Bestemmingsplan
Landelijk gebied 2015 Regels
0
Inhoudsopgave
Regels
3
Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
3 3 16
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch (A) Artikel 4 Agrarisch - Bedrijfscentrum (A-BC) Artikel 5 Agrarisch - Paardenfokkerij (A-PF) Artikel 6 Agrarisch – Paardenhouderij (A-PH) Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (A-NLW) Artikel 8 Bedrijf - Bronbemaling (B-BB) Artikel 9 Bedrijf - Bouwbedrijf (B-BWB) Artikel 10 Bedrijf – Containeroverslag en composteren (B-CC) Artikel 11 Bedrijf - Handelskwekerij (B-HK) Artikel 12 Bedrijf – Hoveniersbedrijf (B-HV) Artikel 13 Bedrijf - Nutsvoorziening (B-NV) Artikel 14 Bedrijf – Opslag (B-OP) Artikel 15 Bedrijf – Opslag tuinbenodigdheden (B-OT) Artikel 16 Bedrijf - Zandwinning (B-ZDW) Artikel 17 Cultuur en Ontspanning (CO) Artikel 18 Detailhandel (DH) Artikel 19 Groen (G) Artikel 20 Horeca (H) Artikel 21 Kantoor (K) Artikel 22 Maatschappelijk (M) Artikel 23 Maatschappelijk - Defensieterrein (M-DEF) Artikel 24 Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum (M-DOP) Artikel 25 Maatschappelijk – Op- en overslag afvalstoffen (M-OOA) Artikel 26 Maatschappelijk – Veterinair centrum (M-VC) Artikel 27 Natuur (N) Artikel 28 Natuur – Agrarisch medegebruik (N-AM) Artikel 29 Recreatie – Kampeerterrein (R-KT) Artikel 30 Recreatie - Volkstuin (R-VT) Artikel 31 Sport (S) Artikel 32 Sport - Golf (S-GO) Artikel 33 Sport – Handboogschieten (S-HBS) Artikel 34 Sport - Hippisch (S-HIP) Artikel 35 Sport - Tennis (S-TN) Artikel 36 Tuin (T) Artikel 37 Verkeer - 1 (V) Artikel 38 Verkeer - 2 (V-2) Artikel 39 Water (WA) Artikel 40 Water - Zee (WA-ZEE) Artikel 41 Wonen – 1 (W-1) Artikel 42 Wonen – 2 (W-2) Artikel 43 Wonen - 3 (W-3) Artikel 44 Wonen - 4 (W-4) Artikel 45 Wonen – Uit te werken (W-U) Artikel 46 Leiding-Gas (L-G) (dubbelbestemming) Artikel 47 Leiding-Hoogspanning (L-Hs) (dubbelbestemming) Artikel 48 Leiding-Riool (L-R) (dubbelbestemming) Artikel 49 Leiding-Water (L-W) (dubbelbestemming) Artikel 50 Waarde – Archeologie 2 (WR-A2) (dubbelbestemming) Artikel 51 Waarde – Archeologie 3 (WR-A3) (dubbelbestemming) Artikel 52 Waarde – Archeologie 4 (WR-A4) (dubbelbestemming) Artikel 53 Waarde - Cultuurhistorie (WR-CH) Artikel 54 Waterstaat - Waterkering (WS-WK) (dubbelbestemming)
18 18 22 27 31 35 39 40 41 43 45 47 48 50 52 54 55 57 59 61 64 67 70 73 75
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
76 83 86 89 91 94 98 100 103 105 106 107 109 111 113 118 121 123 125 128 130 132 134 136 136 136 136 148 1
Artikel 55 Waterstaat – Waterhuishoudkundige en Waterstaatkundige functie (WS-WWF)
150
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 56 Antidubbeltelregel Artikel 57 Algemene bouwregels Artikel 58 Algemene gebruiksregels Artikel 59 Algemene aanduidingsregels Artikel 60 Algemene afwijkingsregels Artikel 61 Algemene wijzigingsregels Artikel 62 Algemene procedureregels
152 152 153 154 156 159 161 162
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 63 Overgangsrecht bouwwerken Artikel 64 Overgangsrecht gebruik Artikel 65 Hardheidsclausule Artikel 66 Slotregel
164 164 165 166 166
Bijlagen behorende bij de regels
167
Bijlage 1 Bouwmogelijkheden binnen bestemming Wonen-1
173
Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten
173
Bijlage 3 Tabel parkeernormen conform ASVV 2012
176
Bijlage 4 Criteria voor het hobbymatig houden van paarden in bijgebouwen Bijlage 5 Veiligheidszones Defensie
177
178
Bijlage 6 Uitgangspunten bij de toepassing van artikel 53 dubbelbestemming waarde-cultuurhistorie
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
178
2
Regels Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan Het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015VG01 van de gemeente Wassenaar.
1.2 verbeelding De van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 deel uitmakende verbeeldingen, gewaarmerkt als NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015-VG01.dgn. Het betreft een legenda, een overzichtskaart en negen verbeeldingen.
1.3 bestemmingsplan De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen Overige begrippen, in alfabetische volgorde weergegeven.
1.4 aanduiding Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanbouw / uitbouw Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte. Binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt een aanbouw en/of uitbouw onder de definitie van een bijbehorende bouwwerk
1.7 aangebouwd bijgebouw Een tegen het hoofdgebouw of woning gebouwd bijgebouw dat geen directe verbinding heeft met het hoofdgebouw of de woning.
1.8 aan huis gebonden beroep Een aan huis gebonden beroep en een vrij beroep worden inde praktijk als synoniem gezien. Hiermee wordt bedoeld een dienstverlenend beroep, dat in een woning, aan- en/of uitbouw of (vrijstaand) bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en waarbij de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Voorbeelden zijn: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.
1.9 achtererfgebied Erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
3
1.10 achtergevel De tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
1.11 achtergevelbouwgrens Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt of, indien niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
1.12 afvalinzamelsysteem geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen voor de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
1.13 agrarisch bedrijf Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren. In het kader van dit bestemmingsplan worden daarbij de volgende bedrijfsvormen onderscheiden: 1. bollenbedrijf: een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van bolgewassen op de open grond; 2. boomteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat overwegend of geheel gericht is op het telen van boomkwekerijprodukten; 3. boskoopse cultures: de teelt van heesters en andere siergewassen; 4. (edel)pelsdierfokkerij: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette fokkerij of houderij voor (edel)pelsdieren; 5. fruitteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van fruit in boomgaarden; 6. glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis; 7. grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van de open grond als productiemiddel, door beweiding of bewerking van cultuurgrond, nader te onderscheiden in: veehouderijbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het houden en voortbrengen van producten van vee met weidegang en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel; tuinbouwbedrijf: een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen op open grond en mogelijk ook gedeeltelijk in kassen en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf wordt mede verstaan een akkerbouwbedrijf, sierteeltbedrijf, vaste plantenkwekerij, bollen- en knollenkwekerij. Tot een tuinbouwbedrijf wordt niet gerekend een boom- of fruitteeltbedrijf; 8. intensieve veehouderij: bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of in zeer ondergeschikt mate afhankelijk is van de grond als productiemiddel; een (edel)pelsdierhouderij of -fokkerij wordt hieronder niet begrepen; 9. paardenfokkerij: een tak van veeteelt gericht op het bedrijfsmatig fokken van paarden, veelal ten behoeve van de paardensport; een zeker uitloopgebied en/of een rijbak hoort bij de bedrijfsvoering; 10. paardenhouderij/-pension: het bedrijfsmatig houden c.q. stallen van paarden; een zeker uitloopgebied en/of een rijbak hoort bij de bedrijfsvoering; 11. volle grondstuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen op de open grond; een boom-, bloem-, kruiden-, bollen- of fruitkwekerij wordt hieronder begrepen; Met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd: agrarische hulp- en nevenbedrijven, hoveniersbedrijf, inrichting van agrarisch belang, landelijk bedrijf. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
4
1.14 agrarisch bedrijfscentrum Een gebied gevormd door een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel en de in deze regels mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
1.15 agrarische deskundige zie onder deskundige.
1.16 agrarische bedrijfswoning Een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
1.17 agrarische hulp- en nevenbedrijven: 1. agrarisch-technisch hulpbedrijf/loonwerkbedrijf: een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur; 2. agrarisch toeleveringsbedrijf: een niet op industriële basis opgezet bedrijf, waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht gericht op de levering van producten en/of diensten, welke rechtstreeks ten dienste staan aan een agrarisch bedrijf; 3. agrarisch nevenbedrijf: een bedrijf dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op sloop, opslag en handel van (gebruikte) materialen en/of bedrijfsinstallaties, welke afkomstig zijn van/uit tuinderskassen; 4. agrarisch afzetbedrijf: bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het vervoer, de opslag, de oppervlakkige bewerking en de verhandeling -geen detailhandel zijnde- van producten die in het agrarisch bedrijf zijn voortgebracht.
1.18 agrarische hulpgebouwen Buiten agrarische bedrijfscentra (c.q. bebouwingsvlakken) gelegen gebouwen voor een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen.
1.19 ambachtelijk verzorgend bedrijf 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waarvoor een belangrijk deel in handwerkgoederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct voor de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en die wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2; 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Bedrijven die zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen.
1.20 ander werk Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.21 antenne-opstelpunt Een ander bouwwerk gericht op het gebruik voor een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatie.
1.22 archeologische waarden De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
5
1.23 architectonische waarde De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, bouwvormen die eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm die karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
1.24 ASVV 2012 Het verkeerskundig standaardwerk van de CROW, het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. De ASVV 2012 bevat o.a. parkeerkencijfers.
1.25 atelier Een werkruimte voor kunstzinnige beroepsbeoefenaren.
1.26 bebouwing Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
1.27 bebouwingspercentage Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.28 bed en breakfast Een recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een bed en breakfast is een nevenfunctie naast de bestaande bestemming.
1.29 bedrijf Een inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel of ambacht, of -indien daar naar verwezen wordt- die vorm van bedrijvigheid die in de Staat van functiemenging met de functie “bedrijf” wordt aangeduid.
1.30 bedrijfsgebouw Een gebouw dat, blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk, dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.31 bedrijfswoning Een woning in of bij een bedrijfsgebouw, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestemmingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen die feitelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering en wiens aanwezigheid gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein en de bedrijfsvoering ter plekke noodzakelijk is.
1.32 bedrijven van nijverheid, ambacht en handel Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.
1.33 bergbezinkbassin Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater.
1.34 beschermd dorpsgezicht Een stads- en dorpsgezicht dat door de rijksoverheid als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.
1.35 bestaand Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen. Bij peil: het peil zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel zoals is bepaald krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning. Bij agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan als zodanig gevestigd is en over een op de verbeelding aangegeven agrarisch bedrijfscentrum beschikt. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
6
1.36 bestemmingsgrens De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemming (bestemmingsvlak); voor een aantal bestemmingen is gekozen voor een methodiek waarbij de bestemmingen zijn aangegeven met een symbool (nadere aanduiding).
1.37 bestemmingsvlak Een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.38 Bevi-inrichting Een bedrijfsvoering of -activiteit waarvan de potentiële risico`s moeten voldoen aan de normen en zonering zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.39 bosbouw Een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van bos(sen) voor de volgende doeleinden: houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie.
1.40 bouwen Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.41 bouwgrens De grens van een bouwvlak. De bouwgrens mag niet door gebouwen worden overschreden tenzij in deze regels anders is bepaald.
1.42 bouwlaag Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.43 bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.44 bouwperceelsgrens De grens van een bouwperceel.
1.45 bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.46 bouwwerk Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.47 bruto vloeroppervlak De vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject, gemeten volgens NEN 2580, op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
1.48 buitenplaats Een onroerende zaak waarop een landhuis met bijgebouwen en/of bedrijfswoning(en) is gelegen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850, van tenminste 1 ha. of een dergelijk landhuis wat (rond 1900) is gebouwd op een hiervan afgesplitst gedeelte.
1.49 bijbehorend bouwwerk Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overig bouwwerk, met een dak. Tot een bijbehorend bouwwerk worden o.a. gerekend: een aan- of uitbouw, een carport, een overkapping, een al dan niet vrijstaand bijgebouw. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
7
1.50 bijgebouw Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw. Binnen de Wabo valt een bijgebouw onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk.
1.51 commissie voor Welstand en cultureel erfgoed (Wce) De door Burgemeester en wethouders ingestelde commissie voor advies inzake behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van monumenten in de gemeente Wassenaar.
1.52 cultuurhistorische waarde De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
1.53 dagrecreatie Dagrecreatie, en met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.
1.54 dakvlak Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
1.57 deskundige(n) Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Voorbeeld van vakgebieden zijn: natuur en landschap, cultuurhistorie en agrarische bedrijfsvoeringen. Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.
1.56 detailhandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en internet-verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.57 detailhandel in volumineuze goederen Detailhandel die vanwege de afmetingen van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor uitstalling en waarvan de uitstraling op de omgeving erg belangrijk is, te onderscheiden in de volgende categorieën : Brand- en explosiegevaarlijke goederen; Auto`s, motoren, boten caravans, keukens badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen; Tuincentra; Grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering; Bouwmarkten.
1.58 dienstverlenend bedrijf en/of instelling Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.61 bedrijfswoning Zie begripsomschrijving van een bedrijfswoning.
1.60 eengezinswoning Een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning.
1.61 erf Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
8
1.62 erfscheiding De feitelijke begrenzing van een erf.
1.63 frontbreedte De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de loodrechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht.
1.64 garage Een bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
1.65 garagebox Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
1.66 gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
1.67 gestapelde woning Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.
1.68 groepsrisico Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp/calamiteit.
1.69 groothandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.70 hoofdgebouw (en) Een gebouw, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.71 horecabedrijf Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.
1.72 horizontale projectie De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
1.73 hoveniersbedrijf Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en het onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.
1.74 inrichting van agrarisch belang Een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, alsmede een inrichting gericht op het adviseren en voorlichten op dat gebied (proef- of testbedrijven, controle- of k.i.stations en inrichtingen voor onderwijs, onderzoek of voorlichting, e.d.).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
9
1.75 kampeermiddel: Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40, lid 2, van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.76 kampeerterrein Een terrein met de daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.77 kantoor Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.
1.78 kassen (Agrarische) Bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander licht doorlatend materiaal en hoger dan 1 m. Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen. Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
1.79 kavelweg Voor agrarisch gebruik bestemde wegen voor de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter.
1.80 kiosk Een (vrijstaand) gebouwtje van geringe omvang met een detailhandelsfunctie (bloemen, kranten/ tijdschriften, vis).
1.81 KNA De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.82 koetshuis Een bedrijfswoning waarvan de begane grondverdieping is bestemd voor het (gescheiden) stallen van koetsen en paarden, thans in gebruik als bijgebouw bij het landhuis, de bedrijfswoning of terreinopslag voor onderhoud van het omliggende park.
1.83 kopgevel Bij een bouwblok of huizenrij: de eerste en laatste gevel van een bouwblok of huizenrij. Bij een vrijstaande woning: de kortste gevel(s) of, indien alle gevels even lang zijn, de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen gevel(s).
1.84 landelijk bedrijf: Een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij/-pension.
1.85 landgoed Een landgoed is een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm van het natuurschoon wenselijk is. Een landgoed is te beschouwen als een totaliteit van gronden en opstallen. Ze wordt gekenmerkt door: een verscheidenheid van samenstellende elementen, die centraal vanuit één (of meerdere) punt(en) beheerd worden; de vervulling van een (voorheen) economische taak in meerdere sectoren, waaronder bos- en landbouw, maatschappelijke taken als recreatie, educatie en maatschappelijke waarden als instandhouding en ontwikkeling van natuur, landschap, en cultuurhistorie. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
10
Een landgoed omvat een of meerdere grote bezittingen, welke als eenheid zijn ontwikkeld en als bedrijfsvorm (het landgoedbedrijf) - gericht op instandhouding en verdere ontwikkeling - worden beheerd. Binnen een landgoed is sprake van een of meer vormen van grondgebruik, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, tentoonstellingsruimte, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze verschillende vormen van grondgebruik worden gekenmerkt door een grote onderlinge samenhang (verweving van functies op perceelniveau).
1.86 landgoedontwikkelingsplan Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze het beheer van het landgoed of buitenplaats zal worden uitgevoerd. Daarbij wordt rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzaam ongedeeld landgoed/buitenplaats. Tevens wordt aangegeven waar en hoe bouwvolumes passen binnen de natuur- en landschapswaarden in de cultuurhistorische parkaanleg of structuur.
1.87 landschappelijke waarde Het belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen.
1.88 landschapsontwikkelingsplan Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze ontwikkelingen en beheer voor een gebied zullen worden uitgevoerd. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzame ontwikkeling van het gebied.
1.89 longeerruimte Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het longeren van paarden.
1.90 logeerbedrijf Een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden voor recreatief nachtverblijf in groepsverband en/of in de vorm van geheel of gedeeltelijk zelfstandige recreatieve verblijven.
1.91 maaiveld De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals deze in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders wordt bepaald.
1.92 maatschappelijke doeleinden Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.93 maatvoering Inhoud, oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte van een gebouw of overige bouwwerken.
1.94 manege Een manege is een besloten plaats waar het paardrijden wordt beoefend. Een manege bestaat in de regel uit een grote rijhal met een zandvloer, al dan niet voorzien van bepaalde voorwerpen die ingezet kunnen worden bij het springen, bij dressuuroefeningen, paardrijlessen of andere activiteiten van paard en ruiter. Daarnaast zijn er meer stallen voor de paarden, soms nog andere ruimtes voor de opslag van materiaal, voer en behandeling van de paarden.
1.95 medegebruik Het toestaan van een andere, aanvullend gebruik van gronden en/of panden dan in de betreffende bestemming primair is vastgelegd.
1.96 meergezinswoning Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
11
1.97 natuurwaarde De natuurwaarde van een gebied wordt bepaald door de bestaande of potentiële ecologische en landschappelijke waarde van het gebied, de ligging binnen de natuurlijke structuur en zijn belang voor de natuurlijke waterhuishouding van de omgeving. Het gaat kort gezegd om alle waardevolle natuurlijke elementen en factoren in een gebied.
1.98 nieuw vestiging agrarisch bedrijf de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bedrijfscentrum als gevolg van: het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf; het splitsen van een bestaand bedrijf in twee volwaardige agrarische bedrijven.
1.99 nutsvoorzieningen Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, bergbezinkbassins en apparatuur voor telecommunicatie.
1.100 onderbouw Het gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0.80 meter boven maaiveld is gelegen.
1.101 ondergeschikte nevenactiviteit Ondergeschikte nevenactiviteiten zijn qua aard en omvang ondergeschikt en sluiten aan bij de hoofdactiviteiten die binnen de bestemming zijn toegestaan.
1.102 onderkomen Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover bovengenoemde zaken niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.103 openbaar toegankelijk gebied Een weg als bedoeld in artikel 1,eerste lid, onder b van de Wegensverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebeid dat voor publiek toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.104 overig bouwwerk Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
1.105 overkapping Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.
1.106 paardenbak/paddock Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het trainen van paarden. Rekening houdend met het begrippenkader in de SVBP 2012 wordt een paardenbak/paddock aangeduid als `rijbak'.
1.107 paardenhouderij/-pension Een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij of stalling voor paarden, hoofdzakelijk voor derden.
1.108 paardenfokkerij Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
12
1.109 peil (zie maaiveld); De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein. Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.
1.110 plattelandswoning/voormalige bedrijfswoning Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, of als daarvan is afgeweken, op grond van een omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden (zie artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
1.111 praktijkruimte/atelier Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep (zie ook onder: aan huis gebonden beroep).
1.112 prostitutie Het zich tegen betaling beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met één of meer anderen.
1.113 prostitutiebedrijf Een seksinrichting en/of een escortbedrijf, dan wel bedrijvigheid en/of activiteiten voor een seksinrichting, een escortbedrijf en alle andere vormen van prostitutie.
1.114 seksinrichting Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.115 selectiebesluit Een besluit van het bevoegd gezag nadat er een waardering (volgende de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodem-ingreep.
1.116 stalling Een locatie, al dan niet voorzien van een overkapping, die is ingericht met de intentie om caravans, voerof vaartuigen gedurende langere tijd (langer dan vier weken) te plaatsen.
1.117 stoeterij Een bedrijf gericht op het houden, fokken, africhten en trainen van paarden.
1.118 straatmeubilair (Overige) bouwwerken voor openbare nut, zoals: a. verkeergeleiders, verkeersborden, verkeerslichten, lantaarnpalen; b. abri`s, mupi's, kunstwerken, zitbanken, bloembakken en speeltoestellen; c. kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen; d. onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen; e. draagconstructies voor reclame tot een hoogte van 3 m.
1.119 SVBP 2012 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012; een landelijk geldende standaard met normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen.
1.120 terreinscheiding Een fysieke scheiding tussen twee percelen.
1.121 toegangshek Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
13
1.122 tuin Een onbebouwde deel van een perceel, behorend bij de woonbestemming. De gronden met de bestemming tuin zijn nadrukkelijk geen erf met dien verstande dat vergunningvrij bouwen niet is toegestaan.
1.123 tuincentrum Een bedrijfsvoering gericht op het te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop) van producten voor de moestuin of tuin(decoratie) (waaronder begrepen bomen, heesters, coniferen, bloembollen, bloemen, zaden, overige planten en kruiden) en daaraan verwante tuinartikelen, woon(sfeer)decoratie, kleine (huis)dieren, dierenverzorging en –speelgoed en (verhuur van) tuingereedschappen, met dien verstande dat het aandeel niet-levende producten in het assortiment alsmede kleine (huis)dieren ruimtelijk ondergeschikt is aan het aandeel levende producten in het assortiment.
1.124 verkavelingsstructuur De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen: wijkaanleg, straatverkaveling en individuele verkaveling.
1.125 verticale projectie De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
1.126 vervangende nieuwbouw Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In geval van woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen.
1.127 volwaardig (agrarisch) bedrijf Een (agrarisch) bedrijf, waarbij sprake is van een (agrarisch) hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaarborgd is. Voor startende bedrijven geldt daarbij dat op grond van de gegevens kan worden verwacht dat op korte termijn sprake zal zijn van een volwaardig agrarische bedrijfsvoering.
1.128 voorgevel De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).
1.129 voorgevelbouwgrens Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
1.130 windturbine Een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte.
1.131 woning Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.132 woongebouw Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat over een gemeenschappelijke verkeersruimte beschikt en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.133 zandwinning De winning van kalkzandsteenzand ter plaatse van het Valkenburgse meer op basis van een bestaande concessie.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
14
1.134 zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie Bebouwing ten dienste van het zenden en/of ontvangen van telecommunicatie, zoals een antenneopstelpunt, zendmast en kast.
1.135 zendmast Een overig bouwwerk waarop één of meerdere antenne-opstelpunten worden geplaatst.
1.136 zomerseizoen De periode van 1 maart tot en met 1 november.
1.137 zorgboerderij Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagtaak vinden.
1.138 zijgevel De gevels aan weerszijden van een gebouw, niet zijnde een voorgevel of achtergevel.
1.139 zijgevelbouwgrens De gedeelte van de bouwgrens dat op of aansluitend aan de zijgevels ligt.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
15
Artikel 2 Wijze van meten Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.2 de dakhelling Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel. Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw of bouwblok, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 afstanden onderling De afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstanden van bouwwerken tot de (zijdelingse) erfscheiding en perceelsgrenzen, en de afstanden van bouwwerken tot de as van de openbare weg of het hart van een leiding worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
2.8 de inhoud van een bouwwerk Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de bebouwde oppervlakte De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld;
2.10 afstand vanaf bouwgrenzen Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: de afstanden worden gemeten vanaf het hart van de op de verbeelding aangegeven lijnen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als: plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt; balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt; overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,80 meter bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,50 meter; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
16
liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouw- c.q. 2 bestemmingsgrenzen niet meer dan 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6,00 m bedraagt; dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van zo'n dakopbouw niet meer 2 dan 8,00 m bedraagt.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
17
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch (A) 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw; b. de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering op een bestaand, op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwperceel of agrarische bouwstede; c. behoud, versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschapswaarde, bestaande uit openheid en het kavel-/slotenpatroon; d. een stalgebouw ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van Agrarisch – stalgebouw’; e. behoud van de floristische en/of vogelkundige waarde; f. extensief recreatief medegebruik; g. bij de bestemming horende voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en aanlegplaatsen.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Op de gronden als bedoeld mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. voor de agrarische bedrijven, gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarische bouwpercelen, het bepaalde in artikel 4 van toepassing is; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 1,5 m mag bedragen; c. de oppervlakte van overige bouwwerken maximaal 5 m² mag bedragen. 3.2.2 Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd. 3.2.3 De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan. 3.2.4 Indien het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd, mag uitbreiding van het (bedrijfs)gebouw binnen het bouwvlak plaats vinden mits de goot- en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt. 3.2.5 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – stalgebouw’ is een stalgebouw toegestaan. De maatvoering (oppervlakte, goot- en bouwhoogte) ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan is tevens de maximaal toegestane maatvoering.
3.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit wordt gerealiseerd; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de situering van watersilo's, watertanks, warmwaterbuffers en overige bouwwerken bij glastuinbouwbedrijven; d. de situering van veevoedervoorzieningen, melkplaatsen, ruwvoedervoorzieningen en andere bij een agrarisch bedrijf behorend voorzieningen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
18
3.4 Afwijken van bouwregels 3.4.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen buiten een agrarische bouwstede, indien: a. dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is in verband met de exploitatie van de bij het bedrijf behorende gronden of in verband met dierenwelzijn; b. er sprake is van fysieke hindernissen tussen de agrarische bouwstede en het perceel waarop de (hulp)bebouwing zal worden gerealiseerd en daardoor de rijafstand onevenredig groot is; c. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarbinnen het hulpgebouw wordt gesitueerd. In dit kader kunnen, zo nodig, nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van het hulpgebouw. Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende regels: a. de gezamenlijke grondoppervlakte van de hulpgebouwen mag per bedrijf maximaal 100 m² bedragen; b. de grondoppervlakte mag per gebouw maximaal 30 m² bedragen; c. van de gebouwen mag de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m bedragen. d. het gebied waarop de ontheffing betrekking heeft bedraagt tenminste 10 ha.. 3.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2 juncto lid 4.2.1 onder a voor die situaties waarbij de oppervlakte van het bouwvlak voor een agrarische bouwstede door locatiespecifieke omstandigheden minder bedraagt dan 1 ha.. De ontheffing biedt de mogelijkheid om het bedrijfscentrum buiten het bouwvlak op nabijgelegen gronden binnen de bestemming `agrarisch' uit te breiden tot een maximum van 1 ha. Bij toepassing van de ontheffing blijft het concentratiebeginsel het uitgangspunt. Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden: a. een inpassingsplan, zoals bedoeld in lid 4.3, met een ruimtelijke onderbouwing moet ter beoordeling aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd; b. zodra de bestemming `water' onderdeel uitmaakt van de ontheffing moet een advies van het Hoogheemraadschap worden gevraagd; c. voldaan moet kunnen worden aan milieunormen; d. bestaande bedrijfsgebouwen die buiten het bedrijfscentrum vallen dat op de verbeelding is vastgelegd, worden -ingeval van een voornemen om van het bouwvlak af te wijken- meegerekend bij de beoordeling van de beste locatie en de beste inpassing voor het restant dat nog gerealiseerd zou mogen worden. Als deze bestaande bedrijfsgebouwen vanuit bedrijfseconomische overwegingen moeten worden vervangen, zal de nieuwe situering van deze bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak gevonden moeten worden of moeten worden meegenomen in de inpassing van het restant. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
3.5 Specifieke gebruiksregels 3.5.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 3.5.2 Onverminderd het bepaalde onder 3.5.1, is het in ieder geval verboden de in lid 3.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het uitvoeren of doen uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden: a. het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland; b. het gebruik van de gronden voor boomgaarden, tuinbouw, Boskoopse cultures, bollenteelt; c. het gebruik van de gronden voor de bosbouw; d. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden; e. het opbrengen van zand en ander materiaal voor het wijzigen van het gebruik van grasland in andere vormen van grondgebruik; f. het aanleggen van foliemestbassins.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
19
3.5.3 In afwijking van het bepaalde in lid 3.5.2 mogen de gronden gelegen ten weerszijden van de Oostdorperweg (op de verbeelding, deelblad 7, aangeduid met `tuinbouw') worden gebruikt voor (vollegronds) tuinbouw. 3.5.4 Het bepaalde in lid 3.5.2 is niet van toepassing op het gebruik van gronden voor genoemde cultures voor zover dat gebruik reeds plaatsvond op het tijdstip van het krijgen van rechtskracht van het plan.
3.6 Afwijken van gebruiksregels 3.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 onder a voor de teelt van voedergewassen, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelingsstructuur daardoor niet wordt gewijzigd. De ontheffing wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit: a. past in een beheer dat noodzakelijk is voor een structurele instandhouding van een veehouderijbedrijf, dat op de verbeelding is aangegeven met een agrarische bouwstede; b. geen onaanvaardbare aantasting met zich brengt van de in het gebied aanwezige landschaps- en natuur- en cultuurwaarden. Voordat een ontheffing wordt verleend, horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap. 3.6.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 onder g voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor: a. een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of b. een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied. 3.6.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.5.2 voor (kleinschalige) recreatieve voorzieningen zoals fiets- en wandelpaden ten dienste van de dagrecreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 3.7 onder d van toepassing blijft.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 3.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 3.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van paden ten dienste van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf (buiten een agrarische bouwstede/bouwperceel); c. het aanleggen en/of verharden van fiets-, voet- en ruiterpaden; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het scheuren of frezen van grasland, bijvoorbeeld voor het omzetten van grasland in bouwland anders dan bedoeld in de leden 3.5.3 tot en met 3.6.2; f. het keren van gronden of diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; h. het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; j. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; k. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); l. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
20
3.7.2 Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuuren/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 3.7.3 Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 3.7.1 geldt niet voor: a. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering voor zover niet anders is bepaald; b. werken en/of werkzaamheden binnen een agrarisch bedrijfscentrum ter plaatse van een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel. Het bepaalde in lid 3.7.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden. Het bepaalde in lid 3.7.1 onder e geldt niet voor het gebied gelegen ten weerszijden van de Oostdorperweg (op de verbeelding, deelblad 7, aangeduid met `tuinbouw') indien door burgemeester en wethouders conform het bepaald in lid 3.5.3 ontheffing is verleend voor het gebruik van de gronden voor (vollegronds)tuinbouw.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid 3.8.1 Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 3.1 genoemde bestemming `Agrarisch' a. mag worden gewijzigd in de bestemming `Natuur - agrarisch medegebruik' als bedoeld in artikel 28, gericht op de ontwikkeling van natuurwaarden, landschapswaarden en/of cultuurhistorische waarden, waarbij een eventueel agrarisch medegebruik uitsluitend of overwegend is gericht op de ontwikkeling van genoemde waarden. Uitvoering van dit beleid zal plaatsvinden in overleg met belanghebbenden. Daarbij kunnen beheerovereenkomsten worden gesloten ten aanzien van behoud, versterking en/of herstel van de genoemde waarden. b. mag ter plaatse van de aanduiding `wetgevingszone - wijzigingsgebied' (nabij Katwijkseweg) worden gewijzigd in de bestemming `Sport-Golf' met de specifieke aanduiding `Sport-Golf-Natuur', als bedoeld in artikel 32, met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat. 3.8.2 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op: a. Het vergroten van de oppervlakte van een agrarische bouwstede als bedoeld in artikel 4 tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. voor zover deze uitbreiding zich uitstrekt binnen de bestemming `Agrarisch'. Aan de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra binnen deze bestemming, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien: 1. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt; 2. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne ingevolge de Wet Milieubeheer, voldoende afstand tussen agrarische bedrijfscentra van twee afzonderlijke bedrijven. 3. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voor de onderscheiden gebiedsbestemmingen waarin de agrarische bouwstede of bedrijfsperceel is gelegen gegeven beleidsdoelstellingen met betrekking tot de waarden van het gebied. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing. 4. Zodra de bestemming `water’ onderdeel uitmaakt van de wijzigingsprocedure moet een advies van het hoogheemraadschap worden gevraagd. 3.8.3 Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de bevoegdheden genoemd onder de leden 3.8.1 en 3.8.2 moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels). Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
21
Artikel 4 Agrarisch - Bedrijfscentrum (A-BC) 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Agrarisch – bedrijfscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden voor: a. (rund)veehouderijbedrijven: ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch bedrijfscentrum - bouwstede; b. de uitoefening van een tuinbouwbedrijf of (rund)veehouderij ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarische bedrijfscentrum - bouwperceel'; c. een zorgboerderij ter plaatse van het agrarisch bouwperceel met de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – zorgboerderij’; d. een agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning’; e. de bij de bestemming horende overige bouwwerken, boomgaarden en andere voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en aanlegplaatsen.
4.2 Bouwregels 4.2.1 Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. voor agrarische bouwsteden geldt dat het bouwvlak zoals aangegeven op de verbeelding geheel mag worden bebouwd; b. voor de bouwsteden, als bedoeld onder a, waarvan de oppervlakte van het bouwvlak door locatiespecifieke omstandigheden minder bedraagt dan 1 ha., zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen voor het uitbreiden van het bedrijfscentrum buiten het bouwvlak, op nabijgelegen gronden binnen de bestemmingen `agrarisch' (artikel 3) of `agrarisch met waarden – natuuren landschapswaarden' (artikel 7), tot een maximum van 1 ha.. Bij toepassing van deze ontheffing mag het uitgebreide bouwvlak van 1 ha. geheel worden bebouwd. Het concentratiebeginsel blijft hierbij het uitgangspunt. Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden: 1. een inpassingsplan, zoals bedoeld in lid 4.3, met een ruimtelijke onderbouwing moet ter beoordeling aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd; 2. zodra de bestemming `water' onderdeel uitmaakt van de ontheffing moet een advies van het hoogheemraadschap worden gevraagd; 3. voldaan moet kunnen worden aan milieunormen ten aanzien van ammoniak-, stikstof- en geuremissies; 4. bestaande bedrijfsgebouwen die buiten het bouwvlak vallen dat op de verbeelding is vastgelegd, worden -ingeval van een voornemen om van het bouwvlak af te wijken- meegerekend bij de beoordeling van de beste locatie en de beste inpassing voor het restant dat nog gerealiseerd zou mogen worden. Als deze bestaande bedrijfsgebouwen vanuit bedrijfseconomische overwegingen moeten worden vervangen, zal de nieuwe situering van deze bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak gevonden moeten worden of moeten worden meegenomen in de inpassing van het restant. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. 5. binnen een agrarische bouwstede geen kassen mogen worden gebouwd; c. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – bedrijfscentrum - bouwperceel' de volgende regels voor de bedrijfsbebouwing gelden: 1. een agrarisch bouwperceel mag geheel worden bebouwd met dien verstande dat binnen agrarische bouwpercelen waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' is gegeven uitbreiding van de bestaande bebouwing slechts mag plaatsvinden nadat buiten het bouwvlak aanwezige bebouwing met een evenredige hoeveelheid is geamoveerd; 2. uitsluitend binnen een agrarisch bouwperceel waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch - bedrijfscentrum – bouwperceel tuinbouw' is gegeven maximaal 300 m² is kassen toegestaan; 4.2.2 Voor de niet voor bewoning bestemde agrarische bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels: a. van de agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, mogen de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 5,50 m. respectievelijk 10 m. bedragen; b. van kassen mogen de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 4,50 m. respectievelijk 6 m. bedragen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
22
c.
de afstand van agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) tot een watergang die op de verbeelding is aangegeven als `Water' moet tenminste 5 m. bedragen; d. de afstand van agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) tot een watergang/-partij die op de verbeelding niet specifiek als water is bestemd (secundair water) moet tenminste 2 m. bedragen; e. de afstand tussen agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) en niet tot het betreffende agrarische bedrijf behorende gronden moet tenminste 5 m. bedragen; f. de afstand van agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) tot de as van een (aanliggende) weg moet minimaal 20 m. bedragen; g. agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen) moeten worden gesitueerd in dezelfde richting als de bouwstede en haaks op de strandwal te worden gebouwd; h. in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder c mag bij rolkassen het rolgebied zich tot vóór de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning uitstrekken, mits de voorste grens van het rolgebied op een afstand van tenminste 15 m. uit de as van een (aanliggende) weg is gelegen; i. kassen moeten worden gebouwd in aaneengesloten complexen aansluitend op of tenminste 3 m. van bestaande kassen of bedrijfsbebouwing; j. de dakhelling van agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, moet minimaal 20° en maximaal 52° bedragen. 4.2.3 Voor agrarische bedrijfswoningen en bijgebouwen gelden de volgende regels: a. binnen een agrarisch bedrijfscentrum is voor een volwaardig agrarisch bedrijf (agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel) uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan waar dit op de verbeelding met de aanduiding `bedrijfswoning' is aangeduid; indien deze aanduiding niet op de verbeelding is aangegeven, is geen bedrijfswoning toegestaan; indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, is het op dat moment bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan; b. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, mag maximaal 650 m³ bedragen; indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud aanwezig is, wordt deze als maximum aangehouden; c. de goothoogte en de bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen maximaal 3 m respectievelijk 9 m. bedragen; d. onverminderd het bepaalde onder sub b van dit lid (maximale inhoud) mag de oppervlakte van een 2 bijgebouw niet meer bedragen dan 30 m ; e. de goothoogte en de bouwhoogte van bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m respectievelijk 5 m bedragen; f. de afstand van een agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen tot de as van een (aanliggende) weg moet tenminste 20 m. bedragen; g. de afstand van een agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen tot een watergang die op de verbeelding de bestemming Water heeft gekregen moet tenminste 10 m bedragen; h. de afstand van een agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen tot een watergang die op de verbeelding niet specifiek als water is bestemd (secundaire wateren) moet tenminste 2 m. bedragen; i. de afstand van een agrarische bedrijfswoning inclusief bijgebouwen en niet tot het betreffende agrarische bedrijf behorende gronden dient tenminste 5 m. te bedragen; j. de agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen moeten haaks op de strandwal te worden gebouwd; k. een bijgebouw bij een agrarisch bedrijfswoning moet worden opgericht ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; l. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt ten minste 2 meter; m. in geval van algehele herbouw van de agrarische bedrijfswoning wordt de nieuwe woning op nagenoeg dezelfde plaats gesitueerd als de te vervangen woning; dit in overleg met de gemeente; n. de dakhelling moet minimaal 45° en maximaal 52° bedragen. 4.2.4 Voor de overige bouwwerken gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5,50 m. bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte van een mestsilo mogen maximaal 5 m. respectievelijk 7,50 m. bedragen; een mestsilo is uitsluitend toegestaan binnen een agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel voor een veehouderijbedrijf waarbij de mestsilo moet worden gesitueerd achter de achtergevel van de bedrijfswoning (of een in het verlengde daarvan te trekken lijn); c. de bouwhoogte van een ruwvoedersilo mag maximaal 8 m. bedragen. d. De bouwhoogte van sleufsilo’s en kuilplaten mag maximaal 3 m. bedragen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
23
4.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen, milieuhygiënische belangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van: a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen een agrarische bouwstede als dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat: 1. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen; 2. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 4. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; Voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige; b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed. c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; d. de situering van parkeervoorzieningen; e. de situering van watersilo's, watertanks, warmwaterbuffers en overige bouwwerken bij glastuinbouwbedrijven; f. de situering van veevoedervoorzieningen, melkplaatsen, ruwvoedervoorzieningen en andere bij een agrarisch bedrijf behorend voorzieningen;
4.4 Specifieke gebruiksregels 4.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 4.4.2 Voor het agrarisch bouwperceel met de aanduiding `zorgboerderij’ geldt dat het gebruik van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de zorgfunctie is toegestaan. 4.4.3 Het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels, verbod op detailhandelsactiviteiten) is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken voor detailhandel in (agrarische) goederen die binnen het bedrijf worden voortgebracht voor zover deze functie een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt en de bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandelsdoeleinden maximaal 50 m² bedraagt.
4.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 58 lid 1.2 onder a sub 1 (Algemene gebruiksregels, verbod voor het plaatsen van onderkomens) voor het plaatsen van maximaal 10 toeristische kampeermiddelen (tenten en caravans) binnen agrarische bouwsteden in het zomerseizoen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
24
Ten aanzien van de plaatsing van toeristische kampeermiddelen gelden verder de volgende uitgangspunten: a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven; b. het recreatief medegebruik mag geen onevenredige afbreuk doen aan de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de te handhaven landschappelijke waarde en/of de natuurwaarde van de bestemmingen waarbinnen de agrarische bouwstede is gelegen; c. ten aanzien van de situering van de kampeermiddelen geldt het concentratiebeginsel; de situering van de kampeermiddelen moet nabij de bestaande agrarische bebouwing plaatsvinden; ontsluiting van de kampeermiddelen moet via het huisperceel geschieden; d. bij de plaatsing van kampeermiddelen dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing; In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van de kampeermiddelen en/of te realiseren groenvoorzieningen (erfbeplanting) waardoor een landschappelijke inpassing wordt verkregen.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden Het bepaalde ten aanzien van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde binnen de gebiedsbestemming waarin de agrarische bouwsteden of agrarisch bouwpercelen zijn gelegen (agrarisch, artikel 3 of agrarisch met waarden, artikel 7), is niet van toepassing op deze agrarische bouwsteden of agrarische bouwpercelen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid 4.7.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op: a. Het vergroten van de oppervlakte van een agrarische bouwstede tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. Aan de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra als boven bedoeld, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien: 1. is aangetoond dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt; 2. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne ingevolge de Wet Milieubeheer, voldoende afstand tussen agrarische bedrijfscentra van twee afzonderlijke bedrijven. 3. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voor de onderscheiden gebiedsbestemmingen waarin de agrarische bouwstede of bedrijfsperceel is gelegen gegeven beleidsdoelstellingen met betrekking tot de waarden van het gebied. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing; 4. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van nabijgelegen milieugevoelige functies (zoals woningen); Zodra de bestemming `water’ onderdeel uitmaakt van de wijzigingsprocedure moet een advies van het hoogheemraadschap worden gevraagd. b. Het wijzigen van de bestemming van een agrarisch bedrijfscentrum (agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel) bij bedrijfsbeëindiging in de bestemming `Wonen-1' of `Wonen-2' (e), met inachtneming van de volgende bepalingen: 1. alle bij het bedrijf behorende agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, dan wel in gebruik worden genomen als bijgebouw bij het wonen; 2. de bij het bedrijf behorende weidegronden moeten duurzaam in gebruik worden gegeven bij een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf dat beschikt over een bouwstede; 3. de wijziging mag niet direct of indirect tot gevolg hebben dat in de omgeving gelegen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd; 4. de woningen kleiner dan 750 m³, inclusief bijgebouwen, mogen worden uitgebreid tot die maat (ten hoogste 750 m³, inclusief bijgebouwen), waarbij de goot- en bouwhoogte van de woning maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen. De goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen; 5. uitbreiding van het aantal wooneenheden is niet toegestaan; Een uitzondering van het bepaalde onder sub 4 kan worden gemaakt als sprake is van cultuurhistorisch waardevolle en/of monumentale agrarische bedrijfsgebouwen, waarvan het behoud -gelet op genoemde waarde- gewenst is. Deze bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor functies die qua Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
25
aard, omvang, uitstraling en milieuaspecten passen bij het karakter van het landelijk gebied en niet in strijd zijn met de visie op de gebiedsbestemming waarin de agrarische bouwstede / het agrarisch bouwperceel is gelegen. 4.7.2 Indien Burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde onder 4.7.1, moet de procedure worden gevolgd die is omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
26
Artikel 5 Agrarisch - Paardenfokkerij (A-PF) 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Agrarisch-paardenfokkerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. paardenfokkerijen; b. paddocks, alleen ter plaatse van de aanduiding `rijbak'; c. parkeervoorzieningen; d. toegangswegen en –paden; e. water f. agrarisch medegebruik; g. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – paardenfokkerij – voormalige bedrijfswoning’; h. bij de bestemming horende overige bouwwerken die qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, zoals: een onoverdekte stap/trainingsmolen, voedersilo's, een mestopslag en overige bouwwerken voor hooiopslag.
5.2 Bouwregels 5.2.1 Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd. De gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. 5.2.2 Aanvullend op lid 5.2.1 gelden voor bedrijfsgebouwen de volgende regels: a. van de gebouwen mag de goothoogte maximaal 3 m. en de bouwhoogte maximaal 5 m. bedragen; b. de gebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen; c. indien de goothoogte, bouwhoogte of de dakhelling van de gebouwen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al meer bedroeg dan hierboven is aangegeven gelden de bestaande maten als maximum; d. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; e. aanvullend op het bepaalde onder sub d mag binnen bouwvlakken waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding- nieuwbouw' is gegeven alleen een uitbreiding van de bestaande bebouwing plaatsvinden nadat buiten het bouwvlak aanwezige gebouwen zijn geamoveerd; indien binnen het bouwvlak een percentage is aangegeven mag de bebouwing niet meer bedragen dan het percentage dat op de verbeelding is aangegeven; f. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan gebouwen buiten het bouwvlak zijn gesitueerd én er geen sprake is van een saneringsopgave als bedoeld onder sub e, wordt de maximaal toelaatbare oppervlakte gevormd door die bebouwing, samen met de binnen het bouwvlak toegestane bebouwing; 5.2.3 Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels: a. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan tenzij het hebben van een bedrijfswoning op de verbeelding expliciet wordt toegestaan. Dit kan, bij een volwaardig agrarisch bedrijf op grond van de bestaande situatie, een vrijstaande bedrijfswoning of een inpandige bedrijfswoning zijn. b. De vrijstaande woningen met de aanduiding `bedrijfswoning', zoals bedoeld onder a, hebben een vast bouwvlak gekregen. Dit bouwvlak mag geheel worden bebouwd. De bestaande goothoogte en bouwhoogte ten tijde van de ter visielegging van het ontwerp van dit plan zijn tevens de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. c. een bijgebouw bij een vrijstaande bedrijfswoning moet worden opgericht ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; d. de afstand van een bijgebouw tot de vrijstaande bedrijfswoning bedraagt ten minste 2 meter; e. Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende (uitsluitend 3 inpandige) bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van maximaal van 350 m worden gerealiseerd. f. In geval van algehele herbouw van de bedrijfswoning wordt deze woning op nagenoeg dezelfde plaats gesitueerd als de te vervangen bedrijfswoning, dit in overleg met de gemeente; g. De noodzaak van een bedrijfswoning moet worden aangetoond. Over de noodzaak van een bedrijfswoning horen burgemeester en wethouders een agrarische deskundige. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
27
5.2.4 Voor overige bouwwerken geldt dat: a. binnen iedere bestemmingsvlak, ter plaatse van de aanduiding `paddock', maximaal één paddock van maximaal 25 x 60 m. en één tredmolen mag worden aangelegd; b. de bouwhoogte van hekwerken rond een paddock / buitenbak of andere terreinafscheidingen maximaal 1,50 m. mag bedragen; c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, maximaal 5 m. mag bedragen; d. de bouwhoogte van voedersilo's maximaal 6 m. mag bedragen; e. de bouwhoogte van de hooitas ter plaatse van de paardenfokkerij aan de Raaphorstlaan mag maximaal 8,50 m. bedragen; f. het plaatsen van lichtmasten niet is toegestaan. g. overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
5.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van: a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen de paardenfokkerij als dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat: 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; 4. voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige; b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed. c. De situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; d. de situering van parkeervoorzieningen; e. de situering van paddocks, met het oog op de inpassing in de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuur- en cultuurhistorische waarden.
5.4 Afwijken van bouwregels 5.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.4 voor het bouwen van lichtmasten, voor zover het gaat om locaties gelegen aan de Oostdorperweg en de Katwijkseweg. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
28
5.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de leden 5.2.3 en 5.2.4 in die situaties waarbij binnen de bestemming `agrarisch-paardenfokkerij' sprake is van een vrijstaande bedrijfswoning. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van bijgebouwen en overige bouwwerken ten dienste van die vrijstaande bedrijfswoningen, met dien verstande dat: a. Voor bijgebouwen de volgende regels gelden: 1. De afstand tussen een bijgebouw en het bouwvlak voor een woning moet ten minste 2 m. bedragen. 2. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen per woning mag maximaal 50% van de oppervlakte van de woning mag bedragen met een maximum van 30 m². De bovengenoemde maatvoering is inclusief de oppervlakte van de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande aangebouwde bijgebouwen; 3. De goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk en 5 m. bedragen. 4. Voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van bijgebouwen afwijkt van het bepaalde onder sub 2 en 3 geldt de bestaande maatvoering als maximum, mits de inhoud niet wordt vergroot. b. voor overige bouwwerken de volgende regels gelden: 1. voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal 10 m² bedragen; 2. de bouwhoogte van erfscheidingen niet meer mag bedragen dan: I. 1 m. als zij worden geplaatst vóór de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevel; II. 2 m. voor het overige; 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3.00 m bedragen. 4. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een cultuurhistorische waarde hebben afwijkt van het bepaalde onder sub 1 en 2, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum, mits de oppervlakte/inhoud niet wordt vergroot; c. voor een onoverdekt zwembad en/of het aanleggen van een tennisbaan met bijbehorende andere bouwwerken de volgende regels gelden: 1. per woning maximaal één zwembad en/of maximaal één tennisbaan is toegestaan; 2. de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 65 m² mag bedragen; 3. de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0,50 meter mag bedragen; 4. tennisbanen uitsluitend zijn toegestaan op percelen groter dan 5.000 m² waarbij de oppervlakte van de tennisbaan niet meer dan 650 m² mag bedragen; 5. zwembaden en tennisbanen uitsluitend zijn toegestaan achter en minstens 5 meter uit de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn; 6. de afstand tot een watergang die op de verbeelding de bestemming Water heeft gekregen ten minste 5 meter moet bedragen en tot de watergangen die op de verbeelding niet specifiek als water is bestemd (secundaire wateren) ten minste 2 meter; 7. de afstand tussen een zwembad en/of een tennisbaan tot aan de perceelgrens minimaal 5.00 meter moet bedragen. 5.4.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.3 onder b. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van vrijstaande bedrijfswoningen, waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slechts plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw.
5.5 Specifieke gebruiksregels 5.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 5.5.2 Agrarisch medegebruik, in de zin van het weiden en stallen van ander vee dan paarden, zoals rundvee, schapen en vergelijkbare veesoorten, is binnen de bestemming toegestaan, mits aan milieuhygiënische randvoorwaarden wordt voldaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
29
5.5.3 Woningen met de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – paardenfokkerij – voormalige bedrijfswoning’ moeten formeel worden geïnterpreteerd als een voormalige bedrijfswoning als bedoeld in artikel 1.1.a Wabo. Het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning geeft binnen de bestemming `agrarisch - paardenfokkerij' geen recht op een nieuwe bedrijfswoning. Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken bij een voormalige bedrijfswoning is het bepaalde in lid 5.4.2. van overeenkomstige toepassing. 5.5.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2.3 voor het wijzigen van het gebruik van de vrijstaande bedrijfswoning naar een burgerwoning onder de voorwaarde dat een burgerwoning niet resulteert in strijdigheid met milieuregelgeving. De wijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning geeft binnen de bestemming `paardenfokkerij' geen recht op een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van de fokkerij. 5.5.5 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 5.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden; c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; e. het keren van gronden; f. diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; i. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; j. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; k. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; l. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; m. de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair; n. diepte-infiltratie van water; o. het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland. 5.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuuren/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 5.6.3 a. Het bepaalde in lid 5.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied. b. Het bepaalde in lid 5.6.1 is eveneens niet van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
30
Artikel 6 Agrarisch – Paardenhouderij (A-PH) 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Agrarisch-paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de bedrijfsmatige stalling van paarden; b. paddocks alleen ter plaatse van de aanduiding `rijbak'; c. bij de bestemming horende voorzieningen als: overige bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels 6.2.1 Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 6.2.2 Voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bebouwing is toegestaan buiten de bouwvlakken mag deze bebouwing worden veranderd en vernieuwd. De bestaande maatvoering is daarbij tevens de maximaal toegestane maatvoering 6.2.3 . Voor zover op de verbeelding binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan de aanduiding `specifieke bouwaanduiding - sanering' is gegeven, mag bebouwing slechts worden opgericht indien bebouwing met minimaal een zelfde oppervlakte, gelegen elders op het terrein buiten het bouwvlak, wordt gesloopt; 6.2.4 Bij toepassing van lid 6.2.3 vervalt het bepaalde in 6.2.2. 6.2.5 De goothoogte van de gebouwen mag maximaal 2,75 m. bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 5,50 m. bedragen. 6.2.6 De gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen. 6.2.7 Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al sprake was van een grotere goothoogte, dakhelling of bouwhoogte, dan wordt deze bestaande maat als maximum aangehouden. 6.2.8 Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 6.2.9 Aanvullend op het bepaalde in lid 6.2.8 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³ de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximale maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; 6.2.10 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 6.2.9, maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
31
d. de afstand van de bijgebouwen tot de as van de aangrenzende (openbare) weg tenminste 10 m. moet bedragen en de afstand van de bijgebouwen tot de overige bestemmingsgrenzen ten minste 2 m. moet bedragen; e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2.75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. f. bijgebouwen moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. 6.2.11 Voor overige bouwwerken geldt dat: a. ter plaatse van de aanduiding `rijbak', maximaal één paddock van maximaal 25 x 35 m. en één tredmolen mag worden aangelegd; b. de bouwhoogte van hekwerken rond een paddock of de buitenbak of andere terreinafscheidingen maximaal 1,25 m. mag bedragen; c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, maximaal 5 m. mag bedragen; d. het plaatsen van lichtmasten niet is toegestaan. e. overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een water- vergunning heeft afgegeven.
6.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van: a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen de paardenhouderij als dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat: 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; 4. voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige; b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed. c. De situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; d. de situering van parkeervoorzieningen; e. de situering van paddocks, met het oog op de inpassing in de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuur- en cultuurhistorische waarden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
32
6.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2.2 voor het meewerken aan vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing die is gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voorwaarden hierbij zijn dat na de sanering van de bestaande gebouwen sprake moet zijn van concentratie van de aanwezige bebouwing én de beoogde nieuwe situering resulteert in een betere landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de bebouwing.
6.5 Specifieke gebruiksregels 6.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 6.5.2 Het geven van paardrijlessen wordt niet toegestaan. Agrarisch medegebruik, in de zin van het weiden en stallen van ander vee dan paarden, zoals rundvee, schapen en vergelijkbare veesoorten, is binnen de bestemming toegestaan, mits aan milieuhygiënische randvoorwaarden wordt voldaan. 6.5.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 6.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 6.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden; c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; e. het keren van gronden; f. diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; i. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; j. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; k. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; l. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; m. de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair; n. diepte-infiltratie van water; o. het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland 6.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 6.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuuren/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
33
6.6.3 a. Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied. b. Het bepaalde in lid 6.6.1 is eveneens niet van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
34
Artikel 7 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (A-NLW) 7.1
Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw; b. de uitoefening van agrarische bedrijfsvoeringen op bestaande, op de verbeelding aangegeven agrarische bedrijfscentra zoals bedoeld in artikel 4; c. het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden bestaande uit onder meer weidvogels, graslandvegetaties en vegetatie van slootoevers; d. de openheid en het verkavelings-/slotenpatroon; e. het behoud van de graslandvegetaties en de daarmee samenhangende vogelkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied; f. kleinschalige landschapselementen; g. extensief recreatief medegebruik, Voor zover de bestemmingen als bedoeld onder g zijn afgestemd op de daarvoor genoemde doelen en omschrijvingen, zijn de daarbij behorende overige bouwwerken toegestaan. 7.1.2 Voor zover op de verbeelding binnen deze gebiedsbestemming tevens andere bestemmingen (bijv. wonen-1) zijn gelegen, zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen.
7.2
Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. voor de agrarische bedrijfscentra, gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwsteden of agrarische bouwpercelen, het bepaalde in artikel 4 van toepassing is; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 1,50 m mag bedragen; c. de oppervlakte van overige bouwwerken maximaal 5 m² mag bedragen.
7.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Ten aanzien van de (bedrijfs)bebouwing bij agrarische bouwpercelen binnen deze bestemming geldt dat de nadere eisen uit artikel 4 van overeenkomstige toepassing is.
7.4 Afwijken van bouwregels 7.4.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen uitsluitend voor een agrarisch bedrijf met een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede, indien: a. dit voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in verband met de exploitatie van de bij het bedrijf behorende gronden of in verband met dierenwelzijn; b. er sprake is van fysieke hindernissen tussen de agrarische bouwstede en het perceel waarop de (hulp)bebouwing zal worden gerealiseerd en daardoor de rijafstand onevenredig groot is; c. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarbinnen het hulpgebouw wordt gesitueerd. Hierbij kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van het hulpgebouw.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
35
Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende bepalingen: a. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen mag per bedrijf maximaal 100 m² bedragen; b. de grondoppervlakte mag per gebouw maximaal 30 m² bedragen; c. van de gebouwen mag de goothoogte maximaal 3 m. en de bouwhoogte maximaal 5 m. bedragen; d. het gebied waarop de ontheffing betrekking heeft ten minste 10 ha. zal bedragen; e. Agrarisch hulpgebouwen moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `water’ worden gesitueerd. 7.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 juncto lid 4.2.1 onder a voor die situaties waarbij de oppervlakte van het bouwvlak voor een agrarische bouwstede door locatiespecifieke omstandigheden minder bedraagt dan 1 ha.. De ontheffing biedt de mogelijkheid om het bedrijfscentrum buiten het bouwvlak op nabijgelegen gronden binnen de bestemming `agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden' uit te breiden tot een maximum van 1 ha. Bij toepassing van de ontheffing blijft het concentratiebeginsel het uitgangspunt. Voor de ontheffing gelden de volgende voorwaarden: a. een inpassingsplan, zoals bedoeld in lid 4.3, met een ruimtelijke onderbouwing moet ter beoordeling aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd; b. zodra de bestemming `water' onderdeel uitmaakt van de ontheffing moet een advies van het hoogheemraadschap wordt gevraagd; c. voldaan moet kunnen worden aan milieunormen; d. bestaande bedrijfsgebouwen die buiten het bedrijfscentrum vallen dat op de verbeelding is vastgelegd, worden -ingeval van een voornemen om van het bouwvlak af te wijken- meegerekend bij de beoordeling van de beste locatie en de beste inpassing voor het restant dat nog gerealiseerd zou mogen worden. Als deze bestaande bedrijfsgebouwen vanuit bedrijfseconomische overwegingen moeten worden vervangen, zal de nieuwe situering van deze bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak gevonden moeten worden of moeten worden meegenomen in de inpassing van het restant. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
7.5 Specifieke gebruiksregels 7.5.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 7.5.2 Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 7.1 bedoelde gronden te gebruiken voor: a. het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland; b. het gebruik van de gronden voor boomgaarden, bomenteelt, tuinbouw, Boskoopse cultures en/of bollenteelt; c. het gebruik van de gronden voor de bosbouw; d. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden; e. het opbrengen van zand en ander materiaal voor het wijzigen van het gebruik van grasland in andere vormen van grondgebruik; f. het aanleggen van foliemestbassins; g. het beplanten van de gronden met bomen of andere houtopstanden; h. het gebruik van gronden voor gebiedsvreemde functies / bestemmingen. 7.5.3 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden – handelskwekerij' mogen de in lid 7.1 bedoelde gronden worden gebruikt voor handelskwekerij, met dien verstande dat bebouwing niet is toegestaan, behoudens de twee bestaande waterbassins met een maximale bouwhoogte van 1,70 m. en een maximale diameter van 15 meter.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
36
7.6 Afwijken van gebruiksregels 7.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder a voor de teelt van voedergewassen op de gronden gelegen ten noordwesten van de Veenwatering, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelingsstructuur daardoor niet wordt gewijzigd. De ontheffing wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit: a. past in een beheer dat noodzakelijk is voor een structurele instandhouding van een veehouderijbedrijf, dat op de verbeelding is aangegeven met een agrarische bouwstede; b. geen onaanvaardbare aantasting met zich brengt van de in het gebied aanwezige landschaps- en natuur- en cultuurwaarden. Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap. 7.6.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder f indien de situering van een mestbassin niet mogelijk is binnen een agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel en geen alternatieve locatie voorhanden is. 7.6.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder h voor de aanleg van (kleinschalige) parkeerterreinen, fiets- of wandelpaden ten dienste van de dagrecreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 7.7.1 onder d van toepassing blijft. 7.6.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5.2 onder h voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied. Alvorens ontheffing te verlenen horen burgemeester en wethouders een deskundige inzake natuur en landschap.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 7.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 7.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van paden ten dienste van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf (buiten een agrarische bouwstede/bouwperceel); c. het aanleggen en/of verharden van fiets-, voet- en ruiterpaden; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het scheuren of frezen van grasland, bijvoorbeeld voor het omzetten van grasland in bouwland anders dan bedoeld in lid 7.5.3 en 7.6.1; f. het keren van gronden of diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; h. het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; j. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; k. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; l. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); m. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
37
7.7.2 Een vergunning als bedoeld in lid 7.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuuren/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 7.7.3 Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 7.7.1 geldt niet voor: a. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering voor zover niet anders is bepaald; b. werken en/of werkzaamheden binnen een agrarisch bedrijfscentrum ter plaatse van een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel. Het bepaalde in lid 7.7.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden.
7.8 Wijzigingsbevoegdheid 7.8.1 Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij: de in lid 7.1 genoemde bestemming `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' mag worden gewijzigd in de bestemming `Natuur - agrarisch medegebruik' als bedoeld in artikel 28 gericht op de ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij een eventueel agrarisch medegebruik gericht is op het behoud, de versterking en/of het herstel van natuurwaarden. Uitvoering van dit beleid zal plaatsvinden in overleg met belanghebbenden. Daarbij kunnen beheerovereenkomsten worden gesloten over de ontwikkeling van natuurwaarden en een daarop gericht beheer. 7.8.2 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op: a. Het vergroten van de oppervlakte van een agrarische bouwstede als bedoeld in artikel 4 tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. voor zover deze uitbreiding zich uitstrekt binnen de bestemming `Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden'. Aan de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra binnen deze bestemming, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien: 1. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt; 2. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne ingevolge de Wet Milieubeheer, voldoende afstand tussen agrarische bedrijfscentra van twee afzonderlijke bedrijven. 3. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voor de onderscheiden gebiedsbestemmingen waarin de agrarische bouwstede of bedrijfsperceel is gelegen gegeven beleidsdoelstellingen met betrekking tot de waarden van het gebied. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing; 4. Zodra de bestemming `water’ onderdeel uitmaakt van de wijzigingsprocedure moet een advies van het hoogheemraadschap worden gevraagd. 7.8.3 Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde in de leden 7.8.1 of 7.8.2, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
38
Artikel 8 Bedrijf - Bronbemaling (B-BB) 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf - Bronbemaling' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bronbemalingsbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslagterrein, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
8.2 Bouwregels 8.2.1 Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. van de gebouwen de goothoogte, dakhelling en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de maatvoering zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. 8.2.2 De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak mag maximaal de bouwhoogte bedragen die is toegestaan voor gebouwen. Overeenkomstig het bepaalde in lid 8.2.1. onder c mag dit niet meer zijn dan de bestaande maatvoering ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m. bedragen.
8.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.
8.4 Specifieke gebruiksregels 8.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 8.4.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
8.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bronbemalingsbedrijf.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
39
Artikel 9 Bedrijf - Bouwbedrijf (B-BWB) 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf - Bouwbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bouwbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslag, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
9.2 Bouwregels 9.2.1 Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd; c. van de gebouwen de goothoogte, dakhelling en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de maatvoering zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. 9.2.2 Onverminderd het bepaalde in lid 9.2.1 mag ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' een bedrijfswoning met uitsluitend inpandige berging(en) worden gerealiseerd. De inhoud van de bedrijfs3 woning, inclusief berging(en) mag maximaal 350 m bedragen. 9.2.3 De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak mag maximaal de bouwhoogte bedragen die is toegestaan voor gebouwen. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 3 m. bedragen.
9.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen.
9.4 Specifieke gebruiksregels 9.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 9.4.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
9.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bouwbedrijf.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
40
Artikel 10 Bedrijf – Containeroverslag en composteren (B-CC) 10.1 Bestemmingsomschrijving De voor `bedrijf – containeroverslag en composteren' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een bedrijf, niet zijnde een tuincentrum, waarin in hoofdzaak grove materialen/artikelen, zoals bestratingmateriaal, aarde en zand en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen te koop worden aangeboden voor de inrichting van (particuliere) tuinen en groenvoorzieningen, b. het bedrijfsmatig verhuren van containers; c. het bedrijfsmatig sorteren van afvalstoffen; d. een composteerinrichting ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf – containeroverslag en composteren – composteren toegestaan'; e. bij de bestemming horende voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
10.2 Bouwregels 10.2.1 Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 10.2.2 De goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag maximaal 4,20 m bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen. 10.2.3 De bedrijfsgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20° zal bedragen en maximaal 45° mag bedragen; 10.2.4 Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 10.2.5 Aanvullend op het bepaalde in lid 10.2.4 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³ de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximale maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; 10.2.6 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 10.2.6, maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; d. de afstand van de bijgebouwen tot de as van de aangrenzende (openbare) weg tenminste 20 m. moet bedragen en de afstand van de bijgebouwen tot de overige bestemmingsgrenzen ten minste 2 m. moet bedragen; e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen; f. De dakhelling van de bijgebouwen mag maximaal 45° bedragen. 10.2.7 Voor overige bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 2 m. mag bedragen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
41
10.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de landschappelijke inpassing van de diverse delen van de bedrijfsvoering.
10.4 Specifieke gebruiksregels 10.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 10.4.2 In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 meter. 10.4.3 De composteerwerkzaamheden als genoemd onder lid 10.1 mogen uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf – containeroverslag en composteren – composteren toegestaan'. De oppervlakte van de composteeractiviteiten mag maximaal 1.500 m² bedragen. De opslaghoogte mag niet meer bedragen dan is vastgelegd in de leden 10.4.2. en 10.5. Binnen de milieuzone – geurzone zijn geen geurgevoelige objecten, zoals woningen, toegestaan.
10.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
42
Artikel 11 Bedrijf - Handelskwekerij (B-HK) 11.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf-Handelskwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor een handelskwekerij met de daarbij behorende bouwwerken, wegen, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
11.2 Bouwregels 11.2.1 Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen dienen te worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 11.2.2 Aanvullend op lid 11.2.1 geldt voor Rijksstraatweg 601 dat de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- maximaal 3.200 m² mag bedragen. Een uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan onder volgende voorwaarden: a. de oppervlakte van een enkel bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 1000 m²; b. de situering van bedrijfsgebouwen na de uitbreiding leidt niet tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; c. de bedrijfsgebouwen worden zodanig gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; d. de bedrijfsgebouwen met de langste gevel worden dwars op de strandwal gesitueerd; e. de bedrijfsgebouwen worden zodanig gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar de achter de gebouwen gelegen functies en terreinen. 11.2.3 De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- mag maximaal 5 respectievelijk 7,50 m. bedragen. De goothoogte en bouwhoogte van kassen mag maximaal 4 respectievelijk 5,50 m. bedragen. De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20° zal en maximaal 45° mag bedragen; 11.2.4 Voor de situering van gebouwen geldt dat de afstand van de gebouwen tot de as van de aangrenzende (openbare) weg ten minste 20 m. moet bedragen en de afstand tot de overige perceelgrenzen ten minste 5 m. moet bedragen. 11.2.5 Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak op de verbeelding waaraan de aanduiding `bedrijfswoning' is gegeven. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 11.2.6 Aanvullend op het bepaalde in lid 11.2.5 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³, de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximale maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 3 respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; e. voor zover een bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan afwijkt van bovenstaande afmetingen zijn de bestaande afmetingen van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
43
11.2.7 Voor de bijgebouwen bij de bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 11.2.6, maximaal 30 m mag bedragen; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; c. de bijgebouwen moet worden opgericht ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; d. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; e. de afstand tot overige perceelgrenzen en/of de bestemming `water’ minimaal 5 m. bedraagt; f. de goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen; g. de dakhelling van de bijgebouwen maximaal 45° mag bedragen. 11.2.8 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2 m. bedragen.
11.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse delen van de bedrijfsvoering.
11.4 Specifieke gebruiksregels 11.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 11.4.2 Binnen de bestemming zijn geen detailhandelsactiviteiten toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
44
Artikel 12 Bedrijf – Hoveniersbedrijf (B-HV) 12.1 Bestemmingsomschrijving De voor `bedrijf – Hoveniersbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoveniersbedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
12.2 Bouwregels 12.2.1 Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen dienen te worden opgericht binnen de op de verbeelding bouwvlakken. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 12.2.2 Daar waar op de verbeelding binnen een bouwvlak de aanduiding `specifieke bouwaanduidingnieuwbouw' is opgenomen, mag uitsluitend bebouwing worden opgericht indien bestaande bebouwing elders op het terrein, buiten het bouwvlak, met minimaal eenzelfde oppervlakte wordt gesaneerd. 12.2.3 In afwijking van het bepaalde in de leden 12.2.1 en 12.2.2 mogen bedrijfsgebouwen (gedeeltelijk) buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd onder de voorwaarden dat: a. de totale grondoppervlakte van de bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak maximaal 50 m² bedraagt; b. binnen het bouwvlak een overeenkomstige oppervlakte niet wordt bebouwd. 12.2.4 De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen. De bedrijfsgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20° en maximaal 45° mag bedragen. 12.2.5 Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de goothoogte, dakhelling en/of de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen meer bedroeg dan de hierboven aangegeven maten, gelden deze bestaande maten als maximum en mogen deze niet worden vergroot. 12.2.6 Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 12.2.7 Aanvullend op het bepaalde in lid 12.2.6 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³, de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximale maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; 12.2.8 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 12.2.7, maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; d. de afstand van de bijgebouwen tot de as van de aangrenzende (openbare) weg tenminste 10 m. moet bedragen en de afstand van de bijgebouwen tot de overige bestemmingsgrenzen ten minste 2 m. moet bedragen; e. de afstand tot de bestemming `water’ ten minste 5 m. moet bedragen; f. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
45
12.2.9 De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen.
12.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
12.4 Specifieke gebruiksregels 12.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 12.4.2 Binnen de bestemming mogen producten worden gekweekt, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het hoveniersbedrijf, maar detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan. 12.4.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
46
Artikel 13 Bedrijf - Nutsvoorziening (B-NV) 13.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. gebouwen ten behoeve van nutsdoeleinden, zijnde: regelstations, pompgebouwen, trafo's, voorzieningen ten behoeve van onderhoud voor de openbare ruimte ; b. bij de bestemming behorende voorzieningen als: overige bouwwerken, (toegangs)paden, parkeervoorzieningen, erven en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
13.2 Bouwregels 13.2.1 Nutsgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd. 13.2.2 De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan. 13.2.3 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2,50 m. bedragen.
13.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de nutsvoorziening.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
47
Artikel 14 Bedrijf – Opslag (B-OP) 14.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf – Opslag goederen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijfsmatige activiteiten die uitsluitend gericht zijn op de opslag van goederen en materialen; b. bij de bestemming horende voorzieningen zoals opslagterreinen, overige bouwwerken, parkeervoorzieningen, erven, (toegangs)paden, en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
14.2 Bouwregels 14.2.1 Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. 14.2.2 De goothoogte, dakhelling en bouwhoogte van (bedrijfs)gebouwen mogen niet meer bedragen dan de maatvoering die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. 14.2.3 Een inpandige bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit expliciet op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Voor een bedrijfswoning geldt dat de inhoud, inclusief inpandige bijgebouwen of bergingen, maximaal 350 m³ mag bedragen; 14.2.4 De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen.
14.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.
14.4 Specifieke gebruiksregels 14.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 14.4.2 Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan mits deze ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de opslagactiviteiten. De vloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing. 14.4.3 Specifiek voor de opslagfunctie in het duingebied bij de Wassenaarseslag geldt dat hier uitsluitend kusten strandgerelateerde zaken mogen worden opgeslagen. Hierbij moet gedacht worden aan: strandpaviljoens of delen daarvan, strandstoelen, surfplanken. Deze specifieke locatie mag ook worden gebruikt als fietsen- en bromfietsenstalling. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
48
14.4.4 In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van in lid 14.4.3 bedoelde goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 m. 14.4.5 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 14.4.6 Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan
14.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat deze aantoonbaar naar aard en uitstraling vergelijkbaar is met of minder belastend is dan de bestaande activiteiten.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
49
Artikel 15 Bedrijf – Opslag tuinbenodigdheden (B-OT) 15.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf – Opslag tuinbenodigdheden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de opslag van materialen van een aannemersbedrijf in grondwerken met de daarbij behorende bouwwerken, toegangswegen, parkeervoorzieningen, paden, watergangen en groenvoorzieningen, b. ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van bedrijf – opslag tuinbenodigdheden- zonder bebouwing' zijn de gronden bestemd voor de opslag van tuinbenodigdheden, zoals zwarte aarde, mest, graszoden, bielsen en tegels met bijbehorende overige bouwwerken, toegangswegen, erven en groenvoorzieningen, met dien verstande dat gebouwen expliciet worden uitgesloten. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.
15.2 Bouwregels 15.2.1 Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij voor de gronden als bedoeld lid 15.1 onder a geldt dat gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 15.2.2 . De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 4 m. respectievelijk 6 m. bedragen. 15.2.3 In afwijking van het bepaalde in lid 15.2.1 mag op de met `tuinbouw' aangeduide gronden één gebouwtje worden opgericht waarvan de oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt. De goothoogte van dit gebouwtje mag maximaal 3 m bedragen. 15.2.4 Een bedrijfswoning is niet toegestaan. 15.2.5 De bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m. mag bedragen;
15.3 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 15.2.4 voor de bouw van een bedrijfswoning met bijgebouwen en overige bouwwerken op de met `tuinbouw' aangeduide gronden. Voor deze bedrijfswoning geldt dat: a. de inhoud maximaal 400 m³ mag bedragen b. de goot- en bouwhoogte mag maximaal 5,50 m. respectievelijk 9 m. bedragen; c. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 30 m² bedragen; d. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
15.4 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
50
15.5 Specifieke gebruiksregels 15.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 15.5.2 De hoogte van de opgeslagen goederen mogen ter plaatse van het bestemmingsvlak aan de Oostdorperweg niet meer bedragen dan 3 m. en ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding `tuinbouw', gelegen aan de Ruigelaan, niet meer bedragen dan 2,5 m. 15.5.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
51
Artikel 16 Bedrijf - Zandwinning (B-ZDW) 16.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. zandwinning; b. de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden; c. extensieve recreatie (waaronder: wandelen, fietsen, vissen en het smalspoortracé) en de daaruit voortvloeiende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, (toegangs)paden; d. water, inclusief het aanleggen van dijken en taluds. In de bestemming zijn inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgesloten.
16.2 Bouwregels 16.2.1 Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waaronder begrepen waterstaatkundige voorzieningen. Voor deze bebouwing geldt dat de totale bebouwingsinhoud mag niet meer bedragen dan 75 m³ en de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3,50 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. b. overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ten dienste van de in lid 16.1 genoemde bestemmingen, waarvan de hoogte maximaal 15 m. bedraagt. 16.2.2 De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil ligt circa 0,60 m. onder NAP).
16.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
16.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 16.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 16.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van paden ten dienste van de bedrijfsvoering; c. het aanleggen en/of verharden van fiets-, voet- en ruiterpaden en het tracé van een smalspoor; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; e. het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; f. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
52
g. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; h. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); i. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten. 16.5.2 Een vergunning als bedoeld in lid 16.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuuren/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 16.5.3 Het bepaalde ten aanzien van omgevingsvergunningen als bedoeld onder 16.5.1 geldt niet voor: a. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied; b. werken en/of werkzaamheden binnen een agrarisch bedrijfscentrum ter plaatse van een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
53
Artikel 17 Cultuur en Ontspanning (CO) 17.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een museum bestaande uit een landhuis en tentoonstellingsgebouw ter plaatse van de aanduiding `museum'; in het landhuis is toegestaan: een kantoorfunctie ten dienste van het museum en een horecafunctie die ondergeschikt en ondersteunend is aan het museum; b. een nutsgebouw ten behoeve van het museum ter plaatse van de aanduiding `nutsvoorziening'; c. een bezoekerscentrum en een paardenstal ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van cultuur en ontspanning – bezoekerscentrum' in Meijendel; d. een atelier ter plaatse van de aanduiding `atelier'.
17.2 Bouwregels 17.2.1 Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd. 17.2.2 De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan. 17.2.3 Voor de regels ten aanzien van overige bouwwerken en werken, geen gebouw zijnde, wordt verwezen naar artikel 27, Natuur.
17.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
17.4 Specifieke gebruiksregels Voor het landhuis op landgoed Voorlinden, Buurtweg 90, geldt dat deze mag worden gebruikt als trouwlocatie. Dit gebruik betreft alleen het laten plaatsvinden van de plechtigheid en niet van aansluitende feesten.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
54
Artikel 18 Detailhandel (DH) 18.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding `tuincentrum'; b. een horecafunctie (koffiecorner) die ondergeschikt en ondersteunend is aan het tuincentrum; c. verkoop van vuurwerk ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel – vuurwerk'; d. detailhandel in tuininrichtingsdoeleinden, niet zijnde een tuincentrum, ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting'; e. de bij de bestemming behorende voorzieningen als overige bouwwerken, parkeervoorzieningen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen.
18.2 Bouwregels 18.2.1 Op de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen (bedrijfsgebouwen en kassen) moeten worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd 18.2.2 De goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen -geen kassen zijnde- mogen maximaal 5 m. respectievelijk 6 m. bedragen. De goothoogte en bouwhoogte van kassen mogen maximaal 4 m. respectievelijk 6 m. bedragen. Indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, mogen de goothoogte en de bouwhoogte van kassen voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van de kassen maximaal 4,50 m. respectievelijk 6,75 m. bedragen. 18.2.3 De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20° en maximaal 45° mag bedragen. 18.2.4 Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. 18.2.5 De bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m. mag bedragen. 18.2.6 Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `water’ worden gesitueerd. 18.2.7 Onverminderd het bepaalde in lid 18.2.5 mogen ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting' overige bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 2 m. mag bedragen.
18.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
55
18.4 Specifieke gebruiksregels 18.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 18.4.2 In aanvulling op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 3 m. 18.4.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
18.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn, voor wat betreft de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting', bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 18.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
56
Artikel 19 Groen (G) 19.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. afschermende groenvoorzieningen, bermen en/of bosstroken; b. voet- en fietspaden, ruiterpaden en (toegangs)paden; c. water en waterberging; d. nutsvoorzieningen; e. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein'; f. ontsluitingswegen voor het John Adamspark ter plaatse van de aanduiding `ontsluiting'.
19.2 Bouwregels 19.2.1 Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd alsmede (beveiligings)gebouwen, met dien verstande dat: a. De bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 3 m. mag bedragen; b. De bouwhoogte van (beveiligings)gebouwen maximaal 3,50 m. mag bedragen; 2 c. De gezamenlijke oppervlakte van (beveiligings)gebouwen maximaal 7 m mag bedragen. 19.2.2 De bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 meter. 19.2.3 De bouwhoogte van erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Erfscheidingen moeten vanaf de grond een open constructie hebben, met dien verstande dat ten minste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. 19.2.4 Nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 2 m² en niet hoger zijn dan 1,50 m.. 19.2.5 Overige bouwwerken dienen op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' te worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
19.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de groenstructuur als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een ingreep in (delen van) groenstructuren een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied. Burgemeester en wethouders kunnen eisen dat wordt aangetoond hoe de bestaande waarden in stand worden gehouden.
19.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
57
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 19.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 19.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanleggen van wegen, paden, waterpartijen en parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; b. het vellen of rooien van de houtopstanden; c. het uitvoeren van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden beogen dan wel tot gevolg hebben. 19.5.2 Een vergunning als bedoeld in lid 19.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 19.5.3 Het bepaalde in lid 19.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud van de gronden en de daarop aanwezige groenvoorzieningen;
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
58
Artikel 20 Horeca (H) 20.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een hotel, motel of pension, café, restaurant of koffie- en theehuis, dan wel een combinatie van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding `horeca-1'; b. een café, restaurant of koffie- en theehuis, dan wel een combinatie van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding `horeca-2'; c. een koffie- en theehuis ter plaatse van de aanduiding `horeca-3'; d. bij de bestemming behorende voorzieningen als parkeervoorzieningen, overige bouwwerken, erven, tuinen, (toegangs)paden en groenvoorzieningen.
20.2 Bouwregels 20.2.1 Op de in lid 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. 20.2.2 Tenzij op de verbeelding een specifieke maatvoering is aangegeven gelden voor gebouwen de volgende hoogtebepalingen: a. ter plaatse van de aanduidingen `horeca-1' en `horeca-2' mogen de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen binnen de bouwvlakken maximaal 4 m. respectievelijk 5,50 m. bedragen; b. ter plaatse van de aanduiding `horeca-3' mogen de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen binnen het bouwvlak maximaal 2,75 m. respectievelijk 4 m. bedragen; c. de dakhelling mag ten hoogste 52° bedragen; 20.2.3 Indien de goothoogte en/of de bouwhoogte op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan meer bedroegen dan de hierboven aangegeven maten, dan gelden de bestaande maten als maximum en mogen deze niet worden vergroot. 20.2.4 Ter plaatse van de aanduidingen `horeca-1' en `horeca-2' mag buiten het bouwvlak maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd. Voor zo'n bijgebouw gelden aanvullend de volgende regels: a. de grondoppervlakte mag maximaal 50 m² bedragen; b. de goothoogte en bouwhoogte mogen maximaal 2,75 m respectievelijk 5 m. bedragen; c. de dakhelling mag maximaal 30° bedragen; d. het bijgebouw moet worden gesitueerd op een afstand van ten minste 3 m. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en een in het verlengde daarvan te trekken lijn; Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op die situaties waarbij het erf behorende bij een bouwvlak met de bestemming `horeca' binnen de bestemming natuur ligt. 20.2.5 Ter plaatse van de aanduidingen `horeca-1' en `horeca-2' mag buiten het bouwvlak een in-/ uitschuifbare terrasoverkapping met zijwanden van lichte constructie en van zeildoek of vergelijkbaar materiaal worden geplaatst. Voor zo'n overkapping gelden aanvullend de volgende regels: de (naar de weg gekeerde) voorzijde moet open blijven; geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot bouw van vaste windschermen, als die kunnen worden gezien als zijwand van de overkapping; de overkapping mag niet hoger zijn dan de goothoogte van het gebouw waar de overkapping tegenaan wordt bevestigd; de overkapping mag maximaal 6 m. diep zijn en mag niet breder zijn dan de gevel waar deze tegenaan wordt bevestigd. 20.2.6 De bouwhoogte van overige bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal de hoogte die is toegestaan voor de bedrijfsgebouwen. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag maximaal 3 m. bedragen. 20.2.7 Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
59
De afstand van overige bouwwerken tot de bestemming `water’ moet ten minste 5 m. bedragen. 20.2.8 Een inpandige bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning'. De inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief (uitsluitend inpandige) bijgebouwen maximaal 350 m³ mag bedragen. 20.2.9 In afwijking van het bepaalde in lid 20.2.8 is aangegeven zijn ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' met de aanduiding (2) twee inpandige bedrijfswoningen toegestaan. De inhoud per bedrijfswoning, zoals genoemd in lid 20.2.8, blijft onverminderd van kracht.
20.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
20.4 Afwijken van bouwregels 20.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 20.2.3 voor de bouw van maximaal één bijgebouw bij de bestemmingen met de aanduiding `horeca-3'. De grondoppervlakte van het bijgebouw mag maximaal 50 m² bedragen. De goothoogte en bouwhoogte van het bijgebouw mag maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen. 20.4.2 Voor horecabedrijven waarvan het bouwvlak geheel wordt omringd door de bestemming `natuur' is het realiseren van (overige) bouwwerken buiten het bouwvlak vastgelegd in de bestemming natuur (artikel 27).
20.5 Specifieke gebruiksregels 20.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 20.5.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
60
Artikel 21 Kantoor (K) 21.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor; a. kantoren zonder baliefunctie ter plaatse van de aanduiding `kantoor-1'; b. ter plaatse van het John Adamspark zijn naast de kantoren als bedoeld onder a tevens entreegebouwen, onderhoudsgebouwen en een bedrijfswoning toegestaan; c. kantorencomplex met baliefunctie aan de Wassenaarseweg ter plaatse van de aanduiding `kantoor2', waarbij naast de kantoorfunctie ook aan de bedrijfsvoering gerelateerde nevenfuncties zijn toegestaan; d. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen.
21.2 Bouwregels 21.2.1 Op de in lid 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. 21.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en delen van gebouwen mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij op de verbeelding een specifieke maatvoering is aangegeven. 21.2.3 Ondergrondse parkeerruimten zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding `kantoor-2', waarbij: a. de ondergrondse parkeervoorziening binnen het op verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gesitueerd; b. de bouwhoogte van een ondergrondse parkeerruimte (boven het maaiveld gemeten) maximaal 0,10 m. bedragen; c. op de ondergrondse parkeervoorziening een entreegebouwtje is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 50 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,50 m.; 21.2.4 Binnen de bouwvlakken is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een inpandige bedrijfswoning toegestaan. De inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief (uitsluitend inpandige) bergingen, niet meer mag bedragen dan 350 m³. 21.2.5 De bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 7 m. bedragen en de bouwhoogte voor overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen. 21.2.6 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-overkapping' zijn overkappingen toegestaan, waarbij: 2 a. de gezamenlijk grondoppervlakte van de overkappingen maximaal 650 m mag bedragen; b. de bouwhoogte maximaal 5 m. mag bedragen. 21.2.7 De afstand van overige bouwwerken tot de bestemming `water’ moet ten minste 5 m. bedragen.
21.3 Nadere eisen 21.3.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
61
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering. 21.3.2 Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het bepaalde in lid 21.3.1, bevoegd om nadere eisen te stellen aan situering, (bouw)hoogte en omvang van de bebouwing en aan de inrichting van het terrein met de aanduiding `kantoor-2' teneinde een goede ruimtelijke inpassing te krijgen op het punt van afscherming en overgang naar het aanliggende natuurgebied Clingendael en naar de Wassenaarseweg en de Van Alkemadelaan.
21.4 Afwijken van bouwregels 21.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.5 voor het bouwen van drie vlaggenmasten buiten de bouwvlakken op het John Adamspark, waarvan de hoogte maximaal 18,5 m. mag bedragen. 21.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.2 voor het bouwen van antennes boven op de gebouwen in het John Adamspark, waarvan de hoogte maximaal 2 m. mag bedragen, gemeten vanaf de nok van het gebouw. 21.4.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 21.2.5 voor het bouwen van lichtmasten waarvan de hoogte maximaal 10 m. bedragen, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de NSVV-publicatie `Algemene richtlijn betreffende lichthinder(deel 2, Terreinverlichting 2003), grenswaarden voor omgevingzone E2 (landelijk gebied)'.
21.5 Specifieke gebruiksregels 21.5.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 21.5.2 Binnen de bestemming moet worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 21.5.3 Ter plaatse van de aanduiding `kantoor-2' zijn naast de kantoorfunctie de volgende functies toegestaan: a. dienstverlening met een publieksgericht karakter (met baliefunctie); b. detailhandel direct verband houdend met de activiteiten van de ANWB; c. de functies genoemd onder a en b mogen een gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlakte hebben van maximaal 1.200 m²; d. bedrijfsvoorzieningen gericht op voertuigkeuringen, onderhoud van bedrijfsvoertuigen en bedrijfsopleidingen met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 500 m².
21.6 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij binnen de bestemming Kantoor de bouwvlakken met de aanduiding `kantoor-1, mogen worden gewijzigd in de bestemming: a. Wonen-1 of Wonen-3, of b. Maatschappelijk, `specifiek vorm van maatschappelijk - medische/sociale doeleinden'.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
62
Voorwaarde hierbij is dat de bestemmingswijziging moet plaatsvinden binnen het bestaande bouwvolume en eventuele bijgebouwen/bergingen inpandig moeten worden gerealiseerd. Als in de bestaande situatie al sprake is van een vrijstaand bijgebouw dan geldt dat de maatvoering van dat bijgebouw tevens de maximaal toelaatbare maatvoering is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
63
Artikel 22 Maatschappelijk (M) 22.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke functies met dien verstande dat a. op gronden die geen nadere aanduiding hebben gekregen diverse maatschappelijke functies zoals beschreven in artikel 1 (begrippen) zijn toegestaan; b. ter plaatse van de aanduiding `onderwijs' onderwijsinstellingen en bijbehorende gymzalen en kinderopvang zijn toegestaan; c. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – sociaal cultureel' sociaal culturele functies als een scouting, buurtcentrum en een orangerie zijn toegestaan; d. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – medisch sociaal' sociaal medische functies (artsen en therapeuten) en/of een verzorgingshuis zijn toegestaan; e. ter plaatse van de aanduiding `kinderdagverblijf' een (sport)buitenschoolse opvang is toegestaan f. ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van maatschappelijk – watermolen' een (historische) watermolen is toegestaan; g. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – jongerencentrum/boksschool’ is een jongerencentrum gecombineerd met een boksschool toegestaan; h. ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenbegraafplaats' een dienrenbegraafplaats is toegestaan; i. bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, erven, parkeervoorzieningen, paden, watergangen en groenvoorzieningen.
22.2 Bouwregels 22.2.1 Op de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de (hoofd)gebouwen moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. 22.2.2 De goothoogte, bouwhoogte en de dakhelling van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan de maatvoering die aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Voor nieuwe bouwmogelijkheden geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 m. respectievelijk 9 m., tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is aangegeven. 22.2.3 Een vrijstaande bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 22.2.4 Aanvullend op het bepaalde in lid 22.2.3 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de grondoppervlakte maximaal 120 m² mag bedragen; b. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; c. als de bestaande inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen, meer bedraagt dan 650 m³ dan is de bestaande inhoudsmaat tevens de maximale maat; d. de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; e. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° mag bedragen. 22.2.5 Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met uitsluitend inpandige bijgebouwen/ bergingen worden gerealiseerd. De inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief de inpandige bijgebouwen, maximaal 350 m³ bedragen. Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning uitgesloten' is een (inpandige) bedrijfswoning niet toegestaan. Op de verbeelding aangeven waar inpandige woningen zijn toegestaan. 22.2.6 Als de grondoppervlakte en/of de inhoud van een bedrijfswoning op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp plan meer bedroeg dan de hierboven aangegeven maten, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum en mag deze niet worden vergroot. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
64
22.2.7 Bijgebouwen mogen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd, met dien verstande dat: a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 50 m² per hoofdgebouw mag bedragen; b. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij een bedrijfswoning als bedoeld in lid 22.2.4 maximaal 30 m² mag bedragen; c. de goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen; d. de bijgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 45° mag bedragen. 22.2.8 Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte kan worden gemeten, bijv. van overkappingen, mag de gezamenlijke oppervlakte van overige bouwwerken per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 100 m². De bouwhoogte mag maximaal 3,00 m bedragen en de afstand van een overig bouwwerk tot gebouwen moet minimaal 2 m. bedragen. Deze regel is niet van toepassing op de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenbegraafplaats'. 22.2.9 Ter plaatse van de gronden op landgoed Duindigt met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – sociaal cultureel' mag een orangerie worden herbouwd overeenkomstig de oorspronkelijke maatvoering. De grondoppervlakte mag maximaal 215 m² bedragen. De frontbreedte van de orangerie mag niet meer bedragen dan 15,1 meter. De goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de maatvoering van de oorspronkelijke orangerie. 22.2.10 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 5 m. van de bestemming water te worden gebouwd.
22.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de plaatsing van bijgebouwen en overige bouwwerken bij woningen en andere functies, waarbij kan worden geëist, dat: 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning; 2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de achtergevel dan wel de zijgevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen; b. de situering van gebouwen ten opzichte van bij monumenten, waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; d. de situering van parkeervoorzieningen; e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
65
22.4 Afwijken van bouwregels 22.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 22.2.7 onder a. voor de bouw van bijgebouwen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 100 m² per bestemmingsvlak als dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en/of er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan de natuur-, cultuur- of landschapswaarden van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft. 22.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 22.2.8 voor de bouw van overkappingen tot een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 200 m² per bestemmingsvlak als dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en/of er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan de natuur-, cultuur- of landschapswaarden van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft.
22.5 Specifieke gebruiksregels 22.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 22.5.2 Binnen de gronden als bedoeld in lid 23.1 onder a tot en met d is functiegebonden horeca toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan. 22.5.3 Binnen de gronden als bedoeld in lid 23.1 onder a is medegebruik van de bouwwerken voor conferenties, vergaderingen en besloten bijeenkomsten met de daarbij behorende voorzieningen waaronder horecaactiviteiten toegestaan. Ten behoeve van dit medegebruik gelden aanvullend de volgende voorwaarden: a. voor dit medegebruik moet voldoende parkeerruimte beschikbaar zijn; b. de bereikbaarheid moet in overeenstemming zijn met dit medegebruik; c. door het gebruik mag geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt aan woonbebouwing en/of andere (geluids)gevoelige functies; d. het gebruik mag geen afbreuk doet aan landschappelijke-, natuur- en/of cultuurhistorische waarden. 22.5.4 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij: a. de bestemming Maatschappelijk als bedoeld in lid 22.1 onder a mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3 met dien verstande dat de maatvoering van de gebouwen die aanwezig is op het tijdstip van het wijzigingsbesluit niet mag worden vergroot en er geen nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht (uitsluitend inpandige bergruimten); b. de bestemming `Maatschappelijk - specifieke vorm van maatschappelijk- medisch sociaal' mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3; c. de bestemming `Maatschappelijk - onderwijs' mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-3; d. de situering van de bouwvlakken binnen de bestemming `Maatschappelijk- onderwijs' mag worden gewijzigd op voorwaarde dat de oppervlakte van de bouwvlakken niet wordt vergroot; Aan deze bepalingen zal slechts medewerking worden verleend, als het wijzigingsplan kan worden ingepast in een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsontwikkelingsplan voor het landgoed/de buitenplaats waarbinnen de bestemming is gelegen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
66
Artikel 23 Maatschappelijk - Defensieterrein (M-DEF) 23.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Maatschappelijk - defensieterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor defensie-doeleinden met dien verstande dat: a. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' kantoren en legeringsgebouwen van de marechaussee zijn toegestaan; b. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex' zijn binnen het bestemmingsvlak gebouwen (vm. bunkers) toegestaan; c. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' gebouwen ten behoeve van persoonsbeveiliging zijn toegestaan; d. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – munitiedepot' een opslag van militaire munitie is toegestaan; e. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' een voorziening voor het kabelnetwerk naar de verschillende defensiecomplexen is toegestaan; f. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – oefenterrein' een oefenterrein voor militaire activiteiten is toegestaan; g. tevens de bij deze bestemming behorende (overige) bouwwerken en voorzieningen, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, watergangen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zijn toegestaan.
23.2 Bouwregels 23.2.1 Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. de bebouwde oppervlakte binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – munitiedepot' maximaal 5700 m² mag bedragen; b. de bebouwde oppervlakte binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' maximaal 15 m² mag bedragen; c. de bebouwde oppervlakte binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – oefenterrein' maximaal 700 m² mag bedragen; 23.2.2 Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne', `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex' en `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' moeten de gebouwen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. 23.2.3 Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' mogen buiten het bouwvlak wachthuisjes voor het te beveiligen object worden gebouwd, waarbij: a. maximaal 2 gebouwen mogen worden gebouwd; b. de grondoppervlakte per gebouw maximaal 10 m² mag bedragen; c. de bouwhoogte maximaal 3 m. mag bedragen; 23.2.4 De afstand van de in lid 23.2.1 bedoelde gebouwen tot enig bestemmingsgrens moet ten minste 10 m bedragen. In afwijking van de hierboven in dit lid genoemde maat geldt dat, binnen de gebieden met de nadere aanduidingen `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' en `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne', de afstand van gebouwen tot enige bestemmingsgrens ten minste 15 m. moet bedragen; Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de afstand tot de bestemmingsgrens minder bedroeg dan de hierboven aangegeven maatvoering, dan geldt de bestaande maat als minimum en mag deze niet worden verkleind.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
67
23.2.5 Binnen de gronden met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is aangegeven. 23.2.6 binnen de gronden met de nadere aanduidingen `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex', `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – munitiedepot', `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' en `specifieke vorm van maatschappelijk defensieterrein – oefenterrein' geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 m. mag bedragen. Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de bestaande bouwhoogte meer bedraagt dan de hierboven aangegeven maat, dan geldt deze bestaande maat als maximum en mag deze niet worden vergroot. 23.2.7 Binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met inpandige bijgebouwen/ bergingen worden gebouwd. De inhoud van de inpandige bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen / bergingen, mag maximaal 350 m³ bedragen. 23.2.8 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
23.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van een bedrijfswoning tot een weg, waarbij kan worden geëist, dat de afstand van de voorgevel van de woning ten opzichte van een secundaire weg ten minste 20. m zal en ten hoogste 30 m. mag bedragen b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat: 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen; 2. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd; 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; c. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten, waarbij kan worden geëist dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; d. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; e. de situering van parkeervoorzieningen; f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
68
23.4 Specifieke gebruiksregels 23.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 23.4.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 23.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 23.5.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven en ophogen; c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; e. het aanleggen van bosschages of het planten van houtopstanden; f. het graven van watergangen, het verleggen of dempen van watergangen dan wel het wijzigen van het profiel van watergangen. 23.5.2 Een vergunning als bedoeld in lid 23.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 23.5.3 Het bepaalde in lid 23.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
69
Artikel 24 Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum (M-DOP) 24.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Maatschappelijk - dierenopvangcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor dierenopvangcentra met dien verstande dat: a. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum - nood- en hulpdiensten' een voorziening voor nood- en hulpdiensten voor dieren (dierenambulance) is toegestaan; b. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' voorzieningen voor de opvang en verzorging van dieren (asiel) zijn toegestaan; c. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – fokkerij' voorzieningen voor het verzorgen en fokken van uitheemse diersoorten zijn toegestaan; d. tevens de bij deze bestemming behorende (overige) bouwwerken en voorzieningen, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, watergangen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zijn toegestaan.
24.2 Bouwregels 24.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 24.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De grondoppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. 24.2.2 . Aanvullend op het bepaalde in lid 24.2.1 geldt voor het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' dat deze geheel mag worden bebouwd onder de voorwaarde dat inrichtings- en beheersplan voor het gehele terrein ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Inzet van dit inrichtings- en beheersplan moet zijn het herstel en de versterking van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op het terrein. Met name de beleving van de monumentale boerderij moet worden verbeterd. 24.2.3 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 3,50 m. respectievelijk 4,50 m. mag bedragen. 24.2.4 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' is een vrijstaande en een inpandig bedrijfswoning toegestaan. 24.2.5 De vrijstaande bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding `bedrijfswoning'. Voor deze woning geldt dat: a. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; b. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; c. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³, de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximale maat is; d. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; e. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; 24.2.6 Voor de bijgebouwen bij de vrijstaande bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; d. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
70
24.2.7 Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende (uitsluitend inpandige) 3 bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van maximaal van 350 m worden gerealiseerd. 24.2.8 Buiten de bouwvlakken mogen overige bouwwerken worden gebouwd, waarbij: a. de gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 30 m² per bestemmingsvlak mag bedragen; b. de bouwhoogte maximaal 2 m. mag bedragen. c. overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
24.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de plaatsing van bijgebouwen en overige bouwwerken bij woningen en andere functies, waarbij kan worden geëist, dat: 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning; 2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de achtergevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen; 3. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de zijgevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen; b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat: 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen; 2. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd; 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; c. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten, waarbij kan worden geëist dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; d. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; e. de situering van parkeervoorzieningen; f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
71
24.4 Afwijken van bouwregels 24.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.1: voor het geheel bebouwen van het met `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' aangeduide bouwvlak, onder voorwaarde van een nader aan de gemeente ter goedkeuring voor te leggen herinrichtings- en beheersplan voor het gehele terrein met het oog op herstel en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Met name de beleving van de monumentale boerderij vanuit de omgeving en de landschappelijke inpassing van het complex moeten aanzienlijk worden verbeterd. 24.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.10: Voor de bouw van andere bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 4,5m. 24.4.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 24.2.1: voor het realiseren van dierenverblijven buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat: a. de gezamenlijke grondoppervlakte per bestemmingsvlak maximaal 25 m² mag bedragen; b. de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 2 m. mag bedragen;
24.5 Specifieke gebruiksregels 24.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 24.5.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
72
Artikel 25 Maatschappelijk – Op- en overslag afvalstoffen (M-OOA) 25.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Maatschappelijk – Op- en overslag afvalstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de inzameling en scheiding van grof huishoudelijk afval, puin, glas, hout, bruingoed, textiel en metalen dat door particulieren en bedrijven ; b. de overslag van huishoudelijk afval dat wordt ingezameld door de inzameldienst en het opslaan van grond; c. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, paden en groenvoorzieningen.
25.2 Bouwregels 25.2.1 Op de gronden als bedoeld in lid 25.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gezamenlijke grondoppervlakte van de bebouwing maximaal 250 m² mag bedragen; b. de afstand van gebouwen tot de perceelgrenzen ten minste 20 m. moet bedragen. 25.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen mogen maximaal 6 m. respectievelijk 9 m. bedragen; 25.2.3 De gebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 45° mag bedragen. 25.2.4 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 1 m. bedragen. In afwijking van deze maatvoering mag de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 m. bedragen. 25.2.5 Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
25.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat: 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
73
25.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
25.5 Afwijken van gebruiksregels In afwijking op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 5 m.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
74
Artikel 26 Maatschappelijk – Veterinair centrum (M-VC) 26.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Maatschappelijk – Veterinair centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor een dierenkliniek voor voornamelijk paarden met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, wegen, parkeervoorzieningen, paden en groenvoorzieningen.
26.2 Bouwregels 26.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 26.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij de gebouwen moeten worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij het bouwvlak geheel mag worden bebouwd. 26.2.2 De goothoogte, bouwhoogte en de dakhelling mogen niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. 26.2.3 Binnen het bouwvlak is maximaal een (inpandige) bedrijfswoning toegestaan. 26.2.4 De inhoud van de bedrijfswoning mag, inclusief de (uitsluitend inpandige) bijgebouwen/bergingen, maximaal 350 m³ bedragen. 26.2.5 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen. 26.2.6 Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
26.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.
26.4 Specifieke gebruiksregels 26.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 26.4.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
75
Artikel 27 Natuur (N) 27.1 Bestemmingsomschrijving 27.1.1 De voor `Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; b. de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden; c. erf bij wonen; d. extensieve dagrecreatie en verkeersvoorzieningen (niet zijnde parkeervoorzieningen) waaronder ontsluitingspaden, fiets-, voet- en ruiterpaden voor zover dit gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan de bovengenoemde waarden; e. de bij een agrarisch bouwperceel horende voorzieningen (erven, tuinen, toegangspaden), overige bouwwerken (mestbassins, kuilvoeropslag en hooitas) en bijgebouwen die horen bij een bedrijfscentrum dat binnen de bestemming natuur ligt en voor zover aantoonbaar aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. f. agrarisch medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden; g. een terras en bijbehorende bouwwerken bij Raaphorst 6 (theepaviljoen); h. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken. 27.1.2 Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' zijn binnen de bestemming `Natuur' parkeervoorzieningen toegestaan waarbij dit gebruik geen afbreuk mag doen aan de waarden zoals genoemd in lid 27.1.1. 27.1.3 Ter plaatse van de aanduiding `parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan. 27.1.4 Voor zover op de verbeelding binnen de bestemming `natuur' tevens bouwvlakken met andere bestemmingen zijn vastgelegd, zijn die gronden binnen de bestemming `natuur' die rondom die andere bestemmingen liggen mede bestemd voor voorzieningen, zoals: erven en tuinen, ontsluitingspaden, bestaande parkeervoorzieningen en overige bouwwerken bij die andere bestemmingen. Voor het realiseren van bouwwerken en/of het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van die andere bestemmingen blijft het bepaalde in dit artikel van toepassing. Het gebruik van het betreffende erf e.d. mag geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden genoemd in lid 27.1.1. Ter verduidelijking van de begrenzing van het begrip `bestaande parkeervoorzieningen’ geldt dat alleen de parkeervoorzieningen die aantoonbaar fysiek aanwezig waren ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan zijn toegestaan. 27.1.5 Aanvullend op het bepaalde in de leden 27.1.2 en 27.1.4 geldt voor landgoed Clingendaal dat parkeren in het landgoed niet is toegestaan behoudens: a. op de gronden met de aanduiding `parkeerterrein’, zoals bedoeld in lid 27.1.2, én b. binnen een zone met een diepte van 10 meter, gemeten vanaf het bouwvlak van bestaande individuele functies/bestemmingen (atelier, theehuis, maatschappelijk niet zijn het instituut Clingendaal) die niet over een aanduiding beschikken als bedoeld onder a. Het recht om te parkeren is expliciet bedoeld voor de eigenaar dan wel gebruiker, niet zijnde bezoekers, van die betreffende bestemming. 27.1.6 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' zijn voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud van natuurgebieden en soortgelijke terreinen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken toegestaan. 27.1.7 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw kapschuur' is één kapschuur toegestaan. 27.1.8 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – recreatiewoning' is een tuinhuis/gastenverblijf met de daarbij behorende (overige) bouwwerken toegestaan. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
76
27.1.9 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-bijgebouwen' zijn bijgebouwen toegestaan behorende bij het landhuis op Nieuw Wildrust.
27.2 Bouwregels 27.2.1 Op de gronden als bedoeld in lid 27.1 mag een gebouw worden gebouwd voor de revalidatie of het herstel van dieren die worden ingezet in het kader van het terreinonderhoud. Het gaat hierbij om gedeeltelijke herbouw van het te slopen gebouw in het natuurontwikkelingsgebied “de Hertenkamp”. 27.2.2 Herbouw van het gebouw als bedoeld in lid 27.2.1 is uitsluitend is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. herbouw moet plaatsvinden ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding `specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw'. b. de totale grondoppervlakte van het nieuwe gebouw mag maximaal 40 % van de grondoppervlakte van het bestaande gebouw bedragen tot een maximum van 250 m²; c. de goothoogte en de bouwhoogte mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen. 27.2.3 Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is maximaal één inpandige bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning moet aan de volgende regels voldoen: a. de goothoogte en de bouwhoogte mogen maximaal 3 m. respectievelijk 6 m. bedragen; b. indien de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van de gebouwen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, dan gelden de bestaande maten als maximum; 3 c. de inhoud van de woning inclusief bijgebouwen/bergingen mag maximaal 350 m bedragen; d. de bijgebouwen/bergingen moeten inpandig worden gerealiseerd. 27.2.4 Voor woonbestemmingen binnen de bestemming `natuur’ geldt dat de woning, in afwijking van het bepaalde in lid 40.2.2, tot maximaal 25% van de oppervlakte buiten het bouwvlak mag worden opgericht, waarbij de bebouwingsmogelijkheid van het bouwvlak met een gelijk percentage vervalt. waarbij deze afwijking van het bouwvlak geen afbreuk mag doen aan de waarden zoals genoemd in lid 27.1.1. 27.2.5 De bouwhoogte van de overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming, mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en openbare verlichting en vlaggenmasten. De bouwhoogte van terreinafscheidingen rondom (natuur)terreinen, geen woonpercelen zijnde, mag maximaal 1,50 m. bedragen. De bouwhoogte van openbare verlichting en vlaggenmasten mag maximaal 8 m. bedragen. Kunstuitingen vallen ook onder de overige bouwwerken. 27.2.6 Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 27.2.7 Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de genoemde functie worden gebouwd. De bouwhoogte mag maximaal 3 m. bedragen. 27.2.8 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' mogen uitsluitend (overige) bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor terreinonderhoud worden gebouwd, met dien verstande, dat: Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
77
a. De gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Deze bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. b. De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 3 m. respectievelijk 4,5 m. mogen bedragen. Voor bestaande gebouwen voor terreinonderhoud die deel uitmaken van een rijksmonument geldt dat de bestaande goot- en bouwhoogte, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, niet mogen worden gewijzigd. c. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag binnen de bouwvlakken niet meer mag bedragen dan 4,50 m. De bouwhoogte van overige bouwwerken buiten de bouwvlakken mag niet meer bedragen dan 3 m. d. Geen (bedrijfs)woningen mogen worden gebouwd. 27.2.9 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur' mag één kapschuur worden gebouwd in het kader van terreinonderhoud. Voorwaarden voor de realisatie van de kapschuur zijn: a. Alle bestaande gebouwen, bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D 02871, D 01326 en D 01327 moeten gesloopt en verwijderd zijn; 2 b. De oppervlakte van de kapschuur mag maximaal 135 m bedragen; c. De goothoogte mag maximaal 3,40 m. bedragen d. De bouwhoogte mag maximaal 5,10 m. bedragen. 27.2.10 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – recreatiewoning' mag een recreatiewoning worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. het gebouw uitsluitend mag worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; b. de goothoogte en de bouwhoogte van het gebouw mogen maximaal 3 m. respectievelijk 4,5 m. bedragen; c. het gebouw moet worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 45° mag bedragen; d. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan een grotere goothoogte, bouwhoogte en of dakhelling aanwezig was, wordt deze bestaande maatvoering als maximum aangehouden; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen. 27.2.11 Ter plaatse van de aanduiding `bijgebouwen', als bedoeld in lid 27.1.8, zijn bijgebouwen toegestaan waarbij: 3 a. de gezamenlijke inhoud van de bijgebouwen maximaal 340 m mag bedragen; b. de bouwhoogte maximaal 5 m. mag bedragen.
27.3 Nadere eisen 27.3.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
78
b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat: 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen; 2. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd; 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering van de diverse functies binnen de bestemming `natuur'. 27.3.2 Alvorens binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide Habitatgebied vergunning te verlenen moet een habitattoets worden.
27.4 Afwijken van bouwregels 27.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 27.2.1 voor de bouw van gebouwen ten dienste van het onderhoud en beheer, geen woningen zijnde, als dit voor een doelmatig beheer of de versterking van de cultuurhistorische structuur noodzakelijk is. De voorwaarden bij deze ontheffingsbevoegdheid zijn: a. de grondoppervlakte per gebouw maximaal 15 m² mag bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. bedragen; c. de situering van die gebouwen mag geen onevenredige afbreuk doet aan de in het gebied aanwezige landschappelijke-, natuur- en cultuurwaarden 27.4.2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 27.2.5 voor een incidentele overschrijding van de aangegeven maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken met dien verstande dat uitsluitend voor speeltoestellen een bouwhoogte tot maximum van 4 m. wordt toegestaan. Voorwaarde is wel dat de natuur-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden hierdoor niet onevenredig mogen worden geschaad. 27.4.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij de erven behorende bij bouwvlakken met de bestemmingen Wonen -1 en Wonen-2 binnen de bestemming `natuur' zijn gelegen. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van bijgebouwen en overige bouwwerken ten dienste van woningen, met dien verstande dat: a. Voor bijgebouwen de volgende regels gelden: 1. De afstand tussen een bijgebouw en het bouwvlak voor een woning moet ten minste 2.00 meter bedragen. 2. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen per woning mag maximaal 50% van de oppervlakte van de woning mag bedragen met een maximum van: I. ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-l): 40 m²; II. ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-v): 40 m²; III. ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-e), (bw): 30 m². De bovengenoemde maatvoering is inclusief de oppervlakte van de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande (aangebouwde) bijgebouwen; 3. De goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk en 5 m. bedragen. 4. Een overschrijding van de onder sub 2 vermelde maximale oppervlaktematen is toegestaan voor één plantenkasje per woning met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,50 m.; 5. Voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van bijgebouwen afwijkt van het bepaalde onder sub 2 en 3 geldt de bestaande maatvoering als maximum.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
79
b. voor overige bouwwerken de volgende regels gelden: 1. voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal bedragen: I. 50 m² ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-l); II. 30 m² ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-v); III. 15 m² ter plaatse van de nadere aanduiding (sba-e) en (bw). 2. de bouwhoogte van erfscheidingen niet meer mag bedragen dan: I. 1 m. als zij worden geplaatst vóór de (lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevel; II. 2 m. voor de overige erfscheidingen; 3. Een uitzondering op het bepaalde in sub 2 kan worden gemaakt in geval van landhuizen/ landgoederen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de erfscheiding maximaal 2 m. mag bedragen en ter plaatse van het toegangshek naar het landgoed maximaal 2,50 m.; 4. de bouwhoogte van de resterende overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen. 5. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, afwijkt van het bepaalde onder sub 1 en 2, dan geldt de bestaande maatvoering als maximaal toegestane maat. 27.4.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het bij een (agrarische bedrijfs)woning bouwen van een onoverdekt zwembad en/of het aanleggen van een tennisbaan met bijbehorende andere bouwwerken met dien verstande dat: a. per woning maximaal één zwembad en/of maximaal één tennisbaan is toegestaan; b. per appartementencomplex (Wonen-3) maximaal één zwembad en/of maximaal één tennisbaan is toegestaan; c. de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 65 m² mag bedragen; d. de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0,50 m. mag bedragen; e. tennisbanen uitsluitend zijn toegestaan op percelen groter dan 5.000 m² waarbij de oppervlakte van de tennisbaan niet meer dan 650 m² mag bedragen; f. zwembaden en tennisbanen uitsluitend zijn toegestaan achter en minstens 5 meter uit de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn; g. de afstand tot een watergang die op de verbeelding de bestemming `Water' heeft gekregen ten minste 5 m. dient te bedragen en tot de watergangen die op de verbeelding niet specifiek zijn bestemd (secundaire wateren) ten minste 2 meter; h. de afstand tussen een zwembad en/of een tennisbaan tot aan de perceelgrens minimaal 5 m. moet bedragen. 27.4.5 Aanvullend op het bepaalde in lid 27.4.4 onder a geldt voor het landgoed Nieuw Wildrust, gelegen aan de Groot Haesebroekeweg 18, dat twee tennisbanen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 1.300 m². het bepaalde in lid 27.4.4 onder g en h is van overeenkomstige toepassing. 27.4.6 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het geheel ondergronds bouwen dan wel uitbreiden van een parkeerkelder, inclusief bergingen, met bijbehorende ontsluiting ten dienste van gestapelde woningen (bouwvlak met de bestemming Wonen-3), met dien verstande dat de totale parkeercapaciteit (onder- en bovengronds) maximaal 3 parkeerplaatsen per woning mag bedragen. 27.4.7 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor toegangshekken en erfscheidingen rondom het erf behorend bij een woongebouw met de bestemming Wonen-3, met dien verstande dat de bouwhoogte van de terreinscheidingen maximaal 2 m. en van toegangshekken maximaal 2,50 m. mag bedragen. 27.4.8 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij het erf behorende bij bouwvlakken met de bestemming `horeca' binnen de bestemming `natuur' liggen. De bevoegdheid om ontheffing te verlenen betreft de bouw van bijgebouwen en de aanleg van terrassen ten dienste van die horecabedrijven, met dien verstande dat: Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
80
a. maximaal één bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 15 m² en met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,50 m. respectievelijk 4 m. is toegestaan; b. de oppervlakte van het terras per horecabedrijf zal worden afgestemd op de bedrijfsomvang en het gebied waarbinnen het bedrijf is gesitueerd; c. bij het terras uitsluitend overige bouwwerken tot een hoogte van maximaal 2 m. zijn toegestaan. 27.4.9 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' in die situaties waarbij de erven, behorende bij bouwvlakken met de bestemmingen `Wonen -1' en `Wonen-2', binnen de bestemming `natuur' liggen. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van woningen met de bestemmingen `Wonen-1' en `Wonen-2', waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slecht plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw. De bouwregels in de bestemmingen `wonen-1' en `Wonen-2' blijven onverminderd van kracht. 27.4.10 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van de bestemming `natuur' voor het realiseren van een toegang tot een ondergrondse parkeergarage buiten het bouwvlak van de bestemming `Wonen-1' mits: a. de inritconstructie is gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en op tenminste 5 m. van de zijdelingse erfscheiding; b. de breedte van een inritconstructie ten behoeve van de kelder onder het gebouw niet breder is dan 25% van de gevelbreedte tot een maximum van 6 m.; c. de bouwhoogte van bouwwerken boven maaiveld maximaal 0,5 m. bedraagt; d. door de inritconstructie geen cultuurhistorische en/of natuur- en landschapswaarden worden aangetast. 27.4.11 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inpassingsplan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 27.4.11 onder a voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin deze situering, naar oordeel van Burgemeester en wethouders, de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. 27.4.12 a. Aan de ontheffingsmogelijkheden genoemd onder 27.4.3 tot en met 27.4.12 zal slechts medewerking kunnen worden verleend als daardoor: I. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van de bestemming `natuur'; II. geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische en ecologische waarden wordt gedaan; III. niet een onevenredige verspreiding van gecultiveerde elementen over het gebied ontstaat. b. Bij de bestemmingen die op de verbeelding slechts zijn voorzien van een bouwvlak en waarbij de aangrenzende (kadastrale) gronden deel uitmaken van de bestemming `natuur' waarin zij zijn gelegen, wordt ten aanzien van de geboden mogelijkheden voor het bouwen en de aanleg van voorzieningen uitgegaan van het concentratiebeginsel. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de gebouwen en voorzieningen zodanig dienen te worden gesitueerd dat er sprake blijft van een functionele en ruimtelijke eenheid. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien andere belangen direct verband houdend met de bestemming `natuur' waarop de aanvraag betrekking heeft, zoals: natuurwaarden, landschappelijke waarden of cultuurhistorische waarden daartoe aanleiding geven. c. Ingeval binnen de bestemming `natuur' tevens sprake is van een andere bestemming, blijven de voor die andere bestemming geldende regels onverminderd van toepassing.
27.5 Specifieke gebruiksregels 27.5.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 27.5.2 Onverminderd het bepaalde in lid 27.5.1 is het in ieder geval verboden de in lid 27.1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland;
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
81
27.5.3 Gebouwen ten behoeve van terreinonderhoud mogen uitsluitend worden gebruikt voor het stallen van materieel en de opslag van materiaal voor het (dagelijks) onderhoud van gronden binnen de natuurbestemming. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van natuur – terreinonderhoud' worden voorzien in een schuilgelegenheid voor het personeel. 27.5.4 Binnen de lid 27.1.7 vastgelegde mogelijkheid voor realisatie van een recreatiewoning is een gebruik van het gebouw ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf toegestaan. Permanente bewoning van een recreatiewoning is uitdrukkelijk niet toegestaan.
27.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 27.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets-, voet- en ruiterpaden; c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; e. het keren van gronden; f. diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; i. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; j. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; k. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; l. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; m. de aanleg van picknickplaatsen en het plaatsen bijbehorend meubilair; n. diepte-infiltratie van water; 27.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 27.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Alvorens vergunning te verlenen binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide `wetgevingsgebied – Natura – 2000' moet een habitattoets worden uitgevoerd. 27.6.3 Het bepaalde in lid 27.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van versterking, herstel of onderhoud van de zeewering. Het bepaalde in lid 27.6.1 is ook niet van toepassing op werken die worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning is vereist, dan wel handelingen die zijn voorzien in een beheersplan, zoals bedoeld in artikel 14 van die wet.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
82
Artikel 28 Natuur – Agrarisch medegebruik (N-AM) 28.1 Bestemmingsomschrijving 28.1.1 De voor `Natuur – Agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor: a. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de gronden eigen zijnde natuurwaarden; b. behoud, versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschapswaarde, bestaande uit openheid, het kavel-/slotenpatroon en de hoogteligging; 28.1.2 De voor `Natuur – Agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zijn secundair bestemd voor: a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw en de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (rundveehouderij) vanuit de op de verbeelding aangegeven, nabij gelegen agrarische bouwpercelen of agrarische bouwsteden; b. extensieve recreatieve natuurbeleving, waaronder fiets-, voet- en ruiterpaden en -grenzend aan het Valkenburgse meer- een tracé voor een smalspoor; c. het beweiden door schapen ter plaatse van het perceel Ammonslaantje 31 d. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken. 28.1.3 Voor zover op de verbeelding binnen de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen, zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen. 28.1.4 Aanvullend op het bepaalde in lid 28.1.3 geldt voor landgoed Clingendaal dat parkeren in het landgoed op de gronden met de bestemming `Natuur – Agrarisch medegebruik' niet is toegestaan.
28.2 Bouwregels 28.2.1 Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 1,5 m. mag bedragen; b. de oppervlakte van overige bouwwerken maximaal 5 m² mag bedragen. 28.2.2 Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven.
28.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van parkeervoorzieningen; b. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van diverse functies, waaronder functies voor recreatief medegebruik, binnen de bestemming `natuur – agrarisch medegebruik'.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
83
28.4 Specifieke gebruiksregels 28.4.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 28.4.2 Onverminderd het bepaalde in lid 28.4.1, is het in ieder geval verboden de in lid 28.1 bedoelde gronden te gebruiken voor het uitvoeren of doen uitvoeren van de volgende andere werken of werkzaamheden: a. het aanleggen van foliemestbassins; b. het aanleggen van drainageleidingen; c. het scheuren van grasland voor een blijvende omzetting van grasland naar andere bodemcultures; d. het beplanten van de gronden met bomen of andere houtopstanden e. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden; f. het opbrengen van zand en ander materiaal voor het wijzigen van het gebruik van grasland in andere vormen van grondgebruik. 28.4.3 Het bepaalde in lid 28.4.2 is niet van toepassing op het gebruik van gronden voor genoemde cultures voor zover dat gebruik reeds plaatsvond op het tijdstip van het krijgen van rechtskracht van het plan.
28.5 Afwijken van gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 28.4.2 onder d voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor: a. een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of b. een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied.
28.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 28.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 28.1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van paden ten dienste van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf (buiten een agrarische bouwstede/bouwperceel); c. het aanleggen en/of verharden van fiets-, voet- en ruiterpaden; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het keren van gronden of diepploegen; f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; g. het aanleggen van ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; i. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; j. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); k. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; l. het scheuren van grasland, anders dan voor een blijvende omzetting van grasland voor andere bodemcultures; 28.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 28.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
84
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 28.6.3 Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 28.6.1 geldt niet voor: a. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering voor zover niet anders is bepaald; b. werken en/of werkzaamheden binnen een agrarisch bedrijfscentrum ter plaatse van een op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwperceel.
28.7 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestemming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
85
Artikel 29 Recreatie – Kampeerterrein (R-KT) 29.1 Bestemmingsomschrijving De voor `recreatie - kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een kampeerterrein waarbij; 1. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' zowel toeristische kampeermiddelen (tent of caravan), trekkershutten en stacaravans zijn toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – kampeermiddelen' alleen toeristische kampeermiddelen (tent of caravan) zijn toegestaan; 3. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – tenten' alleen tenten zijn toegestaan b. dagrecreatieve voorzieningen; c. bedrijfsgebonden horeca (kantine), niet zijnde zelfstandige horeca; d. bedrijfsgebonden detailhandel (kampwinkel), niet zijnde zelfstandige detailhandel; e. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, watergangen, wegen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen,
29.2 Bouwregels 29.2.1 Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. de gebouwen (exclusief stacaravans) moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd met dien verstande, dat binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' een uitbreiding van de bestaande bebouwing mag plaatsvinden nadat een gelijke oppervlakte bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing buiten het bouwvlak is geamoveerd. b. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn verspreid gelegen gebouwen toegestaan waarbij de gezamenlijke oppervlakte van deze gebouwen, exclusief stacaravans/mobile homes, trekkershutten en bedrijfswoning/bijgebouwen, maximaal 250 m² mag bedragen; c. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van kantine, recreatieruimte en kampwinkel mag ten hoogste 405 m². 29.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 3 m. respectievelijk 6 m. bedragen. 29.2.3 0
De gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap met een dakhelling van maximaal 45 29.2.4
Voor stacaravans geldt dat: a. het aantal stacaravans mag niet meer bedragen dan aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan; b. de grondoppervlakte van een stacaravan mag maximaal 30 m² bedragen; c. de goot- en bouwhoogte van een stacaravan mogen maximaal 3 respectievelijk 4 m. bedragen; d. bij elke stacaravan één aangebouwd bijgebouw mag worden gebouwd, waarbij de grondoppervlakte maximaal 4 m² en de bouwhoogte maximaal 3 m. mag bedragen; e. voor zover de maatvoering van een stacaravan, zoals aanwezig ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, afwijkt van het bepaalde onder b of c, mag deze niet worden vergroot. 29.2.5 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 m. mag bedragen, met uitzondering van erfen terreinafscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 m. 29.2.6 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' mogen ook trekkershutten worden gebouwd. Voor trekkershutten gelden de volgende regels: a. de gezamenlijke grondoppervlakte van trekkershutten mag maximaal 210 m² bedragen; b. de grondoppervlakte van één trekkershut mag maximaal 35 m² bedragen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
86
c.
de goothoogte en de bouwhoogte van trekkershutten mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk maximaal 5 m. bedragen; 29.2.7 Ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 29.2.8
Aanvullend op het bepaalde in lid 29.2.7 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouwen, meer bedraagt dan 650 m³ dan is de bestaande inhoudsmaat tevens de maximaal toegestane inhoudsmaat; c. de goothoogte en de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52°moet bedragen. 29.2.9 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 29.2.8, maximaal 30 m² mag bedragen; de genoemde maatvoering is inclusief de oppervlakte van de bestaande aangebouwde bijgebouwen zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; b. een overschrijding van de onder sub 2 vermelde maximale oppervlaktematen is toegestaan voor één plantenkasje per woning met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,50 m.; c. de goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen maximaal 2,75 respectievelijk 5 m. mogen bedragen; d. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de maatvoering van bijgebouwen afwijkt van het bepaalde onder sub a en c geldt de bestaande maatvoering als maximum, mits de inhoud niet wordt vergroot; e. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning ten minste 2 m. bedraagt.
29.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van parkeervoorzieningen; b. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van diverse functies binnen de bestemming `recreatie-kampeerterrein'
29.4 Afwijken van bouwregels 29.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de bouwregels van deze bestemming in die situaties waarbij de erven behorende bij bouwvlakken met de bestemming Wonen -1 binnen de bestemming `recreatie-kampeerterrein' zijn gelegen. De bevoegdheid voor het verlenen van een ontheffing betreft de bouw van overige bouwwerken ten dienste van woningen, met dien verstande dat de volgende regels gelden: a. voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal 15 m² bedragen; b. de bouwhoogte van erfscheidingen niet meer mag bedragen dan: 1. 1 m. als zij worden geplaatst vóór de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevel; 2. 2 m. voor de overige erfscheidingen; c. de bouwhoogte van resterende overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen;
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
87
d. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, dan geldt de bestaande maatvoering als maximaal toelaatbare maat. 29.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in leden 29.2.7 en 29.2.8. De bevoegdheid biedt ruimte voor het vergroten van de vrijstaande bedrijfswoning, waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met ten hoogste 15% van de oppervlakte mag worden uitgebreid. De uitbreiding mag slechts plaatsvinden in de vorm van een aan- en/of uitbouw.
29.5 Specifieke gebruiksregels 29.5.1 Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 29.5.2 Het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) lid 58.2 onder a (plaatsen van onderkomens) is niet van toepassing op de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' en `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – kampeermiddelen'. 29.5.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 29.5.4 Met uitzondering van de bedrijfswoning is het gebruik van de bebouwing voor permanente bewoning niet toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
88
Artikel 30 Recreatie - Volkstuin (R-VT) 30.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Recreatie – Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, paden, watergangen, parkeer- en groenvoorzieningen.
30.2 Bouwregels 30.2.1 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie – volkstuin – met bebouwing' mogen binnen het bestemmingsvlak gebouwen worden gerealiseerd met dien verstande dat: a. op iedere tuin met een oppervlakte van ten minste 140 m² maximaal twee gebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 16 m²; b. op iedere tuin met een oppervlakte van ten minste 200 m²maximaal twee gebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 20 m²; c. op de tuinen bedoeld onder a. en b. een plantenkas van maximaal 6 m² is toegestaan; d. op iedere tuin met een oppervlakte van minder dan 140 m² uitsluitend overige bouwwerken mogen worden gebouwd; 30.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen als bedoeld in lid 30.2.1, geen kassen zijnde, mogen maximaal 2,50 m. respectievelijk 4 m. bedragen. 30.2.3 In afwijking van het bepaalde in lid 30.2.2 is een lessenaarsdak toegestaan waarvan de hoogte, gericht op de tuinzijde, maximaal 4 m. mag bedragen en de hoogte aan de tegenoverliggende zijde maximaal 2,50 m. mag bedragen. 30.2.4 De bouwhoogte van kassen mag maximaal 2,60 m. bedragen. 30.2.5 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie – volkstuin – zonder bebouwing' is geen bebouwing toegestaan. Voor zover op de in dit lid bedoelde volkstuinen ten tijde van het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan al sprake is van bestaande bebouwing, dan blijft die bebouwing toegestaan overeenkomstig de afmetingen in de voor die bebouwing verleende omgevingsvergunning. 30.2.6 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van erf- en terreinscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 2 m. 30.2.7 Overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 30.2.8 Binnen de gronden als bedoeld in lid 30.1 mag één gebouw voor gemeenschappelijke doeleinden worden gebouwd, waarbij: a. de grondoppervlakte van dit gebouw maximaal 15 m² mag bedragen ter plaatse van de bestemmingsvlakken met een totale oppervlakte tot 5600 m²; b. de grondoppervlakte van dit gebouw maximaal 50 m² mag bedragen ter plaatse van de bestemmingsvlakken met een totale oppervlakte van 5600 m² tot 9800 m²; c. de grondoppervlakte van dit gebouw maximaal 100 m² mag bedragen ter plaatse van de bestemmingsvlakken met een totale oppervlakte van meer dan 9800 m²; d. de goothoogte en de bouwhoogte van dit gebouw voor gemeenschappelijke doeleinden mogen maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. bedragen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
89
30.2.9 . Binnen de gronden als bedoeld in lid 30.1 zijn geen (bedrijfs)woningen toegestaan.
30.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing op volkstuinen.
30.4 Specifieke gebruiksregels 30.4.1 Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 30.4.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 30.4.3 Het gebruik van bebouwing voor recreatief nachtverblijf of permanente bewoning is niet toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
90
Artikel 31 Sport (S) 31.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. sportvoorzieningen voor veldsporten; b. per sportcomplex één voorziening voor kinderopvang; c. een sporthal, ter plaatse van de aanduiding `sporthal'; d. voorzieningen voor terreinonderhoud, ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud'; e. de bij de bestemming behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en paden, watergangen en groenvoorzieningen, een en ander met inachtneming van bestaande natuur- en landschapswaarden.
31.2 Bouwregels 31.2.1 Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; b. per sportveld met een oppervlak van ten minste 50 x 80 m. bebouwing buiten de bouwvlakken met een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 25 m² mag worden opgericht; Deze bebouwing mag in of direct grenzend aan een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, waarbij per sportvereniging met meerdere sportvelden als bedoeld onder a een toevoeging van maximaal 100 m² is toegestaan. c. De goothoogte en de bouwhoogte van de onder a bedoelde gebouwen mogen maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. bedragen; d. De goothoogte en de bouwhoogte van de onder b bedoelde gebouwen mogen maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. bedragen; e. indien de bestaande goothoogte en de bouwhoogte op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer bedragen dan de onder c en d vastgelegde maten, dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum en mag deze niet worden vergroot. 31.2.2 In afwijking van het bepaalde in lid 31.2.1 onder a mag de daar toegestane bebouwing eenmalig worden uitgebreid met 15%, met een maximale bouwhoogte van 3,50 m. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak. 31.2.3 De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal: a. 2 m. voor erf- en terreinafscheidingen; b. 8 m. voor ballenvangers; c. 15 m. voor lichtmasten; d. 5 m. voor de resterende niet specifiek benoemde overige bouwwerken. 31.2.4 In afwijking van het bepaalde in lid 31.2.1 mag per sportveld van minimaal 50 x 80 m. een (onoverdekte) tribune worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 120 m² per tribune en een maximale bouwhoogte van 5 m. Als bij een of meer speelvelden geen tribune wordt gebouwd, mag de daar toegestane oppervlakte bij een ander sportveld worden gebruikt ten behoeve van een grotere tribune. De in dit lid genoemde maximaal toelaatbare oppervlakte mag daarbij worden vermeerderd met toegestane oppervlakken van de velden die geen tribune hebben c.q. krijgen. 31.2.5 Ter plaatse van de aanduiding `sporthal' mag een sporthal worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de gebouwen moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd; b. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 7 m. respectievelijk 10 m. bedragen; c. de gebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 45° mag bedragen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
91
31.2.6 Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. 31.2.7 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud' mogen uitsluitend (overige) bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor terreinonderhoud worden gebouwd, met dien verstande dat: a. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Deze bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. b. De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 3 m. respectievelijk 4,5 m. mogen bedragen. Voor bestaande gebouwen die deel uitmaken van een rijksmonument geldt dat de bestaande gooten bouwhoogte, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, niet mogen worden gewijzigd. 31.2.8 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 31.2.9 Op de sportvelden waar, ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, bebouwing aanwezig is ten behoeve van het medegebruik voor de golfsport geldt voor die bebouwing dat de bestaande maatvoering (oppervlakte en hoogte) tevens de maximaal toegestane maatvoering is.
31.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
31.4 Specifieke gebruiksregels 31.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 31.4.2 Per sportcomplex is het gebruik van de gebouwen voor kinderopvang toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m². Indien de bestaande oppervlakte voor kinderopvang op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer bedraagt dan 100 m², dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum en mag deze niet worden vergroot. 31.4.3 Voor de sportvelden geldt dat medegebruik voor de golfsport is toegestaan 31.4.4 Voor sporthallen geldt dat medegebruik van de bouwwerken voor bijzondere activiteiten, zoals manifestaties of beurzen is toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
92
31.4.5 Gebouwen ten behoeve van terreinonderhoud mogen uitsluitend worden gebruikt voor het stallen van materieel en de opslag van materiaal voor het (dagelijks) onderhoud van de omliggende sportterreinen. Tevens kan ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud' worden voorzien in een schuilgelegenheid voor het personeel. 31.4.6 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 31.4.7 Binnen de bestemming is functiegebonden horeca in de vorm van kantines toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 31.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 31.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven en ophogen; c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; e. het aanleggen van bosschages of het planten van houtopstanden; f. het graven van watergangen, het verleggen of dempen van watergangen dan wel het wijzigen van het profiel van watergangen. 31.5.2 Een vergunning als bedoeld in lid 31.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 31.5.3 Het bepaalde in lid 31.5.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
93
Artikel 32 Sport - Golf (S-GO) 32.1 Bestemmingsomschrijving De voor `sport - golf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het beoefenen van de golfsport; b. ter plaatse van de aanduiding `sport – golf - natuur' wordt, naast het beoefenen van de golfsport, nadrukkelijk wordt ingezet op behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuur- en landschappelijke waarden (behoud van deze gronden als onderdeel van de ecologisch structuur); c. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, toegangswegen en paden, watergangen en groenvoorzieningen .
32.2 Bouwregels 32.2.1 Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: a. De gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. b. De goothoogte en de bouwhoogte mogen maximaal 3 m. respectievelijk 6,5 m. bedragen, tenzij op de verbeelding in het bouwvlak een andere maatvoering is vastgelegd. 32.2.2 Op gronden als bedoeld in het eerste lid onder a. mag buiten de bouwvlakken eveneens bebouwing worden opgericht, waarbij: a. de gezamenlijke grondoppervlakte bij elk afzonderlijk bestemmingsvlak maximaal 300 m² mag bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen; c. de dakhelling maximaal 45° mag bedragen. Indien de goothoogte of bouwhoogte van de gebouwen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum. 32.2.3 Aanvullend op lid 32.2.2 geldt bij banen van 18 holes of meer dat 100 m² extra bebouwing is toegestaan. Bij deze extra bebouwing mogen de afzonderlijke gebouwen niet groter zijn dan 15 m² en mag de bouwhoogte niet meer bedragen 2,5 m. 32.2.4 De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal: a. 8 m. voor ballenvangers; b. 5 m. voor de resterende niet specifiek benoemde overige bouwwerken. 32.2.5 Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan waar dit op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding `bedrijfswoning'. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 32.2.6 Aanvullend op het bepaalde in lid 32.2.5 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³ de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximaal toegestane maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen;
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
94
32.2.7 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 32.2.6, maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; d. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2.75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. 32.2.8 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 meter moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 32.2.9 Daar waar de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding is gekoppeld aan een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing mag maximaal één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende (uitsluitend inpandige) 3 bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van maximaal van 350 m worden gerealiseerd.
32.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
32.4 Afwijken van bouwregels 32.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.1 voor het wijzigen van de situering van gebouwen en/of het samenvoegen van gebouwen, onder de voorwaarde, dat de totaal toegestane grondoppervlakte voor bebouwing niet wordt vergroot en de nieuwe situering van de gebouwen geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied. 32.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.1 voor het uitbreiden van de bebouwing. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak en mag niet groter zijn dan 10% van het bouwvlak. De bouwhoogte van de uitbreiding mag maximaal 3,50 m. bedragen én de situering van de uitbreiding mag geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
95
32.4.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.2 voor het oprichten van bebouwing buiten de bouwvlakken binnen de gronden met de bestemming `sport – golf – natuur', waarbij: a. de gezamenlijke grondoppervlakte maximaal 300 m² mag bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen; c. de dakhelling maximaal 45° mag bedragen. Een voorwaarde hierbij is dat het moet gaan om een golfvoorziening, die binnen dit plan beschikt over een bouwvlak. De bebouwing buiten het bouwvlak mag en die geen afbreuk doen aan de in het gebied aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. 32.4.4 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 32.2.4 voor de bouw van ballenvangers en lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
32.5 Specifieke gebruiksregels 32.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 32.5.2 Binnen de bestemming is functiegebonden horeca in de vorm van kantines toegestaan. Het gebruik van de bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan. 32.5.3 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
32.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 32.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 32.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven en ophogen; c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten de erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; e. het aanleggen van bosschages of het planten van houtopstanden; f. het graven van watergangen, het verleggen of dempen van watergangen dan wel het wijzigen van het profiel van watergangen. 32.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 32.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 32.6.3 Het bepaalde in lid 32.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud van de gronden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
96
32.7 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de bestemming `sport – golf' mag worden gewijzigd in de bestemming `sport'. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
97
Artikel 33 Sport – Handboogschieten (S-HBS) 33.1 Bestemmingsomschrijving De voor `sport - handboogschieten' aangewezen gronden zijn bestemd voor handboogschietbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.
33.2 Bouwregels 33.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 33.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gebouwen alleen mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. 33.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen zoals bedoeld in lid 33.2.1. mogen maximaal 4 m. respectievelijk 5,50 m. bedragen. 33.2.3 Buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen gebouwen worden opgericht in de vorm van schietstands, pijlenvangers en bijgebouwen, waarbij: a. de gezamenlijke grondoppervlakte van schietstands maximaal 300 m² mag bedragen; b. de gezamenlijke grondoppervlakte van pijlenvangers maximaal 100 m² mag bedragen; 2 c. maximaal twee bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 30 m . 33.2.4 De goothoogte en de bouwhoogte van de schietstands mogen maximaal 2,5 m. respectievelijk 3,5 m. bedragen. De bouwhoogte van de pijlenvangers in de gebouwen als bedoeld in lid 33.2.3 mag maximaal 2,5 m. bedragen. De goothoogte en de bouwhoogte van bijgebouwen bedragen maximaal 3,00 respectievelijk 5,00 meter. 33.2.5 De bebouwing zoals beschreven in lid 33.2.1 mag worden uitgebreid. De uitbreiding moet direct grenzen aan het bouwvlak en mag niet groter zijn dan 15% van het bouwvlak. Deze uitbreidingsmogelijkheid is niet van toepassing op de bebouwing buiten het bouwvlak als bedoeld in lid 33.2.3. De bouwhoogte van de uitbreiding mag maximaal 3,50 m. bedragen. 33.2.6 de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal: a. 8 m. bedragen voor pijlenvangers; b. 5 m. voor de resterende niet specifiek benoemde overige bouwwerken. 33.2.7 Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
33.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
98
33.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 33.2.6 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m. Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.
33.5 Specifieke gebruiksregels 33.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 33.5.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
99
Artikel 34 Sport - Hippisch (S-HIP) 34.1 Bestemmingsomschrijving De voor `sport – hippisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het beoefenen van de paardensport; b. manege-activiteiten; c. bedrijfsmatige pensionstalling van paarden d. overige bouwwerken, zoals paddocks, tredmolen, mest- en voeropslagen; e. functiegebonden horeca; f. kantoren, horeca en sporttotalisator ondersteunend aan de draf- en renbaan Duindigt; g. bij de bestemming horende overige voorzieningen, zoals: parkeervoorzieningen, erven, toegangswegen, watergangen en groenvoorzieningen.
34.2 Bouwregels 34.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 34.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; b. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een percentage is aangegeven. 34.2.2 Voor zover bestaande bebouwing op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan is toegestaan, mag deze bebouwing overeenkomstig de bestaande maatvoering worden veranderd en vernieuwd. 34.2.3 Voor zover op de verbeelding aan een bouwvlak de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' is gegeven, mag binnen dit bouwvlak alleen bebouwing worden opgericht als elders op het terrein (buiten het bouwvlak) bestaande bebouwing met minimaal eenzelfde oppervlakte wordt gesloopt. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen, zoals bedoeld in lid 34.3., stellen aan de exacte situering van deze nieuwbouw. Bij de toepassing van het bepaalde in dit lid komt de bouwmogelijkheid, zoals vastgelegd in lid 34.2.2, te vervallen. 34.2.4 De goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan 3 m. respectievelijk 5 m., tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is vastgelegd. 34.2.5 De gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen. 34.2.6 Indien de goothoogte, de bouwhoogte of de dakhelling van de gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het in ontwerp van dit plan reeds meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum. 34.2.7 Uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding `bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd. Alleen waar op de verbeelding expliciet is aangegeven dat binnen dat bestemmingsvlak twee bedrijfswoningen zijn toegestaan, mag een tweede bedrijfswoning worden gerealiseerd. 34.2.8 Aanvullend op het bepaalde in lid 34.2.7 geldt voor een bedrijfswoning dat: a. de inhoud, inclusief bijgebouwen, maximaal 650 m³ mag bedragen; b. als de bestaande inhoud van de woning, inclusief bijgebouw(en), meer bedraagt dan 650 m³ de bestaande inhoudsmaat dan tevens de maximaal toegestane maat is; c. de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 9 m. mogen bedragen; d. de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
100
34.2.9 Voor de bijgebouwen bij een bedrijfswoning geldt dat: 2 a. de oppervlakte van een bijgebouw, onverminderd het bepaalde in lid 34.2.8, maximaal 30 m mag bedragen ; b. de bijgebouwen mogen worden gesitueerd buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en tenminste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning; c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning minimaal 2 m. bedraagt; d. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mogen bedragen. 34.2.10 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 2 m. bedragen. 34.2.11 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 34.2.12 Per bestemmingsvlak zijn maximaal vier paddocks van maximaal 35 m. x 25 m. toegestaan.
34.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist dat: 2 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m mag bedragen; 2. de situering van bedrijfsgebouwen niet resulteert in het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen; 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon; 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd; 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar de achter de gebouwen gelegen functies en terreinen; c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; d. de situering van parkeervoorzieningen; e. de situering van paddocks, met het oog op landschappelijk inpassing; f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
101
34.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 34.2.10 voor de bouw van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m. en voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 10 m. Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen en van de bestemming zelf.
34.5 Specifieke gebruiksregels 34.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 34.5.2 Binnen de bestemming moet (in aanvulling op de buiten de bestemming gelegen specifiek bestemde parkeervoorzieningen bij Duindigt) te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 34.5.3 Binnen de bestemming is functiegebonden horeca toegestaan. 34.5.4 Uitsluitend binnen het complex van draf- en renbaan Duindigt is het gokken op paardenraces toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
102
Artikel 35 Sport - Tennis (S-TN) 35.1 Bestemmingsomschrijving De voor `sport - tennis' aangewezen gronden zijn bestemd voor tennisbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.
35.2 Bouwregels 35.2.1 Op gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. de gebouwen alleen mogen worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen maximaal 4 m. respectievelijk 6 m. bedragen; d. de gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling maximaal 30° mag bedragen; Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een grotere goothoogte, bouwhoogte en/of dakhelling aanwezig was, dan wordt deze bestaande maatvoering als maximum aangehouden. 35.2.2 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal: a. 8 m. bedragen voor ballenvangers; b. 5 m. voor de resterende niet specifiek benoemde overige bouwwerken; 35.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels zoals bomen om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken. Als de landschappelijk inpassing van een functie of activiteit het aanbrengen van houtopstanden binnen deze strook noodzakelijk maakt, is dit alleen toegestaan nadat het hoogheemraadschap binnen wiens beheergebied de watergang ligt daarvoor een watervergunning heeft afgegeven. 35.2.4 Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
35.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object; b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
103
35.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 35.2.2 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m. Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.
35.5 Specifieke gebruiksregels 35.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 35.5.2 Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. 35.5.3 Binnen de bestemming is functiegebonden horeca toegestaan. Het gebruik van bouwwerken voor zelfstandige horeca-activiteiten is niet toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
104
Artikel 36 Tuin (T) 36.1 Bestemmingsomschrijving 36.1.1 De voor `tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de onbebouwde gronden op de kadastrale percelen: Wassenaar, sectie B 10932 (voor zover geen deel uitmaken van de bestemming wonen), B 11376 en B 10928, allen thans behorend bij het hoofdgebouw Deijlerweg 175; b. het behouden van de bestaande landschappelijke waarden, waarmee deze gronden nadrukkelijk niet gelijkgeschaard mogen worden met het onbebouwd erf in de bestemming wonen; c. het uitlopen van paarden ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van tuin – paarden toegestaan’; d. (overige) bouwwerken, een toegangsweg, paden, watergangen en groenvoorzieningen. 36.1.2 Gesloten en half open verhardingen op de gronden binnen de bestemming `tuin’ zijn alleen toegestaan ten behoeve van de toegangsweg en de bestaande paden als genoemd in lid 36.1.1 onder c. Het verleggen en/of uitbreiden van bestaande verharding is toegestaan mits de totale oppervlakte van de verharding, na de wijziging, niet meer bedraagt dan 3 % van de gronden met de bestemming `Tuin’.
36.2 Bouwregels 36.2.1 Op de gronden als bedoeld in het eerste lid mogen, met uitzondering van erfscheidingen, een toegangshek, lantaarnpalen langs de toegangsweg en een duiker/bruggetje over een bestaande watergang, geen overige bouwwerken worden opgericht. 36.2.2 De bouwhoogte van afscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen. 36.2.3 De bouwhoogte van het toegangshek en pilasters mag maximaal 2,50 meter bedragen. 36.2.4 De bouwhoogte van de lantaarnpalen langs de toegangsweg mag maximaal 3 meter bedragen.
36.3 Specifieke gebruiksregels 36.3.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 36.3.2 Binnen de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van tuin – paarden toegestaan’ is het trainen en uitlopen van paarden toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
105
Artikel 37 Verkeer - 1 (V) 37.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. regionale wegen, inclusief in- en uitvoegstroken, busbanen, viaducten, overkluizingen, tunnelbakken; b. voet-, fiets-, en ruiterpaden; c. geluidschermen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – geluidwerende voorziening'; d. straatmeubilair, inclusief verkeersregelinstallaties; e. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting; f. water, waterberging; g. nutsvoorzieningen; h. overige verhardingen;
37.2 Bouwregels 37.2.1 Op gronden zoals bedoeld in lid 37.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemming worden gebouwd, zoals viaducten, overkluizingen, tunnelbakken, duikers, tunnels, oeververbindingen en straatmeubilair. De bouwhoogte van viaducten, overkluizingen, en tunnelbakken bedraagt maximaal 20 meter. De bouwhoogte van straatmeubilair zoals verkeersportalen, lantaarnpalen bedraagt maximaal 10 meter. 37.2.2 2
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 8 m . De bouwhoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 3 meter. 37.2.3 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer -1 – geluidwerende voorzieningen' zijn geluidschermen zijn toegestaan. Geluidschermen mogen geen grotere hoogte hebben dan 3 meter. 37.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken moeten op een afstand van tenminste 5 m. van de bestemming `Water' worden gebouwd. Deze strook van 5 m. moet ook worden vrijgehouden van obstakels om onderhoud aan de watergang mogelijk te maken.
37.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot: a. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; b. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is; c. de cultuurhistorische waarden in de wegenstructuur: in geval van ingrepen in (delen van) de wegenstructuur die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden; d. de situering van parkeervoorzieningen.
37.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
106
Artikel 38 Verkeer - 2 (V-2) 38.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen voor lokaal ontsluitings- en bestemmingsverkeer; b. voet-, fiets-, en ruiterpaden en openbare parkeervoorzieningen; c. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein'; d. een winterpaviljoen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – 2 - winterpaviljoen'; e. een winteropslag ter plaatse van de aanduiding `opslag'; f. straatmeubilair; g. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting; h. water, waterberging; i. nutsvoorzieningen; j. overige verhardingen;
38.2 Bouwregels 38.2.1 Op gronden zoals bedoeld in lid 38.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemming worden gebouwd, zoals straatmeubilair, oeververbindingen, duikers, waterbergingen met een bouwhoogte van maximaal 3 m. De bouwhoogte van lantaarnpalen en voorzieningen voor het geleiden van verkeer bedraagt maximaal 8 meter. 38.2.2 2
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 8 m . De bouwhoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 3 meter. 38.2.3 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – winterpaviljoen' mag in de wintermaanden (periode van oktober tot maart) een winterpaviljoen worden geplaatst. 38.2.4 Ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein' mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming, waaronder begrepen straatmeubilair, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De bouwhoogte van lantaarnpalen, zoals vastgelegd in lid 38.2.1 blijft onverminderd van kracht. 38.2.5 Ter plaatse van de aanduiding `opslag', bij de Kuil aan de Wassenaarseslag, mogen tijdens de wintermaanden (oktober-maart) containers worden geplaatst die zomers op het strand staan. De bouwhoogte van deze winteropslag bedraagt maximaal 3 meter.
38.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot: a. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; b. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is; c. de cultuurhistorische waarden in de wegenstructuur: in geval van ingrepen in (delen van) de wegenstructuur die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden; d. de situering van parkeervoorzieningen. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
107
e. daar waar binnen de bestemming `Verkeer-2’ sprake is van een gaskaststation moeten de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, zoals vastgelegd in artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit, worden aangehouden
38.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 38.2.4 voor het bouwen van maximaal twee gebouwtjes met een oppervlakte van maximaal 6 m² per gebouw en een bouwhoogte van maximaal 3 m. per aaneengesloten parkeerterrein. Van de belangenafweging die aan een besluit tot ontheffing ten grondslag ligt maken in ieder geval de belangen deel uit die betrekking hebben op de aanwezige landschaps- en natuur-/ecologische waarden en de noodzaak voor het beheer/de exploitatie van het desbetreffende parkeerterrein.
38.5 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
108
Artikel 39 Water (WA) 39.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water(gangen) ; b. waterberging; c. oevers; d. extensief recreatief medegebruik; e. de bij de bestemming behorende overige bouwwerken. De gronden met de bestemming `water' dienen mede voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschaps-, natuur- en/of cultuurhistorische waarden.
39.2 Bouwregels 39.2.1 Op de gronden als bedoeld in lid 39.1 mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de waterhuishouding worden gebouwd. Bij deze overige bouwwerken moet gedacht worden aan bruggen, dammen en/of duikers en kunstwerken, steigers en oeverbeschoeiingen. De bouw van nieuwe bruggen valt hier niet onder. 39.2.2 De bouwhoogte van overige bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding, oeverbescherming en/of verbinding van oevers, mag maximaal 2 m. bedragen. Deze overige bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en beleidsregels van het hoogheemraadschap. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij het hoogheemraadschap te worden gevraagd. 39.2.3 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de watergang. 39.2.4 De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 meter onder NAP).
39.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot de instandhouding van de aan de watergangen eigen zijnde cultuurhistorische waarden. In geval van ingrepen in (delen van) de waterstructuren die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden.
39.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 39.2.1 voor: a. de bouw van nieuwe bruggen waarbij de bouwhoogte inclusief brugleuningen en andere daarmee gelijkt te stellen bouwdelen maximaal 3 m. mag bedragen; b. Maximaal één steiger per 100 meter waterlooplengte van maximaal 1,50 x 0,60 m. en maximaal 20 cm boven het waterniveau. Een ontheffing wordt niet eerder verleend dan nadat het advies als bedoeld in lid 39.2.3. is ingewonnen.
39.5 Specifieke gebruiksregels 39.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 39.5.2 Onverminderd het bepaalde in lid 39.5.1 is het in ieder geval verboden de in lid 39.1 bedoelde gronden te gebruiken als ligplaats voor vaartuigen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
109
39.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 39.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 39.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het dempen van de watergangen en/of het wijzigen van het profiel van de watergangen; c. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; d. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); e. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; 39.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 39.6.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 39.6.3 Het bepaalde in lid 39.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied. 39.6.4 Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de watergang.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
110
Artikel 40 Water - Zee (WA-ZEE) 40.1 Bestemmingsomschrijving De voor `water - Zee' aangewezen gronden zijn tot 800 m zeewaarts gemeten uit de Rijksstrandpalenlijn (de genummerde palen op het strand), bestemd voor: a. zee en strand, b. voorzieningen ten behoeve van strandrecreatie ter plaatse van de aan duiding `specifieke vorm van water-zee-tijdelijke bebouwing'; c. verkoopkramen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van water-zee-verkoopkramen'; d. bij de bestemming horende (overige) bouwwerken, terrassen, opslagvoorzieningen en toegangspaden; Deze bestemming is mede gericht op het behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuur- en landschapswaarden.
40.2 Bouwregels 40.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 40.1 mogen in de zomerperiode uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de strandrecreatie. Het gaat hierbij om strandpaviljoens met bijbehorende terrassen, verenigingsgebouwen (inclusief opslagvoorzieningen), gebouwen voor hulp-, nood-, en reddingsdiensten en gebouwen voor strandactiviteiten, zoals kleedhokken. Deze tijdelijke gebouwen moeten worden gesitueerd binnen de zone die op de verbeelding is aangeduid met `specifieke vorm van water-zeetijdelijke bebouwing'. Het bestaande aantal strandpaviljoens, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, is tevens het maximaal toelaatbare aantal. 40.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de tijdelijke gebouwen als bedoeld in lid 40.2.1 mogen maximaal 3,5 m. respectievelijk 4,5 m. bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is opgenomen. Aanvullend geldt voor de reddingsbrigade dat de bestaande goot- en bouwhoogte, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van dit plan, tevens de maximaal toelaatbare hoogte is. 40.2.3 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van water-zee-standplaatsen' zijn verkoopkramen toegestaan. 40.2.4 De goothoogte en de bouwhoogte van de verkoopkramen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 3,5 m. bedragen. 40.2.5 De bouwhoogte voor overige bouwwerken ten dienste van de onder lid 40.1 genoemde functies mag maximaal 3 m. bedragen.
40.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. In geval van ingrepen in (delen van) de zeereep moet onderbouwd hoe de bestaande natuur- en landschapswaarden in stand gehouden worden én moet recht worden gedaan aan de waterstaatsbelangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen de zeereep.
40.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
111
40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 40.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 40.1 bedoelde bestemming de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van kaden van aanlegsteigers; c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven en ophogen; d. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; e. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; f. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van delfstoffen en andere bodemschatten. 40.5.2 Een vergunning als bedoeld in lid 40.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd 40.5.3 Het bepaalde in lid 40.5.1 is niet van toepassing op a. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van versterking, herstel of onderhoud van de zeewering. b. werken die worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 12 van die wet een vergunning is vereist, dan wel handelingen die zijn voorzien in een beheersplan, zoals bedoeld in artikel 14 van die wet. 40.5.4 Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 40.5.1 wordt door burgemeester en wethouders aan de beheerder van de zeewering schriftelijk advies gevraagd.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
112
Artikel 41 Wonen – 1 (W-1) 41.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. een koetshuis ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen -1 – koetshuis'; c. een bedrijfserf voor de golfbaan ter plaatse van de aanduiding `erf' (Hoge Klei); d. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie; e. ruimte voor een bed and breakfast, ondergeschikt aan de woonfunctie; f. een rijbak ter plaatse van de aanduiding `rijbak’; g. het hobbymatig houden van paarden in vrijstaande bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de criteria in bijlage 4 bij deze regels; h. water; i. bij de bestemming behorende tuinen en erven.
41.2 Bouwregels 41.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 41.1 mogen uitsluitend worden gebouwd: a. landhuizen ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-landhuis'; b. villa's ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-villa' c. vrijstaande eengezinswoningen ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduidingeengezinswoning'. d. Een koetshuis ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen-1 – koetshuis'. 41.2.2 De woningen als bedoeld in lid 41.2.1 mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het bouwvlak geheel mag worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een maximale maatvoering is vastgelegd. 41.2.3 De oppervlakte van woningen als bedoeld in lid 41.2.1, mag met aan- en/of uitbouwen worden uitgebreid tot 15 % van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De aan- of uitbouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd. Voor aan- en/of uitbouwen geldt dat de goothoogte maximaal gelijk moet zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. 41.2.4 De woning mag, in afwijking van het bepaalde in lid 41.2.2, tot maximaal 25% van de oppervlakte buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de bebouwingsmogelijkheid van het bouwvlak met een gelijk percentage vervalt. 41.2.5 De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer mag bedragen dan: a. 7,5 m. respectievelijk 12 m. bij de woningen met de `specifieke bouwaanduiding-landhuis; b. 3 m. respectievelijk 9 m. bij de woningen met de aanduidingen `specifieke bouwaanduiding-villa' en `specifieke bouwaanduiding-eengezinswoning'; c. indien de goothoogte en de bouwhoogte van bestaande woningen, inclusief eventuele hoogteaccenten, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds meer bedragen dan de maatvoering die in dit lid is vastgelegd, dan geldt die bestaande maatvoering als de maximaal toelaatbare maatvoering. 41.2.6 De woningen, aanbouwen aan woningen en/of bijgebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° moet bedragen; 41.2.7 Een koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 onder b mag geen grotere goothoogte, bouwhoogte en dakhelling hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
113
41.2.8 De oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van woningen die zijn aangewezen als rijksmonument mogen alleen worden gewijzigd als dat geen aantasting betekent van de cultuurhistorische waarde blijkende uit een daarvoor verleende omgevingsvergunning. 41.2.9 In afwijking van de bovenstaande bepalingen is binnen de bouwpercelen, met de `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw' een vrijstaande eengezinswoning toegestaan, tenzij hiervoor -binnen een Rijksmonument- geen omgevingsvergunning kan worden verleend. Voor deze bouwmogelijkheid gelden de volgende regels: a. de oppervlakte van de woning bedraagt maximaal 250 m² en de inhoud bedraagt maximaal 2.500 m³; b. de goothoogte en de bouwhoogte bedragen maximaal 6,5 m. respectievelijk 12 m.; c. met het oog op een zo groot mogelijke bescherming van de natuur- en cultuurhistorische waarden bepalen burgemeester en wethouders de situering van de woning. 41.2.10 In afwijking van de bovenstaande bepalingen mag binnen de bouwpercelen, met de `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw, gevolgd door een nummer' slechts een vrijstaande woning worden gebouwd als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regels. Voor de specifieke, afwijkende maatvoering wordt eveneens verwezen naar bijlage 1 bij deze regels. 41.2.11 Bij iedere woning mogen uitsluitend vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij: a. de bijgebouwen moeten worden opgericht op een afstand van tenminste 5 m. achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevelbouwgrens van de woning; b. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot een woning ten minste 2 m. zal bedragen; c. per woning mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de woning bedragen met een maximum van: 1. 40 m² ter plaatse van de aanduidingen `specifieke bouwaanduiding-landhuis', `specifieke bouwaanduiding-villa' en `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw'; 2. 30 m² ter plaatse van de `specifieke bouwaanduiding-eengezinswoning'; d. de goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen mogen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen; e. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de bestaande maatvoering van bijgebouwen afweek van het bepaalde onder a, b en c, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum, mits de inhoud niet wordt vergroot. 41.2.12 Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan sprake is van aangebouwde bijgebouwen, is het bepaalde in lid 41.2.11 onder d en e van overeenkomstige toepassing op deze aangebouwde bijgebouwen. 41.2.13 Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal bedragen: a. 100 m² ter plaatse van de `specifieke bouwaanduiding-landhuis'; b. 30 m² ter plaatse van de aanduidingen `specifieke bouwaanduiding-villa' en `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw'; c. 10 m² ter plaatse van de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-eengezinswoning'. 41.2.14 Voor overige bouwwerken geldt dat: a. de bouwhoogte maximaal 3 m. mag bedragen; b. de bouwhoogte van erfscheidingen die vóór de voorgevel of een in het verlengde daarvan te trekken lijn zijn gelegen maximaal 1 m. mag bedragen; c. de bouwhoogte van de overige erfscheidingen maximaal 2 m. mag bedragen; d. de bouwhoogte van entreehekken maximaal 2,50 m. mag bedragen; e. erfscheidingen en entreehekken moeten vanaf de grond een open constructie, met dien verstande dat de ten minste 75 % van de verticale projectie open moet zijn.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
114
41.2.15 Onoverdekte zwembaden en tennisbanen en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij a. per woning maximaal één zwembad en/of maximaal één tennisbaan is toegestaan; b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van het onbebouwde perceel tot een maximum van 65 m² mag bedragen; c. de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0,50 m. mag bedragen; d. de oppervlakte van een tennisbaan maximaal 40% van het onbebouwde perceel, tot een maximum van 650 m² mag bedragen; e. de zwembaden en tennisbanen moeten ten minste minstens 5 m. achter voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn worden gesitueerd; f. de afstand van een zwembad of een tennisbaan tot een perceelgrens, een erfscheiding of de bestemming `water’ ten minste 5 m. moet bedragen. 41.2.16 Bij koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 onder d zijn geen bijgebouwen en zwembaden toegestaan. 41.2.17 Een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
41.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde); b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting; e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
41.4 Afwijken van bouwregels 41.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 41.2.17 voor het realiseren van een toegang tot een ondergrondse parkeergarage/kelder buiten het bouwvlak mits: a. de inritconstructie is gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en op tenminste 5 m. van de zijdelingse erfscheiding; b. de breedte van een inritconstructie ten behoeve van de kelder onder het gebouw niet breder is dan 25% van de gevelbreedte tot een maximum van 6 m.; c. de bouwhoogte van bouwwerken boven maaiveld maximaal 0,5 m. bedraagt; d. door de inritconstructie geen cultuurhistorische en/of natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
115
41.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inpassingsplan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 41.4.1 onder a. voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin deze situering met, inachtneming van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden, een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. Dit ter beoordeling van Burgemeester en wethouders.
41.5 Specifieke gebruiksregels 41.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 41.5.2 Een koetshuis als bedoeld in lid 41.2.1 mag worden gebruikt voor: a. bergruimten, garages en bedrijfsruimten voor (opslag) van materiaal en materieel voor het onderhoud en beheer van het landgoed waarbinnen het koetshuis is gelegen, waarbij deze ruimte op de begane grondlaag zijn gesitueerd; b. woningen in de overige bouwlagen. Naast de onder a genoemde opslagfunctie mag de begane grondlaag ook worden gebruik als schuilgelegenheid voor het personeel en voor het stallen van paarden. 41.5.3 Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. de werkruimtes zijn alleen in de woning toegestaan; b. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven; c. het bruto vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedragen tot een maximum van 75 m²; d. de er slechts een beperkte verkeer aantrekkende werking van mag uitgaan met dien verstande dat de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. 41.5.4 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen-1 – koetshuis' is het medegebruik van een koetshuis als praktijkruimte toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 30% van het koetshuis bedraagt tot een maximum van 50 m². 41.5.5 Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. een bed & breakfast is alleen in de woning toegestaan; b. het bruto vloeroppervlakte van de bed & breakfast mag maximaal 30% van de oppervlakte van de 2 woning bedragen tot een maximum van 70 m . 41.5.6 Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld in lid 41.5.3 als een gebruik als bedoeld in lid 41.5.5 te realiseren. 41.5.7 Een vrijstaand bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag in ieder geval niet worden gebruikt: a. als woning of gastenverblijf; b. ten behoeve van een aan huis gebonden beroep; c. een bed & breakfast. 41.5.8 Reeds bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- en/of stallingsdoeleinden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
116
41.5.9 Een vrijstaand bijgebouw mag worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden mits worden voldaan aan de criteria in bijlage 4 van deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen). Dit gebruik geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- of stallingsdoeleinden.
41.6 Afwijken van de gebruiksregels In afwijking van het bepaalde in lid 41.5.9 is het hobbymatig houden van paarden op het perceel Deijlerweg 175 toegestaan in de hier aanwezige aangebouwde bijgebouwen.
41.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 41.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 41.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, of ophogen van gronden; b. het aanleggen en/of aanbrengen van oppervlakteverhardingen voor een tennisbaan; c. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, paddocks, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden, d. het aanleggen van inritten voor (deels) ondergrondse (parkeer)ruimtes. 41.7.2 Een vergunning als bedoeld in lid 41.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder het waterstaatsbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 41.7.1 onder c zullen tevens in acht worden genomen de richtlijnen, opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 4. 41.7.3 Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 41.7.1 onder a en b geldt niet voor werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied voor zover niet anders is bepaald.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
117
Artikel 42 Wonen – 2 (W-2) 42.1 Bestemmingsomschrijving a. b. c. d. e. f. g.
De voor `Wonen – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen; een koetshuis ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen - 2 – koetshuis'; werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie; ruimte voor een bed and breakfast, ondergeschikt aan de woonfunctie; water; bij de bestemming behorende overige bouwwerken, erven en tuinen.
42.2 Bouwregels 42.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 42.1 mogen uitsluitend eengezinshuizen worden gebouwd. De woningen moeten worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. Per bouwvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan twee, tenzij op de verbeelding een ander maximum aantal woningen/wooneenheden is aangegeven. 42.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan bestaand aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. 42.2.3 De woningen en aanbouwen aan woningen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° mag bedragen. 42.2.4 Een koetshuis als bedoeld in lid 42.1 mag geen grotere goothoogte, bouwhoogte en dakhelling hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. 42.2.5 De oppervlakte van de woningen mag buiten het bouwvlak worden uitgebreid met een aan- of uitbouw. Deze uitbreiding mag alleen achter de voorgevel worden gerealiseerd. De uitbreiding mag maximaal 15% van de oppervlakte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak bedragen. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden: a. de goothoogte van de aan- en/of uitbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; b. de afstand van de aan- en/of uitbouw tot de zijdelingse perceelgrens /grenzen moet minimaal 3 m. bedragen, tenzij de uitbreiding tenminste 5 m. achter de voorgevel wordt opgericht; c. de aan- en/of uitbouw mag worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 52° mag bedragen. 42.2.6 Bij iedere woning mogen bijgebouwen worden gebouwd, waarbij: a. de bijgebouwen moeten worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m. achter de voorgevelbouwgrens van de woning en/of een het verlengde daarvan te trekken lijn; b. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning; c. de goothoogte en de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mag bedragen; d. de bijgebouwen mogen worden afgedekt met en kap waarvan de dakhelling maximaal gelijk mag zijn aan de dakhelling van de bijbehorende woning; 42.2.7 De gezamenlijke grondoppervlakte van de bijgebouwen, zoals bedoeld in lid 42.2.6, mogen maximaal 30 m² bedragen. Indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning aanwezig is dan op grond van deze regeling wordt toegestaan, dan geldt het bestaande oppervlak als de maximaal toelaatbare oppervlakte, mits de inhoud niet wordt vergroot.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
118
42.2.8 De bouwhoogte van erfscheidingen die vóór de voorgevel zijn gelegen bedraagt maximaal 1 meter. De bouwhoogte van de overige erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter. De bouwhoogte van de resterende overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen. 42.2.9 Onoverdekte zwembaden en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij a. per woning maximaal één zwembad is toegestaan; b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van het onbebouwde perceel tot een maximum van 65 m² mag bedragen; c. de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0.50 m. mag bedragen; d. een zwembad moet minstens 5 m. achter de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn worden gesitueerd; e. de afstand van een zwembad tot een perceelgrens, erfscheiding en/of de bestemming `Water’ ten minste 5 m. moet bedragen; 42.2.10 Bij een koetshuis als bedoeld in lid 42.1 zijn geen bijgebouwen en zwembaden toegestaan. 42.2.11 Tennisbanen, paardenbakken, longeerruimten en/of paddocks en de daarbij behorende overige bouwwerken zijn niet toegestaan.
42.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde); b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting; e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
42.4 Specifieke gebruiksregels 42.4.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 42.4.2 Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. de werkruimtes zijn alleen in de woning toegestaan; b. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven; c. de bruto vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedragen tot een maximum van 50 m²; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
119
d. er slechts een beperkte verkeer aantrekkende werking van mag uitgaan met dien verstande dat de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. 42.4.3 Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. een bed & breakfast is alleen in de woning toegestaan; b. het bruto vloeroppervlakte van de bed & breakfast mag maximaal 30% van de oppervlakte van de 2 woning bedragen tot een maximum van 70 m . 41.4.4 Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld in lid 42.4.2 als een gebruik als bedoeld in lid 42.4.3 te realiseren. 42.4.5 Ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen – 2 – koetshuis' is het medegebruik van een koetshuis als praktijkruimte toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 30% van het koetshuis bedraagt tot een maximum 2 van 50 m . 42.4.6 Daar waar dat op de verbeelding als zodanig specifiek is aangeduid is op de begane grond detailhandel toegestaan over een oppervlakte van maximaal 50 m². 42.4.7 Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag in ieder geval niet worden gebruikt: a. als woning of gastenverblijf; b. ten behoeve van een aan huis gebonden beroep; c. als stalgebouw; d. bed & breakfast. 42.4.8 Reeds bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- en/of stallingsdoeleinden.
42.5 Afwijken van de gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 42.4.7 onder c voor het gebruik van bijgebouwen voor het hobbymatig houden van paarden. Het verlenen van deze ontheffing is afhankelijk van de planologische consequenties daarvan voor de omliggende gronden, mede gelet op de bestemming daarvan. Bepalend daarbij is de ruimtelijke uitstraling die het gebruik van het betreffende perceel heeft, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, waarbij de toetsingscriteria zullen worden aangehouden die zijn opgenomen in de bijlage 4 behorende bij deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
120
Artikel 43 Wonen - 3 (W-3) 43.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Wonen – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. meergezinswoningen; b. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen-3 – serviceflat' zijn op de begane grond ondergeschikte, aan de woonfunctie gerelateerde dienstverlenende functies (zoals een keuken, bibliotheek, centrale ruimte) toegestaan; c. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie; d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding `parkeergarage'; e. bij de bestemming behorende (gemeenschappelijke) tuinen en erven, overige bouwwerken, toegangspaden, parkeervoorzieningen, watergangen en groenvoorzieningen.
43.2 Bouwregels 43.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 43.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat: a. uitsluitend blokken gestapelde woningen mogen worden gebouwd; b. de gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken; c. de bouwvlakken geheel mogen worden bebouwd. 43.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer mag bedragen dan de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte die aanwezig was op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, tenzij op de verbeelding een andere maatvoering is vastgelegd. 43.2.3 De bouwhoogte van erfscheidingen die vóór de voorgevel zijn gelegen mag maximaal 1 m. bedragen. De bouwhoogte van de overige erfscheidingen mag maximaal 2 m. bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter; 43.2.4 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van openbare verlichting en vlaggenmasten. De bouwhoogte van openbare verlichting en vlaggenmasten mag maximaal 8 m. bedragen.
43.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat: 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel; 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel; 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde); b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan tenzij bestaand al sprake is van twee in/uitritten; c. de situering van parkeervoorzieningen; d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
121
43.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 43.2.1 voor het ondergronds bouwen/uitbreiden van een parkeerkelder buiten het bouwvlak (maar binnen het bestemmingsvlak) voor de woningen in gestapelde vorm, met dien verstande dat: a. de totale parkeercapaciteit (onder- en bovengronds) maximaal 3 parkeerplaatsen per woning mag bedragen; b. de bouwhoogte van een parkeerkelder boven het maaiveld gemeten maximaal 0,80 m. mag bedragen; c. de bouw c.q. uitbreiding van een parkeerkelder niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw aanwezige landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
43.5 Specifieke gebruiksregels 43.5.1 Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing. 43.5.2 Werkruimtes voor een aan huis gebonden beroep zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. de werkruimtes zijn alleen in de woning toegestaan; b. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven; c. het bruto vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedragen tot een maximum van 35 m²; d. er slechts een beperkte verkeer aantrekkende werking van mag uitgaan met dien verstande dat de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
122
Artikel 44 Wonen - 4 (W-4) 44.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Wonen – 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, erven en tuinen, toegangspaden en parkeervoorzieningen.
44.2 Bouwregels 44.2.1 Op gronden als bedoeld in lid 44.1 mogen uitsluitend woonwagens worden gebouwd, waarbij: a. per standplaats maximaal één woonwagen mag worden geplaatst / gebouwd. b. De afstand van de woonwagen tot de zijdelingse grenzen van de standplaats moet minimaal 2,5 m. bedragen; c. de afstand tot de voorste grens van de standplaats minimaal 1,5 m. mag bedragen; d. de afstand tot achterste grens van de standplaats minimaal 5 m. mag bedragen; De woonwagenstandplaats die op de verbeelding een vast bouwvlak heeft gekregen mag geheel worden bebouwd. 44.2.2 De goothoogte en de bouwhoogte van de woonwagens mogen maximaal 3,5 m respectievelijk 5,5 m. bedragen. Als de goot- en bouwhoogte van een bestaande woonwagen ten tijde van de tervisielegging van dit plan meer bedraagt dan in dit lid is vastgelegd, dan is die bestaande maatvoering tevens de maximaal toelaatbare maatvoering. 44.2.3 Op iedere standplaats zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan. De gezamenlijke grondoppervlakte mag per standplaats maximaal 18 m² bedragen. De bouwhoogte van de bijgebouwen mag maximaal 2,75 m. bedragen. 43.2.4 De bijgebouwen moeten worden opgericht op het achterste gedeelte van de standplaats en wel op een afstand van ten minste 2 m. gemeten vanaf de woonwagen. 44.2.5 Ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van wonen-4 – stalgebouw' is, in aanvulling op het bepaalde in lid 44.2.3, een stalgebouw toegestaan, met dien verstande dat: a. de grondoppervlakte van het stalgebouw maximaal 120 m² mag bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 3 m. respectievelijk 4 m. mogen bedragen; c. de afstand van het stalgebouw tot de achtergevel van de woonwagen minimaal 5 m. moet bedragen. 44.2.6 De bouwhoogte van overige bouwwerken die zijn gesitueerd op het erf tussen de woonwagen en de voorste grens van de standplaats mag maximaal 1 m. bedragen. De bouwhoogte van overige bouwwerken op het resterende deel van de standplaats mag maximaal 2 m. bedragen.
44.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan; b. de situering van parkeervoorzieningen; c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
123
44.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
124
Artikel 45 Wonen – Uit te werken (W-U) 45.1 Bestemmingsomschrijving De voor `Wonen – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. extensief wonen; b. woonstraten, erven, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen; c. groen- en plantsoenvoorzieningen; d. water; e. behoud en versterking van de binnen de bestemming aanwezige landschappelijke en natuurwaarden;
45.2 Uitwerkingsregels 45.2.1 Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder b Wet ruimtelijke ordening bevoegd om de bestemming op de in lid 45.1 bedoelde gronden nader uit te werken. Bij die uitwerking gelden de volgende regels. a. De uitwerking moet passen bij de aard en schaal van het gebied en moet voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen), zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland. In dat kader moet, gekoppeld aan een concrete ontwikkeling, een beeldkwaliteitsparagraaf worden uitgewerkt. b. Op de in lid 45.1 bedoelde gronden moet alle aanwezige bebouwing (zowel gebouwen als andere bouwwerken) in het bestemmingsvlak worden gesaneerd. In totaal gaat het om 14,62% = 13.600 m² van het bestemmingsvlak (6.298 m² gebouwen en 7.302 m² overige bouwwerken (hokken/rennen)); c. In plaats van de te saneren bebouwing als genoemd onder a. mag maximaal 4.577 m² (=4,9%) nieuwe woningbouw worden gerealiseerd. 45.2.2 In aansluiting op het bepaalde in lid 45.2.1 gelden ten aanzien van de inrichting de volgende uitgangspunten: a. bij de herinrichting van het gebied is het beleid gericht op het versterken van de aanwezige landschapsstructuur door het markeren van de overgang tussen de hoge en lage delen van het gebied (de gradiënten tussen de strandwal en de strandvlakte); b. bij de herinrichting van het gebied is het beleid gericht op een inrichting die aansluit op de abiotische en biotische opbouw tussen de strandvlakte en de strandwal, waarbij uitgangspunt is dat het aanwezige reliëf zoveel mogelijk wordt behouden en het bestaande verschil tussen openheid en geslotenheid wordt gemarkeerd; c. bij de herinrichting van het gebied is het beleid gericht op het behoud van het aanwezige of de versterking van het boskarakter; bij de herinrichting van het gebied wordt daarbij uitgegaan van passende boombeplantingen, zoals eiken, beuken, linden en kastanjes en het verbeteren/ verbreden van de leeftijdsopbouw van deze bomen; d. waar mogelijk zullen het oorspronkelijke reliëf en de hoogteverschillen in de bodem worden aangehouden als uitgangspunt voor de herinrichting van het gebied; e. voor watergangen en waterpartijen, met name als zij in verbinding staan met de Duivenvoordse polder, is het beleid gericht op het opwaarderen van de ecologische functie van deze watergangen; f. parallel aan de Rijksstraatweg moet worden voorzien in de handhaving van bestaande dan wel de aanleg van nieuwe houtopstanden voor het doortrekken van de ecologische verbindingszone langs de Rijksstraatweg; g. binnen het gebied dient te worden uitgegaan van de aanleg van (openbare) paden als onderdeel van de recreatieve routes in het plangebied; 45.2.3 . Bij de uitwerking van de bestemming moet de procedure worden gevolgd als omschreven in lid 62.2 van artikel 62 (Algemene procedureregels). 45.2.4 Het bouwen van bouwwerken moet geschieden overeenkomstig een door burgemeester en wethouders goedgekeurd plan dat rechtskracht heeft gekregen. Zolang de uitwerking nog geen rechtskracht heeft gekregen, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor de bouw van bouwwerken op voorwaarde, dat het bouwplan past binnen een ontwerp- dan wel een door burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
125
45.3 Bouwregels 45.3.1 Op de in lid 45.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de daar genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat a. de bebouwde oppervlakte van het terrein, inclusief hoofdgebouwen, bijgebouwen en zwembaden, maximaal 4,9 % ,mag bedragen; b. bij de uitwerking kan worden gekozen uit de bestemmingen `Wonen-1' (artikel 41) of `Wonen – 3' (artikel 43); c. bij een keuze voor `Wonen-1' moet worden uitgegaan van woningbouw op kavels met een minimale oppervlakte van 0,7 ha. en zijn de bouwregels voor Wonen-1, `specifieke bouw-aanduiding nieuwbouw' van overeenkomstige toepassing; d. bij een keuze voor `Wonen-3' mag de bouwhoogte van de hoofdgebouwen maximaal 15 m. bedragen en mag het totale bouwvolume maximaal 30.000 m³ bedragen; e. binnen een zone met een breedte van ten minste 20 m. uit de bestemmingsgrenzen mogen geen gebouwen worden opgericht; f. parkeervoorzieningen moeten worden gerealiseerd uitgaande van een parkeernorm van ten minste 1,7 parkeerplaats per wooneenheid; g. de bebouwing moet zijn gericht op concentratie. 45.3.2 De afstand van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tot de bestemming `Water’ moet ten minste 5 m. dragen.
45.4 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. In lid 45.3 is verwezen naar de artikelen 41 en 43 van regels. De nadere eisen uit deze artikelen zijn van overeenkomstige toepassing.
45.5 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken zijn naast het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels tevens de uitwerkingsregels in lid 45.2 uitdrukkelijk van toepassing.
45.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 45.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden) binnen de in lid 45.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden; c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; e. het keren van gronden; f. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; g. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; h. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
126
45.6.2 Een vergunning als bedoeld in lid 45.6.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 45.6.3 Het bepaalde in lid 45.6.1 is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied en werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de realisering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld en rechtskracht hebbend uitwerkingsplan.
45.7 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in lid 45.6.1 waarbij genoemde werken en/of werkzaamheden kunnen worden geschrapt en of werken en/of werkzaamheden kunnen worden toegevoegd indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de in het uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen met landschappelijk en/of natuurwaarden. Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde onder a, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in lid 62.2 van artikel 62.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
127
Artikel 46 Leiding-Gas (L-G) (dubbelbestemming) 46.1 Bestemmingsomschrijving 46.1.1 De voor `Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding (66,2 bar-leiding respectievelijk 40 bar-leiding). 46.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt, voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Gas' voorrang krijgt. 46.1.3 Voor zover de in lid 46.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestemmingen) als bedoeld in de artikelen 47, 48 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
46.2 Bouwregels 46.2.1 Op of in de in lid 46.1.1 bedoelde gronden en binnen een belemmeringenstrook van 5 m. ter weerszijden van de hartlijn van een 66,2 bar-leiding mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid. 46.2.2 Op of in de in lid 46.1.1 bedoelde gronden en binnen een belemmeringenstrook van 4 m. ter weerszijden van de hartlijn van een 40 bar-leiding mogen uitsluitend overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid. 46.2.3 De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 46.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
46.3 Afwijken van bouwregels 46.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 46.2.1 tot en met 46.2.3: a. voor gebouwen ten dienste van de bestemming indien deze voor het functioneren van de leiding noodzakelijk zijn, waarbij de grondoppervlakte maximaal 5 m² en de maximum bouwhoogte maximaal 2,50 m. mag bedragen ; b. voor de bouw van overige bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 5 m. ten dienste van de leidingen. Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder. 46.3.2 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
46.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
128
46.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 46.5.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van verharde wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals: lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van een drainage; e. het permanent opslaan van goederen; f. het aanleggen, vergaven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; h. het leggen van leidingen, inclusief drainageleidingen. 46.5.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van functie van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen; c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten; d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 46.5.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden. 46.5.4 Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 46.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
129
Artikel 47 Leiding-Hoogspanning (L-Hs) (dubbelbestemming) 47.1 Bestemmingsomschrijving 47.1.1 De voor `Leiding-Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een 50 kV hoogspanningsleiding. 47.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-hoogspanning' voorrang krijgt. 47.1.3 Voor zover de in lid 47.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestemmingen) als bedoeld in de artikelen 46, 48 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
47.2 Bouwregels 47.2.1 Op of in de in lid 47.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 2,50 m. ter weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsleiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan. 47.2.2 De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 47.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
47.3 Afwijken van bouwregels Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
47.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
47.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 47.5.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van verharde wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals: lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van een drainage; e. het permanent opslaan van goederen; f. het aanleggen, vergaven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; h. het leggen van leidingen, inclusief drainageleidingen, dieper dan 0,5 m. beneden het maaiveld.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
130
47.5.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van functie van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen; c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten; d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 47.5.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden. 47.5.4 Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 47.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
131
Artikel 48 Leiding-Riool (L-R) (dubbelbestemming) 48.1 Bestemmingsomschrijving 48.1.1 De voor `Leiding-riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding. 48.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Riool' voorrang krijgt. 48.1.3 Voor zover de in lid 48.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestemmingen) als bedoeld in de artikelen 46, 47 en 49, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
48.2 Bouwregels 48.2.1 Op of in de in lid 48.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 5 m. ter weerszijden van de hartlijn van de rioolwatertransportleiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan. De in dit lid genoemde zone moet bovendien vrijgehouden worden van wegen, diepwortelende bomen en zwaar verkeer. 48.2.2 De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 48.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
48.3 Afwijken van bouwregels 48.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 48.2.1 en 48.2.2: a. voor gebouwen ten dienste van de bestemming indien deze voor het functioneren van de leiding noodzakelijk zijn, waarbij de grondoppervlakte maximaal 5 m² en de maximum bouwhoogte maximaal 2,50 m. mag bedragen ; b. voor de bouw van overige bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 5 m. ten dienste van de leidingen. Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder. 48.3.2 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
48.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
48.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 48.5.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
132
a. het aanleggen van verharde wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals: lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van een drainage; e. het permanent opslaan van goederen; f. het aanleggen, vergaven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; h. het leggen van leidingen, inclusief drainageleidingen, dieper dan 0,5 m. beneden het maaiveld. 48.5.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van functie van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen; c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten; d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 48.5.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden. 48.5.4 Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 48.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
133
Artikel 49 Leiding-Water (L-W) (dubbelbestemming) 49.1 Bestemmingsomschrijving 49.1.1 De voor `Leiding-Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van (rivier)watertransportleidingen. 49.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt, voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming `Leiding-Water' voorrang krijgt. 49.1.3 Voor zover de in lid 49.1.1 genoemde bestemmingen kruisen met andere leidingen (dubbelbestemmingen) als bedoeld in de artikelen 46, 47 en 48, zijn de kruisende bestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
49.2 Bouwregels 49.2.1 Op of in de in lid 49.1 bedoelde gronden en binnen een zone van 8 m. ter weerszijden van de hartlijn van de (rivier)watertransportleidingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn niet toegestaan. 49.2.2 De bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in lid 49.2.1. mag maximaal 1 m. bedragen.
49.3 Afwijken van bouwregels 49.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 49.2.1 en 49.2.2: a. voor gebouwen ten dienste van de bestemming indien deze voor het functioneren van de leiding noodzakelijk zijn, waarbij de grondoppervlakte maximaal 5 m² en de maximum bouwhoogte maximaal 2,50 m. mag bedragen ; b. voor de bouw van overige bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 5 m. ten dienste van de leidingen. Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder. 49.3.2 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
49.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
134
49.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 49.5.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming `Leiding-Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgenden werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van verharde wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals: lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van een drainage; e. het permanent opslaan van goederen; f. het aanleggen, vergaven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; h. het leggen van leidingen, inclusief drainageleidingen, dieper dan 0,5 m. beneden het maaiveld. 49.5.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van functie van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen; c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten; d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 49.5.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden. 49.5.4 Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 49.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld om eventuele schade te voorkomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
135
Artikel 50 Waarde – Archeologie 2 (WR-A2) (dubbelbestemming) 50.1 Bestemmingsomschrijving 50.1.1 De voor de `Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden. 50.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 50.1.3 Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie’ op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie’ zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
50.2 Bouwregels 50.2.1 algemeen Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: . a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 50.2.2 Selectiebesluit De uitzondering, zoals genoemd in lid 50.2.1 onder b, is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 50.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing. 50.2.3 Advies Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
50.3 Afwijken van de bouwregels Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 50.2.1 indien: a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 50.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
136
50.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 50.4.1 Werkzaamheden Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 50.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage; b. het ondergronds slopen waarbij funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden; c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; d. het verlagen of verhogen van het waterpeil; e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen. 50.4.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in lid 50.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 50.3 onder a en b in acht is genomen; b. niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravingsvergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de monumentenwet 1988; f. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten; g. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer. 50.4.3 Selectiebesluit De uitzondering zoals genoemd in artikel 50.4.2 onder b is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 50.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing. 50.4.4 Advies Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag. 50.4.5 Voorwaarden De omgevingsvergunning wordt verleend, indien: a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; c. de betrokken archeologische waarden, zoals bedoeld in lid 50.4.5 sub b., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradaren weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); 4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
137
5. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
50.5 Beoordeling Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 50.3 en 50.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
138
Artikel 51 Waarde – Archeologie 3 (WR-A3) (dubbelbestemming) 50.1 Bestemmingsomschrijving 51.1.1 De voor de `Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden. 51.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 51.1.3 Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie’ op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie’ zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
51.2 Bouwregels 51.2.1 algemeen Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: . a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2 b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m ; c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld; d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 51.2.2 Selectiebesluit De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 51.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 51.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing. 51.2.3 Advies Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
51.3 Afwijken van de bouwregels Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 51.2.1 indien: a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 51.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
139
51.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 50.4.1 Werkzaamheden Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 51.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage; b. het ondergronds slopen waarbij funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden; c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; d. het verlagen of verhogen van het waterpeil; e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen. 51.4.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in lid 51.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 51.3 onder a en b in acht is genomen; 2 b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m ; c. niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld; d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravingsvergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de monumentenwet 1988; g. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten; h. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer. 51.4.3 Selectiebesluit De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 51.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 51.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing. 51.4.4 Advies Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag. 51.4.5 Voorwaarden De omgevingsvergunning wordt verleend, indien: a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; c. de betrokken archeologische waarden, zoals bedoeld in lid 51.4.5 sub b., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradaren weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
140
4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; 5. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
51.5 Beoordeling Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 51.3 en 51.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
141
Artikel 52 Waarde – Archeologie 4 (WR-A4) (dubbelbestemming) 52.1 Bestemmingsomschrijving 52.1.1 De voor de `Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden. 52.1.2 In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van de artikelen 3 tot en met 45 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 52.1.3 Voor zover de bestemming `Waarde – Archeologie’ op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie’ zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
52.2 Bouwregels 52.2.1 algemeen Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd tenzij het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken: . a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2 b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2000 m ; c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 100 cm beneden maaiveld; d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 52.2.2 Selectiebesluit De uitzonderingen, zoals genoemd in lid 52.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 52.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing. 52.2.3 Advies Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
52.3 Afwijken van de bouwregels Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 52.2.1 indien: a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 52.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
142
52.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 52.4.1 Werkzaamheden Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 52.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage; b. het ondergronds slopen waarbij funderingspalen verwijderd, getrokken of afgebroken worden; c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; d. het verlagen of verhogen van het waterpeil; e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen. 52.4.2 Uitzondering Het verbod als bedoeld in lid 52.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 52.3 onder a en b in acht is genomen; 2 b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2000 m ; c. niet dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld; d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een opgravingsvergunning zoals bedoeld in artikel 45 van de monumentenwet 1988; g. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten; h. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer. 52.4.3 Selectiebesluit De uitzonderingen zoals genoemd in artikel 52.4.2 onder b en c is niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van lid 52.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing. 52.4.4 Advies Indien er sprake is van een activiteit waarvoor een vergunning is vereist, moet de aanvrager van de omgevingsvergunning vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag. 52.4.5 Voorwaarden De omgevingsvergunning wordt verleend, indien: a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; c. de betrokken archeologische waarden, zoals bedoeld in lid 52.4.5 sub b., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ); 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradaren weerstandsonderzoek); 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ); Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
143
4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen; 5. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
52.5 Beoordeling Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 52.3 en 52.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
144
Artikel 53 Waarde - Cultuurhistorie (WR-CH) (dubbelbestemming) 53.1 Bestemmingsomschrijving 53.1.1 De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels. 53.1.2 Voor zover dit op de verbeelding is aangegeven zijn de gronden, panden en objecten mede bestemd voor de overige aangegeven bestemmingen, waarbij het bepaalde bij deze nader aangegeven bestemmingen van overeenkomstige toepassing is. 53.1.3 Voor zover de bestemming `Waarde – Cultuurhistorie’ op de verbeelding geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bestemming `Waarde – Archeologie’ zijn deze dubbelbestemmingen nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt.
53.2 Bouwregels 53.2.1 Het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 53.1.1 is mogelijk. Hiervoor gelden aanvullend op de onderliggende bestemmingen de volgende regels: a. de aanwezige cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast; b. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een (overig) bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden die in het geding zijn; c. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.2.1, sub a en b adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige; d. de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bouwwerk wordt verleend als uit de bij de aanvraag behorende onderbouwing als genoemd in lid 53.2.1, sub b gebleken is dat de bedoelde bouwwerken en werkzaamheden onoverkomelijk zijn vanuit (bouw)veiligheid dan wel redelijk zijn gelet op het met het bouwen gepaard gaande belang van de aanvrager; e. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden als dat noodzakelijk is vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels. 53.2.2 Slopen van bouwwerken als bedoeld in lid 53.1.2 kan slechts worden toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag. Hiervoor gelden de volgende regels: a. een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt verleend indien de (gedeeltelijke) sloop niet zorgt voor een onevenredige aantasting van de waarde; b. een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt tevens verleend indien gebleken is dat dit onoverkomelijk is vanuit (bouw)veiligheid dan wel redelijk is gelet op het met sloop gepaard gaande belang van de aanvrager; c. om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk goed te kunnen beoordelen is een motivatie en een integrale belangenafweging nodig waarom het slopen gewenst is en dit verantwoord is in relatie tot de cultuurhistorische waarden welke verloren gaan; d. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.2.2, sub a, b en c adviseren door de Commissie Welstand en Cultuurhistorie Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige; e. aan de omgevingsvergunning voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de te beschermen cultuurhistorische waarden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
145
53.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting. Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van: a. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting; b. voor de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies in relatie tot de cultuurhistorische waarden binnen het betreffende deel van het plangebied.
53.4 Specifieke gebruiksregels Tot gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/ of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast; b. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.4, sub a adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen deskundige.
53.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden 53.5.1 Onverminderd het bepaalde bij de in lid 53.1 bedoelde bestemming is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op de in lid 53.1.1 bedoelde gronden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; b. het bodemverlagen of afgraven van gronden; c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m; d. het omzetten van grasland in bouwland; e. het rooien van houtopstanden, waarbij de stobben worden verwijderd; f. het aanleggen van houtopstanden of het anderszins bebossen van gronden; g. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie, telecommunicatieleidingen of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde); i. het graven, verbreden of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; j. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten; k. alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden. 53.5.2 Het bepaalde in lid 53.5.1 is niet van toepassing op: a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; b. andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn; 53.5.3 Een vergunning als bedoeld in lid 53.5.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Dit ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
146
Een vergunning is ook toelaatbaar als een integrale afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang en het belang van de openbare drinkwatervoorziening, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen, dan wel dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal optreden. 53.5.4 Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 53.5.1 en gelegen in gebieden bedoeld in lid 53.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan een daartoe bevoegde deskundige.
53.6 Wijzigingsbevoegdheid Het bevoegd gezag is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming `Waarde – cultuurhistorie' te verwijderen als dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed en de WCE. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
147
Artikel 54 Waterstaat - Waterkering (WS-WK) (dubbelbestemming) 54.1 Bestemmingsomschrijving 54.1.1 De voor `Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken. 54.1.2 Als het belang van de bescherming van de waterstaatkundige werken als bedoeld in dit artikel strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 45, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 54.1.3 Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterkering’ geheel of gedeeltelijk samenvalt met de dubbelbestemmingen `Waarde – Archeologie’ en `Waarde – Cultuurhistorie’ krijgt de bestemming `Waterstaat – Waterkering’ voorrang. 54.1.4 Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterkering’ geheel of gedeeltelijk samenvalt met leidingen als bedoeld in de artikelen 46 tot en met 49, zijn deze dubbelbestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
54.2 Bouwregels 54.2.1 Ten dienste van deze bestemming zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan die noodzakelijk zijn voor het onderhoud, beheer en de bescherming van deze bestemming. 54.2.2 De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 meter. 54.2.3 Ter plaatse van de gronden met de secundaire bestemming `bedrijf-zandwinning' mag de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer bedragen dan 5 m.
54.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.
54.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 54.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken in de beschermingszone van de waterkering, ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 54.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 54.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwwerken de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
148
54.5 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
54.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 54.6.1 Het is binnen de zone van de waterkering verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van verharde wegen, paden, banen en/of het aanbrengen van andere gesloten 2 oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 50 m ; b. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere hoogte dan 30 centimeter; c. het aanbrengen van ondergrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting; e. het in de bodem drijven van voorwerpen of delen van constructies. 54.6.2 Het bepaalde in lid 54.6.1 is slechts toelaatbaar, als door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de waterkering wordt of kan worden veroorzaakt. 54.6.3 Het bepaalde in lid 54.6.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de waterkering. Dit geldt in het bijzonder voor werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de zeewering. Het verbod als bedoeld in lid 54.6.1 geldt evenmin voor het uitvoeren van beheer en onderhoud aan het kustfundament middels suppletiewerkzaamheden, zoals strand en vooroeversuppleties om de basiskustlijn in stand te houden. 54.6.4 Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 54.6.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
149
Artikel 55 Waterstaat – Waterstaatkundige functie (WS-WF) (dubbelbestemming) (dubbelbestemming) 55.1 Bestemmingsomschrijving 55.1.1 De voor ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor: a. het in stand houden van de Basis kustlijn; b. het in stand houden van het kustfundament; c. de waterhuishouding; d. verkeer te water; e. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering. 55.1.2 Als het belang van de bescherming van de waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige werken als bedoeld in dit artikel strijdig is met het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 45, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van die andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. 55.1.3 Voor zover de bestemming `Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ geheel of gedeeltelijk samenvalt met de dubbelbestemmingen `Waarde – Archeologie’ en `Waarde – Cultuurhistorie’ krijgt de bestemming `Waterstaat – waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ voorrang. 55.1.4 Voor zover de bestemming `Waterstaat – functie’ geheel of gedeeltelijk samenvalt met leidingen als bedoeld in de artikelen 46 tot en met 49, zijn deze dubbelbestemmingen ten opzichte van elkaar nevengeschikt. Ingeval van een ruimtelijke ingreep zal, afhankelijk van de aard en effecten van die ingreep, een zorgvuldige belangafweging moeten worden gemaakt.
55.2 Bouwregels 55.2.1 Op de gronden als bedoeld in lid 55.1.1 zijn geen bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde) toegestaan. Onverminderd het bepaalde in lid 55.2.1 mogen bestaande bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd met dien verstande dat de oppervlakte niet mag worden uitgebreid. 55.2.3 Ten dienste van het onderhoud, beheer en de bescherming van de bestemming ‘Waterstaat waterstaatkundige functie’ zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwhoogte van deze overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
55.3 Nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.
55.4 Afwijken van bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 55.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 55.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 55.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat de initiatiefnemer voor zijn bouwplannen een positief advies van de waterbeheerder kan overleggen en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
150
55.5 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
151
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 56 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
152
Artikel 57 Algemene bouwregels 57.1 Voorkomen strijdigheid door gebouw Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
57.2 Voorkomen strijdigheid door overig bouwwerk of uitvoeren van een werk Geen overig bouwwerk, werk -geen bouwwerk zijnde- of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
57.3 Regel inzake ondergronds bouwen Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
57.4 Regels uitstekende delen buiten dakvlak Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen (die voldoen aan lid 57.5), antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
57.5 Regels inzake dakkapellen Van dakkapellen, zowel gelegen in het gevel- als op het dakvlak, mag de gezamenlijke breedte per woning en per vlak niet meer bedragen dan 50% van de gevelbreedte. De breedte wordt gemeten langs de voet van de dakkapel. Voor de gevelvlakken of dakvlakken die niet naar de openbare weg zijn gekeerd geldt geen breedtebeperking. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden: a. de afstand van de afgewerkte bovenzijde van de dakkapel reikt niet hoger dan 2,20 m. boven de voet van de dakkapel; b. de afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak of gevelvlak mag, in horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen dan 0,50 meter; c. dakkapellen op mansardekappen zijn alleen toegestaan op het onderste dakvlak. d. Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
153
Artikel 58 Algemene gebruiksregels 58.1 Gebruiksbepaling Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften.
58.2 Strijdig gebruik van onbebouwde gronden 58.2.1 Onder strijdig gebruik van onbebouwd blijvende gronden als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.2 Wro, in elk geval verstaan: a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens; b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan c. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan; d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen; e. het plaatsen of geplaatst houden van of het hebben van een ligplaats voor woonschepen en/of woonarken; f. andere doeleinden dan toegestaan na een vrijstellings- of wijzigingsbesluit; g. detailhandelsdoeleinden, voor zover zulks niet ingevolge de bestemmingsbepalingen is toegestaan; h. een seksinrichting, prostitutiedoeleinden en/of erotisch getinte horeca, tenzij voldaan wordt aan het gemeentelijk locatiebeleid inzake seksinrichtingen. 58.2.2 Aanvullend op het bepaalde in lid 58.2.1 is het verboden de in het plan begrepen gronden - voor zover zij onbebouwd blijven- te gebruiken voor: a. het aanbrengen van bovengrondse en/of ondergrondse transportleidingen met bijbehorende constructies, installaties of apparatuur, wanneer deze leidingen een diameter hebben van 500 mm of meer, dan wel potentieel verontreinigende stoffen vervoeren; b. het aanleggen van bovengrondse of ondergrondse energieleidingen met bijbehorende constructies, installaties of apparatuur, met een spanning van meer dan 10kV; c. het aanleggen van bovengrondse of ondergrondse telecommunicatieleidingen van meer dan plaatselijk belang; d. het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden voor doeleinden of gebruiksvormen, welke in strijd zijn met de bestemming. 58.2.3 Het bepaalde in lid 58.2.1 is niet van toepassing voor zover het betreft: a. opslag van goederen voor de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering; b. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen die nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen; c. het plaatsen van onderkomens overeenkomstig binnen de bestemming `recreatie-kampeerterrein' als bedoeld in artikel 29 voor zover dit plaatsvindt binnen de gebieden met de aanduiding `specifieke vorm van recreatie-kampeerterrein – stacaravans'en `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – kampeermiddelen'; d. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen; 58.2.4 a. het bepaalde in lid 58.2.2 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van ondergeschikte betekenis; b. het bepaalde in lid 58.2.2 sub a t/m c is niet van toepassing op de bestemmingen als bedoeld in artikel 46 tot en met 49 (dubbelbestemmingen voor leidingen).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
154
58.3 Strijdig gebruik van bouwwerken 58.3.1 Het is verboden bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in de voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming. 58.3.2 Onverminderd het bepaalde in lid 58.3.1 is het in ieder geval verboden: a. de bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden, voor zover dit niet ingevolge de bestemmingsbepalingen is toegestaan; b. de woningen te gebruiken voor beroeps- of bedrijfsmatige werkruimten behoudens het bepaalde in de bestemmingen `wonen-1' en `wonen-2' (artikelen 41 en 42); c. de bouwwerken te gebruiken voor/als seksinrichting, prostitutiedoeleinden en/of erotisch getinte horeca; d. de bouwwerken, welke zijn opgericht na toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de vrijstelling c.q. wijziging is verleend. 58.3.3 Het bepaalde in lid 58.2.1 onder g, en lid 58.3.1 onder a, is niet van toepassing op detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt, voor zover dit een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering van in het plan toegestane bestemmingen.
58.4 Afwijken van de gebruiksregels 58.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het verbod in de leden 58.2.1 onder h en 58.3.2 onder c, voor prostitutiedoeleinden in en/of op een perceel gelegen aan en met huisnummering aan de Rijksstraatweg onder de volgende voorwaarden: binnen de gemeentegrenzen mag maximaal één seksinrichting of één escortbedrijf gevestigd zijn; het niet mag gaan om raam- en/of straatprostitutie; de seksinrichting moet op een afstand van minimaal 10 meter zijn gelegen van een gebouw met een zuivere woonfunctie; de seksinrichting niet mag zijn gelegen in de nabijheid van een kerk, school of openbare voorziening of andere gevoelige functies; de seksinrichting niet mag zijn gelegen in een concentratiegebied van detailhandel en/of industrie; de inhoud van het pand waarin de seksinrichting is gevestigd mag maximaal 1250 m³ bedragen; de seksinrichting moet vanaf de weg goed bereikbaar zijn; op het perceel van de seksinrichting moet voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn. 58.4.2 Burgemeester en Wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in de leden 58.1, 58.2 en 58.3 indien strikte toepassing van de regel zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
155
Artikel 59 Algemene aanduidingsregels 59.1 Milieuzone – waterwingebied en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 59.1.1 Omschrijving aanduiding De gronden die op de verbeelding de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de winning van drinkwater en de bescherming van het grondwater met de daarbij behorende overige bouwwerken en voorzieningen. De bescherming van waterwingebied respectievelijk grondwaterbeschermingsgebied is vastgelegd in de e Provinciale milieuverordening (PMV), bijgewerkt tot en met de 8 tranche, 27 maart 2013. De regels die specifiek gekoppeld zijn aan de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' en `Milieuzone grondwaterbeschermingsgebied' zijn aanvullend op de regels die behoren bij die andere bestemmingen. 59.1.2 Als het belang van de bescherming van de milieubeschermingsgebieden als genoemd in lid 59.1.1 strijdig is met het bepaalde in de overige artikelen, zijn de regels van dit artikel randvoorwaardelijk bij (bouw-) werken die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden toegestaan zijn. 59.1.3 Voor de gronden met de aanduiding `Milieuzone - waterwingebied' gelden, naast de andere bestemmingen, de regels in titel 2 (waterwingebieden) van bijlage 10 onder B van de PMV. 59.1.4 Voor de gronden met de aanduiding `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, naast de andere bestemmingen, de regels in titel 3 (grondwaterbeschermingsgebieden) van bijlage 10 onder B van de PMV. 59.1.5 Bouwregels Op de in lid 59.1.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de waterwinning en de bescherming van het grondwater, met dien verstande, dat: a. de gebouwen moeten worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. in afwijking van het bepaalde onder a eveneens bouwwerken buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd, waarbij de grondoppervlakte per gebouw maximaal 15 m² mag bedragen; c. de totale oppervlakte aan bebouwing binnen en buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag maximaal 2.000 m² bedragen; d. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen die binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mogen worden opgericht, mogen maximaal 3 m. respectievelijk 5 m. bedragen; als de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van de gebouwen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan al meer bedroeg dan in dit lid is aangegeven, geldt deze bestaande maatvoering als maximum; e. de bouwhoogte van de gebouwen als bedoeld onder b mag maximaal 3 m. bedragen; f. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken maximaal 5 m. bedragen en mag buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken maximaal 3 m. bedragen; g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. 59.1.6 Voor (bouw)activiteiten die in potentie een risico kunnen vormen voor de waterwinning dan wel een verstoring van de grondwaterkwaliteit tot gevolg kunnen hebben, wordt niet eerder een omgevingsvergunning verleend dan nadat hierover een schriftelijk advies van de provincie is ontvangen. 59.1.7 Nadere eisen De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, zoals vastgelegd in de andere bestemmingen die ter plaatse van de aanduidingen `Milieuzone- waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone grondwaterbeschermingsgebied' gelden, zijn van overeenkomstige toepassing. 59.1.8 Uitvoeren van een werk of van werkzaamheden Ten aanzien van het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in de andere bestemmingen die ter plaatse van de aanduidingen `Milieuzone - waterwingebied' respectievelijk `Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden, van overeenkomstige toepassing. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
156
59.1.9 Wijzigingsbepaling Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de gebiedsaanduiding te wijzigen dan wel de aanduiding te schrappen als er sprake is van een gehele of gedeeltelijke beëindiging van de waterwinning en de kaart behorende bij de PMV hierop is aangepast.
59.2 Veiligheidszone - munitie 59.2.1 De gronden die op de verbeelding de aanduidingen `veiligheidszone – munitie A', `veiligheidszone – munitie B' en `veiligheidszone – munitie C' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor het garanderen van de veiligheid rondom defensie-complex De Kom. 59.2.2 Binnen de op de verbeelding aangegeven zones, aangeduid zoals beschreven in lid 59.2.1, mogen geen (overige) bouwwerken en/of werkzaamheden, zoals omschreven in bijlage 5, veiligheidszones Defensie, worden uitgevoerd.
59.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop 59.3.1 De gronden die op de verbeelding de aanduidingen `vrijwaringszone – molenbiotoop 1' en `vrijwaringszone – molenbiotoop 2' hebben gekregen, zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor het garanderen van de vrije windvang en de zicht op de molen. 59.3.2 Binnen de op de verbeelding aangegeven zone `vrijwaringszone – molenbiotoop 1' en de bijbehorende molen mag, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, die hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande molenwiek. 59.3.3 Binnen de op de verbeelding aangegeven zone `vrijwaringszone – molenbiotoop 2' en de bijbehorende molen mag, binnen een straal vanaf 100 m. tot 400 m., gerekend vanuit het middelpunt van de molen, geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, die hoger is dan 1/100 deel van de afstand tussen het bouwwerk/de beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande molenwiek. 59.3.4 Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd de overige relevante regels in dit plan en gehoord de eigenaar en de eventuele beheerder van de betreffende molen, bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de leden 59.3.2 en 59.3.3 voor de bouw van hogere bouwwerken, of het aanbrengen van beplanting, als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de windvang, het functioneren en de zichtbaarheid van de molen. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de provincie hierover heeft geadviseerd.
59.4 Wetgevingzone – Natura-2000 59.4.1 De gronden die op de verbeelding de aanduiding `wetgevingszone – Natura – 2000', zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de bescherming van plant- en diersoorten zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet. 59.4.2 Het is verboden werkzaamheden te verrichten die een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide. Een omgevingsvergunning voor bouwwerken en/of werken, geen gebouw zijnde, wordt niet eerder verleend dan nadat met een onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van negatieve effecten op voornoemde instandhoudingsdoelstellingen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
157
59.5 Wetgevingzone – Tracéwet 59.5.1 De gronden die op de verbeelding de aanduiding `wetgevingszone – Tracéwet', zijn -naast de andere bestemmingen die op deze gronden gelden- mede bestemd voor de realisatie van de Rijnlandroute. Na de vaststelling van het tracébesluit zal dit bestemmingsplan worden herzien in die zin dat de feitelijke situatie in dit bestemmingsplan wordt verankerd.
59.6 Wetgevingzone – Wijzigingsgebied 1 Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 41 genoemde woonbestemmingen, voor zover gelegen binnen het gebied dat op de verbeelding is aangeduid als `wetgevingszonewijzigingsgebied 2', mag worden gewijzigd in die zin dat de binnen deze wijzigingslocatie gelegen bouwvlakken mogen worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. de geluidsbelasting van geluidgevoelige gebouwen zal niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een reeds verkregen hogere grenswaarde; b. het oppervlakte per bouwvlak wordt niet vergroot, waarbij de bestaande bouwvolumes per bouwvlak mogen worden gehandhaafd; c. het verplaatsen van een bouwvlak gaat samen met een sterk herstel van het Sterrenbos – plantagiën; d. er zal geen aantasting van de cultuurhistorische waarden optreden; e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig beeld, de milieusituatie en de groenstructuur. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
59.7 Wetgevingzone – Wijzigingsgebied 2 Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestemming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
158
Artikel 60 Algemene afwijkingsregels 60.1 Indien niet op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels in dit plan voor: a. het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvraag, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden; deze ontheffing mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing; b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats en de richting van bebouwingsgrenzen of aanduidingen, mits deze nodig zijn in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, dan wel nodig zijn in verband met de juiste inpassing van de gebouwen binnen de bebouwingsvlakken, waarbij: 1. de grenzen met niet meer dan 3 m. mogen worden verschoven of 2. de grenzen met niet meer dan 5 m. worden verschoven, als burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan de procedure als omschreven in artikel 62 (Procedureregels); de in dit lid bedoelde ontheffing mag niet leiden tot een feitelijke vergroting van bestemmings- of bouwvlakken; c. het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet 3 meer dan 75 m en dat de goothoogte niet meer dan 3,50 m. en de bouwhoogte niet meer dan 5 m. mogen bedragen; d. het oprichten van overige bouwwerken van openbaar nut (o.a. straatverlichting, verkeersgeleiders en/of –borden), met dien verstande dat de hoogte van deze overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 meter; e. de bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit niet rechtens is toegestaan; f. de bouw van overige bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits: 1. deze overige bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn; 2. de bouwhoogte, bij vrijstaande bouwwerken, niet meer dan 40 m. bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid en burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan de procedure als omschreven in artikel 62 (Procedureregels); 3. de bouwhoogte, in het geval het overig bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de maximaal toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 m. overschrijdt; g. de bouw van overige bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk waarbij: 1. de bouwhoogte bij vrijstaande bouwwerken niet meer mag bedragen dan 25 meter; 2. de bouwhoogte, in het geval het overig bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de maximaal toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 m. overschrijdt; h. de bouw van bergbezinkbassins met een inhoud van niet meer dan 1000 m³; i. de bouw van peilputten, behorende bij de (diepinfiltratie van de) waterwinning; j. het vereiste om binnen de bestemming te voorzien in de eigen parkeerbehoefte, als kan worden aangetoond dat elders structureel over voldoende parkeerruimte kan worden beschikt. k. voor de bouw van lichtmasten bij paddocks, met dien verstande dat deze bevoegdheid alleen geldt voor paddocks binnen de bestemmingen `Agrarisch-paardenhouderij' en `Agrarisch-paardenfokkerij' en uitsluitend wordt verleend: 1. bij een aantoonbare functionele noodzaak; 2. in die situaties waar de paddock ligt in een strook met een sterke functiemenging (zoals de Oostdorperweg, de parallelwegen van de Katwijkseweg en de Rijksstraatweg e.d.); 3. voor zover deze direct (binnen ca. 100 m.) liggen aan een wijk- of gebiedsontsluitingsweg. Geen ontheffing zal worden verleend wanneer de paddock: 1. ligt binnen of grenst aan een woonbestemming; 2. een min of meer solitaire ligging heeft binnen een agrarische gebiedsbestemming of een natuurbestemming, waardoor de paddock van grote afstand waarneembaar is (en zodoende een grote uitstraling heeft); 3. is gesitueerd in een voor verdichting gevoelig gebied, of anderszins de natuur- en of landschapswaarden op onevenredige wijze worden aangetast
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
159
60.2 Voorwaarden toepassing afwijkingsregels 60.2.1 Ontheffingen mogen slechts worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 60 lid 60.4 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 60.2.2 Aan de onder 60.1 genoemde ontheffingsmogelijkheden zal slechts medewerking worden verleend als daardoor: a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van de gebiedsbestemming(en) waarop de aanvraag betrekking heeft en geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische en ecologische waarden wordt gedaan en niet een onevenredige verspreiding van gecultiveerde elementen over het gebied ontstaat. b. Bij de bestemmingen die op de verbeelding slechts zijn voorzien van een bebouwingsvlak en waarbij de aangrenzende (kadastrale) gronden deel uitmaken van de gebiedsbestemming waarin zij zijn gelegen wordt ten aanzien van de geboden mogelijkheden voor het bouwen en de aanleg van voorzieningen uitgegaan van het concentratiebeginsel. Daar geldt als uitgangspunt dat de gebouwen en voorzieningen zodanig dienen te worden gesitueerd dat er sprake blijft van een functionele en ruimtelijke eenheid. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien andere belangen direct verband houdend met de gebiedsbestemming waarop de aanvraag betrekking heeft, zoals natuurwaarden, landschappelijke waarden of cultuurhistorische waarden daartoe aanleiding geven. c. Ingeval binnen de gebiedsbestemming tevens sprake is van een andere bestemming blijven de voor die andere bestemming geldende voorschriften onverminderd van toepassing, zodat in voorkomende gevallen, alvorens een ontheffing te verlenen, burgemeester en wethouders voorgeschreven advies dienen in te winnen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
160
Artikel 61 Algemene wijzigingsregels Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet de ruimtelijke ordening en in lid 2 van artikel 62 (Procedureregels), het plan te wijzigen, als de wijziging betrekking heeft op: a. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van ten hoogste 150 m³, een goothoogte van ten hoogste 3,50 m. en een hoogte van ten hoogste 5 m., die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn en voor zover deze op grond van artikel 60, lid 60.1 onder c, niet kunnen worden gebouwd; b. het afwijken van de maatvoeringen als opgenomen in de leden “Bouwregels” van de artikelen in Hoofdstuk III met ten hoogste 20%, indien in verband met realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvragen de afwijking gewenst of noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van derden; deze wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende vrijstelling; uitgangspunt voor de vrijstelling is de normstelling als opgenomen in de leden “Bouwregels” van de artikelen in Hoofdstuk III (bouwmogelijkheden "als recht"); c. het wijzigen van de in het plan gegeven bepalingen omtrent de situering van bedrijfswoningen, de in het plan opgenomen voorwaarde voor wat betreft de afstand tot de bij het bedrijf behorende bebouwing en voor wat betreft de uitweg, als dit noodzakelijk is in verband met voorwaarden die worden gesteld vanuit sectorale wetgeving zoals de maximaal toegestane gevelbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder; d. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen en bebouwingsvlakken, als bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd; e. het wijzigen van gebieden met de bestemming `Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden' naar de bestemming `natuur' als de agrarische activiteiten in het betreffende gebied worden gestaakt. Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap en/of een deskundige
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
161
Artikel 62 Algemene procedureregels 62.1 Bij toepassing van binnenplanse ontheffingen Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
62.2 Bij toepassing van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen van Burgemeester en Wethouders dienen de procedureregels van Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.
62.3 Bij toepassing van anticipatie op een uitwerking Voor zover bij deze regels naar dit onderdeel wordt verwezen gelden de procedurevoorschriften Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.
62.4 Toetsingscriteria bij afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden Bij toepassing van een afwijkingsregel- en wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria: 62.4.1 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan. 62.4.2 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden. 62.4.3 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan. 62.4.4 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voldoende parkeercapaciteit aanwezig te zijn. De parkeernorm wordt bepaald op basis van de nota gemeentelijk parkeerbeleid die van kracht is op het moment van indiening van de aanvraag. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag geen parkeernota vigeert, zijn de parkeernormen, zoals vastgelegd in bijlage 2 bij deze regels van toepassing. 62.4.5 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is. 62.4.6 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeer aantrekkende werking. Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieuwetgeving vastgelegde normering.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
162
62.4.7 Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen, parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken) is het beleid van Rijnland respectievelijk Delfland, zoals vastgelegd in de Keur en de beleidsregels dat van kracht is ten tijde van die ontwikkeling, het toetsingskader. 2 In de Keur van Rijnland is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m onverhard oppervlak wordt verhard, compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van extra open water ter grootte van 15% van de toename van de verharding. Delfland heeft het beleid bij toename van verharding niet opgenomen in de Keur. Het bestemmingsplan is leidend. Binnen het beheergebied van Delfland zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een toename van verharding tot gevolg zouden kunnen hebben. Bij afwijkingen van dit bestemmingsplan binnen het beheergebied van Delfland die kunnen resulteren in een toename van verharding moet overleg met Delfland plaatsvinden. 62.4.8 Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
163
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 63 Overgangsrecht bouwwerken 63.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
63.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
63.3 Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
164
Artikel 64 Overgangsrecht gebruik 64.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
64.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
64.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
64.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
165
Artikel 65 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 66 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: regels van het “bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015” Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wassenaar van 7 april 2015. Voorzitter: Griffier:
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
166
Bijlagen behorende bij de regels Bijlage 1: Bouwmogelijkheden binnen de bestemming Wonen-1 voor woningen onder voorwaarden 1.
Landgoed Duindigt (deelblad 1)
Ter plaatse van de op de verbeelding gegeven aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 1’ is de herbouw van de voormalige portierswoning naast de toegangspoort voorzien. Hiermee wordt het ensemble van de bebouwde elementen, in relatie tot de plek op het landgoed en de daarop gerichte parkaanleg, hersteld. Het herstel van een portierswoning past in de versterking van de kwaliteiten van de land-goederenzone en van Duindigt in het bijzonder. Het gebouw is geprojecteerd op de originele locatie en de goothoogte en hoogte van de nieuw te bouwen (bedrijfs)woning zal niet meer bedragen dan de maatvoering van de oorspronkelijke portierswoning. Voorts geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanduiding `sbaeengezinswoning’ van toepassing is, behoudens de aangegeven inhoudsmaat, met dien verstande dat: a. b. c. d.
2.
de grondoppervlakte van de woning niet meer dan 120 m² mag bedragen; de goothoogte van de woning niet meer dan 4 m. zal bedragen; de bouwhoogte van de woning niet meer dan 8 m. zal bedragen; de inhoud van de woning niet meer dan 720 m³ zal bedragen.
Van Brienenlaan (deelblad 1)
In het uitwerkingsplan Van Brienenlaan 2012 zijn de regels voor onder andere het landhuis vastgesteld. Dit perceel heeft op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw 2’ gekregen. De woning mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor de woning gelden de volgende regels: 2 a. de oppervlakte van de woning mag niet meer bedragen dan 350 m ; b. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 m.; c. de woning moet worden afgedekt met een kap waarvan de helling tenminste 30° en maximaal 52° mag bedragen; Bij de woning zijn uitsluitend vrijstaande bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat: 2 a. de totale oppervlakte van bijgebouwen binnen de bestemming niet meer bedraagt dan 100 m ; b. de goothoogte en de bouwhoogte van de bijgebouwen maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. mag bedragen. Voor zover van overige bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de 2 oppervlakte maximaal 100 m bedragen. Voor de regels voor erfscheidingen, zwembad en tennisbaan zijn de regels in artikel 27 (natuur) onverminderd van kracht.
3.
Hazelaan 19 (deelblad 4)
Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 3’ is gegeven, de uitbreiding van de bestaande woning toegestaan. Eén woning wordt uit het kwetsbare duingebied verwijderd, en dit bouwvolume wordt toegevoegd aan de bestaande woning. Door het verwijderen van nr. 16 wordt het wonen geconcentreerd aan de bestaande ontsluiting (Hazelaan) en zal de rust in de duinrand toenemen, mede door het saneren van de lange oprit die nr. 16 ontsluit. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de noordelijke op het watertorenterrein aanwezige (bedrijfs)woning (Hazelaan nr. 16) wordt gesloopt; b. het terrein waarop de noordelijke bedrijfswoning is gelegen en de toegang vanaf de Hazelaan worden ingericht als natuurgebied en worden toegevoegd aan het noordelijk gelegen duingebied; c. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied worden versterkt.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
167
Ten aanzien van de uit te breiden woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanwijzing `sba-eengezinswoning’ van toepassing is, behoudens de aangegeven inhoudsmaat, met dien verstande dat: de grondoppervlakte van de bestaande te handhaven woning na uitbreiding, dan wel de nieuwe woning, ten hoogste 150 m² mag bedragen en de inhoud van de woning met bijgebouwen maximaal 1.000 m³ mag bedragen.
4.
Groot Haesebroekseweg 10 (deelblad 4)
Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 4’ is gegeven, de bouw van één woning toegestaan. Het betreft de verplaat- sing van een bestaand bouwvolume naar een plaats op het terrein waar het zich beter verhoudt tot het belendende pand (Rijksmonument), zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige hoge natuur- en landschapswaarden. De maatvoering sluit aan bij de bestemmingsregeling zoals die tot nu toe van kracht was. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen zijn gesaneerd; b. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning en het behoud van de op het terrein aanwezige waarden zal worden gewaarborgd; c. geen nieuwe infrastructuur wordt aangelegd. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanduiding `sba-villa’ van toepassing is, behoudens de aangegeven inhoudsmaat, met dien verstande dat: a. de grondoppervlakte van de woning niet meer dan 250 m² mag bedragen; b. de goothoogte van de woning niet meer dan 6,5 m zal bedragen; c. de bouwhoogte van de woning niet meer dan 12.00 meter zal bedragen; d. de bovengrondse inhoud van de woning, inclusief de inpandige bijgebouwen, niet meer dan 2.336 m³ zal bedragen. e. geen bijgebouwen mogen worden opgericht; huishoudelijke berg- of werkruimten dienen te worden opgenomen in het bestaande bouwvolume. 5.
Groot Haesebroekseweg 16 (deelblad 4)
Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 5’ is gegeven, de bouw van ten hoogste één woning toegestaan. Het kavel bestaat uit een grasveld langs de vijver van de voormalige buitenplaats Wildrust, en wordt omzoomd door zware boombeplanting. De huidige woning is gesitueerd aan de zuidzijde van het perceel. Met de vaststelling van de partiële herziening Nieuw Wildrust is voorgesteld wordt om deze te verschuiven naar een meer noordelijke plek op het perceel; hierdoor liggen de bouwkavels, haaks op de duinenrij meer in één lijn, waardoor een betere stedenbouwkundige structuur ontstaat met bredere, doorlopende groencorridors. Bovendien is de bezonningssituatie gunstiger, ontstaat er ook op de lange termijn minder druk op de boombeplanting en is het groene karakter van het perceel duurzamer geworden. Op verkavelde buitens zoals deze, wordt gestreefd naar allure, wat zich vertaald is statige bebouwing met een hoog niveau in architectuur. Om dit mogelijk te maken is de bouwhoogte wel, maar de goothoogte niet vastgelegd. De maatvoering sluit aan bij de bestemmingsregeling zoals die tot nu toe van kracht was, zodat een statige woning kan worden opgericht op een royale groene kavel, welke past binnen de sfeer en de allure van het oude buiten. In tegenstelling tot het open polderlandschap verdraagt het omringende bos hier een relatief hogere goothoogte. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen moet zijn gesloopt; b. de rode beuk aan het water wordt behouden; c. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning en het behoud van de op het terrein aanwezige waarden zal worden gewaarborgd; d. het een villa wordt van hoge architectonische kwaliteit, die recht doet aan de waarden van het perceel en van het perceel in zijn omgeving. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanduiding `sba-villa’ van toepassing is, met dien verstande dat: Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
168
a. de grondoppervlakte van de woning niet meer dan 200 m² mag bedragen; b. de goothoogte en de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 7,50 m. respectievelijk 9 m.; c. geen bijgebouwen mogen worden opgericht; huishoudelijke berg- of werkruimten dienen te worden opgenomen in het bestaande bouwvolume. In de partiële herziening Nieuw Wildrust is aanvullend opgenomen dat burgemeester en wethouder niet bevoegd zijn ontheffing te verlenen van de bouwregels voor het bouwen van een onoverdekt zwembad en een tennisbaan.
6.
Groot Haesebroekseweg, ongenummerd (deelblad 4)
Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 6’ is gegeven, de bouw van ten hoogste één woning toegestaan. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanduiding `sba-villa’ van toepassing is, met dien verstande dat: a. de grondoppervlakte van de woning niet meer dan 200 m² mag bedragen; b. de bovengrondse inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 957 m³; In de partiële herziening Nieuw Wildrust is aanvullend opgenomen dat burgemeester en wethouder niet bevoegd zijn ontheffing te verlenen van de bouwregels voor het bouwen van een onoverdekt zwembad en een tennisbaan. In een wijzigingsbevoegdheid is vastgelegd dat de binnen deze wijzigingslocatie gelegen bouwvlakken mogen worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. de geluidsbelasting van geluidgevoelige gebouwen zal niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een reeds verkregen hogere grenswaarde; b. het oppervlakte per bouwvlak wordt niet vergroot, waarbij de bestaande bouwvolumes per bouwvlak mogen worden gehandhaafd; c. het verplaatsen van een bouwvlak gaat samen met een sterk herstel van het Sterrenbos – plantagiën; d. er zal geen aantasting van de cultuurhistorische waarden optreden; e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig beeld, de milieusituatie en de groenstructuur.
7 en 8. Raaphorstlaan 19b (stallocatie en boslocatie) (deelblad 3) De twee woningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwaanduidingen met `specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw 7’en `specifieke bouwaanduiding – nieuwbouw 8’ worden gebouwd waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn: a. voordat de aanvraag om omgevingsvergunning wordt verleend dienen alle gebouwen, bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D02871, D 01325, D 01326 en D 01327 verwijderd te zijn; b. er maximaal één woning per specifieke bouwaanduiding mag worden gebouwd; c. het staken van alle paardenactiviteiten op de percelen D 02802, D 02665 , D 02871 en D 02575; d. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inrichtingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning en het behoud van de op het terrein aanwezige (cultuurhistorische) waarden wordt gewaarborgd en gerealiseerd; e. het bepaalde in artikel 10 “Waarde Cultuurhistorie” onverminderd van kracht blijft; f. de percelen D 01325, D 01326 en D 01327 worden heringericht als weiland; g. de gevel van een nieuw te bouwen woning bevindt zich op een afstand van tenminste 50 meter van een inrichting voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij, waarbinnen een overdekt dierenverblijf of een opslag van agrarische bedrijfsstoffen als bedoeld in het Activiteitenbesluit mag worden gerealiseerd. Ten aanzien van de te bouwen woningen inclusief bijgebouwen geldt dat de totale inhoud niet meer mag 3 bedragen dan 2522 m . De inhoud van de woningen mag niet meer dan 1106 m³ per woning bedragen 3 3 (2522 m – 310 m (bijgebouwen)/2).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
169
De goothoogte en de bouwhoogte van de woningen mogen maximaal 3 meter respectievelijk 9 meter bedragen. De woningen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30◦ zal en maximaal 52◦ mag bedragen. Bij iedere woning zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat: a. de inhoud van de bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 157 m³; b. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 5,00 meter mogen bedragen; c. de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd opeen afstand van tenminste 2,00 meter van de woning; d. de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 5,00 meter van de bestemming water; e. indien vrijstaande bijgebouwen zijn gesitueerd achter het verlengde van de achtergevel en naast het verlengde van de zijgevel, dan wel de achter- en/of zijgevelbouwgrens, de afstand tot de woning tenminste 1,00 meter moet bedragen; f. dakkapellen op bijgebouwen niet zijn toegestaan; g. kelders onder bijgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/of een inritconstructie die toegang biedt tot een kelder onder het bijgebouw niet zijn toegestaan. Voor overige bouwwerken geldt dat: a. de bouwhoogte maximaal 2,50 meter mag bedragen; b. de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen en achter de voorgevel 2 meter. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter. c. waar een redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten, moeten worden gebouwd op tenminste 2,00 meter van de achtergevel of een in het verlengde daarvan te trekken lijn; d. waar redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten, mag de totale oppervlakte aan andere bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 6,00 m² bedragen; e. een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/ of een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan. Onoverdekte zwembaden en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn toegestaan, mits: a. per woning niet meer dan één zwembad wordt aangelegd; b. de oppervlakte van een zwembad niet meer bedraagt dan 65 m²; c. de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0,50 meter bedraagt; d. de zwembaden dienen te worden gesitueerd achter en minstens 5 meter uit de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te trekken lijn.
9.
Raaphorstlaan 17-19 (hoofdhuis) (deelblad 3)
Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 9’ is gegeven, de bouw van ten hoogste één landhuis toegestaan. Deze bouwmogelijkheid maakt de herbouw van het in 2004 afgebrande landhuis De Bloemert mogelijk. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: het landhuis wordt van hoge architectonische kwaliteit, die recht doet aan de waarden van het perceel en van het perceel in zijn omgeving. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanduiding `sba-landhuis’ van toepassing is, behoudens de aangegeven oppervlakte en inhoudsmaat, met dien verstande dat: a. de oppervlakte van de woning niet meer dan 405 m² mag bedragen; 3 b. de inhoud van de woning niet meer dan 3645 m mag bedragen
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
170
10. Raaphorstlaan 17-19 (stallocatie) (deelblad 3) Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 10’ is gegeven, de bouw van ten hoogste één woning toegestaan. In deze omgeving staan de landschapswaarden onder druk. De transformatie kan worden bereikt door sanering van bebouwing, herstel en versterking van de landschapsstructuur en herontwikkeling tot een zeer extensief woonmilieu. Voor Raaphorstlaan 17-19 betekent dit sanering van alle ter plaatse aanwezige bijgebouwen en het vervallen van de bouwmogelijkheden van de tuinmanswoning; Raaphorstlaan 19 en transformatie ten behoeve van een bouwmogelijkheid van met een villa als onderdeel van de herontwikkeling van het landgoed De Bloemert. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. alle bestaande bijgebouwen (328 m²) en bouwwerken en de woning Raaphorstlaan 19 zijn gesloopt; b. alle paardenactiviteiten op het perceel worden gestaakt; c. voor het gebied van landgoed De Bloemert een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning en versterking en behoud van de op het terrein aanwezige waarden zal worden gewaarborgd; d. het een villa wordt van hoge architectonische kwaliteit, die recht doet aan de waarden van het perceel en van het perceel in zijn omgeving. e. De villa qua positie en uitstraling niet concurreert met het landhuis. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de voorschriften, waarbij de aanduiding `sba-villa’ van toepassing is, behoudens de aangegeven inhoudsmaat, met dien verstande dat: 3 a. de inhoud van de woning niet meer dan 838 m mag bedragen; 3 b. de inhoud van de woning met 128 m mag worden vergroot indien het aangrenzende perceel kadastraal bekend gemeente Wassenaar sectie D 2088 met oppervlakte 6420 m² als onderdeel van het inpassingsplan wordt meegenomen. De vergroting kan pas plaatsvinden nadat de bestemming “gebied met natuur- en landschapswaarden en agrarische medegebruik” op het perceel is gerealiseerd.
11. Katwijkseweg (vm. Bollenschuur nabij 32) (deelblad 7) Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 11’ is gegeven, de (ver)bouw van ten hoogste één woning binnen de bestaande bollenschuur toegestaan. De bollenschuur is vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang, maar heeft zijn functie verloren nu de natuurontwikkeling op Lentevreugd wordt gerealiseerd. Het gebruik voor wonen wordt onder de gestelde voorwaarden gezien als een passende functie, en draagt bij aan de instandhouding van het gebouw. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd; b. de overige op het perceel aanwezige bebouwing zal zijn gesloopt; c. bij de herinrichting van het perceel wordt uitgegaan van een inrichting voor natuurontwikkeling die aansluit op het natuurontwikkelingsgebied Lentevreugd waarin de vm. bollenschuur ligt; d. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woning zal worden gewaarborgd. Ten aanzien van de te realiseren woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, behoudens de aangegeven inhoudsmaat, met dien verstande, dat: a. de maatvoering van de bestaande schuur (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en daarmee ook het bouwvolume) zoals aanwezig niet mag worden gewijzigd; b. de cultuurhistorische en architectonische waarde van de bollenschuur (historische herkenbaarheid) behouden dient te blijven en waarbij ten gevolge van de (ver)bouw geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan die waarden; c. geen bijgebouwen mogen worden opgericht; huishoudelijke berg- of werkruimten dienen te worden opgenomen in het bestaande bouwvolume.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
171
12. Blankenhoeve, Buurtweg 50 (deelblad 2) Op het perceel is, binnen het bouwvlak waaraan op de verbeelding de aanduiding `specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw 12’ is gegeven, de bouw van ten hoogste één woning toegestaan. Deze woning dient als compensatie voor het saneren van 700 m² bebouwing en het vervallen van de manegefunctie. Deze bebouwing legt door haar hoge gebruiksintensiteit (pensionstalling) niet alleen een grote druk op het gebouw en haar omgeving, maar heeft bovenal een grote impact op natuur en landschap van het landgoed. In het verlengde van het provinciaal en rijksbeleid in de binnenduinrand zullen de landerijen van Blankenhoeve worden omgevormd tot natuurrijke graslanden en een natuurbestemming krijgen. De nieuwe woning zal als pendant van Klein Voorlinden en Blankenburg goed worden ingepast in de monumentale parkaanleg. De volgende voorwaarden zijn van toepassing: a. de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel zullen worden beëindigd; b. de overige op het perceel aanwezige bebouwing (met een gezamenlijke grondoppervlakte van ten minste 700 m²) wordt gesloopt; c. bij de herinrichting van het landgoed waarop de aanwezige bebouwing is gelegen, wordt uitgegaan van een inrichting voor natuurontwikkeling die aansluit op de omgeving en op de hoge cultuurhistorische waarden van het goed; d. de woning qua aard en vormgeving past binnen de omgeving waarbij dient te worden uitgegaan van harmonie tussen de bestaande op het landgoed aanwezige bebouwing en de nieuwe woning; e. voor het gebied een, door burgemeester en wethouders goed te keuren, inpassingsplan is opgesteld waarin is aangegeven hoe de landschappelijke inpassing van de woningen zal worden gewaarborgd. Ten aanzien van de te bouwen woning geldt de bestemming Wonen-1 als bedoeld in artikel 40 van de regels, waarbij de aanwijzing `sba-villa’ van toepassing is, behoudens de aangegeven inhoudsmaat en het oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat: a. de grondoppervlakte van de woning niet meer dan 300 m² mag bedragen; b. de bouwhoogte van de woning maximaal 12 m. mag bedragen; c. de maximale goothoogte niet van toepassing is; d. de inhoud van de woning inclusief bijgebouwen niet meer dan 2760 m³ zal bedragen; e. de grondoppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 100 m² mag bedragen.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
172
Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten Bij het bestemmen van horeca-activiteiten wordt gebruikt gemaakt van een staat van horeca-activiteiten. Onderstaand is de standaard indeling van horeca-activiteiten opgenomen zoals die in de bestemmingsplannen wordt gehanteerd.
Categorie 1 “lichte horeca” Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts enige hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. − − − − − − − − − −
Aan de detailhandel verwante horeca, zoals: automatiek; broodjeszaak; cafetaria; croissanterie; koffiebar; lunchroom; ijssalon; snackbar; tearoom; traiteur.
1b. Overige lichte horeca, zoals: − bistro; − restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice). 1c. Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals: − horecabedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²; − restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant). Categorie 2 “middelzware horeca” Horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals: − − − − − −
Bierhuis; Biljartcentrum; Café: Proeflokaal: Shoarma/grillroom: Zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 “zware horeca”: Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals: − − − −
Dancing; Discotheek; Nachtclub; Partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
173
TOELICHTING OP DE STAAT VAN HORECA-ACTIVITEITEN Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder: - geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; - (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: -
indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horecaactiviteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: 1)
-
de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden ; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortom, het activiteitenbesluit) en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen; - de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1.
"lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
1)
Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
174
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. 2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. 3.
“zware horeca”: Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
175
Bijlage 3 Tabel parkeernormen conform ASVV 2012 CROW - Weinig stedelijk / Rest bebouwde kom Functie Benodigd aantal parkeerplaatsen Atelier2 2,5-2,8 per 100 m² bvo Bedrijven: Arbeidsextensieve/bezoekersextensie 0,8-0,9 per 100 m2 bvo ve bedrijven (loods, opslag, transportbedrijf) 2,5-2,8 per 100 m2 bvo Arbeidsintensieve/bezoekersextensiev e bedrijven (industrie, laboratorium, werkplaats) 1,6-1,8 per 100 m2 bvo -
Showroom (auto’s, keukens, meubels, caravans)
Bedrijfsverzamelgebouw Detailhandel: Wijk-, buurt- en dorpscentra, supermarkt Bouwmarkt / tuincentrum / kringloopwinkel Horeca (café, bar, cafetaria) Horeca (restaurant) Maatschappelijke voorzieningen (arts, maatschap, kruisgebouw, therapeut) Kantoren zonder baliefunctie Medisch-sociale dienstverlening Praktijkruimten Woningen Duur Midden Goedkoop Serviceflat / aanleunwoning Cultureel centrum / wijkgebouw Apotheek Creche / peuterspeelzaal / kinderdagverblijf Volkstuin
2 3 4 5 6 7
-
0,8-1,7 per 100 m2 bvo
-
3,0-4,5 per 100 m2 bvo 2,2-2,7 per 100 m2 bvo
Benodigd aantal fietsparkeerplaatsen 1 per 100 m² bvo
6 per 100 m² bvo 6-8 per 100 m2 bvo
6,0-8,0 per 100 m² bvo
4
14,0-16,0 per 100 m² bvo
3
1,5-2,0 per behandelkamer3
2 per behandelkamer
1,7-2,5 per 100 m² bvo 1,5-2,0 per behandelkamer 1,5-2,0 per behandelkamer4
1 per 100 m² bvo 2 per behandelkamer 2 per behandelkamer
2,0-2,2 1,8-1,9 1,4-1,7 0,3-0,6 2,0-4,0 per 1,7-2,7 per 0,6-0,8 per
3-4 per 100 m2 bvo 1-3 per 10 kinderen7
per woning per woning per woning per woning 100 m2 bvo 100 m2 bvo arbeidsplaats5, 6
0,3 per perceel
Arbeidsintensieve/bezoekersintensieve bedrijven (industrie, laboratorium, werkplaats) Met minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk Met minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk Arbeidsplaats = maximaal gelijktijdig aanwezig aantal werknemers. Exclusief Kiss & Ride Kies ondergrens bij grote ‘bovenwijkse’ functie
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
176
Bijlage 4 Criteria voor het hobbymatig houden van paarden in bijgebouwen Criterium
Nadere toelichting
Hobbymatig gebruik
de te stallen paarden mogen uitsluitend voor eigen, hobbymatig, gebruik zijn. Er mag geen sprake zijn van een inrichting als bedoeld in de Wet Milieubeheer (bedrijfsmatige activiteit, of een activiteit alsof zij bedrijfsmatig was).
Oppervlakte perceel
alleen (zeer) grote percelen met een oppervlak van ten minste 3500 m2 komen in aanmerking.
Oppervlakte bijgebouwen
de oppervlakte aan bijgebouwen die mag worden gebruikt voor het stallen van paarden mag de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen niet overschrijden.
Afstanden
afstand van de stalling tot perceelsgrenzen dient ten minste 25 m en de afstand tot de dichtstbijzijnde, niet tot het perceel behorende woonbebouwing (“de buren”) dient ten minste 50 m te bedragen;
Opslag voer/hooi e.d.
de opslag van voer/hooi e.d. moet geheel binnen het bijgebouw plaatsvinden.
Milieuaspecten
Minimaal vereist is een stallingruimte met een vloeistofdichte vloer met opstaande randen Eventuele opslag / afvoer van mest: eventuele mestopslag dient plaats te vinden in een ruimte/ bak met een vloeistofdichte vloer en mag niet leiden tot overlast tot de directe (woon)omgeving;
Paardenbakken, longeerruimten en/of paddocks/paardenweides
Zijn niet toegestaan. Bij percelen, groter dan 1 ha. kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een paddock
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
177
Bijlage 5 Veiligheidszones Defensie A-zone Dit is de kleinste zone, die direct om het complex is gelegen. Binnen de A-zone mogen zich geen bebouwing, openbare wegen, spoorwegen of drukbevaren waterwegen bevinden. Evenmin mogen zich hier parkeerterreinen bevinden, terwijl ook recreatie binnen deze zone niet is toegestaan. Agrarisch grondgebruik is mogelijk, mits zich slechts incidenteel personen in deze zone ophouden.
B-zone Deze zone ligt om de A-zone. De straal hiervan is ongeveer 1,5 x zo groot als die van de A-zone. Binnen de B-zone is geen bebouwing toegestaan, waarin zich regelmatig personen bevinden, zoals woonhuizen, winkels, kantoren, fabrieken, cafés en dergelijke. Wegen met beperkt verkeer zijn toelaatbaar, evenals beperkte dagrecreatie, doch sportvelden, zwembaden, kampeerterreinen, caravanparken, jachthavens en dergelijke zijn niet toegestaan.
C-zone Deze zone ligt om de B-zone, waarbij de straal ongeveer 2 x de straal van de B-zone is. De restrictie die binnen deze zone geldt betreft gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en voorts gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
178
Bijlage 6 Uitgangspunten bij de toepassing van artikel 53 dubbelbestemming waarde-cultuurhistorie Toelichting De bestemmingsomschrijving luidt: “De voor `Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor andere voorkomende bestemmingen, bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden zoals beschreven in bijlage 6 bij deze regels.” De definitie, zoals in het bestemmingsplan omschreven onder artikel 1.52 met betrekking tot cultuurhistorische waarde luidt: “De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.” Vertaald voor de ruimtelijke ordening betekent het dat cultuurhistorie betrekking heeft op zowel (infra- en groen)structuren, zoals een dijk, een laanbeplanting of een watergang, als gebouwde elementen, zoals een jachtpaal, een buitenplaats of een boerderij (etc). Artikel 53 heeft derhalve betrekking op alle in/aan/op de aangewezen gronden aanwezige cultuurhistorische waarden, met uitzondering van de archeologische waarden (ondergronds erfgoed) die in eigen regels zijn beschermd. Deze bijlage bevat een nadere toelichting met betrekking tot de cultuurhistorische waarden en de te hanteren uitgangspunten. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015 sluiten deze uitgangspunten nauw aan bij de uitgangspunten uit het vigerende bestemmingsplan Landelijk de Gebied 2004 (LG 2004). Artikel 53 brengt verschillende artikelen uit het LG 2004 (inbegrepen de 3 gedeeltelijke herziening uit 2009) onder in één artikel. De actualisering betreft uitsluitend toevoegingen in het kader van sinds 2004 vastgesteld wet- en regelgeving, zoals eisen vanuit het Rijk en provincie vanuit respectievelijk het beschermde dorpsgezicht en de provinciale verordening ruimte 2014. Een nadere toelichting op het beleid staat in de plantoelichting, hoofdstuk 2.
Landelijk Gebied 2015 Algemene uitgangspunten ten aanzien van behoud karakteristiek van het plangebied Bij de toepassing van artikel 53 staat zeer nadrukkelijk het beschermen en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten voorop; zij mogen niet onevenredig worden aangetast. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van bouwwerken, het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden dan wel het realiseren van veranderingen waaronder sloop dient te worden beoordeeld of ten gevolge van de aanvraag een onevenredige aantasting van genoemde waarden/kwaliteiten en waardevolle elementen aan de orde is. Er dient gestreefd te worden naar het behoud van de karakteristieke schaal en functies van de bebouwing. Er wordt alleen een omgevingsvergunning afgegeven indien ontwikkelingen een positieve bijdrage leveren aan handhaving of verbetering van de cultuurhistorische kwaliteiten. Geen medewerking zal worden verleend aan gebruiksvormen indien dat gebruik onomkeerbare gevolgen heeft of kan hebben voor de beoogde ruimtelijke kwaliteit. Het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van artikel 53 adviseren door de Commissie Welstand en Cultuurhistorie Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen commissie van onafhankelijke deskundigen. Voor de aangewezen gronden binnen de zone duingebied gelden als aanvullende uitgangspunten: -
-
cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren die kenmerkend zijn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het duingebied en zoals beschreven in “Cultuursporen in het duin” conform het convenant “Momo in de duinen” in balans met andere waarden behouden, versterken of ontwikkelen; de kenmerkende overgang tussen overstuivende duinen naar het polderland behoud of versterken.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
179
Voor de aangewezen gronden binnen de zone Landgoederen / strandwallen / strandvlakten gelden als aanvullende uitgangspunten: -
behoud van de waardevolle contrasten tussen de besloten landgoedbossen en de open graslanden; behoud van die binnen de landgoederen gelegen graslanden; omzetting van grasland in bouwland of bos is niet toegestaan; versterking van de verschijningsvorm van het aanwezige landschapstype, waarbij met name de openheid van de strandvlakte behouden dient te blijven; het voorkomen van een (verdere) verdichting c.q. aantasting van natuurwaarden en versnippering door bebouwing; het behoud van de in de polders aanwezige (laan)beplantingselementen en hakhoutbossen. Voor de aangewezen gronden binnen de zone Zeekleigebied/polders gelden als aanvullende uitgangspunten: behoud van de openheid en de aanwezigheid vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurwetenschappelijk oogpunt waardevolle beplantingselementen en hakhoutbossen.
Uitgangspunten nadere eisen Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van artikel 53 omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals cultuurlandschappelijke en cultuurhistorische belangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is:
-
de situering van vrijstaande bebouwing, waarbij nadere eisen gesteld kunnen worden met betrekking tot de afstand en de positionering tot de overige bebouwing alsmede met betrekking tot de oriëntatie van de hoofdgevel, daarbij het onderscheid in hoofd- en bijgebouwen (dienst- gebouwen) in aanmerking nemende; waarbij binnen de landgoederen ten aanzien van bijgebouwen kan worden geëist dat deze verscholen gesitueerd worden, met tenminste één zijde aan of in de bosrand en ten aanzien van dienstwoningen dat deze gesitueerd worden naast of achter het hoofdhuis of terzijde van de oprijlaan;
-
de situering van bebouwing ten opzichte van landschappelijke, dan wel stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische zichtlijnen en structuren;
-
de situering van bebouwing binnen de context van de te beschermen waarden van het plan- gebied; de situering van bebouwing binnen de context van de tuin- en landschapsaanleg. Uitgangspunten cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Bij de toepassing van artikel 53 staat het behoud, versterking en/of herstel van de aan de bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische waarde, zulks mede uit een oogpunt van handhaving van de karakteristiek van het landelijk gebied voorop. Wat er onder deze waarden valt, is (voor zoverre het geen gemeentelijke of rijksmonumenten betreft) verwoord in de pandenbeschrijvingen die in het kader van het MIP (begin 1990) en het GIP (2012/2013) zijn opgesteld en in de beschrijving van het beschermde dorpsgezicht (zie hieronder). In afwachting van de uitwerking van het amendement van 13 oktober 2014 worden geen panden en objecten in dit plan opgenomen. Binnen het plangebied ligt de nadruk op het behoud, versterking en/of herstel van elementen die behoren tot de hoofdthema’s van het verhaal van Wassenaar, namelijk: -
agrarisch erfgoed; buitenplaatscultuur; Atlantikwall en Bad- en sportcultuur.
Ter bescherming van de waardevolle bebouwing kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en de uitvoering van werken of werkzaamheden.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
180
Ter bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle elementen kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bij de te beschermen objecten te plaatsen (bij)gebouwen (zie: nadere eisen). Aan de verbouw van bebouwing met cultuurhistorische waarde of de sloop van (onderdelen van) daarvan zal slechts medewerking worden verleend, indien handhaving van de bebouwing om zwaarwegende redenen niet kan worden geëist, bijvoorbeeld uit oogpunt van veiligheid. Bij de toepassing van artikel 53 dient rekening gehouden te worden met de verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland. Bij het behouden en versterken van de molenbiotoop van de Zuidwijkse molen dient behalve de verordening de handreiking molens van de provincie als uitgangspunt. Bij het behouden en versterken van buitenplaatsen dienen de uitgangspunten van de verordening ruimte ten aanzien van landgoed- en kasteelbiotopen meegewogen te worden. Deze uitgangspunten hebben als doel de opzet van een buitenplaats ervaarbaar en beleefbaar te houden. Dit houdt in dat zichtassen, infrastructuur en structuur van de buitenplaats gevrijwaard moeten blijven van storende elementen. De instandhouding van de buitenplaats richt zich daardoor zowel binnen als buiten de directe begrenzing van de buitenplaats. De historisch-ruimtelijke en visuele kwaliteit van de buitenplaats is gebaat bij het herkenbaar houden van de ruimtelijke samenhang. Binnen de contouren van het van rijkswege beschermde dorpsgezicht ‘Landgoederenzone WassenaarVoorschoten-Leidschendam’ staat het behoud en versterken van de volgende aspecten centraal (conform toelichting bescherming, naar toepassing monumentenwet 1988 artikel 35) -
de landhuizen, gebouwd tot 1918, vormen een grotere architectonisch eenheid met toegangshekken, dienst- en portierswoningen en garages of koetshuizen die in dezelfde stijl zijn opgetrokken en enige particuliere elektriciteitsgenerator- en pomphuizen. Daarnaast verwijzen jacht- en grenspalen naar vroegere rechten; - van bijzondere betekenis zijn de boerderijen, waarvan er verscheidene nog (deels) uit de 17de eeuw dateren. De meeste zijn veebedrijven van het Rijnlands type, waarvan de meeste een langgerekte of L-vormige plattegrond en een onderkelderde opkamer hebben; - noemenswaard is een aantal transformatorhuisjes, die ten dele tot stand kwamen door particuliere maatschappijtjes, maar die rond 1930 zijn overgenomen (aan de Paauwlaan, de Rijksstraatweg, de Schouwweg, de Menkenlaan). Ook komen nog op vrij ruime schaal vooroorlogse palen van de elektrische straatverlichting voor, onder meer in het park van Rust en Vreugd en bij de Zijdeweg. Voor de typering van de relatie tussen landschappelijke structuur en bebouwing is van belang: -
het sterk lineaire karakter van de bebouwingsstructuur vormt een afspiegeling van de geologische structuur van het gebied en daarnaast ook van de verkeerstechnische ontwikkelingen die er plaatsvonden; - de natuurlijke en landschappelijke voorwaarden, zoals het geaccidenteerde en beboste landschap van binnenduinen en strandwallen dat een ideale vestigingsplaats voor buitenplaatsen in landschapsstijl vormde. De Rijksstraatweg en de hieraan parallelle buurwegen vormen zo de bases van enkele kenmerkende linten van buitenplaatsen en landhuizen, terwijl de tussen de strandwallen gelegen en aanvankelijk vrijwel onbebouwd gebleven strandvlakten en het veen- gebied een hoofdzakelijk agrarische bestemming kregen; - het oorspronkelijke lineaire bebouwingskarakter komt wellicht het beste tot uiting in het boerderijlint op de in het veld nauwelijks waarneembare lage strandwal in het veen ten oosten van de Rijksstraatweg. De boerenbedrijven liggen op ruime afstand van de weg en zijn slechts via lange oprijlanen vanuit het westen te bereiken. Functionele waarden: -
de dominantie van de woonfunctie voor welgestelden en middenstandklasse;
-
de zandvaarten, die getuigen van het voor de streek typerende zanderijbedrijf, dat tot in de vroeg20ste eeuw voortgang heeft gevonden. Zoals de vaart die achter De Paauw naar het noordwesten loopt en die de vroegere zanderij op De Hertenkamp - ten zuiden van Duinrell ontsloot. De vroegere zandwinning liet ook een duidelijk spoor na aan de oostzijde van de Rijksstraatweg, nabij de Duivenvoordse Weg. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
181
Uitgangspunten omgang buitenplaatsen/landgoederen Bij de toepassing van artikel 53 staat het duurzame, ongedeelde behoud, versterking en zo mogelijk herstel van de structuren van de landgoederen / buitenplaatsen met name voor wat betreft de samenhang tussen bebouwing, parkaanleg, bossen en landbouwgronden, alsmede de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorop. Voor de landgoederen / buitenplaatsen is het beleid gericht op een beheer dat recht doet aan de daaraan eigen cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke, landschappelijke en (dag)recreatieve waarden. Ter uitvoering van dit beleid wordt gestreefd naar het opstellen van integrale beheers- en ontwikkelingsplannen. De belangrijkste uitgangspunten bij ontwikkelingen zijn: - het bebouwd volume mag niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie; - het streven naar een concentratie van de bebouwing is het uitgangspunt; - de nieuwe functie dient ruimtelijk in het bestaande landschap ingepast te worden; - geen toename van de druk door de nieuwe functie op milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving of voor de natuurwaarden op het perceel en in de omgeving; - de nieuwe functies dienen te passen binnen de algehele beleidsuitgangspunten voor het plangebied en dienen te worden afgestemd op de specifieke beleidsuitgangspunten voor het gebied waarin het perceel is gelegen. - sanering van voormalige (bedrijfs)bebouwing en bebouwing die bouwkundig in slechte tot zeer slechte staat verkeert en/of de oorspronkelijke functie verloren heeft is gericht op het reduceren van bouwvolume, waarbij onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan (gedeeltelijke) vervangende nieuwbouw elders; - toevoeging van nieuwe functies ter compensatie van te saneren functies en bebouwing; - toevoeging van nieuwe functies in het kader van een verantwoord economisch en maatschappelijk beheer van het landgoed / buitenplaats; op voorwaarde dat: •
een bijdrage wordt verleend aan de doelstellingen van het plan waaronder begrepen de duurzame, ongedeelde revitalisering van de landgoederen en buitenplaatsen;
•
deze ontwikkelingen passen binnen de voor het betreffende gebied opgestelde beheers- en ontwikkelingsplannen;
•
een bijdrage wordt verleend aan de doelstellingen van het bestemmingsplan en/of de specifieke waarden van het gebied waarbinnen het landgoed / de buitenplaats is gelegen. Voor de transformatie en veranderingen binnen landgoederen en buitenplaatsen dient door de initiatiefnemer, als basis voor de besluitvorming, een notitie (landgoedontwikkelingsplan of landschapsontwikkelingsplan) te worden opgesteld waarbij aandacht wordt besteed aan: -
een opname van de huidige situatie (waaronder een cultuurhistorische analyse); de te nemen saneringsmaatregelen (sloop van gebouwen of verwijderen van niet langer noodzakelijke bouwwerken); - een uitgewerkt inrichtingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de situering van gewenste bebouwing en de toekomstig gewenste terreininrichting; - de fasering van de herinrichting; - het toekomstig te voeren beheer. Uitgangspunten cultuurhistorisch waardevolle structuren Bij de toepassing van artikel 53 geldt dat er geen afbreuk mag worden gedaan aan de cultuur-historische waarden van het gebied. Ter bescherming van de waardevolle structuren kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bebouwing en de uitvoering van werken of werkzaamheden. Het complex van structuren dient behouden te blijven, waaronder inbegrepen: de open-dicht verhouding de lange lijnen van wegen en watergangen in of parallel aan de strandwallen structuur verkavelingspatronen, boerderijlinten, hakhoutbossen, houtsingels, hagen en de landgoederen met bijbehorende bebouwing en parkaanleg. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
182
De te beschermen waarden in het plan zijn: Herkenbaarheid van het landschap met cultuurhistorisch functioneel gebruik, reliëf, gradiënten en natuurrijkdom. Hoofdstructuur van wegen, lanen en waterlopen en lineaire bebouwingsstructuren zoals de boerderijlinten. Het historische verkavelingspatroon in de weidegebieden herkenbaar aan de poldersloten en in voorkomende gevallen aan de opgaande begroeiing. Erf-, laan, en haagbeplantingen, bossingels en houtwallen (opgedeelde) landgoederen en buitenplaatsen met onderling integrerende lanen en zichtassen op overwegend rechthoekige kavels. Erf- en tuinscheidingen van de landgoederen, buitenplaatsen en huiskavels die de karakteristieke verkavelingstructuur visualiseren. Ensemblewaarde van de gebouwen op de landgoederen en buitenplaatsen en hun bijbehorende historisch functionele samenhang en plaats op het terrein. Park- en tuinaanleg van de diverse landgoederen, wegens stijl, stilistische kwaliteit, zeldzaamheid en intrinsieke samenhang tussen aanleg, bebouwing en (gebouwde) objecten. Park en tuinaanleg vanwege de ruimtelijke en functionele relaties Jacht- en grenspalen De stedenbouwkundige relatie tussen wegenpatroon, groenaanleg en architectuur. de bijzondere relatie met landelijke omgeving. De structuur van duinontginningen samen met het rijksmonument Boerderij Meijendell en de rijbeplantingen; Binnen de valleien Meijendell, Bierlap en Kijfhoek de ontginningsresten uit de tweede en derde e kwart van de 19 eeuw zoals weiden, akkers, windsingels, houtwallen alsmede agrarische bebouwing: de grondwerken ten behoeve van de duinwaterontginning (19 d/20a) de doorgaande verbindingswegen en de verkeersinfrastructuur van 1916-1918; delen van de grovere verkavelingsstructuur. Ten aanzien van het agrarische erfgoed geldt aanvullend het behoud van: de sterke ruimtelijk-historische en ruimtelijk-functionele relatie tussen de complex-onderdelen onderling en de erfindeling en -beplanting; de openheid van de vlakten met de boerderijen genesteld in de verder besloten, beboste randen; de typologie van de ruimtebegrenzingen; de specifieke verkaveling; profiel-indelingen c.q. vorm van wegen, straten en waterlopen; de historisch-geografische patronen, zeker zolang deze patronen (wegen, waterlopen, dijken en kades) nog een functie hebben; de herkenbaarheid van deze patronen. Binnen de contouren van het sinds 2007 van rijkswege beschermde dorpsgezicht ‘Landgoederen-zone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam’ staat het behoud en versterken van de volgende aspecten centraal (conform toelichting bescherming, naar toepassing monumentenwet 1988 artikel 35): -
-
-
het meerassige, van oorsprong middeleeuwse wegennet dat zich uitstrekt langs de flanken van de strandwallen en enige dwarsverbindingen of voorden tussen die wegen. Karakteristiek zijn de laanbeplanting met hoog opgaande bomen en het smalle profiel van enige van deze wegen zoals de Raaphorstlaan, Schouwweg en Horstlaan; het stelsel van parallelle weteringen zoals de Veenwatering, de Schenk, de Zijlwatering en de Dobbewetering; de grotendeels midden-19de-eeuwse structuur van zichtassen en integrerende wegen van voormalige landgoederen die nog steeds een visuele, verbindende functie hebben tussen onderdelen van het gebied; de regelmatige blokverkaveling in de weidegebieden binnen de strandvlakten en veengebieden; de strokenverkaveling aan de oostzijde van Wassenaar waarbij de langgerekte kavels, gescheiden door een dicht netwerk van sloten; de buitenplaatsen op de strandwallen op gewoonlijk (zeer) grote, min of meer rechthoekige kavels gesitueerd; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
183
-
de in de loop van de 20ste eeuw opgedeelde landgoederen, grote buitenplaatsen en weidegebieden, in kavels haaks op de ontsluitingswegen en lanen; - de erf- en tuinafscheidingen der landgoederen, buitenplaatsen en huiskavels, meestal bestendigd door hekwerken, muren, greppels en hagen die een karakteristiek en belangrijk aspect van de verkavelingsstructuur vormen. - de reeks (grotendeels) intacte 18de-, 19de- en vroeg-20ste-eeuwse landgoederen en buitenplaatsen, enige ensembles van 19de- en 20ste-eeuwse landhuizen en villa's en een aantal vroeg-20ste-eeuwse villaparken en woonwijken voor de gegoede middenstand; - de structuur en de visuele en historisch-functionele samenhang der gebouwen en de plaatsing in tuinen en parken; - de inrichting van de open ruimte, waar openbare en particuliere groenaanleg elkaar raken; - de in Landschapsstijl aangelegde landgoederen op de Horsten, waaronder het in Voorschoten gelegen Ter Horst, behorend tot het 19de-eeuwse kroondomein De Horsten en in samenhang hiermee de overige buitenplaatsen van Prins Frederik (De Paauw, Groot-Haesebroek, Backershagen); - de (voormalige) buitenplaatsen Rust en Vreugd, Langenhorst, Beukenhorst, Blanken-burg, Voorlinden, Wittenburg en Zuidwijk, wegens de stilistische kwaliteit, zeldzaamheid en eenheid van park en bebouwing; Voor de typering van openbare ruimte en groenvoorziening is van belang: -
verscheidene van de oorspronkelijk particuliere parken en tuinen die als openbaar groen voor het publiek toegankelijk zijn. Het belangrijkste deel hiervan strekt zich van noord naar zuid uit van De Paauw tot aan de Houtlaan. In dit door wandel- en fietspaden doorsneden gebied ten westen van de Rijksstraatweg, dat zich nu eens verwijdt en dan weer zeer smal is, liggen onder meer gazons, bospartijen, wateren en bestaan ook - al dan niet kunstmatige - hoogteverschillen. Met name de vroeg landschappelijke waterpartijen en slingerpaden van Rust en Vreugd (ca. 1765), Backershagen en Wiltzangk (nabij de uitzichtkoepel/ruïne; eind 18de eeuw) en die bij De Paauw (eerste helft 19de eeuw) zijn van grote cultuurhistorische betekenis. De tuinen tonen fasen in de ontwikkeling van de Landschappelijke Stijl; - de koninklijke landgoederen De Horsten bevatten eveneens een belangrijke park- en tuinaanleg in landschappelijke Stijl en zijn een hoogtepunt in het oeuvre in Nederland van tuinarchitect Petzold. Daarnaast verwijzen de aanwezige of herbouwde boerderijen en de dienstwoningen naar de tijd waarin zulke landgoederen een functionele eenheid vormden met het agrarisch en het overige maatschappelijk leven; - de oude en jongere (laan)beplantingen. De oude beplanting die gewoonlijk een voortzetting is van een eeuwenlange traditie en die soms ook teruggaat op zichtassen van landgoederen, bestaat uit soorten hoog opgaande bomen (kastanjes, beuken en eiken). Deze komen voor langs verscheidene oude wegen zoals de Oud-Wassenaarse Weg, Schouwweg, Nachtegaallaan, Buurtweg, Raaphorstlaan, Rijksstraatweg en Papeweg, waar ze aspecten van beslotenheid en van diepte ondersteunen. Jongere laan-beplanting is soms in samenhang met het betrokken villapark aangebracht en in een aantal gevallen daarna ook nog vernieuwd; - het zeer groene en boomrijke karakter van Wassenaar, karakteristiek door de vele contrasten, en in deze omvang zeldzaam in het westen van het land. Uitgangspunten voor afweging aanlegvergunningsstelsel Bij de toepassing van 53.5.1 dienen de volgende algemene uitgangspunten: In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden dat de doelstellingen van de betrokken bestemming (zie 53.1.1.) onevenredige schade zal oplopen. De te beschermen waarden zijn het behoud van: -
het contrast openheid-beslotenheid; de kenmerkende landschappelijke overgangen tussen bebouwde kom en buitengebied; karakteristieke (laan)beplantingen en de (hakhout)bossen; het graslandkarakter in de strandvlakten; het aanwezige reliëf; de specifieke verkaveling; karakteristieke profiel-indelingen c.q. vorm van wegen, straten en waterlopen; Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
184
-
de historisch-geografische patronen, zeker zolang deze patronen (wegen, waterlopen, dijken en kades) nog een functie hebben; de herkenbaarheid van deze patronen. Aantasting kan worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden, zoals fasering, beperking in oppervlakte en compenserende maatregelen. Een en ander zal dienen te geschieden in overleg met de aanvrager en zo nodig, na ingewonnen advies of onder begeleiding van ter zake deskundigen. Bij de beoordeling omtrent de toelaatbaarheid van een werk en/of werkzaamheid gelden nog de volgende maatstaven: werken en/of werkzaamheden die verband houden met (een van) de aangegeven doeleindenomschrijving en gevolgen (kunnen) hebben voor de landschapswaarde en/of cultuurhistorische waarde dienen naar evenredigheid nader op hun aanvaardbaarheid te worden beoordeeld; daarbij dient te worden bezien of door het stellen van voorwaarden de negatieve effecten op de cultuur- of landschapswaarde kunnen worden verminderd, dan wel, bij een al dan niet beperkte aantasting, de mogelijkheden voor herstel kunnen worden vergroot. Bij de toetsing van een aanvraag voor een vergunning in het kader van artikel 53.5.1 spelen de onderstaande afwegingsaspecten een rol:
1. De locatie van de geplande activiteit De locatie betreft de plaats waar de te ondernemen activiteit plaats zou moeten vinden. Indien nodig, dient onderzocht te worden of er plaatsen zijn waar de activiteit minder schadelijke effecten heeft op de realisering van de bestemmingsdoeleinden. Het is mogelijk dat er geen geschikte locaties aanwezig zijn. 2. De omvang van de activiteit Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit zou moeten worden uitgeoefend en naar de reikwijdte van de effecten van de activiteit binnen de bestemming. Indien nodig, dient onderzocht te worden of het mogelijk is de activiteit op een kleiner oppervlak te laten plaats vinden. 3. De aard van de activiteit Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan nauwkeurig omschreven dienen te zijn. Bepaalde activiteiten kunnen dermate schadelijk zijn voor de realisering van de bestemmingsdoeleinden, dat de aanlegvergunning niet kan worden verleend. 4. Het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of bepaalde delen van een etmaal minder of juist meer schadelijk is, waardoor het de voorkeur verdient het tijdstip van uitvoering daarop aan te passen teneinde de schadelijkheid zo laag mogelijk te houden. 5. De mogelijkheden voor herstel Het kan mogelijk zijn dat een schadelijke activiteit gecompenseerd kan worden door deze na de ingreep te herstellen, voorwaarden te scheppen voor herstel of door de waarden die verloren gaan door de activiteit op een andere plaats te realiseren. De compensatie kan in een andere bestemming worden gerealiseerd. 6. Het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang De effecten op de te beschermen waarde (maatschappelijk belang) dient te worden afgewogen tegen het economisch belang van de aanvrager.
Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
185