papendrecht landelijk gebied 1997, 1e herziening gastransportleiding wijngaarden-zelzate
bestemmingsplan
adviesbureau voor ruimtelijk beleid ontwikkeling en inrichting
papendrecht landelijk gebied 1997, 1e herziening gastransportleiding wijngaarden-zelzate
partiële herziening bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0550.0000701011307400
30 juli 2008 23 december 2008 14 mei 2009
voorontwerp ontwerp vaststelling
projectnummer:
70101.13074.00 opdrachtleider:
mw. mr.drs. M.C. Lammens
LL
OYD’S REGI
E ST
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
ontwikkeling
R QU A L I T SSURANCE YA
R.007/02
adviesbureau voor ruimtelijk beleid
ISO 9001
aangesloten bij:
BNSP
en inrichting
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam Telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
© RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inhoud van de toelichting 1. Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
1
blz. 3
Aanleiding Ligging plangebied Vigerende bestemmingsplannen Planproces Leeswijzer
3 3 3 3 4
2. Gebiedsvisie 2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
5
Inleiding Bestaande situatie Toekomstige situatie Conclusie
5 5 5 6
3. Juridische planbeschrijving 3.1. 3.2.
7
Algemeen Bestemmingen en gebruik
7 7
4. Ruimtelijk beleidskader 4.1. 4.2. 4.3.
5. Milieuonderzoek 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9.
Inleiding Milieueffectrapportage Externe veiligheid Bodem Water Ecologie Archeologie en cultuurhistorie Verkeer, geluid en trilling Luchtkwaliteit
6. Inspraak, overleg en zienswijzen 6.1. 6.2.
9
Rijksbeleid Provinciaal beleid Conclusie
Inspraak en overleg Zienswijzen
7. Uitvoerbaarheid
9 9 9 11
11 11 15 18 18 20 22 23 23 25
25 27 29
Bijlage: 1.
Inspraak, overlegreacties en zienswijzen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
3
1. Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, nut en noodzaak van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.
1.1. Aanleiding De Gasunie heeft het voornemen om tussen Wijngaarden en Zelzate een hoofdaardgastransportleiding te realiseren in combinatie met de bouw van een compressorstation nabij Wijngaarden. Dit deel van het tracé maakt onderdeel uit van een groter project het zogenaamde noordzuidproject, wat een hoofdtransportnet door heel Nederland moet bewerkstelligen. Met de realisatie van de hoofdaardgastransportleiding tussen Wijngaarden en Zelzate (en het noord-zuidproject in zijn geheel) wil de Gasunie het volgende bereiken: het garanderen van de leveringszekerheid van gas in Nederland; het realiseren van adequate aansluiting op het grensoverschrijdend gasnetwerk; toename van de economische mogelijkheden voor de Nederlandse gassector; bevordering van de Europese energiehandel, die past binnen het EU-beleid van vrije handel in energie. De realisatie van de hoofdaardgastransportleiding tussen Wijngaarden en Zelzate is mer-plichtig en voor dit tracé wordt een mer-procedure doorlopen. Om planningstechnische redenen is het tracé Wijngaarden-Zelzate in twee delen opgeknipt en zijn twee MER's opgesteld met elk hun eigen procedure. Voor dit bestemmingsplan is het MER Wijngaarden-Ossendrecht (5A) van belang. Dit MER is in dit bestemmingsplan vertaald.
1.2. Ligging plangebied Binnen de gemeente Papendrecht loopt het tracé van de hoofdaardgastransportleiding door het landelijk gebied ten noordoosten van het stedelijk gebied van Papendrecht. De hoofdaardgastransportleiding komt uit de gemeente Graafstroom en loopt richting Sliedrecht en Dordrecht. Zie voor het tracé figuur 1.
1.3. Vigerende bestemmingsplannen Het tracé doorsnijdt bestemmingsplangebied Landelijk Gebied 1997 en past niet binnen de daarin opgenomen bestemmingen. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997, vastgesteld 23 juli 1998, goedgekeurd 23 februari 1999, wordt daarom herzien.
1.4. Planproces Aan dit bestemmingsplan is een MER verbonden waarin voor de aanleg van hoofdaardgastransportleiding alternatieven zijn onderzocht. De Gasunie geeft op verzoek van de gemeente voorlichting aan burgers over de externe veiligheidsaspecten van deze leiding. Daarnaast vindt over het MER overleg plaats met alle betrokken overheden. Rond dit bestemmingsplan wordt dan ook volstaan met de gebruikelijke inspraak- en overlegprocedures.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Inleiding
4
1.5. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het effect van de hoofdaardgastransportleiding op de omgeving beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op de bestemmingsregeling. In hoofdstuk 4 wordt de aanleg van deze leiding getoetst aan het ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 bevat het milieuonderzoek dat gebaseerd is op de voor dit bestemmingsplan relevante delen van het MER. Hier wordt ook inzicht gegeven in de externe veiligheidsaspecten van deze leiding. Hoofdstuk 6 bevat de inspraak en overlegreacties naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan en hoofdstuk 7 ten slotte beschrijft de uitvoerbaarheid van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
5
2. Gebiedsvisie 2.1. Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Hieruit vloeien randvoorwaarden voort voor de ontwikkeling van het gebied. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht. Uit de gebiedsvisie blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
2.2. Bestaande situatie Het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Bij de tracering van de leiding is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande functies en aanwezige bebouwing om zo alle bestaande functies te behouden en concreet voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg te staan. Waar mogelijk wordt gebundeld met bestaande leidingen.
2.3. Toekomstige situatie Zoals gezegd wordt de aardgasleiding zodanig gerealiseerd dat bestaande functies en gebouwen behouden blijven en concreet voorgenomen ontwikkelingen niet worden belemmerd. Uit het milieuonderzoek (MER) blijkt dat de milieueffecten grotendeels van tijdelijke aard zijn en enkel in de aanlegfase een rol spelen door grondverzet en bemaling. Meer onomkeerbare effecten zoals externe veiligheid zijn aanvaardbaar en voldoen aan de normstelling en het beleid. Bij bestaande objecten (zoals woningen) wordt voldaan aan de veiligheidsnormen. Door de leiding te bestemmen kunnen ook toekomstige ontwikkelingen op hun mogelijke veiligheidseffecten worden getoetst. Voor het overige heeft de leiding enkel tijdelijke effecten in de aanlegfase, daarop wordt hieronder nog kort ingegaan. Aanlegfase De leiding wordt in delen aangelegd en in het tracé Wijngaarden-Ossendrecht gebeurt dit in principe in den droge. Dit wil zeggen dat er een sleuf gegraven wordt die droog gehouden wordt door middel van bemaling. Voor de aanleg is dan een werkstrook nodig van circa 40 m breed (figuur 2). Lokaal kan sprake zijn van een werkstrook die breder is (circa 50 m). Deze werkstrook wordt afgerasterd, de bovenste grondlaag wordt verwijderd en in depot gezet en er wordt een tijdelijke rijbaan aangelegd. De ondergrond wordt verder ontgraven, de pijpdelen aan elkaar gelast en in de sleuf op benodigde diepte gelegd. De grond wordt weer teruggeplaatst zoveel mogelijk conform de oorspronkelijke bodemopbouw. Voor het passeren van onder meer wegen, watergangen en spoorlijnen wordt gebruikgemaakt van diverse geboorde methoden. Het MER gaat in op de geschiktheid van de diverse methoden voor bepaalde situaties. Dit speelt in het plangebied niet. Uiteindelijk wordt het landschap in oorspronkelijke staat hersteld. Beheerfase De Gasunie inventariseert bedreigingen van de gasleidingen systematisch op de punten: geweld van buiten, corrosie en de procedure bij lekkages. De Gasunie heeft een nauwkeurige registratie van de ligging van al haar leidingen en brengt deze informatie in bij ruimtelijke besluiten. De Gasunie neemt deel aan het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC). Om geweld van buiten te voorkomen wordt verder elke 14 dagen via vlieginspecties, loop- en rij-inspecties gecontroleerd of sprake is van graafwerkzaamheden of bouwwerkzaamheden die een risico kunnen vormen. Periodiek worden leidingen geïnspecteerd op corrosie. In geval van incidenten kan de Gasunie 24 uur per dag op afstand ingrijpen. Over het handelen in geval van incidenten of calamiteiten zijn afspraken met de lokale autoriteiten (reguliere hulpdiensten, brandweer en politie).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Gebiedsvisie
6
Figuur 2 Werkstrook aanlegfase
2.4. Conclusie Bij de keuze van het tracé is zoveel mogelijk rekening gehouden met bestaande bebouwing en functies. De externe veiligheidsaspecten van de leiding zijn in overeenstemming met het huidige beleid en de verwachte toekomstige normen (zie ook paragraaf 5.3). De aanleg van de leiding heeft verder enkel tijdelijke effecten. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
7
3. Juridische planbeschrijving 3.1. Algemeen
De aardgastransportleiding loopt binnen de gemeente Papendrecht door het bestemmingsplangebied Landelijk Gebied 1997. Dit plan wordt door middel van deze partiële herziening aangevuld met de dubbelbestemming Leiding-gas. De onderliggende agrarische bestemming blijft dus voortbestaan.
3.2. Bestemmingen en gebruik De dubbelbestemming Leiding-gas maakt het mogelijk de aardgasleiding aan te leggen, te gebruiken en te onderhouden. De leiding is in de bestemmingsomschrijving specifiek benoemd met de doorsnede en maximale druk. Zo kan geen verwarring ontstaan met de voorschriften voor andere leidingen in het vigerende plan. De leiding is op de plankaart bestemd inclusief een vrijwaringszone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Aangezien de plaatsgebonden risicocontour voor externe veiligheid op de leiding ligt, is een ruimere bestemming niet noodzakelijk. Het primaat van de bestemming Leiding-gas ten opzichte van de overige vigerende bestemmingen blijkt onder meer uit de bouwregels en het aanlegvergunningenstelsel. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning nodig. Het betreft onder meer het aanleggen van wegen of paden, het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het uitvoeren van grondbewerkingen anders dan normaal gebruik en beheer van de gronden. De opgenomen regeling biedt de leiding bescherming tegen invloeden van buitenaf. Alvorens een aanlegvergunning wordt verleend wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder. De Gasunie heeft bijvoorbeeld informatie over plantensoorten die geschikt zijn om op of in de directe nabijheid van leidingen toe te passen. Ook zijn lokale omstandigheden van invloed op de leiding. In principe dient de strook met de dubbelbestemming Leiding-gas vrij van obstakels te blijven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Juridische planbeschrijving
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
8
70101.13074.00
9
4. Ruimtelijk beleidskader 4.1. Rijksbeleid
Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking beleid over onder meer het bundelingsprincipe van leidingen en over externe veiligheid. Specifiek ten aanzien van ondergronds transport zoals buisleidingen is aangegeven dat het voor de toekomst van de Nederlandse industrie belangrijk is om netwerken van hoofdtransportleidingen voor grondstoffen te creëren. Specifiek voor de energievoorziening is een netwerk van hogedruk aardgastransportleidingen belangrijk. Doel van het bundelingsbeleid is om knelpunten bij de ondergrondse ordening te voorkomen, bundeling met andere lijninfrastructuur te bevorderen en veiligheid rondom leidingen te waarborgen. Concessie Gasunie Voor de aanleg en instandhouding van een net van aardgastransportleidingen en daarbij behorende werken is bij Koninklijk Besluit in 1963 concessie verleend aan de Gasunie. Vervolgens is het openbaar belang van aardgastransportleidingen erkend, waardoor een gedoogplicht aan grondeigenaren kan worden opgelegd. De concessie bevat eisen ten aanzien van veiligheid en bedrijfszekerheid. Conclusie Door de aardgasleiding waar mogelijk te bundelen met bestaande ondergrondse infrastructuur wordt voldaan aan de Nota Ruimte. De aardgasleiding voldoet aan de vereisten uit de concessie. Sectoraal rijksbeleid zoals op gebied van natuur en externe veiligheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.
4.2. Provinciaal beleid Streekplan Zuid-Holland Zuid In het streekplan is het risico van de aanwezigheid of het vervoer van gevaarlijke stoffen voor de belangrijkste bronnen met externe veiligheidsrisico’s berekend. Het gaat voornamelijk om bedrijventerreinen en transportroutes (wegen, buisleidingen, spoor- en waterwegen). Bij situering van nieuwe functies dient hiermee rekening te worden gehouden. Economische ontwikkelingen kunnen het risico niveau beïnvloeden. Bij de inpassing van het tracé is rekening gehouden met de effecten op het risiconiveau. Wat betreft natuur geldt het compensatiebeginsel voor onder meer de volgende gebieden uit het streekplan: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur; aangewezen natuurgebieden op grond van de Natuurbeschermingswet; randstadgroenstructuurprojecten; het strategisch groenproject Eiland van Dordrecht; gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. Conclusie Het tracé voldoet aan de vereisten uit het streekplan voor wat betreft het effect op het risiconiveau. Natuurcompensatie is onderdeel van de uitvoering van het project (zie paragraaf 5.6). De aanleg van de aardgasleiding is dan ook in overeenstemming met het streekplan. Sectoraal provinciaal beleid zoals op gebied van natuur en externe veiligheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.
4.3. Conclusie De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn in overeenstemming met het rijksbeleid en het provinciaal beleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Ruimtelijk beleidskader
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
10
70101.13074.00
5. Milieuonderzoek
11
5.1. Inleiding Hieronder worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de technische onderzoeken met conclusies. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte schets van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect, het relevante toetsingskader (de wettelijke normstelling en het beleid), een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek (met een samenvatting van de onderzoeksconclusies) en een conclusie over de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de normstelling en het beleid. Tevens is beoordeeld of sprake is van compenserende of mitigerende maatregelen uit het MER1) die in het plan moeten zijn zeker gesteld.
5.2. Milieueffectrapportage De realisatie van een aardgastransportleiding is mer-plichtig indien deze een diameter van meer dan 80 cm en een lengte van meer dan 40 km heeft. Het tracé Wijngaarden-Ossendrecht voldoet aan deze criteria. Toetsingskader Normstelling De Wet milieubeheer en het Besluit milieu-effectrapportage 1994 maken onderscheid in: een mer-plicht voor plannen (planmer); een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer). Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectMER) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit en is de projectmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken. In bijlagen C en D van het Besluit milieu-effectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een planMER of projectMER moet worden opgesteld en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt. Een planMER moet worden opgesteld: als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-(beoordelings)plichtige activiteit; voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet. Het planMER beschrijft de milieugevolgen van de activiteit(en) en alternatieven op globaal niveau. Van het voornemen een planMER op te stellen wordt openbare kennis gegeven. Betrokken bestuursorganen worden geraadpleegd over de reikwijdte en detailniveau van de planMER. Het planMER wordt gelijktijdig met het ontwerpplan waaraan het gekoppeld is, ter inzage gelegd. De procedure voor het projectMER vangt aan met het opstellen van een startnotitie en eindigt met een toetsingsadvies door de Commissie voor de milieueffectrapportage van het MER. Het projectMER dient als onderzoeksrapport voor het te nemen besluit. In het projectMER en/of het daaraan gekoppelde besluit moet worden aangegeven wat met de informatie uit het projectMER is gedaan. In het bijzonder moet het gekozen alternatief, het "voorkeursalternatief" (VKA), en de daarin opgenomen maatregelen in relatie tot het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA)
1)
Er wordt gebruikgemaakt van de afkorting MER en mer. De afkorting mer staat voor de procedure, de milieueffectrapportage. De afkorting MER staat voor het eindproduct, het MilieuEffectRapport.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
12
worden gemotiveerd. Het projectMER wordt uiterlijk gelijktijdig met het ontwerpplan waaraan het gekoppeld is, ter inzage gelegd. Figuur 3 Tracé Wijngaarden-Ossendrecht
Onderzoek Waarom een PlanMER en projectMER? De realisatie van de aardgastransportleiding is mer-plichtig omdat deze een diameter van meer dan 80 cm en een lengte van meer dan 40 km heeft (categorie 8 bijlage C Besluit milieueffectrapportage 1994). De leiding is 48 inch dus 120 cm en heeft op het tracé Wijngaarden-Ossendrecht al een lengte van circa 75 km dus van meer dan 40 km (figuur 3). Daarnaast zijn op delen van het tracé bronbemalingen noodzakelijk bij de aanleg (categorie 15.1 bijlage C Besluit milieu-effectrapportage 1994). De mer-plicht voor aardgasleidingen is gekoppeld aan besluiten op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr) en de Grondwaterwet (Gww). De herzieningen van de bestemmingsplannen vormen een kader voor deze mer-plichtige besluiten: de bestemmingsplanherzieningen zijn daarmee planmer-plichtig. Ook is sprake van passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet omdat Natura 2000-gebieden worden doorkruist. Er is echter voor gekozen een MER op te stellen en in procedure te brengen dat zowel als planMER als projectMER dienst doet. Omdat de projectMER een zwaardere procedure kent dan een planMER wordt met het doorlopen van de procedure voor een projectMER ook voldaan aan de procedure voor de planMER. Procedure Op basis van een startnotitie, inspraakreacties en adviezen zijn door de gemeenteraad op 20 september 2007 de richtlijnen vastgesteld voor de inhoud van het MER. Het opgestelde MER1) is op 27 februari 2008 door de gemeenteraad aanvaard. In de periode 27 maart tot en met 7 mei 2008 is het rapport ter inzage gelegd. De Commissie voor de mer heeft haar vereiste
1)
Noord-zuidproject Milieueffectrapport Leiding Wijngaarden-Ossendrecht (MER 5A), januari 2008.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
13
toetsingsadvies op 9 juni 2008 uitgebracht en op 9 juli 2008 nog aangevuld. De Commissie is van mening dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. Inhoud van het MER Voor het gehele noord-zuidproject is in de voorfase van de diverse MER's gekeken naar de haalbaarheid van: een westelijk gelegen route door Groningen, Friesland, Noord-Holland en dan naar Wijngaarden, Ossendrecht en Zelzate; naar een oostelijk gelegen route vanuit Groningen naar het zuiden tot Beuningen en door (zuidelijk) Brabant naar Ossendrecht en Zelzate; naar een middenroute vanuit Groningen naar het zuiden tot Beuningen en door een bestaande leiding richting Wijngaarden en vanaf daar naar Ossendrecht en Zelzate. Gekozen is voor de middenroute. De westelijke route is onder meer problematisch vanwege het doorkruisen van sterk verstedelijkt gebied en de bodemgesteldheid. De oostelijke route doorkruist een relatief groot aantal natuurgebieden. De middenroute heeft de meeste voordelen omdat daar onder meer gebundeld kan worden met bestaande leidingen. Het tracé WijngaardenOssendrecht maakt deel uit van deze middenroute. Varianten In het MER Leiding Wijngaarden-Ossendrecht zijn vervolgens varianten uitgewerkt en beschreven en vanuit milieuoptiek met elkaar vergeleken. Tevens zijn aandachtgebieden benoemd. Uitgangspunten bij de tracering en het ontwikkelen van varianten zijn: een kort maar goed ingepast tracé; bestaande en geplande woon- en bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk buiten het tracé; voor zover mogelijk gebundeld met andere leidingen; gebruik van aanlegmethoden met beperkte negatieve effecten op de omgeving; aanleg buiten kritische periode zoals broedseizoen. De varianten hebben betrekking op: het doorkruisen van grondwaterbeschermingsgebieden of boringsvrije zones. Dit speelt onder meer op het tracé vanaf de Dordtsche Kil tot aan de kruising met de HSL in de gemeente Binnenmaas. Ook speelt het op het tracé ten oosten van Dordrecht, maar daar is meer belang gehecht aan het bundelen met de bestaande stikstofleiding en het houden van afstand tot de bebouwing van Dordrecht; bij Wijngaarden de locatie van het compressorstation; de kruising met de HSL in Binnenmaas en de kruising met het Hollandsch Diep naar Moerdijk. Aandachtsgebieden Daarnaast zijn aandachtsgebieden benoemd: aanleg van nieuwe woongebieden. Dit speelt bij Baanhoek-West en Oost tussen Papendrecht en Sliedrecht; gebrek aan werkruimte. Dit speelt in Dordrecht bij de kruising van de Beneden Merwede en de Dordtsche Kil, golfterrein De Merwedelanden/Crayestein en stortlocatie Crayestein. Hier wordt gewerkt met een gestuurde boring en een beperkte werkstrook; het Strategisch Groenproject op het Eiland van Dordrecht is een aandachtsgebied voor de diepteligging van de leiding; afwijken van het bundelingsprincipe gebeurt nabij Wieldrecht vanwege lintbebouwing en bij de A16 vanwege de ontwikkeling van een bedrijventerrein (Kil IV). Meest Milieuvriendelijk Alternatief Een belangrijk resultaat hiervan is het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA). Het MMA bestaat uit het voorgenomen tracé met inbegrip van de compenserende en mitigerende maatregelen. Het MMA is het alternatief dat bestaat uit het voorgenomen tracé met de vanuit milieuoogpunt gunstigste kruisingsvarianten en met aanvullende mitigerende en compenserende maatregelen die zinvol kunnen zijn om eventuele nog resterende negatieve milieugevolgen te compenseren. Voorwaarde is dat het MMA, enerzijds de meest milieuvriendelijke oplossing is, maar anderzijds wel een technisch en financieel realistische oplossing vormt. Het MMA voor het tracé Wijngaarden-Ossendrecht bestaat uit:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
-
14
het voorgenomen tracé; kruising HSL bovenlangs met open ontgraving; kruising Hollandsch Diep via bestaande leidingtunnel Stichting Buisleidingenstraat Nederland; locatie compressorstation Wijngaarden ten noorden van woongebied Wijngaarden.
Compressorstation Wijngaarden De hoofdfunctie van een compressorstation is het comprimeren (het op druk brengen) van gas om doorstroming van het gas te garanderen. Daarnaast kan een compressorstation een verdeelfunctie hebben. In het compressorstation Wijngaarden dient gas uit verschillende richtingen verdeeld en uitgezonden te worden. Het betreft gas uit de vier grote leidingen in Zuidwest-Nederland. Bij al deze aan- en afvoermogelijkheden speelt het compressorstation Wijngaarden een belangrijke rol. Vanuit Wijngaarden kunnen de gasstromen worden verdeeld naar de diverse afzetgebieden. Het geplande compressorstation beslaat een oppervlak van ongeveer 9 ha waarop diverse gebouwen worden gebouwd. Het complex zal landschappelijk worden ingepast. Voorafgaand aan de startnotitie heeft de Gasunie uitgebreid onderzoek verricht naar de locatie voor het compressorstation. Op basis daarvan is in de startnotitie de locatie ten noorden van de woonkern Wijngaarden (locatie 1) genoemd. Vanuit transporttechnisch oogpunt strookt deze locatie met de wens dat het compressorstation zo dicht mogelijk in de buurt van het knooppunt van de vier grote leidingen komt. In inspraakreacties en tijdens bestuurlijk overleg na de publicatie van de startnotitie zijn kanttekeningen bij de locatie geplaatst en zijn ook verschillende alternatieve locaties aangedragen. Op grond daarvan heeft de Gasunie een breed scala van andere locaties onderzocht. De betreffende locatiestudie is opgenomen als apart achtergronddocument bij het MER. Uit het onderzoek en de afweging van alternatieve locaties is de locatie 1 in Wijngaarden (conform de startnotitie) als beste locatie naar voren gekomen. Ondertussen heeft de gemeente Graafstroom het MER met deze locatie voor het compressorstation in het voorkeursalternatief aanvaard.
Voorkeursalternatief Tevens is in het MER een motivering gegeven voor het voorkeursalternatief (VKA), het alternatief dat het best voldoet aan de wensen van de Gasunie. Het VKA komt overeen met het MMA. Mitigerende en compenserende maatregelen Mitigerende maatregelen zijn maatregelen die getroffen worden om de nadelige gevolgen van de voorgenomen activiteit te voorkomen of te beperken. Al bij de tracering van de aardgastransportleiding heeft Gasunie een aantal uitgangspunten gehanteerd die een effectbeperkende werking tot gevolg hebben. Compenserende maatregelen zijn maatregelen waarbij in ruil voor het aanbrengen van milieuschade op de ene plaats vervangende waarden elders worden gecreëerd. Voor een volledig overzicht van de mitigerende en compenserende maatregelen uit het VKA wordt verwezen naar het MER. Hierna zijn enkele maatregelen genoemd. Compenserende maatregelen zijn: bodem en water: schade aan bebouwing in de nabijheid van het tracé als gevolg van werkzaamheden worden door Gasunie gecompenseerd; landbouw: de Gasunie zal monitoren of er droogteschade aan landbouwgewassen optreedt; eventuele opbrengstderving als gevolg van werkzaamheden zal door Gasunie worden vergoed; natuur: eventuele schade dient gecompenseerd te worden; landschap: de invloed op landschap in het Groene Hart door het realiseren van het compressorstation dient gecompenseerd te worden. Mitigerende maatregelen zijn onder meer: veranderde grondwaterstanden: beperken grondwateronttrekking door toepassen van waterremmende maatregelen zoals damwanden en het dichten van de bodem van bouwputten; toepassen van retourbemaling of indrijven van leiding in een natte sleuf; zetting: aanvullen van grondtekort; doorsnijden afsluitende lagen: terugbrengen oorspronkelijk bodemlaag bij aanleg in den droge; beïnvloeding gebouwen en infrastructuur door daling grondwaterstand: zie maatregelen veranderde grondwaterstanden en compensatie of reparatie van eventuele schade; mobiele grondwaterverontreinigingen: verspreiding voorkomen door retourbemaling; bodemopbouw en reliëf: in waardevolle gebieden de werkstrook beperken;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
15
natuur: aanleg zoveel als mogelijk buiten de gevoelige perioden, zoals de broed- en overwinteringsperiode van vogels; nemen van maatregelen om te voorkomen dat vogels tot broeden komen en ontzien van gebouwen en (oudere) bomen; landschap: herstel oorspronkelijke laagopbouw en reliëf binnen de werkstrook, idem cultuurhistorisch waardevolle lijnen en structuren, bijvoorbeeld watergangen en greppels. Kruisingen historische dijken, kanalen, wegen en/of bebouwingslinten zoveel mogelijk via een boring; archeologie: toepassen van een sleuftechniek en bij zeewerende dijken de leiding parallel aan het profiel van de dijk leggen; externe veiligheid: toepassen grotere wanddikte, toepassen damwand of afdekken van de leiding met een betonplaat. Het toepassen van een grotere wanddikte speelt alleen bij Baanhoek en bij het recreatiegebied wat onderdeel uitmaakt van het strategisch groenplan. Het gebruik van damwand in het kader van externe veiligheid is alleen bij de gemeente Sliedrecht toegepast voor het tracé langs de spoordijk.
-
-
-
Maatregelen binnen de gemeente Papendrecht Het tracé loopt voor een zeer beperkt deel door de gemeente Papendrecht. Het tracé wordt in een open ontgraving gerealiseerd. Hierdoor is er invloed op de grondwaterstand, grondwaterstroming en waterbodemmilieu en waterkolom. De tijdelijke bemaling van de sleuf heeft zetting van maximaal 50 mm tot gevolg en invloed op infrastructuur en bebouwing. Dit is het gevolg van de grondslag. In de polder is sprake van beïnvloeding van leefgebied van de heikikker en een overwintergebied voor de kleine zwaan. Het tracé is van invloed op de potentiële archeologische waarden. Conclusie De conclusie van het MER is dat de aanleg van de aardgastransportleiding van Gasunie geen significante effecten op het milieu veroorzaakt.
5.3. Externe veiligheid Toetsingskader Beleid Voor aardgasleidingen is de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) van belang. Afhankelijk van druk en diameter gelden volgens de Circulaire 1984 verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden bij het aanleggen van nieuwe leidingen of bij ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bestaande leidingen. De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Bij aardgasleidingen heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij een onderscheid is aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten. Indien niet aan de afstanden kan worden voldaan kan verantwoord van de circulaire worden afgeweken bijvoorbeeld door een grotere gronddekking toe te passen in combinatie met extra markering of bewaking, een betonplaten afdekking boven de leiding of een damwandconstructie. Tabel 5.1 Leidingen en aan te houden afstandsmaten soort leiding
diameter
druk (in bar)
toetsingsafstand (in m)
bebouwingsafstand (in m) tot woonwijk, flatgebouw en bijzondere 1) objecten categorie I
aardgasleiding 1) 2)
48"
50-80
150
50
tot incidentele woonbebouwing en bijzondere objecten 2) categorie II 5
vrijwaringszone (in m)
5
Bejaardenhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen en winkelcentra, hotels en kantoren voor meer dan 50 personen, objecten met hoge infrastructurele waarde, opslaglocaties explosieve, brandbare, giftige stoffen. Sporthallen, zwembaden, weidewinkels, hotels en kantoren niet zijnde categorie 1 objecten, industriegebouwen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
16
Toekomstige regelgeving Momenteel is het beleid omtrent de zonering langs hogedrukaardgasleidingen in ontwikkeling. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. De bedoeling is dat er voor aardgastransportleidingen net als bij het overige vervoer van gevaarlijke stoffen een systeem van plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) wordt geïntroduceerd zoals vastgelegd in de Nota Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen. Plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) Voor vervoer van gevaarlijke stoffen zijn volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren -6 1) rondom de infrastructuur. Hierbij is de risicocontour van 10 maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen . Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR heeft een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied -6 buiten de 10 -contour (PR).
De PR-contouren van bestaande leidingen kunnen groter zijn dan de huidige bebouwingsafstanden (volgens de circulaire uit 1984), maar er wordt gestreefd om de contouren terug te brengen tot de huidige afstanden. Het Ministerie van VROM zal in de periode 2008/2009 een AMvB voor buisleidingen voorbereiden. In afwachting daarvan heeft naast toetsing aan de vigerende circulaire voor de aardgasleiding een berekening plaatsgevonden van de maximale risicoafstand gebaseerd op de nieuwste inzichten (programma PIPESAFE). Het RIVM heeft haar goedkeuring gegeven aan deze methode. Onderzoek Toetsing aan Circulaire In het kader van het MER is een risicostudie uitgevoerd voor het gehele tracé Wijngaarden-Ossendrecht2). Voor de nieuwe leiding van 48" en een operationele druk van 80 bar geldt een toetsingafstand van 150 m. Voor incidentele bebouwing geldt voor dergelijke leidingen een bebouwingsafstand van 5 m en voor aaneengesloten bebouwing een afstand van 50 m. Daarbij is uitgegaan van de bevolkingsdata van het RIVM (peildatum 2005) aangevuld met informatie van gemeenten over ruimtelijke ontwikkelingen die na 2005 hebben plaatsgevonden. Uit de berekeningen en analyses blijkt dat voor het tracé binnen de gemeente Papendrecht wordt voldaan aan de circulaire. Er is sprake van gebiedsklasse 1. De leiding ligt nergens binnen de 50 m afstand tot een woonwijk, flatgebouw of bijzonder object uit categorie 1. Dit geldt zowel voor bestaande woonwijken als reeds bekende ontwikkelingen. Binnen de bebouwingsafstand van 50 m bevinden zich geen kwetsbare objecten in de vorm van incidentele bebouwing of lintbebouwing. Diepteligging en wanddikte Voor de leiding geldt een standaard minimale gronddekking van 1,25 m (zie figuur 4) en een wanddikte van 15,9 mm (constructiefactor 0,65). Lokaal kan de situatie een grotere gronddekking vereisen bijvoorbeeld in verband met reeds aanwezige drainage. Op basis van de Circulaire wordt bij bepaalde gebiedsklassen een afwijkende ontwerpfactor gebruikt. Dit kan leiden tot een andere wanddikte of maatregelen in de vorm van afdekking met betonplaten, een grotere gronddekking, damwandconstructies. In Papendrecht is dit niet aan de orde.
-6
1) De norm van 10 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. 2) Gasunie, Kwantitatieve risicotoetsing tracé Wijngaarden-Ossendrecht, 21 november 2007 en aanvullend memorandum Gasunie 21 december 2007 en 18 maart 2008. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
17
Figuur 4 Diepteligging en dwarsprofiel
Toetsing aan toekomstig regelgeving externe veiligheid voor buisleidingen Naast toetsing aan de Circulaire is in het MER gekeken naar de toekomstige regelgeving. Zo is het plaatsgebonden risico berekend. De PR-contour ligt op de leiding: ter plaatse van (beperkt) kwetsbare objecten wordt dus altijd voldaan aan de 10-6-risiconorm voor het PR. Het GR zal beperkt toenemen maar ligt ruim onder de oriënterende waarde. De gemeente acht deze toename aanvaardbaar en ziet geen aanleiding om de aanvaardbaarheid van het GR nader te onderbouwen. Wat betreft aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid kan het volgende worden opgemerkt. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen of vluchten uit het bedreigde gebied. Het tracé loopt door landelijk gebied. Het is mogelijk van de bron af te vluchten via de ontsluitingswegen van het gebied. Er verblijven hier geen groepen van personen die vanuit het aspect zelfredzaamheid specifieke aandacht behoeven. De zelfredzaamheid is daarmee voldoende gewaarborgd. Bij de beheersbaarheid spelen twee aspecten een rol: is de ramp te bestrijden en is het gebied voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren. Een ramp met een gasleiding wordt in omvang bestreden door direct de toevoer van gas af te sluiten bij lekkage. Dit is onderdeel van het veiligheidssysteem van de Gasunie. Binnen de brandweer Zuid-Holland Zuid is sprake van een goed georganiseerde rampenbestrijding met aandacht voor het informeren van burgers over vluchtroutes en hoe te handelen bij rampen en een adequate hulpverlening door hulpdiensten. Wel zal de risicocommunicatie richting burgers afgestemd worden op de gevaren bij een explosie van de leiding. Deze paragraaf is aangevuld naar aanleiding van het advies van de brandweer1). N.B. Ten behoeve van de toekomstige wijk Matena wordt voor het tracé binnen de gemeente Sliedrecht gebruik gemaakt van een wanddikte van 22,7 mm. In de toekomstige wijk Matena kan voldaan worden aan het PR en GR. Conclusie Er wordt voldaan aan het beleid omtrent externe veiligheid bij hogedrukaardgasleidingen. De leiding wordt voor toekomstige ontwikkelingen beschermd doordat deze de dubbelbestemming Leiding-gas heeft gekregen inclusief de vrijwaringszone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
1)
Advies brandweer Zuid-Holland Zuid, 24 november 2008.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
18
5.4. Bodem Toetsingskader Normstelling In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit. Als er sprake is van bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Beleid De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van projecten de richtlijn dat voorafgaand aan de formele besluitvorming over het project ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht. Indien uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek In het MER is onderzocht waar zich vervuilde locaties bevinden waarbij door bemaling mogelijk sprake kan zijn van mobiele (grondwater)verontreinigingen. In de gemeente Papendrecht is geen sprake van verdachte locaties. Conclusie De aanwezige bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
5.5. Water Toetsingskader Normstelling In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet een watertoets plaatsvinden; een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Papendrecht. Met het Waterschap is overleg gevoerd ten behoeve van het opstellen van het MER. Het Waterschap heeft aangegeven een wateradvies af te geven in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg. Beleid Rijksbeleid Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, het InterProvinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt, waar nodig en mogelijk, plaats op een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Provinciaal beleid Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding vertaald in het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (2000). Hierbij wordt aangegeven dat bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland meer rekening moet worden gehouden met de consequenties van klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling voor het waterbeheer. Bij keuzen ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
19
moet gezocht worden naar duurzame, flexibele en veerkrachtige oplossingen. Recent is het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 opgesteld. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van een lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming). Waterschapsbeleid Het Waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2002-2006 (IWBP2) met als belangrijkste beleidspunten een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Dit beleid is verder uitgewerkt in de strategienota 2006-2009. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand still-beginsel. Dit houdt in dat door het bouwplan de waterhuishouding niet mag verslechteren. Onderzoek Huidige situatie Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied van Papendrecht, namelijk het uiterste noordoosten van de gemeente. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,5 m en de bodem bestaat uit veen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m onder het maaiveld ligt. Het plangebied ligt in de polder Sliedrecht. De Sliedrechtse Binnenvliet wordt door het Waterschap aangemerkt als hoofdwatergang (A-status). Verder liggen binnen het plangebied een aantal kleinere watergangen, dit zijn drainagesloten en deze hebben geen status. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Toekomstige situatie In dit bestemmingsplan wordt de aanleg van een nieuwe aardgastransportleiding van Wijngaarden naar Ossendrecht mogelijk gemaakt. Op delen van het tracé waar dit tot de mogelijkheden behoort, wordt de reeds bestaande buisleidingenstraat gevolgd. In het algemeen is het uiteraard van belang om het beleid, zoals geformuleerd in het Waterbeheersplan van het waterschap Rivierenland, daar waar mogelijk toe te passen. De transportleiding wordt aangelegd "in den droge", ten behoeve van de leiding wordt een sleuf gegraven die wordt drooggehouden door middel van bemaling. Het aanlegniveau van de sleuf bedraagt circa 2,7 m onder het maaiveld. De breedte van de sleuf op maaiveldniveau bedraagt circa 9,5 m. Waar mogelijk zal door middel van horizontale bemaling (sleufdrainage) de wateronttrekking worden geminimaliseerd. Na aanleg van de transportleiding wordt de sleuf weer gevuld, waarbij de oorspronkelijke bodemlagen worden hersteld. Voor het passeren van watergangen wordt gebruikgemaakt van geboorde methoden. Door de bemaling daalt in een strook langs de leidingsleuf tijdelijk de grondwaterstand. Door het graven van de sleuf, wordt de afsluitende deklaag tijdelijk doorsneden. Bij het dichten van de sleuf zal de oorspronkelijke bodemopbouw en daarmee de afsluitende deklaag worden hersteld. Eventuele effecten op de grondwaterstroming in het watervoerende pakket zijn hierdoor slechts van tijdelijke aard, namelijk tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De transportleiding zal bestaan uit duurzame, niet-uitloogbare materialen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Beheer en onderhoud Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem en het boren onder watergangen en waterkeringen dient bij het waterschap vergunning aangevraagd te worden op grond van de Keur. Voor het kruisen van wegen is een ontheffing van de wegenverordening noodzakelijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
20
Conclusie De aanleg van de hoofdaardgastransportleiding is in overeenstemming met het rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal en waterschapsbeleid.
5.6. Ecologie Toetsingskader Normstelling Soortenbescherming: Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). Vogel- en Habitatrichtlijngebieden Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan mogelijk negatieve effecten heeft voor de aangewezen gebieden. Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een "passende beoordeling" worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een "herhaling" of "voortzetting" van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de (ontwikkeling van de) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de provinciale EHS. Onderzoek In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen deze bestemmingsplanwijziging beoogt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk en provincie, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. In deze paragraaf is gebruikgemaakt van de informatie uit de uitgevoerde MER1). 1)
Arcadis, achtergrondrapport natuur, 18 december 2007.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
21
Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen Het plangebied betreft het tracé van de aardgasleiding welke door het landelijk gebied van Papendrecht loopt. Hiervoor zijn voornamelijk graaf-, pers- en boorwerkzaamheden gepland, welke gepaard kunnen gaan met enige geluidsverstoring. Gebieden Het tracé doorkruist geen gebieden die zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet, maar ligt wel in de nabijheid van een onderdeel van de PEHS, te weten het Alblasserbos. Soorten Planten: Vogels:
Op of nabij het tracé komt de zwanenbloem voor. De open agrarische (akker)gebieden bieden broedgebied aan soorten als kievit en scholekster. Mogelijk maken niet-broedvogelsoorten als diverse eenden en ganzen gebruik van de omgeving van het tracé in de winter. Zoogdieren: Het plangebied heeft geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen door het ontbreken van bebouwing en geschikte bomen. Langs watergangen en bomenrijen kunnen van belang zijn voor migratieroutes. Andere zwaar beschermde soorten ontbreken in de omgeving van het tracé. Ter plaatse van het tracé komen enkel zeer algemene grondgebonden zoogdiersoorten voor, zoals mol en diverse soorten (spits)muizen. Amfibieën, vissen, reptielen: Langs het gehele tracé komen algemene soorten als bruine kikker, meerkikker, middelste groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander voor. Het gebied is ook verblijfplaats van de heikikker, een zwaar beschermde soort. Reptielen komen in de omgeving van Papendrecht niet voor. De watergangen die worden gekruist kunnen beschermde soorten als kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn herbergen. Ongewervelden: Indien de watergangen schoon en kalkrijk zijn, kan de slakkensoort platte schijfhoorn (een Rode Lijstsoort) voorkomen. Tabel 5.2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime soorten planten zoogdieren amfibieën
vrijstellingsregeling Flora- en faunawet (categorie 1) zwanenbloem diverse (spits)muizensoorten, mol bruine kikker, meerkikker, middelste groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander
vissen vogels
ontheffingsregeling Flora- en faunawet (categorie 2 en 3)
heikikker
kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn alle soorten vogels (mits buiten broedseizoen en buiten winterperiode ganzen en eenden
Effectvermindering Het dichten van de gegraven sleuf zal plaatsvinden in omgekeerde volgorde als het graven, zo blijft het bodemprofiel (en de zaadbank) behouden. Na afloop van de werkzaamheden zal het biotoop ter plaatse niet veranderen, zodat de leefgebieden van soorten niet permanent verloren gaan. De gevoelige perioden, zoals broed- en overwinteringsperioden van vogels worden gemeden. Bovendien wordt het tracé ongeschikt gemaakt voor broedvogels om te voorkomen dat zij tijdens de werkzaamheden in het broedseizoen worden verstoord. (Grotere) watergangen en wegen worden gekruist door middel van boringen of persingen. Hierdoor worden vissen en amfibieën niet aangetast ter plaatse van de watergangen en hun oevers. Toetsing Gebieden Het PEHS-gebied Alblasserbos zal door de aanleg van het tracé niet worden aangetast. De verstoring die uitgaat van de werkzaamheden (boren, persen en graven) hebben naar verwach-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
22
ting een tijdelijk negatief effect op de soorten die gebruikmaken van het zuidoostelijk deel van het Alblasserbos. Het effect is zeer tijdelijk en na afloop kan het gebied weer op eenzelfde manier worden gebruikt als voorheen. Om de verstoring van vogels te voorkomen, worden de werkzaamheden zoveel mogelijk uitgevoerd buiten de vogelbroedperiode. Soorten De graafwerkzaamheden in het plangebied kunnen leiden tot aantasting en verstoring van alle aanwezige soorten. Het betreft veelal algemene soorten van categorie 1, waarvoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Deze werkzaamheden worden zoveel mogelijk buiten het vogelbroedseizoen (globaal half maart t/m half juli) uitgevoerd of er wordt ter plaatse gezorgd voor vogelwerende maatregelen om verstoring van broedvogels te voorkomen. Vleermuizen die gebruikmaken van het onderzoeksgebied als vliegroute worden niet verstoord, aangezien lijnvormige elementen blijven bestaan. Bij het passeren van sloten worden mogelijk enkele exemplaren van de kleine modderkruiper, grote modderkruiper of bittervoorn aangetast. Ook aantasting van de heikikker is mogelijk. De grote modderkruiper, bittervoorn en heikikker zijn zwaar beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet (categorie 3). Voor deze soorten dient ontheffing te worden aangevraagd, waarbij een uitgebreide toets dient te worden gedaan. De kleine modderkruiper is een beschermde soort van categorie 2. Hiervoor dient ontheffing te worden aangevraagd, maar hoeft slechts een lichte toets te worden gedaan. Aangezien het slechts een zeer tijdelijke aantasting en verstoring betreft en het gebruik van het tracé na afloop van de werkzaamheden wederom hetzelfde zal zijn als in de huidige situatie, zal de significante staat van instandhouding van de soorten, noch van de plaatselijke populaties, worden aangetast. Het is aannemelijk als deze soorten aanwezig zijn dat ontheffing wordt verkregen. Conclusie Het tracé loopt nabij Natura 2000-gebieden en onderdelen van de PEHS. Deze gebieden worden echter niet aangetast of verstoord. In de omgeving van het plangebied zijn licht beschermde soorten planten, zoogdieren en amfibieën aanwezig, waarvoor een vrijstelling van de Flora- en faunawet geldt. In het plangebied en de omgeving zijn vogels aanwezig, welke niet mogen worden verstoord of aangetast. Dit is te voorkomen door buiten het broedseizoen (globaal 15 maart t/m 15 juli) te starten met de werkzaamheden en door op het tracé maatregelen ter treffen zodat er geen vogels gaan broeden. Hierdoor wordt verstoring voorkomen. Er kan geen ontheffing voor vogels worden aangevraagd. Vleermuizen die in de omgeving van het tracé aanwezig zijn (vliegroutes en dergelijke) worden niet verstoord of aangetast door de werkzaamheden. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen aanwezig. Indien bij passeren van sloten aantasting of verstoring van zwaar beschermde soorten vissen en amfibieën plaatsvindt, dient hiervoor ontheffing aangevraagd te worden, voorzien van een lichte dan wel een zware toets. Gezien de tijdelijkheid van de werkzaamheden en de verstoring is het aannemelijk dat ontheffing wordt verleend. Wat de gebiedsbescherming betreft, zal de Natuurbeschermingswet en het provinciale beleid het bestemmingsplan niet in de weg staan. Wat de soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet geen beletsel vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
5.7. Archeologie en cultuurhistorie Toetsingskader Normstelling De Monumentenwet is onder meer gericht op bescherming en behoud van archeologische waarden en cultuurhistorische waardevolle elementen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het belang van het archeologisch en cultureel erfgoed meegewogen te worden bij de voorbereiding van het plan. Uitgangspunt is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem worden bewaard ("behoud in situ"). Een ander uitgangspunt is dat de bodemverstoorder de financiële lasten draagt van archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan wordt inventariserend archeologisch (bureau)onderzoek uitgevoerd. Voor zover aanwezige archeologische waarden (kunnen) worden bedreigd
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
23
door bouw- en andere bodemingrepen maakt de Monumentenwet het mogelijk aan deze ingrepen in het bestemmingsplan rechtstreeks voorwaarden te verbinden. Beleid In de Nota Regels-voor-Ruimte van de provincie Zuid-Holland is bepaald dat archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle gebieden moeten worden beschermd. Beschermde archeologische monumenten en terreinen met archeologische waarden volgens de archeologische Monumentenkaart en/of de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie dienen in het bestemmingsplan een juridische regeling te krijgen. In gebieden met zeer grote tot redelijk kans op archeologische sporen moet bij de voorbereiding van het bestemmingsplan verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Onderzoek en conclusie De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (via chs.zuid-holland.nl) en het onderzoek van RAAP1) geven aan dat het tracé in de gemeente Papendrecht grotendeels is gelegen in een gebied met een lage kans op archeologische sporen. Zeer plaatselijk is de archeologische verwachtingskans middelhoog of hoog. De archeologische waarde van het gebied bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen. Samen bevatten zij een hoeveelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling. Tijdens het onderzoek zijn in de gemeente Papendrecht geen archeologische vindplaatsen aangetroffen. In het plangebied is vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde geen noodzaak om een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren ter plaatse van het tracé voor de gasleiding.
5.8. Verkeer, geluid en trilling Toetsingskader Er is geen sprake van een ontwikkeling die getoetst moet worden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Van verkeers-, geluids- en trillingshinder kan enkel sprake zijn in de aanlegfase door de afwikkeling van verkeer, laden en lossen van materiaal, de toegepaste graaftechnieken, bemaling, heiwerkzaamheden et cetera. Onderzoek Het gebied waar de aardgasleiding doorheen loopt is voor meer dan 90% agrarisch gebied, waar het geluidsniveau wordt bepaald door lokaal (landbouw)verkeer. Waar het tracé dicht langs stedelijk gebied loopt bepaalt het achtergrondlawaai de geluidsituatie. In de aanlegfase zal worden voldaan aan de Circulaire Bouwlawaai. De werkzaamheden vinden in principe alleen overdag plaats met uitzondering van boorwerkzaamheden. Waar nodig worden tijdelijke maatregelen getroffen bij woningen. Trillingshinder wordt niet verwacht, uitgezonderd tijdelijk waar werkzaamheden op korte afstand van woningen plaatsvinden. Conclusie Er is enkel beperkt en lokaal sprake van geluids- of trillingshinder in de aanlegfase, daarmee voldoet de ontwikkeling aan een goede ruimtelijke ordening.
5.9. Luchtkwaliteit Toetsingskader Nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit moeten worden getoetst aan wettelijke grenswaarden. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (hierna: Wlk) en bijbehorende besluiten en regelingen. Het Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen 1)
RAAP, archeologisch vooronderzoek (april 2007) en inventariserend veldonderzoek (december 2007).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Milieuonderzoek
24
kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder meer toepassen of uitoefenen indien de toepassing niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a). Onderzoek De ontwikkeling heeft hooguit zeer lokaal, tijdelijk een beperkte verkeersaantrekkende werking vanwege bouwverkeer. Daarnaast kunnen de gebruikte installaties in de aanlegfase een beperkte emissie naar de lucht veroorzaken. De achtergrondconcentratie van de jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt in het plangebied tussen de 26 en 30 μg/m³ en die van NO2 tussen de 25 en 30 μg/m³. Dit is ver beneden de grenswaarden van 40 μg/m³. Van een overschrijding van de grenswaarden zal dan ook geen sprake zijn. Op basis van de Wet luchtkwaliteit kan verdere toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. Conclusie Er wordt voldaan aan de regelgeving rond luchtkwaliteit.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
25
6. Inspraak, overleg en zienswijzen 6.1. Inspraak en overleg
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De Gasunie heeft het voornemen om tussen Wijngaarden en Zelzate een hoofdaardgastransportleiding te realiseren in combinatie met de bouw van een compressorstation nabij Wijngaarden. Hierdoor is het noodzakelijk om het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" partieel te herzien. Dit plan wordt door middel van deze partiële herziening aangevuld met de dubbelbestemming Leiding-gas. De leiding is op de plankaart bestemd inclusief een vrijwaringszone van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Deze dubbelbestemming maakt het mogelijk de aardgasleiding aan te leggen, te gebruiken en te onderhouden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 2 tot en met 15 oktober 2008 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen inspraakreacties binnengekomen. Daarnaast is het plan aan de overlegpartners ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden. Hieronder zijn de ingekomen reacties samengevat en van een reactie voorzien. Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de volgende vooroverleg instanties toegezonden: 1. Provincie Zuid-Holland; 2. VROM-Inspectie, regio zuidwest; 3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat; 4. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; 5. Ministerie van Economische Zaken; 6. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; 7. Ministerie van Defensie; 8. Waterschap Rivierenland; 9. Regionale brandweer Zuid-Holland Zuid; 10. Kamer van Koophandel Rotterdam; 11. Nederlandse Gasunie; 12. Arriva Openbaar Vervoer; 13. Vervoers Coördinatie Centrum Zuid-Holland; 14. Eneco N.V. ; 15. Oasen; 16. Tennet; 17. Gemeente Sliedrecht; 18. Gemeente Graafstroom. De instanties genoemd onder 11, 12, 13, 14 en 18 hebben niet gereageerd. De reactie van de VROM-Inspectie betreft een gecoördineerde reactie van de rijksdiensten (genoemd onder 2 tot en met 6). 1. Provincie Zuid-Holland De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beoordelingskader voor bestemmingsplannen. 2. VROM-Inspectie De VROM-Inspectie geeft aan dat het voorontwerpplan geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. 7. Ministerie van Defensie, dienst vastgoed De dienst vastgoed van dit Ministerie geeft aan dat het voorontwerp geen aanleiding is voor opmerkingen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Inspraak, overleg en zienswijzen
26
8. Waterschap Rivierenland Wat betreft het kruisen van waterkeringen en watergangen is reeds overleg gaande met de Gasunie. Aan de watertoetsprocedure is op de juiste wijze invulling gegeven. Verzocht wordt de in de plantoelichting melding te maken van de Strategienota 2006-2009 en aan te geven dat voor het kruisen van wegen een ontheffing van de wegenverordening nodig is. Ten slotte wordt verzocht het aanlegvergunningenstelsel niet van toepassing te verklaren op normaal onderhoud van watergangen. Reactie gemeente: De plantoelichting wordt op dit punt aangevuld. Het aanlegvergunningenstelsel is gelet op artikel 2.4.2 onder b niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden ten dienste van de bestemming. De planregels worden dan ook niet aangepast. 9. Regionale brandweer Zuid-Holland Zuid Voldaan wordt aan de toetsingsafstand uit de circulaire en aan het plaatsgebonden risico (toekomstige regelgeving). Geadviseerd wordt ondanks dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt de toename van het groepsrisico te verantwoorden en de hoofdaardgastransportleiding op de plankaart vast te leggen. Daarnaast wordt verzocht in overleg met de plaatselijke brandweer te zorgen dat oppervlaktewater in de omgeving van de leiding voldoet aan de normen voor een secundaire bluswatervoorziening en de tertiaire bluswatervoorziening te laten voldoen aan de gebruikelijke eisen van de brandweerbranche. De omgeving dient geïnformeerd te worden over de risico’s van de leiding en maatregelen om zichzelf te beschermen; risicocommunicatie dient afgestemd te zijn op een mogelijke explosie ten gevolge van leiding. Ten slotte wordt verzocht het bestemmingsplan af te stemmen met de gemeente Graafstroom. Reactie gemeente: In de plantoelichting zal expliciet verwoord worden dat de gemeente de beperkte toename van het groepsrisico aanvaardbaar vindt, gelet op het feit dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. De leiding is inclusief de belemmeringenstrook reeds op de plankaart vastgelegd. Over het plan heeft overleg plaatsgevonden tussen de veiligheidsregio en de plaatselijke brandweer. De aanbevelingen over de bluswatervoorzieningen en risicocommunicatie worden verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg toegestuurd aan de gemeente Graafstroom. 10. Kamer van Koophandel Rotterdam De Kamer van Koophandel geeft aan dat het voorontwerpplan geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. 15. Oasen Oasen geeft aan dat het voorontwerpplan geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. 16. Tennet Tennet geeft aan dat het voorontwerpplan geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. 17. Gemeente Sliedrecht De gemeente Sliedrecht geeft aan dat het voorontwerpplan geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Inspraak, overleg en zienswijzen
27
6.2. Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 januari tot en met 11 maart 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ontvangen, één van Waterschap Rivierenland en één van het Ministerie van Defensie. Het Waterschap geeft aan dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de eisen en wensen vanuit het waterschapsbeleid. Gewezen wordt op het feit dat voor het uitvoeren van (sommige) werkzaamheden een keurontheffing is vereist. Het Ministerie van Defensie heeft geen opmerkingen. Beide reacties worden voor kennisgeving aangenomen en leiden niet tot aanpassingen van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Inspraak, overleg en zienswijzen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
28
70101.13074.00
7. Uitvoerbaarheid
29
De Gasunie sluit met alle grondeigenaren en zakelijk gerechtigden contracten over het gebruik van de gronden in de aanlegfase en daarna. De benodigde financiën voor de aanleg van de leiding zijn door de Gasunie geregeld via "corporate finance". Ook bezit de Gasunie over een Aa2 status bij Moody’s, waarmee een gedegen financiële positie is aangetoond. De Gasunie is bereid eventuele planschade voor haar rekening te nemen. De gemeente kan hiertoe een planschadeovereenkomst met de Gasunie sluiten. De bestemming Leiding-gas staat overigens in het algemeen niet in de weg aan het bestaande hoofdzakelijk agrarisch en recreatief gebruik, dus planschade is niet aannemelijk. Daarnaast is de schade die in de aanlegfase mogelijk ontstaat door onder meer bemaling of graafwerkzaamheden voor rekening van de Gasunie. Er is geen sprake van kosten voor grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.1.2 Wro.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Planregels
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
30
70101.13074.00
regels
1
Planregels Artikel 1
Relatie met vigerende bestemmingsplannen
1.1. Vigerende bestemmingsplannen Dit plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997, vastgesteld 23 juli 1998, goedgekeurd 23 februari 1999 en dient in samenhang gelezen te worden met de voorschriften en plankaart van bovengenoemd plan. 1.2. Aanvulling regels Het in lid 1.1 genoemde bestemmingsplan krijgt een aanvullende regeling in de vorm van de dubbelbestemming Leiding-gas zoals opgenomen op de plankaart bestaande uit 1 kaartblad en in artikel 2 van deze partiële herziening.
Artikel 2
Leiding-gas
2.1. Bestemmingsomschrijving De op de plankaart voor Leiding-gas aangewezen gronden zijn bij wijze van dubbelbestemming bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 48 inch en een druk van ten hoogste 80 bar. 2.2. Bouwregels a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 2.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. b. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 2.3. Ontheffing bouwregels Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2.2 onder b van dit artikel. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 2.4. Aanlegregels 2.4.1. Aanlegverbod zonder vergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-gas in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het permanent opslaan van goederen, waaronder het opslaan van afvalstoffen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
Planregels
2
2.4.2. Uitzondering op aanlegverbod Het verbod van lid 2.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 2.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; d. betrekking hebben op de aanleg van de aardgastransportleiding zelf; e. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 2.4.3. Voorwaarden voor aanlegvergunning Aanlegvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad. 2.5. Adviesprocedure Alvorens ontheffing te verlenen als bedoeld in lid 2.3 of een aanlegvergunning te verlenen als bedoeld in lid 2.4 wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen. 2.6. Strafbepaling Overtreding van het bepaalde in lid 2.4 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Artikel 3
Slotbepaling
Dit plan wordt aangehaald onder de naam: landelijk gebied 1997, 1e herziening gastransportleiding Wijngaarden-Zelzate. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 14 mei 2009.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
bijlagen bij de regels
Bijlage 1. Inspraak, overlegreacties en zienswijzen
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
70101.13074.00
kaarten