 Art. 37octies Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 206 Art. 37undecies 34 Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 207 Art. 17 en 18 KB 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
- 90 -
Om het inkomen te bepalen wordt gekeken naar de inkomens van het derde voorafgaande jaar208. Hierop bestaat echter voor behartigenswaardige situaties een uitzondering. Het gaat onder meer om personen die hun beroepsactiviteit hebben stopgezet of personen die sedert ten minste zes maanden volledig werkloos zijn. In dat geval wordt gekeken naar de bruto belastbare bedragen van de maand van de aangifte209.
208
Art. 37duodecies Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. 209 Art. 22 en 23 KB 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
- 91 -
3. Kinderbijslag Per kind is een werknemer gerechtigd op een kinderbijslag210. Deze kinderbijslag wordt uitbetaald door de kinderbijslagfondsen211. Werknemers die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst zijn rechthebbende op de kinderbijslag212. Dit recht is er ook voor personen in tijdskrediet213, gepensioneerden214 en werklozen215. De kinderbijslag wordt in principe betaald aan de moeder216. Indien deze niet daadwerkelijk het kind opvoedt, dan wordt de bijslag betaald aan de persoon die dit wel doet. Ook als de ouders niet samenwonen en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, wordt de kinderbijslag volledig aan de moeder betaald. De kinderbijslag wordt echter aan de vader betaald indien het kind bij hem woont en de vader daartoe een aanvraag indient217. Het bedrag van de kinderbijslag hangt af van verschillende factoren. Men kan drie delen onderscheiden. Basisbedrag van de Kinderbijslag Het basisbedrag van de kinderbijslag hangt af van de rang van het kind218. Het bedrag voor een weeskind ligt hoger219, het bedrag voor een geplaatst kind ligt lager220. Rang 1ste kind 2de kind 3de kind en elk volgend kind
Bedrag per maand 90,28 euro 167,05 euro 249,41 euro
De kinderbijslag wordt toegekend tot 18 jaar, maar kan daarna verder worden toegekend tot 25 jaar indien het kind verder studeert en tot 12 maand na het stopzetten van de studies als hij zich heeft ingeschreven als werkzoekende221.
210
Art. 51 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Art. 68 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 212 Art. 51 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 213 Art. 56octies Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 214 Art. 57 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 215 Art. 56nonies Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 216 ste Art. 69, §1, 1 lid Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 217 Art. 69, §1 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 218 Art. 40 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 219 Art. 50bis Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 220 Art. 70ter Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 221 Art. 62 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 211
- 92 -
De leeftijdstoeslag Boven de gewone kinderbijslag komt een leeftijdsbijslag. Deze leeftijdstoeslag verhoogt het basisbedrag volgens de leeftijd van het kind. Zo verhoogt de bijslag vanaf de leeftijden van 6, 12 en 18 jaar222. Het bedrag van de leeftijdsbijslag voor het eerste kind ligt hoger indien er recht is op de sociale toeslag of de toeslag voor eenoudergezinnen. Leeftijd
Leeftijdstoeslag
Ten minste 6 jaar Ten minste 12 jaar Ten minste 18 jaar
15,73 euro 23,95 euro 27,60 euro
Leeftijdstoeslag voor het eerste kind indien sociale toeslag of toeslag voor eenoudergezinnen 31,36 euro 47,92 euro 60,93 euro
De sociale toeslag Tenslotte kan de kinderbijslag verder verhoogd worden met een sociale toeslag of een toeslag voor eenoudergezinnen. De sociale toeslag wordt toegekend aan gepensioneerden en uitkeringsgerechtigd volledig werklozen vanaf de zevende maand werkloosheid223. Ze moeten daarbij wel de hoedanigheid hebben van ‘rechthebbende met personen ten laste’224. Het hebben van deze hoedanigheid hangt af van de familiale situatie en het inkomen. De eerste situatie is deze waarin de rechthebbende alleen woont met de kinderen waarvoor hij het recht op de kinderbijslag opent. Het inkomen mag dan niet hoger liggen dan 2.230,74 euro bruto per maand225. In de tweede situatie woont de rechthebbende samen met zijn echtgenoot of partner. Het inkomen van de beide partners samen mag dan niet hoger liggen dan 2.306,94 euro226. In de derde situatie is de rechthebbende gescheiden en de andere ouder bijslagtrekker indien ofwel hij ofwel de andere ouder geen feitelijk gezin vormt. In dit geval mag de bijslagtrekkende ouder geen inkomen hebben dan 2.230,71 euro bruto per maand227. Naast lonen, tellen voor het inkomen ook de vervangingsinkomens mee. Het gaat om bv. uitkeringen voor werkloosheid en pensioen228.
222
Art. 44 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Art. 42bis Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 224 ste Art. 42bis, §4, 1 lid Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 225 Art. 2, 1ste juncto art. 1, 1° KB 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 226 de Art. 2, 2 lid juncto art. 1, 2° KB 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 227 de Art. 2, 3 lid juncto art. 1, 3° en 4° KB 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 228 Art. 3 KB 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 223
- 93 -
Indien een persoon die recht heeft op de sociale toeslag het werk hervat, kan hij gedurende maximaal twee jaar de sociale toeslag behouden229. Zijn inkomen mag als hij alleen woont 2.230,71 euro per maand niet overschrijden. Leeft hij samen dan mag het inkomen van het gezin 2.306,94 euro per maand niet overschrijden230. Het bedrag van de sociale toeslag, hangt af van de rang van het kind231. Rang 1 kind 2de kind de 3 kind en elk volgend kind
Sociale toeslag 45,96 euro 28,49 euro 5,00 euro (22,97 euro indien eenoudergezin)
ste
Toeslag voor eenoudergezinnen Indien er geen recht is op de sociale toeslag, kan een rechthebbende in aanmerking komen voor de toeslag voor eenoudergezinnen. De bijslagtrekkende moet daarvoor alleen wonen en het inkomen mag niet hoger zijn dan 2.230,71 euro per maand232. Het bedrag van de toeslag voor eenoudergezinnen, hangt af van de rang van het kind233. Rang 1ste kind 2de kind 3de kind en elk volgend kind
Toeslag voor eenoudergezinnen 45,96 euro 28,49 euro 22,97 euro
Het is zeker niet uitgesloten dat 50+’ers nog kinderen ten laste hebben. Hun werksituatie kan een invloed hebben op het bedrag van de kinderbijslag. Het voordeel in de kinderbijslag is groter dan het bedrag van de sociale toeslag of de toeslag voor eenoudergezinnen, omdat ook de leeftijdstoeslag hoger is. Gewone kinderbijslag Aantal kinderen +18 1 2 3
Bedrag 117,88 312,53 589,54
Met sociale toeslag Bedrag 197,17 420,31 702,32
229
Extra 79,29 107,78 112,78
Met toeslag eenoudergezin Bedrag 197,17 420,31 720,29
Extra 79,29 107,78 130,75
Art. 42bis, §1, 4° Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders; art. 4bis KB 1 maart 2000 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, §1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 230 de Art. 42bis, §4, 2 lid Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 231 Art. 42bis, §2 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 232 Art. 41 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. 233 Art. 41 Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
- 94 -
In bovenstaande tabel geven we de kinderbijslag bij één, twee en drie kinderen, waarbij we ervan uitgaan dat deze kinderen tussen de 18 en 25 jaar oud zijn. Een persoon die samenwoont met een persoon die geen beroepsinkomen heeft, zal bij werkloosheid na de zevende maand, het bedrag van de toeslag aanzienlijk zien toenemen. Als hij later het werk hervat, dan kan hij gedurende maximaal twee jaar de sociale toeslag behouden, mits zijn inkomen de loongrens niet overschrijdt. Als hij het werk deeltijds hervat met een inkomensgarantie-uitkering dan kan de sociale toeslag zelfs onbeperkt behouden blijven. Heeft de partner wel een beroepsinkomen, dan komt de werknemer die werkloos wordt ook theoretisch in aanmerking voor de sociale toeslag, maar door het beroepsinkomen van de partner zal het gezinsinkomen al snel de loongrens overstijgen zodat er geen recht is op de sociale toeslag. Dit zou bv. wel het geval zijn indien de partner al gedurende lange tijd werkloos is. Bij een alleenstaande met kinderen is er steeds recht op de toeslag voor eenoudergezinnen. Wel mag het inkomen de loongrens niet overschrijden. Bij lage lonen maakt het dus op dat vlak geen verschil of de alleenstaande werkt of werkloos is, er zal recht zijn op de toeslag voor eenoudergezinnen. Bij hogere lonen is er wel degelijk een verschil. Indien de alleenstaande werkt, zal hij geen recht hebben op de toeslag, maar als hij werkloos wordt, zal hij vanaf de zevende maand werkloosheid wel kunnen genieten van de toeslag.
- 95 -
4. Pensioen Hierboven zijn we al ingegaan op de mogelijkheid van de werknemer om te beslissen zijn tewerkstelling te stoppen en op pensioen te gaan. We bekeken ook welke gevolgen deze beslissing tot stoppen met werken, heeft op het bedrag van zijn toekomstig bedrag. In dit deel gaan we dieper in op het pensioen. We bekijken of de andere mogelijkheden die bestaan om de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk te verlaten, effecten kan hebben op het toekomstige pensioenbedrag. Daarvoor moeten we eerst de berekeningsregels van het pensioen bekijken. Berekening van het pensioen Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van de loopbaan, de leeftijd en de gezinssituatie. Het jaarlijkse pensioenbedrag wordt berekend door te som te nemen van de pensioenbedragen per jaar. Per loopbaanjaar wordt het totale loon genomen en gedeeld door 45234. Dit wordt vermenigvuldigd met 60% of 75%, afhankelijk van de gezinstoestand. Er worden maximaal 45 loopbaanjaren in aanmerking genomen235. De kalenderjaren die recht geven op het voordeligste pensioen worden in aanmerking genomen236. Het percentage van 75% vormt het zogenaamde ‘gezinspensioen’. Het is van toepassing indien de echtgenoot elke beroepsactiviteit heeft gestaakt, geen vervangingsuitkering ontvangt (het gaat om ziekte-uitkering, werkloosheidsuitkering, onderbrekingsuitkering), noch een pensioenuitkering237. Per loopbaanjaar wordt het loon in aanmerking genomen tot een bepaald grensbedrag. De regels rond dit grensbedrag zijn in de loop van de tijd diverse malen gewijzigd. Voor het jaar 2012 was het grensbedrag 51.092,44 euro. Indien de werknemer minder dan 312 werkdagen telt in het jaar, wordt het bedrag in verhouding genomen door het grensbedrag te vermenigvuldigen met de breuk van het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen gedeeld door 312. Voor deze berekening zullen de gelijkgestelde dagen en fictieve lonen die beperkt worden toegekend in sommige gevallen, uitgesloten238.
234
de
Art. 5, §1, 2 lid KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 235 Art. 10bis KB nr. 50 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zoals dit van toepassing zal zijn op basis van de wet houdende diverse bepalingen inzake pensioenen. Het wetsontwerp werd op 19 maart 2013 goedgekeurd door de Ministerraad en zou in werking treden voor de pensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2013. 236 de Art. 5, §1, 3 lid KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 237 ste Art. 5, §1, 1 lid, KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 238 de de Art. 7, 3 en 5 lid KB nr. 50 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zoals dit van toepassing zal zijn op basis van de wet houdende diverse bepalingen inzake
- 96 -
In bepaalde gevallen kan een gewaarborgd minimum jaarloon worden toegepast239. Dit bedraagt voor een volledig kalenderjaar 22.189,36 euro (sinds 1 december 2012). Dit minimum wordt slechts toegekend in verhouding tot de intensiteit van de tewerkstelling. Om voor dit minimum in aanmerking te komen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden: -
Een loopbaan als werknemer van minstens 15 kalenderjaren met als minimum een tewerkstelling van een derde van een voltijdse betrekking; In het betrokken kalenderjaar is er een tewerkstelling van minimum een derde van een voltijdse betrekking; Indien dit wordt toegepast, zal het totale bedrag van het rustpensioen beperkt worden tot 17.886,12 (sinds 1 december 2012) voor een gezinsbedrag en 14.292,89 euro (sinds 1 december 2012) voor een alleenstaande. Deze grensbedragen zijn geldig voor een volledige loopbaan en worden vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk.
Per loopbaanjaar wordt een herwaarderingscoëfficiënt toegepast240. In principe tellen enkel de brutolonen mee voor de pensioenberekening. Er bestaan echter een aantal uitzonderingen voor specifieke situaties waarbij het pensioen berekend wordt op basis van een fictief loon. Dit fictieve loon is het werkelijke (of fictieve) loon van het jaar voorafgaand aan de gelijkgestelde periode241. Deze regel komt erop neer dat het pensioen wordt berekend alsof betrokkene nog steeds aan het werk is. Wel wordt bij het bepalen van het fictief loon geen rekening gehouden met de eventuele toepassing van het gewaarborgd minimum jaarloon in de voorgaande periode. In bepaalde gevallen wordt het fictief loon echter beperkt tot het bedrag van het gewaarborgd minimum jaarloon242. In dat geval zal de opbouw van het pensioen dus lager uitvallen dan bij het behoud van een (voltijdse) tewerkstelling. We geven een voorbeeld. Stel dat een werknemer 4.000 euro per maand bruto verdient, dan zal hij voor dat jaar een bedrag van 800 euro per jaar (of 66,67 euro per maand) opbouwen. Indien hij werkloos wordt, dan wordt zijn pensioen berekend aan de hand van een fictief loon dat gelijk is aan zijn vroeger brutoloon. Ondanks de werkloosheid, bouwt hij dus verder aan eenzelfde jaarlijks bedrag zijn pensioenrechten op. Indien hij echter in de derde periode van de werkloosheid komt, zal zijn pensioenrecht berekend worden aan de hand van gewaarborgd minimum jaarbedrag van 22.189,36 euro. Voor dat jaar bedraagt zijn pensioenopbouw daardoor slechts 493,10 euro per jaar (of 41,09 euro per maand).
pensioenen. Het wetsontwerp werd op 19 maart 2013 goedgekeurd door de Ministerraad en zou in werking treden voor de pensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2013. 239 Art. 8 KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. 240 Art. 29bis KB nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 241 Art. 24bis, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 242 Art. 122 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen.
- 97 -
Hieronder bespreken we een aantal specifieke regels in de pensioenberekening die een impact kunnen hebben op de beslissing tot langer werken. -
Werkloosheid
Gedurende de periode van onvrijwillige werkloosheid wordt het jaarlijks pensioenbedrag berekend op basis van het fictieve loon·. Er is slechts gelijkstelling indien hij ook een werkloosheidsuitkering geniet243. Bevindt de werkloze zich echter in de derde vergoedingsperiode van de werkloosheid dan wordt het fictieve loon beperkt tot het bedrag van het gewaarborgd minimum jaarloon244. Het fictieve loon wordt eveneens beperkt tot het gewaarborgd minimum jaarbedrag voor de periodes tijdens dewelke door de ex-werkgever een aanvullende vergoeding wordt betaald bovenop de werkloosheidsuitkering en dit tot en met de maand waarop betrokkene 59 jaar wordt245. -
Werkloosheid met bedrijfstoeslag
Gedurende de periode van werkloosheid met bedrijfstoeslag wordt het jaarlijks pensioenbedrag berekend op basis van het fictieve loon246. Tot de maand waarin de werkloze met bedrijfstoeslag 59 jaar wordt, wordt het fictieve loon beperkt tot het bedrag van het gewaarborgd minimum jaarloon247. Dit is enkel het geval indien de werkloosheid wordt toegepast op basis van artikel 3, §2 (vanaf 58 jaar mits 38 jaar beroepsverleden voor mannen en 35 jaar voor vrouwen) en §4 (vanaf 57 jaar mits 38 jaar beroepsverleden) van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Het zijn stelsels waarvan de leeftijdsvoorwaarde wordt opgetrokken of die uitdovend zijn. Voor brugpensioenen die ingaan vanaf 1 januari 2015 zal deze beperking van het fictieve loon zich in de praktijk niet meer voordoen. In afwijking tot de algemene regels kan een werkloze met bedrijfstoeslag pas op pensioen gaan op 65 jaar248. Vervroegd pensioen is dus niet mogelijk.
243
Art 34, §2, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 244 Art. 24bis, 6. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 245 Art. 24bis, 8. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers juncto art. 114, 3°, a) wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen. 246 Art. 34, §1, A.4° juncto art 24bis, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 247 Art. 24bis, 7. koninklijk besluit 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 248 Art. 4, §4 KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen.
- 98 -
Deze regels zijn slechts van toepassing indien de werkloze met bedrijfstoeslag effectief een werkloosheidsuitkering geniet249. Indien de werkloze met bedrijfstoeslag deeltijds het werk hervat, dan gelden de regels van de deeltijdse werknemers met behoud van rechten en met inkomensgarantie-uitkering250. -
Deeltijdse werknemer met behoud van rechten en met Inkomensgarantie-uitkering
Het jaarlijkse pensioenbedrag wordt berekend op basis van een fictief bedrag251. De opbrengst van het kalenderjaar mag echter niet hoger zijn dan de pensioenopbrengst van het voorgaande jaar252. De gepresteerde dagen worden aangevuld met de niet-gewerkte dagen253. -
Deeltijdse werknemer met behoud van rechten zonder inkomensgarantie-uitkering
Dezelfde regels als voor de deeltijdse werknemer met behoud van rechten met inkomensgarantieuitkering zijn van toepassing. De niet-gepresteerde arbeidstijd wordt slechts voor maximaal 1560 dagen meegeteld. Deze gelijkgestelde dagen worden gespreid over de verschillende kalenderjaren en dit in verhouding met de duur van de vermindering van de arbeidsprestaties254. In tegenstelling tot de algemene regel bij gelijkstellingen, kan het gewaarborgd minimum jaarbedrag in aanmerking worden genomen255. -
Tijdskrediet
Ook bij het opnemen van voltijds of deeltijds tijdskrediet wordt het jaarlijkse pensioenbedrag berekend op basis van een fictief bedrag. Betrokkene moet wel daadwerkelijk een onderbrekingsvergoeding ontvangen256. De gelijkstelling van tijdskrediet geldt voor de volledige duur van dit tijdskrediet257.
249
Art. 34, §2, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 250 Art. 34, §2,6. A) KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 251 Art. 34, §1, Q. juncto art. 24bis, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 252 Art. 24bis, 2. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 253 Art. 34, §1, Q. juncto art. 24bis, 1. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 254 Art. 34, §2, 6 KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 255 Art. 24bis, 1ter. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 256 Art. 34, §2, 4. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 257 Art. 34, §1, Nbis, 3° en 4° en O., KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
- 99 -
Voor deeltijds landingsbanen wordt het fictieve loon beperkt tot het bedrag van het gewaarborgd minimum jaarloon258. Deze beperking is echter niet van toepassing voor 312 gelijkgestelde dagen die nog niet opgenomen zijn in het kader van het gewone tijdskrediet en voor de eerste 312 dagen die volgen op de maand van de 60ste verjaardag. De beperking is evenmin van toepassing indien het tijdskrediet is gelegen in een periode van erkenning van de onderneming als onderneming in herstructurering of in moeilijkheden259 en werknemers met een zwaar beroep260 (het gaat hier om ploegenarbeid of nachtarbeid). Het fictieve loon wordt eveneens beperkt tot het gewaarborgd minimum jaarbedrag voor de periodes tijdens dewelke door de ex-werkgever een aanvullende vergoeding wordt betaald bovenop de werkloosheidsuitkering en dit tot en met de maand waarop betrokkene 59 jaar wordt261. -
Werkhervatting
Bij tewerkstelling worden normaliter de gewone regels toegepast en wordt het jaarlijks pensioenbedrag berekend op basis van de brutolonen. In bepaalde gevallen kan echter toch een fictief loon in aanmerking genomen, indien dit gunstiger is. Het moet daarbij gaan om een werknemer die een voltijds of deeltijdse tewerkstelling aanvaard na een periode van volledige werkloosheid (inclusief werkloosheid met bedrijfstoeslag)262 of zelfs zonder eerst werkloos te zijn, maar wel werd ontslagen in zijn vorige werk en een deeltijdse of voltijdse tewerkstelling aanvaardt in minstens hetzelfde arbeidsregime en met een lager loon als bij zijn vorige tewerkstelling263. Om in aanmerking te komen voor deze regel, moet betrokkene bij de aanvang van de nieuwe tewerkstelling wel de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt en een tewerkstelling van ten minste 20 jaar in de hoedanigheid van werknemer kunnen bewijzen.
258
Art. 24bis, 9. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 259 Er moet voldaan zijn aan de voorwaarden vermeld in artikel 6, §7 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 260 Er moet voldaan zijn aan de voorwaarden vermeld in artikel 6, §5 of §6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. 261 Art. 24bis, 8. koninklijk besluit 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers juncto art. 114, 3°, a) wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen. 262 Art. 26, §2, (f), KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 263 Art. 26, §2, (g), KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
- 100 -
Totaalbedrag van het pensioen De pensioenuitkering wordt bekomen door het jaarbedrag van maximaal 45 kalenderjaren bij elkaar op te tellen. In bepaalde gevallen kan het totale bedrag opgetrokken worden tot een bepaald minimum. Daarbij moet betrokkene ofwel voldoen aan het streng criterium of aan het soepel criterium. Om aan het streng criterium te voldoen, met betrokkene een loopbaan hebben van minstens 2/3den van een volledige beroepsloopbaan264. Elk kalenderjaar moet minstens 208 dagen tewerkstelling tellen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. In dat geval wordt het bedrag van het gewaarborgd minimumpensioen toegekend voor de loopbaanbreuk265. Met andere woorden, het bedrag van het minimumpensioen wordt vermenigvuldigd met het aantal loopbaanjaren gedeeld door 45. Om aan het soepel criterium te voldoen, met betrokkene een loopbaan hebben van minstens 2/3den van een volledige beroepsloopbaan266. Elk kalenderjaar moet minstens 156 dagen tewerkstelling tellen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten267. In dat geval wordt het bedrag van het gewaarborgd minimumpensioen toegekend voor de samengedrukte toekenningsbreuk268. Met andere woorden, het bedrag van het minimumpensioen wordt vermenigvuldigd met het aantal jaren dat bekomen wordt door het aantal arbeidsdagen samen te tellen en te delen door 312 en vervolgens door 45. Het bedrag van dit minimumpensioen per jaar is voor 2012 gelijk aan 16.636,77 euro (sinds 1 december 2012)269.
264
Art. 33 herstelwet 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector. ste Art. 8, 1 lid, KB van 28 september 2006 tot uitvoering van artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector. 266 Art. 33 herstelwet 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector. 267 Art. 5, §3, KB van 28 september 2006 tot uitvoering van artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector 268 de Art. 8, 2 lid, KB van 28 september 2006 tot uitvoering van artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector 269 Art. 152 wet 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980. 265
- 101 -
5. De pensioenbonus270 De pensioenbonus werd ingesteld in het kader van het generatiepact met als doel werknemers aan te zetten tot langer werken. Indien de werknemer nog verder werkt vanaf het jaar waarin hij 62 jaar wordt of het jaar waarin hij zijn 44ste kalenderjaar van de loopbaan begint, wordt een bonusbedrag van 2,2974 euro per voltijdse dag van effectieve tewerkstelling toegekend271. Het moet gaan om werkelijke dagen prestaties. Per jaar waarin effectief gewerkt werd, kunnen tot 30 gelijkgestelde dagen meegeteld worden. De totaal verzamelde bonus wordt toegevoegd aan het jaarbedrag van het pensioen. Stel dus dat een werknemer gedurende een volledig jaar voltijds werkt in het jaar waarin hij 62 jaar wordt, dan bedraagt de pensioenbonus 716,79 euro per jaar. Het maandelijks bedrag van zijn pensioen zal zo toenemen met 59,73 euro.
270
Hieronder volgt een korte beschrijving van de pensioenbonus zoals die vandaag nog steeds geldig is. De Ministerraad keurde op 1 maart 2013 een wetsontwerp en een ontwerp van koninklijk besluit goed, dat de pensioenbonus hervormt. Deze nieuwe werkbonus zal echter pas op 1 januari 2014 in werking treden, waarbij het bedrag van de pensioenbonus, zoals ‘opgespaard’ tot 31 december 2013 behouden zal blijven. 271 Art. 7 wet 23 december 2005 betreffende het generatiepact en koninklijk besluit van 1 februari 2007 tot instelling van een pensioenbonus.
- 102 -
Hoofdstuk 9. Loonkosten voor oudere werknemers
In de vorige hoofdstukken bespraken we de gevolgen van het al dan niet langer werken op het inkomen van de werknemer en de gevolgen voor zijn sociale rechten. In dit hoofdstuk bekijken we de problematiek vanuit het oogpunt van de werkgever. Bij tewerkstelling is hij het immers die de kost moet dragen. Deze kost bestaat uit het brutoloon (pt. 1) en de sociale bijdragen die hij aan de sociale zekerheid moet betalen (pt. 2). We zien echter ook dat de loonkost in belangrijke mate kan beperkt worden door de verminderingen van de sociale bijdragen. Naast de algemene lastenverlaging (pt. 3), bestaan federale tewerkstellingsmaatregelen die de loonkost in belangrijke mate kunnen reduceren (pt. 4). Ook de Vlaamse tewerkstellingsmaatregel wordt besproken (pt. 5). Deze kennis voegen we dan samen tot één geheel (pt. 6). Van een andere orde, maar ook een kost voor de werkgever, zijn de aanvullende vergoedingen die een werkgever moet betalen bovenop de werkloosheid met bedrijfstoeslag. Hij kan dit eveneens doen als aanvulling op tijdskrediet of op gewone werkloosheidsuitkeringen (pt. 7).
- 103 -
1. Brutolonen Voor een korte bespreking over de brutolonen verwijzen we naar de bespreking in pt. 1 van hoofdstuk 4.
- 104 -
2. Werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid Zoals we eerder hebben gezien272 wordt van het brutoloon 13,07% afgehouden aan sociale bijdragen. Naast deze persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid, worden echter ook werkgeversbijdragen afgehouden. De werkgever betaalt dus niet enkel het brutoloon, hij is bovendien sociale bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verschuldigd273. De bijdragen zijn verschuldigd op de laatste dag van elk kwartaal274. De sociale bijdragen worden berekend op het volledig loon275. De berekeningsgrondslag is volledig gelijk aan deze voor de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid. Bij arbeiders wordt, zoals we hoger zagen, de berekeningsgrondslag verhoogd met 8%. De sociale bijdragen worden berekend als een percentage op het loon. Nog steeds staan deze bijdragen vermeld als afzonderlijke percentages per verzekeringstak van de sociale zekerheid, al worden de opbrengsten van de meeste takken geglobaliseerd in het kader van het Globaal Beheer276. Deze percentages zijn als volgt: Tak Rust- en overlevingspensioenen277 Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, uitkeringen278 Arbeidsvoorziening en werkloosheid279 Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, geneeskundige verzorging280 Kinderbijslag281 Beroepsziekten282 Arbeidsongevallen283 Totaal
sector
Percentage 8,86% 2,35%
sector
1,46% 3,80% 7,00% 1,00% 0,30% 24,77%
272
Zie hoofdstuk 4, pt. 2. Art. 21 wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. 274 Art. 34 KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 november 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. 275 Art. 23 wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 276 de Art. 23, 6 lid wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 277 Art. 38, §3, 1° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 278 Art. 38, §3, 2° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 279 Art. 38, §3, 3° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 280 Art. 38, §3, 4° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 281 Art. 38, §3, 5° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 282 Art. 38, §3, 6° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 283 Art. 38, §3, 7° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 273
- 105 -
Daarnaast zijn nog volgende bijdragen verschuldigd: Tak Loonmatigingsbijdrage284
Percentage 5,67% + 5,67% verschuldigd op de andere bijdragen (+ 0,40% voor bedienden) 0,05% 0,05% 0,01% 0,02% 32,38%
Betaald educatief verlof285 Kinderopvang286 Asbestfonds287 Arbeidsongevallen288 Gezamenlijk totaal
284
Art. 38, §3bis, wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 285 Art. 121 herstelwet 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; art. 19 koninklijk besluit 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. 286 Art. 38, §3quinquies, wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 287 ste Art. 116, 1 lid, 2° programmawet (I) 27 december 2006; art. 2 koninklijk besluit 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een schadeloosstelling voor asbestslachtoffers. 288 Art. 38, §3undecies Wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
- 106 -
Tenslotte zijn nog een aantal bijdragen verschuldigd die men aanduidt als ‘bijzondere bijdragen’. Meestal is de bijdrage verschuldigd als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze zijn als volgt: Naam
Voorwaarde
Bijdrage 1,60%289
Gemiddeld 10 of meer werknemers Basisbijdrage Fonds Sluiting Gemiddeld ten minste 20 Ondernemingen290 werknemers Gemiddeld minder dan 20 werknemers Bijzondere bijdrage Fonds Alle werkgevers Sluiting Ondernemingen291 Risicogroepen292 Enkel indien geen cao ‘risicogroepen’ van toepassing Begeleiding en opvolging Alle werkgevers werklozen293 Tijdelijke werkloosheid en Alle werkgevers, maar oudere werklozen294 uitsluiting mogelijk indien een cao van toepassing Fondsen voor Variabel Bestaanszekerheid295 Handarbeiders296 Enkel voor handarbeiders
289
Bijdragevoet (incl. loonmatigingsbijdrage) 1,69% 0,24% 0,23% 0,24% 0,10% 0,05% 0,10%
Variabel 6% driemaandelijks + 10,27% dat jaarlijks wordt geïnd
Art. 38, §3, 9° Wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 290 Art. 58 wet 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen; KB 19 maart 2013 tot vaststelling, voor het jaar 2013, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. 291 Art. 58 Wet 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen; KB 19 maart 2013 tot vaststelling, voor het jaar 2013, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50, 51 en 77/4 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 292 Art. 189 wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). Een koninklijk besluit dat deze bijdrage van toepassing maakt voor de periode 2013-2014 is in voorbereiding. 293 Art. 192 wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). Een koninklijk besluit dat deze bijdrage van toepassing maakt voor de periode 2013-2014 is in voorbereiding. 294 Art. 2 KB 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, §1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economisch en Monetaire Unie. 295 De wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid voorziet dat de Koning collectieve arbeidsovereenkomsten algemeen bindend kan verklaren tot oprichting van Fondsen voor bestaanszekerheid. De financiering van de uitgaven van deze fondsen gebeurt via bijdrage die ofwel rechtstreeks door het Fonds wordt geïnd (art. 6) ofwel door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (art. 7). 296 Art. 38, §3, 8° wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
- 107 -
3. De structurele vermindering De verschillende werkgeversbijdragen zoals hierboven besproken zijn bruto bijdragen. Hierop kan immers nog de structurele vermindering worden toegepast. De structurele vermindering kan worden toegepast voor alle werknemers die vallen onder alle (basis)regelingen van de sociale zekerheid297. Hiermee worden bedoeld de takken geneeskundige verzorging en uitkering in het kader van de ziekteverzekering, de werkloosheid, de pensioenen, arbeidsongevallen en beroepsziekten, de kinderbijslag en de regeling jaarlijkse vakantie298. De structurele vermindering bestaat uit drie delen299: -
Een basisforfait dat voor alle werknemers gelijk is; Een lagelonencomponent die toeneemt naarmate het refertekwartaalloon lager is dan een bepaalde loongrens; Een hogelonencomponent die toeneemt naarmate het kwartaalloon hoger is dan een bepaalde loongrens.
De parameters zijn vastgelegd bij koninklijk besluit en zullen vanaf 1 april 2013 als volgt worden toegepast300: -
Het basisforfait bedraagt 452,50 euro per kwartaal; De lagelonencomponent bedraagt 16,20% van het verschil tussen het refertekwartaalloon de loongrens 5.575,93 euro; De hogelonencomponent bedraagt 6% van het verschil tussen het referteloon en de loongrens 13.359,80 euro.
De structurele vermindering wordt toegekend pro rata het aantal bezoldigde prestaties in de loop van een kwartaal. Echter, bij een tewerkstelling van minstens 80% wordt hetzelfde bedrag toegekend als bij een voltijdse werknemer. Bij een tewerkstelling van 55% of minder, wordt de structurele vermindering pro rata toegekend en daarna met 18% verhoogd. Bij een tewerkstelling tussen 55% en 80%, loopt die bonus van 18% geleidelijk op.
297
Art. 329 programmawet (I) 24 december 2002. Art. 21, §1 wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 299 Art. 331 programmawet (I) 24 december 2002. 300 Art. 2 KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. Op 29 maart keurde de Ministerraad een ontwerp van koninklijk besluit goed dat deze parameters wijzigt vanaf 1 april 2013. 298
- 108 -
Grafiek 31: structurele vermindering bij voltijdse tewerkstelling in functie van het brutoloon per kwartaal
Structurele vermindering 650,00 600,00 550,00 500,00 450,00
Structurele vermindering
400,00 350,00
4.500,00 5.400,00 6.300,00 7.200,00 8.100,00 9.000,00 9.900,00 10.800,00 11.700,00 12.600,00 13.500,00 14.400,00
300,00
Grafiek 32: bruto en netto werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, in functie van het brutoloon 40,00% 35,00% 30,00% 25,00% 20,00% Structurele vermindering RSZ-bijdr
15,00% 10,00% 5,00%
1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
0,00%
- 109 -
In grafiek 31 tonen we het bedrag van de structurele vermindering zoals dit evolueert in functie van het brutoloon. In grafiek 32 bekijken we wat het gevolg hiervan is op de werkelijke procentuele bijdragen die de werkgever moet betalen bij voltijdse tewerkstelling. Terwijl de brutobijdragen uniform bij alle loonniveaus 34,77% bedraagt, zien we dat de werkelijk verschuldigde bijdragen een heel stuk lager liggen. Vooral bij de laagste lonen belopen de werkelijke bijdragen heel wat minder dan doorgaans wordt aangenomen. Merk op dat de 34,77% het maximum is dat een werkgever aan wettelijke bijdragen verschuldigd is. Het minimum is 32,25% en in dat geval dalen de werkelijke sociale bijdragen in alle gevallen onder de grens van 30%.
- 110 -
4. Doelgroepverminderingen en activering van de werkloosheidsuitkering 4.1 Doelgroepverminderingen – Algemeen
De structurele vermindering is in elk kwartaal cumuleerbaar met één doelgroepvermindering. Enkel indien de werknemer of de werkgever voldoet aan bepaalde voorwaarden kan een doelgroepvermindering worden toegekend301. De belangrijkste doelgroepverminderingen zijn deze voor oudere werknemers, jonge werknemers, langdurig werkzoekenden en eerste aanwervingen. Een doelgroepvermindering bestaat uit een forfaitair bedrag dat gedurende een aantal kwartalen kan worden toegepast. Er bestaan verschillende forfaitaire bedragen gaande van 1500 euro tot 300 euro per kwartaal302. We beperken ons hierna verder tot deze doelgroepverminderingen die relevant zijn voor de oudere werknemers, nl. de doelgroepvermindering voor oudere werknemers en de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden.
4.2 Activeringen van de werkloosheid – algemeen
Er bestaan verschillende stelsel van activeringen van de werkloosheidsuitkeringen. Daarvan richt het Activa-stelsel zich op activeringen in de private sector. De techniek bestaat erin dat een deel van de werkloosheidsuitkering na de aanvatting van een tewerkstelling wordt doorbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Dit wordt de werkuitkering genoemd. Hoewel de werkuitkering wordt betaald aan de werknemer, is dit toch een maatregel die een financieel voordeel geeft aan de werkgever. In afwijking van de loonbeschermingswet, kan de werkgever immers het bedrag van de werkuitkering aftrekken van het nettoloon dat hij uitbetaalt aan de werknemer303.
301
Art. 338 programmawet (I) 24 december 2002. Art. 336 programmawet (I) 24 december 2002. 303 Art. 7, §1bis besluitwet 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. 302
- 111 -
De activa-regeling voorziet in een werkuitkering van 500 euro per maand304. Deze werkuitkering wordt pro rata de prestaties in de maand toegekend305. De duur van de werkuitkering hangt af van een aantal parameters die erop neerkomen dat hoe langer de persoon werkzoekende was, hoe langer het voordeel bij werkhervatting wordt toegekend. Ook dient de werkzoekende op het moment van indiensttreding uitkeringsgerechtigde werkloze te zijn306.
4.3 Doelgroepvermindering voor oudere werknemers
Voor werknemers van minstens 54 jaar wordt een doelgroepvermindering voor oudere werknemers toegekend307. Het refertekwartaalloon mag echter niet hoger zijn dan 13.359,80 euro per kwartaal308. Er wordt geen aanwervingsvoorwaarde gesteld. Met andere woorden, het kan gaan om oudere werknemers die reeds sinds een lange periode in dienst zijn bij dezelfde werkgever. Het bedrag van de bijdragevermindering loopt op volgens de leeftijd op de laatste dag van het kwartaal, als volgt: -
400 euro per kwartaal vanaf 54 jaar; 1.000 euro per kwartaal vanaf 58 jaar; 1.500 euro per kwartaal vanaf 62 jaar309.
Hoe ouder de werknemer, hoe groter dus het voordeel.
304
In het verleden werden ook werkuitkeringen van 1.100, 1.000 en 750 euro per maand voorzien (Winwinplan). 305 Art. 17bis KB 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. 306 Art. 7 tot en met 11octies koninklijk besluit 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. 307 Art. 6 KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. 308 Art. 339 programmawet (I) 24 december 2002. 309 Het bedrag valt terug op 800 euro indien de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.
- 112 -
Grafiek 33: netto werkgeversbijdragen voor oudere werknemers, in functie van het brutoloon 40,00% 35,00% 30,00% Structurele vermindering
25,00% RSZ-bijdr
20,00% 15,00%
Doelgroepvermindering 54 jaar
10,00%
Doelgroepvermindering 58 jaar
5,00%
Doelgroepvermindering 62 jaar
1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
0,00%
Grafiek 33 bouwt verder op grafiek 32 en toont de werkelijke werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bij een tewerkstelling van een oudere werknemer. Hoe ouder de werknemer, hoe lager het werkelijke bijdragepercentage. Door deze doelgroepvermindering dalen de verschuldigde werkgeversbijdragen drastisch, vooral bij de laagste lonen.
4.4 Het Activa-plan vanaf 45 jaar
Het Activa-plan richt zich op de hertewerkstelling van langdurig werkzoekenden. Er gelden specifieke voorwaarden voor werkzoekenden van minstens 45 jaar. Ze hoeven slechts zes maanden werkzoekend te zijn om in aanmerking te komen voor de maatregel. Om in aanmerking te komen voor de maatregel moet het gaan om een niet-werkende werkzoekende gedurende ten minste zes maanden. Is dit het geval dan kan de doelgroepmaatregel worden toegekend gedurende 21 kwartalen. Is betrokken ook uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, dan kan ook een activering worden toegekend.
- 113 -
Het voordeel van de Activa-maatregel voor werkzoekenden van minstens 45 is als volgt: -
-
Indien ten minste zes maanden werkzoekend: Doelgroepvermindering van 1.000 euro per kwartaal gedurende vijf kwartalen en vervolgens 400 euro per kwartaal gedurende de daarop volgende zestien kwartalen310; Indien ten minstens twaalf maand werkzoekend: Doelgroepvermindering van 1.000 euro per kwartaal gedurende eenentwintig kwartalen311; Indien ten minstens achttien maand werkzoekend en uitkeringsgerechtigde volledig werkloze: Doelgroepvermindering van 1.000 euro per kwartaal gedurende eenentwintig kwartalen312, plus een activering van 500 euro per maand gedurende 30 maanden313.
Grafiek 34: netto werkgeversbijdragen na aanwerving van langdurig werkzoekende, in functie van het brutoloon 40,00% 30,00% 20,00% Structurele vermindering
10,00% RSZ-bijdr
0,00% 1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
-10,00%
Activa 45 jaar - DGV en act activa 45 jaar - DGV
-20,00% -30,00% -40,00%
310
Art. 9, 5° KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. 311 Art. 9, 6° KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. 312 Art. 9, 6° KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. 313 Art 10 KB 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden.
- 114 -
In grafiek 34 zien we het voordeel voor de werkgever die een langdurig werkzoekende aanwerft. In het geval enkel de doelgroepvermindering kan worden toegepast (dit kan bv. Omdat de werkzoekende nog geen recht had op een werkloosheidsuitkering bij aanwerving), dan is het voordeel even groot als bij een oudere werknemer van minstens 58 jaar. Indien er ook recht is op een activering, dan daalt de loonkost drastisch en kan deze tot 30% lager liggen dan het verschuldigde brutoloon. Merk wel op dat de werkuitkering beperkt is tot hoogstens 30 maanden en daarna wegvalt. Ook de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden is beperkt in de tijd, maar kan na het wegvallen vervangen worden door de doelgroepvermindering voor oudere werknemers.
5 De Vlaamse tewerkstellingspremie Ook het Vlaams gewest heeft een maatregel die tot doel heeft om werkgevers aan te zetten om oudere werkzoekenden aan te werven. Het moet gaan om een werkzoekende van minstens 50 jaar die wordt aangeworven door de werkgever met een overeenkomst van onbepaalde duur314. Hij moet ook in dienst blijven gedurende de gehele duur dat de tewerkstellingspremie kan worden toegekend315. De vermindering van de loonkosten wordt toegestaan onder de volgende voorwaarden316: Leeftijd 50 tot en met 54 jaar 50 tot en met 54 jaar Minstens 55 jaar Minstens 50 jaar
Inschrijving als werkzoekende bij de VDAB Minder dan een jaar Meer dan een jaar en minder dan twee jaar Minder dan twee jaar Meer dan twee jaar
Vermindering loonkosten 30% gedurende vier kwartalen 50% gedurende vier kwartalen 50% gedurende vier kwartalen 50% gedurende acht kwartalen
Onder loonkosten worden begrepen het brutoloon dat onderworpen is aan de sociale zekerheid, de (meeste) werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, maar met vermindering van de RSZverminderingen en andere vergoedingen317. Deze definitie betekent dat loonelementen die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid, niet in aanmerking komen voor de vermindering van de loonkosten. Het gaat bv. om maaltijdscheques en niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (cao nr. 90).
314
Art. 4, 4° BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. Art. 4, 5° BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. 316 Art 5, §1 BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. 317 Art. 1, 6° BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. 315
- 115 -
Voor de werkgeversbijdragen wordt enkel verwezen naar artikel 38, §§3 en 3bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid. Naast de basistakken voor de sociale zekerheid en de loonmatigingsbijdrage, betekent dit dat ook de bijdrage jaarlijkse vakantie in aanmerking komt voor de vermindering van de loonkosten. Voor arbeiders zal de tussenkomst dus groter zijn dan voor bedienden. Ook de bijdrage van 1,60%, die enkel verschuldigd is door werkgevers met minstens 10 werknemers, komt in aanmerking. De bijdragepercentages waarop de vermindering kan worden toegepast is dus als volgt:
Gemiddeld minder dan 10 werknemers Gemiddeld minstens 10 werknemers
Arbeider 48,52%
bedienden 32,25%
50,21%
33,94%
Voor de loonkosten wordt ook rekening gehouden met de RSZ-verminderingen. Hierbij zijn inbegrepen de structurele vermindering, de doelgroepvermindering, maar ook eventueel andere verminderingen van de bijdragen voor werkgevers. De loonkosten worden wel beperkt tot het dubbele van het gemiddeld gewaarborgd minimum maandinkomen bedoeld in cao nr. 43 (momenteel 1501,82 euro)318. Dit betekent dat de loonkosten tot maximaal 9.010,92 euro per kwartaal in aanmerking worden genomen. Er zijn nog een paar voorwaarden verbonden aan de tewerkstellingspremie, waarbij we de volgende vermelden: -
318
De loonkost moet minstens 1.000 euro per kwartaal bedragen319; Er is geen cumulatie mogelijk met de werkuitkering voor langdurig werkzoekenden in het kader van het Activa-Plan320.
ste
Art. 5, §1, 1 lid BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. Art. 5, §4, tweede lid, 2° BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. 320 de Art. 5, 5, 2 lid, 2° BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. 319
- 116 -
Grafiek 35: netto werkgeversbijdragen na aanwerving met Vlaamse tewerkstellingspremie, in functie van het brutoloon 40,00% 30,00% 20,00%
Structurele vermindering
10,00% RSZ-bijdr
-10,00%
1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
0,00%
tewerkstellingspremie 50% 55 jaar zonder activa
-20,00%
tewerkstellingspremie 50% 55 jaar met activa of vanaf 58 jaar
-30,00% -40,00% -50,00% -60,00%
In grafiek 35 geven we het effect op de loonkost bij aanwerving van een oudere werkzoekende met een Vlaamse tewerkstellingspremie. In het eerste geval gaat het om een 55-jarige zonder lastenverlagingen in het kader van Activa. In het tweede geval gaat het om een werkzoekende die wel in aanmerking komt voor de doelgroepvermindering langdurig werkzoekenden of die de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt. Herinner dat de Vlaamse tewerkstellingspremie niet cumuleerbaar is met de werkuitkering. We zien dat de loonkost heel erg drastisch daalt door de Vlaamse tewerkstellingspremie en er voor zorgt dat de loonkost, in cumulatie met de federale doelgroepverminderingen, ver onder het brutoloon komt.
- 117 -
6 De Loonkost van een oudere werknemer De hierboven besproken maatregelen verminderen dus de loonkost voor oudere werknemers. Sommige zijn tijdelijk, andere blijven permanent. Grafiek 37: loonkost van een oudere werknemer, in functie van het brutoloon 7.000,00 gewone werknemer
6.000,00 5.000,00
Doelgroepvermindering 54 jaar
4.000,00
Doelgroepvermindering 58 jaar
3.000,00 Doelgroepvermindering 62 jaar
2.000,00 Activa 45 jaar - DGV en act
1.000,00
1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
0,00
tewerkstellingspremie 50% 55 jaar zonder activa
Grafieken 37 en 38 geven de loonkost weer van een gewone werknemer en van de oudere werknemers die in aanmerking komen voor één van de hierboven besproken maatregelen. Het voordeel van de doelgroepvermindering voor oudere werknemers in vergelijking met een ‘gewone’ werknemer (d.i. een werknemer waarop geen doelgroepvermindering kan worden toegepast) is eerder bescheiden maar kan voor een oudere werknemer van 58 jaar toch de loonkost met meer dan 10% loonkost verminderen. Voor een oudere werknemer vanaf 62 jaar kan dit oplopen tot 20%. De Activamaatregel maakt al een veel groter verschil uit, zeker voor de laagste lonen is de daling van de loonkost aanzienlijk. We moeten hierbij wel opmerking dat de activering van de werkloosheidsuitkering beperkt is voor een duur van 30 maanden. De Vlaamse tewerkstellingspremie, in combinatie met de doelgroepvermindering oudere werknemers, geeft de sterkste daling van de loonkost. De duur van dit voordeel is echter het meest beperkt en ook worden aan aantal aanwervingsvoorwaarden gesteld die strenger zijn dan bij de federale tewerkstellingsmaatregelen.
- 118 -
Grafiek 38: loonkost voor oudere werknemers volgens brutoloon, in percentage van de loonkost voor een gewone werknemer 120,00% gewone werknemer
100,00%
80,00%
Doelgroepvermindering 54 jaar
60,00%
Doelgroepvermindering 58 jaar
40,00%
Doelgroepvermindering 62 jaar
20,00%
Activa 45 jaar - DGV en act
1.500,00 1.800,00 2.100,00 2.400,00 2.700,00 3.000,00 3.300,00 3.600,00 3.900,00 4.200,00 4.500,00 4.800,00
0,00%
- 119 -
tewerkstellingspremie 50% 55 jaar zonder activa
7 Aanvullende vergoedingen op sociale uitkeringen Hoger bespraken we de werkloosheidsvergoeding met bedrijfstoeslag en bespraken we eveneens de mogelijkheid waarbij de ex-werkgever, buiten het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag, een aanvullende vergoeding betaalt bovenop de werkloosheidsuitkering. Ook is het mogelijk dat een aanvullende vergoeding wordt betaald bovenop het tijdskrediet. Behalve de evidente kost door het betalen van deze aanvullende vergoedingen, heeft de werkgever als extra kost de betaling van de zogenaamde Decava-bijdrage aan de sociale zekerheid. Deze bijdrage is niet in alle gevallen verschuldigd. We bespraken reeds de uitzonderingen hierop bij de bespreking van de inhoudingen voor de sociale zekerheid die verschuldigd zijn op deze aanvullende vergoedingen. Zoals we hebben gezien, is er slechts een inhouding indien de Decava-bijdrage verschuldigd is321. De Decava-bijdrage wordt berekend op het bedrag van de aanvullende vergoeding. Voor de aanvullende vergoedingen die voor het eerst betaald worden vanaf 1 april 2012, zijn de bijdragen op de aanvullende vergoedingen in het kader van de werkloosheid met bedrijfsvoorheffing als volgt322: -
50% indien betrokkene bij de aanvang minstens 55 jaar oud is 25% indien betrokkene bij de aanvang minstens 60 jaar oud is323.
Bij aanvullende vergoedingen buiten het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag, zijn de percentages afhankelijk van de leeftijd, als volgt324: -
100% indien betrokkene bij de aanvang minstens 50 jaar oud is 95% indien betrokkene bij de aanvang minstens 52 jaar oud is 50% indien betrokkene bij de aanvang minstens 55 jaar oud is 38,82% indien betrokkene bij de aanvang minstens 60 jaar oud is.
Bij een aanvullende vergoeding bovenop tijdskrediet, is het percentage steeds 38,82%325.
321
Art. 21 KB van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende de socialezekerheidsbijdragen en de inhoudingen verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen. 322 Art. 118, §2quater wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) 323 In het kader van een werkloosheid met bedrijfstoeslag dat op een lagere leeftijd wordt toegekend dan 55 jaar bij een onderneming die erkend is als onderneming in herstructurering of als onderneming in moeilijkheden, zijn andere bijdragepercentages voorzien. 324 Art. 120, §3/1 wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). 325 Art. 120, §2 wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I).
- 120 -
Hoofdstuk 10. Illustratie en toepassing
In dit hoofdstuk brengen we de elementen samen die we in de voorgaande delen hebben besproken. Volgens een vast stramien vergelijken we het netto-inkomen en de loonkost in verschillende situaties en bekijken hoe de fiscale en parafiscale inhoudingen hierdoor wijzigen. Deze tabellen kunnen ook dienen als illustratie bij de verschillende tabellen die we doorheen de tekst hebben gebruikt. Elke tabel is opgebouwd op een manier dat in vijf kolommen telkens varianten worden gebruikt, waarbij één of meerdere parameters wijzigen. Dit laat een vergelijking van inkomen en loonkost toe in verschillende situaties. In de rijen vermelden we dan achtereenvolgens de volgende berekeningen: -
De berekening van het nettoloon; De vergoeding vanuit de RVA (zoals bijvoorbeeld de onderbrekingsuitkering bij tijdskrediet, de werkhervattingstoeslag, de inkomensgarantie-uitkering of de werklosheidsvergoeding; De aanvullende vergoeding betaald door een ex-werkgever; Het bedrag van de kinderbijslag Het totale inkomen, wat de som is van bovenstaande elementen; De loonkost voor de werkgever, waarbij we rekening houden met verschillende vormen van lastenverminderingen De loonkost voor de ex-werkgever die een aanvullende vergoeding betaalt; De winst (in +) of verlies (in -) voor achtereenvolgens de sociale zekerheid en de fiscus.
Niet opgenomen in de onderstaande tabellen, hoewel hierboven besproken, is het mogelijk effect op de maximumfactuur in de ziekteverzekeringen, de verhoogde tegemoetkomingen in de ziekteverzekeringen, het effect op de pensioenen en de pensioenbonus.
- 121 -
1. Voltijdse tewerkstelling – van brutoloon naar nettoloon Voltijdse tewerkstelling 55 jaar - gehuwd - geen k inderen Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
1.501,82 196,29 184,00 12,29 1.489,53 248,40 9,30 1.231,83
13,07% 12,25% 0,82% 99,18% 16,54% 0,62% 82,02%
2.500,00 326,75 0,00 326,75 2.173,25 572,33 22,01 1.578,91
13,07% 0,00% 13,07% 86,93% 22,89% 0,88% 63,16%
3.500,00 457,45 0,00 457,45 3.042,55 984,90 33,01 2.024,64
13,07% 0,00% 13,07% 86,93% 28,14% 0,94% 57,85%
4.500,00 588,15 0,00 588,15 3.911,85 1.418,28 44,01 2.449,56
13,07% 0,00% 13,07% 86,93% 31,52% 0,98% 54,43%
5.500,00 718,85 0,00 718,85 4.781,15 1.869,77 51,64 2.859,74
13,07% 0,00% 13,07% 86,93% 34,00% 0,94% 52,00%
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.231,83
82,02%
1.578,91
63,16%
2.024,64
57,85%
2.449,56
54,43%
2.859,74
52,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
1.501,82 522,18 34,77% 208,64 13,89% 133,33 8,88% 0 0,00% 0 0,00% 1.682,03 112,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 201,80 248,40
2.500,00 869,25 34,77% 150,83 6,03% 133,33 5,33% 0 0,00% 0 0,00% 3.085,09 123,40% 0,00 0,00 0,00
13,44% 16,54%
933,85 572,33
3.500,00 1216,95 34,77% 150,83 4,31% 133,33 3,81% 0 0,00% 0 0,00% 4.432,79 126,65% 0,00 0,00 0,00
37,35% 22,89%
1.423,25 984,90
4.500,00 1564,65 34,77% 153,64 3,41% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 5.911,01 131,36% 0,00 0,00 0,00
40,66% 28,14%
2.043,17 1.418,28
5.500,00 1912,35 34,77% 213,64 3,88% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 7.198,71 130,89% 0,00 0,00 0,00
45,40% 31,52%
2.469,20 1.869,77
44,89% 34,00%
Een hoger brutoloon heeft een positief effect op het inkomen van de werknemer. We zien echter dat de fiscale en parafiscale lasten sterk toenemen. Het maandelijks effect op het inkomen van de overheid is bij een brutoloon gelijk aan het gewaarborgd minimum maandinkomen van cao nr. 43 beperkt tot ongeveer 30% van het brutoloon. Bij een brutoloon van 5500 euro per maand loopt dit op tot bijna 80%. Dit heeft zijn effect op het netto-inkomen van de werknemer. Bij het GMMI heeft hij een nettoloon van 82% van het brutoloon, bij een brutoloon van 5500 euro per maand, daalt dit tot 52%. De sociale lasten voor de werkgever boven het brutoloon stijgen van 12% naar 30,89%.
- 122 -
2. Voltijdse tewerkstelling – effect van de familiale situatie Voltijdse tewerkstelling 55 jaar - twee k inderen boven 18 jaar
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
gehuwd - partner werkt 2.000,00 261,40 13,07% 80,28 4,01% 9,06% 181,12 1.818,88 90,94% 15,65% 313,00 0,47% 9,30 74,83% 1.496,58
gehuwd - partner geen inkomen 2.000,00 261,40 13,07% 80,28 4,01% 9,06% 181,12 1.818,88 90,94% 4,68% 93,66 0,47% 9,30 85,80% 1.715,92
samenwonend partner werkt 2.000,00 261,40 13,07% 80,28 4,01% 9,06% 181,12 1.818,88 90,94% 12,75% 255,00 0,47% 9,30 77,73% 1.554,58
samenwonend partner geen inkomen 2.000,00 261,40 13,07% 80,28 4,01% 9,06% 181,12 1.818,88 90,94% 12,75% 255,00 0,47% 9,30 77,73% 1.554,58
Alleenstaand 2.000,00 261,40 13,07% 80,28 4,01% 9,06% 181,12 1.818,88 90,94% 12,75% 255,00 0,47% 9,30 77,73% 1.554,58
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
312,53
15,63%
312,53
15,63%
312,53
15,63%
312,53
15,63%
420,31
21,02%
Totaal Inkomen
1.809,11
90,46%
2.028,45 101,42%
1.867,11
93,36%
1.867,11
93,36%
1.974,89
98,74%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56%
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56%
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 289,13 313,00
0,00 0,00 0,00 14,46% 15,65%
289,13 93,66
0,00 0,00 0,00 14,46% 4,68%
289,13 255,00
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56% 0,00 0,00 0,00
14,46% 12,75%
289,13 255,00
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56% 0,00 0,00 0,00
14,46% 12,75%
181,35 255,00
9,07% 12,75%
Wat betreft de sociale bijdragen, geeft de familiale situatie geen effect op het inkomen, noch op de loonkosten. In de fiscaliteit is er wel een verschil. Indien de werknemer gehuwd is, is er een belangrijk effect indien de echtgenoot al dan niet een beroepsinkomen (inclusief een werkloosheidsuitkering) heeft. Heeft de echtgenoot geen beroepsinkomen, dan wordt de bedrijfsvoorheffing berekend aan de hand van schaal II, wat veel voordeliger is. De alleenstaande werknemer betaalt minder bedrijfsvoorheffing dan de getrouwde werknemer wiens echtgenoot een beroepsinkomen heeft. Een forfaitair bedrag van 24 euro per maand kan in mindering gebracht worden. Niet gehuwde en nietwettelijk samenwonende werknemers genieten ook van deze forfaitaire aftrek voor alleenstaanden. Indien beide partners van een koppel werken, is het dus interessanter om niet te trouwen. Dit levert samen een extra inkomen op van 48 euro per maand. Bovendien is er een bijkomende aftrek van 34 euro indien het gaat om een niet-hertrouwde weduwnaar/weduwe of ongehuwde ouder. Het voordeel van niet-trouwen loopt zo op tot 82 euro per maand. Heeft één van de partners geen beroepsinkomen, dan is het interessanter om te huwen. Het nettoloon loopt dan, in bovenstaand voorbeeld, op tot 85% van het brutoloon, terwijl dit bij een samenwonend koppel slechts 76% bedraagt, of een verschil van bijna 200 euro per maand (bij een brutoloon van 2000 euro).
- 123 -
We zien ook het effect van de verhoogde kinderbijslag voor alleenstaande ouders. Bij twee kinderen van 18 jaar of ouder, verhoogt de kinderbijslag met bijna 110 euro per maand. In tegenstelling tot de fiscaliteit worden samenwonende koppels wel gelijk behandeld ongeacht of ze gehuwd zijn of niet. Het samenwonende koppel zal dus niet in aanmerking komen voor de verhoogde kinderbijslag.
- 124 -
3. Deeltijdse tewerkstelling met en zonder tijdskrediet Deeltijdse tewerkstelling 55 jaar - gehuwd - partner beroepsink omen
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Voltijds 80% tewerkstelling 3.000,00 2.400,00 392,10 13,07% 313,68 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 13,07% 392,10 313,68 2.607,90 86,93% 2.086,32 86,93% 26,06% 22,39% 781,74 537,30 0,92% 0,87% 27,51 20,91 59,96% 1.528,11 63,67% 1.798,65
80% tewerkstelling 50% tewerkstelling met tijdkrediet 50% tewerkstelling met tijdskrediet 2.400,00 1.500,00 1.500,00 313,68 13,07% 196,05 13,07% 196,05 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 13,07% 13,07% 313,68 196,05 196,05 2.086,32 86,93% 1.303,95 86,93% 1.303,95 86,93% 22,39% 12,37% 12,37% 537,30 185,59 185,59 0,87% 0,62% 0,62% 20,91 9,30 9,30 63,67% 1.109,06 73,94% 1.109,06 73,94% 1.528,11
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
222,52 77,88 144,64
9,27% 35,00% 65,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
479,06 167,67 311,39
31,94% 35,00% 65,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.798,65
59,96%
1.528,11
63,67%
1.672,75
69,70%
1.109,06
73,94%
1.420,45
94,70%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 133,33 4,44% 0 0,00% 0 0,00% 3.758,94 125,30%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 1.178,55 781,74
2.400,00 834,48 34,77% 150,83 6,28% 133,33 5,56% 0 0,00% 0 0,00% 2.950,32 122,93% 0,00 0,00 0,00
39,29% 26,06%
884,91 537,30
2.400,00 834,48 34,77% 150,83 6,28% 133,33 5,56% 0 0,00% 0 0,00% 2.950,32 122,93% 0,00 0,00 0,00
36,87% 22,39%
662,39 615,18
1.500,00 521,55 34,77% 88,99 5,93% 66,67 4,44% 0 0,00% 0 0,00% 1.865,89 124,39% 0,00 0,00 0,00
27,60% 25,63%
571,24 185,59
1.500,00 521,55 34,77% 88,99 5,93% 66,67 4,44% 0 0,00% 0 0,00% 1.865,89 124,39% 0,00 0,00 0,00
38,08% 12,37%
92,18 353,26
6,15% 23,55%
Bij een deeltijdse tewerkstelling merken we in de eerste plaats op dat de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid gelijk blijven, maar de bedrijfsvoorheffing en de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid nemen relatief af, zodat het nettoloon relatief toeneemt van 60% bij een voltijdse tewerkstelling tot bijna 64% bij een 80%-tewerkstelling en bijna 74% bij een 50%-tewerkstelling. Het deeltijds werken met en zonder tijdskrediet heeft vanzelfsprekend een sterke impact op het inkomen omdat het tijdskrediet recht geeft op een onderbrekingsuitkering. Het loonverlies bij deeltijdse tewerkstelling wordt zo heel sterk beperkt. Een ander zeer manifest verschil dat niet opgenomen is in deze tabel, is het effect op het latere pensioen. Mits opname van tijdkrediet zal het pensioenbedrag in dat geval, binnen de eerder besproken beperkingen, immers berekend worden aan de hand van het voltijdse brutoloon. Bij deeltijdse tewerkstelling zonder tijdskrediet is dat echter niet het geval. Deeltijdse tewerkstelling heeft ook een effect op de loonkost. Door toedoen van de berekeningswijze van de structurele vermindering en de doelgroepverminderingen bij deeltijdse tewerkstelling, daalt de loonkost van zo een 25% naar 23% bij een 80%-tewerkstelling. Bij een 50%-tewerkstelling is dit 24,4%.
- 125 -
4. Deeltijds tijdskrediet – alleenstaande ouder (1) Deeltijdse tewerkstelling 55 jaar - alleenstaande - één k ind ten laste
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Voltijds 90% tewerkstelling 2.500,00 2.250,00 326,75 13,07% 294,08 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 13,07% 326,75 294,08 2.173,25 86,93% 1.955,92 86,93% 19,21% 16,99% 480,33 382,25 0,88% 0,86% 22,01 19,26 66,84% 1.554,41 69,08% 1.670,91
80% tewerkstelling 50% tewerkstelling met tijdkrediet met tijdskrediet Voltijds tijdskrediet 2.000,00 1.250,00 0,00 261,40 13,07% 163,38 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 13,07% 0,00% 261,40 163,38 0,00 1.738,60 86,93% 1.086,62 86,93% 0,00 0,00% 13,86% 1,35% 0,00% 277,16 16,90 0,00 0,21% 0,00% 0,00% 4,15 0,00 0,00 72,86% 1.069,72 85,58% 0,00% 1.457,29 0,00
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
268,53 46,05 222,48
13,43% 17,15% 82,85%
479,06 82,15 396,91
38,32% 17,15% 82,85%
641,37 64,97 576,40
0,00% 10,13% 89,87%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
117,88
4,72%
117,88
5,24%
117,88
5,89%
197,17
15,77%
197,17
0,00%
Totaal Inkomen
1.788,79
71,55%
1.672,29
74,32%
1.797,65
89,88%
1.663,80 133,10%
773,57
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
2.500,00 869,25 34,77% 150,83 6,03% 133,33 5,33% 0 0,00% 0 0,00% 3.085,09 123,40%
2.000,00 695,4 34,77% 150,83 7,54% 133,33 6,67% 0 0,00% 0 0,00% 2.411,24 120,56%
1.250,00 434,63 34,77% 88,99 7,12% 66,67 5,33% 0 0,00% 0 0,00% 1.528,97 122,32%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 815,97 480,33
2.250,00 782,33 34,77% 150,68 6,70% 133,2 5,92% 0 0,00% 0 0,00% 2.748,45 122,15% 0,00 0,00 0,00
32,64% 19,21%
693,91 382,25
0,00 0,00 0,00 30,84% 16,99%
290,38 323,21
0,00 0,00 0,00 14,52% 16,16%
-233,88 99,05
0,00 0,00 0,00 -18,71% 7,92%
-838,54 #DEEL/0! 64,97 #DEEL/0!
Bovenstaande tabel illustreert de mogelijkheden voor een alleenstaande ouder van 55 jaar met één kind van minstens 18 jaar. Hij werkt voltijds (kolom 1) en overweegt om deeltijds te gaan werken. De eerste optie is om per week een halve dag vrij te nemen en dus 90% te gaan werken (kolom 2). De andere opties zijn een landingsbaan van 80% (kolom 3) of van 50% (kolom 4). Tenslotte is er nog de optie van een voltijds tijdskrediet (kolom 5). In de eerste plaats betekent minder werken vanzelfsprekend minder brutoloon. Maar door de sterke afname van de bedrijfsvoorheffing, wordt het nettoloon relatief gezien wel een stuk hoger. In het geval van een landingsbaan of gewoon tijdskrediet is er een onderbrekingsvergoeding die het loonverlies compenseert. Tenslotte kan door het dalen van het bruto-inkomen, recht ontstaan op de verhoogde kinderbijslag. Uit de berekening blijkt duidelijk dat een landingsbaan van 80% heel interessant is. Terwijl de ouder een dag per week thuis kan blijven, daalt het netto-inkomen niet. Het neemt zelfs lichtjes toe. Bovendien kan de oudere werknemer vanaf 55 jaar onbeperkt dit tijdskrediet opnemen en wordt dit voor de pensioenberekening ook volledig berekend alsof hij een voltijds loon heeft. Ook bij de landingsbaan van 50% is het inkomensverlies beperkt (125 euro per maand) wat te wijten is aan enerzijds de onderbrekingsuitkering van de RVA maar eveneens door het recht op de - 126 -
verhoogde kinderbijslag. Ook deze vorm van landingsbaan is onbeperkt in de tijd, maar er is wel een gevolg voor de berekening van het latere pensioen. Men kan slechts voor 2,5 jaar voor de leeftijd van 60 jaar en voor 2,5 jaar vanaf 60 jaar het fictieve loon toepassen en dus zonder effect op het latere pensioen, deze landingsbaan opnemen. Neemt men langer deze vorm van landingsbaan, dan worden deze jaren wel nog in rekening gebracht voor de pensioenberekening, maar wel aan het minimum bedrag. Het voltijdse tijdskrediet resulteert in een veel sterkere reductie van het inkomen. Bovendien is het gewone tijdskrediet beperkt tot één jaar. Het legt ook een hypotheek op de gunstige berekening van het pensioen indien later nog een landingsbaan wordt opgenomen. Zoals we eerder zagen bij de deeltijdse tewerkstelling, is een 80%-tewerkstelling ook voor de werkgever het meest interessant omdat de netto sociale bijdragen beperkt worden tot 20,5%, terwijl deze bij een voltijdse tewerkstelling 23,4% bedragen en 22,3 bij een 50%-tewerkstelling.
- 127 -
5. Deeltijds tijdskrediet – alleenstaande ouder (2) Deeltijdse tewerkstelling 55 jaar - alleenstaande - één k ind ten laste
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Voltijds 90% tewerkstelling 2.250,00 2.025,00 294,08 13,07% 264,67 13,07% 28,23 1,25% 28,23 1,39% 11,82% 11,68% 265,85 236,44 1.984,15 88,18% 1.788,56 88,32% 17,50% 14,95% 393,73 302,65 0,86% 0,30% 19,26 6,05 69,83% 1.479,86 73,08% 1.571,16
90% tewerkstelling 80% tewerkstelling met tijdkrediet 80% tewerkstelling met tijdskrediet kind uit huis met tijdskrediet kind uit huis 2.250,00 1.800,00 1.800,00 294,08 13,07% 235,26 13,07% 235,26 13,07% 28,23 1,25% 28,23 1,57% 28,23 1,57% 11,82% 11,50% 11,50% 265,85 207,03 207,03 1.984,15 88,18% 1.592,97 88,50% 1.592,97 88,50% 20,52% 11,85% 15,63% 461,73 213,33 281,33 0,86% 0,00% 0,00% 19,26 0,00 0,00 66,81% 1.379,64 76,65% 1.311,64 72,87% 1.503,16
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
268,53 46,05 222,48
14,92% 17,15% 82,85%
268,53 93,98 174,55
14,92% 35,00% 65,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
117,88
5,24%
197,17
9,74%
0
0,00%
197,17
10,95%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.689,04
75,07%
1.677,03
82,82%
1.503,16
66,81%
1.799,29
99,96%
1.486,19
82,57%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
2.250,00 782,33 34,77% 150,83 6,70% 133,33 5,93% 0 0,00% 0 0,00% 2.748,17 122,14%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 665,40 393,73
2.025,00 704,09 34,77% 150,68 7,44% 133,2 6,58% 0 0,00% 0 0,00% 2.445,21 120,75% 0,00 0,00 0,00
29,57% 17,50%
465,53 302,65
2.250,00 782,33 34,77% 150,83 6,70% 133,33 5,93% 0 0,00% 0 0,00% 2.748,17 122,14% 0,00 0,00 0,00
22,99% 14,95%
783,28 461,73
1.800,00 625,86 34,77% 150,83 8,38% 133,33 7,41% 0 0,00% 0 0,00% 2.141,70 118,98% 0,00 0,00 0,00
34,81% 20,52%
83,03 259,38
1.800,00 625,86 34,77% 150,83 8,38% 133,33 7,41% 0 0,00% 0 0,00% 2.141,70 118,98% 0,00 0,00 0,00
4,61% 14,41%
280,20 375,31
15,57% 20,85%
Ook in bovenstaande berekening nemen we een alleenstaande ouder met één kind ten laste die de arbeidsduur vermindert. In het eerste geval (kolom 2) gaat het om 90%-tewerkstelling, in het tweede geval om een 80%-landingsbaan(kolom 4). Het voorbeeld is extremer dan het voorgaande omdat het brutoloon bij voltijdse tewerkstelling, net iets te hoog is om het recht op de verhoogde kinderbijslag voor eenoudergezinnen te genieten. Bij een vermindering van de arbeidsduur is dit echter wel het geval, waardoor het verlies aan nettoinkomen bij een 90%-tewerkstelling erg beperkt is. Bij een 80%-landingsbaan stijgt het inkomen hierdoor zelfs met meer dan 100 euro per maand. Maar kinderen groeien op en gaan het huis uit. Na verloop van tijd zal de kinderbijslag dus verdwijnen en het inkomen dalen (kolommen 3 en 5). Bij een 80%-landingsbaan zal bovendien ook de bedrijfsvoorheffing toenemen en de bedrijfsvoorheffing toenemen door het verlies van de aftrek voor kinderen in de personenbelastingen. Het inkomen van de alleenstaande landingsbaner daalt zo met iets meer dan 300 euro per maand.
- 128 -
6. Werkloosheid – uitkeringen volgens familiale situatie
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
Werkloosheid 55 jaar - vroeger brutoloon 3000 euro per maand Werkloosheid - 2de Werkloosheid - 2de periodeWerkloosheid - 2de werkloosheid - 2de periode Werkloosheid - 1ste samenwonend met periode periode aleenwonende met periode gezinslast Samenwonend alleenstaande kind ten laste 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 1.603,16 0,00% 0,00 1.603,16 100,00%
0,00% 1.288,96 0,00% 0,00 1.288,96 100,00%
0,00% 859,30 0,00% 0,00 859,30 100,00%
0,00% 1.155,84 0,00% 0,00 1.155,84 100,00%
0,00% 1.288,96 0,00% 0,00 1.288,96 100,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
117,88
0,00%
197,17
0,00%
117,88
0,00%
0
0,00%
197,17
0,00%
1.721,04
0,00%
1.486,13
0,00%
977,18
0,00%
1.155,84
0,00%
1.486,13
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost
0,00 0,00 0,00
Kinderbijslag Totaal Inkomen
Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00
-1.721,04 #DEEL/0! -1.486,13 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
-977,18 #DEEL/0! -1.155,84 #DEEL/0! -1.486,13 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
Bovenstaande tabel toont de werkloosheidsvergoeding tijdens de eerste werkloosheidsperiode van twaalf maanden (tabel 1) en vervolgens de werkloosheidsvergoeding vanaf de tweede periode. Aangezien het gaat om een werknemer van minstens 55 jaar oud, is de verdere degressiviteit van de werkloosheidsuitkering niet van toepassing. Tijdens de eerste twaalf maanden van de werkloosheidsuitkering, heeft de familiale situatie geen invloed op het bruto-uitkeringsbedrag van de werkloosheid. In kolom 1 staat het bedrag van een samenwonende met gezinslast of een alleenstaande zonder kinderen. Bij samenwonenden zonder gezinslast gaat nog een bedrijfsvoorheffing af van 10,09%. De uitkering weergegeven in de eerste kolom betreft de uitkering gedurende de eerste drie maanden (fase 1). Vanaf de vierde maand, daalt de uitkering en vanaf de zevende maand, een tweede keer. In het weergegeven voorbeeld zal de uitkering tijdens deze tweede en derde fase respectievelijk 1.479,92 en 1.379,30 euro bedragen.
- 129 -
Vanaf de tweede periode speelt de familiale situatie wel een rol voor de uitkeringen. We geven respectievelijk in de kolommen 2, 3 en 4 de situatie van een werkloze met gezinslast (categorie A), zonder gezinslast (cat. B) en een alleenstaande zonder kinderen (Cat. N). Kolom 5 bevat de situatie van een alleenstaande met een kind. Hij bevindt zich in categorie A. Merk ook de evolutie op van de kinderbijslag. De werkloze heeft in principe recht op een verhoogde kinderbijslag. De verhoogde kinderbijslag is echter pas geldig vanaf de zevende maand en staat dus niet vermeld in kolom 1. De verhoogde kinderbijslag zal in principe wel van toepassing zijn vanaf de tweede periode. Bij de samenwonende werkloze categorie B hebben we de sociale toeslag echter niet toegepast. Om recht te hebben op de sociale toeslag mag het gezinsinkomen immers niet lager zijn dan een bepaalde grens en als de partner werkt zal het gezinsinkomen (brutoloon partner en werkloosheidsuitkering werkloze) allicht te hoog zijn om het recht te openen. Recht op de sociale toeslag zal wel frequent voorkomen indien beide partners werkloos zijn.
- 130 -
7. Werkloosheid – uitkeringen met anciënniteitstoeslag volgens familiale situatie
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
Werkloosheid - met anciënniteitstoeslag 55 jaar - vroeger brutoloon 3000 euro per maand Werkloosheid - 2de Werkloosheid - 2de periodeWerkloosheid - 2de werkloosheid - 2de periode Werkloosheid - 1ste samenwonend met periode periode aleenwonende met periode gezinslast Samenwonend alleenstaande kind ten laste 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 1.603,16 0,00% 0,00 1.603,16 100,00%
0,00% 1.410,38 0,00% 0,00 1.410,38 100,00%
0,00% 1.074,06 0,00% 0,00 1.074,06 100,00%
0,00% 1.288,96 0,00% 0,00 1.288,96 100,00%
0,00% 1.410,38 0,00% 0,00 1.410,38 100,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
117,88
0,00%
197,17
0,00%
117,88
0,00%
0
0,00%
197,17
0,00%
1.721,04
0,00%
1.607,55
0,00%
1.191,94
0,00%
1.288,96
0,00%
1.607,55
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost
0,00 0,00 0,00
Kinderbijslag Totaal Inkomen
Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
0,00 0,00 0,00
-1.721,04 #DEEL/0! -1.607,55 #DEEL/0! -1.191,94 #DEEL/0! -1.288,96 #DEEL/0! -1.607,55 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
Bovenstaande tabel herneemt dezelfde vijf situaties als bij de voorgaande tabel maar met de variant dat de werkloze nu recht heeft op de anciënniteitstoeslag. Merk op dat de anciënniteitstoeslag enkel invloed heeft vanaf de tweede werkloosheidsperiode. Tijdens de eerste werkloosheidsperiode maakt de anciënniteit geen verschil.
- 131 -
8. Werkloosheid - oudere werknemers
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Werkloosheid 55 jaar - gehuwd - partner met beroepsink omen Werkloosheid - 2de periode met Voltijdse Werkloosheid anciënniteitstoesla werkloosheid - 2de Werkloosheid - 3de tewerkstelling 1ste periode g periode periode 3.000,00 0,00 0,00 0,00 0,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 392,10 0,00 0,00 0,00 0,00 2.607,90 86,93% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 26,06% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 781,74 0,00 0,00 0,00 0,00 0,92% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 27,51 0,00 0,00 0,00 0,00 59,96% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 1.798,65 0,00 0,00 0,00 0,00
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.603,16 161,76 1.441,40
0,00% 10,09% 89,91%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.798,65
59,96%
1.441,40
0,00%
1.074,06
0,00%
859,30
0,00%
493,74
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 133,33 4,44% 0 0,00% 0 0,00% 3.758,94 125,30%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 1.178,55 781,74
0,00 0,00 0,00
0,00% 1.074,06 0,00% 0,00 1.074,06 100,00%
0,00 0,00 0,00
39,29% -1.603,16 #DEEL/0! -1.074,06 #DEEL/0! 26,06% 161,76 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
0,00% 859,30 0,00% 0,00 859,30 100,00%
0,00 0,00 0,00 -859,30 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
0,00% 493,74 0,00% 0,00 493,74 100,00%
0,00 0,00 0,00 -493,74 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
In bovenstaande tabel tonen we het effect van de specifieke regels voor oudere werknemers. Het gaat om een werkloze met een echtgenoot met beroepsinkomen. kolom 1 toont zijn inkomen toen hij nog aan het werk was. kolom 2 toont zijn werkloosheidsuitkering bij aanvang van de werkloosheid. De specifieke regels voor oudere werklozen hebben hun impact bij aanvang van de tweede werkloosheidsperiode, dus vanaf de 13de maand werkloosheid. Dankzij de anciënniteitstoeslag bedraagt de werkloosheidsuitkering meer dan 110 euro meer dan zonder de anciënniteitstoeslag (vergelijk kolom 3 en 4). De oudere werkloze heeft hiervoor wel voldoende anciënniteit nodig. Minstens even belangrijk is dat vanaf 55 jaar de regels rond de degressiviteit niet gelden. Voor een gewone werkloze zal daardoor de werkloosheidsuitkering ten laatste na afloop van twee jaar werkloosheid beginnen dalen om na afloop van maximaal vier jaar te komen op het forfaitaire bedrag van de derde periode (kolom 5), waardoor de uitkering in geval van samenwonenden zonder gezinslast de uitkering zo goed als gehalveerd wordt.
- 132 -
Er is een bijkomend effect op de pensioenen. Bij werkloosheid wordt pensioen opgebouwd op basis van een fictief bedrag dat gelijk is aan het vroegere brutoloon bij tewerkstelling. Vanaf de derde periode echter, wordt het pensioen opgebouwd op basis van het gewaarborgd minimum jaarbedrag. Oudere werklozen worden daarvan bespaard omdat ze nooit tot de derde periode kunnen dalen.
- 133 -
9. Werkloosheid met bedrijfstoeslag volgens vroeger bruto-inkomen Werkloosheid met bedrijfstoeslag 60 jaar - gehuwd - partner met beroepsink omen
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Vroeger brutoloon Vroeger brutoloon Vroeger brutoloon Vroeger brutoloon Vroeger brutoloon 1501,82 euro 2000 euro 2500 euro 3000 euro 4000 euro 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00% 901,09 0,00% 0,00 901,09 100,00%
1.200,00 0,00 1.200,00
0,00% 0,00% 100,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00% 174,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 174,00 100,00%
111,00 0,00 84,05 26,95
0,00% 0,00% 75,72% 24,28%
177,00 65,99 103,31 7,70
0,00% 37,28% 58,37% 4,35%
290,00 99,98 136,25 53,77
0,00% 34,48% 46,98% 18,54%
468,00 111,55 215,70 140,75
0,00% 23,84% 46,09% 30,07%
Kinderbijslag
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
1.075,09
0,00%
1.226,95
0,00%
1.255,79
0,00%
1.301,86
0,00%
1.388,84
0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost
174,00 43,50 25,00% 217,50 125,00%
111,00 27,75 138,75
25,00% 125,00%
Sociale Zekerheid Fiscus
-857,59 -492,87% -1.172,25 -1056,08% -1.137,85 -642,85% -1.075,61 -370,90% -1.019,54 -217,85% 0,00% 75,72% 58,37% 46,98% 46,09% 0,00 84,05 103,31 136,25 215,70
Totaal Inkomen Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
177,00 44,25 25,00% 221,25 125,00%
290,00 72,50 25,00% 362,50 125,00%
468,00 117,00 25,00% 585,00 125,00%
In bovenstaande tabel bekijken we het inkomen van een werkloze met bedrijfstoeslag, in functie van zijn vroeger brutoloon. In alle gevallen gaat het om een gehuwd persoon met een echtgenoot met beroepsinkomen. Bij de berekening van de werkloosheid met bedrijfstoeslag, wordt rekening gehouden met verschillende loongrenzen. In bovenstaande tabel zien we het effect daarvan zeer duidelijk. In de eerste plaats krijgt de werkloze een werkloosheidsuitkering van 60% van zijn brutoloon. Dit vroegere brutoloon wordt echter geplafonneerd zodat de werkloosheidsuitkering al snel zijn maximum van 1248,09 euro per maand bereikt. In de tweede plaats wordt ook het brutoloon voor de berekening van de aanvullende vergoeding geplafonneerd, waardoor de aanvullende vergoeding in het concrete bovenstaande geval een maximum bereikt van 468 euro per maand. Een derde plafond wordt gebruikt bij de sociale inhoudingen op de aanvullende vergoeding die belet dat de aanvullende vergoeding (voor belasting) onder een bepaald minimum zakt. Eenmaal dit plafond overschreden, loopt deze sociale inhouding snel op.
- 134 -
Een vierde plafond bevindt zich in de bedrijfsvoorheffing, waardoor op de laagste werkloosheid met bedrijfstoeslag geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd is. Het feit dat zowel de sociale inhouding als de bedrijfsvoorheffing worden berekend op het totaal van het inkomen, dus de som van de werkloosheidsuitkering en de aanvullende vergoeding, maar enkel van de aanvullende vergoeding wordt afgehouden, zorgt ervoor dat de netto aanvullende vergoeding heel erg beperkt wordt en soms niet meer bedraagt dan 7,70 euro netto per maand. We wijzen ook nog op de loonkost voor de werkgever. Bij een gewone werkloze heeft de exwerkgever geen extra kost na uitbetaling van de opzeggingsperiode of vergoeding. Bij werkloosheid met bedrijfstoeslag is dat echter wel het geval. Hij moet immers de aanvullende vergoeding betalen. Bovendien is hij de Decava-bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage bedraagt 25% indien de werknemer 60 jaar is bij aanvang van de werkloosheid met bedrijfstoeslag. In de werknemer jonger dan 60% dan bedraagt deze bijdrage 50%.
- 135 -
10. Werkloosheid met bedrijfstoeslag volgens familiale situatie Werkloosheid met bedrijfstoeslag 60 jaar - vroeger brutoloon 3000 euro
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding Kinderbijslag Totaal Inkomen Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
Gehuwd - partner met inkomen 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Gehuwd - partner zonder inkomen 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Samenwonend partner met inkomen 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Samenwonend partner zonder inkomen 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Alleenstande 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
1.248,09 0,00 1.248,09
0,00% 0,00% 100,00%
290,00 99,98 136,25 53,77
0,00% 34,48% 46,98% 18,54%
431,00 42,03 13,92 375,05
0,00% 9,75% 3,23% 87,02%
302,00 100,76 143,48 57,76
0,00% 33,36% 47,51% 19,13%
302,00 0,00 194,03 107,97
0,00% 0,00% 64,25% 35,75%
302,00 100,76 143,48 57,76
0,00% 33,36% 47,51% 19,13%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
1.301,86
0,00%
1.623,14
0,00%
1.305,85
0,00%
1.356,06
0,00%
1.305,85
0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
290,00 72,50 25,00% 362,50 125,00%
431,00 107,75 538,75
25,00% 125,00%
-1.075,61 -370,90% -1.098,31 46,98% 136,25 13,92
302,00 75,50 25,00% 377,50 125,00%
302,00 75,50 25,00% 377,50 125,00%
302,00 75,50 25,00% 377,50 125,00%
-254,83% -1.071,83 -354,91% -1.172,59 -388,27% -1.071,83 -354,91% 3,23% 47,51% 64,25% 47,51% 143,48 194,03 143,48
In deze tabel vergelijken we het inkomen van de werkloze met bedrijfstoeslag in vijf verschillende familiale situaties. Bij tewerkstelling hadden ze allemaal hetzelfde brutoloon. De werkloosheidsuitkering is in alle vijf de gevallen gelijk, maar de aanvullende vergoeding verschilt grondig afhankelijk van de familiale situatie. Verschillende factoren veroorzaken dit. Belangrijkste reden is dat de aanvullende vergoeding berekend wordt als de helft van het verschil tussen het vroegere nettoloon en de werkloosheidsuitkering. Door rekening te houden met het vroegere nettoloon houdt men dus onrechtstreeks rekening met de berekeningswijze van de bedrijfsvoorheffing waarbij het feit of men gehuwd is of gewoon samenwoont, een groot verschil maakt. Daarom zien we dat de aanvullende vergoeding bij een gehuwd persoon met een partner zonder beroepsinkomen een belangrijk stuk hoger is als in de andere situaties. Een tweede oorzaak is de berekeningswijze van de sociale inhoudingen op de aanvullende vergoedingen, waarbij de sociale inhouding de aanvullende vergoeding niet kan doen dalen onder een bepaald plafond. Er worden hierbij twee plafonds gebruikt, afhankelijk van het feit of de persoon gezinslasten heeft of niet. De sociale inhouding is daardoor een belangrijk stuk lager indien de werkloze samenwoont met een partner zonder beroepsinkomen (of niet). Hierbij maakt het niet uit of het koppel gehuwd is of niet. - 136 -
11. Vergelijking verschillende stelsels werkloosheid (1) Werkloosheid 58 jaar - gehuwd - partner zonder beroepsink omen - vroeger brutoloon 3000 euro
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
Werkloosheid periode 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
- 1ste
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Werkloosheid periode 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
- 2de
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Werkloosheid Werkloosheid - 2de 1ste periode periode anciënniteitsanciënniteitsWerkloosheid met toeslag toeslag bedrijfstoeslag 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00
0,00% 1.603,16 0,00% 0,00 1.603,16 100,00%
1.288,96 0,00 1.288,96
0,00% 0,00% 100,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
431,00 42,03 13,92 375,05
0,00% 9,75% 3,23% 87,02%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
1.603,16
0,00%
1.288,96
0,00%
1.603,16
0,00%
1.410,38
0,00%
1.623,14
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
431,00 215,50 50,00% 646,50 150,00%
-1.603,16 #DEEL/0! -1.410,38 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
-990,56 -229,83% 3,23% 13,92
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding Kinderbijslag Totaal Inkomen
Sociale Zekerheid Fiscus
-1.603,16 #DEEL/0! -1.288,96 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
0,00% 1.603,16 0,00% 0,00 1.603,16 100,00%
0,00% 1.410,38 0,00% 0,00 1.410,38 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
We vergelijken nu de verschillende stelsels van werkloosheid. Telkens gaat het om een gehuwd persoon wiens echtgenoot geen beroepsinkomen heeft. Zijn vroeger brutoloon bedroeg 3000 euro per maand. Hij is 58 jaar. In de eerste twee kolommen heeft de werknemer niet genoeg anciënniteit opgebouwd om in aanmerking te komen voor de anciënniteitstoeslag. Zijn werkloosheidsuitkering start aan 1.603,16 euro per maand (kolom 2), maar zal na een jaar dalen tot 1.288,96 euro (kolom 3). In de kolommen 3 en 4, heeft de werknemer wel genoeg anciënniteit voor de anciënniteitstoeslag. Na een jaar werkloosheid zal zijn werkloosheidsuitkering 1.410,38 euro bedragen. In kolom 5, heeft de werknemer recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag. Zijn werkloosheidsuitkering is lager dan bij de andere vormen van werkloosheid, maar omwille van de aanvullende vergoeding, ligt zijn inkomen hoger dan bij de andere vormen van werkloosheid. Opmerkelijk is dat ook voor de overheid de werkloosheid met bedrijfstoeslag het meest interessant is. De kost in de sociale zekerheid ligt beduidend lager.
- 137 -
12. Vergelijking verschillende stelsels werkloosheid (2) Werkloosheid 58 jaar - gehuwd - partner met beroepsink omen - vroeger brutoloon 3000 euro
Werkloosheid periode 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
- 1ste
1.603,16 161,76 1.441,40
0,00% 10,09% 89,91%
859,30 0,00 859,30
0,00% 0,00% 100,00%
1.603,16 161,76 1.441,40
0,00% 10,09% 89,91%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
290,00 99,98 136,25 53,77
0,00% 34,48% 46,98% 18,54%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
1.441,40
0,00%
859,30
0,00%
1.441,40
0,00%
1.181,44
0,00%
1.301,86
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding Kinderbijslag Totaal Inkomen
Sociale Zekerheid Fiscus
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
-1.603,16 #DEEL/0! 161,76 #DEEL/0!
Werkloosheid periode 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
- 2de
Werkloosheid Werkloosheid - 2de 1ste periode periode anciënniteitsanciënniteitsWerkloosheid met toeslag toeslag bedrijfstoeslag 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
-859,30 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
0,00% 1.181,44 0,00% 0,00 1.181,44 100,00%
0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
290,00 145,00 50,00% 435,00 150,00%
-1.603,16 #DEEL/0! -1.181,44 #DEEL/0! -1.003,11 -345,90% 46,98% 161,76 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 136,25
We hernemen de vorige oefening, maar deze keer gaat het om een gehuwde werkloze waarvan de echtgenoot een beroepsinkomen heeft. Hier zien we dat in de aanvangsperiode van de werkloosheid, de werkloze met bedrijfstoeslag een lager inkomen heeft, maar op het ogenblik dat de tweede periode aanvangt, is dit nadeel verdwenen en heeft de werkloze met bedrijfstoeslag, ondanks het feit dat de aanvullende vergoeding erg laag uitvalt, het hoogste inkomen. Voor de overheid is de werkloosheid met bedrijfstoeslag aanvankelijk het minst kostelijk. Na een jaar bedraagt de kost ongeveer evenveel als een werkloze met anciënniteitstoeslag. De werkloze zonder anciënniteitstoeslag is voor de overheid het goedkoopst.
- 138 -
13. Werkhervattingstoeslag Werkhervattingstoeslag 58 jaar - gehuwd - partner met beroepsink omen - vroeger brutoloon 3000 euro
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Voltijdse Werkloosheid - 1ste Werkloosheid - 2de tewerkstelling periode periode 3.000,00 0,00 0,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 0,00% 0,00% 392,10 0,00 0,00 2.607,90 86,93% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 26,06% 0,00% 0,00% 781,74 0,00 0,00 0,92% 0,00% 0,00% 27,51 0,00 0,00 59,96% 0,00% 0,00% 1.798,65 0,00 0,00
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.603,16 161,76 1.441,40
0,00% 10,09% 89,91%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
Totaal Inkomen
1.798,65
59,96%
1.441,40
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 133,33 4,44% 0 0,00% 0 0,00% 3.758,94 125,30%
0,00 0 0 0 0 0 0,00 0,00 0,00 0,00
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 1.178,55 781,74
0,00% 0,00%
Voltijdse werkhervatting 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 26,06% 781,74 0,92% 27,51 59,96% 1.798,65
0,00% 1.074,06 0,00% 0,00 1.074,06 100,00%
197,93 19,97 177,96
6,60% 10,09% 89,91%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
859,30
0,00%
1.074,06
0,00%
1.976,61
65,89%
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 500 16,67% 0 0,00% 3.058,94 101,96%
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
-859,30 #DEEL/0! -1.074,06 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0! 0,00 #DEEL/0!
280,62 801,71
9,35% 26,72%
39,29% -1.603,16 #DEEL/0! 26,06% 161,76 #DEEL/0!
0,00% 859,30 0,00% 0,00 859,30 100,00%
Werkloosheid - 2de periode anciënniteitstoeslag 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
In bovenstaande tabel bekijken we de situatie bij werkhervatting op oudere leeftijd. Het gaat om een gehuwd persoon waarvan de partner een beroepsinkomen heeft. Bij een brutoloon van 3000 euro, verdiende betrokkene netto bijna 1.800 euro per maand. Nadat hij werkloos werd, krijgt hij een werkloosheidsuitkering die netto 1.440 euro per maand bedraagt. In de tweede periode daalt dit bedrag verder tot 860 of 1075 euro, afhankelijk van het feit of hij voldoende anciënniteit heeft voor de anciënniteitstoeslag. Op een bepaald ogenblik hervat hij het werk. We gaan ervan uit dat hij daarbij hetzelfde brutoloon verdient als bij zijn vorige job. Vanuit de RVA ontvangt hij een werkhervattingstoeslag die netto 177,96 euro per maand bedraagt. Indien hij voldoende anciënniteit heeft, wordt deze toeslag permanent toegekend. In het ander geval vermindert het bedrag jaar na jaar om na drie jaar te verdwijnen. Herneemt hij het werk na zes maanden werkloosheid, dan heeft de werkgever recht op de activabijdragevermindering. De loonkost wordt daardoor fors gedrukt.
- 139 -
14. Inkomensgarantie-uitkering – vergelijking met voltijdse tewerkstelling en werkloosheid Inkomensgarantie-uitkering 58 jaar - gehuwd - partner zonder beroepsink omen - vroeger brutoloon 1800 euro
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Voltijdse werkhervatting 80%-werkhervatting 65%-werkhervatting 50%-werkhervatting 1.800,00 1.440,00 1.170,00 900,00 235,26 13,07% 188,21 13,07% 152,92 13,07% 117,63 13,07% 121,92 6,77% 121,92 8,47% 121,92 10,42% 117,63 13,07% 6,30% 4,60% 2,65% 0,00% 113,34 66,29 31,00 0,00 1.686,66 93,70% 1.373,71 95,40% 1.139,00 97,35% 900,00 100,00% 7,29% 2,33% 0,00% 0,00% 131,20 33,61 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 86,41% 1.340,10 93,06% 1.139,00 97,35% 1.555,46 900,00 100,00%
Werkloos - 2de periode 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
229,76 23,18 206,58
15,96% 10,09% 89,91%
384,82 38,83 345,99
32,89% 10,09% 89,91%
557,67 56,27 501,40
61,96% 10,09% 89,91%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.555,46
86,41%
1.546,68
107,41%
1.401,40 155,71%
1.201,42
0,00%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
1.800,00 625,86 160,33 333,33 500 0 1.432,20
34,77% 8,91% 18,52% 27,78% 0,00% 79,57%
1.440,00 500,69 160,33 304,07 400 0 1.076,29
34,77% 11,13% 21,12% 27,78% 0,00% 74,74%
1.170,00 406,81 126,1 238,33 325 0 887,38
34,77% 10,78% 20,37% 27,78% 0,00% 75,84%
900,00 312,93 94,6 166,67 250 0 701,66
34,77% 10,51% 18,52% 27,78% 0,00% 77,96%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
-254,46 131,20
-14,14% 7,29%
-527,18 56,79
-36,61% 3,94%
-636,44 38,83
-54,40% 3,32%
-756,01 56,27
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
1.484,99 126,92%
0,00% 1.201,42 0,00% 0,00 1.201,42 100,00%
-84,00% -1.201,42 #DEEL/0! 6,25% 0,00 #DEEL/0!
Bovenstaande tabel toont het effect van een deeltijdse werkhervatting. Ter vergelijking zien we in kolom 1 een voltijdse tewerkstelling en in kolom 5 het inkomen als werkloze met anciënniteitstoeslag in de tweede periode. Bij een 80%-, 65%- en 50%-tewerkstelling is er recht op de inkomensgarantie-uitkering. Deze uitkering zorgt ervoor dat de werkhervatting financieel aantrekkelijk is voor de werkloze. Zelfs bij een 50%-tewerkstelling stijgt het inkomen immers met 200 euro per maand. Bij een 80%-tewerkstelling is het inkomen bijna net zo hoog als bij een voltijdse werknemer. Merk wel op dat de persoon in ons voorbeeld bij een voltijdse werkhervatting ook recht zou hebben op de werkhervattingstoeslag. We hebben dit effect niet opgenomen in deze berekening omdat we enkel het effect van de werkhervattingstoeslag wilden weergeven. We namen ook aan dat de werkhervatting niet plaatsvond in het eerste jaar werkloosheid. Deze laatste twee effecten zijn wel onderdeel in de volgende berekening.
- 140 -
15. Inkomensgarantie-uitkering - degressiviteit Inkomensgarantie-uitkering 58 jaar - gehuwd - partner zonder beroepsink omen - vroeger brutoloon 1800 euro
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7) RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
Voltijdse 80%-werkhervatting - 80%-werkhervatting 50%-werkhervatting 50%-werkhervatting werkhervatting 1ste jaar - 2de jaar - 1ste jaar - 2de jaar 1.800,00 1.440,00 1.440,00 900,00 900,00 235,26 13,07% 188,21 13,07% 188,21 13,07% 117,63 13,07% 117,63 13,07% 121,92 6,77% 121,92 8,47% 121,92 8,47% 117,63 13,07% 117,63 13,07% 6,30% 4,60% 4,60% 0,00% 0,00% 113,34 66,29 66,29 0,00 0,00 1.686,66 93,70% 1.373,71 95,40% 1.373,71 95,40% 900,00 100,00% 900,00 100,00% 7,29% 2,33% 2,33% 0,00% 0,00% 131,20 33,61 33,61 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 86,41% 1.340,10 93,06% 1.340,10 93,06% 1.555,46 900,00 100,00% 900,00 100,00% 197,93 19,97 177,96
11,00% 10,09% 89,91%
197,93 19,97 177,96
13,75% 10,09% 89,91%
229,76 23,18 206,58
15,96% 10,09% 89,91%
522,72 52,74 469,98
58,08% 10,09% 89,91%
557,67 56,27 501,40
61,96% 10,09% 89,91%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.733,42
96,30%
1.518,06
105,42%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
1.800,00 625,86 160,33 333,33 500 0 1.432,20
34,77% 8,91% 18,52% 27,78% 0,00% 79,57%
1.440,00 500,69 160,33 304,07 400 0 1.076,29
34,77% 11,13% 21,12% 27,78% 0,00% 74,74%
1.440,00 500,69 160,33 304,07 400 0 1.076,29
34,77% 11,13% 21,12% 27,78% 0,00% 74,74%
900,00 312,93 94,6 166,67 250 0 701,66
34,77% 10,51% 18,52% 27,78% 0,00% 77,96%
900,00 312,93 94,6 166,67 250 0 701,66
34,77% 10,51% 18,52% 27,78% 0,00% 77,96%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
-452,39 151,17
-25,13% 8,40%
-495,35 53,58
-34,40% 3,72%
-527,18 56,79
-36,61% 3,94%
-721,06 52,74
-80,12% 5,86%
-756,01 56,27
-84,00% 6,25%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
1.546,68 107,41%
1.369,98 152,22%
1.401,40 155,71%
We bekijken de situatie waarbij een persoon het werk hervat. Zijn vroeger brutoloon bedroeg, net als zijn brutoloon bij zijn nieuwe tewerkstelling 1.800 euro bij voltijdse tewerkstelling. In de eerste situatie (kolom 1) herneemt de werknemer voltijds het werk. Bovenop zijn nettoloon krijgt hij de werkhervattingstoeslag. In de tweede situatie (kolom 2) herneemt hij het werk voor 80%, in de derde situatie (kolom 4) voor 50%. De inkomensgarantie-uitkering wordt berekend aan de hand van de werkloosheidsuitkering waarop de werkhervatter recht zou hebben indien hij het werk niet had hernomen. Vandaar dat het bedrag van de inkomensgarantie-uitkering varieert. In de kolommen 3 en 5 berekenen we daarom de situatie na één jaar werkloosheid. Merk op dat de inkomensgarantie-uitkering stijgt na een jaar. Dit is te wijten aan het feit dat we hier de situatie omschrijven van een samenwonende persoon zonder gezinslasten en die recht heeft op een anciënniteitstoeslag. In dit concrete geval neemt daardoor de werkloosheidsuitkering na afloop van een jaar terug toe. Dit kan perfect voorkomen. Dee werkloze heeft bij aanvang recht op een werkloosheidsvergoeding die gelijk is aan 65% van het vroegere brutoloon. In het concrete geval is dit 1.170 euro (= 1.800 x 65%). Vanaf de vierde maand, is dit nog 60% en daalt de werkloosheid tot - 141 -
1.080 euro per maand. Vanaf de dertiende maand komt daar echter een anciënniteitstoeslag bij van 4,67 euro per dag waardoor de werkloosheidsuitkering stijgt tot 1.201,42 euro per maand. Merk ook op dat de werkhervatter in de eerste periode van de werkloosheid (kolom 2) een werkhervattingstoeslag krijgt en niet de inkomensgarantie-uitkering. Dit komt omdat de werkhervattingstoeslag in het concrete geval voordeliger is dan de inkomensgarantie-uitkering die slechts 175,16 euro netto bedraagt.
- 142 -
16. Inkomensgarantie-uitkering en werkhervattingstoeslag Inkomensgarantie-uitkering 55 jaar - alleenstaande met één kind
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Werkloos met Vroegere voltijdse anciënniteitstoeslag tewerkstelling 2de periode 2.500,00 0,00 326,75 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 0,00% 326,75 0,00 2.173,25 86,93% 0,00 0,00% 19,21% 0,00% 480,33 0,00 0,88% 0,00% 22,01 0,00 66,84% 0,00% 1.670,91 0,00
Voltijdse werkhervatting 80%-werkhervatting 50%-werkhervatting 2.000,00 1.600,00 1.000,00 261,40 13,07% 209,12 13,07% 130,70 13,07% 80,28 4,01% 80,28 5,02% 80,28 8,03% 9,06% 8,05% 5,04% 181,12 128,84 50,42 1.818,88 90,94% 1.471,16 91,95% 949,58 94,96% 15,60% 9,97% 0,00% 312,00 159,58 0,00 0,21% 0,00% 0,00% 4,15 0,00 0,00 75,14% 1.311,58 81,97% 94,96% 1.502,73 949,58
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.410,38 0,00 1.410,38
0,00% 0,00% 100,00%
197,93 19,97 177,96
9,90% 10,09% 89,91%
197,93 19,97 177,96
12,37% 10,09% 89,91%
693,39 69,96 623,43
69,34% 10,09% 89,91%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
117,88
4,72%
197,17
0,00%
197,17
9,86%
197,17
12,32%
197,17
19,72%
Totaal Inkomen
1.788,79
71,55%
1.607,55
0,00%
1.877,86
93,89%
1.686,71 105,42%
1.770,18 177,02%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
2.500,00 869,25 34,77% 150,83 6,03% 133,33 5,33% 0 0,00% 0 0,00% 3.085,09 123,40%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
2.000,00 695,4 150,83 333,33 500 0 1.711,24
34,77% 7,54% 16,67% 25,00% 0,00% 85,56%
1.600,00 556,32 150,83 333,33 400 0 1.272,16
34,77% 9,43% 20,83% 25,00% 0,00% 79,51%
1.000,00 347,7 88,99 166,67 250 0 842,04
34,77% 8,90% 16,67% 25,00% 0,00% 84,20%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
-498,59 331,97
-24,93% 16,60%
-594,10 179,55
-37,13% 11,22%
-998,10 69,96
-99,81% 7,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 815,97 480,33
0,00% 0,00%
32,64% -1.607,55 #DEEL/0! 19,21% 0,00 #DEEL/0!
In dit laatste voorbeeld van de inkomensgarantie-uitkering, nemen we het voorbeeld van een 55jarig persoon met een kind ten laste. In kolom 1 staat zijn vroegere voltijdse tewerkstelling met een brutoloon van 2.500 euro per maand. Hij wordt ontslagen en komt in de werkloosheid. Kolom 2 geeft zijn inkomen als werkloze met anciënniteitstoeslag in de 2de periode. Merk op dat de kinderbijslag stijgt voor zijn kind van minstens 18 jaar oud, waardoor het inkomensverlies beperkt is tot zo een 180 euro per maand. Hij besluit een nieuwe job aan te nemen. Het brutoloon is slechts 2.000 euro per maand, dus 20% lager dan bij zijn vorige job. Oefent hij deze job fulltime uit (kolom 3) dan is zijn inkomen desondanks toch hoger dan bij zijn vorige job. Zijn nettoloon is vanzelfsprekend lager, maar dit wordt gecompenseerd door het feit dat hij geniet van een werkhervattingstoeslag en gedurende twee jaar de sociale toeslag op de kinderbijslag kan blijven genieten. Zo is zijn inkomen 70 euro meer dan bij zijn vorige job.
- 143 -
Bij een 80%-tewerkstelling (kolom 4) komt hij niet in aanmerking voor de inkomensgarantieuitkering. Hij geniet wel van de werkhervattingstoeslag en de sociale toeslag op de kinderbijslag. Als de sociale toeslag wegvalt, zal hij nog het voordeel van de toeslag voor eenoudergezinnen genieten want zijn inkomen is daarvoor laag genoeg. Bij een 50%-tewerkstelling (kolom 5) geniet de werknemer wel van een inkomensgarantie-uitkering en daardoor is zijn inkomen groter dan bij een 80%-tewerkstelling. Zijn inkomen is zelfs bijna zo hoog als bij zijn vorige tewerkstelling. De verhoogde kinderbijslag is permanent als deeltijdse werknemer met inkomensgarantie-uitkering. Wat betreft het effect op het pensioen, hebben we gezien dat bij werkloosheid, het pensioen berekend wordt op basis van het fictieve loon. Dit is het loon van de vorige tewerkstelling en dus in dit geval 2500 euro per maand. Maar ook in de periode dat hij het werk heeft hervat, zal het pensioen nog steeds worden berekend op basis van het vroegere hogere loon, en niet op het nieuwe lagere loon omdat hij voldoet aan de voorwaarden, nl. minstens 50 jaar zijn en een loopbaan van 20 jaar tellen.
- 144 -
17. Werkhervatting vanuit werkloosheid met bedrijfstoeslag (1) Werkhervatting bij werkloosheid met bedrijfstoeslag 59 jaar - gehuwd - echtgenoot zonder beroepsinkomen
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Vroegere voltijdse tewerkstelling 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 16,61% 498,15 0,92% 27,51 69,41% 2.082,24
Werkloos met bedrijfstoeslag 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Voltijdse werkhervatting 80%-werkhervatting 50%-werkhervatting 3.000,00 2.400,00 1.500,00 392,10 13,07% 313,68 13,07% 196,05 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 13,07% 13,07% 392,10 313,68 196,05 2.607,90 86,93% 2.086,32 86,93% 1.303,95 86,93% 16,61% 12,14% 1,52% 498,15 291,34 22,80 0,92% 0,87% 0,00% 27,51 20,91 0,00 69,41% 1.774,07 73,92% 1.281,15 85,41% 2.082,24
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.248,09 0,00 1.248,09
0,00% 0,00% 100,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
431,00 42,03 13,92 375,05
0,00% 9,75% 3,23% 87,02%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
2.082,24
69,41%
1.623,14
0,00%
2.513,24
83,77%
2.205,07
91,88%
1.929,97 128,66%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 0 0,00% 0 0,00% 3.558,94 118,63%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 500 16,67% 0 0,00% 3.058,94 101,96%
2.400,00 834,48 150,83 333,33 400 0 2.350,32
34,77% 6,28% 13,89% 16,67% 0,00% 97,93%
1.500,00 521,55 34,77% 88,99 5,93% 166,67 11,11% 250 16,67% 0 0,00% 1.515,89 101,06%
431,00 0,00 0,00% 431,00 100,00%
431,00 0,00 0,00% 431,00 100,00%
431,00 0,00 0,00% 431,00 100,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
431,00 215,50 646,50
50,00% 150,00%
978,55 498,15
32,62% 16,61%
-990,56 13,92
-229,83% 3,23%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
14,37% 431,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 431,00 100,00%
478,55 498,15
13,95% 14,52%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
17,96% 431,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 431,00 100,00%
284,91 291,34
10,06% 10,29%
242,26 24,44 217,82
16,15% 10,09% 89,91%
28,73% 431,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 431,00 100,00% 0
-30,32 47,24
0,00%
-1,57% 2,45%
We bekijken nu de situatie van een persoon die na ontslag recht heeft op werkloosheid met bedrijfstoeslag. Bij zijn vroegere job (kolom 1) had hij een brutoloon van 3.000 euro en een nettoloon van 2.082,24 euro per maand. Na zijn ontslag valt hij terug op 1.623,14 euro netto. Dit is de som van zijn werkloosheidsuitkering en het nettobedrag van zijn aanvullende vergoeding (kolom 2). Hij krijgt de kans om het werk te hervatten. Kolommen 3, 4 en 5 geven zijn inkomen weer in geval van een 100%-, 80%- en 50%-tewerkstelling. We zien dat hij bij werkhervatting zijn aanvullende vergoeding kan behouden. Er zijn geen sociale inhoudingen meer verschuldigd en ook de bedrijfsvoorheffing komt op nul, zodat het nettobedrag van zijn aanvullende vergoeding stijgt van 375,05 naar 431 euro per maand. Bij een voltijdse tewerkstelling (kolom 3) verdient hij bijna 900 euro meer dan toen hij nog werkloos was. Ook bij een 80%-tewerkstelling (kolom 4) is het financieel voordeel van de werkhervatting substantieel. Merk op dat de werkloze met bedrijfstoeslag geen recht heeft op de werkhervattingstoeslag. Bij een 50%-tewerkstelling (kolom 5) zien we dat de werkhervattende werkloze met bedrijfstoeslag recht kan hebben op de inkomensgarantie-uitkering.
- 145 -
Wat de nieuwe werkgever betreft willen we opmerken dat hij bij het aanwerven van een werkloze met bedrijfstoeslag recht heeft op de activa-tewerkstellingsmaatregelen zodat de loonkost substantieel lager ligt dan bij een gewone werknemer. Ook voor de ex-werkgever is het interessant dat zijn vroegere werknemer het werk hervat. De Decava-bijdragen vallen immers weg, zodat zijn kost met een derde wordt verminderd.
- 146 -
18. Werkhervatting vanuit werkloosheid met bedrijfstoeslag (2) Werkhervatting bij werkloosheid met bedrijfstoeslag 59 jaar - gehuwd - echtgenoot met beroepsink omen
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Vroegere voltijdse tewerkstelling 4.000,00 522,80 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 522,80 3.477,20 86,93% 29,81% 1.192,54 0,96% 38,51 56,15% 2.246,15
Werkloos met bedrijfstoeslag 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00
Voltijdse werkhervatting 80%-werkhervatting 50%-werkhervatting 1.500,00 1.200,00 750,00 196,05 13,07% 156,84 13,07% 98,03 13,07% 184,00 12,27% 156,84 13,07% 98,03 13,07% 0,80% 0,00% 0,00% 12,05 0,00 0,00 1.487,95 99,20% 1.200,00 100,00% 750,00 100,00% 16,56% 11,25% 1,25% 248,40 134,95 9,36 0,62% 0,78% 0,00% 9,30 9,30 0,00 82,02% 1.055,75 87,98% 98,75% 1.230,25 740,64
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.248,09 0,00 1.248,09
0,00% 0,00% 100,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
468,00 111,55 215,70 140,75
0,00% 23,84% 46,09% 30,07%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
2.246,15
56,15%
1.388,84
0,00%
1.698,25 113,22%
1.699,36 141,61%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
4.000,00 1390,8 34,77% 150,83 3,77% 333,33 8,33% 0 0,00% 0 0,00% 4.906,64 122,67%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
1.500,00 521,55 208,93 274,82 500 0 1.037,80
1.200,00 417,24 208,93 178,07 400 0 830,24
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
468,00 234,00 702,00
50,00% 150,00%
1.467,95 1.192,54
36,70% 29,81%
-902,54 215,70
-192,85% 46,09%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
31,20% 468,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 468,00 100,00% 0
0,00%
34,77% 13,93% 18,32% 33,33% 0,00% 69,19%
468,00 0,00 0,00% 468,00 100,00% -440,85 248,40
-22,40% 12,62%
195,32 19,71 175,61
16,28% 10,09% 89,91%
39,00% 468,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 468,00 100,00% 0
0,00%
34,77% 17,41% 14,84% 33,33% 0,00% 69,19%
468,00 0,00 0,00% 468,00 100,00% -555,78 154,66
-33,32% 9,27%
549,03 55,40 493,63
73,20% 10,09% 89,91%
62,40% 468,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 468,00 100,00% 0
0,00%
1.702,27 226,97% 750,00 260,78 123,27 118,61 250 0 518,90
34,77% 16,44% 15,81% 33,33% 0,00% 69,19%
468,00 0,00 0,00% 468,00 100,00% -780,13 64,76
-64,05% 5,32%
In dit tweede voorbeeld van werkhervatting van een werkloze met bedrijfstoeslag, gebruiken we een veel extremere situatie. Het gaat om een gehuwd persoon wiens partner een beroepsinkomen heeft. Bij zijn vroegere job had hij een brutoloon van 4.000 euro waardoor hij bij werkloosheid met bedrijfstoeslag recht heeft op een aanvullende vergoeding van 468 euro per maand. Deze aanvullende vergoeding wordt echter sterk afgeroomd tot slechts 140,75 euro per maand. Maar bij werkhervatting vallen de inhoudingen en bedrijfsvoorheffing weg op deze aanvullende vergoeding zodat deze van 141 euro stijgt naar 468 euro per maand. In het voorbeeld dat we hier aanhalen neemt de persoon een job aan tegen het minimumloon (1500 euro per maand) maar desondanks zien we dat zijn inkomen toeneemt in vergelijking met zijn situatie als werkloze. We zien ook de toepassing van de inkomensgarantie-uitkering, die, in extreme voorbeelden als deze, ertoe kunnen leiden dat het inkomen bij een 100%-, 80%- en 50%- tewerkstelling gelijk blijven en meer werken dus duidelijk niet loont.
- 147 -
19. Werkhervatting vanuit werkloosheid met anciënniteitstoeslag en met bedrijfstoeslag Werkhervatting bij werkloosheid met bedrijfstoeslag 59 jaar -alleenstaande
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
Vroegere voltijdse Werkloos met tewerkstelling anciënniteitstoeslag 3.000,00 0,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 13,07% 0,00% 392,10 0,00 2.607,90 86,93% 0,00 0,00% 25,26% 0,00% 757,74 0,00 0,92% 0,00% 27,51 0,00 60,76% 0,00% 1.822,65 0,00
Werkhervatting 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
Werkloos met bedrijfstoeslag 0,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00 0,00% 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 0,00 0,00% 1.248,09 0,00% 0,00 1.248,09 100,00%
Werkhervatting 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
1.288,96 0,00 1.288,96
0,00% 0,00% 100,00%
197,93 19,97 177,96
6,60% 10,09% 89,91%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
302,00 100,76 143,48 57,76
0,00% 33,36% 47,51% 19,13%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.822,65
60,76%
1.288,96
0,00%
2.000,61
66,69%
1.305,85
0,00%
2.124,65
70,82%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 0 0,00% 0 0,00% 3.558,94 118,63%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 500 16,67% 0 0,00% 3.058,94 101,96%
0,00 0 0 0 0 0 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 500 16,67% 0 0,00% 3.058,94 101,96%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
302,00 0,00 0,00% 302,00 100,00%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
0,00 0,00 0,00 978,55 757,74
0,00% 0,00%
32,62% -1.288,96 #DEEL/0! 25,26% 0,00 #DEEL/0!
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
302,00 151,00 50,00% 453,00 150,00%
280,62 777,71
9,35% 25,92%
-996,33 -329,91% 47,51% 143,48
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
10,07% 302,00 0,00 0,00% 0,00 0,00% 302,00 100,00%
478,55 757,74
14,49% 22,95%
In deze berekening bekijken we de situatie van een alleenstaande. In zijn vorige job had hij een brutoloon van 3000 euro per maand (kolom 1). Hij wordt ontslagen en in het ene geval heeft hij recht op werkloosheid met anciënniteitstoeslag (kolom 2) en in het andere geval werkloosheid met bedrijfstoeslag (kolom 4). Zoals we eerder merkten, heeft hij bij een werkloosheid met bedrijfstoeslag een iets hoger inkomen. We bekijken nu wat er gebeurt bij voltijdse werkhervatting. De werkloze met anciënniteitstoeslag zal bij werkhervatting recht hebben op de werkhervattingstoeslag (kolom 3). De werkloze met bedrijfstoeslag mag echter zijn aanvullende vergoeding behouden (kolom 5) en deze aanvullende vergoeding wordt netto ook groter. Voor een werkloze met bedrijfstoeslag is de financiële prikkel om het werk te hervatten dus groter dan bij een gewone werkloze. Merk op dat ook voor de overheid de werkhervatting van de werkloze met bedrijfstoeslag het financiële voordeel groter is.
- 148 -
20. Lastenverlagingen voor oudere werknemers Loonkost van een oudere werknemer
Brutoloon (1) RSZ-bijdragen (2) Werkbonus (3) Netto-bijdragen (4=2-3) Belastbaar loon (5=1-4) Bedrijfsvoorheffing (6) Bijz. bijdr. SZ (7) Nettoloon (8=5-6-7)
jonger dan 54 jaar 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
54 jaar 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
58 jaar 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
62 jaar 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
Activa voor 45+ 3.000,00 392,10 13,07% 0,00 0,00% 13,07% 392,10 2.607,90 86,93% 25,26% 757,74 0,92% 27,51 60,76% 1.822,65
RVA-Uitkering Bedrijfsvoorheffing Netto-uitkering
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00%
Aanv. Verg. wlh bedrijfstoeslag RSZ-inhouding Bedrijfsvoorheffing Netto aanvullende vergoeding
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
0
0,00%
Totaal Inkomen
1.822,65
60,76%
1.822,65
60,76%
1.822,65
60,76%
1.822,65
60,76%
1.822,65
60,76%
Brutoloon RSZ-bijdragen Structurele vermindering Doelgroepvermindering Activa-activering Vlaamse tewerkstellingspremie Loonkost
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00% 3.892,27 129,74%
3.000,00 1043,1 150,83 133,33 0 0 3.758,94
34,77% 5,03% 4,44% 0,00% 0,00% 125,30%
Kinderbijslag
Bruto aanvullende vergoeding Decava-bijdrage Loonkost Sociale Zekerheid Fiscus
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 0 0,00% 0 0,00% 3.558,94 118,63%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 500 16,67% 0 0,00% 0 0,00% 3.392,27 113,08%
3.000,00 1043,1 34,77% 150,83 5,03% 333,33 11,11% 500 16,67% 0 0,00% 3.058,94 101,96%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
0,00 0,00 0,00
0,00% 0,00%
1.311,88 757,74
43,73% 25,26%
1.178,55 757,74
39,29% 25,26%
978,55 757,74
32,62% 25,26%
811,88 757,74
27,06% 25,26%
478,55 757,74
15,95% 25,26%
In bovenstaande berekeningen geven we het effect weer van de federale tewerkstellingsmaatregelen voor oudere werknemers. In kolom 1 geven we de gewone loonkostberekening weer. De sociale bijdragen belopen 34,77% maar daarvan mag een structurele vermindering van 452,50 euro per kwartaal worden afgetrokken. Op een loonniveau van 3000 euro bruto per maand, bedragen de werkelijke sociale bijdragen zo 29,74%. Vanaf 54 jaar en zover het brutoloon per kwartaal 13.359,80 euro niet overschrijdt, is er recht op de doelgroepvermindering voor oudere werknemers. Deze bedraagt vanaf de leeftijden van 54, 58 en 62 jaar, respectievelijk 400, 1.000 en 1.500 euro per kwartaal. Het niveau van de werkelijke sociale bijdragen beloopt zo respectievelijk 25,30%, 18,63% en 13,08% (kolommen 2, 3 en 4).
- 149 -
In kolom 5 geven we nog het voordeel van Activa. Deze kan enkel worden toegepast na aanwerving van een werkzoekende van minstens 45 jaar. Hij moet gedurende minstens zes maanden werkzoekend zijn om recht te geven op de doelgroepvermindering van 1.000 euro per kwartaal. Om recht te geven op de activering van de werkloosheidsuitkeringen, moet hij minstens gedurende 18 maanden werkzoekend zijn en bovendien uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zijn. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan wordt de loonkost nog verder gereduceerd. Het voordeel is wel beperkt in de tijd.
- 150 -
Hoofdstuk 11. Conclusie Deze proef heeft als doel de financiële impact van het langer werken voor werknemer, werkgever en werkloze te onderzoeken. Doorheen de verschillende hoofdstukken hebben we bekeken welk inkomen een werknemer behoudt die besluit of gedwongen wordt om de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk te verlaten en welke financiële prikkels hem aanzetten om opnieuw het werk te hervatten. Als algemene conclusie kunnen we stellen dat langer werken wel degelijk lonend is. Een eerste bedenking die we ons echter moeten maken, heeft te maken met de vergaande complexiteit van het geheel aan maatregelen die bestaan om langer werken aan te moedigen. We kunnen ons daarbij de vraag stellen in welke mate de werknemer zicht heeft op de consequenties bij het nemen van beslissingen over het langer werken. Dezelfde opmerking kan gemaakt worden over de werkloze die de kans heeft het werk te hervatten. Door toepassing van heel verschillende regels op het vlak van de fiscale en parafiscale behandeling van lonen en vervangingsuitkeringen, is het heel moeilijk om het nettobedrag van beide situaties met elkaar te vergelijken. ‘Langer werken’ is echter geen synoniem van ‘meer werken’. Zo hebben we gezien dat het opnemen van een landingsbaan bij lagere lonen, zorgt voor een beperkt loonverlies. De maatregel wil er vooral voor zorgen dat een deeltijdse tewerkstelling een aantrekkelijk alternatief is voor het stopzetten van een tewerkstelling, maar allicht is het tijdskrediet ook heel erg aantrekkelijk voor oudere werknemers die het stopzetten van de professionele carrière helemaal niet overwegen. Ook bij de inkomensgarantie-uitkering hebben we gemerkt dat bij de lagere lonen, het verschil in inkomen tussen een voltijdse en een deeltijdse job, beperkt is of zelfs onbestaande. De inkomensgarantie-uitkering is zeker een goede maatregel om werklozen terug aan het werk te helpen. Het zorgt ervoor dat een deeltijdse tewerkstelling voordeliger is dan een werkloosheidsuitkering. Maar de berekeningsregels zitten complex in elkaar en geven soms erg bizarre effecten. Dikwijls zorgt meer werken daardoor niet voor meer inkomen, of kan een brutoloonsverhoging er zelfs toe leiden dat het netto-inkomen daalt. Het bedrag dat de deeltijdse werkhervatter krijgt wordt daardoor erg onvoorspelbaar. Dat complexe berekeningsregels soms leiden tot bizarre effecten, zien we ook bij de werkloosheid met bedrijfsvoorheffing. In sommige gevallen daalt de netto-aanvullende vergoeding daardoor tot een marginaal klein bedrag. Opvallend is ook dat de burgerlijke staat van de werkloze met bedrijfsvoorheffing zo een grote impact heeft op het bedrag van de aanvullende vergoeding. Voor de werkgever die de aanvullende vergoeding betaalt, is het daardoor goedkoper om een gehuwde werknemer met een partner met beroepsinkomen te ontslaan. Dat de werkloosheid met bedrijfstoeslag zorgt voor een beter inkomen dan in de gewone werkloosheid, wordt bevestigd in deze studie. Meer verrassend is het feit dat een werkloze met bedrijfsvoorheffing voordeliger is voor de overheid dan een gewone werkloze. Bovendien hebben we aangetoond dat de financiële prikkel tot werkhervatting in vele gevallen groter is bij werkloosheid met bedrijfsvoorheffing dan bij de gewone werkloosheid. Ook voor de ex-werkgever is er een incentive om zijn ex-werknemer te begeleiden naar een nieuwe job. Immers, bij werkhervatting is - 151 -
het niet langer verplicht de hoge Decava-bijdragen te betalen. Gelet op deze constateringen, is de werkloosheid met bedrijfstoeslag, althans in theorie, niet langer het voorportaal tot het pensioen, zoals het brugpensioen ooit was. Deze constateringen zijn gebaseerd op de wettelijke regelingen die voor de werkloosheid met bedrijfstoeslag gelden. De sectorspecifieke regelingen die hiervoor gelden, bleven buiten het kader van dit onderzoek. Een diepgaander onderzoek op dit thema, kan deze constateringen mogelijks sterk nuanceren. We hebben ook het effect op een aantal van de sociale rechten bekeken. Vanuit een bezorgdheid om personen in een precaire situatie te beschermen, bestaan nog verschillende regelingen die ervoor zorgen dat de sociale rechten hoger zijn in bepaalde situaties. We hebben de verhoogde tegemoetkomingen en de MAF besproken in de ziekteverzekering en de sociale toeslag bij de kinderbijslag. Afhankelijk van het statuut, kunnen hogere bedragen worden toegekend in vergelijking met een persoon in een werksituatie. Zulke maatregelen ontmoedigen natuurlijk het werken omdat in dat geval deze sociale voordelen verloren gaan. Stapsgewijs wordt dit echter gecorrigeerd zodat ook werknemers met een laag loon van deze voordelen kunnen genieten. We denken daarbij aan het OMNIO-statuut in de ziekteverzekering en de toeslag voor eenoudergezinnen in de kinderbijslag. Deze regelingen werken echter met inkomendrempels waardoor de werkloze die het werk hervat al snel niet in aanmerking zal komen voor deze maatregelen. Op het vlak van de pensioenopbouw zal langer werken eerder een beperkte invloed hebben. De werkloosheid, tijdskrediet en de periode van een inkomensgarantie-uitkering hebben normaliter geen negatieve impact op het latere pensioen. Sinds de recente pensioenhervormingen, moet dit een klein beetje genuanceerd worden. Langdurig werkzoekenden die in de 3de periode van de werkloosheid terecht komen, zullen minder pensioen opbouwen. Maar aangezien oudere werknemers die werkloos worden nooit in de derde periode van de werkloosheid kunnen terecht komen, heeft dit geen effect op deze personen. Ook de gewijzigde regels rond pensioenberekening voor werklozen met bedrijfsvoorheffing zullen in de praktijk amper toepassing vinden. Wie een landingsbaan opneemt hoeft zich evenmin zorgen te maken over zijn pensioen, behalve dan bij een halftijds landingsbaan. Wie langdurig een halftijdse landingsbaan opneemt, zal voortaan wel minder pensioen opbouwen. Een negatief effect op het vlak van de pensioenen komt wel voor bij het opnemen van een vervroegd pensioen. Indien men minder dan 45 loopbaanjaren telt, zal het latere pensioeninkomen zeker lager uitvallen. Ook zal de persoon die niet effectief werkt, het voordeel verliezen van de pensioenbonus. Tenslotte hebben we ook de loonkost van een oudere werknemer bekeken en gezien dat de sociale bijdragen voor oudere werknemers lager liggen dan bij andere werknemers. Hieruit kunnen we echter niet op algemene wijze concluderen dat een oudere werknemer ook effectief goedkoper is. We hebben immers gezien dat het brutoloon van oudere werknemers, vooral bij bedienden, een stuk hoger is dan bij de jongere collega’s. Dit verschil doet zich vooral voor bij bedienden, bij arbeiders is het loonverschil eerder beperkt.
- 152 -
Overzicht van de geraadpleegde werken en wetgeving, volgens thema De gebruikte overheidspublicaties rond de problematiek van de tewerkstelling van oudere werknemers, de vergrijzing, de macro-economische parameters van België en de loonkostenevolutie: HOGE RAAD VOOR DE WERKGELEGENHEID, Verslag 2012, 2012, 286. STUDIECOMMISSIE VOOR DE VERGRIJZING, Jaarlijks verslag, 2012, 135. FEDERAAL PLANBUREAU EN INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN, Economische vooruitzichten 2013, Brussel, 2013, 35. CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, Technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling, CRB 2012-1603, 2012, 10. CENTRALE RAAD VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, Bijlagen bij het Technisch verslag 2012, CRB 2013-0398, 2013, 165. Wettelijke bepalingen in verband met het loon en de loonvorming: Wet 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. CAO nr. 43 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen. Titel II, wet 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Bijdragen voor de Sociale Zekerheid: Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 november 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Onderafdeling 3, afdeling 6, hoofdstuk IV, herstelwet 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Hoofdstuk V, KB 23 juli 1985 tot uitvoering van afdeling 6 – toekenning van betaald educatief verlof in het kader van de voortdurende vorming van de werknemers – van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, Afdeling 2, Hoofdstuk VI, Titel IV, programmawet (I) 27 december 2006.
- 153 -
Hoofdstuk II, koninklijk besluit 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een schadeloosstelling voor asbestslachtoffers. Hoofdstuk III, Titel IV, wet 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen. KB 19 maart 2013 tot vaststelling, voor het jaar 2013, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers waarvan de ondernemingen bedoeld worden in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. KB 19 maart 2013 tot vaststelling, voor het jaar 2013, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en –termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50, 51 en 77/4 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Hoofdstuk VIII, titel XIII, wet 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). KB 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, §1, 4° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economisch en Monetaire Unie. Hoofdstuk II, wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid. Hoofdstuk VI, titel XI, wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I). KB 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van Titel XI van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (1), betreffende de socialezekerheidsbijdragen en de inhoudingen verschuldigd in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, op aanvullende vergoedingen bij sommige socialezekerheidsuitkeringen en op invaliditeitsuitkeringen. Verminderingen van de sociale bijdragen: Wet 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. KB 17 januari 2000 tot uitvoering van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Hoofdstuk 7, titel IV, programmawet (I) 24 december 2002.
- 154 -
KB 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen. Activering van de werkloosheidsuitkeringen: Art. 7, §1, derde lid, m) en §1bis, besluitwet 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. KB 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. Vlaamse tewerkstellingspremie: BVR 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie. Personenbelastingen: Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Koninklijk besluit van 11 december 2012 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing. Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid: Titel XI, wet 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. Deeltijdse tewerkstelling en tijdskrediet: Art. 11bis, wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Hoofdstuk IV, titel II, programmawet 22 december 1989. CAO nr. 35 27 februari 1981 betreffende sommige bepalingen van het arbeidsrecht ten aanzien van de deeltijdse arbeid. Afdeling 5, hoofdstuk IV, Herstelwet 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. KB 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. CAO nr. 103 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen. BVR 1 maart 2002 houdende hervorming van het stelsel van de aanmoedigingspremies in de privésector.
- 155 -
Verbreking van de arbeidsovereenkomst: Hoofdstuk IV, titel I, hoofdstuk III, titel II en hoofdstuk III, titel III, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Arbitragehof 8 juli 1993 56/93. GwH 7 juli 2011 125/2011. VAN PRAET J., “De gelijkschakeling van arbeiders en bedienden: de gevolgen van het arrest 125/2011 van het Grondwettelijk Hof voor de wetgever en de rechter” in C. BAYART EN D. CUYPERS (eds.), De IPAwet en het Belgisch ontslagrecht, Brugge, Die Keure, 2012, p. 7-30. JOASSART P., “La fin de la distinction entre ouvriers et employés imposée par la Cour Constitutionelle : quelles conséquences ? », JTT 2012, 2-5. Werkloosheid: Art. 7, besluitwet 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. MB 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering. Art. 2 KB van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip “gemiddeld dagloon” wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht. Werkloosheid met bedrijfstoeslag: Hoofdstuk IX, wet 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. KB 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. CAO nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. Hoofdstuk 7, wet 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de Regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord. CAO nr. 105 28 maart 2013 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een aanvullende vergoeding in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen. CAO nr. 106 28 maart 2013 tot vaststelling, voor 2013 en 2014, van de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding in het kader van de regeling van werkloosheid met bedrijfstoeslag
- 156 -
voor sommige oudere werknemers die worden ontslagen en die 20 jaar nachtarbeid hebben verricht of tewerkgesteld zijn in het bouwbedrijf en arbeidsongeschikt zijn. cao nr. 107 28 maart 2013 betreffende het kliksysteem voor het behoud van de aanvullende vergoeding in het kader van bepaalde stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag. Werkhervattingstoeslag: Art. 129bis, KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Inkomensgarantie-uitkering: Art. 131bis, KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. Geneeskundige Verzorging: Hoofdstukken II, III en IIIbis, Titel III, Gec.Wet 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Afdeling I, hoofdstuk I, titel IV, KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. KB 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. KB 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en tot invoering van het OMNIO-statuut. Kinderbijslag: Samengeordende Wetten 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, hoofdstuk I en hoofdstuk V. KB 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Pensioenen: KB nr. 50 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. Afdeling 2, hoofdstuk II, wet 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980. Herstelwet 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector. KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. - 157 -
KB 28 september 2006 tot uitvoering van artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector Hoofdstuk 5, titel 8, wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. KB 26 april 2012 tot uitvoering, inzake het pensioen van de werknemers, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. KB 24 september 2012 tot uitvoering van artikel 123 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. Hoofdstuk I, titel III, wet 23 december 2005 betreffende het generatiepact. Koninklijk besluit 1 februari 2007 tot instelling van een pensioenbonus.
- 158 -
Inhoud Hoofdstuk 1. Inleiding ......................................................................................................................... - 3 Hoofdstuk 2. De problematiek van de vergrijzing ............................................................................... - 5 1.
De leeftijdspiramide van België – de vergrijzing in beeld ....................................................... - 6 -
2.
De studiecommissie voor de Vergrijzing – Financiële impact van de vergrijzing.................... - 9 -
3.
Langer werken als oplossing.................................................................................................. - 11 3.1
Extra inkomsten of besparen ........................................................................................ - 11 -
3.2
Langer werken als derde weg........................................................................................ - 12 -
Hoofdstuk 3. Methodologie van deze studie .................................................................................... - 14 Hoofdstuk 4. De loonberekening ...................................................................................................... - 17 1.
Het bepalen van het brutoloon ............................................................................................. - 18 -
2.
De sociale bijdragen .............................................................................................................. - 20 -
3.
2.1
De werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid ...................................................... - 20 -
2.2
De werkbonus................................................................................................................ - 20 -
2.3
Overzicht van de sociale bijdragen. ............................................................................... - 22 -
De bedrijfsvoorheffing........................................................................................................... - 23 3.1
De bedrijfsvoorheffing als voorschot op de personenbelasting ................................... - 23 -
3.2
Componenten van de bedrijfsvoorheffing .................................................................... - 24 -
4
De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid ................................................................ - 28 -
5
Verband tussen brutoloon en nettoloon .............................................................................. - 30 -
Hoofdstuk 5. Het deeltijds verlaten van de arbeidsmarkt ................................................................ - 33 1.
Deeltijdse tewerkstelling ....................................................................................................... - 34 -
2.
Deeltijds tijdskrediet ............................................................................................................. - 37 2.1
Recht op tijdskrediet ..................................................................................................... - 37 -
2.2
Recht op onderbrekingsvergoeding .............................................................................. - 38 -
3.
Vlaamse aanmoedigingspremie ............................................................................................ - 41 -
4.
Aanvullende vergoedingen betaald door de werkgever ....................................................... - 43 -
5.
Vergelijking inkomen bij deeltijdse tewerkstelling ............................................................... - 44 -
Hoofdstuk 6. Het verlaten van de arbeidsmarkt ............................................................................... - 47 1.
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst ............................................................................ - 48 -
2.
Werkloosheid ........................................................................................................................ - 50 -
3
2.1
Het recht op werkloosheidsuitkeringen ........................................................................ - 50 -
2.2
De werkloosheidsuitkeringen ........................................................................................ - 50 -
Werkloosheidsuitkering bij oudere werknemers .................................................................. - 56 - 159 -
4
Werkloosheid met bedrijfstoeslag ........................................................................................ - 60 4.1
het recht op werkloosheid met bedrijfstoeslag ............................................................ - 60 -
4.2
De werkloosheidsvergoeding ........................................................................................ - 62 -
4.3
De aanvullende vergoeding ........................................................................................... - 63 -
4.4
het netto-inkomen van een werkloze met bedrijfstoeslag ........................................... - 65 -
5
Aanvullende vergoeding bovenop werkloosheid .................................................................. - 69 -
6
Het ontslag gaat uit van de werknemer – gevolgen voor de werkloosheidsuitkering.......... - 70 -
7
Vervroegd pensioen .............................................................................................................. - 71 -
Hoofdstuk 7. Werkhervatting ............................................................................................................ - 73 1.
De Werkhervattingstoeslag ................................................................................................... - 74 -
2.
De Inkomensgarantie-uitkering ............................................................................................. - 75 -
3.
Werkhervatting bij werkloosheid met bedrijfstoeslag.......................................................... - 82 -
Hoofdstuk 8. Impact van het langer werken op sociale rechten ...................................................... - 85 1.
Verhoogde tegemoetkoming - Geneeskundige verzorging .................................................. - 86 -
2.
De Maximumfactuur – Geneeskundige verzorging ............................................................... - 90 -
3.
Kinderbijslag .......................................................................................................................... - 92 -
4.
Pensioen ................................................................................................................................ - 96 -
5.
De pensioenbonus ............................................................................................................... - 102 -
Hoofdstuk 9. Loonkosten voor oudere werknemers ...................................................................... - 103 1.
Brutolonen........................................................................................................................... - 104 -
2.
Werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid ................................................................ - 105 -
3.
De structurele vermindering ............................................................................................... - 108 -
4.
Doelgroepverminderingen en activering van de werkloosheidsuitkering .......................... - 111 4.1
Doelgroepverminderingen – Algemeen ...................................................................... - 111 -
4.2
Activeringen van de werkloosheid – algemeen .......................................................... - 111 -
4.3
Doelgroepvermindering voor oudere werknemers .................................................... - 112 -
4.4
Het Activa-plan vanaf 45 jaar ...................................................................................... - 113 -
5
De Vlaamse tewerkstellingspremie ..................................................................................... - 115 -
6
De Loonkost van een oudere werknemer ........................................................................... - 118 -
7
Aanvullende vergoedingen op sociale uitkeringen ............................................................. - 120 -
Hoofdstuk 10. Illustratie en toepassing........................................................................................... - 121 Hoofdstuk 11. Conclusie .................................................................................................................. - 151 Overzicht van de geraadpleegde werken en wetgeving, volgens thema........................................ - 153 -
- 160 -
- 161 -