Bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Kempkesweg 3’ Gemeente Veghel Vastgesteld
Bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Kempkesweg 3’ Gemeente Veghel Vastgesteld
Rapportnummer:
211X06085.072587_1
IMRO-code:
NL.IMRO.0860.BU01aa060000BP2013-VG01
Datum:
6 december 2013
Contactpersoon opdrachtgever:
De heer Engels
Projectteam BRO:
Jochem Rietbergen, Jeroen Miellet
Concept:
januari 2013
Voorontwerp: Ontwerp:
augustus 2013, september 2013
Vaststelling:
13 februari 2014
Trefwoorden:
-
Bron foto kaft:
BRO, Abstract 4
Beknopte inhoud:
-
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3 3 3
2. PLANBESCHRIJVING 2.1 Huidige en toekomstige situatie 2.2 Landschappelijke inpassing 2.3 Vigerende bestemmingsplannen
5 5 7 8
3. BESTAAND BELEID 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Gemeentelijk beleid
11 11 11 14
4. MILIEUHYGIENISCHE VERANTWOORDING 4.1 Flora en fauna 4.2 Archeologie en cultuurhistorie 4.3 Cultuurhistorie 4.4 Waterparagraaf 4.5 Bodem 4.6 Bedrijven en milieuzonering 4.7 Geurhinder 4.8 Akoestiek 4.9 Luchtkwaliteit 4.10 Externe veiligheid
17 17 19 20 21 25 26 27 31 32 32
5. JURIDISCHE PLANOPZET 5.1 Inleiding 5.2 Systematiek van de regels
35 35 35 36 36 37 37 38
5.2.1 Inleidende regels 5.2.2 Bestemmingsregels 5.2.3 Algemene regels 5.2.4 Overgangs- en slotregels 5.3 Toelichting op de bestemmingen
Inhoudsopgave
1
6. UITVOERBAARHEID 6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.1.1 Wettelijk (voor)overleg 6.1.2 Planprocedure: inspraak en zienswijzen 6.2 Financiële uitvoerbaarheid
39 39 39 40 40
BIJLAGEN BIJ TOELICHTING Bijlage 1: Flora en fauna onderzoek Bijlage 2: Akoestisch onderzoek Bijlage 3: Geur: berekening voorgrondbelasting Kempkesweg 6 Bijlage 4: Plantenlijst landschappelijke inpassing Bijlage 5: Formulier historische bodemtoets
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding De initiatiefnemer is voornemens op het perceel Kempkesweg 3 te Erp (het plangebied) een historische langgevelboerderij uit 1842 te restaureren en weer in gebruik te nemen als woning. Het plangebied is in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ bestemd als ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is de ingebruikname van de oude langgevelboerderij niet toegestaan omdat slechts één woning is toegestaan. Op het perceel is reeds één woning aanwezig. De langgevelboerderij betreft een voormalige woning in het plangebied. Het weer in gebruik nemen van de langgevelboerderij betreft derhalve het toevoegen van een tweede woning en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Omdat de langgevelboerderij een historische boerderij betreft en recent is aangewezen als gemeentelijk monument biedt het gemeentelijk en provinciaal beleidskader de mogelijkheid om voormalige agrarische historische bedrijfsbebouwing in gebruik te nemen als ‘Wonen’ met als doel de historische bebouwing te kunnen behouden. De gemeente Veghel heeft in de brief van 17 februari 2012 medegedeeld medewerking te verlenen aan het plan en dat gestart kan worden om het voornemen juridisch-planologisch te verankeren in een bestemmingsplan.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied Kempkesweg 3 te Erp is gelegen in het buitengebied van de gemeente Veghel aan de zuidoostzijde van de kern Erp (zie figuur 1.1). Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Kempkesweg, aan de oost- , noord- en westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarisch gebied in de vorm van gras- en maïsland. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie 5, nummer 1481.
Hoofdstuk 1
3
A
Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied
4
Hoofdstuk 1
2.
PLANBESCHRIJVING
2.1 Huidige en toekomstige situatie In de huidige situatie bestaat het perceel uit een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Het perceel is al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik. Op het perceel bevinden zich juridisch (conform het bestemmingsplan) één woning en vier schuren. Eén van de bijgebouwen betreft echter een voormalige woning in de vorm van een langgevelboerderij. Het niet bebouwde deel van het plangebied bestaat uit verhardingen in de vorm van in-/oprit, parkeerplaats, manoeuvreerruimte en paden, grasveld, bosschages, volwassen bomen en een fors aantal fruitbomen.
4
4
3 1
5 2
3
5
2
Figuur 2.1: situatieschets
De woningen De westelijk gelegen woning (nr. 1 in figuur 2.1) is in de huidige situatie in gebruik als woning. De langgevelboerderij (nr. 2) is niet meer in gebruik sinds de ingebruikname van de westelijk gelegen woning. Vanaf dat moment is de langgevelboerderij niet meer onderhouden. De onderhoudsstaat van de langgevelboerderij is derhalve slecht. Op 9 april 2013 is de langgevelboerderij aangewezen als gemeentelijk monument. De langgevelboerderij stamt uit 1842. Het object is van cultuurhistorische waarde door de karakteristieke elementen die typerend zijn voor langgevelboerderijen die gebouwd zijn rond het midden van de 19e eeuw. De gevelcompositie is kenmerkend opgebouwd uit het voorhuis met opkamer en het achterhuis. De gevel is opgewerkt in een Hollands verband met de bijhorende karakteristieke detaillering als strekkenlagen, muizentanden en rollagen. De constructie bestaat uit de oorspronkelijke eiken spanten met smeedijzeren
Hoofdstuk 2
5
muurankers. Hier en daar heeft de gevel littekens welke de mutaties door de jaren heen subtiel zichtbaar maakt. Vanwege de status van de langgevelboerderij als gemeentelijk monument, is de beleidsruimte ontstaan om het gebouw weer in gebruik te nemen als woning, zodat deze gebouwen niet verloren gaan. Vervolgens wordt het gebouw gerestaureerd. Na restauratie wordt het gebouw in gebruik genomen als woning.
Fotopagina huidige situatie
6
Hoofdstuk 2
Parkeren Per woning dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Bij de bestaande woning wordt niets gewijzigd. Bij de langgevelboerderij is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. De woningen worden via de bestaande op/afritten ontsloten. De bijgebouwen Nummer drie in figuur 2.1 betreft een oud en deels ingestort agrarisch bedrijfsgebouw (voormalige varkensschuur) met een oppervlak van 404 m². De schuur is niet meer als zodanig bruikbaar. Nummer 4 betreft eveneens een voormalige varkensschuur met een oppervlak van 87 m2 waar in de huidige situatie nog materiaal wordt opgeslagen. Nummer 5 betreft een schuur met een oppervlak van 138 m² dat deels bestaat uit een kapschuur. De schuur is in de huidige situatie in gebruik als bijgebouw ten behoeve van, onder andere, de fruitbomen. Er worden 2 schuren gesloopt (nummer 3 en 4). In het plangebied is na sloop maximaal 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Daarom wordt schuur 5 verkleind tot 100 m2, deze wordt dus met 38 m2 verkleind. Dit betekent dat er (404 + 87 + 138) – 38 = 591 m2 aan bijgebouwen wordt gesloopt.
2.2 Landschappelijke inpassing Het terrein is in de huidige situatie nagenoeg geheel in gepast in het groen (op de voorzijde van de direct tegen de Kempkesweg gelegen woning na). Deze inpassing bestaat echter voor een deel uit uitheemse plantensoorten. Ten behoeve van het onderhavige plan is een landschappelijke inpassing opgesteld. De onderstaande figuur geeft deze inpassing weer. In de bijlage is een beplantingslijst opgenomen.
2
Figuur 2.2: landschappelijke inpassing (de schuur heeft een oppervlakte van 100 m )
Hoofdstuk 2
7
2.3 Vigerende bestemmingsplannen Voor onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ (13 maart 2002 vastgesteld door gemeenteraad van Veghel, en op 23 oktober 2002 goedgekeurd door Gedeputeerd Staten), herziening ‘Landelijk gebied, aanvulling’ (vastgesteld 28 april 2004) en ‘Landelijk Gebied, herziening Buitengebied in Ontwikkeling’ (vastgesteld in januari 2010). Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied’ heeft vanaf 7 februari voor een periode van 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. Na deze periode is het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied’ voor een tweede maal ter inzage gelegd: van 27 juni 2013 tot en met 7 augustus 2008. Dit bestemmingsplan wordt op 12 december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Veghel. Met dit plan is derhalve rekening gehouden. Bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ In het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ heeft het plangebied de bestemming ‘Wonen’. Artikel 16: Woningen (relevante) Doeleinden De gronden die zijn aangewezen voor ‘Woningen’ (plankaart 2) zijn bestemd voor: 1. Woondoeleinden. Relevante bouwvoorschriften: a. ten aanzien van woningen en aanbouwen: • maximum aantal en type per bestemmingsvlak; • niet meer dan 1 vrijstaande, tenzij op plankaart 2 een ander maximum nader is aangegeven, waarbij die woningen dan uitsluitend aan(een)gebouw mogen worden. Het verzoek is in strijd met het vigerend bestemmingsplan omdat binnen het bestemmingsplan slechts één woning is toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen specifieke ontheffingen / vrijstellingen opgenomen ten aanzien van het toevoegen van een woning met als doel het behouden van de cultuurhistorische waarden. Wel is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen dat het mogelijk is om een aanwezige boerderij c.q. een voormalige bedrijfswoning te splitsen in twee woningen in verband met het behouden van de cultuurhistorische waarden (zie artikel 25, lid 6.b). Bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (vastgesteld 12 december 2013) Het plangebied heeft in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ de bestemming ‘Wonen’, de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie 3’, en de aanduidingen ‘dorpslandschap’, ‘oude akker’, ‘vrijwaringszone – radar’ en ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ (zie figuur 2.3).
8
Hoofdstuk 2
Onderstaand is de relevante regelgeving opgenomen. Artikel 25 Wonen De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen in woningen, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 41.2 van toepassing is; alsmede voor: b. het hobbymatig houden van vee; met de daarbij behorende: c. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen; d. groenvoorzieningen; e. wegen, paden en verkeersvoorzieningen; f. parkeervoorzieningen; g. tuinen, erven en terreinen; h. voorzieningen van algemeen nut. Bouwregels woningen Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels; a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
Figuur 2.3: uitsnede verbeelding ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied’
Hoofdstuk 2
9
Conclusie Uit het bovenstaande blijkt dat het verzoek niet past binnen de gestelde voorschriften van het vigerend bestemmingsplan. Echter, de regeling voor het splitsen van boerderijen ten behoeve van het behouden van de cultuurhistorische waarde is nagenoeg in overeenstemming met onderhavig verzoek. Het verzoek heeft echter geen betrekking op het splitsen van een bestaande boerderij, maar op het omvormen van een cultuurhistorische waardevol bijgebouw (gemeentelijk monument) naar een woning. Beide situaties hebben betrekking op het toevoegen van een woning in het buitengebied met als doel het behouden van de cultuurhistorische waarde. Het beleid van de gemeente en de provincie zijn gericht op het behouden van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Eén van de mogelijkheden die wordt geboden is om de cultuurhistorische bebouwing om te vormen in een woning. In het onderhavig plan betreft het een voormalige woning. Het pand is in het bestemmingsplan niet opgenomen als woning en kan dus niet als zodanig worden gebruikt. Om het plan toch mogelijk te maken wordt met behulp van het onderhavige bestemmingsplan op basis van het gemeentelijke en provinciale beleid omtrent cultuurhistorische bebouwing, de bewoning juridisch planologisch verankerd.
10
Hoofdstuk 2
3.
BESTAAND BELEID
3.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Eén van de 13 nationale belangen is ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10). Conclusie Het onderhavige plan bevindt zich niet in de nationale hoofdstructuur en omvat geen ontwikkelingen van landsbelang. Het beleid inzake het realiseren van een woning en het behoud van cultuurhistorische bebouwing wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
3.2 Provinciaal beleid Structuurvisie In de structuurvisie RO benoemt de provincie haar provinciale ruimtelijke belangen en de wijze waarop zij deze behartigt. De structuurvisie is opgebouwd uit een ‘Deel A Visie en sturing’, waarin de ruimtelijke visie, de belangen en de sturingsfilosofie is opgenomen. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen. 1. Regionale contrasten; 2. Een multifunctioneel landelijk gebied; 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem; 4. Een betere waterveiligheid door preventie; 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding; 6. Ruimte voor duurzame energie; 7. Concentratie van verstedelijking; 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad; 9. Groene geledingszones tussen steden; 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen; 11. Economische kennisclusters;
Hoofdstuk 3
11
12. (inter)nationale bereikbaarheid; 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Figuur 3.1: uitsnede structuurvisie provincie Noord-Brabant
De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken, ontwikkelen, beschermen en stimuleren. In ‘Deel B Structuren en beleid’ staat op welke wijze de provincie stuurt op de functies in Noord-Brabant. Daarvoor zijn vier ruimtelijke structuren opgesteld: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied en is aangeduid als ‘Gemengd landelijk gebied’ en ‘Zoekgebied verstedelijking’ (zie figuur 3.1). Gemengd landelijk gebied Het gemengd landelijk gebied is een veelzijdige gebruiksruimte. Ontwikkelingen, zoals wonen, werken, (historische) landgoederen en recreatie, passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief van gemengd agrarisch gebied en houden rekening met de omgevingskwaliteiten (omgevingstoets). Omliggende bestaande functies zoals volwaardige agrarische bedrijven mogen echter niet worden belemmerd in hun mogelijkheden.
12
Hoofdstuk 3
Zoekgebied verstedelijking De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Verordening ruimte In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor: Stedelijke ontwikkeling; Ecologische hoofdstructuur & groenblauwe mantel; Water; Agrarisch gebied, intensieve veehouderij en glastuinbouw; Cultuurhistorie; Niet agrarische activiteiten buiten stedelijk gebied. De verordening wijst het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als ‘zoekgebied verstedelijking’ en als ‘agrarisch gebied’, zie figuur 3.2).
Figuur 3.2: uitsnede Verordening ruimte
Zoekgebied verstedelijking Indien toch nieuw ruimtebeslag voor stedelijke ontwikkeling nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking.
Hoofdstuk 3
13
Artikel 11.1. Regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, stelt regels ter voorkoming van: a. nieuwbouw van één of meer woningen; 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in: c. de vestiging van of de splitsing in meerdere wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mits deze vestiging of splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing. Artikel 8.3 Grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden 2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan binnen het bouwblok voorzien in: d. een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 11. Artikel 11.1 Regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in: b. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mits deze vestiging of splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing. Conclusie Het onderhavige plan wordt conform het provinciale beleid gerealiseerd doordat de woning wordt gerealiseerd in ‘zoekgebied voor verstedelijking’ en ‘agrarisch gebied’ door gebruik te maken van artikel 11 lid 3 onder c. en artikel 11.1 lid 3 onder b.
3.3 Gemeentelijk beleid Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling De gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling geeft beleid voor: gericht op hergebruik van locaties met als doel ruimtelijke kwaliteitsverbetering (Beleidsnota BiO); gericht op sociaal-economische versterking (Revitalisering Landelijk Gebied); een inspiratiekader voor initiatiefnemers en sturingsinstrument voor gemeente; een aanvulling op bestaand beleid en leidende principes uit o.a. Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Paraplunota ruimtelijke ordening, Uitwerkingsplan, Reconstructieplan en Structuurvisies; gericht op bebouwingsconcentraties (kernrandzones, bebouwingslinten en – concentraties zoals bedoeld in het provinciaal beleid BiO), zones rond woonkernen en uitbreidingen en overig buitengebied (aanvullende beleidsdoelen gemeente; het BiO + beleid).
14
Hoofdstuk 3
Wonen In “Bebouwingsconcentraties” zijn ruimere mogelijkheden om nieuwe woonfuncties toe te voegen: behoudens de expliciet benoemde waardevolle open ruimtes of doorzichten kan binnen de begrenzing van deze concentraties op alle percelen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in deel 2, paragraaf 1.5 genoemde randvoorwaarden. Te denken valt aan gebruik van VAB’s maar ook nieuwe woningen in het kader van een sloopregeling of landgoederenregeling (resp. rood voor rood of rood voor groen). Om een doelmatig gebruik te krijgen, is in het vigerende bestemmingsplan boerderijsplitsing onder voorwaarden mogelijk. Het doel is behoud van de cultuurhistorische en beeldbepalende kwaliteiten van deze panden. Bij woningbouw gelden de volgende maatvoeringseisen: De nieuwbouw van een woning: 750 m³ inhoud, met een tegenprestatie uitbreidbaar tot 900 m³ inhoud; Bijgebouwen bij de woning: 100 m² bij de woning, met een tegenprestatie uitbreidbaar tot 200 m² .
Figuur 3.3: uitsnede visiekaart ‘Gebiedvisie Buitengebied in Ontwikkeling’
Het plangebied is door de Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling aangewezen als ‘Dorpslandschap Erp’ en ‘bebouwingsconcentratie Heuvelberg’.
Hoofdstuk 3
15
Dorpslandschap Erp In het relatief dichtbebouwde jonge en oude ontginningenlandschap is het wenselijk de ontwikkelingsopgaven in te zetten ter versterking van het woon- en voorzieningenniveau van Erp. In aanvulling op de reguliere ontwikkelingen in de kern, bieden de concentraties in het buitengebied kansen voor woonfuncties in het groen en hoogwaardig zorgaanbod en zijn in en buiten concentraties mogelijkheden voor kleinschalige voorzieningen op gebied niet agrarische bedrijven, kunst, cultuur en sport/recreatie. Bebouwingsconcentratie: Heuvelberg De concentratie ligt op oude ontginningen, waarbij het verdichten en inpassen van de bouwblokken met landschappelijke elementen goede kansen zijn voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de concentratie. Aan de noordkant en langs de Kempkesweg is verdichten niet aan de orde. Hier zal gezocht moeten worden naar hergebruik van de bestaande gebouwen of sloop en beperkte nieuwbouw. Het zicht tussen de Kempkesweg en Heuvelberg dient open te blijven. Conclusie Het onderhavige plan wordt conform het gemeentelijk beleid gerealiseerd. Historische bebouwing wordt hergebruikt, overtollige bebouwing wordt gesloopt (er vindt ontstening plaats) en het zicht vanaf de Kempkesweg naar de Heuvelberg blijft behouden doordat de woning aan de noordzijde van de Kempkesweg is gelegen (dus niet in de zichtlijn).
16
Hoofdstuk 3
4.
MILIEUHYGIENISCHE VERANTWOORDING
4.1 Flora en fauna De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd. Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Werkwijze verkennend natuurwaardenonderzoek In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009. Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 13 september 2012 een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Het doel van dit verkennende veldbezoek was een duidelijk beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het huidige grondgebruik en de mogelijk natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De volledige rapportage is als bijlage bijgevoegd.
Hoofdstuk 4
17
Conclusie en aanbevelingen Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde Natura 2000-gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming. Door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aan de Kempkesweg 3 zullen geen belangrijke of (strikt) beschermde natuurwaarden verloren gaan. Als gevolg van het plan zijn op basis van de Flora- en faunawet geen belemmeringen aanwezig. Het ruimtelijk plan kan daardoor met betrekking tot natuurwetgeving en natuurbeleid doorgang vinden. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is daarom in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige vogelnesten. In het kader van de algemene zorgplicht is het aan te bevelen om de benodigde werkzaamheden buiten het algemene broedseizoen te laten plaatsvinden. Dit is ruwweg de periode van maart tot september. Indien dit niet mogelijk is dient het terrein voorafgaande aan de activiteiten behorende bij de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden op het voorkomen van broedende vogels. Als geen broedgevallen op het terrein of in de opgaande structuren direct rondom het plangebied aanwezig zijn, kan het plan in aar huidige vorm doorgang vinden. Met inachtneming van bovenbeschreven voorwaarden kan het plan in overeenstemming met de natuurwetgeving en het natuurbeleid in Nederland plaatsvinden. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en er zijn geen overige voorwaarden aan het plan verbonden vanuit de Flora- en faunawet.
18
Hoofdstuk 4
4.2 Archeologie en cultuurhistorie Het plangebied is op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Veghel aangeduid met een ‘middelhoge verwachting’ en deels als ‘mogelijke bodemverstoring’. In gebieden met een ‘middelhoge verwachting’ dient bij bodemverstoring groter dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Figuur 4.1: uitsnede archeologische verwachtingskaart
Conclusie In het onderhavige plan wordt een oude boerderij intern verbouwd en gerenoveerd. Het overschot aan bebouwing wordt gesaneerd. Ter plaatse van deze gebouwen is de bodem reeds geroerd. Bovendien is het oppervlak waar mogelijk in de grond wordt geroerd kleiner dan 100 m². Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Om bij mogelijke toekomstige bodemroeringen eventuele archeologisch resten te bescherming blijft de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie 3’ behouden. Beoordeling en advies gemeente Veghel Gezien de ouderdom van de aanwezige bijgebouwen is het niet aannemelijk dat destijds het volledige oppervlak (138 m2) van deze bebouwing is geroerd. De praktijk leert dat men destijds meestal koos voor een andere bouwmethode / funderingsmethode. Om dit grondgebied dan gelijktijdig met de vaststelling van de bestemmingsplan herziening ar-
Hoofdstuk 4
19
cheologisch vrij te geven heeft dan ook niet de voorkeur. Bij de beoordeling van de bouwplannen wordt beoordeeld of een archeologisch onderzoek deel dient uit te maken van de aanvraag omgevingsvergunning.
4.3 Cultuurhistorie Wetgeving en beleid Het monumentenbeleid wordt in Nederland de komende jaren aangepast. De monumentenzorg wordt gemoderniseerd zodat de cultuurhistorische waarde van een object in het proces van de ruimtelijke ordening moet worden geïnventariseerd en geanalyseerd. Ook andere vormen van cultuurhistorie krijgen een belangrijke plek in het te ontwikkelen beleid. Het erfgoed heeft een maatschappelijke betekenis; het biedt kennis over het verleden en zorgt ervoor dat mensen weten wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Daarnaast versterkt cultuurhistorie en erfgoed de ruimtelijke kwaliteit en biedt het inspiratie voor de inrichting van de ruimte. Met een gemoderniseerd monumentenstelsel wordt op rijksniveau de impuls gegeven om goed te zorgen voor het erfgoed, zodat het optimaal bijdraagt aan kwaliteit van de ruimte en daarmee aan de kwaliteit van het leven. Dat geldt voor gebouwde objecten, maar ook voor gebieden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast worden cultuurhistorische waarden één van de wegingsfactoren bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Bij wijzigingen van het bestemmingsplan wordt het effect van die verandering op de cultuurhistorische waarden afgewogen tegen andere belangen. In Nederland bestaan er meerdere soorten monumenten: rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, provinciale monumenten en beeldbepalende panden in beschermde stads- en dorpsgezichten. In de Monumentenwet zijn de rechten en plichten van de verschillende monumenten bepaald. Aanwezige monumenten Rijksmonumenten In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Gemeentelijke monumenten De langgevelboerderij is per 9 april 2013 aangewezen als gemeentelijk monument. De langgevelboerderij stamt uit 1842. Het object is van cultuurhistorische waarde door de karakteristieke elementen die typerend zijn voor langgevelboerderijen die gebouwd zijn rond het midden van de 19e eeuw. De gevelcompositie is kenmerkend opgebouwd uit het voorhuis met opkamer en het achterhuis. De gevel is opgewerkt in een Hollands verband
20
Hoofdstuk 4
met de bijhorende karakteristieke detaillering als strekkenlagen, muizentanden en rollagen. De constructie bestaat uit de oorspronkelijke eiken spanten met smeedijzeren muurankers. Hier en daar heeft de gevel littekens welke de mutaties door de jaren heen subtiel zichtbaar maakt. Door de aanwijzing van de langgevelboerderij als monument ontstaat de beleidsruimte om het gebouw weer in gebruik te nemen als woning, zodat het gebouw niet verloren gaat. Het gebouw wordt in originele staat gerestaureerd en in gebruik genomen als woning. De bescherming van gemeentelijke monumenten vindt plaats middels de Monumentenverordening gemeente Veghel. Het is niet mogelijk om de bescherming te regelen middels onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Waterparagraaf Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend: Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie NoordBrabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaalmaatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming
Hoofdstuk 4
21
tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema’s in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van onze watersystemen. Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. We geven hieraan invulling door in dit plan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. We streven daarbij naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Indien de ruimtelijke verankering via overleg onvoldoende gestalte krijgt, zullen wij de aanpak volgen zoals opgenomen in de Interimstructuurvisie (inmiddels vervangen door de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening). De ruimtelijke aspecten die in dit plan de status van structuurvisie krijgen, zijn de gebieden voor hoogwaterbescherming, de regionale waterbergingsgebieden, de ruimte voor watersysteemherstel (onder andere hermeanderingszones langs beken en ruimte voor ecologische verbindingszones), de Natte natuurparels inclusief de attentiegebieden, de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening, de beschermingszones voor innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater en wijstgebieden. Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de provincie bevoegd gezag voor de vergunningverlening van grondwateronttrekkingen voor de openbare watervoorziening, voor open installaties voor bodemenergiesystemen en voor industriële grondwateronttrekkingen boven 150.000 m³ per jaar. De waterschappen zijn bevoegd gezag voor de overige grondwateronttrekkingen. De voornaamste uitgangspunten voor het vergunningenbeleid blijven in de planperiode van toepassing. Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Werken met water voor nu en later’ Het waterbeheerplan maakt inzichtelijk wat waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Met haar waterbeleid streeft het waterschap Aa en Maas naar: Veilig en bewoonbaar gebied Investeren in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd. Hiervoor verbetert het waterschap de vijf kilometer primaire waterkering en vijf waterkerende kunstwerken die niet aan de norm voldoen. Daarnaast streeft het waterschap ernaar de grootste knelpunten van wateroverlast op te lossen.
22
Hoofdstuk 4
Voldoende water. Het waterschap wil in dit kader de baggerachterstand verder wegwerken, de knelpunten in agrarisch gebied oplossen door inrichtings- en beheermaatregelen en het aanpakken van de verdroging van natuurgebieden. Schoon water Doelstellingen op dit punt betreffen het verbeteren van (mogelijk) verontreinigde waterbodems en het afvalwater zo goed mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten te blijven zuiveren. Hiertoe zal de samenwerking met gemeenten in de waterketen verder worden verbeterd. Tot slot blijft het waterschap initiatieven, om diffuse verontreinigingen terug te dringen, stimuleren. Natuurlijk water De doelstelling is onder ander om 30 kilometer beek herstellen en 120 kilometer ecologische verbindingszones aan te leggen samen met gemeenten en terreinbeheerders. Samen met de gemeenten wil de belangrijkste knelpunten in stedelijk gebied aanpakken, zoals blauwalgen en waterstank.
Waterplan gemeente Veghel In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere: het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap; alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de stedelijke omgeving. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding in het plangebied: het watersysteem moet zo natuurlijk mogelijk kunnen functioneren; de hydrologische invloed vanuit het plangebied op het regionale watersysteem is minimaal, ofwel er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Afgekoppeld regenwater moet in eerste instantie geïnfiltreerd worden; indien dit niet mogelijk is worden bergingsvijvers gebruikt. Pas in de laatste plaats wordt het water afgevoerd, het overtollige water dient dan wel uitgebufferd te worden tot een vergelijkbare afvoerfactor als het omliggende gebied; er vindt zo min mogelijk vermenging plaats van schoon met vuil water; water is een belangrijke drager van ecologische waarden; water vormt een aantrekkelijk element. Beleidsnota uitgangspunten Watertoets, Waterschap Aa en Maas: Gescheiden houden van het vuilwater en het schoon hemelwater. Het streefbeeld is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het plangebied.
Hoofdstuk 4
23
Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater dient worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: ‘hergebruikinfiltratie-buffering-afvoer’. Hydrologisch Neutraal bouwen: Bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GHG mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden. Water als kans. De belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaarde zorgen. Meervoudig ruimtegebruik. Omdat de m² duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van m² door de ruimtevraag van water beperkt worden. Voorkomen van vervuiling. Nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden; Rekening houden met waterschapsbelangen.
In de waterparagraaf wordt ingegaan op wateraspecten in en in de omgeving van het plangebied. Watertoets In het onderhavige plan wordt een bestaande langgevelboerderij weer als woonhuis in gebruik genomen. Tevens worden 591 m² aan overtollige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt het verhard oppervlak dat nodig was voor de agrarische bedrijfsvoering weer terug gebracht naar normale proporties behorend bij een woonhuis. De waterhuishoudkundige situatie wordt derhalve door het onderhavige plan verbeterd.
Figuur 4.2: uitsnede keurkaart Waterschap Aa en Maas
24
Hoofdstuk 4
Beschermde zones Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Bij de planvorming behoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met de beperkingen uit de Provinciale Milieuverordening. Keurbescherming In het plangebied zijn geen keurbeschermingsgebieden gelegen. Oppervlaktewater In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook in de nabije omgeving zijn geen leggerwatergangen (in beheer zijnde bij het Waterschap Aa & Maas). Er hoeft dus geen rekening te worden gehouden met keurstroken/ onderhoudspaden van watergangen. Rioleringsaspecten De bestaande woning blijft op dezelfde wijze aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel langs de Kempkesweg. Water in relatie tot planregels en verbeelding Binnen de hoofdbestemming ‘Wonen’ zijn ‘water en waterhuishoudkundige voorzieningen’ algemeen mogelijk gemaakt. Dit biedt enige flexibiliteit ten aanzien van hemelwatervoorzieningen in het plangebied. Conclusie Het plan voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
4.5 Bodem Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om de beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De gemeente Veghel heeft aangegeven dat ten aanzien van het aspect bodem er bij de gemeente voor de Kempkesweg 3 geen bodemonderzoeken en/of een bodemverontreiniging bekend zijn. Voor het plangebied is door de initiatiefnemer het formulier ‘Historische Toets’ (zie bijlage) ingevuld. De gemeente Veghel heeft dit beoordeeld, de beoordeling is ook in de bijlage opgenomen. Uit de beoordeling is gebleken dat de bodemkwaliteit van de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt. Er dient wel
Hoofdstuk 4
25
een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd conform NEN 5740 omdat de historische toets geen uitsluitsel kan geven over de bodemkwaliteit. Dit onderzoek hoeft niet in de fase van het bestemmingsplan te worden uitgevoerd, maar kan worden geleverd bij aanvraag om omgevingsvergunning.
4.6 Bedrijven en milieuzonering Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’1. Richtafstandenlijsten Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Twee omgevingstypen De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied aan een rustige weg. Dergelijke gebieden kunnen niet aangewezen worden als ‘gemengd gebied’. De richtafstanden kunnen derhalve niet met een stap worden verkleind. In de direct nabijheid van het plangebied bevindt zich 1 relevant bedrijf. Aan de Heuvelberg 9 bevindt zich op een afstand van ruim 100 meter een autohandel en reparatie be-
1
Bedrijven en milieuzonering handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, uitgave VNG, 2009
26
Hoofdstuk 4
drijf. Conform de VNG-publicatie behoort bij dit bedrijf (sbi-2008 code 451, 452 en 454) een maximale richtafstand van 30 meter ten aanzien van het aspect geluid. De bedrijven op het bedrijventerrein van Erp zijn allen bedrijven in de installatie/bouw- en distributiebranche en één loonbedrijf. Bij deze bedrijven horen allen een grootste richtafstand van 50 meter. Het meest in de nabijheid gelegen bedrijf (het loonbedrijf) bevindt zich op een afstand van ruim 300 meter. Conclusie Er bevinden zich geen bedrijven in de omgeving van het plangebied waarvan de milieucontouren over het plangebied liggen. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan (het aspect geur wordt in de volgende paragraaf behandeld).
4.7 Geurhinder De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Het aspect geur bestaat uit twee delen, namelijk de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting.
Figuur 4.3: uitsnede geurverordening kaart.
Het plangebied is in het buitengebied van de gemeente Veghel gelegen. In het buitengebied is een geurnorm van 14 ouE/m³ (Odeur unit) vastgesteld (zie figuur 4.3). Dat betekent dat veehouderijbedrijven moeten voldoen aan deze norm ter plekke van gevoelige functies, zoals een woning. In de directe omgeving zijn de volgende veehouderijbedrijven gelegen:
Hoofdstuk 4
27
Kempkesweg 6 (varkenshouderij); Kempkesweg 9 (varkenshouderij) Aan de Heuvelberg 16 was in het verleden een varkenshouderij gelegen, maar van dit bedrijf is de milieuvergunning ingetrokken. Dit bedrijf is niet meer in werking en daarmee niet relevant ten aanzien van het aspect geurhinder. Individuele geurbelasting; voorgrondbelasting Het onderhavige plan mag geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van de individuele agrarische bedrijven in de omgeving. De gemeente Veghel heeft een geurverordening opgesteld voor het eigen grondgebied. Hierin zijn voor alle individuele agrarische bedrijven de vaste geurcontouren bepaald voor bedrijven waarvoor geen geuremmissiefactor is vastgesteld of met het programma ‘V-stacks vergunningen’ berekend voor bedrijven met dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld (zie figuur 4.4).
Plangebied
Heuvelberg 19: vergunning ingetrokken.
28
Hoofdstuk 4
Het plangebied is binnen de 8 ouE/m³ contour gelegen van zowel het veehouderijbedrijf aan Kempkesweg 6 als Kempkesweg 9 gelegen. Aangezien de geurnorm hier is vastgesteld op 14 ouE/m³, betekent dit dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan niet zorgt voor een belemmering van de beide veehouderijbedrijven. Wat betreft de geuremissie heeft er voor Kempkesweg 9 een berekening plaatsgevonden in het kader van de aanvraag van een nieuwe milieuvergunning voor het betreffende bedrijf. Uit deze berekening is gebleken dat de geurbelasting op het gebouw aan Kempkesweg 3, 9.3 ouE/m³ bedraagt. Daarmee wordt door het veehouderijbedrijf nog steeds voldaan aan de geurnorm en vormt de ontwikkeling geen belemmering voor dit veehouderijbedrijf. Zoals te zien is op de kaart in figuur 4.4 ligt het plangebied gedeeltelijk binnen de 14 ouE/m³ contour van het veehouderijbedrijf aan Kempkesweg 6, echter de langgevelboerderij niet. Aangezien een gebouw geurgevoelig is en niet een bestemmingsvlak is er geen sprake van een belemmering voor het veehouderijbedrijf aan Kempkesweg 6. In een recent uitgevoerde geurberekening in het kader van de uitbreiding en modernisering van het bedrijf aan Kempkesweg 6 (de berekening is opgenomen in de bijlage) blijkt echter dat de geurbelasting veroorzaakt door dat bedrijf ter plaatse van Kempkesweg 3 3,8 ouE/m³ bedraagt. Bovendien wijzigt de bestemming ‘Wonen’ niet. De omliggende bedrijven worden derhalve niet (meer dan anders) belemmerd in hun bedrijfsvoering. De voorgrondwaarde vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan. Tevens dient 50 meter te worden aangehouden vanaf het bouwvlak van de beide bedrijven om niet te zorgen voor een belemmering. In dit geval bedraagt de afstand van het bouwvlak van het veehouderijbedrijf aan Kempkeseweg 6 tot aan het geurgevoelig object 161 meter, waarmee wordt voldaan aan de vaste afstand. Met betrekking tot het bouwvlak aan Kempkesweg 9 betreft de afstand van het bouwvlak tot aan het gebouw 187 meter. Ook hier wordt voldaan aan de aan te houden afstand. Goed woon en leefklimaat; achtergrondbelasting Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient een acceptabel woon- en leefklimaat ter plekke van de geurhindergevoelige functie te worden gegarandeerd. Er zijn twee typen dieren opgenomen in de Wgv, dieren met een geuremissiefactor en dieren zonder een geuremissiefactor. Voor dieren met een geurnorm kan een geurhinderberekening worden uitgevoerd waarmee berekend kan worden wat de geurbelasting op geurhindergevoelige objecten is. In dit geval is sprake van twee veehouderijbedrijven met dieren waarvoor zowel een vaste afstand als een geuremissie geldt. Het gebouw waarin de ontwikkeling plaatsvindt dient op minimaal 50 meter van de beide veehouderijbedrijven te zijn gelegen. De afstand van het geurgevoelig gebouw tot aan de stallen van het veehouderijbedrijf aan Kempkesweg 6 betreft ruim 200 meter. De afstand van het geurgevoelig gebouw tot
Hoofdstuk 4
29
aan de stallen van Kempkesweg 9 bedraagt ongeveer 184 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstand. Met het programma ‘V-stacks gebied’ is in de geurverordening van de gemeente Veghel de achtergrondbelasting berekend die veroorzaakt wordt door alle in de omgeving van het plangebied liggende agrarische bedrijven met een geuremissiefactor. Conform de ‘Evaluatie verordening Wet geurhinder en veehouderij Veghel' geldt voor het buitengebied en de ontwikkellocaties bedrijventerreinen een achtergrondbelasting van 20 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 20%, classificatie matig). Het plangebied is gelegen in de 10-20 OU/m³ zone (zie figuur 4.5). Dit wordt beoordeeld als ‘matig’. De norm van 20 ouE/m³ wordt derhalve niet overschreden.
Figuur 4.5: achtergrondbelasting
Conclusie Twee veehouderijbedrijven zijn ten aanzien van het aspect geur relevant. Het betreft hier het veehouderijbedrijf aan Kempkesweg 6 en het veehouderijbedrijf Kempkesweg 9. Voor beide bedrijven heeft een berekening plaatsgevonden naar de actuele geuremissie. Hieruit en uit de indicatieve emissiekaart van de gemeente Veghel is gebleken dat beide bedrijven voldoen aan de geurnorm die gesteld is op 14 ouE/m³ ter plekke van de ontwikke-
30
Hoofdstuk 4
ling. Ook de aan te houden afstand (50 meter) wordt niet overschreden (respectievelijk 161 en 187 meter tot aan bouwvlak). De voorgestelde ontwikkeling zorgt niet voor een belemmering van beide veehouderijbedrijven. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat deze matig is. Een matig woon- en leefklimaat betreft een geuroverlast die tussen de 10 en 20 ouE/m³ is gelegen. Gezien de voorgrondbelasting en het feit dat de geurbelasting niet boven de 20 ouE/m³ komt kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect geurhinder vormt dan ook geen belemmering voor de in dit plan voorgestelde ontwikkeling.
4.8 Akoestiek In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Het plangebied bevindt zich binnen geluidzones waarin een akoestisch onderzoek verplicht is. Er is dan ook een akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai uitgevoerd. Hiernavolgend de conclusie, het onderzoek is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Conclusie Het akoestisch onderzoek ziet toe op de te verwachten optredende gevelbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de langgevelboerderij aan de Kempkesweg 3 in het kader van de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek blijkt dat vanwege wegverkeerslawaai van de N616 en van de Kempkesweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Om de ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden is bij de gemeente Veghel een verzoek om hogere waarden ingediend. De gemeente heeft de ontwerpbeschikking hogere waarden tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Op de ontwerpbeschikking hogere waarden zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Hoofdstuk 4
31
4.9 Luchtkwaliteit Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. ‘Niet In Betekenende Mate’ De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden. Conclusie Het onderhavige plan omvat de realisatie van één woning. Deze ontwikkeling valt onder de categorieën die ‘Niet In Betekenende Mate bijdragen’ aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.
4.10 Externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico’s als gevolg van de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een basis beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet in relevante situaties de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord binnen het invloedsgebied. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). In 2012 of 2013 wordt de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" vervangen door het "Besluit transport externe veiligheid".
32
Hoofdstuk 4
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Maatgevend hiervoor zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Uit de provinciale risicokaart (zie figuur 4.6) blijkt dat het plangebied in geen enkele plaatsgebonden risicocontour is gelegen. Er worden derhalve geen grenswaarden overschreden.
Figuur 4.6: uitsnede landelijke risicokaart
Groepsrisico Het plangebied bevindt zich voorts in geen enkel invloedsgebied en derhalve hoeft geen verantwoordingsplicht te worden doorlopen.
Hoofdstuk 4
33
Overige risicoafstanden In de buurt van het plangebied bevindt zich een propaantank met een inhoud van 8 m3. Hiervoor gelden conform het Barim ook risicoafstanden. Onderstaande tabel presenteert de afstanden voor het plaatsgebonden risico: Overige risicoafstanden In de buurt van het plangebied bevindt zich een propaantank met een inhoud van 8 m3. Hiervoor gelden conform het Barim ook risicoafstanden. Onderstaande tabel presenteert de afstanden voor het plaatsgebonden risico:
Het invloedsgebied is – conform de afstandentabel propaanreservoirs (RIVM, 2006) – 105 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 190 meter. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de woning. Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Veghel In de beleidsvisie wordt onderscheid gemaakt in een drietal gebieden met verschillende externe veiligheidsambities. Het plangebied ligt binnen een als ‘gemengd’ aangewezen gebied. Omdat het bestemmingsplan alleen voorziet in de bouw van een woning, is er geen sprake van strijd met de beleidsvisie.
34
Hoofdstuk 4
5.
JURIDISCHE PLANOPZET
5.1 Inleiding De aanleiding voor deze herziening van het vigerende bestemmingsplan is het weer in gebruik nemen van een langgevelboerderij dat recent is aangewezen als gemeentelijk monument. Bij het opstellen van de herziening voor het perceel Kempkesweg 3 is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen “Landelijk Gebied”, “Landelijk Gebied, aanvulling” en bij het gemeentelijke “Handboek Bestemmingsplannen”. Ook is zoveel als mogelijk aangesloten bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten van de SVBP 2012. De gronden zijn bestemd als ‘Wonen’.
5.2 Systematiek van de regels Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 5
35
5.2.1 Inleidende regels Begrippen In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Wijze van meten Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. 5.2.2 Bestemmingsregels In het tweede hoofdstuk komt de bestemming aan de orde. De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit: Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functie. Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart). Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten. Afwijken van de bouwregels: Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, bepaalde oppervlaktematen van bijgebouwen en herbouw van een woning buiten het bouwvlak, die conform de bouwregels niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Specifieke gebruiksregels: in deze bepaling is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.
36
Hoofdstuk 5
Afwijken van de gebruiksregels: Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, bepaalde vormen van gebruik, die conform de bestemmingsomschrijving niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels: deze bepaling geeft algemene regels voor de bouw van ondergeschikte bouwregels en voor ondergronds bouwen. Algemene gebruiksregels: deze bepaling geeft algemene regels over wat onder een strijdig gebruik wordt verstaan. Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Algemene wijzigingsregels: in deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Algemene procedureregels: in deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen, het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. Een hardheidsclausule is opgenomen zodat Het bevoegd gezag kan afwijken van het overgangsrecht voor gebruik. Slotregel: deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 5
37
5.3 Toelichting op de bestemmingen Het bestemmingsplan kent één bestemming, één dubbelbestemming en één gebiedsaanduiding. De bestemming wordt hieronder kort toegelicht. De bestemming ‘Wonen’ De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen met de daarbij behorende tuinen, erven, terreinen, groen- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterpartijen en werken, geen bouwwerken zijnde. Tevens zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een beroep aan huis door de hoofdbewoners in het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen. Hoofd en bijgebouwen mogen binnen de bestemming ‘Wonen’ gerealiseerd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele perceel toegestaan. De maatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is ten aanzien van de gebruiksregels tevens een afwijkingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen ten behoeve van een bedrijf aan huis en mantelzorg. De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden. Bij de strijd tussen regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De gebiedsaanduidingen Er is één algemene gebiedsaanduiding opgenomen: vrijwaringszone – radar.
38
Hoofdstuk 5
6.
UITVOERBAARHEID
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. 6.1.1 Wettelijk (voor)overleg Het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties, te weten Waterschap Aa en Maas en de Provincie Noord-Brabant, zijn in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. 1.
Waterschap Aa en Maas Samenvatting
1.1
Reactie
Het Waterschap Aa en Maas heeft per email aan- Onder dankzegging wordt de reactie voor kennisgegeven dat ze positief adviseren. Er spelen geen geving aangenomen. directe belangen en de hoeveelheid verhard oppervlak neemt af, waardoor het plan hydrologisch neutraal is.
2.
Provincie Noord-Brabant Samenvatting
2.1
Reactie
Er wordt verzocht om de cultuurhistorisch waarde- De langgevelboerderij heeft per 9 april 2013 de volle boerderij als zodanig aan te duiden (cultuur- status van gemeentelijk monument. Hiermee valt historisch waardevol c.q. karakteristiek) en daar- de langgevelboerderij onder de Monumentenwet aan gekoppeld in de regeling bij de bestemmings- 1988 en de Monumentenverordening gemeente omschrijving ‘behoeft of herstel van cultuurhisto- Veghel. Hiermee wordt voorzien in de bescherming risch waardevolle bebouwing op te nemen.
van de cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij. Het opnemen van een nadere aanduiding is dan ook niet nodig.
2.2
Daarnaast wordt gevraagd om de uitvoering van De gemeente Veghel en initiatiefnemer sluiten een de kwaliteitsverbeterende maatregelen, herstel/ anterieure overeenkomst af waarin genoemde restauratie
van
cultuurhistorische
waardevolle aspecten in zijn vastgelegd.
bebouwing, sloop van overtollige bebouwing en
Hoofdstuk 6
39
uitvoering en duurzame instandhouding van de landschappelijk inpassing zeker te stellen middels een anterieure overeenkomst.
Het bestemmingsplan behoeft geen aanpassing op grond van de vooroverlegreacties.
6.1.2 Planprocedure: inspraak en zienswijzen De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Gezien de aard en omvang van het plan, kiest de gemeente ervoor geen inspraakprocedure te doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Kempkesweg 3’ is op 16 oktober 2013 gepubliceerd in de Stadskrant Veghel en de Staatscourant. In de periode 17 oktober 2013 tot en met 27 november 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening voor eenieder ter inzage gelegen op het stadhuis, Stadhuisplein 1 te Veghel en in de bibliotheken van Veghel, Markt 1 en van Erp, Den Uil 1, gedurende openingstijden. Tevens heeft gedurende deze termijn de ontwerpbeschikking hogere grenswaarde ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan is ook digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon eenieder, naar keuze schriftelijk of mondeling, een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken aan de burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Kempkesweg 3’. Op de ontwerpbeschikking hogere grenswaarden zijn eveneens geen zienswijzen ingediend.
6.2 Financiële uitvoerbaarheid De uitvoering van de ontwikkeling is in handen van een particulier. Met deze partij heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is verzekerd. Daarmee is verzekerd dat alle projectgebonden kosten die de gemeente maakt, worden verhaald op de initiatiefnemer. Eventuele kosten voor de inrichting en overige voorzieningen zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
40
Hoofdstuk 6
BIJLAGEN BIJ TOELICHTING
Bijlage 1: Flora en fauna onderzoek
Verkennend natuurwaardenonderzoek Locatie: Datum: Projectnummer: Opgesteld door:
Kempkesweg 3 te Erp, gemeente Veghel (NB) 14 september 2012 211x06085 P. Maas – Ecoloog ruimtelijke ordening
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Een ontwikkeling kan namelijk effect hebben op aanwezig flora (zoals begroeiingen) en fauna (bijvoorbeeld eekhoorn of broedvogels). In het kader van de juridisch-planologische procedure is een toetsing aan de Flora- en faunawet verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten dat het project zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het project in overeenstemming is met de natuurwetgeving. In het onderstaande wordt hiervan verslag gedaan.
Natuurbescherming in Nederland De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur, die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd. Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. Provinciaal beleid De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
1
natuurbeheer behoren tot de EHS. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt provincie NoordBrabant nieuwe natuur aan. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De EHS in Noord-Brabant sluit aan op de EHS in de rest van Nederland. De EHS heeft als doel verlies van natuur- en landschapswaarden tegen te gaan. Binnen de EHS geldt daarom de 'nee, tenzij'benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.
Werkwijze verkennend natuurwaardenonderzoek In het verkennend natuurwaardenonderzoek zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009. Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 13 september 2012 door een ecoloog van BRO1 een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied. Het doel van dit verkennende
1
BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus (NGB). Het NGB is de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010). De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
2
veldbezoek was een duidelijk beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het huidige grondgebruik en de mogelijk natuurwaarden binnen het projectgebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.
Huidige situatie en ontwikkeling Het plangebied ligt in het buurtschap Heuvelberg in het buitengebied van gemeente Veghel. De bebouwing bestaat uit agrarische bedrijven en burgerwoningen; het betreft zowel moderne gebouwen als traditionele langgevelboerderijen. De agrarische gronden in de omgeving zijn voornamelijk in gebruik als bouwland (o.a. maïsakkers). Het landschap is halfopen, met enkele laanstructuren en houtsingels. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de woonkern van Erp aan de Kempkesweg 3. In de huidige situatie is een deel van het plangebied bebouwd, het overige deel is bijna volledig in gebruik als moestuin en hoogstamboomgaard. De aanwezige bebouwingen (met uitzondering van het woonhuis aan de Kempkesweg 1 en de langgevelboerderij) zijn in gebruik voor opslag van spullen en hout. De globale ligging van het plangebied is te zien in de onderstaande afbeelding.
Globale ligging van het plangebied op het perceel aan de Kempkesweg 3 te Erp.
De familie Engels is voornemens om op het perceel aan de Kempkesweg 3 te Erp een langgevelboerderij uit 1842 te splitsen in twee wooneenheden. Daarnaast wordt er 750 m² aan voormalige stallen gesloopt. In ruil voor deze kwaliteitsverbetering mag er een groter bijgebouw (184 m²) worden gerealiseerd. PM: controle JM
Beschrijving van de natuurwaarden van het plangebied en effectbeoordeling Het projectgebied ligt ver buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. In een straal van 3 kilometer rondom het projectgebied liggen geen wette-
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
3
lijk beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied ‘Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’, ligt op meer dan 20 kilometer afstand van het projectgebied. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de huidige staat van instandhouding van aangewezen habitattypen en habitatsoorten zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit het project hoeft geen rekening te worden gehouden met wettelijke gebiedsbescherming. De Ecologische Hoofdstructuur is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. De begrenzing van de EHS is in Verordening Ruimte van provincie NoordBrabant vastgelegd. Het projectgebied valt buiten de door Provincie Noord-Brabant aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de EHS worden aangetast. In de planvorming voor het gebied hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden. De begroeiingen in het plangebied bestaan deels uit een intensief onderhouden tuin, waarin niet of nauwelijks wilde plantensoorten voorkomen, en uit een extensief beheerd grasveld. In het maïsveld en de naastgelegen bermen zijn tijdens het veldbezoek slechts zeer algemene soorten aangetroffen, die kenmerkend zijn voor stikstofrijke bodems. Beschermde of bedreigde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Op basis van de resultaten uit het veldbezoek is het voorkomen van beschermde of bedreigde soorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten. Door de ruimtelijke ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten te verwachten op streng beschermde plantensoorten. Behalve mol en veldmuis kunnen enkele andere algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau 1 op enige wijze van het gebied gebruik kunnen maken, zoals egel, huisspitsmuis, bosspitsmuis, haas, konijn, rosse woelmuis en bosmuis. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van strenger beschermde grondgebonden zoogdiersoorten is op basis van algemene verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikte biotopen uit te sluiten. Bij de planvorming hoeft derhalve geen rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van streng beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Tijdens het veldbezoek is daarnaast gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals bijvoorbeeld holle bomen en gebouwen. In het plangebied worden de voormalig (opslag- en/of varkens)stallen gesloopt. Er zijn in de te slopen gebouwen geen geschikte schuilgelegenheden voor vleermuizen aanwezig. Binnen het plangebied worden geen bomen gekapt ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling, het is uitgesloten dat door de ontwikkeling vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen zullen worden aangetast. Het plangebied is wel enigszins geschikt als foerageergebied voor vleermuissoorten. Gezien het geringe oppervlak van het gebied en de ligging in grotere context is de kans echter klein dat het een essentieel foerageergebied betreft. Lijnvormige elementen zijn langs de Kempkesweg aanwezig, deze worden door de ontwikkeling binnen het plangebied niet aangetast. Een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en gebruik door vleermuizen van het plangebied wordt in dit geval niet noodzakelijk geacht. Er worden door de ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs geen negatieve effecten op de huidige staat van instandhouding van vleermuissoorten verwacht.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
4
Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. In het plangebied zijn geen sporen of nesten van dergelijke vogelsoorten aangetroffen. Wel is een sperwer gehoord, mogelijk jagend op de kleine vogelsoorten, zoals heggenmus, die aangetrokken worden door de hoogstamboomgaard waar zij foerageren. In de struikbegroeiingen en houtsingels in het plangebied zullen algemene vogelsoorten zoals merel, roodborst, winterkoning of heggenmus tot broeden kunnen komen. Nesten van deze vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is juridisch niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Indien beplantingen waarin vogels kunnen broeden verwijderd worden, is het aan te bevelen dit te doen in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode van september tot maart. Broedgevallen mogen te allen tijde niet verstoord worden, ook buiten het algemene broedseizoen van maart tot september. Indien dit niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de beplanting te laten controleren op aanwezige broedvogels. Wanneer dan geen vogels op het terrein nestelen, kan alsnog begonnen worden met de ingreep. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig. Binnen het plangebied zijn geen permanente oppervlaktewateren aanwezig, de aanwezigheid van vissen en geschikt voortplantingswater voor amfibieën kan hierdoor worden uitgesloten. Als leefgebied voor amfibieën is het plangebied marginaal geschikt, het is mogelijk dat algemene soorten als bruine kikker en gewone pad in het plangebied voorkomen. Voor deze algemeen beschermde amfibiesoorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorkomen van streng beschermde amfibieën en reptielen in het plangebied is gezien de ligging op basis van de algemene verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen niet waarschijnlijk. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten vanuit de ruimtelijke ontwikkeling op (beschermde) vissen, amfibieën of reptielen. Ook voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied geen waarde door het ontbreken van geschikte biotopen en vegetaties. Het voorkomen van beschermde ongewervelde soorten is hierdoor met voldoende zekerheid uit te sluiten omdat dergelijke soorten zeer specifieke eisen aan hun leefomgeving stellen. Derhalve zijn negatieve effecten op deze soortgroep redelijkerwijs niet te verwachten.
Conclusies en aanbevelingen Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde Natura 2000-gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming. Door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aan de Kempkesweg 3 zullen geen belangrijke of (strikt) beschermde natuurwaarden verloren gaan. Als gevolg van het plan zijn op basis van de Flora- en faunawet geen belemmeringen aanwezig. Het ruimtelijk plan kan daardoor met betrekking tot natuurwetgeving en natuurbeleid doorgang vinden. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
5
initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. In dit kader is daarom in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van aanwezige vogelnesten. In het kader van de algemene zorgplicht is het aan te bevelen om de benodigde werkzaamheden buiten het algemene broedseizoen te laten plaatsvinden. Dit is ruwweg de periode van maart tot september. Indien dit niet mogelijk is dient het terrein voorafgaande aan de activiteiten behorende bij de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden op het voorkomen van broedende vogels. Als geen broedgevallen op het terrein of in de opgaande structuren direct rondom het plangebied aanwezig zijn, kan het plan in aar huidige vorm doorgang vinden. Met inachtneming van bovenbeschreven voorwaarden kan het plan in overeenstemming met de natuurwetgeving en het natuurbeleid in Nederland plaatsvinden. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek en er zijn geen overige voorwaarden aan het plan verbonden vanuit de Flora- en faunawet.
Verkennend natuurwaardenonderzoek – Kempkesweg 3 te Erp (Veghel)
6
Bijlage 2: Akoestisch onderzoek
Bijlage 3: Geur: berekening voorgrondbelasting Kempkesweg 6
Bijlage 4: Plantenlijst landschappelijke inpassing
Frans van Sleeuwen - beplantingen ontwerp
Irenestraat 11
5427 C V Boekei
\el 0492 321897
aanleg
fax. 0492 324722
onderhoud
Bankrelatie:
subsidieaanvraag
Rabo Bank rek. nr. 1080 11267
Plantsoenlijst voor:
Peter Engels, Kempkesweg 1, 5469 NL Erp. beplanting bij woonboerderij Kempkesweg 3
Grondsoort:
Vochthoudende zandgrond
aantal
soort
Ift.
m.drkl. m.drkl.
Bomen
3 1
Beuk gewone Tamme kastanje
Fagus sylvatica Castanea sativa
4
Fruitbomen
Hoogstam (geen appel of peer)
16
Boompalen (2 palen per boom)
en banden
Kniphaag
4 st./m" = 260 s t
Beuk
Fagus sylvatica
Struweelhaag
2 rijig 0.50 x 0.50 = 240 st.
Eglantier* Kardinaalsmuts * Kornoelje gele * Liguster * Veldesdoorn
Rosa rubiginosa Eüonimus europaeus Cornus mas ligustrum vulgare Acer campestre
65 m' 260
60 m' 25 15 25 25 150
125 m2 Struweelbepl. (vogelbosjes) 15 15 10 15 15 10
Gelderse roos * Hazelaar Hulst* Kornoelje rode * Kardinaalsmuts * Sleedoorn *
ffle:
datum:
latijnse naam
8
landsch. beplantingen
maat
10 april 2013
prijs/st
prijs totaal
12-14 12-14
€ €
100,00 80,00
€ €
300,00 80,00
10-12
€
30,00
€
120,00
€
7,50
€
120,00
250x8
1+2
60-80
€
0,75
€
195,00
1+1 1+1 1+1 0+2 1+1
60-80 60-80 60-80 60-80 60-80
€ € € € €
0,50 0,60 0,80 0,50 0,50
€ € € € €
12,50 9,00 20,00 12,50 75,00
Viburnum opulus Corylus avellana Ilex aquifolium Cornus sanquinea Eüonimus europaeus Prunus spinosa
1+1 1+2 contain. 1+1 1+1 1+1
60-80 60-80 50-70 60-80 60-80 60-80
€ € € € € €
0,60 0,60 4,00 0,50 0,60 0,50
€ € € € €
9,00 9,00 40,00 7,50 9,00 5,00
Totaal exclusief B.T.W.
/ vracht
€
1.023,50
1.25 X 1.25 m. = 80 s t
€
* in randen te gebruiken
Alle transacties en leveringen geschieden volgens onze verkoop- en handelsvoorwaarden. Onder nummer 160 36 223 bij de Kamer van Koophandel te Eindhoven
Bijlage 5: Formulier historische bodemtoets
Regels
Inhoudsopgave
Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
3 3 8
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4
Bestemmingsregels Wonen Waarde - archeologie 3
11 11 15
Hoofdstuk 3 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene afwijkingsregels
17 17 18 19 20 21
Hoofdstuk 4 Artikel 10 Artikel 11
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
23 23 24
2
Hoofdstuk 1
Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
Plan
Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Kempkesweg 3 van de gemeente Veghel.
1.2
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0860.BU01aa060000BP2013-VG01 met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4
Bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5
Bed & breakfast
Een kleinschalige accommodatie gericht op het bieden van kortdurend toeristisch nachtverblijf met de verzorging van ontbijt zonder dat het een zelfstandige woning/wooneenheid betreft.
1.6
Bedrijf aan huis
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.7
Beroep aan huis
Het in een woning en/of bij die woning behorend (al dan niet vrijstaand) bouwwerk uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie.
3
1.8 Bestaand a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel gebouwd mag worden krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning; b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.9
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11
Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van het belangrijkste gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen. een bijbehorend bouwwerk kan nader omschreven worden: aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt; aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt; uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag, een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt; vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw
1.12
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13
Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een dakterras, onderbouw en zolder.
4
1.14
Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15
Bouwpreceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.16
Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.17
Carport
Een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.18
Dak
Elke bovenbeëindiging van een gebouw.
1.19
Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20
Entree
Een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw.
1.21
Erker
Een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag.
1.22
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
5
1.23
Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24
Kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.25
Ondergeschikt bouwonderdeel
Een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.
1.26
Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27
Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.28
Parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen
Elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein ten behoeve van een motorvoertuig op méér dan twee wielen.
1.29
Parkeren
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
1.30 Peil Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang. Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.31
Perceel
Kadastraal perceel.
6
1.32
Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel.
1.33
Voorste bouwperceelsgrens
De grens van het perceel gelegen aan de zijde van de Kempkesweg
1.34
Voorziening van algemeen nut
Voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.35
Weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.36
Wet/wettelijke regelingen
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.37
Woning
Een complex van ruimten die dient voor de huisvesting van: één afzonderlijk huishouden; een huishouden plus maximaal twee personen.
1.38
Woonruimte
Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
1.39
Zelfstandige wooneenheid
een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, dat bestemd is voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen.
1.40
Zolder
Bovenste verdieping onder het dak van een gebouw voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen en die geen zelfstandige woonruimte vormt.
7
Artikel 2
Wijze van meten
Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
2.1
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6
de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is; 2.7
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend; 2.8
de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
8
2.9
de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);
2.10
brutovloeroppervlak van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
9
10
Hoofdstuk 2
Artikel 3
3.1
Bestemmingsregels
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen in woningen, al dan niet in combinatie met een beroep aan huis, waarbij het bepaalde in artikel 7.2 van toepassing is; alsmede voor: b. het hobbymatig houden van vee; met de daarbij behorende: c. waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen; d. groenvoorzieningen; e. wegen, paden en verkeersvoorzieningen; f. parkeervoorzieningen; g. tuinen, erven en terreinen; h. voorzieningen van algemeen nut.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels: a. op of in de in 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd; b. de afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, niet minder bedragen dan 10 meter; c. de afstand van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens mag, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen en het bepaalde in lid 3.2.3, sub f, niet minder bedragen dan 5 meter.
3.2.2
Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels; a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan; b. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluiten of binnen een aangegeven bouwvlak; c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter; d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter; e. de inhoud van een woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 600 m³, met dien verstande dat indien de inhoud op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al meer bedraagt dan 600 m³, de bestaande inhoud geldt als maximaal toegestane inhoud; f. de inhoud van de langgevelboerderij Kempkesweg 3 inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 600 m³, met dien verstande dat indien de inhoud op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan al meer bedraagt dan 600 m³, de bestaande inhoud geldt als maximaal toegestane inhoud.
11
3.2.3
Bijbehorende bouwwerken bij woningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels; a. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning niet meer bedragen dan 100 m²; b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter; d. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet minder bedragen dan 3 meter; e. de afstand van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen tot de woning, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 30 meter; f. in afwijking van het bepaalde onder lid 3.2.1, sub c, mag de afstand tot de bouwperceelsgrens niet minder bedragen dan 3 meter; g. vrijstaande- en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd.
3.2.4
Bouwwerk geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter.
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Herbouw van een bestaande woning buiten de bestaande fundamenten
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub b, voor het herbouwen van een bestaande woning buiten de bestaande fundamenten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bestemmingsvlak; b. de situering levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; c. de situering is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; d. de sloop van de bestaande woning is verzekerd; e. de maatvoering en situering van de woning sluit aan op het bepaalde in lid 3.2.1 en 3.2.2.
3.3.2
Afstand bouwwerken tot de bouwperceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub c, voor het bouwen van bouwwerken binnen 5 meter van de bouwperceelsgrens, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt niet minder dan 3 meter; b. de situering levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; c. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad; d. de situering is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; e. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
12
3.3.3
Afstand bijbehorende bouwwerken tot de bouwperceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, sub f, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter van de bouwperceelsgrens, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de situering levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; b. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad; c. de situering is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; d. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.
3.3.4 Vergroting van de inhoud van de woning en/of de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub e, voor het vergroten van de inhoud van de woning en/of de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de aanwezige oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen c.q. voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing is groter dan de voorgeschreven 100 m²; b. voorzover de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen c.q. voormalige bedrijfsbebouwing de onder a genoemde oppervlakte te boven gaat, wordt maximaal 25% van de te slopen overmaat eenmalig vervangen door een vergroting (uitgedrukt in m² per woonlaag) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken en/of een vergroting (uitgedrukt in m²) van de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen, met dien verstande dat: 1. de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken en na vergroting niet meer bedraagt dan 900 m³; 2. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen na vergroting niet meer bedraagt dan 200 m², waarbij de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw of overkapping niet meer mag bedragen dan 100 m²; c. de overige aanwezige vrijstaande bijgebouwen en overkappingen c.q. voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing, voor zover die het in b genoemde maximum overschrijden, moeten volledig afgebroken worden; d. de vergroting van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet leiden tot een gebouw dat zich leent voor splitsing of waarbij feitelijk sprake is van woning- of boerderijsplitsing; e. in afwijking van het bepaalde onder lid b dient cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te allen tijde gehandhaafd te blijven; f. de vergroting is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; g. de vergroting levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; h. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken; i. qua maatvoering en situering is aangesloten op het bepaalde in lid 3.2.
3.3.5
Extra vrijstaande bijgebouwen voor hobbymatig houden van vee
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a, voor extra vrijstaande bijgebouwen voor hobbymatig houden van vee, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. het aantal extra bijgebouwen bedraagt niet meer dan 1 per woning; b. de woning heeft een bouwperceel met een minimale oppervlakte van 1 hectare; c. het betreft een dierenverblijf voor het hobbymatig houden van vee; d. de oppervlakte per bijgebouw (dierenverblijf) bedraagt niet meer dan 50 m²; e. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter; f. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4,5 meter;
13
g. de totale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 150 m²; h. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken; i. qua maatvoering en situering is aangesloten op het bepaalde in lid 3.2.
3.4
Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1
Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, een bestaande woning (boerderij) te splitsen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de te splitsen woning is voorzien van de aanduiding 'karakterisitiek', aangewezen als een Rijks- of gemeentelijk monument of er is op basis van onafhankelijk deskundigenadvies aangetoond dat de woning (boerderij) cultuurhistorisch waardevol is; b. de bouwmassa van de woning dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³; c. bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m³; d. de woningen kunnen na splitsing niet worden gesloopt (sloopverbod); e. splitsing is uitsluitend toegestaan indien de splitsing mede is gericht op het behoud en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; f. de splitsing is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; g. de splitsing levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; h. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken; i. de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m² per woning.
3.4.2
Wijziging in de bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'bouwvlak'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden ter plaatse van een bestemming 'Wonen' te wijzigen in een bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'bouwvlak' teneinde de omschakeling naar een agrarisch bedrijf toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. er is na omschakeling sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf; b. de omschakeling is noodzakelijk aangezien er geen bestaand, geschikt agrarisch bouwvlak voorhanden is; c. het bouwvlak wordt na omschakeling niet groter dan 1,5 hectare; d. het bouwvlak valt na omschakeling niet binnen de aanduiding 'wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone', 'wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' of ´ecologische hoofdstructuur´; e. het betreft geen intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf; f. het betreft niet een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel'; g. de omschakeling levert geen beperking op voor de bedrijfsvoering of -ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven; h. de omschakeling is zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar; i. de omschakeling leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en); j. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar beplantingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken; k. de omschakeling gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiele kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de vergroting haar werking heeft; l. er is vooraf advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) over het bepaalde onder a en b.
14
Artikel 4
4.1
Waarde - archeologie 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
4.2
Bouwregels
Op of in de in lid 4.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van: a. ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd; b. de bouw van een bouwwerk tot maximaal 250 m² of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk tot maximaal 250 m²; c. de bouw van een bouwwerk, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
4.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of; b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of; c. er is door technische maatregelen of een archeologische opgraving gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld en/of beschermd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de in lid 4.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; c. het ophogen, verlagen, afgraven, vergraven, egaliseren of anderszins wijzigen van het maaiveldniveau; d. het rooien en/of vellen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; e. het graven, verbreden, verdiepen, dempen of anderszins wijzigen van oppervlaktewateren; f. het aanbrengen of verwijderen van transport-, energie-, telecommunicatie-, of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
15
h. het mengen, ontginnen, woelen, diepploegen of uitvoeren van andere grondbewerkingen; i. het aanbrengen van onderbemaling of het anderszins verlagen van de grondwaterstand.
4.4.2
Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen; b. een oppervlakte hebben die niet meer bedraagt dan 250 m²; c. een diepte hebben die niet meer bedraagt dan 0,3 meter; d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.4.3
Toelaatbaarheid
De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien: a. er op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of; b. er op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad, of; c. er door technische maatregelen of een archeologische opgraving is gegarandeerd dat de op basis van archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld en/of beschermd.
4.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat te plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of; b. er is op basis van archeologisch onderzoek aangetoond dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden niet meer noodzakelijk is.
16
Hoofdstuk 3
Artikel 5
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
17
Artikel 6
6.1
Algemene bouwregels
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-, goot- en kroonlijsten, luifels, erkers, entrees, stoeptreden, dorpels, dakkapellen, balkons en overstekende daken en soortgelijke bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwhoogten, bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.
6.2
Ondergronds bouwen
6.2.1
Algemeen
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
6.2.2
Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regel: a. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt niet meer dan 4 meter onder peil.
6.2.3
Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 sub a voor het bouwen van bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte tot maximaal 10 meter onder peil, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de waterhuishouding wordt niet verstoord; b. er wordt geen afbreuk gedaan aan archeologische waarden.
18
Artikel 7
7.1
Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: a. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen; b. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings- of opslagplaats van al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; c. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings- of opslagplaats, dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens; d. het gebruiken of laten gebruiken van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca; e. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een bedrijf aan huis; f. het gebruiken of laten gebruiken van een gedeelte van een bedrijfsgebouw of bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning); g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie.
7.2
Beroep aan huis
Binnen de bestemmingen is een beroep aan huis toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. het beroep aan huis vindt plaats in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; b. het beroep aan huis ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die het beroep aan huis in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de bedrijfswoning is; c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is in gebruik ten behoeve van het beroep aan huis, met een absoluut maximum van 75 m²; d. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad; e. het parkeren ten behoeve van het beroep aan huis vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (indien voorkomend) het bouwvlak.
19
Artikel 8
8.1
Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone - radar
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (voor Volkel 49 meter ten opzichte van N.A.P.), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
20
Artikel 9
9.1
Algemene afwijkingsregels
Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende: a. de bestemmingsbepalingen, niet zijnde de bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven; b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter; d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter; e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits: 1. de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt; 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt. f. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, transformatorhuisjes, onderhoudsgebouwtjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere oppervlakte hebben dan 20 m² en geen grotere hoogte hebben dan 3 meter.
9.2
Bedrijf aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1, sub e voor het toestaan van een bedrijf aan huis, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. het bedrijf aan huis vindt plaats in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; b. het bedrijf aan huis ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die het bedrijf aan huis in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning is; c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is in gebruik ten behoeve van het bedrijf aan huis, met een absoluut maximum van 75 m²; d. het bedrijf aan huis leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en); e. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad; f. het bedrijf aan huis is niet milieuvergunningsplichtig; g. er vindt geen buitenopslag plaats ten behoeve van het bedrijf aan huis; h. het parkeren ten behoeve van het bedrijf aan huis vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (waar voorkomend) het bouwvlak.
21
9.3
Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1, sub d voor het toestaan van bed & breakfast, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de bed & breakfast vindt plaats in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; b. de bed & breakfast ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de bed & breakfast in de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning is; c. maximaal 40% van het brutovloeroppervlak van de (bedrijfs)woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is in gebruik ten behoeve van de bed & breakfast, met een absoluut maximum van 50 m²; d. de bed & breakfast leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en); e. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad; f. het parkeren ten behoeve van de bed & breakfast vindt plaats binnen het bestemmingsvlak of (waar voorkomend) het bouwvlak.
9.4
Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1, sub f voor het gebruik van een gedeelte van een bedrijfsgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande, dat: a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een onafhankelijke ter zake deskundige commissie/instantie; b. op het perceel een (bedrijfs)woning aanwezig dient te zijn; c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven; d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend; e. alle ruimten dienen te voldoen aan de geldende eisen van het bouwbesluit en bouwverordening; f. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; g. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) aantoonbaar onredelijk bezwarend is; h. ten behoeve van de inwoning geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mag worden aangelegd. Er dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande aansluiting; i. maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning; j. geen eigen in-/uitrit mag worden aangelegd voor de afhankelijke woonruimte; k. een vrijstaand bijgebouw dat gebruikt wordt voor inwoning op niet meer dan 50 meter van de (bedrijfs)woning is gelegen; l. er op basis van een akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder; m. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn; n. indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, de houder van de omgevingsvergunning Burgemeester en Wethouders daarvan binnen drie maanden schriftelijk in kennis stelt. Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in indien vorenbedoelde noodzaak niet meer bestaat.
22
Hoofdstuk 4
Artikel 10
10.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
23
Artikel 11
Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel: bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Kempkesweg 3' van de gemeente Veghel, NL.IMRO.0860.BU01aa060000BP2013-VG01.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .........................................................
De griffier,
24
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal | Hasselt (B) www.BRO.nl