INFORMATIE BEZOEK EXPOSITIE LAND- EN TUINBOUW GEREEDSCHAPPEN
DOOR GERRIT SCHURINK HISTORISCHE VERENIGING VLEUTEN-DE MEERN-HAARZUILENS
Informatie bestemd voor onderwijsgevenden basisonderwijs voor een bezoek aan:
‘Expositie land- en tuinbouwgereedschappen’
De collectie van regionale land- en tuinbouwgereedschappen is ondergebracht in het ‘oude’ achterhuis van de huidige manege aan de Thematerweg nr.5 te Haarzuilens, boerderij ‘de Lage Hoeve’ met het wit geschilderde paard op de deeldeuren. Organisatie: Historische Vereniging Vleuten – De Meern – Haarzuilens. Doelgroep:
groep 5 en 6 van het basisonderwijs
Tijdsduur:
1 à 1½ uur voor het bezoeken van de expositie inclusief mondelinge toelichting en het uitvoeren van enkele opdrachten
Voorbereiding:
Het is wenselijk op school de leerlingen vooraf te vertellen wat ze kunnen verwachten. Tijdens de geschiedenisles of aardrijkskundeles kunt u bijvoorbeeld aandacht besteden aan de plaatselijke geschiedenis van Vleuten-De Meern-Haarzuilens. In de drie bijlagen: - schets geschiedenis land- en tuinbouw in Vleuten-De Meern; - informatie over boerderij ‘De Lage Hoeve’: - geschiedenis van de polder ‘De Themaat’ in vogelvlucht treft u nadere informatie aan en kunt uzelf bepalen wat u de kinderen allemaal vooraf wilt vertellen. Ook kunt u aandacht besteden aan de namen van de verschillende land- en tuinbouwgereedschappen. Bijgevoegd is een lijst met de namen van de geëxposeerde werktuigen en gereedschappen, verdeeld over een zevental thema’s. Om verbalismen te voorkomen kunt u hierbij o.a. gebruik maken van het prachtige boek van Rien Poortvliet, getiteld ‘Te hooi en te gras’, een geïllustreerd boekwerk over boeren, vee, de boerderij en nog veel meer. Diverse tekeningen etc. bevatten ook nog een verklarende tekst.
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
2
Overzicht van de materialen in de huidige collectie 1. Akkerbouw/veeteelt: bietenmolen, bietentang, bietenloofsteker, snijkantpletter, sikkel of zekel, slootkantzicht, zicht en haak, zeis, hooibergsnijder, hooikark, hooispade, hooivork, hooibergkatrol, hooibergtakel, hooiberghaak, hamer en spit, spitvork, mestvork, kuilvoetsteker, draineerspade, graaf, graskuilsteker, baggernetschep, bats, aardappelschep, graanmolentje, gareel, klomplaarzen, paardenbrandmerkijzer, schapenschaar, paardenbit met ketting, paardenhoofdstel, strosnijder, bijl. 2. Melkbereiding: karnmachine, karnton, druif, weizeef, kaasvat, melkbus, melkemmer, melkjuk, teems, kaasstremmer, melkstoeltje, koepootbedwinger, stierenbegeleider. 3. Wassen: wasmachine, wasplanken, wasstamper van hout, wasstamper van aluminium, wasbak, wasbord, wastang, kleine mangel, grote mangel. 4. Tuinbouw: uiten of bietenzaagmachine, greppelspade, tomatensorteerder, pootstok groot, pootstok klein, schepemmer, potplantsteker, pootijzer, rugflitspuit, handflitspuit, takafzetter. 5. Rietdekker: rietpletter groot en klein, riethout, rietguts, rietoog, rietvork, kniebeschermers. 6. Houtverwerking: kraanzaag of raamzaag, trekzagen, draaizaag, spanzaag. 7. Allerlei: schoenleest, hevelkrik, putschouwer met kaars, weckketel met thermometer, waterpeilstok, unsters, stokweger, bascule met gewichten, fornuiswafelijzer, oliekan, rijtuigstoof, klimijzers, kinderhoepels.
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
3
Bijlage 1:
Schets geschiedenis ‘Land- en tuinbouw’ in Vleuten – De Meern Noordwest Nederland was in de oudheid een deltagebied dat meestal onder water stond. Vanaf 3000 jaar voor Chr. tot 1000 jaar na Chr. hebben zich in het gebied rond Vleuten de Oude Rijnstroomrug en de Heldammer stroomrug gevormd. Tussen de rivierbeddingen lagen de lagere komgebieden van veen overdekt met een dikke laag rivierklei. Deze stroomruggen zijn de oudste landbouwgronden in ons gebied. In de vroege Middeleeuwen begon de Oude Rijn dicht te slibben. In 1122 werd de Rijn bij Wijk bij Duurstede afgedamd en bleef er een kleine kronkelende rivier over. In de tiende en de elfde eeuw werden de stroomruggen van de Oude Rijn op initiatief van de bisschip van Utrecht in cultuur gebracht. Later ook de kleinere kommen van de polders Vleuterweide en het Weer. Als basis voor de ontginning diende een natuurlijke waterloop met daarlangs een weg. Haaks hierop en parallel aan elkaar werden kavelsloten gegraven die tevens dienden als perceelafscheiding. Op de kop van de kavels, ongeveer 1250 meter diep en 110 meter breed, werden de boerderijen gebouwd. De nieuw ontgonnen grond werd voornamelijk gebruikt voor de teelt van rogge en gerst. Een uitbreiding van het landbouwareaal was nodig door de toename van de bevolking. Om meer inkomsten te verwerven breidden ook de kasteelheren en ridderhofsteden hun gebied uit met het bouwen van nieuwe boerderijen. De oudste kastelen in Vleuten en De Meern, Nyevelt, Den Ham, Voorn en De Haar, zijn in de twaalfde eeuw gebouwd. De ridderhofsteden Ter Mey, Den Eyck, Bottesteyn, Zuilenvelt, Den Engh, Vleuten en Den Hoet ontstonden in de dertiende en veertiende eeuw. Opgemerkt moet nog worden dat deze landbouwgronden formeel eigendom bleven van de adel of van de bisschop van Utrecht, de grootgrondbezitters. Tegen een jaarlijkse vergoeding, de pachtsom, verkregen de boeren het gebruiksrecht. Pas in de negentiende eeuw hadden de boeren het land meestal in eigendom verkregen. Op de hoger gelegen stroomruggen werd voornamelijk akkerbouw bedreven. De boerderijen moesten grotendeels in eigen onderhoud voorzien. Iedere boer had ook een moestuin, een boomgaard en vee. Alle producten die niet voor eigen gebruik nodig waren, werden verkocht aan huis of op de markt te Utrecht en Woerden. In de loop van de negentiende eeuw begonnen langzamerhand de agrarische vernieuwingen door te dringen. Er werden nieuwe gewassen geteeld, die beter bij deze grondsoort (rivierklei) pasten. Ook de fruitteelt breidde zich langzamerhand uit. In deze periode werden er in Woerden en langs de Vecht vele steenfabrieken gebouwd. Deze fabrieken konden de grond van de hoger gelegen kleigronden goed gebruiken voor de baksteen- en dakpannenfabricage. De verkoop van kleigrond leverde de boeren extra inkomsten op; wat zij in slechtere tijden prima konden gebruiken. Tot 1910 is rond Vleuten grond afgegraven. Omstreeks 2000 is er ook
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
4
nog grond uit de nieuwbouwwijk Veldhuizen afgegraven en later verwerkt in de dakpannenfabriek te Woerden. De landbouwcrisis van 1878 – 1890 had ook grote gevolgen voor de landbouw in het Vleutense gebied. Deze crisis werd veroorzaakt door misoogsten en goedkoop graan uit Amerika dat met grote stoomschepen over de oceaan werd aangevoerd. Om te overleven gingen de boeren andere producten telen. In Vleuten en omgeving werden op de hoge stroomruggen de landbouwarealen omgezet in weidegrond en in boomgaarden. Pas in de twintigste eeuw werd er op grotere schaal kunstmest op het land gestrooid. De oude en goedkopere manier van stalmest en mest van de beerputten en tonnen van de Utrechtse stad bleven ook nog lang in gebruik als bemesting van het land. Met schuiten werd deze mest naar Vleuten gebracht. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werden er nieuwe landbouwmachines uitgevonden. Ook ging de overheid de land- en tuinbouw en de veeteelt stimuleren, omdat zij bijzonder belangrijk waren voor onze economie. Er werden o.a. subsidies verstrekt voor het vakgerichte land- en tuinbouwonderwijs. In 1905 werd het ministerie van Landbouw ingesteld Het dorp Vleuten inclusief De Meern was rond 1900 nog een echt agrarisch dorp met melkveeboerderijen, akkerbouw, tuinbouw en fruitteelt. Een grote stimulans voor de ontwikkeling van de Vleutense tuinbouw werd de Westlandse Tuin, gelegen tussen de Utrechtseweg en ’t Zand. De markt voor groenten, fruit en bloemen groeide sterk in het Utrechtse. In 1905 werd de veiling ‘Utrecht en Omstreken’ opgericht voor de verkoop van groente en fruit; in 1912 kwam er ook nog een zelfstandige bloemenveiling in Utrecht. De Eerste Wereldoorlog was een echte bloeiperiode voor de tuinders. Rond Vleuten nam het aantal tuinderijen toe en werd steeds meer weiland omgezet in tuinderijen met plat glas. Ook kwamen er na 1912 steeds meer kassen ( staand glas) bij die verwarmd konden worden met de kolen, die aangevoerd werden via het station in Vleuten. Als u meer wilt weten over de laatste geschiedenis van de Vleutense tuinbouw dan adviseren wij u te lezen “Een eeuw tuinbouw in Vleuten-De Meern” door drs. H. van der Leest-Brand. Door de bouw van de Vinexwijk Leidsche Rijn werden de tuinders genoodzaakt te verkassen naar elders bijv. de Harmelerwaard en is er een einde gekomen aan de tuinbouw in Vleuten-De Meern. Ook de actieve boerderijen in deze regio zijn ondertussen tot een minimum geslonken. Geen boeren en tuinders meer, maar huizen en bewoners van het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn.
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
5
Bijlage 2:
Informatie over boerderij ‘De Lage Hoeve’ De expositie ‘land- en tuinbouwgereedschappen’ is ondergebracht in het ‘oude’ achterhuis van de huidige manege aan de Thematerweg nr.5 te Haarzuilens, boerderij ‘de Lage Hoeve’ met het wit geschilderde paard op de deeldeuren. Het is goed iets te weten van deze boerderij, alvorens de expositie te bezoeken. Boerderij ‘De Lage Hoeve’ aan de Thematerweg is omstreeks 1900 gebouwd en is de opvolger van een oudere boerderij op deze plek. Deze boerderij was in 1811 en mogelijk al vel eerder een bezit van ‘Den Ham’. ‘De Lage Hoeve’ is een boerderij van het langhuistype. Een langhuis is een lange woning of boerderij; meestal met een aantal bijgebouwen. Er zijn verschillende typen langhuizen in Nederland te vinden. De boerderij staat met de achtergevel gericht naar de Thematerweg. Zoals u in de informatieve bijlage over de polder Themaat kunt lezen was de Thematerdijk resp. weg de basis voor de verkaveling en ontginning van de Thematerpolder. De boerderij werd ‘De Lage Hoeve’ genoemd vanwege de laagste ligging aan het einde van de oudere blokverkaveling, vanaf de basis Parkweg. Het is dan ook nu begrijpelijk dat de voorkant van de boerderij naar het zuiden is gericht en niet naar de Thematerweg, waar de ingang naar de boerderij zich nu bevindt. De gave achtergevel heeft vlechtingen en ter hoogte van de overgang tussen vooren achterhuis is een aanbouw, die dienst deed als spoelhok voor het melkgerei. Boerderij ‘De Lage Hoeve’ is tot het laatst een veeteeltbedrijf geweest en is nu een manege geworden. P.S. Voor geïnteresseerden is een overzicht toegevoegd met korte informatie over oude boerderijtypen in ons land. Oude boerderijen in Nederland, een overzicht In Nederland zijn de oude boerderijen in vier hoofdtypen te verdelen, die met verschillende overgangsvormen op elkaar aansluiten. Deze verdeling is ontstaan doordat Nederland oorspronkelijk door drie volksstammen werd bewoond: de Friezen, de Saksen en de Franken. Daarnaast hebben de Romeinen uiteraard ook hun invloed gehad.
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
6
Kop-hals-romp boerderij
•
Het Friese type komt voor in Groningen, Friesland en het noorden van NoordHolland . Hiervan afgeleide types komen voor in het zuidwesten van Drenthe, het westen en noorden van Noord-Brabant en op Schouwen-Duiveland. De boerderijen van het Friese type hebben als basis een Friese schuur. o Kop-hals-rompboerderij o Oldambtster boerderij o Stolpboerderij o Stelpboerderij
Een boerderij in Rouveen •
Het Saksische of halletype komt voor in Drenthe, Overijssel, Gelderland, het oosten van Utrecht, Zuid-Holland en noorden en noordoosten van NoordBrabant. o Hallehuisboerderij o Los hoes o Dwarshuisboerderij
•
Het Frankische of langgeveltype komt voor in het midden en zuidoosten van Noord-Brabant en in het noorden en midden van Limburg. o Langgevelboerderij o Langhuis (ook wel: langhuisboerderij) ( o.a. De Lage Hoeve te Vleuten)
•
Het Zuid-Limburgse of Romeinse type komt voor in het zuiden van Limburg. o Carréboerderij of binnenhofhoeve o Kasteelboerderij
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
7
Bijlage 3:
Geschiedenis van de polder ‘THEMAAT’ in vogelvlucht De expositie ‘land- en tuinbouwgereedschappen’ is ondergebracht in het ‘oude’ achterhuis van de huidige manege aan de Thematerweg nr.5 te Haarzuilens, boerderij ‘de Lage Hoeve’ met het wit geschilderde paard op de deeldeuren. Het is goed iets te weten van de geschiedenis van de polder ‘THEMAAT’, alvorens de expositie te bezoeken. Themaat, een vreemde naam voor iemand die hem voor het eerst hoort. Een naam ook die nieuwsgierigheid opwekt naar de betekenis en de herkomst ervan. In vogelvlucht bekijken we de geschiedkundige, de aardrijkskundige en de taalkundige kant van ons onderwerp: THEMAAT. Themaat is een nog grotendeels bestaande polder ten noorden van de dorpen Vleuten en Haarzuilens en was vroeger ongeveer 477 hectare groot. Dit gebied is al sedert zeven eeuwen in gebruik geweest als landbouwgrond. Afgaande op de naam is Themaat oorspronkelijk een maat of made geweest. Dat wil zeggen een niet in kave ls verdeeld grasland, dat gemeenschappelijk werd gebruikt door in de nabijheid wonende boeren. De polder Themaat was een min of meer wild stuk grasland, dat niet werd bemest. Maat of made is afgeleid van het woord maaien en deze moerassige polder werd door de boeren gebruikt als hooiland. De verklaring voor het voorvoegsel ‘the’ van Themaat is de volgende. The is een zeer oude vorm van ons lidwoord ‘de’. Themaat betekende in Oud-Nederlands niets anders dan ‘De Maat’. Het gemeenschappelijk gebruik van Themaat als hooiland moet al vroeg zijn beëindigd. Dit toen nog als polder ingerichte gebied werd ruim voor 1220, mogelijk zelfs voor 1100, volgens de middeleeuwse ontginningsmethode van de copen tot volwaardige landbouwgrond aangemaakt. Hoe oud de polder Themaat precies is, kan niet met zekerheid gezegd worden. De naam ‘Themaet’ duikt wel voor het eerst op in een oorkonde gedateerd augustus 1259. Het systeem van de cope-ontginningen werd in de Utrechts - Hollandse laagvlakte algemeen toegepast. Het hield in, dat aan een groep kolonisten of aan een namens hen optredende persoon een bepaald stuk veenwildernis ter beschikking werd gesteld om volgens een vastgesteld plan tot landbouwgrond te ontginnen. Het Oud-Nederlandse woord ‘cope’ betekent ongeveer hetzelfde als het tegenwoordige ‘koop’. Het woord ‘cope’ komt als achtervoegsel nu nog voor in de namen van de oude cope-ontginningen, bijvoorbeeld Heycop en Reyerscop in De Meern. De ontginners kochten tegen bepaalde voorwaarden het recht om een door de eigenaar ( graaf, bisschop) uitgegeven stuk woeste grond in cultuur te brengen. De aan dit project deelnemende kolonisten verwierven daarmee tevens het eigendomsrecht, mits de toebedeelde kavels zouden worden ontgonnen en
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
8
bewoond. Wel moesten deze mensen jaarlijks een bedrag betalen aan het overheidsgezag, bijv. de bisschop van Utrecht. Voor de toekomstige landbouwgronden in dit veengebied was een goede waterbeheersing van groot belang. De ontginningskavels dienden polders te worden, dat wil zeggen, dat zij omringd moesten worden door waterkeringen (wegen en kaden) en dat het slootwaterpeil regelbaar zou zijn. Daarom werden er weteringen aangelegd voor de afvoer van het overtollige polderwater. Zo bestaat er nu nog bijv. de Vleutense Wetering ( restgeul van de Oude Rijn). Met de uit de wetering komende grond legde men daarlangs een weg aan en deze werd een dijk genoemd. Deze dijk verbonden de ontginners met de bewoonde wereld door middel van een uitweg, oprit of oppad, vaak meent en in Haarzuilens en Vleuten laan geheten, bijv. Joostenlaan, de belangrijkste uitweg van de ontginning Themaat. Het is goed mogelijk dat Themaat vanwege de langgerekte vorm meer dan één uitweg naar de bewoonde wereld langs de Oude Rijn heeft gehad. Deze dijken en uitwegen of lanen waren in die tijd in de regel doodlopende wegen, althans niet bestemd voor doorgaand verkeer per paard en wagen. Aan de overzijde van de wetering kwamen de bouwplaatsen van de boerderijen te liggen. Hoe ging men te werk bij de ontginning? De ontginners, de toekomstige boeren, voerden de werkzaamheden meestal gezamenlijk uit. Men begon met het verwijderen van de begroeiing met struiken en bomen; de landmeters bepaalden vervolgens de grenzen van de kavels en groef men daarna een kavelsloot of een vaart naar het buitenwater, bijv. de Vleutense Wetering in Vleuten. Aan het einde van een kavelsloot of vaart van een ontginning werd een uitwateringssluisje aangebracht, zodat het polderpeil zoveel mogelijk in de hand kon worden gehouden. Dit was belangrijk, omdat daarmee het grondwaterpeil op de gewenste hoogte ten opzichte van het maaiveld kon worden gehouden en er voldoende lucht kon toetreden voor de wortels van de verbouwde gewassen. Want in het begin werden de nieuw verworven gronden vooral gebruikt voor de akkerbouw: graan. Akkerbouwgewassen hebben nu eenmaal een hekel aan natte voeten! Het is goed te weten dat het gehele veengebied in West-Utrecht en Zuid-Holland in slechts tweehonderd jaar, in de 11de en 12de eeuw, door de daarheen trekkende boeren zonder mechanische hulpmiddelen is opengelegd. Dit is de periode van de Grote Ontginning geweest.
Het volgende historische feit is van groot belang geweest voor het gebied Themaat en omgeving. In 1226 sloten de Hollandse graaf en de bisschop van Utrecht namelijk een overeenkomst, die voor onze gehele streek verstrekkende gevolgen heeft gehad. Afgesproken werd, dat de hoeveelheid Stichts water die door de Oude Rijn westwaards werd afgevoerd, aanzienlijk zou worden beperkt. Daartoe werd de Meerndijk aangelegd en de Oude Rijn ten zuiden van De Haar afgedamd. Vooral deze maatregel was voor de landbouwgronden in Vleuten en Haarzuilens van groot belang. Verschillende Utrechtse polders moesten zorgen voor een andere waterlozing. Voor de gronden in Vleuten en Haarzuilens kwam alleen de Vecht in aanmerking als
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
9
buitenwater. De relatief hoger gelegen gronden in Vleuten kregen een uitwateringsvliet naar de Vecht, de (vroegere) Proostwetering. De door Vleuten lopende restgeul van de Oude Rijn verbond men in een later stadium met de Proostwetering nabij Den Eng door middel van het zogenaamde Leiwerk. Hierdoor werd de stroomrichting van het af te voeren water in een gedeelte van de restgeul van Oude Rijn omgekeerd. De naam Leiwerk is later helaas vervangen door de naam Vleutense Weteri ng. Voor de lagere gronden in Haarzuilens werd de Haarrijn of Buitenrijn aangelegd. Deze aan het einde van de Thematerkade beginnende uitwateringsvliet bestaat nog steeds, maar stroomt niet meer naar de Vecht. Sedert de aanleg van het AmsterdamRijnkanaal in de jaren dertig van de 20ste eeuw wordt het Haarzuilense water daarin geloosd. U zult nu ook begrijpen waarom we tegenwoordig kunnen spreken van de Haarrijnse Plas en waar deze naam van afkomstig is. In deze bijdrage heb ik getracht slechts enkele wetenswaardigheden uit de vroege geschiedenis van de polder Themaat te achterhalen en aan u door te geven. Hoewel de Themaat in de loop van de tijd aan vele veranderingen onderhevig is geweest, is de begrenzing van de polder Themaat uit omstreeks 1226 min of meer hetzelfde gebleven. In 1949 vond er een waterschapsreorganisatie plaats; daarbij verloor de polder Themaat na meer dan 700 jaar te hebben bestaan, zijn zelfstandigheid. Hierbij is het echter niet gebleven. Sinds de grootschalige bouwactiviteiten in het hele gebied ten westen van het Amsterdam-Rijnkanaal is de polder Themaat ook bestemd tot bouwlocatie en wel tot ontgronding en zandwinning: het ontstaan van de Haarrijnseplas. Wat de Themaatse boeren in vele eeuwen met grote inspanning en toewijding tot stand hebben gebracht, zal onherroepelijk verdwijnen en geschiedenis zijn geworden aan het begin van de 21ste eeuw.
Geraadpleegde literatuur: • Dr.D.W. Gravendeel, Themaat, tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens, jrg 1984, 2 •
J.A. Storm van Leeuwen, Themaat, van maat tot polder deel 1 en 2, tijdschrift van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern, Haarzuilens, jrg 1988, 1 en 2
informatie expositie land- en tuinbouwgereedschappen en werktuigen
10