Peilenplannen landelijk gebied Malewetering, Arkemheen en de Laak Heiligenbergerbeek Laagte van Pijnenburg Barneveldse beek Luntersebeek Modderbeek en Moorsterbeek Binnenveld Zuid-Veluwse beken Valleikanaal
januari 2012
Peilenplannen Landelijk Gebied
januari 2012
Peilenplannen landelijk gebied Malewetering, Arkemheen en de Laak Heiligenbergerbeek Laagte van Pijnenburg Barneveldse beek Modderbeek en Moorsterbeek Luntersebeek Binnenveld Zuid-Veluwse beken Valleikanaal status: versie: datum: kernwoorden: opdrachtgever: auteurs
Definitief 1.0 januari 2012 peilenplan, inventarisatie, waterpeilen, landelijk gebied, streefpeilen Krijn van den Herik Almer Bolman Baukje Dijkstra Christian Huising Michiel Nieuwenhuis
Peilenplannen Landelijk Gebied
januari 2012
Samenvatting Aanleiding In het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Vallei & Eem is de doelstelling opgenomen dat het waterschap beschikt over actuele peilbesluiten en peilenplannen. Waterschap Vallei & Eem stelt peilbesluiten op voor de poldergebieden Eemland en Arkemheen, waar normaliter het hele jaar het waterpeil gehandhaafd kan worden. Voor de andere gebieden stelt het waterschap peilenplannen op.
gebracht welke grond- en oppervlaktewaterstanden zijn te verwachten bij deze streefpeilen.
De peilenplannen voor het stedelijk gebied en landelijk gebied zijn afzonderlijk opgesteld. De peilenplannen voor het stedelijk gebied bevatten naast de streefpeilen veel informatie over andere aspecten van het stedelijk water, zoals de riolering. De peilenplannen voor het landelijk gebied geven vooral informatie over de streefpeilen en de grond- en oppervlaktewaterstanden die men kan verwachten bij deze streefpeilen.
Status Een peilenplan kent geen juridische status, dit in tegenstelling tot een peilbesluit. Het waterschap kan dan ook niet worden aangesproken op het handhaven van streefpeilen. In de peilenplannen zijn de huidige waterpeilen onder normale omstandidheden vastgelegd. Het waterbeheer van het waterschap is gericht op het handhaven van de geformuleerd streefpeilen. In principe wordt een vast boven- en onderpeil gehanteerd, maar bij extreme weerssituaties kan een onder- of overschrijding van het vastgestelde streefpeil optreden.
De huidige peilenplannen voor het landelijke gebied zijn over het algemeen niet actueel of niet compleet. Van het stroomgebied van de Barneveldse- en Luntersebeek is een peilenplan uit 1993 beschikbaar. Van het gebied rond de Heiligenbergerbeek is wel een actueel peilenplan, daar is namelijk een peilenplan uit 2005 beschikbaar. Van de andere stroomgebieden is geen peilenplan beschikbaar. Om over actuele en eenduidige peilenplannen voor het landelijk gebied te beschikken zijn voor alle stroomgebieden nieuwe peilenplannen opgesteld. Doel peilenplan Een peilenplan geeft inzicht in de streefpeilen van de stuwen in het landelijke gebied van Waterschap Vallei & Eem. Daarnaast wordt in beeld
Het peilenplan kan als naslagwerk worden gebruikt voor medewerkers van het waterschap om informatie te verzamelen over het watersysteem. Daarnaast geeft het andere geïnteresseerden inzicht in het waterbeheer zoals dat door het waterschap gevoerd wordt.
Opzet peilenplan Voor het overzicht is het peilenplan van het landelijke gebied onderverdeeld in negen stroomgebieden. De gebieden zijn in de figuur op de volgende pagina weergegeven. De stroomgebieden zijn: - de Malewetering, Arkemheen & de Laak - de Heiligenbergerbeek - de Laagte van Pijnenburg - de Barneveldse beken - de Modder- en Moorsterbeek - de Lunterse beek i
Peilenplannen Landelijk Gebied
-
het Binnenveld de Zuid-Veluwse beken het Valleikanaal
Het peilenplan voor het landelijk gebied is opgesteld volgens de GGOR systematiek. In een peilenplan wordt duidelijk gemaakt in hoeverre de waterpeilen de aanwezige functies in het gebied ondersteunen. Hier is het algemeen toegepaste Waternood instrument voor gebruikt.
ii
januari 2012
Per stroomgebied is een beschrijving opgenomen met een aantal kaarten (ligging, hoogte, bodem, landgebruik en waterhuishoudkundige situatie). Dit geeft een indruk van het gebied en het functioneren van het watersysteem in het gebied. Een belangrijk onderdeel van het peilenplan zijn de streefpeilen en die zijn dan ook per stroomgebied weergegeven op een kaart en in een tabel. De te verwachten grond- en oppervlaktewaterstanden zijn in beeld gebracht met rekenmodellen en weergegeven op een aantal kaarten.
Peilenplannen Landelijk Gebied
januari 2012
Inhoud 1
INLEIDING
1
2
WERKWIJZE
5
3
GEBIEDSBESCHRIJVING
11
4
MALEWETERING, ARKEMHEEN & DE LAAK
15
5
HEILIGENBERGERBEEK
35
6
DE LAAGTE VAN PIJNENBURG
57
7
BARNEVELDSE BEEK
73
8
MODDER- EN MOORSTERBEEK
99
9
LUNTERSE BEEK
116
10
BINNENVELD
139
11
ZUID-VELUWSE BEKEN
159
12
VALLEIKANAAL
169
13
LITERATUUR
183
BIJLAGEN A
GRONDWATERTRAPPEN
187
B
STREEFPEILENKAART
189
iii
Peilenplannen Landelijk Gebied - Inleiding
1 Inleiding 1.1 Aanleiding In het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Vallei & Eem is de doelstelling opgenomen dat het waterschap beschikt over actuele peilbesluiten en peilenplannen. Waterschap Vallei & Eem stelt peilbesluiten op voor de gebieden waar normaliter het hele jaar het waterpeil gehandhaafd kan worden, deze gebieden zijn opgenomen in de provinciale waterordening Waterschap Vallei & Eem. Het gaat om de poldergebieden Eemland en Arkemheen. De peilbesluiten in het gebied worden op dit moment (Arkemheen) of volgend jaar (Eemland) vervangen. De peilenplannen voor het stedelijk gebied en landelijk gebied zijn afzonderlijk opgesteld. De peilenplannen voor het stedelijk gebied bevatten naast de streefpeilen veel informatie over andere aspecten van het stedelijk water, zoals de riolering. De peilenplannen voor het landelijk gebied geven vooral informatie over de streefpeilen en de grond- en oppervlaktewaterstanden die men kan verwachten bij deze streefpeilen. De huidige peilenplannen voor het landelijke gebied zijn over het algemeen niet actueel of niet compleet. Van het stroomgebied van de Barneveldse- en Luntersebeek is een peilenplan uit 1993 beschikbaar. Van het gebied rond de Heiligenbergerbeek is wel een actueel peilenplan, daar is namelijk een peilenplan uit 2005 beschikbaar. Van de andere stroomgebieden is geen peilenplan beschikbaar. Om over actuele en eenduidige peilenplannen voor het landelijk gebied te beschikken zijn voor alle stroomgebieden nieuwe peilenplannen opgesteld.
januari 2012
De peilenplannen kennen geen wettelijke status en daar is dan ook geen wettelijke herzieningsdatum aan gekoppeld. Toch is het wenselijk om te beschikken over actuele peilenplannen, zodat duidelijk is hoe het waterbeheer geregeld is. Daarom zijn voor het landelijk gebied nieuwe peilenplannen opgesteld.
1.2 Doel Een peilenplan maakt inzichtelijk wat de streefpeilen zijn van de stuwen in de verschillende stroomgebieden binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. Het waterpeil wordt afgestemd op de gebiedsfuncties en in principe wordt een vast boven- en onderpeil gehanteerd. Het peilenplan kan als naslagwerk worden gebruikt voor medewerkers van het waterschap om informatie te verzamelen over het watersysteem. Daarnaast geeft het andere geïnteresseerden inzicht in het waterbeheer zoals dat door het waterschap gevoerd wordt.
1.3 Status Een peilenplan beschrijft de waterpeilen in het landelijk gebied onder normale omstandigheden. Het waterbeheer van het waterschap is gericht op het handhaven van de geformuleerd streefpeilen onder normale omstandigheden. In principe wordt een vast boven- en onderpeil gehanteerd, maar bij extreme weerssituaties kan een onder- of overschrijding van het vastgestelde streefpeil optreden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gebieden waar wateraanvoer niet mogelijk is, zoals in de vrij afwaterende zandgebieden. Hier zal het waterpeil uitzakken tijdens droge periodes.
1
Peilenplannen Landelijk Gebied - Inleiding
Een peilenplan kent geen wettelijke status, dit in tegenstelling tot een peilbesluit. Aan de peilenplannen kunnen dan ook geen rechten worden ontleend, de belangrijkste doelstelling van het peilenplan is inzicht verschaffen in de waterpeilen die het waterschap nastreefd.
januari 2012
Tabel 1 Overzicht van de stroomgebieden
District
Nr
Naam
District west
1
Malewetering, Arkemheen & de Laak
2
Heiligenbergerbeek
3
Laagte van Pijnenburg
4
Barneveldse beek
5
Modder- en Moorsterbeek
6
Lunterse beek
7
Binnenveld
8
Zuid-Veluwse beken
9
Valleikanaal
1.4 Opzet peilenplan Het peilenplan voor het landelijk gebied is opgesteld volgens de GGOR systematiek. In de peilenplannen wordt duidelijk gemaakt in hoeverre de waterpeilen de aanwezige functies in het gebied ondersteunen. Hier is het algemeen toegepaste Waternood instrument voor gebruikt. Het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem wordt gevormd door de Gelderse Vallei, in het westen geflankeerd door de Utrechtse Heuvelrug en in het oosten door de Veluwe. Het Valleikanaal en de Eem stromen als hoofdader door de Gelderse Vallei om onder vrij verval de overtollige kwel en het neerslagwater van de beken af te voeren. Van deze vrij afwaterende stroomgebieden zijn peilenplannen opgesteld. Voor het overzicht is dit peilenplan van het landelijke gebied onderverdeeld in negen stroomgebieden. Deze zijn genoemd in Tabel 1 en weergeven in Figuur 1. De stroomgebieden zijn: de Heiligenbergerbeek, de Laagte van Pijnenburg, de Malewetering, Arkemheen & de Laak in het westelijke district. In het zuidelijke district zijn de stroomgebieden: de Lunterse beek, het Binnenveld en de Zuid-Veluwse beken. In het oostelijke district: de Barneveldse beken en de Modder- en Moorsterbeek. Het Valleikanaal wordt als een apart stroomgebied beschouwd en stroomt als hoofdader van het beheersgebied van Vallei & Eem de drie districten.
2
District oost
District zuid
Verweven
1.5 Leeswijzer Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 de werkwijze beschreven voor het opstellen van voorliggende peilenplannen. In hoofdstuk 3 is een algemene gebiedsbeschrijving voor het gehele beheersgebied van het waterschap opgenomen. In de daarop volgende hoofdstukken (4 t/m 12) is per stroomgebied een gedetailleerde gebiedsbeschrijving met kaarten opgenomen. Hier is veel aandacht besteed aan het huidige watersysteem met de aanwezige stuwen en bijbehorende streefpeilen. Daarnaast is het effect van de streefpeilen op de optredende peilen in het oppervlaktewater en grondwater beschreven.
Peilenplannen Landelijk Gebied - Inleiding
januari 2012
Figuur 1 Ligging van de stroomgebieden.
3
Peilenplannen Landelijk Gebied - Inleiding
4
januari 2012
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
2 Werkwijze 2.1 GGOR-methodiek In dit rapport wordt inzicht gegeven in de gehanteerde streefpeilen in het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de GGOR-methodiek. De GGOR-methodiek is een methode om objectief en verifieerbaar inzicht te geven hoe goed het huidige gronden oppervlaktewaterregime aansluit bij de aanwezige functies. De verschillende stappen binnen de GGOR-methodiek zijn het vaststellen van het actuele grond- en oppervlaktewaterregime (AGOR) en het optimale grond- en oppervlaktewaterregime (OGOR). Deze stappen worden doorlopen door het toepassen van het Waternood instrument (zie ook paragraaf 2.5).
2.2 Gegevens Het opstellen van de peilenplannen is gestart met een uitgebreide inventarisatie van alle beschikbare gegevens. Behalve een compleet overzicht van de aanwezige stuwen was een belangrijk doel van de inventarisatie het aanvullen van de volgende gegevens van de stuwen: - bovenpeil; - onderpeil; - kruinhoogte hoog; - kruinhoogte laag; - type stuw; - kruinbreedte. Voor het inventariseren van deze gegevens van de stuwen zijn een aantal bronnen gebruikt. In 2008 zijn door medewerkers van het waterschap de
januari 2012
kruinhoogten van stuwen nauwkeurig ingemeten en is het boven- en onderpeil daarbij beschreven. Daarnaast is in 2010 door Witteveen+Bos een studie gedaan naar de locatie en gegevens van de stuwen in het kader van het opstellen van GGOR voor het gehele beheersgebied. De in 2008 en 2010 verzamelde gegevens dienen als uitgangspunt voor de peilenplannen. Van een gedeelte van het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem zijn eerdere peilenplannen beschikbaar; van de Barneveldse- en Luntersebeek is bijvoorbeeld een peilenplan uit 1993 beschikbaar en van het gebied rond de Heiligenbergerbeek en het Valleikanaal is een actueler peilenplan beschikbaar uit 2005. Deze peilenplannen zijn als aanvulling gebruikt op de huidige gegevens. Als validatie van de verzamelde gegevens is een vergelijking uitgevoerd met gegevens van het beheersregister en met recente leggers van Waterschap Vallei & Eem. Het beheersregister en de legger bevatten onder andere gegevens over de locatie, de kruinhoogten en het type stuw. Daarnaast zijn de waterpeilen vergeleken met data uit FEWS, het beheersysteem van meetgegevens van het waterschap. In FEWS staan van een aantal belangrijke (geautomatiseerde) stuwen de streefpeilen. Daarnaast registreert FEWS de boven- en benedenstroomse peilen van deze stuwen. Een aantal stroomgebieden (bijv. de Barneveldse beek) zijn doorgerekend in SOBEK. Wanneer er nog geen gegevens bekend waren uit een van bovenstaande bronnen, zijn deze aangevuld met gegevens uit SOBEK. Dit is beperkt gedaan, omdat de gegevens in SOBEK niet altijd betrouwbaar zijn. Bij een aantal beken zijn herinrichtingsplannen bezig of net uitgevoerd. Voor deze gebieden zijn revisietekeningen en ontwerptekeningen gebruikt om de stuwgegevens te actualiseren.
5
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
Behalve de hierboven genoemde gegevens is een belangrijke bron van informatie de ervaring van gebiedskenners: de districtcoördinatoren en voormannen van het waterschap. Als laatste zijn de ontbrekende gegevens ingemeten door de landmeter van het waterschap. Een uitgebreider verslag van de inventarisatie is opgenomen in het logboek dat in het kader van dit peilenplan is opgesteld. Er is in het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem een aantal stuwen aanwezig die niet direct invloed hebben op het peilbeheer. Te denken valt aan cascadestuwen om de bodem vast te leggen of tijdelijke constructies (schotbalken) waarmee het waterpeil tijdelijk kan worden geregeld, maar dit in realiteit nooit gebeurt. Deze kunstwerken zijn niet van invloed op het peilbeheer en zijn daarom niet meegenomen in het peilenplan.
2.3 Uitgangspunten en definities peilbeheer Voor de peilenplannen is het streefpeil het belangrijkste kenmerk van een stuw. Het streefpeil voor een stuw kan een vast waterpeil zijn of uitgesplitst zijn in een onder- en een bovenpeil. Hiermee worden de waterpeilen zo goed mogelijk afgestemd op de gebiedsfuncties. Het streefpeil heeft betrekking op het waterpeil vlak bij de stuw. Hoe verder stroomopwaarts hoe meer de waterpeilen kunnen afwijken van het streefpeil door aanwezig verhang in de watergangen of aanwezige duikers. Wanneer er van de vaste stuwen geen streefpeilen bekend zijn is de vaste kruinhoogte als streefpeil gekozen. Over het algemeen geldt dat de waterpeilen vooral zijn afgestemd op de landbouwfunctie. Daardoor wordt het onderpeil vooral in de winter gehanteerd en het bovenpeil in de zomer. Voor de landbouw is een laag
6
januari 2012
waterpeil in de winter gunstig om de ontwatering van de percelen te bevorderen en om voldoende ontwatering te creëren voor de draagkracht van de grond. In de zomer zijn hoge peilen gunstig voor de landbouw zodat er voldoende water beschikbaar is in de wortelzone van de gewassen en voor beregening. De perioden waarin het onder- en bovenpeil over het algemeen gehanteerd worden zijn: - Onderpeil: 1 oktober tot 1 april - Bovenpeil: 1 april tot 1 oktober Normaal gesproken wordt geleidelijk omgeschakeld van het onder- naar het bovenpeil en visa versa. Door droogte, extreme neerslag of andere bijzonderheden kan hiervan worden afgeweken. Het is ongewenst om grote verschillen te hanteren tussen het onder- en bovenpeil en daarom wordt als basis een verschil van maximaal 20 tot 30 cm gehanteerd. Voor de aanwezige natuurfuncties kan een ander peilbeheer gewenst zijn. Over het algemeen is natuur meer gebaat bij een natuurlijk verloop van het waterpeil: hoger waterpeil in de winter en lager waterpeil in de zomer. De verschillende natuurfuncties stellen echter specifieke eisen aan de waterpeilen die per locatie anders kunnen zijn. In dit peilenplan wordt een aantal begrippen gebruikt voor de verschillende aspecten van het peilbeheer. De definities van deze begrippen zoals die in voorliggend peilenplan worden gehanteerd zijn hieronder weergegeven. Streefpeil: Waterstand waar op bepaald moment naar gestreefd wordt, het streefpeil kan in de tijd variëren tussen het hoogste en laagste waterpeil. De kunstwerken worden zodanig ingesteld dat de waterstand zo veel mogelijk overeenkomt met het streefpeil.
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
Hoogste waterpeil: De hoogste waterstand die volgens het peilenplan wordt gehandhaafd. Over het algemeen wordt in de zomerperiode (apriloktober) het hoogste waterpeil gehandhaafd. Laagste waterpeil: De laagste waterstand die volgens het peilenplan wordt gehandhaafd. Over het algemeen wordt in de winterperiode (oktober – april) het laagste waterpeil gehandhaafd. Vast waterpeil: Een vast waterpeil voor gebieden waar het peil niet mag variëren, zoals stedelijk gebied. Er wordt naar gestreefd het peil zo min mogelijk te laten afwijken van het vaste peil. Flexibel waterpeil: Een peilbeheer waarbij het waterpeil varieert tussen een boven- en een ondergrens. Het waterpeil is daarbij afhankelijk van de weersomstandigheden en de grondwaterstanden om de functies in het gebied zo goed mogelijk te ondersteunen.
januari 2012
Ontwateringsdiepte: De ontwateringsdiepte is het verschil tussen het maaiveld en de grondwaterstand ter plekke (zie ook Figuur 2). GHG: Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand is het rekenkundig gemiddelde van de drie hoogste grondwaterstanden in een jaar gedurende een bepaalde periode. GLG: Gemiddeld Laagste Grondwaterstand is het rekenkundig gemiddelde van de drie laagste grondwaterstanden in een jaar gedurende een bepaalde periode. GVG: Gemiddeld Voorjaars Grondwaterstand is het rekenkundig gemiddelde van de grondwaterstanden in de maanden maart-april gedurende een bepaalde periode.
Natuurlijk waterpeil: Bij een natuurlijk waterpeil is zo min mogelijk sprake van beheer, het gebied heeft geen of beperkte mogelijkheden voor waterafvoer en wateraanvoer. In de winter zal het waterpeil hoger zijn dan in de zomer. Kruinhoogte: De hoogte van de klep, schuif of drempel van een kunstwerk waar het water overheen stroomt bij een hogere waterstand. Figuur 2 Weergave van de drooglegging en de ontwateringsdiepte
Drooglegging: De drooglegging is het verschil tussen het gemiddelde maaiveld en het oppervlaktewaterpeil (zie ook Figuur 2).
2.4 Analyse oppervlaktewaterstanden De waterpeilen in een gebied zijn niet overal gelijk aan het streefpeil. In de buurt van de stuw zullen de peilen bij lage afvoer ongeveer gelijk zijn aan
7
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
het streefpeil. Bij hogere afvoeren ontstaat er een overstortende straal en mogelijk zal de stuw verdrinken, waardoor peilen bij de stuw hoger worden dan het streefpeil. Als gevolg van verhang in de watergangen en verval over de kunstwerken neemt het waterpeil in bovenstroomse richting verder toe (zie Figuur 3).
Figuur 3 Schematische weergave verhanglijn in peilvak bij hogere afvoeren
In dit peilenplan wordt behalve een overzicht van de streefpeilen ook inzicht gegeven in de waterpeilen die men kan verwachten in de watergangen. Voor veel stuwen is er sprake van een hoogste en een laagste waterpeilen, daarom zijn er twee simulaties uitgevoerd met een hydraulische rekenmodel van de primaire watergangen in het hele beheersgebied. De simulaties zijn uitgevoerd met de maatgevende afvoer. De maatgevende afvoer is de afvoer die gemiddeld 1 à 2 keer per jaar wordt overschreden. De maatgevende afvoer is voor elke watergang bepaald op basis van kenmerken van het achterliggende gebied, zoals de grondwatertrap en bodemtype. Voor de stroomgebieden zijn kaarten opgenomen met daarin het verloop van de waterstanden. In de watergangen zijn de waterstanden weergegeven met behulp van verschillende kleuren. Bij alle stuwen zijn
8
januari 2012
aanvullend nog labels opgenomen met daarin de exacte waterstand direct boven- en benedenstrooms van de stuwen. De benendenstroomse waterstand geeft een beeld van de maximale waterstand in het benedenstroomse gebied en de bovenstroomse waterstand geeft weer wat de minimale waterstand is in het bovenstroomse gebied. De Zuid-Veluwse beken zijn niet in het model opgenomen en daarom zijn hier geen waterpeilen beschikbaar. Bij de simulaties is rekening gehouden met eventueel aanwezige begroeiing. In de zomer is er meer begroeiing aanwezig in de watergangen dan in de winter. Daarom is de weerstand in de watergangen in de zomer hoger aangehouden dan in de winter. Voor het Valleikanaal en de Eem is aangenomen dat ze het hele jaar goed onderhouden zijn en is de weerstand in de zomer niet verhoogd.
2.5 Analyse grondwaterstanden (GGOR) De geactualiseerde streefpeilen zijn ingevoerd in de vier bestaande grondwatermodellen van het beheergebied van Waterschap Vallei & Eem: Eemland & Arkemheen, Barneveldse beek, Centrale Vallei en Binnenveld. Het gaat om grondwatermodellen in de modelcode SIMGRO, die in de periode 2001 t/m 2007 zijn gebouwd voor het waterschap. Met de vier deelmodellen is de periode 1987 tot en met 2003 doorgerekend met de actuele streefpeilen. De berekende grondwaterstanden over deze periode zijn vervolgens verwerkt tot zogenaamde GXG-kaarten (Gemiddeld Hoogste -, Laagste -, en Voorjaarsgrondwaterstand) en kwel naar maaiveld. De GxG kaarten zeggen op zich al iets over hoe droog of nat gebieden zijn. En de kwelkaarten geven aan waar veel kwel voorkomt. Daarnaast
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
januari 2012
zijn de GxG kaarten ook in Waternood gebruikt om de doelrealisatie voor landbouwkundig gebruik te berekenen. Voor natuur is dit niet gedaan omdat de nieuwe officiële kaart van natuurdoelen niet beschikbaar is en de schaal van de kaartuitvoer zich er niet voor leent (de natuurgebieden zijn erg klein in vergelijking tot de deelstroomgebieden waar ze in liggen). Per deelstroomgebied zijn de volgende kaarten gemaakt: GHG, GLG, GVG, kwel en doelrealisatie landbouw.
9
Peilenplannen Landelijk Gebied - Werkwijze
10
januari 2012
Peilenplannen Landelijk Gebied - Gebiedsbeschrijving
3 Gebiedsbeschrijving 3.1 Afbakening van de stroomgebieden Voor het overzicht is in dit peilenplan het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem onderverdeeld in meerdere stroomgebieden (zie Figuur 1). De begrenzing is zo gekozen dat de watergangen die elkaar kunnen beïnvloeden en samen uitmonden in het Valleikanaal binnen één stroomgebied vallen. De gebieden waarvoor een peilbesluit moet worden opgesteld zijn uiteraard niet opgenomen in dit peilenplan, het gaat dan om het poldergebied van Arkemheen en Eemland. Het westelijke deel van het beheersgebied bestaat uit de drie stroomgebieden: de Laagte van Pijnenburg, de Heiligenbergerbeek en de Malewetering, Arkemheen & de Laak. De overgang van het poldergebied naar het meer hellende gebied bevindt zich rond Arkemheen, Malewetering en de Laak. Deze gebieden hebben hun eigen afwatering via de polders naar het Eemmeer en worden daarom als apart stroomgebied beschouwd. Alleen het vrij afwaterende beeksysteem is opgenomen in dit peilenplan en omvat het beeksysteem van de Brede Beek en Arkemheen die via de polders afwateren op het Eemmeer. De Heiligenbergerbeek wordt begrensd door de Grebbeliniedijk ten noorden van Amersfoort en die vormt als het ware waterscheiding. Verder worden de grenzen gevormd door het Valleikanaal aan de oostzijde en de waterschapsgrens aan de westzijde. De Laagte van Pijnenburg is in het relatief lage gedeelte van de Utrechtse Heuvelrug. De Laagte van Pijnenburg wordt gevormd door de Vuursche
januari 2012
wetering en de Binnenhofwetering die ter hoogte van Lage Vuursche samenkomen in de Pijnenburgergrift welke overgaat in de Praamgracht. Het oostelijke deel van het beheersgebied bestaat uit de twee stroomgebieden: de Barneveldse beken en de Modder- en Moorsterbeek. Het stroomgebied van de Barneveldse beek bestaat uit de kleinere deelstroomgebieden van de Hoevenlakensebeek, de Esvelderbeek en de Barneveldse beek waarbij de beken bij Stoutenburg bijeen komen en op het Valleikanaal uitmonden. Het stroomgebied van de Modder- en Moorsterbeek ligt ook aan de oostkant van het Valleikanaal en beide beken monden bovenstrooms van de Barneveldse beek uit in het Valleikanaal aan de oostzijde van Leusden. Het zuidelijke beheersdistrict bestaat uit: de Lunterse beek, het Binnenveld en de Zuid-Veluwse beken. Aan de westkant van Lunteren ontspringt de Lunterse Beek en mondt uit in het Valleikanaal ten zuiden van Scherpenzeel. Het Binnenveld is gelegen tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe. De Grift is de belangrijkste watergang door dit gebied en voert het water uit de omliggende sloten en weteringen af. Het deelstroomgebied Zuid-Veluwse beken ligt op de zuidflank van de Veluwe en staat los van de overige gebieden, omdat de beken op de zuidflank van de Veluwe, ten oosten van Wageningen, allemaal uitmonden in de Nederrijn. Het Valleikanaal en de Eem vormen samen de hoofdader van het beheersgebied van het waterschap. Ze worden als een apart stroomgebied beschouwd, maar zijn uiteraard nauw verbonden met de andere stroomgebieden.
11
Peilenplannen Landelijk Gebied - Gebiedsbeschrijving
De stroomgebieden kennen een vergelijkbare ontstaanswijze en hydrologie. Die staat in de volgende paragrafen beschreven. In de daar op volgende hoofdstukken wordt elk stroomgebied apart behandeld.
3.2 Ontstaansgeschiedenis Gelderse Vallei De Gelderse Vallei is gevormd door een gletsjertong uit de voorlaatste ijstijd (Saalien). Deze ijstong duwde aan weerzijden van de vallei de grond op tot stuwwallen met in het westelijke deel van de vallei de Utrechtse Heuvelrug en in het oostelijke deel de Veluwe. Oudere rivierafzettingen (zand, klei en grindlagen) werden hierbij scheef gesteld. Toen het ijs zich terugtrok ontstond er een diepe vallei. In de lage en natte delen kwam veen tot ontwikkeling, wat in later tijd (Holoceen) uitgroeide tot een dik veenpakket waarbij alleen de hoogste dekzandruggen nog boven het veen uitstaken. In de laatste Weichsel-ijstijd was er sprake van een toendraklimaat in Nederland en zijn door de overheersende westelijke windrichting, westoost gelegen dekzandruggen ontstaan (Felix et al., 1996). Deze zijn vastgelegd door begroeiing, zodat de dekzandruggen nu nog grotendeels intact zijn gebleven. Dit dekzandenlandschap is typerend voor groot deel in de Gelderse Vallei rondom de Barneveldse beek, de Lunterse beek, de Modder en Moorsterbeek. Op de hogere delen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe komt voornamelijk bos en heide voor. Aan de noord- en westflank van de Veluwe liggen flauwe hellingen, die het resultaat zijn van de vervlakkende werking van erosie en de overheersende westelijke wind. De noord- en oostflank van de Utrechtse Heuvelrug ligt juist op de lijzijde van de wind. Deze kant heeft de vervlakkende processen niet ondergaan en is daardoor
12
januari 2012
stijler. De lagere natte gebieden bestaan uit uitgestoven jonge dekzanden en smeltwatergeulen (Menke et al., 2007). Vanaf de Middeleeuwen is het veen door de mens afgegraven ten behoeve van de turfwinning. De namen Veenendaal, Ederveen en Nijkerkerveen herinneren aan deze tijd. Andere antropogene invloeden zijn het voorkomen van eerdlagen, dikke organische stofhoudende bovengronden, die op veel plaatsen voor de akkerbouw aangebracht. Dit zijn de Engen in het landschap. Ook zijn beken gegraven en vergraven. Een van de grootste ingrepen in de Gelderse Vallei is het graven van het Valleikanaal tussen 1935 en 1941 om het wateroverlast in de Vallei te verminderen. Dit kanaal loopt van de Grebbesluis bij Rhenen tot aan de Eem bij Amersfoort. Zonder dit kanaal zou de Gelderse vallei regelmatig onder water staan (VIRDIS, 2010). Later zijn de lagere gebieden ontwaterd om de agrarische productie te verhogen vanwege de bevolkingstoename (Wijmer, 1990). De hogere delen zijn besloten en kleinschalig met een netwerk van bosjes en houtwallen, ook wel het kampenlandschap genaamd. In de lagere delen zijn de beeklopen rechter, is het landschap opener en zijn de kavels regelmatiger. Dit zijn gebieden die pas later zijn ontgonnen, ook wel het veenontginningslandschap genaamd. De huidige trend is om middels beekherstelprojecten beken weer te laten meanderen en omlopen te maken. Hierdoor wordt water langer in het gebied vastgehouden. Dit is gunstig om droge zomers te overbruggen, gunstig om hoge grondwaterstanden te creëren voor natte natuur en gunstig voor de EVZ’s (ecologische verbindingszones) en de migratie van vissen.
Peilenplannen Landelijk Gebied - Gebiedsbeschrijving
januari 2012
3.3 Hydrologie De stromingsrichting van het grondwater is terug te vinden in het systeem van het oppervlaktewater. Neerslag vanaf de Veluwe stroomt via beken (ontspringen vanuit natuurlijke bronnen) en sprengenbeken (ontspringen vanuit gegraven bronnen) van oost naar west. De regionale grondwaterstroming op de Veluwe kent over het algemeen een noordwestelijke richting. De regionale grondwaterstroming op de Utrechtse Heuvelrug is over het algemeen in een noord-oostelijke richting. De stromingsrichting van het oppervlaktewater is door vergraving en pompjes iets complexer en loopt niet altijd gelijk aan de hoogtelijnen. De lagere delen ten noordoosten van de Utrechtse Heuvelrug worden naast neerslag ook gevoed door kwel. Dit kwelwater wordt samen met het overtollige regenwater afgevoerd via een groot aantal beken richting het Valleikanaal. Het Valleikanaal is de hoofdader en voert al het overtollige water af naar de Eem en vervolgens naar de randmeren. Alleen de beken in het zuidelijke deel van de Veluwe, ten oosten van Wageningen , monden uit in de Nederrijn (Future Water, 2008).
13
Peilenplannen Landelijk Gebied - Gebiedsbeschrijving
14
januari 2012