Land- en tuinbouw Sectorbeschrijving
28 februari 2013
Inhoudsopgave
Samenvatting
2
Inleiding
4
1. Werkgelegenheid en vacatures 1.1. Werkgelegenheid in vogelvlucht 1.2. Vacatures
6 6 12
2. Trends 2.1. Economisch-technologische trends 2.2. Topsectoren 2.3. Arbeidsmarkttrends
14 14 17 18
3. Tekorten en overschotten 3.1. Huidige situatie 3.2. Overschotten en tekorten tot 2016
24 24 26
4. Kansen en mogelijkheden 4.1. Instroomprofiel land- en tuinbouw 4.2. Instroomperspectief voor schoolverlaters 4.3. Perspectief voor nww'ers, werklozen en bijstandsgerechtigden 4.4.Uitstroomperspectief 4.5. Kans op werk naar regio 4.6. Conclusie
28 28 29 33 35 36 38
Bijlage 1 1.1. Cao’s 1.2. Werkgevers- en werknemersorganisaties 1.3. Kennisorganisaties 1.4. Interessante links 1.5. Vacaturesites
40 40 41 43 44 44
Literatuurlijst
46
Colofon
48
Land- en tuinbouw
1
Samenvatting
Werkgelegenheid Land- en tuinbouw sinds 2000 met een kwart gekrompen De werkgelegenheid in de land- en tuinbouw – uitgedrukt in het aantal regelmatig werkzame arbeidskrachten – is vanaf de eeuwwisseling met een kwart gedaald, van 281.000 tot 209.000. Tot 2000 groeide de werkgelegenheid nog. Het aantal vaste medewerkers is vanaf 2000 gekrompen met 28.000 tot 58.000 in 2011. Deze daling is voor een deel gecompenseerd door een toename van de flexibele arbeid. Het aantal niet-regelmatige arbeidskrachten is vanaf 2000 gestegen van 15.000 tot 27.000, een groei van 80 procent.
Tuinbouw heeft verreweg meeste werknemers In de tuinbouw werken de meeste werknemers: 39.000. In de tuinbouw werken ook de meeste tijdelijke krachten (21.000). De andere subsectoren kennen relatief weinig werknemers en flexibele krachten. De subsector ‘graasdier’ is wat betreft het aantal werkzame personen het grootste: 91.000: dit zijn vooral zelfstandigen en meewerkende gezinsleden. Wel is er relatief veel werkgelegenheid in de dienstverlening voor de land- en tuinbouw. Zo werkten er in 2009 ruim 22.000 werknemers in het loonwerk en bijna 3.000 in de bedrijfsverzorging.
Mbo-3 en -4 zijn belangrijkste opleidingsniveaus Mbo-3 of mbo-4 zijn de belangrijkste opleidingsniveaus voor de land- en tuinbouw. Dat geldt het sterkst in de melkveehouderij, waar twee derde van de werkenden dit opleidingsniveau heeft. In de bedekte teelt hebben veel werkenden een lagere opleiding dan mbo-3 of mbo-4.
Verdere krimp tot 2017 Verwacht wordt dat de werkgelegenheid in de primaire land- en tuinbouw ook de komende jaren zal afnemen. Zo daalt het aantal banen van werknemers met zo’n 4.000; van 105.000 in 2012 tot ruim 100.000 in 2017. Ook het aantal banen van zelfstandigen daalt in deze periode met een kleine 20.000. Deze daling is sterker dan die van het aantal werknemers. Mogelijk komt dit doordat relatief veel zelfstandigen vanwege hun leeftijd de werkzaamheden in het eigen bedrijf beëindigen.
Na daling vacatures weer stijging door groei van vervangingsvraag Het aantal vacatures in de land- en tuinbouw is sinds 2005 zeer sterk gedaald en bedraagt in 2012 nog slechts 10.000. Dat is 60 procent minder dan zeven jaar geleden. In 2013 wordt een stabilisering van het aantal vacatures verwacht. Het aantal vacatures groeit in de periode 2014-2017 weer, tot gemiddeld 16.000. De omvangrijke vervangingsvraag vanwege de vergrijzing ligt hieraan ten grondslag. Ook is de mobiliteit in de sector hoog. In de land- en tuinbouw is 32 procent van de werkenden tussen de 50 en 64 jaar. In vergelijking met andere sectoren is dat een erg hoog percentage. Het percentage ouderen zal de komende jaren toenemen. De vergrijzing speelt ook een belangrijke rol in de opvolgingsproblematiek. Maar liefst 59 procent van de agrarische bedrijfshoofden is ouder dan 50 jaar. De helft van de akkerbouwers en maar liefst 78 procent van de akkerbouwers die ouder zijn dan 50 jaar, heeft nog geen bedrijfsopvolger gevonden.
Deelname aan agrarisch onderwijs is gedaald… Het totaal aantal leerlingen mbo Voedsel, Natuur en Leefomgeving bedroeg in 2012-2013 ruim 29.000. Na een stijging (het aantal leerlingen bedroeg in 2007-2008 nog 27.000) is er nu sprake van een daling. Deze daling (-4,1 procent) is groter dan de krimp in het totale mbo-onderwijs (-0,5 procent). De daling van het aantal leerlingen in het groene onderwijs doet zich vooral voelen op niveau 1 (arbeidsmarktgekwalificeerd assistent, AKA). Het aantal leerlingen op dat niveau is gekrompen met ruim 15 procent. Hoewel de deelname op dit niveau dit jaar is gedaald, is het niveau 4 qua leerlingenaantal het grootste. In 2012-2013 volgen bijna 12.000 leerlingen dit opleidingsniveau. Dat is bijna 40 procent van het totaal aantal leerlingen.
…en is te klein om vervangingsvraag op te vangen Het aantal mbo-gediplomeerden is te klein om aan de vraag in de land- en tuinbouw te voldoen. Tot 2016 doet zich het grootste tekort voor op niveau mbo-3. Dat loopt met de jaren ook op als gevolg van een tekort aan uitstroom uit het mbo-onderwijs. Zo bedraagt het tekort op mbo-3-niveau in 2016 bijna 20.000 gediplomeerden. De tekorten doen zich in de primaire landbouwsectoren vooral voor op niveau-2 en -3. Het grootste tekort kent de veehouderij: 17.000 gekwalificeerden (17 procent van de werkgelegenheid).
Land- en tuinbouw
2
Veel instromers zijn migranten en schoolverlaters Het aandeel migranten dat bij een werkgever in de land- en tuinbouw aan de slag gaat, is met 9 procent driemaal zo hoog als gemiddeld en is sterk gestegen. In vergelijking met andere sectoren stromen er in de land- en tuinbouw veel schoolverlaters en (voorheen) zelfstandigen in. In 2010 is een vijfde van de instromers schoolverlater. Ook het aantal niet-uitkeringsgerechtigden dat instroomt is hoger dan gemiddeld. Daarentegen is het aandeel uitkeringsgerechtigden in de instroom (zeer) laag te noemen: 5 procent. Dat geldt het sterkste voor WW'ers: slechts 3 procent van de instromers komt uit de WW.
Perspectief op werk redelijk tot goed De kansen op werk voor schoolverlaters zijn per subsector verschillend. De kansen op werk zijn op mbo3-niveau het beste, beter dan op niveau 4. De kansen op werk zijn in bijna het gehele groene domein redelijk tot goed, met uitzondering van de recreatiedierenbranche, paardensport, hoveniers en dierenspeciaalzaken. Daar zijn de kansen op werk matig tot slecht. De kansen op werk zijn overall goed in de hokdieren- en graasdierenbranche, de groene groothandel, detailhandel, en in de open en bedekte teelt. Het loonwerk laat een gemengd beeld zien.
Huidige arbeidsmarkt voor nww’ers ruim… De arbeidsmarkt voor niet-werkende werkzoekenden (nww'ers) is over de volle breedte op dit moment ruim te noemen. Naar niveau laten vooral de elementaire en lagere agrarische beroepen een zeer ruime arbeidsmarkt zien. De arbeidsmarkt in de land- en tuinbouw wordt krapper, naarmate het gevraagde niveau stijgt. Maar alleen voor de wetenschappelijk landbouwkundige beroepen is sprake van een krappe arbeidsmarkt. Naar beroep gemeten is de arbeidsmarkt krap voor technisch-agrarisch voorlichters (hoger en wetenschappelijk), bedrijfshoofden middelgroot tuinbouwbedrijf en voor arbeiders in de akkerbouw.
…maar goede initiatieven scheppen perspectief op werk Toch zijn er in de land- en tuinbouw (op termijn) instroomkansen voor ingeschreven werkzoekenden op lagere niveaus die over de juiste competenties en attitude beschikken. De ontwikkeling van het aantal vacatures (als gevolg van vergrijzing en toenemende vervangingsvraag) in relatie tot het beperkte aantal gekwalificeerde schoolverlaters zorgt voor een ‘natuurlijke druk’ op werkgevers om ook andere groepen (zoals WW’ers, bijstandsgerechtigden en nww‘ers) instroomkansen te bieden. Deze Sectorbeschrijving Land- en tuinbouw toont een aantal innovatieve projecten, die juist aan werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt perspectief op werk bieden.
Land- en tuinbouw
3
Inleiding
In tijden van crisis is het van belang om te weten waar zich werkgelegenheidsmogelijkheden aandienen. In elke sector van de economie – of het nu om een krimp- of groeisector gaat – doen zich tegelijkertijd overschotten en tekorten voor, in verschillende beroepen of regio’s. Kennis over die te verwachten tekorten en overschotten kan voorkomen dat vacatures onnodig lang openstaan of dat mensen onnodig werkloos worden of blijven. UWV maakt samen met werkgevers- , werknemersorganisaties en arbeidsmarktdeskundigen beschrijvingen van meer dan twintig sectoren. Dit project wordt begeleid door een landelijke klankbordgroep, waarin – naast UWV – landelijke werkgevers- en werknemersorganisaties, VNG en SBB zitting hebben. Deze sectorbeschrijvingen bieden een actueel beeld van de overschotten en tekorten, en van kansen en mogelijkheden voor (bijvoorbeeld) doelgroepen. Ook geven de sectorbeschrijvingen inzicht in trends op de arbeidsmarkt, samenstelling en ontwikkeling van de werkgelegenheid en ontwikkeling van het aantal vacatures. De sectorbeschrijvingen bieden daarnaast een beeld van de samenstelling en ontwikkeling van het arbeidsaanbod. Alle beschrijvingen worden gepubliceerd op www.werk.nl/arbeidsmarktinformatie en zijn bedoeld voor arbeidsmarktprofessionals van gemeenten, brancheorganisaties, bonden, opleidingsinstellingen, (grote) werkgevers, uitzendbureaus et cetera. In deze Sectorbeschrijving Land- en tuinbouw ligt de focus op de primaire land- en tuinbouw, maar ook ontwikkelingen in aanverwante groene sectoren worden beschreven. Deze sectorbeschrijving is gebaseerd op rapporten van kenniscentra (Landbouw Economisch Instituut, Aequor, Colland), informatie van het CBS, banken (ING bijvoorbeeld), het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en UWV. In hoofdstuk 1 wordt een beeld geschetst van de actuele werkgelegenheid, van de werkgelegenheidsprognose en van de ontwikkeling van het aantal vacatures. In hoofdstuk 2 zijn markante trends in de sector Land- en tuinbouw beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van (toekomstige) overschotten en tekorten. Hoofdstuk 4 beschrijft de kansen en mogelijkheden die de landen tuinbouw aan doelgroepen biedt en de uitstroomperspectieven voor (potentieel) boventallig personeel. Bijlage 1 geeft een beeld van de sociaaleconomische organisatie van de sector Land- en tuinbouw (cao’s, kennisorganisaties, O&O-fondsen, links naar interessante sociaaleconomische informatie en arbeidsmarktinformatie).
Land- en tuinbouw
4
Land- en tuinbouw
5
1.
Werkgelegenheid en vacatures
1.1.
Werkgelegenheid in vogelvlucht
1.1.1.
1.1.1. Actuele situatie land- en tuinbouw
De werkgelegenheid in de primaire land- en tuinbouw – uitgedrukt in het aantal regelmatig werkzame arbeidskrachten – is volgens het Landbouw Economisch Instituut (LEI) vanaf de eeuwwisseling met een kwart gedaald, van 281.000 tot 209.000 (tabel 1). Tot 2000 groeide de werkgelegenheid. Daarna is het aantal gezinsarbeidskrachten per saldo vrijwel evenveel afgenomen als het aantal vaste medewerkers. Daardoor is het aandeel van deze laatste groep in het totaal aantal regelmatig werkzame arbeidskrachten constant gebleven op 30 procent. Het aantal vaste medewerkers is vanaf 2000 gekrompen met 28.000 werkzame personen tot 58.000 in 2011. Deze daling is voor een deel gecompenseerd door een toename van de flexibele arbeid. Vooral in de tuinbouw wordt, naast inzet van gezinsleden en vaste medewerkers, een beroep gedaan op tijdelijke krachten, zoals scholieren, huisvrouwen en werknemers uit Midden- en Oost-Europa (MOE-landers). Deze kunnen in dienst zijn van de agrarische bedrijven, maar veelal worden ze ingehuurd via derden, meestal uitzendbureaus. Het aantal niet-regelmatige arbeidskrachten is vanaf 2000 gestegen van 15.000 tot 27.000, een groei van 80 procent.
Tabel 1: (Niet-)regelmatig werkzame arbeidskrachten land- en tuinbouw, 1995-2011 X 1.000
1995
2000
2005
2010
Gezinsarbeidskrachten
215
194
167
152
waarvan bedrijfshoofden
148
135
123
72
70
-53%
Nietgezinsarbeidskrachten
61
86
68
60
58
-5%
TOTAAL REGELMATIG WERKZAME ARBEIDSKRACHTEN
276
281
235
212
209
-24%
15
16
28
27
80%
Arbeidskrachten nietregelmatig werkzaam
2011 Mutatie 1995-2011 151 in % -30%
Bron: LEI, Landbouwtellingen 2011, p. 41
In de primaire land- en tuinbouw worden de volgende subsectoren onderscheiden: Bedekte teelt: het telen van gewassen onder glas. De bedekte teelt bestaat uit glasgroentebedrijven, pot- en snijbloemenbedrijven. Open teelt: het telen van gewassen in de open lucht. De open teelt bestaat uit akkerbouwbedrijven, opengrondsgroentebedrijven en blijvende teelt (bloembollenbedrijven, boomkwekerijbedrijven, fruitbedrijven). Melkveehouderij: deze houdt zich bezig met het fokken en houden van melkvee. De melkveehouderij is de grootste grondgebruiker binnen de agrarische sector. Graasdieren: de graasdierenbranche houdt zich bezig met het fokken en houden van runderen (geen melkvee), paarden, ezels, schapen of geiten. Hokdieren: de hokdierenbranche houdt zich bezig met het fokken en houden van varkens en pluimvee. De varkenshouderij is de grootste tak (circa 70 procent) binnen de hokdierenbranche. Combinatiebedrijven: combineren twee van de genoemde branches, bijvoorbeeld akkerbouw en pluimvee. Bedekte en open teelt zijn te splitsen in akkerbouw en tuinbouw. Bedekte teelt valt in z’n geheel onder de tuinbouw. Onder de tuinbouw (open teelt) vallen ook de niet-akkerbouwbedrijven, zoals de champignonteelt. Tabel 2 biedt inzicht in de omvang van de werkgelegenheid per subsector.
Land- en tuinbouw
6
Tabel 2: Werkzame personen naar subsector primaire land- en tuinbouw, 2011 Gezinsarbeidskrachten
Regelmatig werkzaam
Niet-regelmatig werkzaam
Akkerbouw
23
3
1
Tuinbouw
22
39
21
4
2
2
Graasdier
81
8
2
Hokdier
13
4
1
9
2
1
151
58
27
X 1.000
Blijvende teelt
Combinatie
Totaal
Bron: LEI, Landbouwtellingen 2011, p. 41
De subsector graasdier (91.000 werkzame personen) en de tuinbouw (82.000 werkzame personen) zijn verreweg het grootste. In de tuinbouw werken ook de meeste tijdelijke krachten (21.000). Alle andere subsectoren in de primaire land- en tuinbouw kennen relatief weinig werknemers en flexibele krachten. Op basis van gegevens van Collectief, Land- en Tuinbouw in Holland (Colland), waarin de sociale fondsen, regelingen en arbeidsmarkt-cao zijn ondergebracht (zie ook bijlage 1), is een uitgesplitst beeld te schetsen van het aantal bedrijven (met personeel) en werknemers per cao-gebied 'in het agrarisch’ en 'in het groen’. Tabel 3 toont de resultaten.
Tabel 3. Totaal aantal bedrijven en aantal werknemers ultimo 2011 2011
Loonwerk
Bedrijven
Werknemers
aantal
aantal
aandeel
2010/2011 Ontwikkeling in % aandeel
Bedrijven
Werknemers
2.251
14,20%
21.979
19,10%
-1,90%
-1,10%
201
1,30%
2.776
2,40%
0,50%
0,40%
34
0,20%
2.533
2,20%
3,00%
-2,60%
7
0,00%
86
0,10%
0,00%
-2,30%
2.702
17,10%
15.955
13,90%
0,20%
1,50%
9
0,10%
370
0,30%
12,50%
-1,60%
169
1,10%
1.873
1,60%
-9,60%
-4,30%
Dierhouderij
2.541
16,10%
8.210
7,10%
1,60%
0,80%
Glastuinbouw Open teelten landbouw
2.970
18,80%
35.562
30,90%
-5,00%
-4,00%
1.102
7,00%
3.705
3,20%
-2,20%
0,10%
Open teelten tuinbouw Open teelten bloembollen Open teelten boomkwekerij Totaal van deze deelsectoren
1.929
12,20%
8.485
7,40%
-1,80%
-3,00%
612
3,90%
3.733
3,20%
-2,50%
-1,40%
1.175
7,40%
8.162
7,10%
-1,20%
-1,90%
15.702
99,40%
113.429
98,50%
Bos & Natuur Bedrijfsverzorging Groenvoederdrogerijen Hoveniers Varkensverbetering Paddenstoelen
Bron: Colland
Onder de Colland Arbeidsmarkt-cao vallen meer subsectoren dan in tabel 2 (primaire land- en tuinbouw) wordt getoond. Onder Colland vallen bijvoorbeeld ook de hoveniers, het loonwerk en de bedrijfsverzorging. In tabel 3 zijn het aantal werkgevers en het aantal werknemers weergegeven die in
Land- en tuinbouw
7
2011 in de betreffende subsector werkzaam waren. Ook wordt de ontwikkeling van het aantal bedrijven en werknemers weergegeven. Het grootste aantal werknemers is te vinden in de glastuinbouw, ruim 35.000. Ook het aantal werknemers dat bij hoveniersbedrijven werkt, is omvangrijk (ruim 15.000). De open teelten gezamenlijk bieden werk aan bijna 25.000 werknemers. Daarnaast is er relatief veel werkgelegenheid in de dienstverlening voor de land- en tuinbouw. Zo werkten er volgens Colland in 2011 bijna 22.000 werknemers in het loonwerk en ruim 2.500 werknemers in de bedrijfsverzorging. Loonwerk houdt in: "het uitvoeren van werken en daarvoor een loon ontvangen." In veel gevallen is loonwerk een werkvorm binnen de agrarische sector. Het betreft bedrijven die een groot machinepark bezitten en werknemers die deze machines kunnen bedienen. Het kan ook zo zijn dat de loonwerker zich met grondwerken bezig houdt. De (werknemers) loonwerkers kunnen met machine en al ingehuurd worden om bepaalde werken uit te voeren; dit gebeurt meestal op basis van een bepaald uur- of hectaretarief. Het machinepark kan bestaan uit alle soorten machines die boeren nodig hebben zoals onder andere: tractoren, hakselaar(s), maïskarren, opraapwagens, kranen, bulldozers et cetera. Loonwerkers hebben vaak grote machines met veel capaciteit, zodat ze in het hoogseizoen veel werk kunnen verzetten. Bedrijfsverzorgingsdiensten zijn verenigingen van agrarische ondernemers. Zij verlenen hulp aan de leden en verrichten werkzaamheden op het bedrijf in geval van arbeidsongeschiktheid, vakantie of anderszins.
In de meeste deelsectoren was in 2011 sprake van een terugloop van het aantal bedrijven en werknemers. De grootste daling vond plaats in de glastuinbouw, open teelten tuinbouw en de paddenstoelenbedrijven. Een lichte stijging van de werkgelegenheid was er nog in de dierhouderij, de deelsector Bos & Natuur en bij de hoveniers. De primaire land- en tuinbouw is onderdeel van het agrocluster. Die is qua omvang veel groter. Zo werken er in de agrarische detailhandel (bloemen, tuincentra, dierenspeciaalzaken) ruim 45.000 mensen, in de voedingsmiddelenindustrie ruim 100.000 en in de agrarische groothandel (inclusief veilingen) ruim 50.000. Figuur 1 laat zien hoe het agrocluster is opgebouwd. Naast primaire productie is sprake van verwerking in de voedingsmiddelenindustrie. Vervolgens worden producten verpakt, gedistribueerd (vervoer), verkocht aan de handel (groothandel, veiling) en ten slotte aan de consument (detailhandel). Aan de ‘voorkant’ vinden veredeling en verbetering van product of dier plaats.
Figuur 1: Positionering primaire sector Land- en tuinbouw in agrocluster
Bron: ABN AMRO (oktober 2012), High tech agrosystems, p. 12
In de keten wordt veel samengewerkt, bijvoorbeeld op het terrein van technologie en innovatie en economische, milieu- en arbeidsmarktvraagstukken. Hieronder in figuur 2 twee voorbeelden van agroketens: groenten en eieren.
Land- en tuinbouw
8
Figuur 2: Voorbeelden van agroketens
Bron: ABN-AMRO (oktober 2012), High tech agrosystems, p. 12
In het vervolg van deze Sectorbeschrijving Land- en tuinbouw gaat het vooral om de situatie en ontwikkeling in de primaire sector Land- en tuinbouw. Waar nuttig en nodig, bijvoorbeeld bij de kansen op werk naar beroep, wordt een uitstapje gemaakt naar de 'belendende percelen' van het agrocluster.
1.1.2.
Samenstelling van de werkgelegenheid
Tabel 4 geeft inzicht in de samenstelling en omvang van de werkgelegenheid naar beroep in de land- en tuinbouw: het betreft alle werkzame personen in de sector. De middelbare beroepen maken met 56 procent het grootste deel uit van de werkgelegenheid in de land- en tuinbouw. Meest voorkomende beroep is dat van bedrijfshoofd klein (melk)veebedrijf: 40.000 werkzame personen. Ook veel voorkomend zijn: bedrijfshoofd klein tuinbouwbedrijf (18.000), arbeider tuinbouw (18.000) en arbeider groen- en terreinverzorging (12.000). De andere beroepen zijn in volume (aanzienlijk) kleiner. De hogere en wetenschappelijke beroepen maken 5 procent van de werkgelegenheid uit.
Tabel 4: belangrijkste beroepen in de land- en tuinbouw Aantal werkzame personen (x 1.000)
Aandeel in de werkgelegenheid
8
5%
Hulparbeider tuinbouw
3
2%
Inpakker handmatig, lader, losser
3
2%
2
1%
62
34%
Arbeider tuinbouw
23
13%
Arbeider groen-, terreinverzorging
12
7%
Arbeider veeteelt
9
5%
Landbouwmachinebestuurder
4
2%
Arbeider akkerbouw
3
1%
Vrachtwagenchauffeur, heftruckchauffeur
2
1%
Arbeider landbouw gemengd bedrijf
2
1%
7
4%
99
56%
Bedrijfshoofd kleine (melk)veehouderij
40
22%
Bedrijfshoofd klein tuinbouwbedrijf
18
10%
Bedrijfshoofd klein hoveniersbedrijf
7
4%
Bedrijfshoofd klein gemengd landbouwbedrijf
7
4%
Bedrijfshoofd klein akkerbouwbedrijf
5
3%
Middelbare administratieve beroepen (niet gespecificeerd)
5
3%
Bedrijfshoofd middelgroot tuinbouwbedrijf
2
1%
BEROEP ELEMENTAIRE BEROEPEN
Overig LAGERE BEROEPEN
Overig MIDDELBARE BEROEPEN
Detailhandelaar (geen slagerij, vis, auto's, rijwielen; klein bedrijf, middelgroot bedrijf) Kraan-, hijsmachinist (excl. grondverzet)
2 2
1% 1%
Overig
12
7%
HOGERE BEROEPEN
7
4%
WETENSCHAPPELIJKE BEROEPEN
3
1%
Bron: CBS, bewerking door UWV
Land- en tuinbouw
9
Tabel 5 biedt inzicht in de samenstelling van de werkgelegenheid in de land- en tuinbouw naar opleidingsniveau. Het betreft de groene beroepen, dat wil zeggen de kwalificaties van Aequor, het Kenniscentrum voedsel en leefomgeving. Wat betreft opleidingsniveau zijn er verschillen tussen de subsectoren. Zo werken er in de bedekte teelt veel werknemers met een lagere opleiding dan mbo-3 of mbo-4. Het aantal werkenden met een opleiding lager dan mbo-1 ligt in het loonwerk (28 procent) en de bedekte teelt (25 procent) hoog. Het aandeel van werkenden met een mbo-1- of mbo-2-achtergrond is het hoogst in het loonwerk: 16 procent. Mbo-3 of mbo-4 is het belangrijkste opleidingsniveau voor de land- en tuinbouw. Dat geldt het sterkste in de melkveehouderij, waar twee derde van de werkenden dit opleidingsniveau heeft. Opvallend is het aandeel hoger opgeleiden in het bos- en natuurbeheer: 53 procent.
Tabel 5: Opleidingsniveau groene beroepen naar subsector, 2011 In %
bo, vmbo
mbo-1-2
mbo-3-4
hbo
wo
Primair Open teelt
17
6
57
18
2
Bedekte teelt
25
12
51
10
2
Melkveehouderij
13
6
66
14
1
Graasdieren overig
19
8
56
15
2
Hokdieren
21
10
57
11
1
Hoveniers
20
6
65
9
0
8
3
36
37
16
Bos- en natuurbeheer Recreatiedieren
17
9
60
12
2
Loonwerk
28
16
54
2
0
Bron: Aequor, Aequorfacts 2012
Aequor onderscheidt zes arbeidsmarktdistricten, op basis van de regio-indeling van UWV. District Noord (drie regio’s): Drenthe, Groningen en Friesland; District Noord-West (vier regio’s): Groot-Amsterdam, Noord-Holland-Noord, Zaanstreek-Waterland en Zuid-Kennemerland; District Oost (zeven regio’s): Achterhoek, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, IJsselVechtstreek, Rivierenland, Stedendriehoek en Twente; District Midden-West (zeven regio’s): Holland-Rijnland, Flevoland, Gooi en Vechtstreek, Haaglanden, Midden-Holland, Utrecht-Midden en Utrecht-Oost; District Zuid-West (vier regio’s): Drechtsteden, Rijnmond, West-Brabant, Zeeland. District Zuid-Oost (vijf regio’s): Noordoost-Brabant, Noord- en Midden-Limburg, Midden-Brabant, Zuid-Limburg, Zuidoost-Brabant. Tabel 6 toont de samenstelling van de werkgelegenheid in de land- en tuinbouw naar district. Het gaat hierbij om alle regelmatig werkzame personen (dus zelfstandigen, meewerkende gezinsleden en werknemers). Elk district kent zijn eigen accenten. Zo is de melkveehouderij in Noord en Oost omvangrijk en is de open teelt in Noord-West, Zuid-West en Zuid-Oost de grootste deelsector. De bedekte teelt komt vooral voor in Midden-West. De glastuinbouw in het Westland is daarbinnen een belangrijk segment.
Land- en tuinbouw
10
Tabel 6: Werkgelegenheid in de land- en tuinbouw naar district, 20111 Regio
Subsector
Werkzame personen
In %
District Noord
Melkveelhouderij
11.800
39
30.200
Open teelt
6.900
23
Graasdieren
4.600
15
Loonwerk
3.700
12
Hokdieren
1.200
4
Overig
2.000
7
District Noord-West
Open teelt
5.000
30
16.800
Bedekte teelt
3.700
22
Loonwerk
3.000
18
Melkveehouderij
2.700
16
Graasdieren
1.500
9
900
5
Overig District Oost
Melkveehouderij
17.700
33
54.000
Loonwerk
9.200
17
Open teelt
8.800
16
Graasdieren
8.400
16
Hokdieren
5.600
10
Bedekte teelt
2.700
5
Overig
1.600
3
District Midden-west
Bedekte teelt
10.900
32
33.800
Open teelt
7.500
22
Loonwerk
6.600
20
Melkveehouderij
5.000
15
Graasdieren
1.800
5
Overig
2.000
6
District Zuid-West
Open teelt
11.800
41
28.600
Bedekte teelt
5.200
18
Loonwerk
4.500
15
Melkveehouderij
3.200
11
Graasdieren
2.000
7
Overig
1.900
7
District Zuid-Oost
Open teelt
11.400
26
43.500
Hokdieren
8.000
18
Melkveehouderij
7.000
16
Graasdieren
5.300
12
Loonwerk
5.100
12
Bedekte teelt
4.300
10
Overig
2.400
6
Bron: Aequor, Regionale ontwikkelingen 2012 (op basis van LEI 2012)
1.1.3.
Prognose werkgelegenheid
UWV verwacht dat de werkgelegenheid in de primaire land- en tuinbouw ook de komende jaren zal afnemen (tabel 72). Zo daalt het aantal banen3 van werknemers met zo’n 4.000, van 105.000 in 2012 tot ruim 100.000 in 2017. Ook het aantal banen van zelfstandigen4 (in tabel 5 inclusief visserij en meewerkende echtgenoten) daalt in deze periode. Deze daling is sterker dan die van het aantal werknemers. In 2017 zijn er volgens UWV nog zo’n 117.000 zelfstandigen in de land- en tuinbouw (en
1
Niet opgenomen zijn de niet-regelmatig werkzame personen. Aantallen wijken af van voorgaande tabellen omdat in tabel 7 ook de visserij is meegenomen. Een werknemer kan meerdere banen hebben. 4 Op één bedrijf kunnen meerdere bedrijfshoofden werken. 2 3
Land- en tuinbouw
11
visserij) werkzaam. Dat zijn er ruim 20.000 minder dan in 2011. Mogelijk komt dit doordat relatief veel zelfstandigen vanwege hun leeftijd de werkzaamheden in het eigen bedrijf beëindigen.
Tabel 7: Ontwikkeling arbeidsvolume en banen van werknemers en zelfstandigen in de sector Land- en tuinbouw en visserij, 2011-2017 X 1.000
2011
2012
2013
2014-17
74
73
72
-3
Banen werknemers
107
105
104
-3
Arbeidsvolume zelfstandigen
104
102
100
-12
Banen zelfstandigen
138
135
132
-15
Arbeidsvolume werknemers
Bron: UWV, update arbeidsmarktprognose (januari 2013)
1.2.
Vacatures
Het aantal vacatures (inclusief visserij) is sinds 2005 zeer sterk gedaald en bedraagt in 2012 nog slechts 10.000, zo blijkt uit tabel 8. Dat is 60 procent minder dan zeven jaar geleden. UWV verwacht in 2013 een stabilisering van het aantal vacatures. In de periode 2014-2017 groeit het weer tot gemiddeld 16.000. De omvangrijke vervangingsvraag vanwege de vergrijzing ligt hieraan met name ten grondslag.
Tabel 8: Aantal vacatures land- en tuinbouw 2005-2017 X 1.000
2005
2010
2011
2012
2013
Gemiddeld 2014-2017
25
13
13
10
10
16
Bron: UWV, Update arbeidsmarktprognose (januari 2013)
In de land- en tuinbouw worden veel vacatures via informele kanalen vervuld. Uit het vacatureonderzoek 'in het agrarisch' en 'in het groen', dat door Aequor in 2012 is uitgevoerd, blijkt dat bedrijven in het agrocluster beducht zijn om in 2013 nieuw personeel aan te nemen. In tabel 9 wordt weergegeven welk percentage bedrijven in 2012 nieuw personeel heeft aangenomen, respectievelijk welk percentage bedrijven in 2013 dat verwacht te doen. 15 Procent van de bedrijven in de binnenteelt en bedekte teelt verwacht in 2013 nieuw personeel nodig te hebben. Dat is nog maar 50 procent van het aantal bedrijven dat in 2012 personeel heeft aangenomen. In het bos- en natuurbeheer verwacht een redelijk contingent aan bedrijven in 2013 nieuwe collega’s te kunnen begroeten (19 procent), maar ook hier is de terugval aanzienlijk. Deze terughoudende trend is in alle branches terug te zien. Dat de werkgelegenheid onder druk staat (waardoor het aantal vacatures laag is), blijkt ook uit de verwachtingen van de loonwerkbedrijven. Slechts 6 procent denkt in 2013 nieuw personeel aan te trekken. Dat is nog slechts een derde van het aantal loonwerkbedrijven dat in 2012 nieuwe medewerkers in dienst nam.
Tabel 9: Percentage bedrijven dat tussen juni 2011 en juni 2012 personeel heeft aangenomen, cq dat in 2013 verwacht te doen Aangenomen
Verwacht (ja) 2013
bos- en natuurbeheer
34
19
binnenteelt, bedekte teelt
29
15
hoveniers/groenvoorziening
29
14
open teelt
18
10
recreatiedieren
26
9
hokdieren
18
9
loonwerk
17
6
graasdieren
13
4
melkvee
8
2
Branche
Bron: Aequor (2012), Aequorfacts
Land- en tuinbouw
12
Land- en tuinbouw
13
2.
Trends
2.1.
Economisch-technologische trends
2.1.1.
Ontwikkeling van de productie in de land- en tuinbouw
Het volume van de land- en tuinbouw stijgt in 2013 volgens de ING-bank met 0,7 procent (figuur 3). Dat ligt iets lager dan de 1,1 procent volumegroei in 2012. Hoewel in de eerste helft van 2013 de exportvolumes naar landen buiten het eurogebied kunnen toenemen, zal de aanhoudende druk op de consumptieve bestedingen de volumegroei in de meeste segmenten van de primaire land- en tuinbouw toch remmen. Grootste groeier over 2012 en 2013 samen is de melkveehouderij. Ook de plantensector en de akkerbouw laten over 2012 en 2013 groei zien. Waar het volume in de groentesector in 2012 nog iets daalde, groeit dit in 2013 weer licht. Ook de vleespluimveesector laat groei zien. Sterkste daler in 2013 is de bloementeelt: bijna -3 procent.
Figuur 3: Volumegroei 2012 en 2013 land- en tuinbouw
Bron: ING (2012), Sectoren in economisch perspectief 2013
Kansen en bedreigingen in agrarische sector
De wereldmarkt (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (BRICS), Turkije e.d.) lijkt op termijn een kansrijkere exportmarkt dan Europa. De concurrentie vanuit andere productielanden neemt toe. In de rol als distributeur van agrokennis zit meer groeipotentieel dan in de export van land- en tuinbouwproducten. Omdat rendementen onder druk blijven staan, zijn aanpassingen in het verdienmodel nodig. Een keuze voor bulkproductie of lokale productie is noodzakelijk. Inzetten op inkomsten uit energieproductie geeft de benodigde ondersteuning. Het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) leidt tot afbouw van toeslagen en zal een geleidelijke verschuiving tussen en in sectoren met zich meebrengen.
Bron: ING, Sectoren in economisch perspectief 2013 (p. 54)
2.1.2.
Gevolgen van de economische crisis5
Het Landbouweconomisch Bericht 2012 van het LEI beschrijft de invloed van de economische crisis op de Nederlandse agrosector. Die laat zich niet eenvoudig duiden. De ontwikkeling van de bijdrage van de agrosector aan de economie, in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid, is momenteel ongeveer 10 procent. Dat percentage wordt niet of nauwelijks beïnvloed door de conjunctuur. De structurele en geleidelijke daling van de werkgelegenheid in de landbouw en in de overige schakels van de agrarische productieketens is toe te schrijven aan een toenemende productiviteit. Als de economie stagneert of zelfs krimpt, laat de agrarische sector een veel kleinere daling van de werkgelegenheid zien dan andere bedrijfstakken. Over het algemeen geldt dat de agrarische sector minder conjunctuurgevoelig is, zowel in goede als minder goede tijden. De agrosector kan de
5
LEI (2012), Landbouweconomisch Bericht 2012, p. 9-10
Land- en tuinbouw
14
economische terugval weliswaar dempen, maar niet compenseren. Effecten van economische voorspoed of neergang komen daardoor relatief minder hard aan. Een groot aandeel landbouwactiviteiten is in een periode van stagnatie dan ook relatief gunstig voor de regionale economie. De effecten van de huidige eurocrisis op de Nederlandse agrosector worden volgens het LEI door een aantal factoren bepaald. De gevolgen van de situatie in Griekenland, Italië, Portugal en Spanje zijn voor de Nederlandse agrosector beperkt, gezien de relatief lage export naar deze landen. In 2011 ging het om circa 12 procent van de uitvoer naar de EU. Bovendien is de euro als gevolg van de crisis in waarde gedaald en sinds 2011 een stuk goedkoper geworden ten opzichte van de dollar. Dit is gunstig voor de export naar landen buiten de eurozone, maar het maakt tegelijkertijd de import duurder. Agrarische sectoren die relatief sterk afhankelijk zijn van importen (intensieve veehouderij met veevoergrondstoffen) en van energie (gewasproductie met behulp van kunstmest, tuinbouw) worden daardoor juist negatief beïnvloed. De crisis en de overheidsbezuinigingen hebben een negatief effect op de algemene inkomensontwikkeling in Nederland, en daarmee op de vraag. Dit heeft een drukkend effect op de prijzen. Dat wordt nog versterkt door de verwachte krimp van het bruto binnenlands product in de EU (in 2012: -0,3 procent) en de verwachte krimp van de voor Nederland relevante buitenlandse handel (in 2012: -1,8 procent). De Nederlandse export komt hiermee onder druk te staan. De daling van de vraag zal vooral de segmenten treffen die een relatief hoge toegevoegde waarde hebben (vlees, zuivel, bloemen en planten). In crisistijden ontstaan ook vaak problemen rond de financiering van bedrijven. In 2009 was dit vooral zo in de glastuinbouw en de intensieve veehouderij, sectoren met een relatief lage solvabiliteit. Dit had, behalve met de financiële problemen van de land- en tuinbouwbedrijven, ook te maken met de terughoudende strategie van banken in die periode. Ook nu nog zijn banken voorzichtig met het verstrekken van krediet aan (onder meer) tuinbouwbedrijven. Bedrijven zelf zijn ook voorzichtiger met investeren. Ten slotte zijn er bezuinigingen op de uitgaven voor de landbouwsector; in nationaal verband via de begroting van het ministerie van EZ en in EU-verband via de uitgaven voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Deze kunnen voor bepaalde sectoren ook gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer op investerings- en subsidieprogramma’s of op EU-bedrijfstoeslagen wordt gekort.
2.1.3.
Specialisatie zet door
De agrarische productie vindt voor een groot deel plaats op gespecialiseerde bedrijven. Dit zijn bedrijven die meer dan twee derde van hun productie uit één sector halen. Het LEI heeft onderzocht of de specialisatiegraad in de loop van de tijd is toegenomen. Dat is het geval. De hoge en vaak nog stijgende specialisatiegraad in de Nederlandse land- en tuinbouw hangt onder meer samen met de beschikbare kennis, arbeid en grond. Bij concentratie op een productietak kunnen technisch en economisch vaak betere resultaten worden behaald. De specialisatietendens is versterkt doordat de samenleving en de keten meer eisen aan het productieproces stellen. Specialisatie (ontmenging) en schaalvergroting in de overblijvende tak vinden op veel bedrijven gelijktijdig plaats. In alle veehouderijsectoren is de specialisatiegraad na het jaar 2000 verder toegenomen. In de melkveehouderij is deze het hoogst, in 2010 circa 95 procent. In de varkenshouderij heeft in de afgelopen dertig jaar de sterkste specialisatie plaatsgevonden, van minder dan 50 naar ruim 80 procent. In de pluimveehouderij is de stijging van de specialisatiegraad na de eeuwwisseling daarentegen gering. Vleeskuikens worden nog relatief veel gehouden als (tweede) tak op bedrijven met akkerbouw, waar het zelfgeteelde graan als pluimveevoeder wordt gebruikt. De plantaardige sectoren laten in de ontwikkeling van de specialisatie een meer gemengd beeld zien. In de glastuinbouw lag de specialisatiegraad al in 1990 op meer dan 90 procent, maar bijvoorbeeld voor de teelt van opengrondsgroenten is deze pas in 2010 hoger dan 50 procent geworden. Dergelijke verschillen hangen onder meer samen met de voor de teelt vereiste investeringen, die in de glastuinbouw naar verhouding erg hoog zijn. De fruitteelt en de boomkwekerij zijn relatief meer gespecialiseerde sectoren (met meer dan 80 procent) dan de bloembollenteelt. De specialisatiegraad van de akkerbouw was in 2010 weliswaar hoger dan in 2000, maar lager dan in de jaren ‘80 en ‘90. Onder meer door de introductie van de melkquotering in de jaren '80 is de teelt van akkerbouwgewassen op niet-akkerbouwbedrijven uitgebreid. Daarnaast bevordert de vereiste vruchtwisseling voor de teelt van onder andere aardappelen, de uitwisseling van grond tussen akkerbouwers en veehouders.
2.1.4.
Schaalvergroting
Het aantal land- en tuinbouwbedrijven is in 2011 met ruim 1.900 afgenomen tot circa 70.400. Dat komt neer op een daling van 2,7 procent, ongeveer gelijk aan het jaarlijkse gemiddelde over 2000-2011 (-2,9 procent). Tussen de subsectoren zijn grote verschillen in de omvang van de krimp te zien. De variatie in dalingstempo heeft vooral te maken met de grondgebondenheid. Hoe intensiever en minder
Land- en tuinbouw
15
grondgebonden een bedrijf is, des te sterker is de daling. Zo is het aantal bedrijven in de glastuinbouw en bij de gemengde bedrijven tussen 2000 en 2011 gehalveerd, terwijl de vermindering in de akkerbouw beperkt bleef tot een vijfde (tabel 10).
Tabel 10: Aantal bedrijven naar subsector (x 1.000) 2000
2005
2010
2011
Akkerbouwbedrijven
15
13
12
12
-19%
Tuinbouwbedrijven
17
13
10
10
-42%
Blijvende-teeltbedrijven
2
2
2
2
-24%
Graasdierbedrijven
45
40
38
37
-18%
waarvan melkveebedrijven
23
20
18
17
Mutatie 2000-2010
-26%
Hokdierbedrijven
10
8
6
6
-42%
Combinatiebedrijven
8
5
4
4
-53%
TOTAAL
97
82
72
70
-28%
Bron: LEI (2011), Landbouwtellingen 2011, p. 25
Volgens het LEI (Landbouweconomisch Bericht 2012) komt de continue daling van het aantal bedrijven niet door de economische crisis. Leeftijd, opvolging en technische ontwikkelingen zijn de voornaamste redenen. Ook schaalvergroting draagt aan de daling bij. Schaalvergroting is volgens het LEI een van de belangrijke ontwikkelingen in de Nederlandse land- en tuinbouw van de afgelopen decennia. Die is voor een groot deel het gevolg van de toepassing van nieuwe technologische mogelijkheden (mechanisatie, automatisering en dergelijke). Daardoor kunnen ondernemers meer dieren houden en meer grond bewerken. Schaalvergroting wordt ook in de hand gewerkt door de noodzaak om tegen lagere kostprijs te produceren; de opbrengst van producten blijft in de regel immers achter bij de stijging van de productiekosten en inflatie. Schaalvergroting manifesteert zich in een toename van de gemiddelde productieomvang per bedrijf. Vooral de kleinere bedrijven verdwijnen omdat ze niet worden voortgezet door een jongere generatie. Voor een deel is de schaalvergroting ook het gevolg van uitbreiding van bedrijven. Afhankelijk van het type bedrijf zijn deze processen sterk met elkaar verbonden. In de akkerbouw bijvoorbeeld zijn de mogelijkheden voor uitbreiding mede afhankelijk van het beëindigen van andere, nabijgelegen bedrijven, waardoor grond beschikbaar komt. In de melkveehouderij is de beschikbaarheid van quota een cruciale factor en in de varkens- en pluimveehouderij is dat het aanbod van productierechten (dierrechten).
2.1.5.
Groei in biologische landbouw
Het aantal gecertificeerde biologische landbouwbedrijven is volgens het Landbouweconomisch Bericht 2012 tussen 2008 en 2011 met gemiddeld 2,7 procent per jaar gegroeid (tabel 11). In 2011 kwamen er per saldo vijftig biologische landbouwbedrijven bij. Ruim honderd bedrijven traden toe en meer dan vijftig biologische bedrijven beëindigden hun werkzaamheden.
Tabel 11: Ontwikkeling omvang biologische landbouw, 2000-2011 2000
2005
2008
2010
2011
Mutatie 2000-2011
Aantal gecertificeerde bedrijven
1.121
1.377
1.395
1.462
1.511
35%
Areaal gecertificeerd (1.000 ha)
33,0
48,8
50,4
53,9
55,2
67%
Aandeel in areaal cultuurgrond
1,7%
2,5%
2,6%
2,9%
3,0%
76%
Bron: LEI (2012), Landbouweconomisch Bericht 2012, p. 140
Ondanks de tegenvallers in de economie stijgt de verkoop van biologische producten sterk. In 2010 groeide de besteding aan biologisch voedsel met 13 procent. De groei van de vraag naar biologische melk en zuivelproducten is dusdanig groot dat Nederland deze producten importeert. Door aanbodkrapte in de zuivelsector zijn volgens Bionext, de ketenorganisatie voor duurzame, biologische landbouw en voeding, bijna honderd biologische boeren extra nodig in Nederland. Ook bij het biologische varkensvlees en pluimveevlees dreigen tekorten. Er is ruimte voor groei. Zo is in Nederland veel minder cultuurgrond in gebruik voor biologische landbouw dan gemiddeld in de EU, respectievelijk 2,7 procent en 4,7 procent (Landbouweconomisch Bericht 2012, p. 140). Wereldwijd gezien zijn de koploperlanden in de biologische landbouw binnen de EU te vinden. Oostenrijk spant de kroon met een aandeel van bijna 20 procent, gevolgd door Zweden met circa 14 procent. Wereldwijd is het ‘aandeel biologisch’ overigens veel lager,
Land- en tuinbouw
16
gemiddeld 0,85 procent. Buiten Europa is dit aandeel in bijna geen enkel land hoger dan 1 procent van de totale oppervlakte landbouwgrond. Het biologische areaal is in alle provincies, met uitzondering van Groningen en Drenthe, in 2011 gestegen. Flevoland is nog net vóór Gelderland de provincie met de grootste oppervlakte biologische landbouw. De toename van het biologische areaal in 2011 komt vooral voor rekening van grasland en voedergewassen, terwijl de arealen aardappelen, groenten en fruit en graan zijn afgenomen.
2.2.
Topsectoren
Nederland heeft de ambitie om in 2020 tot de mondiale top 5 van kenniseconomieën te behoren. Het topsectorenbeleid ondersteunt dat door de bedrijfstakken (topsectoren) waarin ons land op het wereldtoneel uitblinkt, extra te versterken. Er zijn er negen topsectoren (zie figuur 4), waarvan twee in het agrocluster: Agro & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Onder Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen vallen diverse (plantaardige en dierlijke) voedselketens, met schakels als de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, verwerkende (levensmiddelen)industrie, handel, retail en out-of-home-sector, en aan het eind van de keten de consument in binnen- en buitenland. Met het topsectorenbeleid wil het kabinet stimuleren dat bedrijfsleven, kennisinstituten (waaronder universiteiten) en overheid nauwer samenwerken op het gebied van kennisontwikkeling en (product)innovatie. De overheid doet dat onder meer door minder regels, betere toegang tot kennis, aantrekkelijke fiscale regelingen en subsidiegelden. De samenwerking vindt plaats in Topconsortia voor Kennis & Innovatie (TKI’s). Voor het topsectorenbeleid is tot 2015 een budget beschikbaar van ruim 500 miljoen euro; 40 procent daarvan komt voor rekening van het bedrijfsleven. Afspraak is dat ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) zoveel mogelijk bij de activiteiten wordt betrokken.
Figuur 4: Topsectoren
Het enorme belang van Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen voor de economie van Nederland staat buiten kijf. Volgens het CBS brachten deze sectoren in 2011 samen 72,8 miljard euro aan exportinkomsten binnen. Nederland is daarmee de tweede voedselexporterende natie ter wereld. De productiviteit is hoger dan waar ook. Dat is niet alleen te danken aan vruchtbare grond, groeizaam klimaat, gunstige ligging en goede infrastructuur, maar ook aan goed ondernemerschap, kennis van (de behoeftes op) de wereldmarkt en – niet in de laatste plaats – technologisch vernuft.
Land- en tuinbouw
17
Door diezelfde hoge productiviteit zijn de marges klein. Hierdoor kan relatief weinig geld worden vrijgemaakt voor investeringen in innovaties. Die zijn wel nodig om de voorsprong op andere landen te behouden én om de – als gevolg van de snel groeiende wereldbevolking – reële dreiging van voedseltekorten te pareren. Daarom is het logisch dat beide bedrijfstakken het predicaat ‘topsector’ hebben gekregen. De actieagenda van de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen spitst zich toe op de volgende kansen: meer doen met minder: duurzame innovatieve voedselsystemen; verhoging van de toegevoegde waarde: innovatiefocus op gezondheid en duurzaamheid, onder meer door efficiënter en effectiever gebruik van (andere) grondstoffen en nieuwe verpakkings- en bewaartechnologieën; (specifiek voor Agro & Food) internationaal leiderschap: export van producten en geïntegreerde systeemoplossingen om de mondiale voedselzekerheid te vergroten; (specifiek voor Tuinbouw & Uitgangsmaterialen) een samenwerkende waardeketen: innovatieve oplossingen en efficiënt, duurzaam ingerichte en economisch rendabele ketens die voorzien in de unieke vraag naar tuinbouwproducten en die verspilling van voedsel tegengaan. De kansen voor Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen zijn uitgewerkt in elf hoofdthema’s, waaronder de Human Capital Agenda (HCA). Net als andere topsectoren hebben Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen te maken met een terugloop van voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel. De kwantitatieve en kwalitatieve tekorten zullen in de toekomst naar verwachting sterk toenemen, onder andere door de vergrijzing. In de HCA zijn daarom de volgende hoofddoelstellingen geformuleerd: de aansluiting – kwalitatief en kwantitatief – tussen onderwijs en bedrijfsleven verbeteren; de aantrekkingskracht van de sector voor (nieuwe) werknemers vergroten door het imago en beroepsperspectief te verbeteren. Voor de uitvoering van de HCA wordt aangesloten bij bestaande structuren in de kolom. De kern ervan ligt in regionale economische clusters. Hierbij staan de behoeften van studenten, werknemers en bedrijven centraal. De belevingswereld van jongeren is het startpunt voor de HCA. Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen hebben gekozen voor een gezamenlijke aanpak. De HCA Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen is uitgewerkt in drie centrale thema’s die onderling samenhangen. Per thema is een beperkt aantal acties geformuleerd, dat geeft focus. Imago en werkgeverschap: bedrijven informeren jongeren actief over hun carrièremogelijkheden en zetten gezamenlijk in op een imago-offensief; Beroepsgericht opleidingsaanbod: onderwijsinstellingen organiseren hun onderwijs flexibel en ontwikkelen een sterke externe oriëntatie. Leren gebeurt voor een substantieel deel buiten, in bedrijven en onder begeleiding van mensen uit de beroepspraktijk; Leven Lang Leren: bedrijven en scholen ontwikkelen flexibele leerwerkarrangementen. De focus van werkgevers en werknemers wordt verlegd van baan naar loopbaan. Het onderwijs kiest voor een actieve alumni-aanpak. Daarnaast zijn in de toekomst technologie en internationalisering cruciale succesfactoren. Onderwijsinstellingen en bedrijven zullen jongeren actief voor technologie interesseren. Bedrijven zullen technologiegerelateerde werkzaamheden zo inrichten dat ze jongeren aanspreken en uitdagen. In de gehele onderwijskolom wordt internationaal denken en handelen een basiscompetentie. Daarnaast beschouwen onderwijs en bedrijfsleven kennis als een belangrijk exportproduct. De HCA is op 12 januari 2012 aan de minister van Economische Zaken overhandigd. Meer informatie over de topsectoren en de HCA: www.hetgroeneplein.nl.
2.3.
Arbeidsmarkttrends
2.3.1.
Vergrijzing
In de landbouw en visserij is 32 procent van de werkenden tussen de 50 en 64 jaar. In vergelijking met andere sectoren is dat een erg hoog percentage. Dit hoge percentage wordt vooral veroorzaakt door de (hoge) gemiddelde leeftijd van agrarische bedrijfshoofden en meewerkende gezinsleden. Het percentage ouderen zal de komende jaren toenemen. Het aandeel jongeren in de land- en tuinbouw (15-29 jaar) is 20 procent en vertoont de afgelopen jaren een dalende tendens6. De generatie-index7 voor de sector 6 7
Aequor, De arbeidsmarkt in 2016, p. 6 De generatie-index is de verhouding van het aantal 50- tot 60-jarigen in de werkzame beroepsbevolking ten opzichte van het aantal 30- tot 40-jarigen. Bij een index van 1 zijn beide groepen in evenwicht. Wanneer de verhouding groter is dan 1, dan zijn de 50- tot 60-jarigen in de meerderheid.
Land- en tuinbouw
18
landbouw en visserij is, na de onderwijssector, het hoogst van alle sectoren in Nederland (figuur 5) en stijgt nog steeds. De stijging vlakt wel af. Dat zorgt voor een erg hoge vervangingsvraag in de land- en tuinbouw.
Figuur 5: Generatie-index land- en tuinbouw, 2001-2010
Bron: Aequor (2011), De arbeidsmarkt in 2016, p. 6
De vergrijzing speelt een belangrijke rol in de opvolgingsproblematiek (tabel 12). Maar liefst 59 procent van de agrarische bedrijfshoofden is ouder dan 50 jaar. De meeste oudere bedrijfshoofden zijn te vinden in de akkerbouw (65 procent) en de graasdierenbranche (61 procent). Deze subsectoren hebben ook de meeste moeite om een bedrijfsopvolger te vinden. Zo heeft de helft van de akkerbouwers en maar liefst 78 procent van de akkerbouwers die ouder zijn dan 50 jaar, nog geen bedrijfsopvolger gevonden.
Tabel 12: Agrarische bedrijfshoofden naar subsector (2011) Aantal bedrijven
X 1.000
% 50-plus
% zonder bedrijfsopvolging
Akkerbouw
12
65%
49%
Tuinbouw
11
50%
39%
2
57%
44%
Blijvende teelt Graasdier
39
61%
44%
Hokdier
7
47%
33%
Combinatie
4
58%
37%
75
59%
43%
TOTAAL
Bron: LEI (2011), Land- en tuinbouw in cijfers, p. 40
2.3.2.
Onderwijsdeelname daalt8
Leerlingen ‘in het groen’ volgen mbo-onderwijs op agrarische opleidingscentra (AOC’s). De dertien AOC’s verzorgen groen onderwijs op vmbo- en mbo-niveau en volwasseneneducatie op ruim honderd locaties in het land. Het totaal aantal leerlingen mbo Voedsel, Natuur en Leefomgeving bedroeg in 2012-2013 ruim 29.000 (tabel 13). Na een stijging (het aantal leerlingen was in 2007-2008 nog 27.000) is er nu sprake van een daling. Deze daling (-4,1 procent) is groter dan de krimp in het totale mbo-onderwijs (-0,5 procent). De afname is met name zichtbaar bij het aantal BBL-leerlingen; dat is afgenomen met bijna 10 procent. In totaal zijn er in 2012-2013 ruim 10.000 BBL-leerlingen en bijna 19.000 BOL-leerlingen. De Beroepsopleidende Leerweg is daarmee het belangrijkste toeleidingskanaal in het groen.
8
Gebaseerd op de Aequor Factsheet onderwijscijfers MBO 2012-2013. De Factsheet onderwijscijfers baseert zich op gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).De cijfers van 2012-2013 zijn gebaseerd op de voorlopige tellingen van 1 oktober 2012. De cijfers van 2011-2012 betreffen de definitieve telling van eind 2012.
Land- en tuinbouw
19
Tabel 13: Aantal deelnemers ‘groen’ mbo 2011-2013 2011-2012
2012-2013
Verschil (absoluut)
Verschil (in %)
Groen mbo
30.269
29.038
-1.231
-4,1%
Totaal mbo
508.491
506.067
-2.424
-0,5%
6,0%
5,7%
Aandeel groen Bron: Aequor (2013)
De daling van het aantal leerlingen in het groene onderwijs doet zich vooral voelen op niveau 1 (arbeidsmarktgekwalificeerd assistent, AKA), zoals blijkt uit tabel 14. Het aantal kromp met ruim 15 procent. Niveau 4 is qua leerlingenaantal het grootste. In 2012-2013 volgen bijna 12.000 leerlingen dit opleidingsniveau. Dat is bijna 40 procent van het totaal aantal leerlingen. Toch is ook de deelname op niveau 4 dit jaar gedaald.
Tabel 14: Aantal leerlingen naar niveau, 2011-2013 2011-2012
2012-2013
Verschil (absoluut)
Verschil (in %)
Niveau 1
3.788
3.194
-594
-15,7%
Niveau 2
6.472
6.348
-124
-1,9%
Niveau 3
8.207
7.936
-271
-3,3%
Niveau 4
11.802
11.560
-242
-2,1%
Totaal
30.269
20.038
-1.231
-4,1%
Bron: Aequor (2013)
Het groene mbo bestaat uit verschillende domeinen. Aequor onderscheidt er vijf: Voedsel, Dier, Plant (teelt, loonwerk en groothandel), Groene ruimte en Bloem/tuincentra. De daling van het aantal leerlingen doet zich voor in alle domeinen. De sterkste daling zit in het domein Voedsel met bijna -8 procent (tabel 15).
Tabel 15: Deelnemers per domein 2011-2012
2012-2013
Verschil (absoluut)
Verschil (in %)
AKA
2.687
2.191
-496
-18,5%
Voedsel
1.580
1.458
-122
-7,7%
Bloem/groene detailhandel
3.189
3.117
-72
-2,3%
Dier
11.224
10.967
-257
-2,3%
Groene ruimte en milieu
7.474
7.419
-55
-0,7%
Plant (teelt, groothandel, loonwerk)
4.115
3.886
-229
-5,6%
Totaal
30.269
29.038
-1.231
-4,1%
Domein
Bron: Aequor (2013)
Het grootste aantal leerlingen heeft het domein Dier, bijna 11.000. Het domein Plant blijft daar met 4.000 ver bij achter. In de Factsheet Onderwijscijfers MBO 2012-2013 wordt ook gezocht naar mogelijke verklaringen voor de krimp. Volgens Aequor kan de oorzaak zijn dat bedrijven door de crisis minder ruimte hebben om te investeren in het opleiden van personeel en/of het begeleiden van deelnemers. Dat kan ook een verklaring zijn voor de sterke daling van het aantal BBL’ers.
2.3.3.
Arbeidsmigratie9
In 2011 was er veel aandacht voor een belangrijke groep werknemers in de land- en tuinbouw: de arbeidsmigranten. De vele debatten in de Tweede Kamer, het ontbreken van goede cijfers, de behoefte aan meer inzicht in de achterliggende problematiek en de wens om de arbeidsmigratie in de toekomst in goede banen te leiden, hebben ertoe geleid dat de tijdelijke Kamercommissie Lessen uit recente arbeidsmigratie een onderzoek heeft uitgevoerd (TK-cie arbeidsmigratie, 2011). Daaruit blijkt dat er in 2011 12.000 werknemers uit MOE-landen bij bedrijven in de land- en tuinbouw werkten, waarvan 11.000 Polen. Maar het totaal aantal werkenden uit de Midden- en Oost-Europese landen in de land- en tuinbouw is veel groter. Er werkten in 2011 ook 74.000 MOE-landers voor uitzendbureaus, waarvan vermoedelijk het grootste deel in de land- en tuinbouw werkzaam was. Belangrijkste conclusie van de commissie is dat Nederland niet in staat is geweest de toestroom van arbeidsmigranten uit de nieuwe EU9
De tekst is gebaseerd op: LEI, Landbouweconomisch bericht 2012, p. 145 e.v.
Land- en tuinbouw
20
lidstaten in Midden-Europa in goede banen te leiden. De commissie was vooral geschrokken van het grote aantal malafide uitzendbureaus en de soms schrijnende huisvestiging van migranten. Ze vroeg het kabinet daarom met voorstellen te komen om het aantal malafide uitzendbureaus binnen twee jaar tot nul te reduceren. Tevens zou er volgens de commissie onder regie van het kabinet een regionaal huisvestigingsbeleid moeten worden ontwikkeld. Provincies en gemeenten moeten daarbij samenwerken om grote concentraties van arbeidsmigranten te voorkomen. Zij moeten ervoor zorgen dat de huisvesting voldoet aan in Nederland algemeen aanvaarde kwaliteitsnormen. Inmiddels is in het voorjaar 2012 het Convenant huisvesting afgesloten (zie box). Verder adviseerde de commissie om een uniforme wijze van inschrijving in te voeren en de registratie van arbeidsmigranten beter te organiseren. Koppeling van diverse databases is daarbij van belang. Voorts vroeg ze aan het kabinet de effecten van arbeidsmigratie in Europa op de EU-agenda te zetten. Ook diverse andere landen hebben beperkende maatregelen getroffen voor het vrije verkeer van werknemers en diensten in de Europese Unie. Begin 2012 werd een meldpunt voor malafide uitzendbureaus ingesteld. De samenwerking tussen departementen, gemeenten, Belastingdienst, werkgevers en uitzendbranche wordt geïntensiveerd. Dat heeft geleid tot een vrijwaringsregeling waarover het ministerie van Financiën, de koepels van uitzendorganisaties, van werkgevers en van werknemers en de Stichting Normering Arbeid afspraken hebben gemaakt (zie box). Verder zal de nieuwe Inspectie SZW (voorheen: Arbeidsinspectie) extra inspecteurs en rechercheurs vrijmaken voor de aanpak van illegale tewerkstelling, belasting- en premiefraude en onderbetaling in het uitzendwezen. Ten slotte zijn internationale afspraken gemaakt over het terugvorderen van onterecht verkregen gelden door arbeidsfraude. Bundeling krachten voor meer tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten Het Rijk, gemeenten, corporaties, de uitzendbranche, koepels van werkgevers en vakbonden hebben afspraken gemaakt voor meer en betere tijdelijke huisvesting voor werknemers uit de Europese Unie. Daarvoor is woensdag 28 maart 2012 in Den Haag door in totaal zeventien betrokken partijen de zogenoemde Nationale verklaring ondertekend. Deze verklaring is een van de maatregelen van het kabinet om de arbeidsmigratie in goede banen te leiden. Doel is om te komen tot concrete afspraken voor huisvesting in acht regio’s begin 2013. Overbewoning en illegale onderhuur van panden leveren overlast op voor buurtbewoners, wat ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk. Maar ook de tijdelijke werknemers zijn op hun beurt dikwijls de dupe van slechte huisvesting voor een te hoge prijs. Met de Nationale verklaring zetten de organisaties zich actief in deze problematiek aan te pakken en zowel lokaal als regionaal meer en betere tijdelijke huisvesting te realiseren. De organisaties richten zich op acht regio's met de grootste aantallen arbeidsmigranten: de stadsregio's Rotterdam en Amsterdam, het stadsgewest Haaglanden, West-Brabant, Limburg en de regio’s West-Friesland/Noord-Holland Noord, Holland Rijnland en het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. In totaal zijn vijf experimenten geselecteerd. Deze krijgen een kleine bijdrage, ondersteuning en begeleiding en na twee jaar een onafhankelijke evaluatie. Het gaat om: Een short stay complex in een leegstaand kantoor in de Binckhorst in Den Haag Kleinschalige nieuwbouw in Horst aan de Maas (krimpgebied) Transformatie leegstaand pand in Dordrecht Woningcorporatie Thuisvester en gemeente Zundert gaan samen kleinschalige huisvesting realiseren. Ondernemersvereniging ZLTO en gemeente Drimmelen zetten in op kleinschalige nieuwbouw op een braakliggend terrein. De ondertekenaars van de Nationale verklaring gaan zich er sterk voor maken dat deze projecten elders in het land snel een vervolg krijgen. ©Rijksoverheid
Malafide uitzenders buitenspel door vrijwaringsregeling Staatssecretaris Weekers tekent akkoord voor schone uitzendbranche Bedrijven die kiezen voor een gecertificeerd uitzendbureau kunnen per 1 juli 2012 vrijwaring krijgen van aansprakelijkheid voor niet afgedragen loonheffingen en omzetbelasting. Door deze vrijwaringsregeling worden bedrijven die uitzendkrachten inhuren extra aangemoedigd zaken te doen met bonafide uitzenders en kunnen malafide uitzenders makkelijker buitenspel worden gezet. Staatssecretaris Frans Weekers (Financiën) en de brancheverenigingen van uitzendorganisaties, koepels van werkgevers en werknemers en de Stichting Normering Arbeid (SNA) hebben hierover een akkoord bereikt. LTO-voorzitter Albert Jan Maat is blij dat de kogel door de kerk is. 'We hebben er heel lang aan getrokken. Het duurde allemaal erg lang, maar het eindresultaat mag er zijn!' Zekerheid Na vele jaren van onderhandeling ligt er een pakket maatregelen op tafel waarmee de vrijwaring is geregeld. Uitzendondernemingen kunnen hun afnemers zekerheid bieden dat er later geen rekeningen worden gepresenteerd door
Land- en tuinbouw
21
de Belastingdienst. De uitzenders moeten geregistreerd zijn in het SNA-register, voldoen aan de NEN-norm (loonbetaling en afdrachten premies en belastingen) en bereid zijn 25 procent van het factuurbedrag (inclusief btw) over een geblokkeerde rekening te laten lopen. Deze zogeheten G-rekening biedt de Belastingdienst de waarborg dat een deel van de factuursom meteen voor de belastingbetaling wordt gereserveerd. Naast het voordeel voor inleners krijgt de Belastingdienst beter inzicht wie zich aan de regels houden. Zo kan het kaf van het koren worden gescheiden en kunnen de controles van de Belastingdienst zich focussen op het malafide deel van de branche. Het uitzendbureau kan zich met de vrijwaring in de markt onderscheiden als bonafide aanbieder. Hoge boetes De vrijwaring van inlenersaansprakelijkheid is het slotstuk van de zogeheten ‘sluitende aanpak’ van de bestrijding van malafiditeit in de uitzendsector. Al in 2008 stelden verschillende organisaties van uitzendbureaus met onder andere LTO Nederland hiervoor een pakket maatregelen voor dat in stappen door de politiek is overgenomen. Naast de inlenersvrijwaring staat per 1 juli 2012 ook het licht op groen voor de registratieplicht van uitzendorganisaties. Dit houdt in dat uitzendorganisaties zich moeten laten registreren bij de Kamer van Koophandel. Niet registreren leidt tot boetes voor zowel de uitzender als de inlener die € 12.000 per werkend persoon bedragen. Ook afspraken over gegevensuitwisseling tussen de publieke en private partijen leiden ertoe dat verdachte of malafide uitzenders beter kunnen worden opgespoord door de Inspectie SZW . Betrokken partijen De betrokken partijen bij het vrijwaringsakkoord zijn: ministerie van Financiën, de Belastingdienst, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, brancheverenigingen van uitzendondernemingen ABU, NBBU, en VIA, werkgeversorganisatie VNO-NCW, LTO Nederland, COV, vakbond FNV, Stichting Normering Arbeid (SNA). © ABU / LTO Nederland
Onwenselijke arbeidsconstructies voorkomen
Minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil onwenselijke arbeidsconstructies voorkomen en aanpakken. Dat heeft hij gisteren middels een brief aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. De minister bespreekt morgen met verschillende gemeenten hoe de mazen in de wet gedicht kunnen worden. Ook zal hij het probleem aankaarten bij sociale partners, de Belastingdienst en de ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken. Dit schrijft de minister vandaag in een brief aan de Tweede Kamer. Minister Asscher stelt dat schijnconstructies leiden tot 'oneerlijke concurrentie waarvan goede werkgevers en werknemers de dupe zijn'. De minister kondigde al eerder aan schijnconstructies aan te willen pakken, ook constructies waarbij de belastingplicht wordt ontdoken of waarbij sprake is van faillissementsfraude. Constructies Asscher reageert hiermee op de noodkreet van de gemeente Westland dit weekend. Wethouder Arne Weverling van die gemeente had hulp gevraagd bij het bestrijden van schijnconstructies waarbij arbeidsmigranten worden betaald via in het buitenland gevestigde uitzendbureaus. Bij dergelijke schijnconstructies wordt het wettelijk minimumloon van het desbetreffende land berekend en aangevuld met onbelaste onkostenvergoedingen, waardoor er uiteindelijk minder belastingen en sociale lasten worden afgedragen. Zo kunnen buitenlandse uitzendbureaus de arbeiders voor een lagere prijs laten werken. ©SZW, 2013
Land- en tuinbouw
22
Land- en tuinbouw
23
3.
Tekorten en overschotten
3.1.
Huidige situatie
3.1.1.
Ontwikkeling (n)WW-bestand
Het aantal nieuwe WW-uitkeringen in de land- en tuinbouw (ex-arbeidskrachten uit deze sector) is in 2012 met 9 procent toegenomen ten opzichte van 2011. Eind 2012 stonden ruim 5.000 WW’ers ingeschreven die in de land- en tuinbouw hebben gewerkt (tabel 16). De groei van het aantal nieuwe en lopende WW-uitkeringen is wat kleiner dan gemiddeld voor alle sectoren bijeen. Zo groeide het aantal lopende uitkeringen in de land- en tuinbouw met 21 procent en lag de gemiddelde groei voor alle sectoren bij elkaar op 26 procent. Het aantal beëindigde uitkeringen is in de land- en tuinbouw in 2012 gekrompen (-4 procent). De krimp vanwege werkhervatting ligt met -7 procent iets hoger.
Tabel 16: Nieuwe, lopende en beëindigde WW-uitkeringen naar sector*, december 2012/11 Nieuwe WW-uitkeringen Lopende WW-uitkeringen
2012
2011
Landbouw en visserij
7.924
7.266
% mutatie +9%
TOTAAL
502.470
415.853
+15%
Landbouw en visserij
5.029
4.153
+21%
TOTAAL
340.187
269.960
+26%
Landbouw en visserij
7.039
7.352
-4%
TOTAAL
432.243
418.170
+3%
Landbouw en visserij
4.036
4.345
-7%
TOTAAL
212.591
215.856
-1%
December Beëindigde WW-uitkeringen Beëindigde WW-uitkeringen vanwege werkhervatting
1.
*sector bij instroom WW
Bron: UWV, Nieuwsflits december 2012
Verreweg de meeste werkzoekenden die als niet-werkend werkzoekend (nww) bij het UWV zijn geregistreerd, staan ingeschreven voor een lager agrarisch beroep (tabel 17). Dat waren er in 2012 bijeengenomen bijna 9.000, ruim 1.000 meer dan twee jaar daarvoor. De sterkste groei van nww’ers deed zich voor bij de hogere landbouwkundige beroepen (+46 procent). Opvallend is de groei van het aantal ingeschreven gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Zo groeide het aantal ingeschreven gedeeltelijk arbeidsgeschikten op lager agrarisch niveau van 442 in 2010 tot 2.298 in 2012: dat is ruim vijfmaal zoveel. Hetzelfde patroon, maar dan met een kleiner volume is te zien bij de middelbaar agrarische nww’ers (van 99 naar 445 in 2012).
Tabel 17: Aantal ingeschreven nww’ers naar beroepsniveau, december 2012 Beroepsniveau
Totaal ingeschreven
gedeeltelijk arbeidsgeschikt
nww
2010
2010
2010
2012
2012
2012 Mutatie in %
Elementair
1.546
1.786
317
480
1.161
1.250
+16%
Lager agrarisch
8.639
11.811
442
2.298
7.633
8.812
+37%
Middelbaar agrarisch
2.620
3.552
99
445
2.273
2.759
+36%
Hoger landbouwkundig
716
1.048
11
50
574
796
+46%
Wetenschappelijk landbouwkundig
226
193
4
19
195
150
-15%
Bron: UWV
Tabel 18 laat de top 25 beroepen met veel ingeschreven nww’ers zien. Verreweg de meeste staan ingeschreven voor het beroep (beroep van inschrijving) ‘arbeider tuinbouw’ (bijna 4.600 in 2012) of ‘arbeider groen- en terreinverzorging’ (4.200). Vooral dit laatste beroep laat een sterke groei van het aantal nww’ers zien: een plus van 53 procent in twee jaar. Ook de groei van het aantal ingeschrevenen voor ‘arbeider veeteelt’ (+99 procent) en ‘bloemschikker’ (+80 procent) is erg groot.
Land- en tuinbouw
24
Tabel 18: Top 25 ingeschreven nww’ers in het ‘agrarisch’ en ‘groen’ naar beroep, 2010 en 2012 Ingeschreven nww
Mutatie
Beroep
2010
2012
In aantal
In %
Arbeider tuinbouw
3.963
4.593
+630
+25%
Arbeider groen- en terreinverzorging
2.724
4.181
+1.457
+53%
Arbeider veeteelt
919
1.807
+898
+99%
Hulparbeider tuinbouw
1.544
1.783
+239
+15%
Bedrijfshoofd klein hoveniersbedrijf
1.147
1.516
+369
+32%
Bloemschikker (middelbaar)
225
397
+172
+76%
Bloemschikker/verkoper
208
374
+166
+80%
Bedrijfshoofd klein tuinbouwbedrijf
282
271
-11
-4%
Beleidsmedewerker (milieu, natuur, landbouw)
136
231
+95
+70%
Arbeider bosbouw
139
228
+89
+64%
Landbouwmachinebestuurder
164
228
+64
+39%
Arbeider akkerbouw
240
218
-22
-9%
Chef plantsoenendienst
110
206
+96
+87%
Arbeider landbouw gemengd bedrijf
124
204
+80
+65%
Dierentrainer en -oppasser
113
198
+85
+75%
Technisch-agrarisch voorlichter (hoger)
109
180
+71
+65%
Tuin- en landschapsarchitect
114
167
+53
+46%
83
135
+52
+63%
199
132
-67
-34%
Voorlichter, consulent agrarische bedrijfskunde (hoger)
54
130
+76
+141%
Leidinggevend boswachter
63
124
+61
+97%
Milieuhygiënist
88
117
+29
+33%
Bedrijfshoofd middelgroot pluimveebedrijf
72
103
+31
+43%
Bedrijfshoofd klein pluimveebedrijf
83
96
+13
+16%
Boomchirurg, boswachter
54
82
+28
+52%
Hondentrimmer, dierenasielhouder Bloemschikker/bloemsierkunstenaar (lager)
Bron: UWV
Op basis van de gegevens van UWV valt ook een beeld te schetsen van de arbeidsmarkt voor nietwerkende werkzoekenden in de land- en tuinbouw; die laat zich het beste omschrijven als ‘ruim’. De spanningsindicator die door UWV is ontwikkeld, is het verhoudingsgetal tussen het totaal aantal openstaande vacatures en het aantal ingeschreven nww’ers dat korter dan 6 maanden niet-werkend is.10 Tabel 19 maakt duidelijk voor welke beroepen er veel aanbod van nww’ers is tegenover een gering aantal vacatures (dan is sprake van een ruime arbeidsmarkt) óf het omgekeerde (dan is sprake van een krappe arbeidsmarkt).
Tabel 19: Beroepen in het groen met een (zeer) ruime of een (zeer) krappe arbeidsmarkt, 3e kwartaal 2012 Beroepen met een (zeer) krappe arbeidsmarkt
Beroepen met een (zeer) ruime arbeidsmarkt
Technisch-agrarisch voorlichter (wetenschappelijk)
Arbeider veeteelt
Technisch-agrarisch voorlichter (hoger)
Arbeider tuinbouw
Arbeider akkerbouw
Hulparbeider tuinbouw
Bedrijfshoofd middelgroot tuinbouwbedrijf
Arbeider groen- en terreinverzorging Bedrijfshoofd klein tuinbouwbedrijf Chef plantsoenendienst
Bron: Jobfeed, bewerking UWV 10
Het totaal aantal openstaande vacatures is gebaseerd op Jobfeed. Dit bestand met internetvacatures is ontdubbeld, herwogen en opgehoogd naar het totaal aantal openstaande vacatures volgens het CBS.
Land- en tuinbouw
25
Vooral de elementaire en lagere agrarische beroepen kennen een zeer ruime arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt wordt krapper naarmate het gevraagde niveau stijgt. De arbeidsmarkt is krap voor technisch-agrarisch voorlichters (hoger en wetenschappelijk), bedrijfshoofden middelgroot tuinbouwbedrijf en arbeiders in de akkerbouw. Het laatste beroep kan instroomkansen bieden voor NWW’ers.
3.2.
Overschotten en tekorten tot 2016
Het Researchcentrum Onderwijs Arbeidsmarkt (ROA) heeft een overzicht van de arbeidsmarktsituatie tot 2016 opgesteld. Eerder in deze sectorbeschrijving staat dat het aantal vacatures in de land- en tuinbouw naar verwachting vanaf 2013 stijgt. Dat wordt ook weerspiegeld in de gegevens van het ROA over de arbeidsmarktontwikkelingen tot 2016 (tabel 20). Het ROA voorziet mede als gevolg van de vergrijzing grote knelpunten bij de vacaturevervulling van agrarische vakkrachten en agrarische bedrijfshoofden. Maar eigenlijk doen zich de komende jaren in de land- en tuinbouw over de hele linie knelpunten voor.
Tabel 20: Knelpunten naar beroepsgroep, 2016 Verwacht aantal baanopeningen tot 2016
Knelpunten
Agrarische hulparbeiders
2.100
Enige knelpunten
Agrarische arbeiders
29.300
Enige knelpunten
Agrarische vakkrachten
4.400
Groot
Landbouwmachinebestuurders en vissers
3.500
Enige knelpunten
Agrarische bedrijfshoofden
69.300
Groot
Beroep
Bron: ROA
Het totale aantal vacatures als percentage van de werkgelegenheid zal volgens het ROA de komende jaren het hoogst zijn bij de agrarische beroepen op lager en middelbaar niveau. Deze verwachting wordt door het LEI11 onderschreven. De instroom vanuit de groene opleidingen op lager en middelbaar niveau is echter te gering om aan de vraag te voldoen. Voor arbeidskrachten met hbo-groen en wo-groen worden juist weinig vacatures verwacht. Ook Aequor verwacht tot 2016 tekorten. Deze zijn gekwantificeerd voor de verschillende mbo-niveaus (figuur 5). Tot 2016 doet zich het grootste tekort voor op niveau mbo-3. Dit loopt met de jaren op door een tekort aan uitstroom uit het mbo-onderwijs. Het tekort aan gediplomeerden op mbo-3-niveau ligt in 2016 op bijna 20.000.
Figuur 5: Prognose totale tekorten tot 2016 land- en tuinbouw naar mbo-niveau
Bron: Aequor, Arbeidsmarkt 2016
11
LEI, Landbouweconomisch bericht 2012
Land- en tuinbouw
26
Op basis van de gegevens van Aequor is een – indicatief – beeld te schetsen van de omvang van deze tekorten per deelsector. De resultaten worden gepresenteerd in tabel 21. Het gaat om het mogelijke tekort aan mbo-gekwalificeerden in 2016.
Tabel 21: Tekorten naar deelsector en kwalificatie, 2016 X 1.000 Werkgelegenheid 2010
Tekort mbo-2
Tekort mbo-3
Tekort mbo-4
Tekort Totaal
Veehouderij
99
8
8
1
17
17%
Teelt
98
7
2
2
11
11%
Hoveniers
25
Bloemen en groene detailhandel
25
-3 0
-1 2
0 0
Tekort in % wg.
-4 2
n.v.t. 8%
Bron: Aequor
In de primaire landbouwsectoren doen de tekorten zich vooral voor op niveau-2 en -3. Het grootste tekort kent de veehouderij: 17.000 gekwalificeerden (17 procent van de werkgelegenheid). Bij de hoveniers verwacht Aequor geen tekort.
Land- en tuinbouw
27
4. Kansen en mogelijkheden
4.1. Instroomprofiel land- en tuinbouw UWV heeft het CBS gevraagd voor alle sectoren te inventariseren wat de kenmerken zijn van nieuwe werknemers in de land- en tuinbouw (werknemers uit een andere sector, schoolverlaters of werkloos werkzoekenden). De tabellen 22 en 23 tonen de resultaten. Het instroomprofiel beperkt zich tot de intersectorale mobiliteit, dat wil zeggen de mobiliteit van buiten de land- en tuinbouw naar een functie in de land- en tuinbouw. De gegevens zijn gebaseerd op de mutaties in het Sociaal Statistisch Bestand (SBB). Hierin legt het CBS alle mutaties van werknemers (van werkgever A naar werkgever B, van inactiviteit naar activiteit en omgekeerd) vast. Tabel 22 laat de herkomst van nieuwe werknemers in de land- en tuinbouw zien.
Tabel 22: Instroomprofiel sector Land- en tuinbouw naar herkomst % van de instroom
Andere sector
2009-2010 Land- en tuinbouw
Totaal Alle sectoren
Niveau Land- en tuinbouw t.o.v. andere sectoren
Trend Land- en tuinbouw 2000-2010
50
55
Laag
++
Groothandel
10
Uitzendbranche
8
Overige zakelijke dienstverlening
7
Bouw 5 Schoolverlaters
20
17
Hoog
-
NUG/overig
20
14
Zeer hoog
0
Zeer laag
-
Uitkering
5
11
WW
3
6
Zeer laag
AO-uitkering
1
1
Gemiddeld
Bijstand
1
2
Laag
Andere uitkering
1
2
Zelfstandigen
5
3
Pensioen/vut
0
0
100
100
TOTAAL
Laag Hoog
0
Bron: CBS, bewerking UWV
In vergelijking met andere sectoren (weergegeven als ‘totaal’) stromen er in de land- en tuinbouw veel schoolverlaters en (voorheen) zelfstandigen in. In 2010 is een vijfde van de instromers schoolverlater. Dit aandeel is tussen 2000 en 2010 wel afgenomen. Het aandeel (voorheen) zelfstandigen in de instroom is door de tijd heen stabiel. Ook het aantal niet-uitkeringsgerechtigden dat instroomt is hoger dan gemiddeld. Daarentegen is het aandeel uitkeringsgerechtigden (zeer) laag te noemen. Dat geldt het sterkste voor WW’ers: slechts 3 procent van de instromers bestaat daaruit. Ook is de land- en tuinbouw niet op voorhand een sector waar werknemers uit andere sectoren gaan werken. Het aandeel ‘andere sector’ is met 50 procent lager dan het gemiddelde voor alle sectoren; wel is het aandeel ‘andere sector’ sinds 2000 sterk gestegen. Uit de persoonskenmerken van de instromers, zoals weergegeven in tabel 23, blijkt dat het aandeel migranten dat bij een werkgever in de land- en tuinbouw aan de slag gaat, met 9 procent driemaal zo hoog is als gemiddeld. Het aandeel is bovendien sterk gestegen. Het gaat hierbij niet om uitzendkrachten, maar om werknemers met een dienstbetrekking. Het aandeel jongeren is ook erg hoog (36 procent), maar stabiel. De instroom van nww’ers in de land- en tuinbouw bedraagt slechts de helft van dat in andere sectoren (5 om 10 procent). Het aandeel vrouwen ligt veel lager dan in andere sectoren en is tussen 2000 en 2010 gedaald. De totale omvang van de instroom gerelateerd aan de omvang van de werkgelegenheid is met bijna 20 procent hoog te noemen. Dat betekent dat jaarlijks één op de vijf arbeidsplaatsen in de land- en tuinbouw door een nieuwe werknemer wordt bezet. Als we dit gegeven combineren met de zeer hoge generatie-index, dan is duidelijk dat de jaarlijkse vervangingsvraag zeer groot is en toekomstige tekorten waarschijnlijk zijn. Wel zou door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd met twee jaar de vervangingsvraag minder groot kunnen zijn dan hier is beschreven.
Land- en tuinbouw
28
Tabel 23: Instroomprofiel sector Land- en tuinbouw naar persoonskenmerken, 2000-2010 % van de instroom
2009-2010 Land- en tuinbouw
Totaal Alle sectoren
Niveau Land- en tuinbouw
Trend Land- en tuinbouw 2000-2010
9
3
Zeer hoog
++
M
68
54
Zeer hoog
+
V
32
46
Zeer laag
-
15-25
36
29
Hoog
0
25-45
41
49
Laag
-
45-55
16
16
Gemiddeld
+
55-65
7
6
Gemiddeld
+
Vanuit ingeschreven bij UWV
5
10
Zeer laag
Autochtoon
78
76
Gemiddeld
0
Allochtoon (westers, niet-westers)
22
24
Gemiddeld
0
Migrant (bv MOE-lander)
Totale instroom
14.910
1.062.790
Waarvan uit andere sector
7.830
597.600
Instroom in % van de werkgelegenheid
19,3%
16,4%
Hoog
Bron: CBS, bewerking UWV
4.2. Instroomperspectief voor schoolverlaters Zoals eerder in dit rapport beschreven, is de uitstroom uit het mbo-onderwijs in de primaire land- en tuinbouw te klein om aan de jaarlijkse vervangingsvraag te voldoen. Dit wordt met de vergrijzing alleen maar een groter probleem. Volgens Aequor12 wordt dit nog versterkt door factoren die het werken in de land- en tuinbouw minder aantrekkelijk maken, maar ook door de attitude van schoolverlaters die een groene opleiding hebben gevolgd. … uit Aequor, De arbeidsmarkt in 2016 Opvallend onder schoolverlaters in de sector landbouw (Bron: ROA/SIS, 2009) is dat: ……26 procent spijt heeft van de gevolgde opleiding (hoog percentage in vergelijking met andere bedrijfstakken); ……43 procent een functie heeft buiten de vakrichting, de gevolgde opleiding is niet vereist (hoog); ……9 procent werkloos is (hoog); …..De participatie in vervolgopleidingen BBL laag is. Bron: Aequor, De arbeidsmarkt in 2016
SBB publiceert voor alle kwalificaties van alle kenniscentra in Nederland de Kans op werk en de Kans op stage. De eerste toont de toekomstige kansen voor afgestudeerde mbo'ers (van de vier niveaus) om een baan te vinden in het verlengde van hun opleiding in ruim zeshonderd beroepen. Het laat zien welke mogelijkheden er zijn voor studenten die aan een opleiding beginnen; wat zijn hun kansen op werk aan het einde van hun twee- of driejarige opleiding? Het toekomstperspectief wordt bepaald door de omvang van de werkgelegenheid, het aantal gediplomeerden, vacatures, branchevooruitzichten en maatschappelijke, economische en regionale ontwikkelingen. Het perspectief wordt jaarlijks getoetst en waar nodig aangepast. Kans op stage laat zien wat de actuele kans (makkelijk of moeilijk) is om een stage of leerbaan te vinden voor de meer dan zeshonderd beroepsopleidingen in het mbo. Als alle 66 kwalificaties voor het agrodomein13 (Aequor) op een rij worden gezet, blijkt dat de kans op werk in de periode 2012-2016 voor de meeste kwalificaties redelijk tot goed is. Het beeld naar kwalificatie komt tot stand door het aantal vacatures voor starters te matchen met het aantal gediplomeerden (2011). De uitkomsten zijn getoetst aan de verwachting van werkgevers voor het komende jaar (Aequor vacatureonderzoek 2012) en signalen uit de regio’s en sectoren. Tabel 24 presenteert de uitkomsten. 12 13
Aequor (2011), De arbeidsmarkt in 2016 Dus inclusief groot- en detailhandel en voedingsmiddelenindustrie
Land- en tuinbouw
29
Tabel 24: Kans op werk (2014-2016) naar kwalificatie Niveau 2 Bedekte teelt
Niveau 3
Niveau 4
+/=
+
+
Bloemendetailhandel
-
=
+/=
Dierenspeciaalzaken
n.v.t.
=/-
=/-
+/=
+
+
Groene detailhandel
+
+
+/=
Groothandel/veiling
Graasdieren
+/=
+
+
Hokdieren
+
+
+
Hoveniers
=/-
=
=/-
Loonwerk
=/-
+/=
+/=
+
+
=
+/=
+
+
Paardensport
-
=/-
=/-
Recreatiedieren
-
-
-
Veterinaire dienstverlening
n.v.t
n.v.t.
=/-
Voedingsmiddelenindustrie
+
+
+
Melkveehouderij Open teelt
-
Geringe kansen
=/-
Matige kansen
=
Voldoende kansen
+/=
Ruim voldoende kansen
+
Goede kansen
(Bron: Aequor, 2012, via www.kansopwerk.nl)
De kansen op werk zijn op niveau 3 het beste, beter dan op niveau 4. De kansen zijn in bijna het gehele groene domein redelijk tot goed, met uitzondering van de recreatiedierenbranche, de paardensport, hoveniers en dierenspeciaalzaken. Daar zijn de kansen op werk slecht. Die kansen zijn overall goed in de hokdierenbranche, de voedingsmiddelenindustrie, groene groothandel en detailhandel, in de graasdierenbranche en in de open en bedekte teelt. Het loonwerk laat een gemengd beeld zien. De kansen op werk of een stage vallen verder te differentiëren naar kwalificatie of beroep. In tabel 25 zijn de resultaten opgenomen. Alleen de beroepen in de land- en tuinbouw die een (zeer) goede kans op werk bieden, worden getoond. De beste kans op werk zit in beroepen op mbo-niveau 3 en 4. In de plantenteelt zitten de meeste kwalificaties met een zeer goede kans op werk. Maar ook kwalificaties als dierverzorger (hokdieren- en graasdierenbranche) en dierenhouder (graasdierenbranche) bieden na de afgeronde mbo-opleiding straks zeer goede perspectieven op werk. De kans op een stage is zeer goed voor medewerkers buitenruimte, medewerkers teelt, vakbekwaam medewerkers biologisch-dynamisch bedrijf en vakbekwaam medewerkers gemechaniseerd loonbedrijf.
Land- en tuinbouw
30
Tabel 25: Kans op werk (2014-2016) en kans op stage (2012-2013) naar kwalificatie Niveau
Kans op werk
Kans op stage
Vakbekwaam medewerker teelt
3
++
++
Specialist teelt en techniek
4
++
++
Manager teelt
4
++
+
Dierverzorger (dierverzorger hokdieren)
3
++
+
Dierenhouder (dierenhouder graasdieren)
4
++
+
Natuur en groene ruimte 2 (medewerker buitenruimte)
2
+
++
Vakbekwaam medewerker natuur en leefomgeving
3
+
++
Medewerker teelt
2
+
++
Vakfunctionaris biologisch-dynamisch bedrijf (vakbekwaam medewerker biologisch-dynamisch bedrijf)
3
+
++
Vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonbedrijf
3
+
++
Assistent-medewerker voedsel en leefomgeving (plantenteelt)
1
+
+
Manager biologisch-dynamisch bedrijf
4
+
+
Dierverzorger (dierverzorger melkvee)
3
+
+
Werkbegeleider zorgbedrijf dier
3
+
0
Werkbegeleider zorgbedrijf plant
3
+
0
Ondernemer zorgbedrijf dier
4
+
0
Ondernemer zorgbedrijf plant
4
+
0
Manager gemechaniseerd loonbedrijf
4
+
0
Proefdierverzorger
3
+
0
Kwalificatie
Bron: SBB (2012)
Hieronder staan enkele goede en vernieuwende voorbeelden van opleiden in het groen. Het Groene plein De Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen hebben een nieuwe portal 'Het groene plein' gelanceerd, een interactieve website voor versterking van de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven. Met dit platform voor professionals uit het groene onderwijs en bedrijfsleven zet de sector zich in om de aantrekkingskracht van de groene sector voor werknemers te vergroten. Doel is het verbeteren van het beroepsperspectief. Het groene plein biedt een laagdrempelige mogelijkheid tot samenwerken en het delen van kennis. De website www.hca-agrofoodtuinbouw.nl is inmiddels in de lucht. Op de site kunnen veel projecten worden aangetroffen gericht op bijvoorbeeld het vernieuwen van het opleidingsaanbod, Leven Lang Leren en vernieuwend werkgeverschap. Daarnaast biedt Het groene plein ruimte voor nieuwsartikelen, discussies of informatieve video’s bij deze thema’s. In veel groene sectoren is er een groot gat tussen vraag en aanbod van gekwalificeerd personeel. Dit komt door het imagoprobleem van deze sectoren, een versnipperd bijscholingsaanbod en onduidelijke wensen vanuit het bedrijfsleven. Om meer leerlingen te werven en te binden moet de aantrekkelijkheid van groen onderwijs en opleidingen vergroot worden. Daarnaast moet het onderwijs beter gaan aansluiten op de regio en werken aan een gericht bijscholingsaanbod. Leven Lang Leren Het programma Leven Lang Leren in het kader van de Human Capital Agenda wil bewerkstelligen dat groene onderwijsinstellingen aantrekkelijk onderwijs geven en flexibel inspelen op regionale behoeften. Door een helder beeld te krijgen van de eisen van de arbeidsmarkt en het ontwikkelen van krachtige concepten voor postinitieel onderwijs wil het programma het arbeidsmarktperspectief structureel verbeteren. Het Programma Leven Lang Leren wil het groene onderwijs aantrekkelijk en flexibel maken om voldoende gekwalificeerde mensen voor de groene sectoren te werven en te houden. De verschuiving van primaire productie naar dienstverlening is een trend die ook in de groene sector plaatsvindt en die gevolgen heeft voor toekomstige beroepsbeoefenaren. De veranderende eisen – klantgerichtheid, omgaan met veranderingen, probleemoplossend vermogen en flexibiliteit – betekenen een verschuiving van gevraagde competenties. Ook zittend personeel moet zich blijven bijscholen om zijn positie op de arbeidsmarkt te behouden. Bedrijven moeten zich op hun beurt inspannen om laaggeschoolden en een steeds groter wordende groep oudere werknemers productief te houden. ‘Leven lang leren’ is daarmee een belangrijk motto geworden voor werknemers, bedrijven en overheid. Agro Opleidingshuis Ook kan op de site veel informatie worden aangetroffen over het Agro-opleidingshuis en de competentiescan die is ontwikkeld. ©www.hca-agrofoodtuinbouw.nl
Land- en tuinbouw
31
Vakbonden en werkgevers betalen deel studiekosten Specialisatie cultuurtechnisch loonwerk leidt jongeren op tot vakmensen Projecten met hydraulische graafmachines en laadschoppen: op het AOC kan het vaak niet. Jammer, want leerlingen lopen hierdoor veel praktijkervaring mis. Daarom biedt het Innovatie Praktijkcentrum (IPC) Groene Ruimte in Schaarsbergen sinds enige tijd de specialisatie cultuurtechnisch loonwerk aan. Eind 2011 is de eerste cursus gestart als aanvulling op de mbo-niveau 3-opleiding. Dit jaar, vlak voor de zomervakantie, werden de eerste certificaten uitgereikt. Niet alleen voor de leerlingen, ook voor Johan van Apeldoorn, teamleider training & opleiding bij het IPC, was het een heuglijk moment. Het was de bekroning van een project waarmee hij zo’n vijf jaar geleden begon. 'Ik kreeg het verzoek van CUMELA, de werkgeversorganisatie in het loonwerk, om mee te denken over hoe de opleiding beter kon aansluiten bij de praktijk. Want de loonwerksector breidde zich van hoofdzakelijk agrarisch uit naar meer cultuurtechniek, groenvoorziening en infrastructuur. De AOC’s konden daar onvoldoende op inspelen, omdat het voor hen onmogelijk is om de grote, dure, machines aan te schaffen die in de sector worden gebruikt. En waarmee leerlingen dus zouden moeten oefenen.' Johan van Apeldoorn ging aan de slag, wat drie jaar geleden leidde tot een proef met een praktijkgericht opleidingsprogramma waarover iedereen enthousiast was. Er was wel een probleem. Van Apeldoorn: 'Het was te duur. Reden voor de werkgevers om bij de vakbonden aan te kloppen of men gezamenlijk vanuit de scholingsfondsen een bijdrage kon leveren aan deze nieuwe praktijkopleiding. De bonden hadden er oren naar.' Het gevolg: van de 6000 euro die de nieuwe eenjarige opleiding specialisatie cultuurtechnisch loonwerk per leerling kost, betalen vakbonden en werkgevers 2500 euro. De opleiding startte vorig jaar met 22 leerlingen. Van Apeldoorn: 'AOCleerlingen werden geselecteerd op basis van een intakegesprek dat ze hadden met hun stagebegeleider en vertegenwoordigers van CUMELA en Het Zwarte Corps. Zij hadden al twee jaar school en werken achter de rug. In het laatste jaar volgden ze bij ons gedurende enkele weken een zeer praktijkgerichte aanvullende opleiding. De belangstelling van AOC-leerlingen was groot, dus de selectie was streng. Alleen de beste en meest gemotiveerde leerlingen kwamen er voor in aanmerking.' Proeve van bekwaamheid Docent Lammert van Oorspronk: 'Van de 22 leerlingen die begonnen, bleven er uiteindelijk 20 over. Gedurende het schooljaar hadden ze acht weken les bij IPC Groene Ruimte, oftewel om de zes weken een week hier. We deelden het lesprogramma in drie blokken op: grondwerken, infra en groen. Ze leerden bijvoorbeeld alles over drainage, hoe ze graafmachines moesten bedienen, maar ook over veilig werken langs de weg. Elk blok werd afgesloten met een theorietoets en een praktijktoets. Uiteindelijk is het gehele studiejaar afgesloten met een proeve van bekwaamheid. Hierbij moesten de leerlingen gedurende een week laten zien wat ze hadden geleerd en of ze dat inmiddels voldoende onder de knie hadden.' Hun gang laten gaan Terugkijkend op het eerste jaar van de specialisatie cultuurtechnisch loonwerk kan Lammert van Oorspronk alleen maar tevreden zijn. 'De jongens hebben niet alleen veel bijgeleerd over de praktijk, ook wat betreft zelfstandig werken en hun verantwoordelijkheid nemen hebben ze zich ontwikkeld. Er zijn momenten geweest dat we ze bewust hun gang hebben laten gaan. Dat is best een gok met de grote en kostbare machines waarmee ze hier moesten werken. Dan keken we vanuit de verte om een hoekje of het allemaal nog goed ging. Gelukkig bleek dat het geval te zijn.' ©De Zaaier, oktober 2012
Land- en tuinbouw
32
Reportage Innovatie Praktijkcentrum (IPC) Groene Ruimte in Schaarsbergen Jeffrey Appel (20) uit Kwadijk bij Purmerend is een bijzondere leerling. Want hij kreeg als enige het certificaat met de eervolle vermelding ‘excellent’. Volgens de examencommissie omdat hij voortdurend het initiatief nam om de uitvoering van de groepsopdrachten te verbeteren. 'Ik heb deze specialisatie gevolgd als leerling van het AOC Clusius College in Hoorn. Ik volgde daar het mbo-niveau 3 van de BBL-opleiding, dus dat betekende vier dagen werken en een dag naar school. Het werken deed ik bij Jonk Infra in Kwadijk.' 'Ik heb veel gehad aan deze specialisatie, want ik heb dingen geleerd die ik op school niet kreeg. Daar krijg je wel veel les over machines, maar nauwelijks met machines. Ook heb ik veel geleerd over zaken waarmee ik bij mijn werkgever weinig te maken krijg. Daar houd ik me voornamelijk bezig met grondverzet. Bij het IPC hebben we veel meer infrawerk gedaan, zoals het graven van bouwputten en sloten en het leggen van riolering. Maar ook groenonderhoud, bijvoorbeeld van sportvelden. En onkruidbestrijding. Bij Jonk doe je dat soort dingen niet.' 2500 euro. Dat is het bedrag dat vakbonden en werkgevers per leerling bijdragen aan de opleiding specialisatie cultuurtechnisch loonwerk. Marcella Bense van FNV Bondgenoten: 'Het sluit aan bij ons streven naar goed geschoolde werknemers in de sector. Tijdens de laatste cao-onderhandelingen hebben we met de werkgevers afgesproken om 0,2 procent van de totale loonsom te besteden aan onderwijs. Daarnaast hebben we besloten om individuele scholing en training niet langer meer te ondersteunen. Dat moeten werkgevers nu zelf doen. Daardoor kwam er ruimte om dit soort grotere scholingsprojecten te steunen.' Een ander project waar bonden en werkgevers in investeren is het SOMA College voor de weg en waterbouw in Harderwijk. Hier wordt uit het gezamenlijke scholingsfonds 1200 euro per leerling per leerjaar beschikbaar gesteld. Voor volgend jaar wil FNV Bondgenoten een pool samenstellen van ervaren, deskundige werknemers in het loonwerk die examenopdrachten van leerlingen kunnen beoordelen. Ook moet worden bevorderd dat zoveel mogelijk werknemers doorstromen van opleidingsniveau 2 naar niveau 3. Marcella Bense: 'Dat is pure noodzaak. Want de machines waar men mee werkt in het loonwerk worden steeds groter en ingewikkelder. Daar past dan ook een gedegen opleiding bij.' ©De Zaaier, oktober 2012
4.3. Perspectief voor nww'ers, werklozen en bijstandsgerechtigden Veel nww’ers uit de land- en tuinbouw vinden in deze sector ook weer nieuw emplooi (tabel 26). Dat geldt voor ongeveer 40 procent. Ook de uitzendbranche is een belangrijk herplaatsingskanaal. De andere sectoren zijn qua omvang veel minder belangrijk. Het aantal nww’ers dat weer aan de slag is gekomen lag in 2011 iets lager dan in 2010.
Tabel 26: Nww’ers ex-land- en tuinbouw naar bedrijfstak van bestemming, 2010 en 2011 Bedrijfstak na nww
2010
2011
Aantal nww
Aantal nww
Totaal
5.757
5.507
Land- en tuinbouw, visserij
2.246
2.187
Financiële en zakelijke dienstverlening
1.501
1.178
Handel
351
286
Industrie en delfstoffen
229
191
Gezondheidszorg, welzijn en cultuur
183
117
Bouwnijverheid
147
119
Vervoer en opslag
127
119
Niet in polis
828
1.193
(inclusief uitzendbranche)
Bron: UWV
Over de kansen voor WW’ers en nww'ers kan worden geconcludeerd dat de huidige instroomperspectieven in de land- en tuinbouw voor een vaste baan niet zo groot zijn: dat bleek ook uit het instroomprofiel. Dat geldt ook voor werkzoekenden met een bijstands- of WAO-uitkering. Dit kan tevens een mogelijke reden zijn waarom de spanningsindicator voor de land- en tuinbouw in de volle breedte een ruime arbeidsmarkt laat zien. Toch zijn er (op termijn) instroomkansen voor ingeschreven werkzoekenden die over de juiste competenties beschikken. De ontwikkeling van het aantal vacatures in relatie tot het beperkte aantal gekwalificeerde schoolverlaters zorgt voor een ‘natuurlijke druk’ op werkgevers om ook instroomkansen voor andere groepen (zoals WW’ers, bijstandsgerechtigden en nww'ers) te creëren. Dat door schaalvergroting een differentiatie van functies (ook aan de onderkant) wordt uitgelokt, versterkt dit perspectief. Dit vormt tevens de basis voor een aantal goede initiatieven om
Land- en tuinbouw
33
werklozen of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt perspectief op een baan te bieden. In de boxen worden enkele voorbeelden beschreven. Nu meer maatwerk bij 'werklozenproject' 26 oktober 2012 Een meer kleinschalige aanpak bij het project dat werklozen en bijstandsgerechtigden aan het werk wil krijgen in de tuinbouw, lijkt betere resultaten op te leveren. Dat meldt LTO Nederland. De grootschalige wervingsactie Westland heeft Werk is het afgelopen halfjaar uitgebreid geëvalueerd. Er zijn volgens LTO lessen uit getrokken: naar nu blijkt is het beter om de werving van nieuwe medewerkers heel gestructureerd en gericht aan te pakken. Jos van der Knaap, voorzitter van LTO Glaskracht Westland: 'We pakken het nu kleinschaliger aan, met meer maatwerk en stapsgewijs. De praktijk leert nu al dat we daarmee betere resultaten boeken. In het Westland zijn de laatste twee maanden 24 mensen aan de slag gegaan.'
'Toenemende bereidheid' Tuinders worden nu individueel benaderd met de vraag of ze mee willen doen. Van der Knaap ziet om zich heen een toenemende bereidheid van met name wat grotere bedrijven, omdat zij het laten meewerken van (langdurig) werklozen ook zien als een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Verder wordt er voor de werknemers meer tijd genomen om hen volledig te laten meedraaien op een bedrijf. Dit gebeurt onder meer door 'maatjestrajecten', een soort opwarmcursus voor het werken in de glastuinbouw. © Vakblad voor de Bloemisterij
Netwerk 'Anders begaafden' krijgt vorm donderdag 17 januari 2013
Praktijknetwerk 'Anders begaafden' krijgt langzaam vorm in de Krimpenerwaard. AB Zuid-Holland en LTO Noord Krimpenerwaard hebben hun steun toegezegd om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen op de boerderij. Dat meldt begeleider Teus Verhoeff van PPP-Agro Advies. 'Uit gesprekken met UWV en de gemeente blijkt grote bereidheid om een structuur te ondersteunen waarin mensen, die moeite hebben op de arbeidsmarkt, aan het werk komen op de boerderij.' Met UWV te Gouda worden momenteel arbeidsprofielen uitgewerkt. 'Dat gebeurt om vraag en aanbod passend te maken.' Afspraken Verhoeff maakte ook afspraken met de LTO-afdeling. 'Zij willen het concept graag bij hun leden introduceren, omdat ze zien dat er een toenemende vraag naar arbeid is op het melkveebedrijf.' Eerst moet echter het concept helemaal rond zijn, zodat de afdeling de leden concreet wat kan aanbieden. Arbeidspotentieel Vanuit de Agrarische Bedrijfsverzorging (AB Zuid Holland) is er eveneens animo om te participeren in het praktijknetwerk. Het bedrijf ziet genoeg arbeidspotentieel voor de landbouw, bijvoorbeeld in de administratieve begeleiding (payroll). Voor selectie, opleiding en begeleiding is een melkveehouder gevonden met jarenlange ervaring in het begeleiden van mensen met een beperking. Soms leidt dit tot een volwaardige baan, meestal blijft het beperkt tot een gedeeltelijk betaalde baan. ©Nieuwe Oogst
Leerwerkproject Rijnmond In Rijnmond werken Melior Personeelsdiensten, een personeelsorganisatie die actief is voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, UWV en KB Orchids, een orchideeënkwekerij in Rhoon, samen om Wajongers een arbeidsplaats te bieden. Wajongers werken in dit project onder begeleiding om werkervaring op te doen. Gedurende dit traject volgen de kandidaten ook een mbo-opleiding niveau 1 of 2. UWV selecteert de Wajongers en stelt ze voor bij de werkgever. Daarna krijgen ze een rondleiding op de kwekerij en starten ze met een wenweek. Daarop volgt een proefplaatsing en
Land- en tuinbouw
34
aansluitend een tijdelijk contract. Het is een samenwerkingsverband voor twee jaar met optie op verlenging. De Wajongers krijgen een arbeidsovereenkomst en kunnen doorstromen naar een reguliere baan binnen het bedrijf of extern. Het project is in het najaar 2011 begonnen en het scholings- en begeleidingstraject is na circa 1,5 jaar afgerond. Momenteel telt het leerwerkproject 22 personen. Het komt voor dat een persoon na de proefplaatsing afvalt of gedurende het traject kiest voor een andere baan. In deze gevallen worden andere werkzoekenden aangezocht en voorgesteld. De financiering bestaat uit de proefplaatsing en loondispensatie. Ook de ondernemer is opgetogen over het project, 'er komen kwaliteiten bij deze mensen naar boven die zij zelf niet voor mogelijk hadden gehouden'. ©UWV
Samenwerking agrarische sector en UWV in Friesland In Friesland zijn goede ervaringen opgedaan met het plaatsen van werkzoekenden met enige afstand tot de arbeidsmarkt bij meerdere bedrijven in de groenvoorziening zoals Bergsma in Gytsjerk, Hartman in Sexbierum, de Vertakking en Green Choices in Ryptsjerk. Green Choices is een bedrijf in het groen, dat arbeidsmarktkansen biedt aan mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, de Vertakking is een leerbedrijf met mogelijkheden voor werkzoekenden om een opleiding te volgen. De bedrijfsactiviteiten bij Green Choices bestaan uit groenvoorziening, glas en tuinbouw. Het bedrijf voert projecten uit bij de overheid, particuliere bedrijven, defensie en London Greenpark. De werkzaamheden zijn uitgebreid met schoonmaakzaken en onderhoud. Green Choices realiseert arbeidsmarktperspectief voor werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt. Er zijn meerdere voorlichtingsbijeenkomsten voor werkzoekenden (die affiniteit hebben in het groen) georganiseerd in het bijzijn van de werkgever. Green Choices hanteert een flexibele aanpak met een flexibele instroom. De doelgroep bestaat uit werklozen die langer dan drie maanden werkloos zijn, 55-plussers, Wajongers en WIA-kandidaten. Partners zijn de gemeenten, een re-integratiebedrijf en soms een uitzendbureau. Het zijn doorlopende trajecten met een proefplaatsing voor drie maanden en aansluitend een contract van zes maanden; in een enkel geval wordt het een vaste baan. Er zijn veertig werkzoekenden bemiddeld, waarvan er momenteel nog vijftien in dienst zijn, voor de helft WW, een derde WWB en ook WIA-werkzoekenden. Ter illustratie een voorbeeld: een werkzoekende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt – was dakloos, leefde in een auto onder een brug – heeft werk en een huurwoning gekregen en zijn leven weer opgepakt. Succesfactoren zijn het intensief relatiebeheer, de mentaliteit van de werkgever en de maatwerkaanpak, toegesneden op de verschillende doelgroepen Nog enkele ervaringen die van belang zijn. In een aantal gevallen wordt het succes versterkt door het feit dat het Social Return-projecten betreft, waarbij bij openbare aanbestedingen 5% van het personeel wordt gerekruteerd uit doelgroepen. Een betrokken werkgever is enthousiast over deze benadering. Hij pleit voor een langdurige samenwerking met alle partijen om de continuïteit te waarborgen: de proefplaatsing is een effectief instrument om de werkzoekenden te laten 'gewonen' in het werk en het bedrijf. ©UWV
4.4.Uitstroomperspectief In het uitstroomprofiel is geïnventariseerd waar werkenden in de land- en tuinbouw een nieuwe baan vinden. Het uitstroomprofiel in tabel 27 is gebaseerd op CBS-materiaal. De gegevens hebben betrekking op het crisisjaar 2009-2010. De uitstroom uit de land- en tuinbouw is met ruim 21 procent hoger dan in andere sectoren (ruim 16 procent). De groothandel is de grootste afnemer van voormalige werknemers uit de land- en tuinbouw. Er stromen relatief minder arbeidskrachten uit naar een uitkering (12 procent, tegen 18 procent voor alle sectoren). Er stromen relatief veel arbeidskrachten uit naar ‘overig’; 31 procent uit de land- en tuinbouw tegenover 22 procent voor alle sectoren. Wat opvalt is dat de uitstroom naar ‘overig-overig’ (hetgeen te lezen valt als niet-uitkeringsgerechtigd, geen werk, geen pensioen, mogelijk wel buitenland) hoger is dan in andere sectoren. Ook de start als zzp’er en de retourstroom naar de schoolbanken zijn relatief omvangrijk.
Land- en tuinbouw
35
Tabel 27: Uitstroomprofiel land- en tuinbouw % van de uitstroom
Van werk naar werk Naar uitkering
2009-2010 Land- en tuinbouw
Totaal Alle sectoren
Niveau Land- en tuinbouw t.o.v. andere sectoren
53
54
Gemiddeld
12
18
Zeer laag
WW
6
10
Laag
AO
2
2
Gemiddeld
Bijstand
1
2
Laag
Overige uitkering
3
4
Gemiddeld
Naar pensioen
5
6
Naar overig
31
22
Gemiddeld Zeer hoog
Student
8
5
Hoog
Zelfstandige
7
4
Zeer hoog
Overig
16
13
Hoog
Top 5-sectoren (als percentage van de uitstroom naar andere sector) Groothandel
10%
Uitzendbureaus, 12%
Uitzendbureaus
9%
Bouw
7%
Overige zakelijke dienstverlening, 12%
Overige zakelijke dienstverlening
4%
Groothandel, 9%
Zorg
Zorg, 9% 3%
Overige industrie, 5%
Totale uitstroom
14.910
1.074.600
waarvan naar andere sector
7.830
584.110
Uitstroom in % van de werkgelegenheid
21,2%
16,6%
Bron: CBS, bewerking UWV
Mobiliteitscentrum Glastuinbouw Het Mobiliteitscentrum Glastuinbouw is een gezamenlijk initiatief van de werkgevers- en werknemersorganisaties: CNV Vakmensen, FNV Bondgenoten, LLTB, LTO Noord Glaskracht, Plantum en ZLTO. Het Mobiliteitscentrum heeft als taak werkloze of boventallige medewerkers uit de glastuinbouwsector ondersteuning te bieden bij het vinden van een nieuwe baan binnen de sector, zodat hun kennis, capaciteit en vakmanschap voor de sector behouden blijft. Kort gezegd: het Mobiliteitscentrum Glastuinbouw 'matcht mensen'. In 2009 is het Mobiliteitscentrum opgericht, als onderdeel van de CAO glastuinbouw 2009/2010. Hoewel de economische situatie in 2010 leek te verbeteren, is toen besloten de activiteiten voort te zetten en dat vast te leggen in de CAO 2010/2012. Inmiddels is de economische situatie behoorlijk verslechterd en is de sector terug op een niveau vergelijkbaar met 2009. Juist in deze crisistijd is het belangrijk om de vakkennis voor de sector te behouden. Voor nu en voor de toekomst. Het Mobiliteitscentrum Glastuinbouw biedt zijn diensten aan aan medewerkers uit de branche: die recent werkloos zijn geworden door faillissement of reorganisatie; van wie het contract voor bepaalde tijd niet wordt verlengd; die boventallig zijn en waarvoor op termijn ontslag dreigt. Werkgevers die op zoek zijn naar bekwame en gemotiveerde medewerkers kunnen hun vacatures kosteloos bij het mobiliteitscentrum opgeven. Het Mobiliteitscentrum is van en voor de sector glastuinbouw. De medewerkers van het Mobiliteitscentrum Glastuinbouw combineren uitgebreide ervaring op het gebied van werkbemiddeling met ruime kennis van de glastuinbouwsector. Omdat het centrum voor zowel werkgevers als werknemers werkt, is een goede en snelle 'match' mogelijk. Het Mobiliteitscentrum is ondergebracht in een stichting. Het bestuur wordt gevormd door zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. Meer informatie op: www.mobiliteitscentrumglastuinbouw.nl
4.5. Kans op werk naar regio Tabel 28 geeft inzicht in het perspectief op werk in de land- en tuinbouw naar regio. De tabel is als volgt opgebouwd:
Land- en tuinbouw
36
Kolom 1: arbeidsmarktregio Kolom 2: totaalbeeld (op basis van de volgende kolommen) Kolom 3: banen van werknemers 2012 (x 1.000) Kolom 4: groei of krimp van de werkgelegenheid 2012-2013 Kolom 5: percentueel aandeel van de land- en tuinbouw in de werkgelegenheid in de regio Kolom 6: vacaturepercentage (aantal vacatures 2010-11 ten opzichte van de omvang van de werkgelegenheid). Met kleur is aangegeven hoe de arbeidsmarkt zich in de betreffende regio ontwikkelt. Oranje en rood zijn de regio’s die lager dan gemiddeld scoren, de groene regio’s doen het juist beter dan gemiddeld. Bij de tabel moet worden bedacht, dat de meeste vacatures in de land- en tuinbouw via informele kanalen worden vervuld. De in tabel 28 opgenomen vacaturegraad is gebaseerd op Jobfeed (zie voetnoot op pagina 32). Dit geeft een indicatief beeld, maar de werkelijkheid kan een andere zijn.
Legenda Veel hoger dan het landelijke gemiddelde Hoger dan het landelijke gemiddelde Gelijk aan het landelijke gemiddelde Lager dan het landelijke gemiddelde Veel lager dan het landelijke gemiddelde
Tabel 28: Omvang werkgelegenheid en vacatures land- en tuinbouw naar regio totaal
Banen van werknemers 2012 (x1000)
Groei/krimp in % 2012-2013
Percentueel aandeel in wg. regio
Vacature % 2010-2011
Groningen
--
-1,2
0,8
10,2
Friesland -Drenthe
-
3
-1,1
1,2
9,2
--
2
-1,2
1,2
8,7
IJsselVechtstreek
0
3
-0,8
1,3
9,0
Twente
--
2
-1,0
0,7
7,5
Flevoland
0
3
+0,2
2,1
4,1
Stedendriehoek
-
3
-1,2
1,0
14,5
Midden-Gelderland
--
3
-0,9
0,9
9,5
Zuid-Gelderland
--
1
-0,6
0,7
0,8
Achterhoek
--
2
-1,6
1,6
4,5
Rivierenland
2
0
4
-0,9
3,8
7,1
++
10
-1,4
4,1
10,4
Zuid-Kennemerland
--
1
-1,2
0,7
5,8
Zaanstreek-Waterland
--
1
-1,2
1,0
6,6
Groot-Amsterdam
0
4
-0,5
0,5
18,4
Oost-Utrecht
--
1
-1,1
0,6
7,2
Midden-Utrecht
0
1
-0,8
0,2
32,2
Gooi en Vechtstreek
--
1
-1,5
0,9
1,6
Midden-Holland
+
4
-0,7
4,0
8,9
Drechtsteden
--
1
-1,3
0,5
11,0
Holland Rijnland
0
5
-1,3
2,3
8,1
NH-Noord
Rijnmond
0
6
-1,0
0,9
16,4
++
15
-0,5
2,9
10,3
+
3
-1,1
2,0
21,5
++
6
-1,3
2,0
28,2
Midden-Brabant
-
2
-0,8
1,0
7,6
NO-Brabant
+
5
-1,1
1,7
13,0
ZO-Brabant
0
4
-0,8
1,1
9,6
NM-Limburg
0
12
-1,4
5,1
5,5
Zuid-Limburg
--
0
-1,7
0
0
-1,0
1,4
10,6
Haaglanden Zeeland West-Brabant
Totaal
109
Gemiddeld
3.6
Bron: UWV
Land- en tuinbouw
37
Gunstiger dan gemiddeld doen de volgende regio’s het: Noord-Holland-Noord, Midden-Holland, Haaglanden, West-Brabant, Noordoost-Brabant. Een sterk negatief afwijkend beeld (--) laten de volgende regio ’s zien: Groningen, Drenthe, Twente, Midden-Gelderland, Zuid-Gelderland, Achterhoek, Zuid-Kennemerland, Zaanstreek-Waterland, Oost-Utrecht, Gooi en Vechtstreek, Drechtsteden en Zuid-Limburg.
4.6. Conclusie Hoewel de werkgelegenheid in de land- en tuinbouw ook de komende tijd nog afneemt, is het een sector die kansen kan bieden voor schoolverlaters, werkloos werkzoekenden en andere doelgroepen. Als gevolg van de vergrijzing neemt het aantal vacatures na 2013 naar verwachting toe. Het aantal mbo-studenten dat een opleiding in het groen volgt, is in het schooljaar 2012-2013 voor het eerst in jaren gedaald. Het aantal gediplomeerden uit het mbo is niet voldoende om aan de vervangingsvraag tegemoet te komen; vooral op niveau mbo-3 ontstaat tot 2016 waarschijnlijk een tekort. De Human Capital Agenda in de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen beoogt dit tij te keren en meer jongeren voor een baan in een van deze sectoren te interesseren. De huidige arbeidsmarkt voor nww’ers in de land- en tuinbouw is ruim te noemen. Er stromen relatief ook weinig WW’ers de sector in. Toch zijn de instroomkansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (op termijn) aanwezig. De ontwikkeling van het aantal vacatures in relatie tot het beperkte aantal gekwalificeerde schoolverlaters zorgt voor een ‘natuurlijke druk’ op werkgevers om ook instroommogelijkheden voor andere groepen (zoals werklozen, bijstandsgerechtigden en nww'ers) te creëren. Het totaal aantal aantal banen in de land- en tuinbouw is niet heel groot, maar het werkniveau in veel subsectoren in de land- en tuinbouw, zoals glastuinbouw en open teelten, biedt wel kansen. De praktijkvoorbeelden in deze rapportage laten zien dat partijen en ondernemers in de sector hun maatschappelijke verantwoordelijkheid oppakken. Dat door schaalvergroting een differentiatie van functies (ook aan de onderkant) wordt uitgelokt, versterkt de perspectieven voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt.
Land- en tuinbouw
38
Land- en tuinbouw
39
Bijlage I
Sociaaleconomische structuur land- en tuinbouw
1.1. Cao’s In de land- en tuinbouw is een aantal cao’s van kracht. De belangrijkste (inclusief aantal werknemers en ingangs- en expiratiedatum – stand juni 2012) staan in tabel B1. Het betreft het totaal aantal werknemers, dus regelmatig én niet-regelmatig werkzaam. Onder de twee agrarische cao’s vallen ruim 87.000 werknemers. Zo’n 70 procent werkt bij een bedrijf dat lid is van een brancheorganisatie die de cao heeft ondertekend.
Tabel B1: Belangrijkste cao’s land- en tuinbouw lopende cao* Werknemers bij
Werknemers bij niet-
aangesloten
aangesloten
bedrijven
bedrijven
Glastuinbouw
29.200
Open teelten
29.400
naam
Totaal
Ingangs-
Expiratie-
totaal
datum
datum
14.700
43.900
1-7-2010
1-7-2012
13.800
43.200
1-7-2010
1-7-2012
87.100
Bron: Ministerie van SZW
Maar er zijn meer cao’s in de land- en tuinbouw en aanpalende sectoren. Cao’s sector agrarisch bedrijf Omschrijving Bos en Natuur Bedrijfsverzorgingsdiensten Groenvoederdrogerijen Tuinzaadbedrijven Hoveniersbedrijven Rundveeverbetering Varkensverbetering in Nederland Paddenstoelen Dierhouderij Weefselkweeksector Bloembollengroothandel Loonwerk (LEO) Bron: Colland
Het agrocluster kent ook een groot aantal cao’s. Die betreffen de voedingsmiddelenindustrie, groothandel en veilingen en de groene detailhandel. Het zijn deels bedrijfs-cao’s (Heineken bijvoorbeeld), deels branche-cao’s. In tabel B2 staan de belangrijkste branche-cao’s in het agrocluster.
Land- en tuinbouw
40
Tabel B2: Branche-cao’s agrocluster Werknemers bij aangesloten bedrijven
Werknemers bij niet-aangesloten bedrijven
totaal
ingangsdatum
expiratiedatum
lopende cao* Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen
15.900
6.600
22.500
2-1-2012
1-7-2013
Groothandel bloemen en planten
11.300
2.900
14.200
1-7-2009
1-7-2012
Detailhandel bloemen en planten
6.700
4.300
11.000
1-4-2011
1-4-2012
Hoveniersbedrijf
9.900
6.500
16.400
1-3-2011
1-3-2013
43.800
20.300
64.100
Totaal Bron: Ministerie van SZW
1.2. Werkgevers- en werknemersorganisaties In de land- en tuinbouw en aanpalende sectoren zijn veel werkgevers- en werknemersorganisaties actief. Hieronder een opsomming. Dit zijn tevens de partijen die de Colland Arbeidsmarkt-cao afsluiten: Aan werkgeverszijde: Land- en Tuinbouworganisatie Nederland LTO-N (www.lto.nl), Den Haag; CUMELA (www.cumela.nl), De Vereniging Cultuurtechnische werken en Grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische Sector in Nederland, Nijkerk; Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG, www.vhg.nl), Houten; Plantum NL (www.plantum.nl), Gouda; Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB, www.kavb.nl), Hillegom; Ondernemersorganisatie Glastuinbouw LTO Noord Glaskracht (www.ltonoordglaskracht.nl), Bleiswijk; Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en Bolproducten (Anthos, www.anthos.org), voorheen Koninklijke Bond voor de Groothandel in Bloembollen en Boomkwekerijproducten (KBGBB), Hillegom; De Nederlandse Bond van Boomkwekers (NBvB, www.nbvb.nl), Bunnik; Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO, www.nfofruit.nl), Zoetermeer; Nederlandse Vereniging van Boseigenaren, Veenendaal-De Klomp; Algemene Vereniging Inlands Hout (www.avih.nl), Houten; Vereniging Landschapsbeheerorganisaties, Utrecht; Werkgeversvereniging AB Nederland, Den Haag; Bond van Verenigingen van Kunstmatige Inseminatie van Varkens, Helden; Vereniging van Nederlandse Groenvoederdrogerijen (www.groenvoeders.nl), Woudsend. En aan werknemerszijde: FNV Bondgenoten (www.fnvbondgenoten.nl), Utrecht; CNV Vakmensen (www.cnvvakmensen.nl), Utrecht; Vakvereniging Het Zwarte Corps (www.hzc.nl), Nieuwegein. Belangrijkste werkgeversorganisatie is LTO Nederland. Als een van de drie centrale werkgeversorganisaties is zij belangenbehartiger op sociaaleconomisch terrein in politiek Den Haag, en is zij vertegenwoordigd in onder meer de Sociaal-Economische Raad en de Stichting van de Arbeid. Actuele beleidsthema’s van LTO Nederland zijn: fiscale en financiële zaken, zelfstandigenbeleid, vermindering van administratieve lasten; voldoende beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel (vaste medewerkers, seizoenwerkers, zzp'ers, inschakeling van uitzendbureaus); verbetering van arbeidsomstandigheden op de bedrijven, vooral via het gebruik van de sectorale arbocatologi; ondersteunen van ondernemers in de stap van ondernemer naar werkgever; arbeidsvoorwaarden (voorbereiding en afsluiting van cao’s); sociale zekerheid, zoals wettelijke en bedrijfstakregelingen;
Land- en tuinbouw
41
versterking van het imago van de sector (onder meer campagne Nederland Bloeit, It’s alive). Als werkgeversorganisatie is LTO Nederland (of sectoren daarbinnen) partij bij het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) voor de tuinbouw, de open teelten (akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, fruitteelt, boomteelt, bollenteelt), de dierhouderij en de paddenstoelenteelt. De intersectorale belangenbehartiging op sociaaleconomisch terrein wordt vormgegeven in nauwe afstemming met agrarische ondernemers en werkgevers van de regionale LTO’s (LLTB, LTO Noord, ZLTO). Denk aan LTO Seizoenarbeid, certificering van uitzendbureaus via normen in NEN 4400, beantwoording van vragen over toepassing van cao’s, individuele advisering over personeelsbeleid, et cetera. Ook is LTO Nederland vertegenwoordigd in de agrarische bedrijfstakfondsen in Colland. De grootste vakbonden in het groen zijn FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen. In de agrarische sector zijn veel kleine bedrijven werkzaam op het gebied van de landbouw, tuin- en sierbouw, veilingen en groothandel in bloemen en planten. FNV Bondgenoten maakt zich hard voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor al het personeel bij agrarische bedrijven. FNV Bondgenoten is actief in de hele sector. FNV Bondgenoten is een vereniging en bestaat uit een hoofdbestuur en de bondsraad. De werkorganisatie zorgt ervoor dat het beleid van de bondsraad wordt uitgevoerd. FNV Bondgenoten is lid van de Federatie Nederlandse Vakverenigingen (FNV). Via deze federatie neemt de bond deel aan de SER en STAR en is de bond actief op landelijk niveau, zoals lobbyen bij de politiek, enzovoorts. Ook FNV Bondgenoten is vertegenwoordigd in Colland. CNV Vakmensen is met 135.000 leden de grootste bond binnen het CNV. CNV Vakmensen behartigt de belangen van werkenden en niet-werkenden op het gebied van arbeid en inkomen. Dat doet de bond vanuit een christelijk sociale gedachte. CNV Vakmensen is partij bij de cao’s die in het agro en het groen worden afgesloten. Ook CNV Vakmensen is aangesloten bij Colland. Dan Colland. De agrarische en groene sector heeft een lange traditie op het gebied van pensioen, sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid. De sector kent regelingen voor ‘de oude dag’, (preventie van) ziekte en arbeidsongeschiktheid en regelingen voor scholing en voorlichting. Werkgevers en werknemers spraken deze af in cao’s en richtten fondsen op om ze te financieren. Op initiatief van een aantal partijen, waaronder CUMELA Nederland, LTO Nederland, de VHG, CNV BedrijvenBond en FNV Bondgenoten, werden al deze agrarische en groene sociale fondsen in 2004 ondergebracht in drie clusters: Pensioen, Verzekeren en Arbeidsmarktbeleid. Dit samenwerkingsverband voor de agrarische en groene sociale regelingen kreeg de naam Colland, Collectief, Land- en Tuinbouw in Holland. Sinds enige jaren zijn in opdracht van en in goede samenwerking met het Colland Fonds Arbeidsmarktbeleid stappen gezet op het gebied van professioneel personeelsbeleid. Het gaat om voorlichting, delen van kennis en ervaring, bewustwording van de positieve effecten van zo’n beleid en vooral ondersteuning van goed en aantrekkelijk werkgeverschap. Binnen het arbeidsmarktbeleid vraagt een viertal onderwerpen de komende jaren specifieke aandacht: het bevorderen van professioneel personeelsbeleid; het ontsluiten van kennis en deze beschikbaar stellen aan werkgevers; het optimaliseren van de personeelsvoorziening; het bevorderen van scholing. Onder Colland Arbeidsmarkt valt een groot aantal diensten: loonverzuimvergoeding, cursussen, voorlichting over arbeidsvoorwaarden, loondoorbetaling bij onwerkbaar weer, het 55+fonds en scholing. Het Colland Arbeidsmarktfonds is bij cao geregeld. Daar valt een aantal regelingen onder. Scholing: Colland Arbeidsmarkt subsidieert deelname aan een groot aantal cursussen. SUWAS II (Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren): biedt tijdelijke aanvulling op de uitkering voor oudere werknemers bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Senioren- en verlofdagenregeling: voor oudere werknemers (één dag per week minder werken of jaarlijks vier extra verlofdagen); Overbruggingsfonds: bedoeld voor werkgevers en werknemers die gebruik willen maken van een overbruggingsregeling voor 'onwerkbaar weer'. In diverse cao’s zijn vaste vergoedingsbedragen vastgesteld Zie voor meer informatie: www.colland.nl
Land- en tuinbouw
42
Op het terrein van arbeid en economie werken partijen in de kolom veel samen. De agrarische productschappen nemen daarbij een centrale positie in. Het Productschap Tuinbouw (PT) is zeer actief op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken. Het Productschap Tuinbouw verbindt de belangen van tuinbouwbedrijven met die van de maatschappij met het doel een rendabele en duurzame productie, veilige en gezonde voeding en aantrekkelijk en functioneel groen. Het PT biedt een combinatie van: overlegplatform kenniscentrum collectief budget wetgevend instrumentarium uitvoering EU-marktbeleid Met als doelstellingen: nieuwe afzet- en verdiencapaciteit, inclusief versterken van concurrentiekracht; verduurzaming ketens onder meer door efficiënter produceren, minder grond- en hulpstoffen; voldoende geschikte werknemers; duurzame innovaties. Het PT is een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO); de afspraken die het vastlegt, hebben kracht van wet voor de hele sector. Zo betalen alle bedrijven in de tuinbouwsector mee aan gemeenschappelijke activiteiten. Het productschap is de enige organisatie in Nederland die alle lagen uit de tuinbouwkolom verenigt. Alle bedrijven, van veredelaar tot detailhandel, zijn bij het PT betrokken. Als gevolg van het regeerakkoord van 29 oktober 2012 is een nieuwe situatie ontstaan. Daarin is namelijk bepaald dat de productschappen per 2014 worden opgeheven. De consequenties van dit besluit zijn nog niet helemaal duidelijk. Vooralsnog lijkt het erop dat een beperkt aantal taken zal worden overgenomen door het ministerie van Economische Zaken. Andere zaken die van belang zijn voor ondernemers moeten overgedragen worden aan private organisaties, zoals brancheorganisaties. Andere activiteiten worden beëindigd. De sector moet aangeven welke taken moeten worden gecontinueerd en op welke wijze.
1.3. Kennisorganisaties Aequor is het Kenniscentrum bedrijfsleven beroepsonderwijs voor natuur, voedsel en leefomgeving. Samen met het georganiseerde bedrijfsleven en de AOC’s wordt gewerkt aan een duurzame en krachtige sector. Door zijn kennis van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, kansrijke sectoren en beroepen en praktijkleren in bedrijven speelt Aequor een belangrijke rol bij de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Aequor stimuleert en ondersteunt de toekomstgerichte ontwikkeling van mensen en organisaties en vergroot daarmee hun slagkracht. Aequor is een van de zeventien door de overheid aangewezen kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Ze zijn actief voor meer dan dertig branches. Aequor adviseert bedrijven over werkgelegenheid en personeelsontwikkeling en volgt het brede spectrum van de politiek; van onderwijsmaatregelen tot beslissingen in de Europese Unie. Aequor verspreidt kennis voor ondernemers om bij te blijven en de bedrijfsvoering te verbeteren. Aequor onderhoudt contacten met bedrijven, onderwijsinstellingen en overheid, vooral het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De kernactiviteiten van Aequor zijn: genereren en ontsluiten van arbeidsmarktinformatie ontwikkelen kwalificatiedossiers erkennen en adviseren van leerbedrijven stimuleren en ondersteunen van ‘leren in de praktijk’ Daarnaast biedt Aequor Services bedrijven individuele ondersteuning, onder meer op het gebied van kwaliteitsverbetering, personeelszaken en opleidingen. Bovendien begeleidt Aequor scholen bij de invoering van kwaliteitsmanagementsystemen. Aequor brengt ook arbeidsmarktrapporten uit. Onderwijs- en arbeidsmarktinformatie is terug te vinden op www.aequor.nl.
Land- en tuinbouw
43
1.4. Interessante links AB Vakwerk AB Vakwerk is een uitzend- en detacheringsbureau. Het is een coöperatie met een ledenstructuur. De wortels liggen in de agrarische sector, maar medewerkers zijn in allerlei branches te vinden; in de groenvoorziening, grond-, weg- en waterbouw, productie, techniek, transport & logistiek en de bouw. Activiteiten van AB Vakwerk zijn: Uitzenden Detacheren Payroll HRM/Personeelsadvies Werving & Selectie van HBO en WO personeel Meer informatie op http://www.abvakwerk.nl
1.5. Vacaturesites http://www.oogst.nl http://www.abvakwerk.nl
Land- en tuinbouw
44
Land- en tuinbouw
45
Literatuurlijst
ABN-Amro (2012), Visie op agrarisch ABN-Amro (2012), Hightech agrosystems, Made in Holland in het kwadraat Aequor (2012), Aequorfacts 2012 Aequor (2012), De arbeidsmarkt in 2016 Aequor (2012), Regionale ontwikkelingen 2012 ING (2012), Sectoren in economisch perspectief 2013 LEI (2012), Landbouweconomisch Bericht 2012 LEI (2011), Landbouweconomisch Bericht 2011 LEI (2011), In perspectief, Over de toekomst van het Nederlandse agrocluster LEI (2011), Landbouwtellingen 2011 LEI (2011), Land- en tuinbouw in cijfers 2011 ROA (2011), De areidsmarkt naar opleiding en beroep 2016 UWV (2013), Update arbeidsmarktprognose UWV (2012), Nieuwsflits december 2012
Land- en tuinbouw
46
Land- en tuinbouw
47
Colofon
Uitgave UWV Afdeling arbeidsmarktinformatie en -advies
Postadres Postbus 58285 1040 HG Amsterdam
Inlichtingen Tel. 06-22947956
Redactie Kees van Uitert Mechelien van der Aalst
Disclaimer Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen, graag zelfs, maar gebruikt u wel de bronvermelding. UWV © 2013
Land- en tuinbouw
48
Einde rapport
Land- en tuinbouw
49