061
STATEN VAN CURAÇAO ZITTINGSJAAR 2014 - 2015- 061 LANDSVERORDENING van de regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen No. 2
ONTWERP In Naam van de Koning! De Gouverneur van Curaçao, In overweging genomen hebbende:
dat het wenselijk is te regelen dat de verschuldigde inkomstenbelasting op inkomen verkregen uit opbrengsten van rente bij de bron wordt ingehouden; Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening: 1. Algemeen Artikel 1 In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. inhoudingsplichtige: een in Curaçao gevestigde bank of een andere in het bezit van een vergunning van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten zijnde financiële instelling, die ten onmiddellijke gunste van een rekeninghouder een rentebetaling doet of bewerkstelligt, ongeacht of deze bank of financiële instelling de debiteur is of door de debiteur of de rekeninghouder is belast met de rentebetaling of het bewerkstelligen van de rentebetaling; b. rekeninghouder: de uiteindelijke gerechtigde, zijnde een natuurlijke persoon die binnenlandse belastingplichtige is als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van Landsverordening op de inkomstenbelasting 19431 en die een rentebetaling ontvangt van een inhoudingsplichtige of ten gunste van wie een rentebelaling wordt bewerkstelligd door een inhoudingsplichtige;; c. rente: de rente waarop het tarief, bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, van toepassing is; d. rentebetaling het betalen, verrekenen of terbeschikkingstelling van rente, het rentedragend worden van rente, dan wel het vorderbaar en tevens inbaar worden van rente. 2. De inhouding Artikel 2 Onder de naam “rentebelasting” wordt een belasting van de rekeninghouder geheven.
1
P.B. 2002, no. 63
Artikel 3 1. 2. 3. 4.
De inhoudingsplichtige houdt de rentebelasting in op het moment van rentebetaling. De inhoudingsplichtige draagt de ingehouden rentebelasting op aangifte af aan de Ontvanger. Het tijdvak waarover voor de rentebelasting aangifte moet worden gedaan is het kalenderkwartaal. Bij ministeriële regeling met algemene werking kan de Minister nadere regels geven omtrent de inhouding van de rentebelasting. Artikel 4
De rentebelasting bedraagt 8,5 procent van het zuivere bedrag van de rentebetaling. 3. Slot- en overgansgbepalingen Artikel 5 In de Algemene landsverordening Landsbelastingen2 wordt in artikel 1, eerste lid, aan het slot van onderdeel j de punt vervangen door een puntkomma en wordt een onderdeel k toegevoegd dat luidt als volgt: k. de Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen. Artikel 6 De Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt als volgt gewijzigd: a. In artikel 24, vierde lid, wordt “6,5” vervangen door: 8,5. b. Aan artikel 41A wordt, onder vervanging van de punt aan het eind door een puntkomma, een onderdeel toegvoegd, luidende: d. Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen. Artikel 7 In de Landsverordening basisverzekering ziektekosten3 komt artikel 1, onderdeel o, te luiden: o. inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 met uitzondering van rente waarover rentebelasting wordt geheven als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen. Artikel 8 In de Landsverordening Algemene ouderdomsverzekering4 wordt aan het slot van artikel 26, tweede lid, ingevoegd: Tot het inkomen wordt niet gerekend de rente waarover rentebelasting wordt geheven als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen. Artikel 9 In de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering5 wordt aan het slot van artikel 29, tweede lid, ingevoegd: Tot het inkomen wordt niet gerekend de rente waarover rentebelasting wordt geheven als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen. Artikel 10
P.B. 2013, no. 53. P.B. 2013, no. 3. 4 P.B. 2014, no. 56. 5 P.B. 2014, no. 57. 2 3
2
STATEN VAN CURAÇAO ZITTINGSJAAR 2014 - 2015- 061 LANDSVERORDENING van de regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen No. 3 1.
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Het beleid van de regering is onder meer gericht op het verbeteren van de compliance door belastingplichtigen. Compliance-stimulerende maatregelen moeten ertoe leiden dat belastingplichtigen de fiscale wet- en regelgeving beter nakomen. In de praktijk is gebleken dat de dreiging van boetes voor het niet doen van aangifte dan wel het niet aangeven van rente en dividend door natuurlijke personen, onvoldoende effect sorteert. Datzelfde heeft te gelden voor de inkeerregeling welke in het jaar 2012 is ingevoerd, waarbij belastingplichtigen in staat werden gesteld verzwegen inkomsten alsnog aan te geven tegen een zeer gunstig inkomstenbelastingtarief. De regering heeft aanwijzingen dat niet alle rente door belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting wordt aangegeven. Het is aan de andere kant voor de Inspecteur der Belastingen zeer arbeidsintensief en omvangrijk om alle bankrekeningen te controleren op rente. In verband hiermee bestond aanvankelijk het voornemen de banken te verplichten om de rentegegevens van inwoners van Curaçao jaarlijks aan de Inspecteur door te geven (renterenseignering). Zo is reeds artikel 45a in de Algemene landsverordening Landsbelastingen1 opgenomen. Om de mogelijkheid te creëren om op termijn over te kunnen gaan op renterenseignering wordt in het eveneens in procedure gebrachte voorstel tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, de Landsverordening op de inkomstenbelasting 19432, de Successiebelastingverordening 19083 en de Landsverordening op de Loonbelasting 19764 voorgesteld om een artikel 54 in de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 op te nemen. In dat voorstel meldt de regering niet van plan te zijn om op korte termijn van die wettelijke mogelijkheid gebruik te maken. De reden hiervoor is dat de regering, na goed overleg met de bankiersvereniging, het risico wil beperken dat renterenseignering aanleiding gaat vormen om tegoeden naar het buitenland over te brengen. De regering sluit evenwel niet uit dat na een uitgebreide voorlichtingscampagne en nadat de belastingdienst hiervoor is geëquipeerd op termijn alsnog wordt overgegaan tot renterenseignering. Ook zijn er er internationale ontwikkelingen die ertoe zullen leiden dat het risico van kapitaalvlucht alsmaar kleiner wordt. Landen zijn steeds meer bereid en geneigd om vrijwillig en automatisch gegevens uit te wisselen om op die manier belastingontduiking te voorkomen. De verklaring (Declaration on Joining the Multilateral Competent Authority Agreement on Automatic Exchange of Financial Account Information) zoals die op 29 oktober 2014 in Berlijn is getekend door meer dan 50 landen of jurisdicties, waaronder ook Curaçao, bewijst dit. De regering stelt daarom in dit stadium voor om in de plaats van renterenseignering de banken of andere financiële instellingen de belasting op rente te laten inhouden. De regering kiest er dus voor om ten
1
P.B. 2013, no. 53 P.B. 2002, no. 63 3 P.B. 1908, no. 48 4 P.B. 1975, no. 245 2
1
opzichte van de huidige situate de wijze van heffing te veranderen. De inhouding zal gaan geschieden naar analogie van de voorheffingen van de loonbelasting en spaarvermogensheffing. Het nu voorliggende voorstel kan nog het best met die laatste worden vergeleken. Op grond van de Landsverordening spaarvermogensheffing5 wordt 35% belasting ingehouden op rente over lokale banktegoeden van inwoners van de Europese Unie. Een inwoner van de EU kan die inhouding voorkomen door zijn identiteit bekend te maken. Alle gegevens van de natuurlijke persoon die zijn identiteit bekend maakt, worden na afloop van het kalenderjaar vervolgens ter beschikking gesteld van de belastingdienst van het land van de Europese Unie waar deze persoon woont, zodat de rente dan in dat land in de inkomstenbelasting belast kan worden. De onderhavige landsverordening kent niet de mogelijkheid inhouding te voorkomen door de identiteit bekend te maken. Omgekeerd stellen vrijwel alle landen van de Europese Unie de rentegegevens van inwoners van Curaçao die een bankrekening aanhouden in dat land ter beschikking van de Inspecteur alhier. Alleen Oostenrijk, België en Luxemburg hielden vast aan het bankgeheim en verstrekten geen gegevens, maar maakten gebruik van de optie om dan een belasting in te houden. België heeft het bankgeheim op 1 juli 2011 opgegeven. Luxemburg zal dat in 2015 doen en Oostenrijk uiterlijk in 2017. Ook deze landen wisselen dus inmiddels gegevens uit of gaan dat binnenkort doen. Inkomen verkregen uit opbrengsten van rente alsmede inkomen verkregen uit opbrengsten van dividend zijn nu verschillend belast. De tarieven lopen uiteen van 6,5% tot 19,5%. Het streven was oorspronkelijk om dat onderscheid weg te nemen. In een eerdere versie van het nu voorliggende voorstel waren beide inkomstenbronnen dan ook gelijkelijk opgenomen. Daar is de regering nu op terug gekomen. De regering meent thans dat het ontwikkelingsstadium van de kapitaalmarkt op Curaçao de harmonisatie van de fiscale behandeling van inkomen verkregen uit opbrengsten van enerzijds rente en anderzijds dividend niet per direct noodzakelijk maakt. Het voorstel betreft daarom nu alleen de inkomsten verkregen uit opbrengsten van rente. Harmonisatie van van het belastingtarief op inkomen verkregen uit de opbrengsten van rente en dividend zou bovendien, sinds de verlaging voor gepensioneerden van de premie basisverzekering ziektekosten vanaf 1 oktober 2014, uitmonden in lastenverzwaring bij een grote groep van de gemeenschap. Reden waarom de regering daarvan afziet. Het handhaven van het gedifferentieerde belastingtarief biedt ruimte om het sparen te bevorderen. Er is wel nog een belangrijke taak weggelegd voor de overheid om de gemeenschap in te lichten over de mogelijkheden en risico’s om te sparen en te beleggen, alsmede in het bevorderen van de ontwikkeling van de kapitaalmarkt op Curaçao. Met dit voorstel kan overigens optisch de indruk ontstaan dat het sparen zwaarder wordt belast. Niets is echter minder waar voor het overgrote deel van de gemeenschap. Met het onderhavige voorstel wenst de regering weliswaar een belastingtarief van 8,5% in te voeren dat hoger is dan het huidige tarief van 6,5%, maar daar staat tegenover het voorstel in het ontwerp om inkomen verkregen uit de opbrengst van rente uit te sluiten van de heffing van sociale premies. Momenteel zijn over het inkomen verkregen uit opbrengsten van rente naast een belasting van 6,5% tevens de sociale premies verschuldigd. Teneinde inzichtelijk te maken dat met dit voorstel op grote schaal lastenverlichting wordt doorgevoerd, wordt in onderstaande tabellen het voorstel afgezet tegen de huidige situatie.
5
P.B. 2006, no. 50.
2
Tabel 1. Voorstel vs huidige situatie bij een inkomen tot NAf 150.000 per jaar Huidige situatie Voorstel Actieve burger Gepensioneerde Actieve burger burger BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% + 16% AOV+ 2% AVBZpremie + 2% premie + 6,5% AVBZ-premie BVZ-premie = + 13% BVZ15% premie = 37,5% Niet BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% + 16% AOV+ 2% AVBZpremie + 2% premie = 8,5% AVBZ-premie = 24,5%
Gepensioneerde burger 8,5%
8,5%
Tabel 2. Voorstel vs huidige situatie bij een inkomen tussen NAf 150.000 en NAf 444.204,90 per jaar Inkomen verkregen uit de opbrengst van rente is inkomen boven NAf 150.000 Huidige situatie Voorstel Actieve burger Gepensioneerde Actieve burger Gepensioneerde burger burger BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% 8,5% + 1% AOV+ 2% AVBZpremie + 2% premie = 8,5% AVBZ-premie = 9,5% Niet BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% 8,5% + 1% AOV+ 2% AVBZpremie + 2% premie = 8,5% AVBZ-premie = 9,5% Tabel 3. Voorstel vs huidige situatie bij een inkomen van meer dan NAf 444.204,90 per jaar Inkomen verkregen uit de opbrengst van rente is inkomen boven NAf 444.204,90. Huidige situatie Voorstel Actieve burger Gepensioneerde Actieve burger Gepensioneerde burger burger BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% 8,5% + 1% AOVpremie = 7,5% Niet BVZ-verzekerd 6,5% belasting 6,5% belasting 8,5% 8,5% + 1% AOVpremie = 7,5% In bovenstaande tabellen is, afhankelijk van het inkomen, rekening gehouden met de totale verschuldigde sociale premies omdat bij inkomen verkregen uit de opbrengst van rente de burger niet in een werknemer-werkgever relatie zit en dienovereenkomstig over dat inkomen de totale premie zelf verschuldigd is.
3
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat enkel bij de hoogste inkomens (van meer dan NAf 444.204,90) het risico van lastenverzwaring aanwezig is. Dat betreft minder dan 0,5% van de totale populatie inkomstenbelastingplichtigen. Dit zorgt voor de overigen (het overgrote deel van de belastingplichtigen met inkomen uit de opbrengsten van rente) voor een lastenverlichting. 2.
Budgettaire gevolgen
De regering heeft zich voorgenomen de tax compliance te verbeteren. In dit verband is recentelijk de mogelijkheid gecreëerd voor de belastingdienst om daadkrachtiger op te treden in de gevallen waar ondernemers omzet verzwijgen en op die manier de verschuldigde omzetbelasting, inkomstenbelasting en winstbelasting niet afdragen. Evenzo geldt dat er aanwijzingen zijn dat niet alle rente door belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting worden opgegeven in de inkomstenbelastingsfeer. In het bijzonder wordt genoten rente niet als inkomen opgegeven. Zo werd in 2011 voor de inkomstenbelasting circa NAf 6 miljoen opgegeven als inkomen verkregen uit rente op binnen- en buitenlandse spaartegoeden, terwijl de geconsolideerde cijfers van het bankwezen duiden op een substantieel hoger bedrag aan rentebetalingen (circa NAf 60 miljoen). Dit betreft deels betalingen aan (vrijgestelde) rechtspersonen. De regering acht het evenwel wenselijk dat de tax compliance betreffende inkomen genoten in de vorm van rente zonder verder uitstel wordt verbeterd. Uitgaande van bovenstaande cijfers verwacht de regering op basis van het nu voorliggende ontwerp structureel meer belastinginkomsten. Het verwachte opbrengstpotentieel van deze wijziging bedraagt maximaal NAf 4,6 miljoen op jaarbasis. Deze meerinkomsten ziet de regering niet als lastenverzwaring doch als het rechttrekken van de bestaande scheve situatie waarbij inkomen uit de opbrengst van rente buiten de belastingheffing blijft. Overigens is er sprake van lastenverlichting, zoals is aangegeven aan het slot van paragraaf 1. De meeropbrengsten zullen worden ingezet om de verruiming van de aftrek van studieleningen te financieren, hetwelk naar de mening van de regering bevorderlijk zal zijn voor een meer duurzame sociaal-economische ontwikkeling van Curaçao. Daar dit niet alleen een grondslagverbreding van onze economie betekent doch ook de terugkeer van gekwalificeerd personeel wat het groeipotentieel van de economie vergroot. 3.
Advies van de Sociaal Economische Raad
Ter zake van het voorliggende ontwerp heeft de Sociaal Economische Raad (SER) advies uitgebracht op 1 december 2014 (143/2014-SER). De SER vraagt om meer inzicht in de omvang van de in het kader van het voorliggende ontwerp aan de orde zijnde compliance problematiek. In 2011 is voor de inkomstenbelasting circa NAf 6 miljoen opgegeven als inkomen verkregen uit rente op spaartegoeden, terwijl de geconsolideerde cijfers van het bankwezen duiden op een aanzienlijk hoger bedrag aan rentebetalingen (circa NAf 60 miljoen). De regering acht het wenselijk dat de tax compliance betreffende inkomen genoten in de vorm van rente zonder verder uitstel wordt verbeterd. Dat wordt bereikt door belastingheffing bij de bron te introduceren. Hiermee wordt de kans vergroot dat de verschuldigde belasting daadwerkelijk wordt betaald. Het verwachte opbrengstpotentieel van deze wijziging bedraagt, als gevolg van een betere compliance, maximaal NAf 4,6 miljoen op jaarbasis. Van de renterenseignering zal de regering vooralsnog geen gebruik maken. Dat bevreemdt de SER. In reactie daarop merkt de regering op dat ook renterenseignering als doel heeft verbetering van de tax compliance. Aan de toepassing van renterenseignering kleeft echter, zo kan worden opgemaakt uit commentaar van de bankiersvereniging, nadrukkelijk het risico van kapitaalvlucht. Om die reden zal renterenseignering vooralsnog niet worden toegepast. Met die toepassing zal worden begonnen na een uitgebreide voorlichtingscampagne en nadat de belastingdienst hiervoor is geëquipeerd. De SER verwijst naar de melding vanuit het bankwezen dat die sector met een extra taak en extra kosten wordt belast. In reactie daarop wordt opgemerkt dat er op dit punt geen nieuwe taak is voor de inhoudingsplichtigen die al een vergelijkbare plicht hebben in het kader van de uitvoering van de
4
Landsverordening spaarvermogensheffing. Bovendien is dit ontwerp opgesteld na goed overleg met de bankiersvereniging. Naar aanleiding van de opmerkingen van de SER ter zake van het ontbreken in het ontwerp van formele bepalingen, merkt de regering op dat in het nu voorliggende ontwerp in die omissie is voorzien. De met het ontwerp voorgestelde regeling zal als belastingverordening onder de reikwijdte van de Algemene landsverordening Landsbelastingen komen te vallen. Op grond van de formele bepalingen in die landsverordening wordt onder meer voorzien in de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een inhouding door een inhoudingsplichtige. Die formele bepalingen voorzien ook in het toezicht op de inhoudingsplichtige. Voor wat betreft de opmerking van de SER bij het in ontwerp, zoals dat ontwerp aan de SER is aangeboden, opgenomen tarief van 17,5%, merkt de regering dat in het nu voorliggende ontwerp dat tarief is verlaagd naar 8,5%. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt hier nader op ingegaan. De SER vraagt in hoeverre de onderhavige regeling invloed heeft op o.a. pensioensparen en het fiscaal op lange termijn sparen. In reactie daarop zij opgemerkt dat de in het voorliggende ontwerp opgenomen regeling geen nieuwe belastingplicht schept. Inkomen uit opbrengsten van rente was al belast en zal belast blijven. Slechts de wijze van belastingheffing wordt gewijzigd. Ook het tarief wordt aangepast. Renteopbrengsten die opkomen in het kader van een kapitaalverzekering vallen buiten het nu voorliggende voorstel. De SER vraagt waarom de Landsverordening Dividendbelasting 2000 (P.B. 1999, no. 2466) niet in werking getreden. In antwoord daarop zij opgemerkt dat eind jaren 90 met Nederland is afgesproken dat de Antillen een dividendbelasting zouden invoeren, zodat Nederland - in de toen van kracht zijnde BRK - de heffing op dividend kon terugbrengen tot 0%. Nadat het Nieuw Fiscaal Raamwerk door de Nederlandse Antillen was ingevoerd met daarbij een dividendbelasting, is Nederland op de gemaakte afspraken teruggekomen. Van Nederlandse zijde werd een belasting van 8,3% ingevoerd met de toezegging dat de opbrengsten periodiek aan de Antillen zouden worden overgemaakt. De dividendbelasting alhier was vanaf dat moment niet meer nodig omdat er dan anders tweemaal belasting geheven zou worden. De landsverordening dividendbelasting is nooit ingetrokken, omdat de gedachte was dat deze in de toekomst nog van pas zou kunnen komen. Inwerkingtreding ligt op dit moment niet in de bedoeling. Het nu voorliggende voorstel heeft geen betrekking op inkomen verkregen uit opbrengsten van dividend. 4.
Advies van de Raad van Advies
De Raad van Advies heeft ter zake van het onderhavige ontwerp op 11 december 2014 advies uitgebracht (RvA no. RA/35-14-LV). In lijn met de daarop betrekking hebbende opmerking van de Raad van Advies (RvA) voorziet het nu voorliggende ontwerp er in dat de met dit ontwerp voorgestelde regeling een belastingverordening is als bedoeld in de Algemene landsverordening Landsbelastingen. Met de verwijzing van de RvA in onderdeel 8 van het algemeen deel van het advies naar artikel 41B van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976, is kennelijk artikel 41A bedoeld. In het voorliggende ontwerp is voor wat betreft “binnenlandse belastingplichtige” toegevoegd een verwijzing naar artikel 1, eerste en tweede lid, van de Landsverordening inkomstenbelasting 1943. Dat naar aanleiding van het advies van de RvA om duidelijkheid te verschaffen over wie belastingplichtige is. Om die reden ook is met het oog op de positie van (mogelijke) zakelijk gerechtigden artikel 1 voor wat betreft de omschrijving van wie belastingplichtig is, nader aangepast. 6
P.B. 1999, no. 246
5
De RvA adviseert, indien de in het voorliggende ontwerp voorgestelde regeling een tijdelijk karakter heeft, om dat tijdelijk karakter tot uitdrukking te brengen in het ontwerp. In reactie daarop wordt opgemerkt dat de tijdelijkheid waar de RvA op doelt, betrekking heeft op het voornemen om de renterenseignering vooralsnog (tijdelijk) niet toe te passen. Het onderhavige ontwerp regelt die renterenseignering echter niet. Het tijdstip waarop tot toepassing van renterenseignering zal worden overgegaan, zal bijtijds worden aangekondigd. De RvA meent dat de financiële consequenties onderbelicht zijn gebleven in de memorie van toelichting en stelt te hebben verwacht dat de financiële consequenties van de inhoudingplicht voor de banken en andere financiële instellingen in het ontwerp zouden worden opgenomen. De regering stelt vast dat op dit punt, mede naar aanleiding van commentaar van de RvA, de toelichting is aangevuld en intussen tegemoet komt aan de wensen van voormelde raad. Met betrekking tot de financiële consequenties van de inhoudingplicht voor de banken en andere financiële instellingen merkt de regering op dat deze gering zullen zijn, daar het met name handelingen betreft die gezien de geautomatiseerde systemen die tegenwoordig bij deze instellingen in gebruik zijn geautomatiseerd kunnen worden. Banken en andere financiële instellingen verrichten op dit moment overigens al vergelijkbare handelingen ter uitvoering van de Landsverordening spaarvermogensheffing. Voorts benadrukt de regering dat de bewandelde weg in goed overleg met de bankiersvereniging vorm is gegeven. De RvA stelt dat in het ontwerp niet wordt ingegaan op de financieel-economische consequenties van dit ontwerp op het gebied van besparingen daar middelen aan de economie worden onttrokken van niet eerder betaalde belastingen. Het bevreemdt de regering dat de RvA niet het voornemen van de regering toejuicht om - conform de door de Staten geuite wens - belastingontduiking tegen te gaan. Het hierin vervatte voorstel dient in dat perspectief te worden geplaatst. Voorts merkt de regering op dat mede naar aanleiding van de opmerkingen van de RvA de regering besloten heeft om af te zien van het uniformeren van het belastingtarief op inkomsten uit rente als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. In de separaat ingediende Landsverordening belastingherzieningen 20152016 wordt voorgesteld om de overige inkomsten uit kapitaal te belasten tegen het bijzondere tarief van 19,5%. Het huidige IB-tarief op voordelen uit aanmerkelijk belang blijft gehandhaafd. Het voorgestelde belastingtarief voor inkomsten uit rente bedraagt 8,5%. Daarmee wordt in feite ook tegemoet gekomen aan de bezwaren van de RvA, daar dit percentage in de plaats komt van het huidige belastingtarief van 6,5% en de vigerende sociale premies. Dus gaat hieruit geen lastenverzwaring uit en is dit percentage in internationaal perspectief concurrerend. Het verwachte opbrengstpotentieel van deze wijziging bedraagt maximaal NAf 4,6 miljoen op jaarbasis. De verwachting is gerechtvaardigd dat hieruit geen (substantiële) negatieve effecten voor het spaargedrag en de economie zullen voortkomen. Temeer dat er internationale ontwikkelingen zijn die ertoe zullen leiden dat het risico van kapitaalvlucht alsmaar kleiner wordt. Landen zijn steeds meer bereid en geneigd om vrijwillig en automatisch gegevens uit te wisselen om op die manier belastingontduiking te voorkomen. De meeropbrengsten worden ingezet om de verruiming van de aftrek van studieleningen te financieren, hetwelk naar de mening van de regering meer bevorderlijk zal zijn voor een meer duurzame sociaal-economische ontwikkeling van Curaçao. Daar dit niet alleen een grondslagverbreding van onze economie betekent doch ook de terugkeer van gekwalificeerd personeel wat het groeipotentieel van de economie vergroot. De RvA merkt vervolgens op dat uit de memorie van toelichting is gebleken dat de regering uitgaat van opbrengsten uit de inkomstenbelasting uit het belastingjaar 2011. De RvA begrijpt dat er een achterstand bestaat ten aanzien van de vaststelling van de belastingopbrengsten over de belastingjaren 2012 en 2013, maar wijst de regering op het risico dat daardoor ontstaat dat de verwachte netto-effect van de belastinghervormingen niet correct is.
6
De regering merkt hierover op dat er sinds 2011 geen ingrijpende wijzigingen zijn doorgevoerd in de inkomstenbelastingsfeer. Uit de onvolledige gegevens over de jaren na 2011 blijkt evenmin dat er sprake is van structurele veranderingen. Dus bestaan er geen aanwijzingen dat de gegevens over het belastingjaar 2011 niet representatief genoeg zijn om de gevolgen van het onderhavige voorstel te ramen. Overigens merkt de regering op dat met deze herziening een gedragswijziging van de belastingplichtigen zal kunnen optreden. Dat betekent dat niet eens de meest recente gegevens daar een oplossing voor zouden bieden daar die niet noodzakelijkerwijs een weergave zijn van het toekomstige gedrag van de belastingplichtigen. Vandaar dat bij het maken van ramingen de nodige zorgvuldigheid betracht dient te worden. Met betrekking tot de uitvoeringsregels op grond van artikel 2 van het ontwerp adviseert de RvA om in dat artikel tevens te bepalen dat de regels betreffende de afdracht bij ministeriële regeling met alegemene werking zullen worden vastgesteld. In reactie daarop merkt de regering op dat voor het stellen van dergelijke, de afdracht betreffende regels de Algemene landsverordening Landsbelastingen voldoende basis biedt. Bij de uitvoeringsregels op grond van artikel 2 van het ontwerp moet onder meer worden gedacht aan het treffen van een voorziening voor de situatie waar de RvA in onderdeel 7 van het algemeen deel de aandacht op vestigt. Het betreft de situatie dat een belastingplichtige niet in staat is om uit eigen beweging de informatie die als bewijs moet dienen van de ingehouden rentebelasting, kan verstrekken. Het kan dan nodig blijken dat de inhoudingsplichtige verplicht wordt aan de belastingplichtige een verklaring betreffende de ingehouden rentebelasting te verstrekken. Voor de hand ligt echter dat inhoudingsplichtigen als vaste praktijk nu al omtrent rentebetalingen schriftelijk bevestigingen verstrekken aan de rentegenieter. In reactie op onderdeel 7 van het algemeen deel van de RvA merkt de regering verder op dat de inhoudingsplichtigen administratieplichtigen zullen zijn in de zin van artikel 43 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. De Inspecteur der Belastingen is alsdan bevoegd om te controleren of de inhouding op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe staan hem alle bevoegdheden van hoofdstuk VI van de Algemene landsverordening Landsbelastingen ter beschikking. Met de overige opmerkingen van de RvA (RvA) is in het voorliggende ontwerp rekening gehouden. 5.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 In dit artikel wordt gedefinieerd wie de (belastingplichtige) rekeninghouder is. Dat is een natuurlijke persoon die voor de inkomstenbelasting als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt en die een rentedragende bankrekening of banktegoed aanhoudt bij een in Curaçao gevestigde bank of andere erkende financiële instelling. Voor de vraag of iemand een binnenlandse belastingplichtige is, zal de inhoudingsplichtige zich in eerste instantie moeten richten op het bevolkingsregister. Doorgaans zal de plaats waar een belastingplichtige is ingeschreven in het bevolkingsregister namelijk tevens zijn fiscale woonplaats zijn. Dat hoeft echter niet in alle gevallen zo te zijn. Van groot belang is waar de belastingplichtige zijn sociale middelpunt heeft. De definitie van inhoudingsplichtige is naar analogie van artikel 1, onderdeel g, van de Landsverordening spaarvermogensheffing geformuleerd. De definitie van rente sluit aan bij artikel 24, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Het voorliggende ontwerp heeft betrekking op het inkomen verkregen uit de opbrengst van rente. Dat inkomen wordt nu nog belast tegen een tarief van 6,5%.
7
Met het begrip rentebetaling wordt het moment bepaald waarop de inhouding dient te geschieden. Artikel 2 Dit artikel vormt de wettelijke basis voor de belasting die met het voorliggende ontwerp wordt ingevoerd. Artikel 3 Ingevolge dit artikel moet een inhoudingsplichtige de belasting inhouden en afdragen op aangifte. Op dit punt is er geen nieuwe taak voor de inhoudingsplichtigen die al een vergelijkbare plicht hebben in het kader van de uitvoering van de Landsverordening spaarvermogensheffing. De belasting wordt geheven door inhouding op de betaling van rente. De inhoudende instantie vermindert derhalve bij de betaling de rente met de ingehouden belasting. Bij een inhouding op een later moment dan de rentebetaling, zou de inhoudingsplichtige aanvullende voorzieningen moeten treffen om te vezekeren dat verschuldigde rentebelasting beschikbaar blijft voor de inhouding. De ingehouden belasting moet aan het einde van het lopende kwartaal worden afgedragen op aangifte. Er zijn geen redenen dat een inhoudingsplichtige reeds ingehouden belasting nog langer onder zich houdt. Het ontwerp is opgesteld na goed overleg met de bankiersvereniging. De inhoudingsplichtigen zullen administratieplichtigen zijn in de zin van artikel 43 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. De Inspecteur der Belastingen is alsdan bevoegd om te controleren of de inhouding op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe staan hem alle bevoegdheden van hoofdstuk VI van de Algemene landsverordening Landsbelastingen ter beschikking. Volgens het vierde lid kan de minister uitvoeringsregels geven omtrent de inhouding van rentebelasting. In principe zal de inhouding voor alle inhoudingsplichtigen op dezelfde wijze moeten geschieden. Artikel 4 In dit artikel wordt het tarief van de rentebelasting vastgesteld. Met “zuivere bedrag van de rentebetaling” wordt aangesloten bij artikel 24, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943. Artikel 5 Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat de - met het voorliggende ontwerp voorgestelde - regeling als belastingverordening onder de reikwijdte van de Algemene landsverordening Landsbelastingen komt te vallen. Op grond van de formele bepalingen in die landsverordening wordt onder meer voorzien in de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een inhouding door een inhoudingsplichtige. Artikel 6 De Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt gewijzigd teneinde de in het voorliggende ontwerp opgenomen belastingverordening als een voorheffing op de inkomstenbelasting te laten gelden. Tevens wordt het tarief in artikel 24, vierde lid, van Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 gelijk getrokken met het in het voorliggende ontwerp opgenomen tarief van 8,5%. Artikelen 7 tot en met 10 Inkomen uit opbrengsten van rente als bedoeld in zowel de in voorliggende ontwerp opgenomen belastingverordening als in artikel 24, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, wordt uitgesloten van de grondslag voor de heffing van sociale premies. Artikel 11 Na afstemming met het bankwezen stelt de regering voor de inhouding per 1 juli 2015 van start te laten gaan. De bankiersvereniging heeft namelijk aangegeven tot dan de tijd nodig te hebben om de inhouding van de rentebelasting te operationaliseren. Over het inkomen uit de opbrengsten van rente gedurende het eerste halfjaar van 2015 is echter wel rentebelasting verschuldigd.
8