Bestemmingsplan “Landelijk Gebied, herziening De Bresser 7” Gemeente Veghel
Documentatiepagina Rapportnummer:
211x03869.055681_1_2
Datum:
15 december 2010
Contactpersoon opdrachtgever:
De heer F Coppens Mevrouw A. Ista
Projectteam BRO:
Annemarie Schellekens, Marjolijn Raymakers, Bianca Laheij, Rieneke van den Hurk
Concept:
29 april 2010
Voorontwerp:
22 juli 2010
Ontwerp:
13 oktober 2010
Vaststelling: IMRO-IDN:
NL.IMRO.0860.LG01aa480000BP2010.VG01
Trefwoorden:
-
Bron foto kaft:
Gemeente Veghel
Beknopte inhoud:
-
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging en begrenzing plangebied 1.3 Leeswijzer
3 3 4 5
DEEL A – PLANOPZET
7
2. PLANOPZET 2.1 Inleiding 2.2 Huidige situatie 2.3 De inrichting
9 9 9 11
3. JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Inleiding 3.2 Systematiek van de regels
13 13 13
3.2.1 Inleidende regels 3.2.2 Bestemmingsregels 3.2.3 Algemene regels 3.2.4 Overgangs- en slotregels 3.3 Toelichting op de bestemmingen
14 14 15 15 16
DEEL B – VERANTWOORDING
17
4. BELEIDSKADER 4.1 Inleiding 4.2 Beleid
19 19 19
4.2.1 Nationaal beleid 4.2.2 Provinciaal beleid 4.2.3 Gemeentelijk beleid
Inhoudsopgave
19 20 22
1
5. MILIEU-, VERKEER- EN WAARDENTOETS 5.1 Inleiding 5.2 Geluid 5.3 Bodem en grondwater 5.4 Waterhuishouding 5.5 Hindercirkels bedrijven 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Externe veiligheid 5.8 Flora- en fauna 5.9 Archeologische waarden 5.10 Belemmeringen
29 29 29 29 30 35 37 37 39 44 45
6. LANDSCHAPPELIJKE INPASSING 6.1 Kenschets landschap 6.2 De beeldkwaliteit 6.3 Het beplantingsplan
47 47 48 51
7. FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
53
8. VOOROVERLEG 8.1 Inleiding 8.2 Overleg
55 55 55
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING 1.1 Aanleiding Bij de gemeente Veghel is door de familie Coppens een verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan een ontwikkeling in het kader van de BIO-regeling aan De Bresser 7 te Zijtaart. Concreet wil de initiatiefnemer zijn huidige woonhuis verplaatsen en een tweede woonhuis op het perceel realiseren. Het oprichten van een woning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied”/ “Landelijk Gebied aanvulling”, omdat op de gronden de bestemming “woningen” rust waar in het betreffende bestemmingsvlak één woning is toegestaan. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 20 juli 2004 de beleidsnota “Buitengebied in Ontwikkeling” (BIO) vastgesteld. In februari 2009 heeft de gemeente Veghel in concept de gebiedsvisie BIO opgesteld. In deze gebiedsvisie heeft de gemeente het BIObeleid van de provincie Noord Brabant uitgewerkt. Onderhavig bestemmingsplan en het daarbij horende inpassingsplan van de ontwikkeling maken de gewenste ontwikkeling mogelijk.
Hoofdstuk 1
3
1.2 Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Zijtaart, aan De Bresser 7 (zie figuur 1). Het initiatief zal plaatsvinden op het perceel, dat kadastraal bekend staat als Veghel, sectie E, nummer 38.
Figuur 1 Ligging plangebied
4
Hoofdstuk 1
1.3 Leeswijzer De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit twee delen. Deel A – Planopzet Dit deel bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van de toekomstige situatie: het profiel, de aansluitingen en de te nemen inrichtingsmaatregelen. In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet toegelicht. Om een indruk te krijgen van wat er met het plan wordt beoogd en hoe de plankaart en de regels hierbij worden gehanteerd, is het lezen van dit deel voldoende. Deel B – Verantwoording Deel B geeft achtergronden, toelichting en motivering op de gemaakte keuzen. In dit deel worden onder meer het beleidskader en de onderzoeksgegevens beschreven. Verder komen het vooroverleg en de inspraak aan de orde.
Hoofdstuk 1
5
6
Hoofdstuk 1
DEEL A – PLANOPZET
2.
PLANOPZET 2.1 Inleiding Zoals aangegeven is de ontwikkeling strijdig met het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” / ”Landelijk Gebied, aanvulling”. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal dit bestemmingsplan voor het plangebied moeten worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin. In dit bestemmingsplan wordt het toevoegen van een tweede woning mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan beoogt: • het huidige bouwvlak `woningen` te splitsen in twee bouwvlakken; • de verplaatsing van de bestaande burgerwoning aan De Bresser 7 in noordelijke richting; • de realisatie van één BiO-woning aan De Bresser 7 ten zuiden van de bestaande woning.
2.2 Huidige situatie Omgeving plangebied Het plangebied is gelegen aan de noordelijke zijde van de kleine kern Zijtaart. Op de geomorfologische kaart is te zien dat Zijtaart op een dekzandvlakte ligt, net naast een dekzandrug. In de loop der jaren is de bebouwing in het landelijk gebied sterk toegenomen door de bouw van grote schuren, onder andere voor de intensieve veehouderij. De gevolgen van de ruilverkaveling zijn voor een groot deel zichtbaar in de vorm van grotere kavels. Het plangebied ligt aan De Bresser. Deze weg loopt vanuit de kern van Zijtaart richting het noorden richting de Zuid-Willemsvaart. Vanuit de kern gezien liggen aan weerszijden van De Bresser burgerwoningen. Richting het noorden liggen enkele agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied, onder andere aan de Pastoor Clercxstraat. Plangebied Het gebied zelf bestaat uit het perceel aan De Bresser 7. Op dit perceel staat momenteel één woning met bijgebouwen. Deze bijgebouwen worden in de nieuwe situatie gesloopt. Aan de noord- en westzijde van het plangebied ligt een bosgebied. De oostzijde wordt begrensd door de weg De Bresser en aan de zuidzijde van het plangebied ligt grasland.
Hoofdstuk 2
9
Figuur 2 Foto`s plangebied
10
Hoofdstuk 2
2.3 De inrichting Het is de bedoeling dat het woonperceel gesplitst wordt, zodat een tweede woning gebouwd kan worden. Op langere termijn wordt de bestaande woning ook vervangen door een nieuwe woning. Het bosperceel wordt in de huidige vorm gehandhaafd. De initiatiefnemers hebben een hoogwaardig en traditioneel beeld voor ogen. Zij hebben duurzaamheid hoog in het vaandel staan en willen volgens het zogenaamde “PassiefHuisprincipe”1 bouwen. Dit betekent dat de woningen zo energiezuinig mogelijk zijn. Daarnaast willen ze gebruik maken van een grijswatersysteem. De landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek van de oude Zandontginningen dient als basis voor de vormgeving van de ontwikkeling aan De Bresser.
Figuur 3 Het inrichtingsplan
1
Een passiefhuis onderscheidt zich door de bijzondere combinatie van een zeer hoogwaardig en aangenaam binnenklimaat en een zeer laag energieverbruik. Door een goed uitgekiend compact ontwerp, georiënteerd op de zon, uitgevoerd met zeer goede schilisolatie en een effectieve kierdichting, kan warmte nauwelijks weg uit het passiefhuis. Hierdoor is er nog maar heel weinig energie nodig om de woning in de winter op temperatuur te houden. Dan zorgen passieve warmtebronnen zoals de zon en interne warmtebronnen zoals bewoners en huishoudelijke apparaten voor bijna alle benodigde warmte. Door de kleine hoeveelheid verwarming die dan nog nodig is op een slimme manier over de lucht van het gebalanceerde ventilatiesysteem aan te voeren, is een conventioneel verwarmingssysteem overbodig. In de zomer garanderen passieve strategieën zoals een goed ontwerp, zware schilisolatie, de aanwezigheid van thermische massa, zonwering en nachtventilatie een comfortabel binnenklimaat.” Bron: www.passiefhuis.nl
Hoofdstuk 2
11
Het huidige woonkavel wordt gesplitst en er worden twee woningen gebouwd van 750 m3. De verdeling in frontbreedte van de percelen (35 en 23,5 meter) vloeit voort uit de ligging van de bestaande woning die nog enige tijd gehandhaafd blijft terwijl de meeste zuidelijk gelegen woning gebouwd wordt. Beide woningen liggen met de gevel aan de straatzijde aan de voorgevelrooilijn van het zuidelijke gelegen woonhuis De Bresser 11. Hierdoor moeten enkele bomen in het bestaande bosplantsoen aan de straat gekapt worden. Beide woningen worden ontsloten via de bestaande oprit vanaf De Bresser. De nokrichting is tevens evenwijdig aan de straat. Parkeergelegenheid is er op de oprijlaan, in het bijgebouw en/of geïntegreerd in de woningen. Beide woningen beschikken over een bijgebouw voor opslag en installaties. Deze bijgebouwen hebben een asymmetrische kap om voldoende oppervlakte te bieden aan de zonnepanelen die de woningen van energie en warmte voorzien, zonder dat ze ten opzichte van de woongebouwen te groot worden. De bijgebouwen liggen niet direct naast elkaar in verband met de bezonning. De percelen hebben een traditionele indeling; een voor- en een achtererf met bijpassend gebruik en beplantingssoorten. De woningen worden van elkaar gescheiden door middel van een beuken- of taxushaag. Het achtererf met daarop de bestaande boomgaard wordt gedeeld en wordt daarom niet fysiek in twee stukken verdeeld. De woningen worden langgevelboerderijen qua vorm en materialisering; traditionele materialen en ingetogen kleurgebruik. Ondanks de traditionele vormgeving worden de woningen gemaakt volgens het passiefhuis principe. Het regenwater van de daken wordt opgevangen en ingezet voor huishoudelijk gebruik. De erfverharding bestaat uit grind of gebakken klinkers. De beplanting op en rond het woonkavel wordt zo veel mogelijk gehandhaafd. De meidoornhaag aan de zuidkant is door achterstallig onderhoud doorgeschoten en zal terug in model worden gesnoeid. Hierbij kunnen boomvormers eventueel ontzien worden. Door het terugsnoeien wordt de beplanting compacter en wordt het zicht op de bebouwing erachter weggenomen. Ook wordt de bezonning van de bijgebouwen waarop de zonnepanelen zijn geplaatst op die manier gegarandeerd. Op het kavel staan veel waardevolle en karakteristieke bomen, zoals een grote Ginko Biloba, en een aantal Mispels. Deze worden gehandhaafd of waar nodig verplant. Het bos blijft gehandhaafd in de huidige vorm. Eventuele ontsluiting krijgt vorm door middel van informele houtsnipperpaden. De aanwezige landschapselementen (meidoornhaag, bos en bosplantsoen langs De Bresser) zijn van dien aard dat de woningen al afdoende in het landschap ingepast zijn.
12
Hoofdstuk 2
3. JURIDISCHE PLANOPZET 3.1 Inleiding De aanleiding voor deze herziening van het vigerende bestemmingsplan is de verplaatsing van het huidige woonhuis en de realisering van een tweede woonhuis in het kader van de BiO-regeling. Bij het opstellen van de herziening voor De Bresser 7 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen “Landelijk Gebied” en “Landelijk Gebied aanvulling”. Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten van de SVBP 2008. De gronden zijn bestemd als ‘Wonen’.
3.2 Systematiek van de regels Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 3
13
3.2.1 Inleidende regels Begrippen In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Wijze van meten Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. 3.2.2 Bestemmingsregels In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit: • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart). • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten. • Ontheffing van de bouwregels: Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een ontheffing, bepaalde oppervlaktematen van bijgebouwen en herbouw van woningen buiten het bouwvlak, die conform de bouwregels niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. • Specifieke gebruiksregels: in deze bepaling is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.
14
Hoofdstuk 3
•
Ontheffing van de gebruiksregels: Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een ontheffing, bepaalde vormen van gebruik, die conform de bestemmingsomschrijving niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
3.2.3 Algemene regels •
• • •
•
•
Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels: deze bepaling geeft algemene regels voor de bouw van ondergeschikte bouwregels en voor ondergronds bouwen. Algemene gebruiksregels: deze bepaling geeft algemene regels over wat onder een strijdig gebruik wordt verstaan als bedoeld in artikel 7.10 Wro. Algemene ontheffingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen, het toepassen van een ontheffings- en een wijzigingsbevoegdheid.
3.2.4 Overgangs- en slotregels •
•
Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. Een hardheidsclausule is opgenomen zodat Burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het overgangsrecht voor gebruik. Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 3
15
3.3 Toelichting op de bestemmingen Het bestemmingsplan kent één bestemming. Deze wordt hieronder kort toegelicht. De bestemming ‘Wonen’ De voor Wonen bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen met de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen, groen- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en werken, geen bouwwerken zijnde. Tevens zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een beroep aan huis door de hoofdbewoners in het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen. Ten aanzien van de bouwmogelijkheden wordt onderscheid gemaakt tussen gronden binnen en buiten het bouwvlak. Een hoofdgebouw – een woning i.c. – kan uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is een vrijstaande woning toegestaan, overeenkomstig de bouwwijze zoals op de verbeelding en in de regels is aangegeven. De bijgebouwen ten behoeve van de bestemming Wonen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de in de regels gestelde voorwaarden. De maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en de toegestane gooten bouwhoogte staan tevens in de regels vermeld. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele perceel toegestaan. De maatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen. Ten aanzien van de bouwregels is binnen de bestemming Wonen een ontheffingsmogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen ten behoeve de oppervlaktemaat van bijgebouwen voor mindervaliden en de herbouw van woningen op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Binnen de bestemming Wonen is ten aanzien van de gebruiksregels tevens een ontheffingsmogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen ten behoeve van een bedrijf aan huis en mantelzorg.
16
Hoofdstuk 3
DEEL B – VERANTWOORDING
4.
BELEIDSKADER 4.1 Inleiding Zowel op Rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau zijn diverse beleidsnota’s verschenen, die kaderstellend zijn voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze worden hieronder kort besproken.
4.2 Beleid 4.2.1 Nationaal beleid In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte maakt onderscheid in verantwoordelijkheden. Het rijk concentreert zich op de aspecten die van nationaal belang zijn, de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Voor het gebied dat niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur behoort, beperkt het rijk zich tot het stellen van enkele (algemene) beleidsregels. Hiermee legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: • naar versterking van de concurrentiepositie van Nederland; • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en; • borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor de bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt. Het ruimtelijk beleid moet ervoor zorgen dat de verhouding tussen bouwen in stedelijke gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft. Een precieze invulling van deze balans kan volgens het rijk het beste plaatsvinden door de provincie, de gemeenten hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen. Bundeling van verstedelijking
Hoofdstuk 4
19
(wonen, werken en voorzieningen) staat nog steeds voorop, echter geconstateerd wordt dat er zowel vraag is naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke milieus en naar meer ruimte in en om de woning. Voorkomen moet daarnaast worden dat de landelijke gebieden leeglopen doordat te beperkte ontwikkelingsruimte wordt geboden. Streven is een multifunctioneel en vitaal platteland. 4.2.2 Provinciaal beleid Buitengebied in ontwikkeling Op 20 juli 2004 heeft de provincie Brabant de beleidsnota Buitengebied in ontwikkeling (BIO) vastgesteld. Belangrijke doelstelling van het beleid is dat de ruimtelijke kwaliteit2 wordt behouden en waar mogelijk versterkt. Dit kan door het stimuleren van economische functies op het platteland die tevens zorgen voor een duurzaam beheer en behoud van gebiedseigen kwaliteiten en passen bij de functies (landbouw, natuur, landschap en recreatie) van het landelijke gebied. De ruimtelijke visie en het ruimtelijk beleid zijn in het Streekplan 2002 uiteengezet aan de hand van vijf leidende principes. Deze zijn: de lagenbenadering, zuinig ruimtegebruik, concentratie van verstedelijking, zonering van het buitengebied en grensoverschrijdend denken en handelen. Bij de beoordeling van een gemeentelijk ruimtelijk plan zal nadrukkelijk bekeken worden of in de ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden is met deze uitgangspunten van het ruimtelijke beleid en daarmee samenhangende aspecten zoals onder meer het tegengaan van verstening, behoud en versterking van natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden alsmede de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector. Naast de leidende principes van het streekplan zijn de uitgangspunten van de revitalisering van het landelijk gebied en de gebiedsvisies zoals neergelegd in de reconstructie- en gebiedsplannen bepalend bij de ontwikkeling en beoordeling van nieuw beleid voor het landelijke gebied. Vanuit de hierboven genoemde uitgangspunten en doelstellingen wordt ontwikkelingsruimte geboden op een drietal aspecten. Ten eerste geldt dit voor de hergebruiksmogelijkheden van VAB’s en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwingsconcentraties. Deze beleidslijn staat in directe relatie met de mogelijkheid tot het aanwijzen van verbeterprojecten in het kader van het ontwikkelingsprogramma behorende bij het streekplan en de beleidslijn Ruimte-voor Ruimte en rood-voor-groen. Ten tweede wordt een verruiming beoogd van de hergebruiksmogelijkheden van VAB’s in het buitengebied (buiten de bebouwingsconcentraties). Dit is met name gericht op het bieden van meer mogelijkheden voor recreatie, opslag en behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in combinatie met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ten derde is gebleken
2
Het kwaliteitsbegrip omvat daarbij economie, ecologie en esthetiek en de sociaal culturele aspecten in samenhang. Behoud en ontwikkeling betekent volgens het Streekplan dat gewerkt wordt aan versterking van de waarde op alle drie de assen van de TELOS-driehoek.
20
Hoofdstuk 4
dat er behoefte bestaat aan een duidelijke beleidslijn ten aanzien van paardenhouderijen, verbrede landbouw en nevenfuncties. Doelstelling Doelstelling bij de ontwikkelingsmogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hieruit volgt dat de provincie, ondanks de ontwikkelingsmogelijkheden voor hergebruik die dit beleid biedt, van mening is dat sanering van niet meer in gebruik zijnde agrarische opstallen, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, prioriteit heeft. Voor het vergoeden van de sloopkosten van overtollige bebouwing in het buitengebied wordt een subsidieverordening vastgesteld. Dit als uitwerking van de regeling ruimte-voor-ruimte-verbreed in het streekplan. Aanleiding hiervoor is de provinciale doelstelling van het waar mogelijk versterken van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteit alsmede de verbetering van de kwaliteit van de bebouwde omgeving waaronder de sanering van storende bebouwing. Ontwikkelingsconstructies Ontwikkelingsconstructies als rood-voor-groen en ruimte-voor-ruimte zijn systematische uitruilmechanismen die verruimde ontwikkelmogelijkheden koppelen aan kwaliteitsverbeteringen door bijvoorbeeld enerzijds sloop van de overtollige bebouwing en anderzijds groenontwikkeling en/of het toevoegen van bouwvolume. Het basisprincipe van beide constructies is dat de verruiming van mogelijkheden alleen aanvaardbaar is, doordat er ter plaatse (of elders) een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Vastgesteld wordt dat de voorgestelde beleidsverruiming geld waard is. Die financiële meerwaarde kan worden ingezet voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij verruimde ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied kan daarom een tegenprestatie worden gevraagd in de vorm van bijvoorbeeld landschapsverbetering op basis van een groenontwikkelingsplan en/of een landschapssaneringsplan dat stapsgewijs wordt uitgevoerd. Aan deze tegenprestatie moet een analyse, een concrete strategie en voorwaarden ten grondslag liggen. De wijze waarop deze bijdrage dient te worden geleverd wordt in de volgende subparagraaf beschreven. Verordening ruimte De provincie heeft inmiddels de (ontwerp) verordening ruimte fase 2 vastgesteld en doorloopt nu de inspraakprocedure. De inspraaktermijn is inmiddels gesloten en Gedeputeerde Staten gaat de ingediende reacties gaan beoordelen en beantwoorden. Deze nieuwe verordening haalt een streep door de bebouwingsconcetraties en kernrandszone zoals die in de gemeentelijke gebiedsvisie zijn BiO zijn vastgesteld. Ter vervanging heeft de provincie zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en integratiegebieden stad en land aangewezen als locatie waar BiO woningen kunnen worden gerealiseerd. Onderhavige locatie valt niet binnen zo’n gebied. Als overgangstermijn geldt dat een bestemmingsplan voor een lopende BiO woning voor 1 juni 2011 door de gemeenteraad moet zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 4
21
4.2.3 Gemeentelijk beleid Het belangrijkste gemeentelijke beleidskader betreft de gebiedsvisie BiO. Het verzoek tot het realiseren van onderhavige BiO woning is op 2 juli 2009 ingediend. Op dat moment was de gebiedsvisie BiO in concept en op 22 september in ontwerp gereed. Omdat het realiseren van een BiO woning in het concept en ontwerp gebiedsvisie mogelijk was, heeft de gemeente besloten medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanherziening voor onderhavig initiatief. Pas op 4 februari 2010 is de gebiedsvisie BiO vastgesteld en zijn er strengere criteria gesteld aan de mogelijkheden voor woningbouw in het buitengebied. Deze strengere criteria hebben er toe geleid dat onderhavig plan volgens de vastgestelde gebiedsvisie niet meer mogelijk zijn. Gezien dit procesverloop dient onderhavig initiatief getoetst te worden aan het concept en ontwerp gebiedsvisie. In deze paragraaf is daarom het beleid verwoord zoals dit in het concept en ontwerp gebiedsvisie was weergegeven. Stedenbouwkundige / architectonische eisen • Situering bebouwing / afstand tot de weg: Het initiatief dient in de verlengde voorgevelrooilijn van omliggende bebouwing te zijn geplaatst en in beginsel geclusterd bij bestaande woningen; • Minimale afstand tussen nieuwe en bestaande bebouwing: maatwerk, locatiegericht te motiveren; • Maatvoering bebouwing (inhoud, oppervlakte, hoogte): maatwerk, locatiegericht en initiatiefgericht (afhankelijk van aard en omvang van de wijziging) te motiveren; • Oriëntatie bebouwing: Het initiatief dient hierin aan te sluiten bij de voorkomende bebouwingspatronen; • Beeldkwaliteit bebouwing / welstand (langgevel, wederopbouw): Het initiatief dient te voldoen aan de welstandseisen van de gemeente Veghel, zoals beschreven in de welstandsnota; • Specifiek voor nieuwe woonpercelen geldt een minimaal perceelsoppervlak van 1.000 m2 , een minimale perceelsbreedte van 25 m, een maximale bebouwingsdiepte t.o.v. de weg van 50 m. Bij de bouw van een extra woning binnen een detailbestemming dient ook de reeds bestaande woning een minimale perceelsbreedte van 25 meter etc. te hebben; • Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden; • Bij aanzienlijke sloop en uitzonderlijke kwaliteitswinst kan sprake zijn van een cluster van meerdere woningen op een bestaand bestemmingsvlak, rekening houdend met onderstaande waarden.
22
Hoofdstuk 4
Landschappelijk / ruimtelijke eisen • Er dient sprake te zijn van kwaliteitswinst. Bestaande natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast; • Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis); • Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten). Dit geldt ook voor bestaande woningen op een perceel waar een nieuwe woning wordt bijgebouwd; • Waardevolle landschapselementen: Met het initiatief mag er geen aantasting plaatsvinden van kenmerkende waardevolle landschapselementen, zoals: lanen, hagen, singels; bolle akkers, steilranden, onverharde wegen etc; • Openheid: bestaande waardevolle zichtlijnen dienen te worden gehandhaafd; • Bij ontwikkelingen worden zichtlijnen gecreëerd, bijvoorbeeld naar beekdalen; niet alles wordt verdicht; • Zandwegen dienen als zodanig behouden te blijven. Conclusie Met de vastgestelde gebiedsvisie BiO wordt beoogd dat het buitengebied van Veghel geen grote aantallen nieuwe woningbouw plaatsvindt zonder fysieke kwaliteitsverbetering ter plaatse. Omdat het gaat om enkele woningen (circa 5, waaronder onderhavig initiatief) waaraan gedurende het totstandkomingproces van de gebiedsvisie BiO medewerking is verleend, is het ruimtelijk te verantwoorden om deze woningen door te zetten. Dat er voor de inwerkingtreding van dit beleid een aantal woningen zonder fysieke kwaliteitsverbetering ter plaatse worden gerealiseerd frustreert het beleid uit het vastgestelde BiO beleid niet. Het belang van de rechtszekerheid en betrouwbaarheid van de besluitvorming van de gemeente Veghel weegt voor onderhavig initiatief zwaarder dan het algemeen belang dat bij een weigering van het voornemen wordt gediend. Bij het ontwerp van de nieuwe woning is met bovengenoemde ruimtelijke- en stedenbouwkundige randvoorwaarden rekening gehouden. Het plan voldoet hiermee aan het ontwerp gebiedsvisie BiO van de gemeente Veghel. Structuurvisie Plus Uden - Veghel In de Structuurvisie Plus staan de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de regio Uden-Veghel op hoofdlijnen weergegeven. De structuurvisie Plus is vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel op 31 mei 2001. In de Structuurvisie zijn vier strategieën onderscheiden, die elk voor keuzes in het ruimtelijke beleid hebben gezorgd. De blauwe strategie stuurt de ontwikkeling van het watersysteem. Aangaande het plangebied is de blauwe strategie niet van invloed. De groene strategie stuurt de ontwikkeling van de landschappelijke en ecologische structuur. Het plangebied is met het omliggende gebied aan de noord-, zuid- en westzijde aangeduid als `lokale essentiële open ruimte`. Bij realisatie van onderhavige ontwikkeling zal deze `open ruimte` gewaarborgd blijven doordat
Hoofdstuk 4
23
de woningen voor het bestaande bosgebied geprojecteerd worden waar in de huidige situatie ook geen doorzicht is naar de achterliggende `open ruimte`. De rode strategie stuurt de toekomstige stedelijke ontwikkelingen. Aangaande het plangebied is de rode strategie niet van invloed. De vierde en laatste strategie is de gele. Deze stuurt de ontwikkelingen van de landbouw. Het plangebied wordt hier aangeduid als een oude ontginning. Oude ontginningen zijn, doordat ze al lang in cultuur zijn, vaak vol en kleinschalig. Wat betreft toekomstige ontwikkelingen geldt hier het principe van kleinschaligheid en mogelijkheden voor verdichting. De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de StructuurvisiePlus Uden – Veghel doordat deze in lijn liggen met de vier strategieën (groen, rood, blauw en geel) welke het ruimtelijke beleid bepalen voor de regio Uden-Veghel. Structuurvisie Zijtaart In de structuurvisie voor Zijtaart wordt ingegaan op de inrichting van delen van de dorpskern en het gebied rondom de kern van Zijtaart. Hier worden onder andere de lokale essentiële open ruimten aangegeven. De lokale essentiële open ruimten aan de oost- en westzijde van het dorp, zijn plekken waar de druk op functieverandering waarschijnlijk groot zal zijn. Volgens de structuurvisie moeten deze ruimten open worden gehouden: geen bebouwing voor niet gewenste functies en geen beplanting van enige omvang. De essentiële open ruimten zijn bedoeld om Zijtaart als losse kern te blijven ervaren in plaats van als onderdeel van een aaneengesloten stedelijke agglomeratie. Tevens blijven de randen van het dorp (De Bresser, Pater Vervoortstraat en andere) zoveel mogelijk landelijke straten waar aan de buitenzijde geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd om maximaal zicht op het omringende landschap te houden. Figuur 7 illustreert deze wenselijke structuur. Onderhavige ontwikkeling draagt niet bij aan aantasting van deze openheid. Aan de noord- en westzijde van beide woningen ligt het bosgebied waardoor openheid naar het achterliggende landschap op deze locatie niet mogelijk is. De doorzichten naar het achterliggende open landschap, ten noorden en zuiden van het plangebied en bosgebied, blijven behouden in de toekomstige situatie.
24
Hoofdstuk 4
Figuur 7 Gewenste dorpsstructuur, Structuurvisie Zijtaart
Gebiedsvisie Buitengebied in ontwikkeling Veghel De gemeente Veghel heeft haar visie op het buitengebied verwoord in de Gebiedsvisie buitengebied in ontwikkeling. Met deze visie geeft de gemeente invulling aan het provinciale BiO-beleid. Dat betekent dat de gemeente Veghel binnen aangegeven gebieden ruimte wil geven aan niet-aan-het-buitengebied gebonden functies, mits deze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Tegenover de geboden extra ruimte voor hergebruik – dat wil zeggen de mogelijkheden die de in het bestemmingsplan geboden ruimte te boven gaan – verlangt de gemeente een tegenprestatie. De nieuwe ontwikkeling draagt niet altijd direct bij aan de ruimtelijke kwaliteit of kan zelfs leiden tot een afname. Verbetering van kwaliteit moet daarom als tegenprestatie op een andere wijze worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4
25
Particulieren kunnen – als compensatie – een bijdrage in dit gemeentelijk natuur- en landschapsfonds storten. Vanuit dit fonds zal de gemeente een noodzakelijke kwaliteitsslag in het buitengebied financieren. De middelen die gegenereerd worden in het kader van onderliggend tegenprestatiebeleid zullen ondergebracht worden in een fonds en aangewend worden om op meerdere fronten bij te dragen aan kwaliteitswinst in het buitengebied van de gemeente Veghel. Het is echter niet duidelijk welke omvang dit fonds op termijn zal hebben. In algemene zin zullen de middelen ingezet worden voor kwaliteitswinst in openbaar toegankelijk gebied en in het algemene belang en niet in privaat gebied of voor particuliere initiatieven. Enkele zaken waarvoor de middelen uit het fonds zouden kunnen worden aangewend, zijn: • recreatieve ontwikkelingen; • sloop van ongewenste bebouwing; • aanleg van ontsluitingen en (toegangs)wegen in het buitengebied; • cultuurhistorische ontwikkelingen; • natuurontwikkeling. Middelen vanuit dit fonds zullen pas beschikbaar worden gesteld op het moment dat de middelen ook daadwerkelijk in het fonds gestort zijn. Initiatieven voor aanwending van het fonds zullen door het college van burgemeester en wethouders worden beoordeeld. Wonen Nieuwe woonfuncties worden toegestaan op percelen met bouwrechten in de zones “Toekomstig woongebied” en “Zone rond woonkernen”. In de “Bebouwingsconcentraties” zijn ruimere mogelijkheden: behoudens de expliciet benoemde waardevolle open ruimtes of doorzichten kan binnen de begrenzing van deze concentraties op alle percelen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in deel 1, paragraaf 1.6 genoemde randvoorwarden. Te denken valt aan gebruik van VAB’s maar ook nieuwe woningen in het kader van een sloopregeling of landgoederenregeling (resp. rood voor rood of rood voor groen). Bij woningbouw en woningsplitsing gelden de volgende maatvoeringseisen: • De nieuwbouw van een woning: 750 m3 inhoud, met een tegenprestatie uitbreidbaar tot 900 m3 inhoud; • Bij nieuwbouw van een woning of bij woningsplitsing van een niet-beeldbepalende woning geldt een tegenprestatie; • Bijgebouwen bij de woning: 100 m2 bij de woning, met een tegenprestatie uitbreidbaar tot 200 m2; Voor het meerdere zoals hierboven genoemd, geldt een tegenprestatie. Hiervoor wordt verwezen naar de nota “Tegenprestatie ontwikkelingsmogelijkheden Buitengebied in Ontwikkeling”. Voor bestaande woningen blijft een maximale inhoudsmaat van 600 m3 van toepassing.
26
Hoofdstuk 4
Zones rond woonkernen Het plangebied ligt in een gebied dat aangeduid wordt als `zone rond de woonkern`. Dit is de zone van 250 meter rondom bestaand stedelijk gebied met zowel dichte als minder dichte bebouwing. Direct aansluitend aan de kernen is veelal de noodzaak tot verandering het grootst, omdat de (agrarische) bedrijfsmogelijkheden beperkt zijn en omdat de ligging nabij de kern de vraag naar functieveranderingen op gebied van recreatie etc. groter maakt. In zones van 250 m rond kernen zijn daarom verruimde mogelijkheden voor onder andere wonen. Binnen deze zone is het BiO-beleid in principe gericht op ontwikkelingsmogelijkheden binnen bestaande agrarische- en niet agrarische bedrijfsbestemmingen, woonbestemmingen en vergelijkbare perceelsbestemmingen met bouwrechten. Binnen gronden met een agrarische, bos, natuur of andere gebiedsbestemming zijn geen ontwikkelingsmogelijkheden op basis van BiO. Rond gerealiseerde (toekomstige) uitbreidingen geldt tevens de regeling van de zones rond woonkernen. De zonebegrenzing wordt bepaald aan de hand van vigerende bestemmingsplannen. Zodra een stedelijke uitbreiding is geregeld, is de (verbale) 250 meter zone eromheen van toepassing. Conclusie hoofdstuk 4 Onderhavig plan is conform het provinciale BiO-beleid maar niet conform vastgesteld gemeentelijk beleid. Desondanks heeft de gemeente ervoor gekozen om genomen besluiten op basis van eerdere versies van het BiO-beleid door te zetten
Hoofdstuk 4
27
28
Hoofdstuk 4
5.
MILIEU-, VERKEER- EN WAARDENTOETS 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk komen onderzoeken en analyses aan de orde die hebben geleid tot de in hoofdstuk 2 gemaakte keuze ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.
5.2 Geluid In de Wet geluidhinder (WGH) is vastgesteld, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: • wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De woning is gelegen in de zone van wegen waarvoor een 30km/h regime geldt of waar het gaat om onverharde wegen in het buitengebied. Deze wegen hebben een dermate lage verkeersintensiteit dat deze niet in het verkeersmodel van de gemeente Veghel zijn opgenomen. Door de lage intensiteit mag worden verondersteld dat de geluidbelasting ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is gelegen. De cumulatieve geluidsbelasting van de 30 km/h wegen ligt eveneens ruim onder de voorkeursgrenswaarde. Een goed woon- en leefklimaat kan op basis van deze gegevens worden gegarandeerd. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
5.3 Bodem en grondwater In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft dan ook een verkennend bodemonderzoek3 plaatsgevonden. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. Het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft geen overwegende aanleiding de gestelde hypothese, onverdacht, te verwerpen. In de zintuiglijk onverdachte bovengrond is een lichte verontreiniging met cadmium gemeten. De zintuiglijk onverdachte ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater is 3
Verkennend bodemonderzoek Locatie aan De Bresser 7 te Zijtaart, Inpijn-Blokpoel ingenieursbureau, 11 november 2009
Hoofdstuk 5
29
een lichte verontreiniging met barium gemeten. Deze verhoging wordt toegeschreven aan een verhoogd achtergrondniveau. Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw van de woningen.
5.4 Waterhuishouding Een waterparagraaf is een verplicht onderdeel van ieder ruimtelijk plan. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het provinciale waterplan van Noord-Brabant, het waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. Provinciaal waterplan 2010-2015 Noord-Brabant Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie NoordBrabant voor de periode 2010-2015 en vormt een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planetprofit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telosdriehoek. Vanuit de sociaalmaatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke
30
Hoofdstuk 5
thema’s in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen. Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol. Waterbeheerplan Waterschap Aa en Maas Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap Aa en Maas voor de periode 2010-2015. Binnen het beheergebied is het waterschap Aa en Maas verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater. Waterschap Aa en Maas streeft de volgende missie na: Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met een open oog voor economische aspecten. Het waterschap wil met het waterbeheerplan inzetten op de realisatie van de maatschappelijke doelstellingen voor water: • veilig en bewoonbaar beheergebied; • voldoende water; • schoon water; • natuurlijk water. Dit draagt wezenlijk bij aan de leefbaarheid van de regio. Bovenstaand beleid betekent onder andere dat er ‘hydrologisch neutraal’ moet worden gebouwd. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verharding valt, in principe niet versneld mag worden afgevoerd. Er zal moeten worden gezocht naar vormen van hergebruik, vasthouden of bergen van hemelwater. Vermenging van vuil en schoon (hemel-) water wordt niet wenselijk geacht.
Hoofdstuk 5
31
Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben in de notitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” een definitie en randvoorwaarden gegeven voor het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Hierbij een vertaalslag gemaakt naar de volgende vijf toetsaspecten waaraan een plan of ontwikkeling getoetst kan worden: De afvoer uit het gebied is niet groter dan in de referentiesituatie; • De omvang van grondwateraanvulling in het plangebied blijft gelijk of neemt toe; • De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving blijven gelijk, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruikfuncties; • De (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf; • Het plangebied moet zo worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot knelpunten in het plangebied. Door waterschap Aa en Maas en waterschap De Dommel is een toetsinstrumentarium ontwikkeld om het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen te implementeren in het watertoetsproces en de verschillende aspecten van een plan daadwerkelijk te kunnen toetsen. Voor alle kleine tot middelgrote plannen is één eenduidig toetsinstrumentarium ontwikkeld. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied. Waterplan gemeente Veghel In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere: het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap; alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de stedelijke omgeving. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding in het plangebied: het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren; de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geïnfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden bergingsvijvers gebruikt.
32
Hoofdstuk 5
Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied; • er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water; • water is een belangrijke drager van ecologische waarden; • water vormt een aantrekkelijk element. Samenwerking met waterbeheerder De waterparagraaf wordt door de gemeente Veghel voorgelegd aan waterschap Aa en Maas. Kenmerken watersysteem Bodem en grondwater De bodem bestaat uit zandgronden. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied bedraagt 40-80 cm beneden maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 120 cm beneden maaiveld. Dit komt overeen met grondwatertrap VI. In het gebied is soms sprake van kwel. Oppervlaktewater Aan de oostzijde van het plangebied, langs De Bresser, loopt een watergang. Tevens grenst het plangebied aan de zuidzijde aan een watergang. Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied grenst aan een beschermd gebied. De woningen worden gesitueerd op korte afstand van De Bresser (verder van beschermd gebied af), wat betekent dat de aanwezigheid van het beschermd gebied geen directe invloed heeft op de ontwikkeling. Water in relatie tot de gewenste ontwikkelingen Het plangebied is gelegen in het buitengebied, aan de noordelijke zijde van de kern Zijtaart. Op de geomorfologische kaart is te zien dat Zijtaart op een dekzandvlakte ligt, net naast een dekzandrug. Het plangebied is gelegen aan De Bresser 7. Op dit perceel staat momenteel een burgerwoning met een schuurtje en overkapping. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door een bosgebied. In de nieuwe situatie zal het huidige woonhuis aan De Bresser 7 worden verplaatst en wordt een tweede woning op het perceel toegevoegd. Het schuurtje en de overkapping behorende bij de bestaande woning aan De Bresser 7 zullen ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling worden gesloopt. In onderstaande tabel is een berekening opgenomen van het verhard oppervlak in de bestaande en nieuwe situatie.
Hoofdstuk 5
33
Verharding4 Bestaande situatie Bestaande bebouwing Totaal verharding Nieuwe situatie 2 x Bebouwingsvlak (voor woningen + bijgebouwen) Totaal verharding
Oppervlakte m2
420 (2 x 210) 420
Verschil / toename verharding
30
390 390
Tabel 3 Verharding in plangebied
Uit bovenstaande tabel is op te maken dat in de nieuwe situatie sprake is van een geringe toename van het verhard oppervlak van circa 30 m2. Om de toename van het verharde oppervlak te compenseren dient het hemelwater in het plangebied geborgen te worden. Met behulp van de Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO)-tool van het waterschap is berekend dat bij een neerslaggebeurtenis die gemiddeld eens per 10 jaar voorkomt (T=10) 1 m3 regenwater tijdelijk geborgen moeten kunnen worden. Om tot deze berekening te komen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Bruto oppervlak plangebied (circa): 1.450 m2 • Bestaand verhard oppervlak (circa): 390 m2 • Nieuw totaal verhard oppervlak: 420 m2 • Maaiveldniveau nieuw verhard oppervlak (gemiddeld): 10,10 m + NAP • GHG: 9,6 m + NAP • Infiltratiesnelheid bodem (aanname): 0,5 m/dag • Maximale peilstijging (in normaal nat jaar): 0,3 m • Maximale peilstijging bij T=10 jaar scenario: 0,3 m • Maximale peilstijging bij T=100 jaar scenario: 0,5 m • Afvoercoëfficiënt bij T=10 jaar scenario: 0,67 l/s/ha Als gevolg van de ontwikkeling is slechts sprake van een zeer geringe toename van verhard oppervlak. Doordat sprake is van een geringe toename van het verhard oppervlak kan het hemelwater afkomstig van de bebouwing in de nieuwe situatie (zoals ook in huidige situatie) afgekoppeld worden op de bestaande watergang grenzend aan het plangebied. Als gevolg van de toename van verhardingen zal 1 m³ hemelwater meer tot afstroom komen. Deze kubieke meter wordt ruimschoots gecompenseerd door het feit dan een deel van het hemelwater wordt ingezet voor huishoudelijk gebruik. Deze duurzame oplossing is een positieve ontwikkeling in waterhuishoudkundig opzicht en compenseert zowel direct (hergebruik hemelwater) als indirect (lager drinkwatergebruik). Met deze 4
In de berekening zijn de bestaande en nieuwe erfverhardingen niet meegenomen.
34
Hoofdstuk 5
keuze wordt invulling gegeven aan de voor-keursvolgorde Hergebruiken, Infiltreren, Bergen en Afvoeren. Voor de erfverharding wordt geadviseerd grind toe te passen, zodat het hemelwater in de bodem langzaam kan infiltreren. Het huishoudelijke afvalwater zal worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.
5.5 Hindercirkels bedrijven Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde ‘omgekeerde werking’ in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Een goed woon-, leef en werkklimaat is een voorwaarde voor het ontwikkelen van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen. Anderzijds is beleid vastgesteld om de agrarische sector ook op de langere termijn in de gelegenheid te stellen de bedrijfsvoering te continueren en uit te breiden. Beide aspecten hebben wel meegewogen bij het totstandkomen van de ‘gebiedsvisie geurverordening’, zoals deze op 21 februari 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. De gemeente heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat zowel in bestaande als nieuw te onwikkelen gebieden zo veel mogelijk een balans dient te worden gevonden tussen ontwikkelingen in de agrarische sector (reconstructie) enerzijds, en de situatie in bestaande en nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden. De Geurverordening vormt naast het bestemmingsplan een belangrijk instrument om deze balans te vinden. Voor realisatie van de BiO-woning aan De Bresser 7 wordt getoetst aan de ‘gebiedsvisie geurverordening’.
Hoofdstuk 5
35
Figuur 8 Kaart gebiedsvisie geurverordening
Figuur 9 Geurhindercontouren
Zoals blijkt uit de kaarten behorende bij de ‘gebiedsvisie geurverordening’ ligt (zie figuur 8 en 9) de initiatieflocatie voor deze woning binnen het gebiedstype ‘zone grenzend aan woongebied`. Binnen deze zone geldt de 8 ou/m3 contour als aan te houden afstand van een eventuele woningbouw tot een agrarisch bedrijf. In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven gelegen aan De Bresser en aan De Hemel. Uit bovenstaande kaart (figuur 9) blijkt dat de plek binnen de initiatieflocatie waar de huidige woning verplaatst zal worden en de BiO-woning gesitueerd zal worden, niet is gelegen binnen de 8 ou/m3 contour van de nabijgelegen agrarische bedrijven. Dit betekent dat een nieuwe woning vanuit de garantie van goed woon- en leefklimaat en ook vanuit waarborging van de bedrijfstechnische mogelijkheden van de agrarische bedrijven in de omgeving, inpasbaar is.
36
Hoofdstuk 5
5.6 Luchtkwaliteit Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van nieuwe (bouw)projecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1.500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In onderhavig plan wordt één woning toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
5.7 Externe veiligheid In het kader van de externe veiligheid is het van belang om een onderzoek uit te voeren naar de invloed van de in de nabijheid aanwezige inrichtingen en transportroutes in relatie tot de bestemmingsplanontwikkeling in het voorliggend plan. Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat de afstand tussen gevoelige bestemmingen en activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende blijft. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden. Het betreft de risico’s die worden veroorzaakt door activiteiten binnen en buiten het plangebied, die relevant kunnen zijn voor het plangebied en de toetsing van deze risico’s aan de normen voor externe veiligheid.
Hoofdstuk 5
37
Concreet gaat het om: • risicoveroorzakende leidingen in en nabij het plangebied; • andere risico-opleverende transportroutes/wegverkeer over water-, spoor- en/of autowegen; • risicoveroorzakende inrichtingen zoals LPG-tankstations en bedrijven; • luchthavens. Transport Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen5 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen6. Op basis van de diverse risicoatlassen (wegen, spoorwegen, vaarroutes en buisleidingen) en beschikbare gemeentelijke informatie is vastgesteld dat er géén sprake is van wegen, spoorwegen, vaarroutes en/of buisleidingen die invloed hebben op de externe veiligheid van het beoogde plan op basis waarvan de ligging van de Plaatsgebonden Risico7 10-6 en 10-8 contour bepaald dient te worden alsmede de effecten op het groepsrisico in beeld gebracht moeten worden. Inrichtingen Voor wat betreft inrichtingen, die op grond van hun activiteiten relevant zijn voor de externe veiligheid, is het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (BEVI) van belang. Dit besluit is op 10 juni 2004 in de Staatscourant gepubliceerd en per 26 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI stelt onder andere dat het aspect externe veiligheid moet worden betrokken bij het wijzigen of vaststellen van bestemmingsplannen. Tegelijkertijd met het besluit is een ministeriële regeling in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn opgenomen voor categoriale bedrijven zoals bijvoorbeeld LPG-tankstations. Het beleid is verankerd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen8 (BEVI), de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen9 (REVI), en verder uitgewerkt / toegelicht in onder andere de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen10 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico11. 5 6 7
8 9
10 11
Kamerstukken II, 1995/96, 24 611, nr. 1. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, juli 2004 Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen), Staatsblad 2004, 250 Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen), Staatscourant 2004, 183 Handleiding Externe Veiligheid inrichtingen, InfoMil, juni 2004 Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, augustus 2004
38
Hoofdstuk 5
De gemeente is bij het opstellen van de partiële herziening en bij het verlenen van milieuvergunningen wettelijk verplicht de normen uit het BEVI en beperkt de andere wetten na te leven. Dit houdt onder meer in dat er voldoende afstand aangehouden moet worden tussen kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Tevens houdt dat in dat rekening moet worden gehouden met het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Het aspect externe veiligheid brengt zodoende met zich mee dat afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding van groot belang is. Conclusie Voor het plangebied zijn de risicobronnen geïnventariseerd (risicokaart provincie NoordBrabant) die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hieruit is gebleken dat er in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron zit op een afstand van circa 950 meter (Sligro Food Group Nederland B, Doornhoek 4050 Veghel). De Rijksweg A50 is op een afstand van circa 1300 meter gelegen. De afstand tot de risicobronnen is echter zodanig dat de plaatsgebonden risicocontour geen rol speelt. Gezien de afstanden tot risicobronnen en het feit dat er een minimale toename van het aantal personen in het plangebied is te verwachten (één woning) is er geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico in het gebied.
5.8 Flora- en fauna Natuurwetgeving & Planologie De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in beleid vastgelegd. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. Projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten.
Hoofdstuk 5
39
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn ( tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermt wordt. Provinciaal beleid De EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in beleid vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vind plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Aanpak van de werkzaamheden De aanpak van de werkzaamheden valt uiteen in twee delen. Het eerste deel betreft een bureaustudie waarbij het vigerende beleid, wetgeving, de verspreidingsgegevens en de mogelijke literatuur worden opgezocht. Het tweede deel betreft een veldbezoek. Op 12 november 2009 is het plangebied bezocht. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Daarnaast zijn mogelijke sporen van dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met de omgeving onderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na te gaan of aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventarisatieperioden.
40
Hoofdstuk 5
Gebiedskenmerken, grondgebruik en verwachtte natuurwaarden in het plangebied Het plangebied bestaat uit een woonlocatie met een zeer ruime tuin tegen een redelijk jong bosgebied. Het perceel is omsloten door een doorgeschoten meidoornhaag. In de tuin staan een grote plantenkas en enkele schuurtjes. Ook staan hier meerdere fruitbomen waaronder mispels, notenbomen en meerdere cultivars waaronder twee grote Lariks bomen en een Ginko. Aan de zijde van de oprit staat een brede afscherming van Beuk, Zomereik en Zachte berk. Hierdoor krijgt de tuin een besloten boskarakter. Dit heeft als voordeel dat bossoorten als Grote bonte specht zich in dit gebied thuis voelen. In een van de lariksen zit dan ook een spechtengat. Wat dat betreft is het gebied redelijk uniek in de gemeente zijtaart. Het is het enigste gebied met dergelijke waarden.
Hoofdstuk 5
41
Resultaten
Gebiedsbescherming
Van toepassing
Niet van toepassing
Het gebied ligt in de invloedsfeer van een Natura-2000 gebied Het gebied ligt in de invloedssfeer van de EHS Er wordt bos gekapt en de boswet treed in werking Algemene soorten & soorten van tabel 1
Soort bescherming
Soorten van tabel 2
Soorten van de bijlage 1; het besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn Vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn Vogels waarvoor inventarisatie gewenst is
Toelichting resultaten Ecologische Hoofdstructuur Het bosgebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Dit heeft geen invloed op de ontwikkeling. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat een klein deel van de brede afscheiding van bomen is aangewezen als EHS. Deze mag niet aangetast worden zonder deze te compenseren. Hier is in het ontwerp rekening mee gehouden.
42
Hoofdstuk 5
Algemene soorten& soorten van tabel 1 Het grootste deel van de soorten in het plangebied is zeer algemeen. Voor algemene soorten geldt dat ze slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing van de Flora- en Faunawet hoeft te worden aangevraagd. Ook de zone met bomen die (voor een inrichting die voldoet aan de eisen van het gemeentelijke BIO-beleid) zal moeten wijken bevat geen soorten die een zwaarder beschermingsniveau genieten. Er is echter wel een zorgplicht van toepassing. Opzettelijke verstoring is niet toegestaan. Als bij de inrichting van het perceel rekening gehouden kan worden met het waarborgen van de rust en de bosrand wordt met rust gelaten dan wordt ruimschoots voldaan aan de zorgplicht. Vogels Er zijn geen soorten aangetroffen die jaarrond beschermd zijn of waarvoor inventarisatie gewenst is. De lariksen waarin de Grote bonte specht een verblijfplaats heeft blijven gespaard. Voor alle broedvogels geldt dat voor werkzaamheden die broedende vogels kunnen verstoren geen ontheffing wordt verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen namelijk te worden uitgevoerd wanneer er geen vogels in of nabij het plangebied broeden. Daarom moet voor aanvang van werkzaamheden in het plangebied gecontroleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Deze controle dient als maatregel om de functionaliteit van de voortplantingsplaats te garanderen. De kans op broedende vogels is het kleinst buiten de periode maart - augustus. Conclusie Wat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan het ruimtelijk plan in de huidige vorm doorgang vinden, mits er rekening gehouden wordt met broedvogels.
Hoofdstuk 5
43
5.9 Archeologische waarden De archeologische verwachtingskaart vormt een instrument voor het archeologiebeleid ten aanzien van de planvorming binnen de gemeente Veghel. Op de verwachtingskaart staan naast bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart kan door de gemeente worden gebruikt als instrument om een archeologisch beleid te kunnen voeren. De archeologische verwachtingswaarden in de gemeente Veghel zijn bepaald door een koppeling te maken tussen de landschapskenmerken en de bekende archeologische waarden om vervolgens elke archeolandschappelijke eenheid om te zetten in een archeologische verwachting. De aanwezigheid van een bepaald landschapstype zegt immers veel over de oorspronkelijke hoogteligging, ontwatering en bodemvruchtbaarheid; de drie factoren die bij de locatiekeuze van nederzettingen en akkers in het verleden een belangrijke rol speelden.
44
Hoofdstuk 5
De bekende archeologische en historische waarden zijn op de verwachtingskaart opgenomen, omdat in de directe omgeving ervan archeologische resten in de bodem aanwezig kunnen zijn. De informatie over de op de verwachtingskaart opgenomen bodemverstoringen is afkomstig van de provincie Noord-Brabant en van gedetailleerde bodemkaarten.
Figuur 10 Archeologische verwachtingswaarde
Op en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten. Het plangebied zelf heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Hierdoor wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling geen belemmering vormt ten aanzien van archeologie.
5.10 Belemmeringen In de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningskabels aanwezig. In het plangebied is volgens de vigerende bestemmingsplankaart een watertransportleiding aanwezig. Deze bevindt zich in het deel van het plangebied wat aangeduid wordt als `bosgebied`. De ontwikkeling vindt niet in dat deel van het plangebied plaats dus zal daardoor geen belemmering ondervinden van de aanwezigheid van de watertransportleiding.
Hoofdstuk 5
45
46
Hoofdstuk 5
6.
LANDSCHAPPELIJKE INPASSING
Bij het toestaan van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat alle ruimtelijke waarden worden meegewogen. Een bouwplan kan immers afbreuk doen aan bestaande landschappelijke of cultuurhistorische waarden. De landschappelijke inpassing bestudeert de omgeving en stelt aan de hand daarvan ruimtelijke randvoorwaarden op. Als aan deze voorwaarden worden voldaan, doet de ingreep geen afbreuk aan het landschap, of kan zelfs een ruimtelijke meerwaarde betekenen. In dit hoofdstuk wordt een korte ontstaansgeschiedenis beschreven en een kenschets van het huidige landschap gegeven. Hieruit worden ruimtelijke randvoorwaarden gedistilleerd waaraan de vormgeving van het plan moet voldoen.
6.1 Kenschets landschap De omgeving van Veghel is al zeer vroeg door de mens in gebruik genomen. Aan de hand van vondsten kon worden vastgesteld dat deze mensen zich bij voorkeur vestigden op hoge, droge gronden in de onmiddellijke nabijheid van vennen of beken. Het gebied bestond uit schrale zandgronden en drassige gras- en heidegronden. Eerst werden de drogere delen ontgonnen, later de nattere gronden. De grote eerste ontginningsgolf duurde ongeveer van 1000 tot 1314. De tweede vanaf 1780 tot de Tweede Wereldoorlog. De plaats van de huidige dorpskern van Zijtaart was in 1832 nog grotendeels heide. De ruimtelijke basis voor het huidige Zijtaart is dus voor een belangrijk deel gelegd door landmeters, die de rechte lijnen hebben uitgezet voor de ontginning. In het landschap is een driedeling terug te zien; het oude ontginningsgebied, het jonge ontginningsgebied en het niet-agrarische gebied. De oude gebieden hebben over het algemeen een besloten en grillig karakter door de vroege ontginning en de aanwezigheid van kavelbeplantingen. De jonge zijn pas later in ontginning gebracht door de voortgang van de techniek, hierdoor hebben ze vaak een open en rationeel karakter. Tot de laatste categorie, het niet-agrarische gebied behoren bos en heide en de stuifzanden. Het plangebied aan de Bresser is gelegen binnen de oude zandontginningen. In dit landschapstype liggen de agrarische woningen van origine met de lange zijde vlak aan de weg, de zogenaamde langgevelboerderijen. De erven hebben een duidelijke hiërarchische indeling; voor ligt de sier- en bloementuin, achter de “nutsvoorzieningen” zoals de boomgaard met fruit en noten, moestuin en hakhoutsingels. De soortensamenstelling van die singels was afhankelijk van de bodemsamenstelling en de grondwaterhuishouding. Naast het afscheiden van percelen voor bijvoorbeeld het vee (vaak met meidoornhagen) leverden de singels ook materiaal op voor werktuigen of brandhout. Het nut ging voor de
Hoofdstuk 6
47
sier, het materiaal dat toegepast werd was goedkoop en vaak al voorhanden. De erven bestonden veelal gewoon uit zand. Afgelopen decennia is door ontwikkelingen in de landbouw en de daarmee gepaard gaande ruilverkaveling de schaal van het landschap in de oude zandontginningen vergroot. Daarnaast is de hoeveelheid bebouwing toegenomen. Met name voor de intensieve veehouderij zijn grote schuren gebouwd. In de nota Buitengebied in ontwikkeling heeft de Gemeente Veghel voor de oude zandontginningen als doel gesteld om de schaal van het landschap te verkleinen door middel van aanleg van gebiedseigen groenelementen, zoals lanen, singels, hagen, (hak)houtpercelen en solitaire bomen.
6.2 De beeldkwaliteit
Situering
Zijdelingse afstand
•
Gevels in het verlengde van de bestaande voorgevelrooilijn woning Bresser 11
Oriëntatie
•
Gevels evenwijdig aan de straat
•
Onderlinge afstand woningen 10 meter
•
Afstand bebouwing tot perceelsgrens minimaal 5 meter
•
Maximale bebouwingsdiepte maximaal 50 meter vanaf de straat
•
woningen met lange zijde naar de straat, nokrichting evenwijdig aan de straat
Hoofdvorm
Bouwmassa
•
Eén hoofdbouwmassa in de vorm van een langgevelboerderij, maxi3
maal 750 m inhoud. Bouwhoogte
Kapvorm
2,
2
•
Bijgebouw van 56 m
•
Nokhoogte 7,3 meter, schoorsteen 8,5
•
Goothoogte 2,5 meter
•
Verdiepingshoogte minimaal 2,7 meter
•
Bijgebouw nokhoogte 5 meter, goothoogte 2,5 meter.
•
Zadeldak, eventueel wolfseinde
•
maximaal 100 m
Dakkapellen toegestaan mits ingetogen en integraal deel uitmakend van
•
Hellingshoek maximaal 45°
•
Overstek van 0.35 meter
•
Asymmetrisch zadeldak voor bijgebouw t.b.v. zonnecollectoren, dakhellingen tussen de 30 en 60°.
Gevelaanzicht
48
Kaprichting
•
Langs
Gevelopbouw
•
Samenhangend en evenwichtig, in lijn met sfeer- en architectuurbeeld
Gevelgeleding
•
Samenhangend en evenwichtig, in lijn met sfeer- en architectuurbeeld.
Hoofdstuk 6
Erfafscheidin-
•
Hagen van 1,8 meter hoog van Beuk of Taxus
gen/buitenruim
•
Aan zuidzijde meidoornhaag van ca. 3,0 meter hoog
te
•
Ingetogen, houten hekwerken met landelijke uitstraling
Detaillering
Materiaalkeuze
•
Riet en/of natuurleien of deels matte pannen, bij voorkeur gebakken, weinig profilering.
•
Gevels: baksteen of pleister. Mogelijkheid om een deel van de gevel te potdekselen.
•
Bijgebouw van baksteen of hout
•
Kozijnen: hout.
•
Het gebruik van kunststoffen of ‘trespa’ in die delen die in het zicht liggen is niet toegestaan.
•
Dakbedekking van bijgebouw ondergeschikt aan toepassing van zonnecollectoren
Materiaalkleur
•
Dak: antraciet, donkergrijs of zwart.
•
Gevels: bruinrode of bruine spectrum.
•
Houtaccenten: gebroken wit, okergeel en donkergroen. Voor gepotdekselde delen zwart of onbehandeld.
Detaillering
•
Voor kozijnen wit of grijs
•
Sobere, doeltreffende detaillering in overeenstemming met sfeerbeeld.
•
Water van het dak wordt opgevangen t.b.v. grijswatersysteem woningen
Tabel 4 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 6
49
Figuur 11 Erfinrichtingsplan , aanzichten woningen, bijgebouw en indicatieve indeling
50
Hoofdstuk 6
6.3 Het beplantingsplan
Figuur 12 Het beplantingsplan
Verdeling onderdelen beplantingsplan Een groot deel van de beplantingen is reeds aanwezig, het gaat hierbij om het bosplantsoen aan de Bresser, het gemengde loofbos, de boomgaard en de meidoornhaag. Voorerf • Hortensia; • Boerenjasmijn; • Liguster; • Kamperfoelie. Op het voorerf hoort van origine ook de bloementuin, maar deze kan ook elders op het erf aangelegd worden. De bloembedden worden bij voorkeur afgebakend door middel van buxushagen.
Hoofdstuk 6
51
Achtererf Boomgaard, groentetuin, kruidenrijk grasland met verwilderingsbollen zoals sneeuwklok en narcis: • Mispel; • Appel; • Noot; • Kers, Pruim en Perzik; • Peer. Tuin Vrij in te richten met sierheesters, bollen, vaste planten ed. • Bosplantsoen (reeds bestaand); • Winter- en Zomereik; • Beuk; • Esdoorn; • Wilde Kastanje; • Berk. Meidoornhaag (reeds bestaand) In de haag staan meerdere plantensoorten en enkele boomvormers. De haag is doorgeschoten en moet terug in model worden gebracht. Aanvullingen dienen onderstaande soorten te zijn; • Meidoorn; • Hazelaar; • Kornoelje; • Vuilboom. Bos (bestaand, bij aanvulling onderstaande soorten gebruiken); • Tamme Kastanje; • Winter- en Zomereik; • Beuk; • Esdoorn; • Wilde Kastanje; • Berk.
52
Hoofdstuk 6
7.
FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
De kosten en uitvoering van het initiatief berusten volledig bij de initiatiefnemers. De gemeente Veghel is een overeenkomst aangegaan met de initiatienemers. Hierin zijn de plankosten, de compensatiekosten (bijdrage ruimtelijke kwaliteit) en eventuele bovenplanse kosten (bijvoorbeeld rioleringaansluiting) geregeld.
Hoofdstuk 7
53
54
Hoofdstuk 7
8.
VOOROVERLEG 8.1 Inleiding De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
8.2 Overleg Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.
Hoofdstuk 8
55
56
Hoofdstuk 8
Regels