Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 4e gedeeltelijke herziening
Ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, 4e gedeeltelijke herziening – Toelichting
Procedure overzicht Ontwerp bestemmingsplan ter inzage Bestemmingsplan vastgesteld Bestemmingsplan ter inzage Uitspraak Raad van State
1 mei tot en met 11 juni 2013 23 september 2013
Ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, 4e gedeeltelijke herziening – Toelichting
Ontwerp Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 e 4 gedeeltelijke herziening
Toelichting
Ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, 4e gedeeltelijke herziening – Toelichting
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 17.0 Inleiding Hoofdstuk 17.1 Aanvullende beleidskaders 17.1.1 Rijk 17.1.2. Regio 17.1.3 Provincie 17.1.4 Gemeente Hoofdstuk 17.2 Besluit Raad van State Hoofdstuk 17.3 Nieuwe ontwikkelingen Hoofdstuk 17.4 Bestemmingen Hoofdstuk 17.5 Procedure Hoofdstuk 17.6 Exploitatieplan
1 2 2 4 5 7 10 14 16 17 18
Ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, 4e gedeeltelijke herziening – Toelichting
17.0
INLEIDING
Aanleiding voor deze 4e gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, vloeit voort uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 september 2011 (200907639/1/R1) in een beroepszaak tegen de vaststelling van de “3e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004”. In de uitspraak zijn de appellanten in een aantal gevallen in het gelijk gesteld, waardoor voor een aantal percelen het vaststellingsbesluit van de “3e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004” is vernietigd. Met deze 4e gedeeltelijke herziening wordt voorzien in een passende regeling, met de uitspraak van de Raad van State als basis. Het gaat hierbij om percelen aan de Deijlerweg 175 en de Hoge Klei 1 in Wassenaar. Tweede aanleiding voor deze 4e gedeeltelijke herziening is een particulier initiatief tot het realiseren van een showkas van 330 m² op het perceel Oostdorperweg 206c (bestaand tuininrichtingsbedrijf). Hiervoor is in 2011 een Wabo afwijkingsprocedure doorlopen. Daarbij is met de eigenaar overeengekomen dat het agrarisch bouwperceel op het aangrenzende perceel Oostdorperweg 206b met 330 m² wordt verkleind, zodat er per saldo geen sprake is van toename van bebouwing. Deze verkleining wordt in de nu voorliggende 4e gedeeltelijke herziening geregeld. Tenslotte is voor de komst van de Amerikaanse Ambassade naar de Waalsdorperlaan een groencompensatieplan opgesteld. Eén van de maatregelen die hierin is genoemd is het realiseren van natuurvriendelijke oevers op een strook land achter een tuincentrum. Met de aanleg van ecologische oevers krijgt de ecologie een positieve impuls en vormt het geheel een opwaardering van de recreatieve waarden van het gebied. De delen van de plantoelichting behorende bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, voorzover die niet worden herzien met deze 4e gedeeltelijke herziening, blijven van toepassing.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 1
17.1
AANVULLENDE BELEIDSKADERS
17.1.1 Rijk Algemeen Het rijksbeleid op het terrein van de ruimtelijke ordening is op diverse plaatsen vastgelegd en de laatste jaren sterk in beweging. Voor dit bestemmingsplan is vooral de sterk toegenomen aandacht voor cultureel erfgoed en de verbetering van het waterbeheer van belang. De plandelen liggen, op de locatie aan de Waalsdorperlaan na, buiten het gebied dat in 2007 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht “Landgoederenzone Wassenaar – Voorschoten – Leidschendam”. Op de afbeelding is dit weergegeven.
Locatie Waalsdorperlaan
Het beschermde dorpsgezicht bestaat uit een reeks aaneengesloten landgoederen en buitenplaatsen met landerijen, alsmede een aantal villaparken, villawijken en hogere middenstandswijken. Kenmerkend voor het gebied zijn de landschappelijke en visuele relaties met strand en duinen en met het oostelijke veenweidegebied. Zo zijn er vanuit meerdere posities bijzondere contrast- en gradiëntenzones aanwezig waartegen het landgoederengebied zich aftekent. Het gebied vormt een representatief voorbeeld van een historische landgoederenzone, waar landgoederen uit de 18e tot 20e eeuw en vroeg 20e eeuwse villaparken uit suburbanisatieperiode zich merendeels in gave vorm naast elkaar laten herkennen. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft: (a) het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland, (b) het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat en (c) het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 2
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Het gebied “kustfundament” ligt weliswaar in de omgeving van Wassenaar, maar de drie deelgebieden waar deze 4e gedeeltelijke herziening betrekking op heeft vallen buiten het kustfundament. De ecologische hoofdstructuur is conform de wijziging van het Barro per 1 oktober 2012 geregeld in de Provinciale Verordening. Voor het overige liggen de deelgebieden van deze 4e gedeeltelijke buiten gebieden waar onderwerpen van nationaal belang aan de orde zijn. Milieunormering Het milieubeleid op rijksniveau in relatie tot bestemmingsplannen vertaalt zich met name naar de toetsing aan de normen die in de regelgeving is vastgelegd. Daarbij moet gedacht worden aan geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Wet Geluidhinder Op grond van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek verplicht als een bestemmingsplan de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt. Daarbij gelden voorkeurgrenswaarden voor wegverkeer, spoorwegen en industrieterreinen. In de nu voorliggende 4e gedeeltelijke herziening worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Voor de locaties aan de Hoge Klei, Oostdorperweg 206b, Deijlerweg en wordt uitgegaan van de bestaande situatie. Voor de Waalsdorperlaan wordt uitgegaan van een bestemming waarbij geen geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Akoestisch onderzoek is daarom niet aan de orde. Bodem Op de locaties Hoge Klei en Deijlerweg wordt de bestaande situatie vastgelegd en geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Aan de Waalsdorperlaan wordt uitgegaan van het realiseren van grasland en waterpartijen. Hiervoor is geen bodemonderzoek nodig. Het verkleinen van het bestemmingsvlak ter plaatse van de Oostdorperweg 206b leidt evenmin tot de bouw van verblijfsruimten. Er is geen bodemonderzoek nodig. Luchtkwaliteit De nu voorliggende 4e gedeeltelijke herziening gaat voor de locaties Hoge Klei en Deijlerweg uit van de bestaande situatie. Aan de Waalsdorperlaan wordt na de sloop van het tuincentrum grasland en water gerealiseerd. Ter plaatse van de Oostdorperweg 206b wordt het agrarisch bouwperceel verkleind ten gunste van de bestemming “Agrarische doeleinden, gebied met waarden”. Deze bestemmingswijziging heeft geen gewijzigde verkeersintensiteiten op de omliggende wegen tot gevolg, zodat het bestemmingsplan niet van invloed is op de concentraties van stoffen waarvoor grenswaarden gelden in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met de Wet milieubeheer.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 3
Externe veiligheid Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geldt een risicocontour van 200 meter rond een route voor gevaarlijke stoffen. De A44 is een gevaarlijke stoffenroute maar ligt op meer dan 200 meter van de drie deelgebieden. Deze herziening heeft betrekking op enkele in relatie tot het aspect externe veiligheid ondergeschikte wijzigingen van bestemmingen in een conserverend plan. Ten aanzien van de risicobronnen zelf beoogt deze herziening geen wijzigingen. De herziening zal derhalve geen (substantiële) invloed hebben op de hoogtes van de diverse groepsrisico’s. Waterhuishouding Het bestemmingsplan voorziet bij de Waalsdorperlaan in de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Aan de Oostdorperweg 206c wordt een bouwvlak verplaatst, zodat er geen sprake is van een toename van bebouwing. Aan de Deijlerweg en de Hoge Klei is eveneens geen sprake van een toename van bebouwing of verharding. Compensatie in de vorm van nieuw open water is niet aan de orde. 17.1.2 Regio Regionaal structuurplan 2008 Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het stadsgewest Haaglanden het “Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020” vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het beleid. Inzet is een verdere ontwikkeling van de regio als internationale regio op het gebied van vrede, recht en veiligheid, maar ook op het gebied van kennis, innovatie en technologie. Voor Wassenaar is hierin een rol weggelegd als het gaat om het bieden van een hoogwaardig woonmilieu, welke volgens het RSP verder versterkt moet worden. De percelen aan de Oostdorperweg en de Deijerweg zijn op de kaart “Gebiedsbegrenzingen en groene schakels Groene Goud Haaglanden” in het Structuurplan aangewezen als “weidegebied”. Het perceel aan de Hoge Klei is aangewezen als “stadsrandpark”. Het perceel aan de Waalsdorperlaan is aangewezen als “stadsrandpark
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 4
Voor de vier percelen is behoud van de bestaande functie uitgangspunt, waarbij op de Oostdorperweg 206c bebouwing ten behoeve van het tuininrichtingsbedrijf wordt toegevoegd en hetzelfde oppervlakte aan bebouwing in mindering wordt gebracht bij het perceel aan de Oostdorperweg 206b. Dit past binnen de kaders van het Structuurplan. 17.1.3 Provincie Structuurvisie en Verordening Ruimte Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hebben in juli 2010 de Structuurvisie “Visie op Zuid-Holland” en de “Verordening Ruimte” vastgesteld. De Structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. De kern van de Structuurvisie is het versterken van de samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen de provincie Zuid Holland. De provincie stelt dat dit bijdraagt aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Bebouwingscontouren De provincie kiest er voor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren en maakt hierbij gebruik van bebouwingscontouren. Deze contouren zijn opgenomen in de Verordening Ruimte. De vier locaties waar deze 4e gedeeltelijke herziening betrekking op heeft liggen allen buiten de bebouwingscontouren zoals opgenomen in de Verordening. Voor de gebieden buiten de bebouwingscontouren is verdere verstedelijking in principe niet toegestaan. Vier deelgebieden zijn in de Verordening Ruimte tevens aangewezen als gebied buiten de bebouwingscontouren waar ook glastuinbouw, bollenteelt, boom- en sierteelt, alsmede recreatie is toegestaan. Voor de locaties Hoge Klei en Deijlerweg is behoud van de bestaande functie en bebouwing uitgangspunt. Voor de locatie Oostdorperweg wordt bebouwing toegevoegd bij huisnummer 206c. Hetzelfde oppervlakte wordt aan bebouwingsmogelijkheden geschrapt bij het naastgelegen perceel, zodat per saldo de hoeveelheid bebouwing die planologisch mogelijk wordt gemaakt gelijk blijft. De functie (tuinbouwbedrijf) blijft ongewijzigd. Doordat een bestaand bedrijf bebouwing toevoegt die op het naastgelegen perceel in mindering wordt gebracht is er geen sprake van verdere verstedelijking en wordt voldaan aan de bepalingen uit de Provinciale Verordening ten aanzien van het gebied buiten de stedelijke bebouwingscontouren. Ecologische hoofdstructuur Conform de per 1 oktober 2012 gewijzigde Barro (zie paragraaf 17.1.1) moeten in de Provinciale Verordening regels worden gesteld ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur. De ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden dat de basis vormt voor het natuurbeleid. Van de vier deelgebieden waar deze 4e gedeeltelijke herziening betrekking op heeft ligt alleen de locatie aan de Waalsdorperlaan binnen de ecologische hoofdstructuur.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 5
Op de afbeelding is dit weergegeven.
Oostdorperweg Hoge Klei
Deijlerweg
Waalsdorperlaan
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid Holland Op de Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Zuid Holland zijn de drie deelgebieden (Hoge Klei, Oostdorperweg en Deijlerweg) aangewezen als gebied met een “zeer grote kans op archeologische sporen”. Voor de locatie aan de Waalsdorperlaan geldt een “redelijk tot grote kans op archeologische sporen”. Op grond van de Verordening Ruimte moet een bestemmingsplan regels bevatten ter bescherming van deze archeologische waarden. Om deze reden is het grasland rond het perceel aan de Deijlerweg bestemd als “Agrarische doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden”. Voor de andere locaties geldt dat de betreffende bestemmingen al bepalingen (aanlegvergunning) bevatten ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Naast de bescherming in het bestemmingsplan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht ingeval archeologisch waardevolle resten worden aangetroffen bij grondroerende werkzaamheden.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 6
17.1.4 Gemeente In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 is een uitgebreide beschrijving van het bestaande beleid opgenomen. In deze paragraaf is het gemeentelijk beleid weergegeven dat nadien is vastgesteld en betrekking heeft op de gronden van de nu voorliggende 4e gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004. Landschapsbeleidsplan Wassenaar De landschappelijke hoofdstructuur is als volgt te typeren: de hoofdrichting van het landschap en de samenhang tussen de verschillende landschapstypen is bepaald door ontstaansgeschiedenis, de grote invloed van de zee is in alle landschapstypen nog herkenbaar; er zijn grote contrasten in de landschappelijke opbouw van de (gedeeltelijk zeer open) duinen, de besloten smalle strandwallen/strandvlakten en de open grote strandvlakte/zeekleipolder; de waterhuishouding en de ontsluitingsstructuur volgen het patroon van strandwallen en strandvlakten; de bebouwing van Wassenaar ligt op markante plekken: de villagebieden hoofdzakelijk op de strandwallen en de dorpskern op de overgang van zand naar klei. In het buitengebied van Wassenaar zijn binnen deze hoofdstructuur de volgende drie landschapstypen te onderscheiden: het jonge duinlandschap, de strandwallen en strandvlaktenlandschap en het jonge zeekleilandschap. De gronden die vallen onder deze gedeeltelijke herziening liggen deels in het jonge zeekleilandschap en deels in de strandwallen / strandvlakten (landgoederenzone). Op de afbeelding is dit weergegeven.
Het jonge zeekleilandschap Het jonge zeekleilandschap wordt gekenmerkt door openheid, de slagenverkaveling en het gras-landkarakter. De uitlopers van de strandwallen zijn markant en geleden de openheid van de polder, doordat juist op beide uitlopers een concentratie van wegen, bebouwing en beplanting voorkomt. In de kleipolder zelf volgt de verkaveling afhankelijk van de oorspronkelijke ontginningsrichting verschillende hoofdrichtingen. De kavels langs de uitlopers van de strandwallen zijn breder
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 7
Het strandwallen en strandvlaktenlandschap Dit landschapstype is op Wassenaars grondgebied in hoofdzaak opgebouwd uit drie hoger gelegen wallen met drie ertussen liggende strandvlakten. De richting van de strandwallen (parallel aan de kustlijn) is bepalend voor de ruimtelijke opbouw van dit landschapstype. Deze hoofdrichting is zowel in het patroon van wegen en waterlopen als in het bebouwingsen beplantingspatroon terug te vinden. De voor Wassenaar zo kenmerkende beboste landgoederenzone is gelegen op de strandwallen en deels op de strandvlakten. De strandvlakten bestaan overwegend uit grasland. De bebouwing bevindt zich op de strandwallen, waarvan de boerderijen van oudsher zijn gevestigd op de overgang van de strandwal en –vlakte. Binnen het plangebied is een overgang aanwezig tussen duinen, strandwallen en -vlakten. Op drie plaatsen is deze "gradiëntzone" nog intact, met name door het ontbreken van (dichte) bebouwing. Archeologiebeleid Sinds 1 september 2007 is de middels de Wet op de archeologische Monumentenzorg (Wamz) gewijzigde Monumentenwet van kracht. De wet schrijft voor dat elke gemeente een archeologisch beleid ontwikkelt en verantwoordelijk is voor de uitvoering daarvan. In Wassenaar is, ten aanzien van de in bestemmingsplangebieden als zodanig aangewezen archeologisch waardevolle gebieden en overige gebieden met een archeologische verwachting, het beleid in eerste instantie gericht op het weren van activiteiten welke een aantasting kunnen veroorzaken van de (potentieel) aanwezige archeologische waarde; medewerking kan worden verleend aan het realiseren van bebouwing en/of het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde. Bescherming van archeologische waardevolle gebieden en gebieden met een archeologische verwachting geschiedt enerzijds door de toepassing van de Monumentenwet en anderzijds door de bepalingen in het bestemmingsplan, zoals het in de voorschriften opgenomen aanlegvergunningenstelsel. Alvorens een vergunning te verlenen dient de archeologische waarde van het betreffende terrein door middel van (voor)onderzoek te worden vastgesteld. Als dat naar het oordeel van het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Wassenaar, in voldoende mate is gebeurd, dient een selectiebesluit door het bevoegd gezag te worden genomen. Dit kan inhouden dat het betreffende terrein wordt vrijgegeven, dat door middel van opgravingen de gegevens ex situ veilig dienen te worden gesteld of dat de waarden in situ bewaard dienen te blijven. Op 19 januari 2009 heeft de gemeenteraad in dit kader de “Nota bodemarchief ontrafeld” vastgesteld. Deze nota inclusief de daarin beschreven modelvoorschriften vormen het kader voor het gemeentelijke archeologiebeleid en de juridische verankering in bestemmingsplannen. Agrarische Structuurvisie 2008 Op basis van de gemeentelijke Agrarische Structuurvisie 2008 heeft de agrarische invulling van de Groene buffer Ommedijkse Polder bestuurlijke aandacht. Via een gestructureerd overleg met LTO Noord, Agrarische structuurcommissie, landgoederen, Staatsbosbeheer zal invulling worden gegeven aan de beleidsplannen voor het Landelijke Gebied. Beleidsmatig wordt er ingezet op verbredingsvoorstellen voor de landbouw binnen het bestemmingsplan, waarbij er flexibeler en sneller geanticipeerd wordt op wensen en plannen van agrarische
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 8
bedrijven. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 zijn diverse verbredingsvoorstellen opgenomen die in dit overleg zullen worden betrokken. De diverse beleidsonderwerpen zullen in overleg met de belanghebbenden nader aan de orde komen en zijn op dit moment nog niet toereikend uitgewerkt om te kunnen leiden tot een aanpassing van de huidige regeling in deze 4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied. Deze zaken zullen in de eerstvolgende integrale herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied worden meegenomen. Bed & Breakfast Het starten van een Bed & Breakfast past binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Een woning is een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bed & Breakfast valt niet onder deze begripsbepaling, aangezien de personen aan wie onderdak wordt geboden, geen onderdeel uitmaken van het huishouden van de oorspronkelijke bewoners. In de discussie met betrekking tot de inpasbaarheid in het ruimtelijke beleid wordt uitgegaan van het standpunt dat een Bed & Breakfast een bedrijfsmatige activiteit is, die vanwege vorm en schaalgrootte zeer veel lijkt op “wonen”. Wanneer een Bed & Breakfast in omvang beperkt blijft tot een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de hoofdfunctie wonen, hoeft er geen probleem te bestaan met betrekking tot de functie voor het betreffende pand. Kleinschaligheid van Bed & Breakfast kan vanuit deze bestemmingsoptiek worden gedefinieerd als een nevenactiviteit die ondergeschikt is aan de woonfunctie. Bed & Breakfast plaatsvinden binnen de woonbestemming en is alleen in de woning zelf en in aangebouwde bijgebouwen toegestaan.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 9
17.2
UITSPRAAK RAAD VAN STATE
Op 6 juli 2009 is het bestemmingsplan “3e gedeeltelijke herziening Landelijk Gebied 2004” vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep aangetekend. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 september 2011 uitspraak gedaan (200907629/1/R1). 17.2.1 Deijlerweg 175 Rijhal en stallencomplex In de beroepszaak heeft de eigenaar van het perceel aan de Deijlerweg 175 aangegeven dat een deel van de bebouwing van de Deijlerhoeve ten onrechte is bestemd als “Stalgebouw”, omdat de bestemming niet overeenkomt met de huidige situatie en hem beperkt in zijn gebruiksmogelijkheden. De eigenaar heeft in het beroep aangegeven dat de rijhal en het stallencomplex dienstbaar zijn aan de privaat bewoonde woning en de paardensportactiviteiten hebben geen bedrijfsmatig maar een hobbymatig karakter, zodat een woonbestemming voor de gronden waarop deze opstallen zijn gelegen gewenst is met medegebruik voor het houden, africhten en trainen van paarden. Dat komt ook de verkoopbaarheid van het perceel ten goede indien een opvolgend eigenaar geen affiniteit heeft met paardensport. Op de afbeelding is een uitsnede van de plankaart van de 3e gedeeltelijke herziening weergegeven.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 10
De Raad van State heeft geoordeeld dat thans niet duidelijk is of door de eigenaar van Deijlerweg 175 genoemde activiteiten op grond van de bestemming “Stalgebouw” zijn toegestaan. Het vaststellingsbesluit van de gemeente Wassenaar (d.d. 6 juli 2009) is vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de kadastrale percelen 10928, 10929, 10930, 10931, 10932, 10938, 11376, 11373 en 11374 voor zover deze zijn bestemd als “Stalgebouw (stg)”. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State en de door de eigenaar geuite wensen is de bestemming van de rijhal en het stallencomplex gewijzigd in “Woondoeleinden1” conform de bestemming van het aangrenzende perceel Deijlerweg 175. Grasland en toegangsweg In het beroep is door de eigenaar van het perceel aan de Deijlerweg 175 aangegeven dat het onduidelijk is of de bestaande toegangsweg naar de woning vanaf de Deijlerweg op grond van de regels van de bestemming “Stalgebouw” is toegestaan. Zoals in het deskundigenbericht van de Raad van State is aangegeven is het omliggende land begroeid met gras dat verder geen specifiek gebruik kent. De eigenaar heeft aangegeven dat hij niet voornemens is om de onbebouwde gronden aan te wenden voor het houden of africhten van paarden. De Raad van State heeft geoordeeld dat de bestemming “Stalgebouw” onvoldoende duidelijk aangeeft of hetgeen de appellant ten aanzien van het grasland wenst ook is toegestaan. Het vaststellingsbesluit van de gemeente Wassenaar (d.d. 6 juli 2009) is vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de kadastrale percelen 10928, 10929, 10930, 10931, 10932, 10938, 11376, 11373 en 11374 voor zover deze zijn bestemd als “Stalgebouw (stg)”. Naar aanleiding van de uitspraak en hetgeen de eigenaar van het perceel in het beroep naar voren heeft gebracht, is voor het grasland de bestemming “Stalgebouw” geschrapt en vervangen door de bestemming “Agrarische doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden”. Ook voor de toegangsweg is deze bestemming van toepassing. Op grond van artikel 16 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2004” zijn deze gronden aangewezen voor: Lid 1.1 a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw; b. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven; c. en de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering op bestaande, op de kaart aangegeven agrarische bouwpercelen en/of agrarische bouwsteden; alsmede d. het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden bestaande uit onder meer weidvogels, graslandvegetaties en vegetatie van slootoevers; e. de openheid en het verkavelings-/slotenpatroon; f. het behoud van de graslandvegetaties en de daarmee samenhangende vogelkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied; en g. kleinschalige landschapselementen; h. extensief recreatief medegebruik, voor zover deze laatste doelen zijn afgestemd op eerstgenoemde doelen, a. tot en met f.,met daarbij behorende bouwwerken een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 2. Lid 1.2 Voor zover op de kaart binnen de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 11
Om geen misverstand te laten bestaan dat de ontsluiting van het pand aan de Deijlerweg 175 op de Deijlerweg is toegestaan, is lid 1.3 toegevoegd waarin is geregeld dat voor de bestemmingen die naast de bestemming “Agrarische doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden” liggen ook erven en tuinen en ontsluitingspaden mogen worden gerealiseerd. Voor het overige blijven de voorschriften van de bestemming ongewijzigd. Op grond van het lid 4.2 (gebruiksbepalingen) van artikel 16 (“Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden” -Aln-) in het bestemmingsplan uit 2004 was het niet toegestaan om de weidegebieden als uitloop/weidegebied te gebruiken voor paarden. De Raad van State heeft bij de uitspraak d.d. 23 mei 2007 (200510017/1) goedkeuring onthouden aan dit lid. Hiermee is het op grond van het geldende bestemmingsplan al toegestaan om de gronden te gebruiken als uitloop-/weidegebied voor paarden. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de huidige situatie, waarbij de paarden hobbymatig worden gehouden. Om dit te verduidelijken is in artikel 16 lid 1.1 onder h toegevoegd dat het recreatief medegebruik mede betrekking heeft op het hobbymatig houden van paarden. Het grasland en de bijbehorende sloten hebben conform de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid Holland een hoge archeologische verwachting zodat bescherming van cultuurhistorische waarden via het bestemmingsplan nodig is. Aanlegvergunningenstelsel In het beroep is door de eigenaar van het perceel aangegeven dat het onduidelijk is waarom voor zijn gronden een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen voor de bestemmingen “Woondoeleinden I (WI)” en “Stalgebouw (Stg)”. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanlegvergunningenstelsel is opgenomen ter voorkoming van teveel verharding en andere aantasting van natuur- en landschapswaarden. De Raad van State heeft geoordeeld dat dit niet uit de doeleindenomschrijving van de bestemmingen “Woondoeleinden I (WI)” en “Stalgebouw (Stg)” blijkt. De Raad van State heeft artikel 20, lid 5.1, 5.2 en 5.3 (bestemming “Woondoeleinden I”) vernietigd voor zover van toepassing voor de locatie Deijlerweg 175. Naar aanleiding van de uitspraak is bij de doeleindenomschrijving van “Woondoeleinden I (WI) de zinsnede toegevoegd dat deze mede dient “ter bescherming van natuurwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden”. Paddock / paardenbak In de 3e gedeeltelijke herziening was de paddock / paardenbak op het perceel Deijlerweg 175 bestemd als “stalgebouw” met de aanduiding “paddock of buitenbak toegestaan”. Aangezien de bestemming voor de rijhal en het stallencomplex is gewijzigd naar “Woondoeleinden I” en de paddock bij deze gebouwen hoort, is ook de bestemming van de paddock gewijzigd naar “Woondoeleinden I”. De aanduiding “paddock of buitenbak toegestaan” is opgenomen in de voorschriften van de bestemming “Woondoeleinden I”. De toegestane afmetingen zijn ongewijzigd.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 12
17.2.2. Hoge Klei 1 In de beroepszaak tegen de 3e gedeeltelijke herziening Landelijk Gebied 2004 is door de eigenaar van het perceel aan de Hoge Klei 1 betoogd dat een deel van zijn perceel ten onrechte is bestemd als “Sport, golf (Sg)”, omdat dit deel in de huidige situatie niet wordt en ook niet binnen de planperiode zal worden aangewend voor deze bestemming. De betreffende gronden worden door de naastgelegen Wassenaarse Golfclub Roezenstein gehuurd voor golfactiviteiten en de werkplaats op het perceel wordt door de golfclub gebruikt. Daarnaast heeft de golfclub op een deel van het terrein het recht van overpad. Deze gronden worden gebruikt als toegangsweg tot de schuur op het aangrenzende golfterrein. De Raad van State heeft geoordeeld dat de golfbaan krachtens het recht van overpad gebruik mag maken van de gronden om het eigen terrein te bereiken. Dit recht rechtvaardigt echter geen bestemming die het gebruik van de eigenaar van de Hoge Klei 1 van zijn gronden uitsluit. Daarnaast heeft de Raad van State voor het overige terrein geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bestemming “Sport, golf (Sg)” binnen de planhorizon van het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, nu de eigenaar van de Hoge Klei 1 heeft aangegeven op het perceel te wonen en hobbymatig twee koeien te houden. Op de afbeelding is met de horizontale arcering aangegeven voor welk deel van het perceel het vaststellingsbesluit van 6 juli 2009 door de Raad van State is vernietigd.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is het betreffende deel van het perceel bestemd als “Woondoeleinden I” maar is de aanduiding “bedrijfserf” toegevoegd om duidelijk te maken dat de gronden ook worden gebruikt als bedrijfserf van de golfbaan waar onder andere golfkarretjes worden opgeslagen.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 13
17.3
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
De 4e gedeeltelijke herziening gaat voor wat betreft de percelen aan de Deijlerweg 175 en de Hoge Klei 1 uit van behoud van de bestaande situatie, waarbij de percelen zijn voorzien van een passende bestemming, conform de uitspraak van de Raad van State. Voor de locaties Oostdorperweg en Waaldorperlaan is een andere reden aanleiding het bestemmingsplan te herzien. 17.3.1 Oostdorperweg 206b Voor het perceel Oostdorperweg 206b wordt uitgegaan van het verkleinen van het bestemmingsvlak ”Agrarisch bouwperceel” met 330 m², aangezien op het perceel Oostdorperweg 206c een showkas bij een tuininrichtingsbedrijf wordt gerealiseerd met een omvang van 330 m². Door de uitruil van bebouwingsmogelijkheden blijft de hoeveelheid toegestane bebouwing per saldo gelijk. Het deel dat van de bestemming “Agrarisch bouwperceel” is geschrapt, is in deze 4e gedeeltelijke herziening bestemd als “Agrarische doeleinden, gebied met landschapswaarden”, net als de rest van het perceel aan de Oostdorperweg 206b. Daarbij zijn door de toevoeging (t) tevens tuinbouwbedrijven toegestaan, één en ander conform de huidige situatie.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 14
17.3.2 Waalsdorperlaan Voor de komst van de Amerikaanse Ambassade naar de Waalsdorperlaan is een groencompensatieplan opgesteld. Eén van de maatregelen die hierin is genoemd is de herinrichting van het achterste deel van het perceel van het tuincentrum aan de Waalsdorperlaan 1. In het huidige bestemmingsplan is dit deel bestemd als “Hoveniersdoeleinden”. Op de afbeelding is aangegeven om welk terrein het gaat.
Het terrein krijgt een natuurlijke inrichting met natuurvriendelijke oevers. De nieuwe bestemming van het terrein wordt “Gebied met natuur en landschapswaarden en agrarisch medegebruik”. Het groencompensatieplan gaat eveneens uit van het op termijn verdwijnen van het huidige tuincentrum. Daar is deze gedeeltelijke herziening echter nog geen kader voor.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 15
17.4
BESTEMMINGEN
In de voorschriften van de 4e gedeeltelijke herziening zijn alleen de voorschriften van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 (en de 3e gedeeltelijke herziening) overgenomen waar wijzigingen in zijn doorgevoerd. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat als er een woord of zinsnede wijzigt, het gehele artikel is opgenomen. Met een gele balk is vervolgens aangegeven welke zinsneden zijn toegevoegd dan wel geschrapt. Hieronder is een toelichting opgenomen van de artikelen die zijn gewijzigd. Artikel 2: Begripsbepalingen In de definitie van het “plan” is de vaststellingsdatum van de 3e gedeeltelijke herziening alsmede de naamgeving van de 4e gedeeltelijke herziening toegevoegd. Omdat deze 4e gedeeltelijke herziening alleen betrekking heeft op percelen die liggen in het gebied van deelblad 1 (locatie Waalsdorperlaan), deelblad 6 (locatie Deijlerweg) en deelblad 7 (locaties Hoge Klei en Oostdorperweg) van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, zijn bij deze deelbladen kaartnummers toegevoegd die op deze 4e gedeeltelijke herziening van toepassing zijn. Omdat de definitie van “plan” is gewijzigd, is het gehele artikel 2 opgenomen in deze 4e gedeeltelijke herziening. Bij de overige begrippen zijn alleen wijzigingen aangebracht waar nog wordt verwezen naar oude wetgeving die inmiddels niet meer van kracht is. Ter verduidelijking is een omschrijving van het begrip “bedrijfserf” toegevoegd. Artikel 16: Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden -AlnHet grasland rond het perceel Deijlerweg 175 is bestemd als “Agrarische doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden” (Aln). Hierdoor wordt aangesloten op het huidige gebruik van de gronden als grasland. Ook het hobbymatig houden van paarden is daarbij expliciet toegestaan. In de uitspraak van de Raad van State is aangegeven dat uit de bestemming duidelijk moet blijken dat de toegangsweg naar de Deijlerweg 175 vanaf de Deijlerweg mogelijk is. Om die reden is een lid 1.3 toegevoegd welke luidt: “Voor zover op de kaart naast de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen en ontsluitingspaden bij die andere bestemmingen”. Het woord “parkeervoorzieningen” is hierbij bewust weggelaten, omdat het om landschappelijke en cultuurhistorische redenen ongewenst is dat het grasland gaat worden ingericht en gebruikt als parkeerterrein. In de uitspraak van de Raad van State is aangegeven dat het beschermen van landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden via het aanlegvergunningenstelsel is toegestaan, maar dat dit ook uit de doeleindenomschrijving moet blijken. In de bestemming “Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden” (Aln) die nu voor het grasland rond Deijlerweg 175 is opgenomen was dit in de doeleindenomschrijving al opgenomen, zodat het artikel op dit punt ongewijzigd is gebleven.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 16
Artikel 20: Woondoeleinden I (WI) De rijhal en het stallencomplex op het perceel Deijlerweg 175 zijn bestemd als “Woondoeleinden I”. De paddock / buitenbak is toegevoegd aan de bestemming “Woondoeleinden” en om die reden in de doeleindenomschrijving opgenomen. In de uitspraak van de Raad van State is aangegeven dat het beschermen van landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden via het aanlegvergunningenstelsel is toegestaan, maar dat dit ook uit de doeleindenomschrijving moet blijken. Om die reden is aan de doeleindenomschrijving toegevoegd dat de gronden met de bestemming “Woondoeleinden I” mede bestemd zijn voor de bescherming van natuurwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden. De maximale afmetingen van de paddock waren in de 3e gedeeltelijke herziening opgenomen in de bestemming “Stalgebouw”. Omdat de paddock nu is bestemd als “Woondoeleinden I”, zijn de bepalingen ten aanzien van de maximale maatvoering ook in deze bestemming opgenomen. Artikel 64: Slotbepaling In dit artikel is bepaald dat het bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de naam: Bestemmingsplan “4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004”. 17.5
PROCEDURE
Voor de 4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004 wordt de procedure gevoerd zoals die is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij is het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening niet opnieuw gehouden omdat de afwijking ten opzichte van de 3e gedeeltelijke herziening marginaal zijn en geen onderwerpen betreffen die genoemd zijn in de provinciale Verordening Ruimte en de Barro. Resultaten vooroverleg Ontwerp Vanaf 1 mei 2013 t/m 13 juni 2013 heeft het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk gebied, 4e gedeeltelijke herziening ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen aan de gemeenteraad. Een samenvatting van de zienswijzen is opgenomen in de bij de toelichting behorende bijlagen. Vaststelling In de vergadering van [datum] heeft de gemeenteraad van Wassenaar het ontwerpbestemmingsplan vastgesteld. Het besluit en het overzicht van de reacties op de zienswijzen zijn opgenomen in de bij de toelichting behorende bijlagen.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 17
17.6
EXPLOITATIEPLAN EN FINANCIËLE HAALBAARHEID
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is door de gemeenteraad op 23 september 2013 besloten om voor de in dit bestemmingsplan opgenomen voorgenomen ontwikkelingen geen exploitatieplan vast te stellen omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b,c en d, niet noodzakelijk is. Deels gaat het om ontwikkelingen waarop de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing is. De financiële haalbaarheid van het plan kan als volgt worden gegarandeerd. Met de initiatiefnemers van de in het bestemmingsplan opgenomen particuliere ontwikkeling aan de Oostdorperweg 206c is van gemeentewege een planschadeovereenkomst gesloten. Via de instrumenten van legesheffingen, baatbelasting en exploitatieverordening wordt in de van gemeentewege te maken kosten voorzien. De realisatie van groenvoorzieningen en waterpartijen op de locatie aan de Waalsdorperlaan is onderdeel van het Groencompensatieplan dat voor de bouw van de Amerikaanse ambassade aan de Waalsdorperlaan is opgesteld. Door het Rijk is 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de maatregelen die zijn beschreven in het Groencompensatieplan. Voor de percelen aan de Deijlerweg en de Hoge Klei is het opstellen van de bestemmingsplanherziening een gevolg van een uitspraak van de Raad van State, waarbij het besluit van de gemeenteraad is vernietigd. De kosten voor het opstellen van dit deel van de bestemmingsplanherziening worden door de gemeente gedragen.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 – Toelichting, pagina 18
Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 e 4 gedeeltelijke herziening
Behoort bij besluit van de gemeenteraad van Wassenaar d.d. […], Raadsvoorstel no. [….] Ontwerp ter inzage 1 mei tot en met 11 juni 2013 Vaststelling door gemeenteraad Vastgestelde plan ter inzage Beslissing Raad van State Beslissing Raad van State ter inzage
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
Inhoudsopgave Artikel 2
Begripsbepalingen
Artikel 16
Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden -Aln-
Artikel 20
Woondoeleinden I -WI-
Artikel 64
Slotbepaling
Toelichting inhoudsopgave Het bestemmingsplan 4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004 is een gedeeltelijke herziening van en een aanvulling op het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, welke reeds eerder gedeeltelijk is herzien. De voorschriften van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 inclusief de herzieningen blijven van kracht, voor zover deze niet met deze 4e gedeeltelijke herziening zijn gewijzigd. De met dit bestemmingsplan 4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004 gewijzigde -delen van- artikelen uit de voorschriften zijn met een blokaanduiding aangegeven voor zover het een toevoeging betreft en een doorhaling voor zover het weglating betreft.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
Artikel 2 Begripsbepalingen In het vervolg van deze voorschriften wordt verstaan onder: plan:
het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" van de gemeente Wassenaar, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2005, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 25 oktober 2005 en gedeeltelijk vernietigd/goedkeuring onthouden bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 mei 2007, aangevuld met: het bestemmingsplan “3e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004”, bestaande uit deze voorschriften en de hieronder bedoelde kaart/verbeelding, vastgesteld op 6 juli 2009, gedeeltelijk vernietigd bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 september 2011; het bestemmingsplan “4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004”, vastgesteld op [datum], bestaande uit deze voorschriften en de hieronder bedoelde kaart / verbeelding.
kaart/verbeelding: de bij de raadsbesluiten tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart/verbeelding, bestaande uit: - Hoofdblad nr. P-2028 en P-2063 - Legenda nr. P-2029 en P-2071 - Archeologie nr. P-2082 en de volgende deelbladen: - Deelblad 1 nr. P-2030 en P-2064 en P-2071. - Deelblad 2 nr. P-2031 en P-2065 - Deelblad 3 nr. P-2032 en P-2066 - Deelblad 4 nr. P-2033 en P-2067 - Deelblad 5 nr. P 2034 en P-2068 - Deelblad 6 nr. P-2035 en P-2069 en P-2072. - Deelblad 7 nr. P-2036 en P-2070 en P-2073 en P-2074. - waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Voor zover in deze voorschriften/regels niet anders is bepaald wordt bij verwijzingen naar de kaart/verbeelding bedoeld het hoofdblad, de legenda, het archeologieblad en de deelbladen 1 t/m 7. Overige begrippen (bij onderstaande lijst is een alfabetische volgorde aangehouden) A.
a0.
a1. a2.
a3. a4.
aan- en/of uitbouw: een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte; achtergevel: de tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s); achtergevelbouwgrens: dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevel-bouwgrens ligt of, indien niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s). afvalinzamelsysteem: geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen voor de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke; agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
In het kader van dit bestemmingsplan worden daarbij de volgende bedrijfsvormen onderscheiden: 1. bollenbedrijf: een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van bolgewassen op de open grond; 2. boomteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat overwegend of geheel gericht is op het telen van boomkwekerijprodukten; 3. boskoopse cultures: de teelt van heesters en andere siergewassen; 4. (edel)pelsdierfokkerij: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette fokkerij of houderij voor (edel)pelsdieren; 5. fruitteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van fruit in boomgaarden; 6. glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis; 7. grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van de open grond als productiemiddel, door beweiding of bewerking van cultuurgrond, nader te onderscheiden in: a. veehouderijbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het houden en voortbrengen van producten van vee met weidegang en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel; b. tuinbouwbedrijf: een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen op open grond en mogelijk ook gedeeltelijk in kassen en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf wordt mede verstaan een akkerbouwbedrijf, sierteeltbedrijf, vaste plantenkwekerij, bollen- en knollenkwekerij. Tot een tuinbouwbedrijf wordt niet gerekend een boom- of fruitteeltbedrijf; 8. intensieve veehouderij: bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of in zeer ondergeschikt mate afhankelijk is van de grond als productiemiddel; een (edel)pelsdierhouderij of -fokkerij wordt hieronder niet begrepen; 9. vollegrondstuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen op de open grond;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
a5.
a6.
a7. a8.
a9. a10.
een boom-, bloem-, kruiden-, bollen- of fruitkwekerij wordt hieronder begrepen; Met betrekking tot deze voorschriften worden, in het kader van dit bestemmingsplan, onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd: a8. (agrarische hulp- en nevenbedrijven), h5 (hoveniersbedrijf), i1 (inrichting van agrarisch belang), l1 (landelijk bedrijf), p2 (paardenhouderij/-pension) en p3 (paardenfokkerij). agrarische dienstwoning: een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is; agrarisch bedrijfscentrum: een gebied gevormd door een op de kaart aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel en de in deze voorschriften mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze voorschriften niet anders is bepaald; agrarische deskundige: zie onder deskundige; agrarische hulp- en nevenbedrijven: 1. agrarisch-technisch hulpbedrijf/loonwerkbedrijf: een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur; 2. agrarisch toeleveringsbedrijf: een niet op industriële basis opgezet bedrijf, waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht gericht op de levering van producten en/of diensten, welke rechtstreeks ten dienste staan aan een agrarisch bedrijf; 3. agrarisch nevenbedrijf: een bedrijf dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op sloop, opslag en handel van (gebruikte) materialen en/of bedrijfsinstallaties, welke afkomstig zijn van/uit tuinderskassen; 4. agrarisch afzetbedrijf: bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het vervoer, de opslag, de oppervlakkige bewerking en de verhandeling - geen detailhandel zijnde - van producten die in het agrarisch bedrijf zijn voortgebracht; agrarische hulpgebouwen: buiten agrarische bedrijfscentra (c.q. bebouwingsvlakken) gelegen gebouwen voor een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen; ambachtelijk verzorgend bedrijf: 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar -voor een belangrijk deel in handwerk goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct voor de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2; 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
a11. a12. a13. a14. a15.
a16. B.
b1. b1a. b2. b3.
b4. b5. b6.
b7. b8. b9 b10. b11. b12.
werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen; ander bouwwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde; ander werk: een werk, geen bouwwerk zijnde; antenne-opstelpunt: een ander bouwwerk gericht op het gebruik voor een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatie; archeologische waarde: de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden; architectonische waarde: de authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, bouwvormen welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek; atelier: een werkruimte voor kunstzinnige beroepsbeoefenaren. bebouwing: één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken; bedrijfserf: onbebouwde gronden behorend bij een bedrijf waarbij de gronden bedrijfsmatig worden gebruikt; bedrijfsgebouw: een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte; bergbezinkbassin: een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van te verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater; bestaand agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan als zodanig gevestigd is en over een op de kaart aangegeven agrarisch bedrijfscentrum beschikt; bestaande bebouwing: bebouwing aanwezig ten tijde van het in artikel 23 van de Wet op de ruimtelijke ordening de in de Wet ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan; bestemmingsgrens: de op de kaart blijkens een daarop voorkomende verklaring als zodanig aangegeven lijn, welke de grens vormt van een bestemming (bestemmingsvlak); voor een aantal bestemmingen is gekozen voor een methodiek waarbij de bestemmingen zijn aangegeven met een symbool (nadere aanduiding); bestemmingsvlak: een op de kaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak waarmee gronden met een zelfde bestemming zijn aangegeven; bijgebouw: een niet voor bewoning bestemd gebouw dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw; bollenbedrijf: zie specificatie onder a4; boomteeltbedrijf: zie specificatie onder a4; bouwgrens: een op de kaart blijkens een daarop voorkomende verklaring als zodanig aangegeven lijn, die niet door gebouwen mag worden overschreden tenzij in deze voorschriften anders is bepaald; bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop dan wel op een deel waarvan krachtens het plan bebouwing is toegestaan;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
b13 b14.
b15. b16. b17.
bouwvlak: een door bebouwings- en/of bestemmingsgrenzen op de kaart aangegeven vlak, waarbinnen ingevolge deze voorschriften bebouwing is toegestaan; bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; bosbouw: een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van de levensgemeenschap bos voor de volgende doeleinden: houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie; boskoopse cultures: zie specificatie onder a4; buitenplaats: een onroerende zaak waarop een landhuis met bijgebouwen en/of dienstwoning(en) is gelegen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850, van tenminste 1 ha of een dergelijk landhuis wat (rond 1900) is gebouwd op een hiervan afgesplitst gedeelte.
C.
c1.
cultuurhistorische waarde: belang in geschiedkundig opzicht; o.a. met betrekking: tot het ontstaan van het gebied, zoals ondermeer tot uitdrukking komende in kavelpatronen en de bebouwing (architectonische waarde); de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden in verband met het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
D.
d1.
deskundige: deskundige inzake natuur en landschap: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige inzake natuur, landschap en ecologie; deskundige inzake cultuurhistorie: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige inzake cultuurhistorie; agrarische deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van de agrarische bedrijfsvoering; detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstwoning: een woning, in of bij een gebouw of op of bij een terrein, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestemmingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het bestemmingsvlak, en moet daar, gelet op die bedrijfsvoering ter plekke, noodzakelíjk zijn;
d2
d3.
E.
F.
e1. e2. e3.
eengezinswoning: een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning; escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend. (edel)pelsdierfokkerij: zie specificatie onder a4;
f1.
fruitteeltbedrijf: zie specificatie onder a4;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
G.
g1. g2.
g3. g4. g5. g6.
H.
h1. h2. h3. h4.
h5.
I.
i1.
i2. K.
k1.
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; geluidsgevoelig object: een woning, alsmede een gebouw als bedoeld in artikel 4 lid 2 van het "Besluit grenswaarde binnen zones langs wegen" van 20 november 1981 (Staatsblad 1981, 688) laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 26 januari 1993 (Staatsblad 1993, 58); gestapelde woning: een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat; glastuinbouwbedrijf: zie specificatie onder a4; grondgebonden agrarisch bedrijf: zie specificatie onder a4; groothandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit. handel: 1. detailhandel: zie d2; 2. groothandel: zie g6; hervestiging agrarisch bedrijf: de algehele bedrijfsverplaatsing van een bestaand volwaardig agrarische bedrijf naar een ander agrarisch bedrijfscentrum; hoofdgebouw: een gebouw op een perceel dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan gelet op de bestemming als belangrijkste is aan te merken; horecabedrijf: 1. Hotel: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is; 2. Restaurant: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse, alsmede het verstrekken van dranken daarbij; 3. Café, bar: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, al dan niet met beperkte zaalaccommodatie en exploitatie; 4. Koffie-/Theehuis: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren; 5. Dancing/discotheek: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het gelegenheid bieden voor dansen, alsmede het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse; hoveniersbedrijf: een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe; inrichting van agrarisch belang: een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, alsmede een inrichting gericht op het adviseren en voorlichten op dat gebied (proef- of testbedrijven, controle- of k.i.-stations en inrichtingen voor onderwijs, onderzoek of voorlichting, e.d.); intensieve veehouderij: zie specificatie onder a4; kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
k2. k3. k4.
k5. k6. k7.
L.
l1. l2
l3.
artikel 40, lid 2, van de Woningwet een bouwvergunning de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; kampeerterrein: een terrein met de daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen; kantoor: een ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve aard of als tekenkamer; kassen: (agrarische) bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal en hoger dan 1 m. Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen); bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen; kast: een ander bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van randapparatuur voor een zend- en/of ontvangstinstallatie voor telecommunicatie; kavelweg: voor agrarisch gebruik bestemde wegen voor de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter; koetshuis: een dienstwoning (edw) waarvan de begane grondverdieping is bestemd voor het (gescheiden) stallen van koetsen en paarden, thans in gebruik als bijgebouw bij het landhuis, de dienstwoning of terreinopslag voor onderhoud van het omliggende park; landelijk bedrijf: een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij/-pension; landgoed: een landgoed is een, op de kaart in de tot deze voorschriften behorende bijlage 5 aangegeven, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm van het natuurschoon wenselijk is. Een landgoed is te beschouwen als een totaliteit van gronden en opstallen, die meerdere functies vervult die de economisch verantwoorde basis kunnen ontwikkelen waar dat ruimtelijk mogelijk en verantwoord is. Ze wordt gekenmerkt door: een verscheidenheid van samenstellende elementen, die centraal vanuit één (of meerdere) punt(en) beheerd worden; de vervulling van een (voorheen) economische taak in meerdere sectoren, waaronder bos- en landbouw, maatschappelijke taken als recreatie, educatie en maatschappelijke waarden als instandhouding en ontwikkeling van natuur, landschap, en cultuurhistorie. Een landgoed omvat een of meerdere grote bezittingen, welke als eenheid zijn ontwikkeld en als bedrijfsvorm (het landgoedbedrijf) - gericht op instandhouding en verdere ontwikkeling - worden beheerd. Binnen een landgoed is sprake van een of meer grondgebruikvormen, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, tentoonstellingsruimte, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze verschillende grondgebruikvormen worden gekenmerkt door een grote onderlinge samenhang (verweving van functies op perceelsniveau). landgoedontwikkelingsplan: een plan waarin wordt aangegeven, welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
l4. l5.
l6. l7. l8.
M.
m1. m2. m3. m4.
N.
n1. n2.
n3. O.
o1. o2.
P.
p1.
aanwezig zijn en op welke wijze het beheer van het landgoed of buitenplaats zal worden uitgevoerd, waarbij wordt rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzaam ongedeeld landgoed/buitenplaats. Tevens wordt aangegeven waar en hoe bouwvolumes passen binnen de natuur- en landschapswaarden in de cultuurhistorische parkaanleg of structuur; landschappelijke waarde: belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen; landschapsontwikkelingsplan: een plan waarin wordt aangegeven, welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig en op welke wijze ontwikkelingen en -beheer voor een gebied zal worden uitgevoerd waarbij tevens wordt rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzame ontwikkeling van het gebied. longeerruimte: een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het longeren van paarden; loonwerkbedrijf: zie agrarische hulp- en nevenbedrijven onder 1 (agrarischtechnisch hulpbedrijf/loonwerkbedrijf); logeerbedrijf: een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden voor recreatief nachtverblijf in groepsverband en/of in de vorm van geheel of gedeeltelijk zelfstandige recreatieve verblijven; maaiveld: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals deze in het kader van bouwvergunningverlening vanwege burgemeester en wethouders wordt bepaald. maatvoering: de grondoppervlakte, goothoogte, dakhelling en hoogte van bouwwerken; manege: een bedrijf voor het stallen van paarden/pony's alsmede voor het beoefenen van de hippische sport; commissie voor Welstand en cultureel erfgoed (WCE): de door Burgemeester en wethouders ingestelde commissie voor advies (ex artikel 92, lid 1, Gemeentewet) inzake behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van monumenten in de gemeente Wassenaar; natuurwaarde: belang in botanisch- en algemeen faunistisch opzicht en verder met geologische en geomorfologische waarde, waarbij zowel de afzonderlijke elementen als de onderlinge samenhang (ecologie) van belang zijn; nieuwvestiging agrarisch bedrijf: de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bedrijfscentrum als gevolg van: het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf; het splitsen van een bestaand bedrijf in twee volwaardige agrarische bedrijven; Nota Het bodemarchief ontrafeld: door de gemeenteraad op 19 januari 2009 vastgestelde nota archeologie “Duin, Horst en Weidegebied”. onderbouw: een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0.80 meter boven maaiveld is gelegen onderkomens: voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover bovengenoemde zaken niet als bouwwerken zijn aan te merken; paardenbak: een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het trainen van paarden;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
p2. p3. p4 p5. p6.
p7. p8. p9.
S.
s1.
s2. s3.
paardenhouderij/-pension: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij of stalling voor paarden, hoofdzakelijk voor derden; paardenfokkerij; een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het fokken van paarden; in het kader van dit bestemmingsplan wordt dit bedrijf niet aangemerkt als een agrarisch bedrijf; paddock: zie paardenbak; peil: zie maaiveld; perspectiefvol agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een agrarisch hoofdberoep met een volwaardige arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, waarbij gelet wordt op het aantal dieren, de hoeveelheid grond, de inrichting van het bedrijf en het toekomstperspectief, waarbij in voldoende mate de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering vast staat; voor startende bedrijven geldt daarbij dat op grond van de gegevens kan worden verwacht dat op korte termijn sprake zal zijn van een volwaardig agrarische bedrijfsvoering; praktijkruimte: bedrijfsruimte ten dienste van (aan huis gebonden) beoefenaren van vrije beroepen, zoals medische, paramedische, juridische, administratieve, ontwerp-technische of daarmede gelijk te stellen beroepen; prostitutie: het zich tegen betaling beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met één of meer anderen; prostitutiebedrijf: een seksinrichting en/of een escortbedrijf, dan wel bedrijvigheid en/of activiteiten voor een seksinrichting, een escortbedrijf en alle andere vormen van prostitutie; seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. stoeterij: een bedrijf gericht op het houden, fokken, africhten en trainen van paarden; straatmeubilair: al dan niet zijnde bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, zoals: 1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, alsmede 2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen alsmede 3. kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een hoogte van ten hoogste 2.7 m), waaronder begrepen voorzieningen voor telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen; 4. onder- en/of bovengrondse (openbare) afvalinzamelsystemen; 5. draagconstructies voor reclame tot een hoogte van 3 m;
T.
t1. t2.
tuinbouwbedrijf: zie specificatie onder a4; tuincentrum: een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig boomkwekerijproducten planten, bloembollen, bloemen en attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen en daarbij noodzakelijke hulpmiddelen ten verkoop worden aangeboden;
U.
u1.
uitwendige architectonische vormgeving: de uitwendige hoofdvorm van een gebouw bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en hoogte en, in mindere mate de gevelindeling;
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
V.
v1. v2
v2a
v3. v4.
v5.
W.
w1. w2. w3. w4.
Z.
z1. z2. z3.
veehouderijbedrijf: zie specificatie onder a4; volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarbij sprake is van een agrarisch hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaarborgd is; volwaardig bedrijf: een bedrijf waarbij sprake is van uitoefening van een hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaarborgd is; vollegrondstuinbouwbedrijf: zie specificatie onder a4; voorgevel: de naar de (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een (openbare) weg, en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s); voorgevelbouwgrens: dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwen aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n); Wet geluidhinder: Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 1979, 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan; windturbine: een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte; woning: een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden; woningwet: wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet (Staatsblad 1991, 439), zoals deze luidt op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan; zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie: bebouwing ten dienste van het zenden en/of ontvangen van telecommunicatie, zoals een antenneopstelpunt, zendmast en kast; zendmast: een ander bouwwerk waarop één of meerdere antenneopstelpunten worden geplaatst; zomerseizoen: de periode van 1 maart tot en met 1 november.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
Artikel 16 Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden -AlnDoeleindenomschrijving 1.1
De op de kaart als zodanig aangegeven gronden zijn bestemd voor: a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw; b. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven; c. en de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering op bestaande, op de kaart aangegeven agrarische bouwpercelen en/of agrarische bouwsteden; alsmede d. het behoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden bestaande uit onder meer weidevogels, graslandvegetaties en vegetatie van slootoevers; e. de openheid en het verkavelings-/slotenpatroon; f. het behoud van de graslandvegetaties en de daarmee samenhangende vogelkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied; en g. kleinschalige landschapselementen; h. extensief recreatief medegebruik; voor zover deze laatste doelen zijn afgestemd op eerstgenoemde doelen, a. tot en met f., met daarbij behorende bouwwerken een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 2.
1.2
Voor zover op de kaart binnen de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen, ontsluitingspaden en parkeervoorzieningen bij die andere bestemmingen.
1.3
Voor zover op de kaart naast de bestemming tevens andere bestemmingen zijn gelegen zijn de gronden mede bestemd voor voorzieningen, zoals erven en tuinen en ontsluitingspaden bij die andere bestemmingen.
Hoofdlijnen van beleid 2.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 gelden met betrekking tot de in lid 1 bedoelde bestemming de volgende hoofdlijnen van beleid
2.1
Karakteristiek en beleid Karakteristiek Deze bestemming heeft met name betrekking op de graslanden in de Duivenvoordse, Veenzijdse en Papenwegse polder en de weilanden gelegen in de landgoederenzone. Binnen de gebieden is sprake van een agrarisch gebruik. Het gebied kenmerkt zich door de openheid en het niet aanwezig zijn van verstorende functies. Het sloten- /verkavelingspatroon in met name de Veenzijdse en Duivenvoordse polder is al zeer oud en cultuurhistorisch gezien zeer waardevol. Ook de openheid in het gebied is landschappelijk waardevol. Er komen waardevolle vegetaties voor, die zijn gebonden aan de hoge grondwaterstanden en de venige bodem waardoor, mede door de geringe activiteiten in het gebied en de aanwezige rust (lage dynamiek), tevens sprake is van vogelkundige waarde. Beleid Voor deze gebiedsbestemming is het beleid gericht op:
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
-
-
-
2.2
behoud, versterking en/of herstel van de aan de gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurwaarden, bestaande uit onder meer de openheid van graslanden, het kavel- en slotenpatroon en de (weide)vegetatie en vogelkundige waarde; de duurzame instandhouding van het gebied voor de agrarische productie voor grondgebonden agrarische rundveehouderijen, een en ander in samenhang met instandhouding van de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden en met behoud van in het plangebied aanwezige waardevolle gebiedskenmerken. het behoud van de overgangen tussen landgoedbossen en het open weidegebied en de bestaande contrasten tussen die gebieden, mede vanwege de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorisch waarde daarvan; het, binnen de overige waarden van het gebied, ruimte laten voor een doelmatige bedrijfsvoering van grondgebonden rundveehouderijen (de "dragers" van het landschap) in en aan de rand van de polders; het tegengaan van omzetting van grondgebonden rundveehouderijbedrijven in andere al dan niet grondgebonden bedrijven, zoals (glas)tuinbouwbedrijven, vanwege de waarden in het gebied; eveneens zal geen medewerking worden verleend aan de vestiging van of het medegebruik van gronden voor paardenfokkerijen en -houderijen, en andere activiteiten voor de paardensport, waaronder begrepen het medegebruik van de gronden als uitloopgebied voor paarden, behoudens enkele paarden voor eigen (recreatief) gebruik; het behoud en, zo mogelijk, verbeteren van de ecologische randvoorwaarden, onder meer met betrekking tot de waterkwaliteit, het waterpeil en de waterhuishouding; het behoud van de aanwezige beplantingselementen en hakhoutbossen mede vanwege de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden; het behoud van de “rust” in het gebied door het weren van (potentieel) verstorende functies.
Ontwikkelingen Aan alle in dit artikel geregelde ontwikkelingen, binnen deze bestemming, zal slechts medewerking worden verleend, indien: de ontwikkelingen noodzakelijk zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied. Voor de bedrijven is het beleid gericht op een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en bijbehorende voorzieningen; zonodig kunnen door burgemeester en wethouders daarbij nadere eisen worden gesteld.
Bouwvoorschriften 3.1
Op de in lid 1.1 bedoelde gronden mogen, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. voor de agrarische bedrijven, gelegen binnen de op de kaart aangegeven Agrarische bouwstede of agrarische bouwpercelen, het bepaalde in artikel 18 van toepassing is; b. de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 1,5 m mag bedragen; c. de oppervlakte van andere bouwwerken maximaal 5 m² mag bedragen.
3.2
Burgemeester en Wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het oprichten van
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
agrarische hulpgebouwen uitsluitend voor een agrarisch bedrijf met een op de kaart aangegeven agrarische bouwstede, indien: 1. zulks voor een doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in verband met de exploitatie van de bij het bedrijf behorende gronden of in verband met dierenwelzijn; 2. er sprake is van fysieke hindernissen tussen de agrarische bouwstede en het perceel waarop de (hulp)bebouwing zal worden gerealiseerd en daardoor de rijafstand onevenredig groot is; 3. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarbinnen het hulpgebouw wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van het hulpgebouw. Ten aanzien van de agrarische hulpgebouwen gelden overigens nog de volgende bepalingen: 1. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen mag per bedrijf maximaal 100 m² bedragen; 2. de grondoppervlakte mag per gebouw maximaal 30 m² bedragen; 3. van de gebouwen mag de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m bedragen; 4. het gebied waarop de vrijstelling betrekking heeft ten minste 10 ha zal bedragen. 3.3.
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3., voor de bouw van maximaal 2 waterbassins met een maximale bouwhoogte van 1,70 m en een maximale diameter van 15 m, binnen het gebied, aangeduid als “Handelskwekerij zonder bebouwing”.
Gebruiksbepalingen 4.1
Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 55 (Algemene gebruiksbepalingen) van toepassing.
4.2
Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor: a. het scheuren van grasland voor een omzetting van grasland in bouwland; b. het gebruik van de gronden voor boomgaarden, bomenteelt, tuinbouw, Boskoopse cultures en/of bollenteelt; c. het gebruik van de gronden voor de bosbouw; d. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden; e. het opbrengen van zand en ander materiaal voor het wijzigen van het gebruik van grasland in andere vormen van grondgebruik; f. het gebruik van de weidegebieden als uitloop/weidegebied voor paarden, behoudens enkele paarden voor eigen (recreatief) gebruik; g. het aanleggen van foliemestbassins; h. het beplanten van de gronden met bomen of andere houtopstanden. i. het gebruik van gronden voor gebiedsvreemde functies / bestemmingen.
4.3.
Ter plaatse van de aanduiding “Handelskwekerij zonder bebouwing” mogen de in lid 1 bedoelde gronden worden gebruikt voor handelskwekerij, zonder bebouwing.
4.4
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 4.2: a. onder a: voor de teelt van voedergewassen op de gronden gelegen ten
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
b. onder g: c. onder i:
4.5
noordwesten van de Veenwatering, uitsluitend voor een agrarisch bedrijf, voor maximaal 10 % van de oppervlakte van de bij een agrarisch bedrijf behorende gronden, op voorwaarde dat de verkavelingstructuur daardoor niet wordt gewijzigd. De vrijstelling wordt uitsluitend verleend als de gevraagde activiteit: past in een beheer dat noodzakelijk is voor een structurele instandhouding van een veehouderijbedrijf, dat op de kaart is aangegeven met een agrarische bouwstede; geen onaanvaardbare aantasting met zich brengt van de in het gebied aanwezige landschaps- en natuur- en cultuurwaarden. Alvorens vrijstelling te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap. indien situering van een mestbassin niet mogelijk is binnen een agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel en geen alternatieve locatie voorhanden is. voor de aanleg van (kleinschalige) parkeerterreinen, fiets- of wandelpaden ten dienste van de dagrecreatieve functie van het gebied, waarbij het bepaalde in lid 5.1 onder d van toepassing blijft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 4.2 onder h voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor: een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied.
Aanlegvergunningen 5.1
Verbodsbepalingen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 1 bedoelde gronden, buiten de agrarische bouwsteden/bouwpercelen, de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden; b. het aanleggen en/of verharden van paden ten dienste van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf (buiten een agrarische bouwstede/bouwperceel); c. het aanleggen en/of verharden van fiets-, voet- en ruiterpaden; d.. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het scheuren of frezen van grasland, bijvoorbeeld voor het omzetten van grasland in bouwland anders dan bedoeld in lid 4.3 en 4.4; f. het keren van gronden of diepploegen; g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen; h. het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden; i. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en taluds; j. het vellen of rooien van houtgewassen met een specifieke landschaps- en/of cultuurhistorische waarde, die niet onder het regime van de kapverordening vallen; k. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; l. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies,
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
m.
installaties of apparatuur (geen bouwwerken zijnde); het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.
5.2
Toelaatbaarheid Een vergunning als bedoeld in lid 5.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden het waterstaatkundig belang, de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Bij de toelaatbaarheid zullen de afwegingsaspecten als opgenomen in lid 10 van artikel 1 in acht worden genomen.
5.3
Uitzonderingen Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 5.1 geldt niet voor: a. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering voor zover niet anders is bepaald; b. werken en/of werkzaamheden binnen een agrarisch bedrijfscentrum ter plaatse van een op de kaart aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouwperceel. Het bepaalde in lid 5.1 onder e inzake het scheuren van grasland is niet van toepassing indien dit scheuren geschiedt ter verbetering van de graslandvegetatie en het scheuren direct wordt gevolgd door herinzaai van de gronden.
Nadere eisen 6.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen waarbij het bepaalde in artikel 5 “Nadere eisen” van toepassing is.
Wijzigingsbevoedheid 7.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen waarbij: de in lid 1.1 genoemde bestemming “Agrarisch doeleinden, gebied met landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden -Aln-“ mag worden gewijzigd in de bestemming "Gebied met natuur- en landschapswaarden en agrarisch medegebruik -Nla-" als bedoeld in artikel 15 gericht op de ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij een eventueel agrarisch medegebruik uitsluitend gericht is op het behoud, de versterking en/of het herstel van natuurwaarden. Uitvoering van dit beleid zal plaatsvinden in overleg met belanghebbenden. Daarbij kunnen beheerovereenkomsten worden gesloten over de ontwikkeling van natuurwaarden en een daarop gericht beheer. Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 6, lid 2 (Procedureregels).
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
Artikel 20 Woondoeleinden I -WIDoeleindenomschrijving 1.
De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende bouwwerken, erven en tuinen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 2, alsmede voor bedrijfserven ter plaatse van de aanduiding “bedrijfserf”, paddocks uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “paddock of buitenbak toegestaan” alsmede ter bescherming van natuurwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.
Hoofdlijnen van beleid 2.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1 gelden met betrekking tot de in lid 1 bedoelde bestemming de volgende hoofdlijnen van beleid
2.1
Karakteristiek en beleid Karakteristiek Het gaat bij deze woonbestemming om vrijstaande huizen, die vooral gelegen zijn in of grenzend aan landschappelijk, natuur- en cultuurhistorisch en ecologisch gezien waardevolle en daarmee gevoelige gebieden (o.a. Duivenvoordse en Veenzijdse polder, landgoederenzone en binnenduinrand, duingebied, Papenwegse en Ommedijkse polder). Er is een onderverdeling gemaakt in de klassen eengezinshuis (e), villa (v) en landhuis (l). Om de waarden van het landelijk gebied te waarborgen en in het bijzonder ter behoud van de cultuurhistorische waarden, wordt uitgegaan van de bestaande situatie en behoud van de (gevarieerde) karakteristiek van de woningen. Specifieke regelingen Bij de bestemmingsregeling is sprake van percelen met een woonbestemming waarbij de woningen binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken dienen te worden gebouwd en woonbestemmingen waarbij de woningen dienen te worden gebouwd binnen de bestemmings-/bouwvlakken; de bij deze woningen behorende gronden maken deel uit van de gebiedsbestemming waarin de woningen zijn gelegen. In het algemeen zijn - al dan niet als zodanig in gebruik zijnde – dienstwoningen bestemd als eengezinswoning, met de nadere aanduiding (edw). Dit om aan te geven dat zij gelden als dienstwoningen voor beheer en onderhoud van de (gebieds)bestemmingen waarbinnen zij liggen, dan wel waarmee zij op de kaart zijn verbonden. In die gevallen waarin de dienstwoning (edw) is gelegen binnen een landgoed, aangegeven op de kaart in de tot deze voorschriften behorende bijlage 5, gelden zij als dienstwoningen voor het landgoed waarbinnen zij zijn gelegen. De woningen op de kaart nader aangegeven met de aanduiding (edw) mogen - als een gebruik als dienstwoning niet meer noodzakelijk is - als gewone eengezinswoning worden gebruikt. Er kan echter geen beroep worden gedaan op nieuwe dienstwoningen. Beleid Voor de woningen is het beleid gericht op handhaving van het karakteristieke onderscheid van de woningen met de daarbij voorkomende architectonische verschillen en verschillen in volumeopbouw. De bij de woning behorende bijgebouwen zijn mogelijk binnen de op de kaart aangegeven bestemmingsvlakken. In die gevallen waarbij op de kaart het bestemmingsvlak alleen bestaat uit een bouwvlak kan, na een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling, medewerking worden verleend aan de bouw van bij de woning behorende
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
bijgebouwen, aan- of uitbouwen, de bouw van zwembaden, tennisbanen en overige bij een woning behorende voorzieningen binnen de gebiedsbestemming waarin de woning is gelegen. Deze vrijstelling is opgenomen in lid 2 van artikel 56 (Algemene Gemeente vrijstellingsbepalingen). Na een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kan verder medewerking worden verleend aan het gebruik van bijgebouwen voor het houden van paarden. Of de laatstgenoemde vorm van gebruik kan worden toegestaan, is afhankelijk van de planologische consequenties daarvan voor de omliggende gronden, mede gelet op de bestemming daarvan. Bepalend daarbij is de ruimtelijke uitstraling die het gebruik van het betreffende perceel heeft, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, waarbij de toetsingscriteria zullen worden aangehouden als opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 2. 2.2
Beroepsmatige werkruimten aan huis Vanwege het geringe raakvlak dat praktijkruimten in woningen hebben met de hoofdfuncties van het plangebied, wordt deze vorm van medegebruik van woningen in het plan beperkt tot een maximale oppervlakte: het medegebruik van een woning als praktijkruimte is toegestaan op voorwaarde: de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft; de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 30% van de woning bedraagt tot een maximum van 75 m²:
2.3
Ontwikkelingen Algemeen Ontwikkelingen bij de woonfuncties dienen te worden afgestemd op het beleid voor de gebiedsbestemming waarin de woningen zijn gelegen. Voor de woningen wordt uitgegaan van een concentratie van de bebouwing en de (bij de woning bijbehorende) voorzieningen alsmede het aanhouden van een functionele en ruimtelijke eenheid tussen het woongebouw en de bij de woning behorende gronden. Voor de gebouwen dient te worden uitgegaan van een afdekking met een kap. Nieuw te bouwen woningen Medewerking wordt verleend aan een aantal nieuw te bouwen woningen ter verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie in het plangebied, al dan niet na amovering van bestaande bebouwing. De voor de onderscheiden locaties geldende voorwaarden zijn opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 1. Daarnaast zijn de in het bestemmingsplan Villawijken geldende bouwmogelijkheden gehandhaafd voor een aantal woningen (aan de Buurtweg, de Groot Haesebroekseweg en de Laan van Hoogwolde) dat uit het bestemmingsplan Villawijken is overgebracht naar het plan.
2.4
Overige aspecten Uitsluitend ter plaatse van de op de kaart gegeven aanduiding “paddock of buitenbak toegestaan” is maximaal één paddock of buitenbak van maximaal 35 meter x 25 meter toegestaan. Geen medewerking zal worden verleend aan de plaatsing van lichtmasten en het gebruik van de gronden voor paardrijlessen.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
Bouwvoorschriften 3.
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij: a. 1. binnen het bouwvlak waaraan op de kaart de aanduiding: "(l)” is aangegeven: landhuizen mogen worden gebouwd; “(v)”, “(e)” , “(edw)” is aangegeven: uitsluitend vrijstaande eengezinswoningen mogen worden gebouwd; 2. binnen de bouwvlakken waaraan op de kaart de aanduiding ⊗ (met volgnummer) is gegeven slechts woningen mogen worden gebouwd indien voldaan wordt aan de voorwaarden als opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 1 waarbij het bouwvlak geheel mag worden bebouwd met dien verstande, dat binnen de bouwvlakken waaraan op de kaart/verbeelding de aanduiding ⊗ is gegeven uitbreiding van de bestaande bebouwing slechts mag plaatsvinden nadat buiten het bouwvlak aanwezige bebouwing is geamoveerd. b. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken waarbij het bouwvlak geheel mag worden bebouwd; c. de oppervlakte van de woningen mag –met uitzondering van de onder de in lid 3a.2 genoemde woningen- met aan- en/of uitbouwen worden uitgebreid tot 15 % van de oppervlakte van het op de kaart aangegeven bouwvlak waarbij binnen de bestemming “Woondoeleinden I-WI- “de aan- of uitbouwen ook buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd. De woning mag, in tegenstelling tot het bepaalde onder b, tot maximaal 25% van de oppervlakte buiten het bouwvlak worden opgericht, waarbij de bebouwingsmogelijkheid van het bouwvlak met een gelijk percentage vervalt. d. 1. van de gebouwen de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan: bij de woningen met de aanduiding “(l)”: 7,5 m respectievelijk 12 m; bij de woningen met de aanduiding “(v)”, “(e)” , “(edw)” 3 m respectievelijk 9 m; bij aan- en/of uitbouwen de goothoogte maximaal gelijk aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. 2. indien de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van de woningen op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds meer bedroeg dan hierboven is aangegeven, gelden deze als maximum; 3. de woningen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30° zal en maximaal 52° mag bedragen; 4. de aan- en/of bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 30 ° zal en maximaal 52 ° mag bedragen; 5. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de inhoud, goothoogte en bouwhoogte van gebouwen op de kaart aangegeven met de aanduiding “Rijksmonument” zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan alleen worden gewijzigd als dat geen aantasting betekent van de cultuurhistorische waarde blijkende uit een daarvoor verleende monumentenvergunning.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
6.
f.
g.
h.
i
het bouwvlak mag geheel worden bebouwd met dien verstande, dat binnen bouwvlakken waaraan op de kaart de aanduiding ⊗ is gegeven uitbreiding van de bestaande bebouwing slechts mag plaatsvinden nadat buiten het bouwvlak aanwezige bebouwing is geamoveerd; e. in afwijking van bovenstaande bepalingen is binnen de bouwpercelen, met de aanduiding ⊗ (vn) een vrijstaande eengezinswoning toegestaan, tenzij hiervoor, binnen een Rijksmonument, geen vergunning ingevolge de Monumentenwet is verleend, met een maximale oppervlakte van 250 m² en een maximaal volume van 2.500 m³. met een goot.- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 6,5 m en 12 m op een nader door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats die, onverminderd het bepaalde in lid 2 en artikel 1 wordt vastgesteld met het oog op een zo groot mogelijke bescherming van de natuur- en cultuurhistorische waarden; bij iedere woning uitsluitend vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarbij: 1. de bijgebouwen dienen te worden opgericht op een afstand van tenminste 5 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevelbouwgrens van de woning. 2. Per woning mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de woning bedragen met een maximum van: - ter plaatse van de nadere aanduiding (l), (v), (vn) : 40 m²; - ter plaatse van de nadere aanduiding (e) en (edw): 30 m² ; 3. de goot- en bouw hoogte van de bijgebouwen maximaal respectievelijk 2,75 m en 5 m mag bedragen; 4. voor zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan de maatvoering van bijgebouwen afweek van het onder 1, 2 en 3 bepaalde geldt de bestaande maatvoering als maximum, mits de inhoud niet wordt vergroot; voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een oppervlakte/inhoud kan worden gemeten, mag de oppervlakte maximaal bedragen: ter plaatse van de nadere aanduiding (l): 100 m² ter plaatse van de nadere aanduiding (v) en (vn) : 30 m² ter plaatse van de nadere aanduiding (e) en (edw): 10 m²; de bouwhoogte van vóór de voorgevel gelegen erfscheidingen maximaal 1.00 meter en van de overige erfscheidingen maximaal 2.00 meter mag bedragen, terwijl de bouwhoogte van overige andere bouwwerken maximaal 3.00 meter mag bedragen. Voor entreehekken geldt een maximum bouwhoogte van 2,50 meter; onoverdekte zwembaden en tennisbanen en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn toegestaan, waarbij per woning maximaal één zwembad en/of maximaal één tennisbaan is toegestaan; de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van het onbebouwde perceel tot een maximum van 65 m² mag bedragen; de bouwhoogte van een zwembad maximaal 0.50 meter mag bedragen; de oppervlakte van de tennisbaan maximaal 40% van het onbebouwde perceel, tot een maximum van 650 m² mag bedragen; de zwembaden en tennisbanen dienen te worden gesitueerd achter en minstens 5 meter uit de voorgevelbouwgrens of een in het verlengde
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
daarvan te trekken lijn; de afstand van een zwembad of een tennisbaan tot een perceelsgrens of erfscheiding ten minste 5 meter dient te bedragen; een kelder onder een gebouw is toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/of een inritconstructie die toegang biedt tot de kelder buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan; Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 en in het bijzonder het bepaalde in lid 2.2 van dat artikel, bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub j, voor het realiseren van een koekoek en/of een toegang tot een ondergrondse parkeergarage/kelder buiten het bouwvlak mits: a. de inritconstructie is gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en op tenminste 5 meter van de zijdelingse erfscheiding; b. de breedte van een inritconstructie ten behoeve van de kelder onder het gebouw niet breder is dan 25% van de gevelbreedte tot een maximum van 6 meter c. de bouwhoogte van bouwwerken boven maaiveld maximaal 0,5 meter bedraagt; d. door de inritconstructie geen cultuurhistorische en/of natuur- en landschapswaarden worden aangetast. Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 en in het bijzonder het bepaalde in lid 2.2 van dat artikel bevoegd om, op basis van een hiertoe door de aanvrager ingediend en door hen goed te keuren inrichtingsplan, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 3, sub k. onder a. voor een inritconstructie aan de voorzijde van de woning voor die situaties waarin het naar oordeel van Burgemeester en wethouders de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke omstandigheden een betere ruimtelijke inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. -
j. k.
l.
Gebruiksbepalingen 4.1
Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 55 (Algemene gebruiksbepalingen) van toepassing.
4.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2.1 van artikel 55 (Algemene gebruiksbepalingen) voor het gebruik van de in lid 1 bedoelde gronden en/of de daarop toegestane bijgebouwen als bedoeld in lid 3.1 voor het hobbymatig houden van paarden. Een verzoek om vrijstelling wordt getoetst aan de criteria, opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 2.
Aanlegvergunningen 5.1.
Verbodsbepalingen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het afgraven, of ophogen van gronden; b. het aanleggen en/of aanbrengen van oppervlakteverhardingen voor een tennisbaan; c. het aanleggen van paardentrainingsbanen, paardenbakken, paddocks, longeerruimten en andere oefengelegenheden voor paarden, d. het aanleggen van inritten voor (deels) ondergrondse (parkeer)ruimtes.
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels
5.2
Toelaatbaarheid Een vergunning als bedoeld in lid 5.1 is slechts toelaatbaar, indien: a. door die andere werken en/of werkzaamheden de natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en/of de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel b. de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en c. indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in lid 5.1 onder c zullen tevens in acht worden genomen de richtlijnen, opgenomen in de tot deze voorschriften behorende bijlage 2 en zullen de afwegingsaspecten, genoemd in artikel 1, lid 10, in de belangenafweging worden betrokken.
5.3
Uitzonderingen Het bepaalde ten aanzien van aanlegvergunningen als bedoeld onder 5.1 onder a en b geldt niet voor werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied voor zover niet anders is bepaald.
Nadere eisen 6.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen waarbij het bepaalde in artikel 5 “Nadere eisen” van toepassing is.
Artikel 64 Slotbepaling Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de naam: Bestemmingsplan “4e gedeeltelijke herziening Landelijk gebied 2004”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad der gemeente Wassenaar, gehouden op [datum], No. […..] De griffier, De voorzitter,
4e gedeeltelijke herziening bestemmingsplan Landelijk gebied 2004, - Regels