LAND- en tuinBOUW Landbouw in West-Vlaanderen: een sterk merk Ruim 2/3de van de West-Vlaamse oppervlakte is in gebruik door land- en tuinbouw (216.000 ha). In West-Vlaanderen vinden we 1/3de van de Vlaamse landbouwgrond en 37% van de Vlaamse productiewaarde, goed voor 1.700 miljoen Euro. Er werken 21.000 personen in de West-Vlaamse landen tuinbouw, wat neer komt op 15.300 volwaardige arbeidskrachten. West-Vlaanderen is gekend om zijn gemengde bedrijven en zowat alle sectoren zijn er vertegenwoordigd. De landbouw verschilt wel, bv tussen de Polders en MiddenWest-Vlaanderen of in de leemstreek. Niettegenstaande landbouw in onze provincie zeer divers is, kent WestVlaanderen een aantal heel duidelijke specialisaties. 52% van de (Vlaamse) aardappelen en 63% van de openluchtgroenten worden in West-Vlaanderen geteeld. Ook de varkenshouderij is er prominent aanwezig (55%), met daarnaast ongeveer 1/3de van alle runderen en van het pluimvee. Dit betekent dat West-Vlaanderen sterke troeven heeft, maar ook best wel een aantal grote uitdagingen kent. De grote uitdaging is om aan de land- en tuinbouw een duurzame toekomst te garanderen. Dit houdt in dat er zowel aandacht moet zijn voor de economische, ecologische als sociale aspecten.
land- en tuinbouw
Naast een sterk uitgebouwde primaire sector neemt in West-Vlaanderen ook de toelevering, handel en verwerking een zeer belangrijke plaats in. De sector van de diepvriesgroenten is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Andere voorbeelden zijn de veevoederbedrijven, slachthuizen, zuivelverwerking…. Deze sectoren zijn zowel op economisch vlak als voor de tewerkstelling zeer belangrijk. België is een belangrijke exporteur van land- en tuinbouwproducten en de West-Vlaamse specialisaties zijn hierin belangrijke producten. Tenslotte is West-Vlaanderen niet alleen sterk in de traditionele sectoren. Er is een kern van biologische landbouwers en ook verbreding en innovatie doet er zijn intrede. Een kleine 20% van de land- en tuinbouwbedrijven zijn actief op het vlak van landbouwverbreding. Dit levert 600-900 arbeidsequivalenten op.
Land- en tuinbouw ondersteunen in al zijn aspecten. Land- en tuinbouw grijpt op een fundamentele manier in op een volledige samenleving. In de eerste plaats staat land- en tuinbouw nog altijd voor voedselproductie. Voeding is een basisbehoefte van de mens. En daarom is de primaire sector van strategisch belang. 119
Land- en tuinbouw heeft de opdracht om te voorzien in voldoende en kwalitatief voedsel tegen een betaalbare prijs. Door zijn activiteiten maakt de agrarische sector deel uit van het economisch weefsel en is een belangrijke bron van tewerkstelling, zowel direct als indirect. Nog meer dan voorheen zal de land- en tuinbouw grondstof zijn voor economie, een ‘biogebaseerde’ economie. Vandaag situeert de afgeleide economie zich vooral op het niveau van de verwerking van land- en tuinbouwproducten, als voeding. Maar stilaan ontwikkelen zich nieuwe activiteiten waarbij de landbouw leverancier is van vezels, energie(gewassen), grondstoffen… voor hoogtechnologische activiteiten. Land- en tuinbouwgrondstoffen zullen grondstoffen uit petroleum (ten dele) vervangen. Daarnaast neemt landbouw heel wat ruimte in en is op deze manier beeldbepalend en cruciaal voor de open ruimte. Nauw gelinkt aan de open ruimte zijn natuur, landschap en milieu. Het beeld van de omgeving (het landschap) en de kwaliteit van de omgeving (milieu), daar heeft landbouw een belangrijke impact op. Tenslotte krijgt de maatschappij vorm door en ten gronde ook dankzij land- en tuinbouw. Zonder een solide land- en tuinbouw is de opbouw van een samenleving onmogelijk. Kortom: land- en tuinbouw is voedsel, economie (en tewerkstelling), betekent open ruimte, is afhankelijk van en grijpt in op natuur en milieu (de omgeving) en is deel van het maatschappelijk weefsel. In deze drie aspecten: ondernemerschap, omgeving en maatschappij verdient de land- en tuinbouwsector een coherent beleid en de nodige ondersteuning.
Land- en tuinbouw versterken in zijn ondernemerschap (Landbouw heeft maar toekomst als de boer en tuinder er zijn boterham mee verdient.) Ruimte voor land- en tuinbouw. Land- en tuinbouw neemt ruim 2/3de van de West-Vlaamse oppervlakte in. Dit is zeer hoog. Ter vergelijking: in Vlaanderen is dit slechts 45%.
land- en tuinbouw
Voldoende ruimte en rechtszekerheid Eén van de belangrijkste productiefactoren is grond. Dit zal ook in de toekomst zo blijven. Willen we de agrarische sector voldoende toekomstkansen geven in WestVlaanderen, dan is het kunnen beschikken over voldoende ruimte cruciaal. Het is belangrijk dat we er maximaal naar streven om de open ruimte zoveel mogelijk voor land- en tuinbouw voor te behouden en dat er op dit vlak voldoende rechtszekerheid kan geboden worden. De herbevestiging van de agrarische gebieden waren hierin een belangrijke stap. Hierbij is het nodig dat de agrarische bestemming in deze herbevestigde gebieden verzekerd blijft. Initiatieven van provincie of gemeenten mogen deze rechtszekerheid niet uithollen. Daarenboven is het nodig de landbouwers buiten de herbevestiging voldoende snel zekerheid te geven. In deze zones zullen ongetwijfeld een aantal gronden herbestemd worden voor natuur of bos. Dit kan evenwel niet voor goede landbouwgrond en het moet gebeuren in grote aaneengesloten stukken. Kleine eilanden natuur en bos hebben ecologisch te weinig waarde en veroorzaken heel wat nadelige randeffecten op de omgevende landbouw (afstandsregels, passende beoordeling, wilddruk…). Een flankerend landbouwbeleid bij deze operaties dringt zich op. Ook worden er landbouwgronden onttrokken voor andere bestemmingen zoals wonen, industrie, verkeer… Zuinig ruimtegebruik staat voorop. Het agrarisch gebied wordt op heel wat plaatsen ‘bezwaard’. Voorbeelden hiervan zijn aanduidingen als ankerplaatsen, beschermd landschap, natura 2000-gebieden, verwevingsgebied, … Toch blijft het agrarisch gebied in de eerste plaats een plaats om te boeren. We moeten dan ook zuinig zijn met het maken van allerlei nieuwe plannen. 120
Er voltrekt zich volop schaalvergroting in de land- en tuinbouw. Jaarlijks neemt het aantal landbouwers met om en bij de 3% af, bij een gelijkblijvend productievolume. De blijvers worden dus groter. Hierdoor verandert ook het beeld van het bedrijf. Stallen, loodsen, glasopstanden worden (fors) groter. Vergunningverlenende en adviesverlenende instanties blijken het soms moeilijk te hebben met deze evoluties en zouden ze liever niet zien. Dit gaat echter in tegen de economische logica. In plaats van evoluties porberen te keren, moet er veeleer gezocht worden hoe grootschaligheid ook ingepast kan worden in het agrarische landschap. Deze tendens tot schaalvergroting gaat gepaard met vrijkomende landbouwzetels. Hoe meer mogelijke functies we hieraan toekennen, hoe groter de druk wordt op de actieve landbouw. Vrijkomende zetels en landbouwgrond gaan prioritair naar beroepslandbouw. Voor de grond is dit evidenter dan de zetels, maar voor deze moet de keuze gemaakt worden om functies mogelijk te maken die nauw verbonden zijn met de open ruimte, die de open ruimte als natuurlijk werkkader hebben. We denken aan manèges, tuinaanlegbedrijf, veeartspraktijk, zorgboerderijen, plattelandstoerisme,… Onze voorstellen
land- en tuinbouw
• Na de herbevestiging van de agrarische gebieden is het belangrijk dat de resterende ruimte een correcte bestemming krijgt door middel van ruimtelijke uitvoeringsplannen. Dit mag niet te lang aanslepen, omdat onzekerheid negatief werkt op het investeringsklimaat. • De Midden- en Oostkustpolders verdienen bijzondere aandacht bij de afbakeningsprocessen. In deze regio zijn er dermate veel ruimtelijke processen aan de gang dat deze met heel veel zorg moeten ingepland worden. De leefbaarheid van de landbouw staat hier sterk onder druk. Doordat de eigenlijke ruimtevragen vaak gecombineerd worden met de compensaties voor natuur, komt landbouw dubbel onder druk te staan. Compensaties worden zo beperkt mogelijk gehouden. • Bij bestemmingswijziging moet een correcte vergoeding van eigenaar en gebruiker mogelijk zijn. • Vlaanderen heeft een driesporenbeleid uitgetekend voor de vestiging van glastuinbouw. In West-Vlaanderen worden er mogelijkheden gecreëerd voor de oprichting van twee glastuinbouwbedrijvenzones. Deze moeten alle ondersteuning krijgen om tot een performante inrichting en beheer te komen. Bij een welslagen is het aangewezen om nog meerdere bedrijvenzones mogelijk te maken. Op deze manier kunnen schaalvoordelen gerealiseerd worden en synergieën gerealiseerd met andere bedrijven (CO2, energie, logistiek…) De eigenheid van de West-Vlaamse glastuinbouw vraagt ook om de uitwerking van het tweede spoor: macrozones. In consensus met gemeenten, provincie en de Vlaamse overheid moeten deze zones kunnen aangeduid worden om hier een grote mate van rechtszekerheid te kunnen bieden aan de glastuinders. Tenslotte moet vestiging in agrarisch gebied nog steeds mogelijk blijven volgens het toetsingskader. • Nieuwe plannen en overdrukken op het agrarisch gebied moeten getoetst worden aan de effecten op landbouw en mogen de ontwikkeling van een dynamische en moderne landbouw niet in de weg staan. • Het vergunningenbeleid respecteert de hoofdfunctie van het gebied. Van land- en tuinbouw mag verwacht worden dat ze met respect omgaat met andere functies in het buitengebied. Anderzijds moeten we vermijden dat in het vergunningenbeleid eisen opgelegd worden die niet haalbaar zijn voor land- en tuinbouw. Deze eisen kunnen ingegeven zijn door overdrukken, andere bestemmingen in de omgeving… Als er al bijkomende voorwaarden gesteld worden, dan moeten deze technisch en economisch haalbaar zijn. • Bestemmingswijziging van vrijgekomen landbouwzetels is gericht op functies die aan de open ruimte verwant zijn. • Ruilverkavelingen nieuwe stijl moeten nog altijd ten dienste staan van de land- en tuinbouw. De initiatieven voor landschapszorg en recreatie mogen geen hypotheek leggen op het goed functioneren van het landbouwgebied en het instrument ruilverkaveling.
121
Onderzoek en ontwikkeling; voorlichting De West-Vlaamse land- en tuinbouw is een zeer performante, dynamische en hoogtechnologische sector. De sector ontmoette de voorbije decennia heel wat uitdagingen. Boeren en tuinders zijn niet aan de zijlijn gaan staan, maar hebben deze uitdagingen stuk voor stuk opgepakt. Belangrijk hierin is de ondersteuning door onderzoek en voorlichting. De provincie heeft een traditie van ruim 50 jaar in (praktijk)onderzoek en voorlichting ten behoeve van de land- en tuinbouwsector. Het Provinciaal Onderzoeksen Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw (POVLT) in Beitem is hét paradepaardje op dit vlak. De eigen inspanningen zijn hierin niet onbelangrijk geweest, maar dit werd mede mogelijk gemaakt door de ondersteuning vanuit het hogere beleidsniveau door de erkenning en ondersteuning van praktijkcentra. Deze praktijkcentra zijn belangrijk omdat ze onderzoek uitvoeren waarvan de resultaten direct toepasbaar zijn in de praktijk en ook omdat ze afgestemd zijn op de regionale productie. Onderzoek en voorlichting moet ook in de toekomst alle kansen krijgen. Dit moet zowel toegespitst zijn op onze klassieke sectoren (groenten, aardappelen, veehouderij…) als op innovatie. Onze voorstellen
land- en tuinbouw
• De praktijkcentra dienen verder ondersteund te worden door de Vlaamse overheid, afgestemd op de regionale productie en actuele evoluties. Een voldoende grote enveloppe biedt garanties voor de basiswerking. • De Vlaamse overheid verwacht voor het praktijkonderzoek ook een sectorbijdrage. De sectorinbreng ligt voor bepaalde sectoren zeer moeilijk omwille van de beperkte omvang van de sector of de moeilijke economische situatie. Een Vlaams initiatief, dat streeft naar een eerlijk en redelijk systeem voor het innen van de sectorbijdrage is gewenst. • Het is aangewezen om ook praktijkcentra voor de dierlijke productie op te richten. Voor WestVlaanderen is de varkenshouderij prioritair. • Het onderzoek in de klassieke sectoren blijft belangrijk, anderzijds moet er ook ruimte voorzien worden voor innovatie
Het Vlaams Landbouw Investeringsfonds (VLIF). Het Vlaams landbouwinvesteringsfonds heeft er in sterke mate toe bijgedragen dat de landbouw zich aangepast heeft, gemoderniseerd heeft, miilieu-investeringen gerealiseerd heeft... Kortom het was de nodige steun om te kunnen inspelen op de snelle evoluties die onze (West-)Vlaamse landen tuinbouw typeert. Een groot aandeel van de middelen van het VLIF worden in West-Vlaanderen besteed. Dit instrument is dan ook bijzonder belangrijk voor West-Vlaanderen. Onze voorstellen • Continuïteit in het VLIF, het bestaan ervan moet in de toekomst gegarandeerd blijven met voldoende middelen, zodat de investeringsdynamiek niet afgeremd wordt. • Innovatie, milieu-investeringen, dierenwelzijn… moeten kunnen genieten van de hoogste steunpercentages. In Vlaanderen (en Europa) wordt er geproduceerd tegen hogere standaarden. Ondersteuning hiervoor is dan ook verantwoord. 122
Innovatie Innovatie is een zeer brede noemer. Innovatie kan op het niveau van het productieproces, de teelt, het product, de afzet… . Voor de toekomst van de land- en tuinbouwsector is innovatie in al zijn facetten belangrijk. Ook het realiseren van een hogere toegevoegde waarde is een belangrijke uitdaging. Voorbeelden van innovatie zijn: nieuwe teelten en toepassingsvormen (bvb hennep, energieteelten…), gpssturing, aquacultuur, energieopwekking, landbouwverbreding, innovatie in productieproces en vermarkting, … Onze voorstellen • Ondersteuningsprogramma’s om innovatie te stimuleren op de bedrijven, een gunstig innovatieklimaat creëren. • Goede wisselwerking tussen praktijk en kenniscentra verzekeren, zodat resultaten uit onderzoek en ontwikkeling toepassing vinden in de praktijk. Anderzijds moeten de kenniscentra voeling houden met de praktijk om de noden te kennen en oplossingen te zoeken. • Kruisbestuiving tussen innovatie in andere sectoren en landbouw nastreven. • Het West-Vlaams innovatiecentrum dient ook toegankelijk voor de land- en tuinbouwsector te worden. Op deze manier kan er een kruisbestuiving ontstaan tussen innovatie in KMO’s en de land- en tuinbouwsector. Dit kan best in samenwerking met de ‘klassieke’ organisaties van land- en tuinbouw.
Biologische teelt
land- en tuinbouw
In West-Vlaanderen is er een kern aanwezig van biologische telers. De vraag is echter veel groter dan het eigen aanbod. Dit geldt zowel voor de verse markt als voor de verwerkende industrie. Rendabiliteit is een knelpunt en verhindert dat er vandaag meer landbouwers omschakelen naar biologische teelt. De rendabiliteit heeft zowel te maken met opbrengsten als kosten. Aan beide zijden is verbetering mogelijk. De rol van de bioteelt is trouwens niet enkel beperkt tot het eigen segment. De biologische teeltmethode heeft een pioniersrol in het doorvoeren van duurzame technieken die hun navolging kunnen krijgen in de gangbare landbouw. Onze voorstellen • Het Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt (PCBT) versterken in zijn opdracht op het vlak van onderzoek en voorlichting, maar ook in zijn coördinerende rol in Vlaanderen. Het PCBT is immers het enige praktijkcentrum voor de biologiche teelt in Vlaanderen • Het renoveren van de proefhoeve tot een modern proefbedrijf. • De eisen van de biolabels moeten gekoppeld worden aan de teeltmethode om tot een rendabele bedrijfsvoering te kunnen komen. Maw, het ene mag het andere niet in de weg staan.
Risicobeheersing De risico’s in de land- en tuinbouw situeren zich vooral op twee terreinen: calamiteiten te gevolg van het weer en ziekten (de natuur) en de prijsvorming.
123
In het bijzonder de plantaardige productie is sterk afhankelijk van de weersinvloeden. In het verleden werden deze calamiteiten (ten dele) vergoed vanuit het rampenfonds. De bevoegdheid inzake de landbouwrampen is overgedragen naar de gewesten. Dit dient nog verder uitgewerkt te worden. De dierlijke productie is dan weer een mogelijk slachtoffer van dierziekten. Specifieke fondsen komen in bepaalde situaties tussen. De voorbije jaren werden de marktmechanismen binnen de Europese Unie afgebouwd. Dit betekent dat de prijzen voor de landbouwproducten steeds meer bepaald worden door de wereldmarkt. Een wereldmarkt waarbinnen tegen ongelijke voorwaarden (milieu, dierenwelzijn, lonen…) geproduceerd wordt. In bepaalde opzichten vormt dit toch wel een bedreiging voor de West-Vlaamse land- en tuinbouw. Anderzijds is een belangrijk aandeel van de West-Vlaamse productie nooit onderwerp geweest van het Europese markt- en prijzenbeleid (of slechts beperkt). Belangrijkste voorbeelden hierbij zijn: varkensvlees, groenten, aardappelen. Naast het feit dat de prijzen van de landbouwproducten in belangrijke mate door de wereldmarkt bepaald worden, stellen we ook een onevenwicht vast tussen de vergoeding die de boer krijgt voor zijn product en de prijs die de consument betaalt. Onze voorstellen • Er is nood aan een hedendaags en soepel vergoedingssysteem in het geval van natuurrampen. De lasten voor de sector moeten beperkt blijven. • Veehouders moeten beroep kunnen doen op een schadesysteem of waarborgsysteem voor ‘grote’ dierziekten. • Om tegemoet te komen aan de strengere productievoorwaarden in Europa moet Europese steun verleend worden. • Producten van buiten de EU, die (sterk) afwijken van de Europese normen moeten geweerd kunnen worden (b.v. chloorkippen uit de VS).
Het agrocomplex Niet alleen de land- en tuinbouwsector zelf is zeer belangrijk in West-Vlaanderen, maar ook de sectoren van handel, toelevering en verwerking. Samen vormen ze het ‘agrocomplex’.
land- en tuinbouw
Onze voorstellen • De relatie tussen de land- en tuinbouwsector en de verwerking moet versterkt worden. Te veel zien ze elkaar als concurrenten. Een benadering waarbij men elkaar als partners beschouwt binnen een integrale ketenbenadering kan veel voordeel opleveren. Sterke partners zullen de keten sterker maken. • Er moet onderzoek gebeuren naar de mogelijkheden van een georganiseerd systeem (een overlegmechanisme) om tot een correcte prijsvorming te komen voor de landbouwproducten. Dit is noodzakelijk vanwege de precaire situatie van de landbouwer-producent tegenover de zich groeperende afnemers (distributie, verwerking). (Dit zou kunnen vergeleken worden met de CAOonderhandelingen.) • De unieke positie van West-Vlaanderen wat betreft het agrocomplex moet versterkt worden. Het agrocomplex dat in belangrijke mate geënt is op de West-Vlaamse activiteiten moet als basis dienen om dit te verruimen. Nieuwe afzetmarkten moeten gezocht worden. Dit betekent ook dat er meer toelevering zou kunnen gebeuren die niet uit de West-Vlaamse landbouw komt. Hier zit een gevaar, dat bedrijven steeds meer onafhankelijk gaan werken van de West-Vlaamse aanvoer, zodat de WestVlaamse boer en tuinder in de kou dreigt te staan. Dit zou een korte termijn politiek zijn. Echter als men elkaar als volwaardige partners beschouwd, dan is dit scenario geen optie.
124
Samenwerking en vennootschapsvormen De kapitaalsintensiteit van de hedendaagse landbouw vraagt om oplossingen. Deze oplossing kan liggen in vennootschapsvormen, maar ook in samenwerking tussen bedrijven. De West-Vlaamse boer en tuinder kent echter geen traditie in het samenwerken. Onze voorstellen • Fiscale en financiële stimuli die samenwerken en het oprichten van vennootschappen bevorderen. • Voorlichting en advisering in deze materie
Landbouw versterken in zijn omgeving De land- en tuinbouwer heeft een grote impact op zijn omgeving en leeft met de omgeving. Hij gebruikt de bodem en water, functioneert in een natuurlijk en landschappelijk kader, maakt gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, produceert mest en past bemesting toe…
Bodem, een kostbaar goed Niettegenstaande een aantal tuinbouwteelten los van de grond geteeld worden, blijft de bodem een cruciale productiefactor. Land- en tuinbouwers zijn zich daarvan bewust, maar anderzijds is duurzaam bodembeheer nog een hele uitdaging. Nieuwe landbouwtechnieken kunnen een impact hebben op de bodem die nieuw is (bvb zware machines en bodemverdichting, gewijzigde bemesting op de humustoestand). Anderzijds staat de wetenschap niet stil en nieuwe inzichten leiden tot nieuwe technieken, bvb de niet-kerende bodembewerking. In bepaalde delen van West-Vlaanderen kan erosie door afspoeling de vruchtbare bovenlaag bedreigen.
land- en tuinbouw
Onze voorstellen • • • •
Ondersteunen van onderzoek en voorlichting naar duurzaam bodembeheer. Sensibilisering van boeren en tuinders inzake duurzaam bodembeheer. De introductie van duurzame technieken ondersteunen (via gepaste beheerovereenkomsten). Verder werken aan erosiebestrijding en de flexibele inzet van het instrument beheerovereenkomsten om erosie te beteugelen. • Uitvoering van de gemeentelijk erosiebestrijdingsplannen. Verdere begeleiding hiervoor door de provincie is belangrijk. De voorziene financiële instrumenten voor het uitvoeren van kleinschalige erosiebestrijdingsmaatregelen moeten blijven bestaan.
Water, kwaliteit en kwantiteit belangrijk Water van goede kwaliteit dreigt schaars te worden. In WestVlaanderen neemt de beschikbaarheid van diep grondwater af. Er wordt meer ontgonnen dan dat er aangevoerd wordt. Het beleid speelt daar de voorbije jaren op in door enerzijds een gepast vergunningenbeleid en anderszijds de ondersteuning vanuit de provincie van programma’s om alternatieven te ontwikkelen. 125
Ook voor irrigatie is het belangrijk om over voldoende water te kunnen beschikken. De landbouwbedrijven groeien en daarmee ook de waterbehoefte per individueel landbouwbedrijf. Water is een natuurelement en kan heel wat schade aan gewassen of gebouwen aanrichten. Het is belangrijk dat dit vermeden wordt. Een goed beheer en onderhoud van de waterlopen dringt zich dan ook op. Het decreet integraal waterbeleid is in volle uitvoering. Positief is dat waterbeheerders samenkomen voor overleg en afstemming. Diverse ‘waterplannen’ zien het licht en bundelen de vele initiatieven en plannen. Het is echter jammer dat het gaat om massa’s papier, lange procedures. Dit ondermijnt de transparantie. De agrarische sector is zich vandaag niet bewust van de mogelijke impact dat het waterbeleid kan hebben op zijn functioneren. Transparantie ten aanzien van de agrarische sector is dan ook nodig. Bij de opmaak van diverse waterplannen, moeten de effecten op landbouw vooraf duidelijk zijn en in rekening gebracht worden. Ruimte voor water is een zeer actueel thema en overstromingsgebieden komen hierbij op de proppen. Ook hier geldt zuinig ruimtegebruik en overstromingsgebieden moeten beperkt worden tot hun strikte noodzakelijkheid. Het niet onderhouden van waterlopen mag geen aanleiding geven voor het inrichten of aanduiden van overstromingsgebieden. Van de overheid mag men verwachten dat ze ten allen tijde instaat voor een goed onderhoud van de waterlopen.
land- en tuinbouw
Onze voorstellen • Ondersteuning van programma’s en boeren voor alternatieve waterbevoorrading (VLIF, onderzoek, voorlichting, financiële steun voor wateraudits). • Grijs water voor landbouw kan een oplossing bieden aan boeren en tuinders die hun diepe winning niet meer of fel verminderd zien bij de nieuwe vergunning. Hiertoe is het nodig dat de Vlaamse overheid (leefmilieu en landbouw) tussenkomt bij de investeringen van de drinkwatermaatschappijen om het grijs water aan een haalbare prijs te kunnen aanbieden. • Binnen het POVLT werd het kenniscentrum water opgericht om land- en tuinbouwers te ondersteunen inzake de diverse waterproblematieken op het bedrijf. Een structurele ondersteuning van dit kenniscentrum dringt zich op. He kenniscentrum richt zich op rationeel watergebruik, opwaardering kwaliteit, afvalwaterbehandeling, alternatieve waterbronnen… • Om wateroverlast te vermijden is een goed onderhouden waterlopenstelsel met voldoende afvoercapaciteit van heel groot belang. 126
• Ruimte voor water • Polders moeten hun rol blijven vervullen als partners in het integraal waterbeleid en moeten daartoe de bevoegdheid en mogelijkheden krijgen/behouden. Waar opportuun en nodig zal er verder gestreefd worden naar de fusie van polderbesturen. • Op bepaalde plaatsen kan het nodig zijn om waterlopen meer ruimte te geven. Een correcte vergoeding van de ingenomen of ‘bezwaarde’ landbouwgronden is belangrijk. Anderzijds mogen aangrenzende percelen ook niet vernatten, door bvb slecht werkende drainage. • Aanduiden of inrichten van overstromingsgebieden kan enkel als waterlopen ten allen tijde goed onderhouden zijn. Hier moet ook nagegaan worden of blauwe diensten door landbouw mogelijk zijn tegen een correcte vergoeding.
Mest en bemesting
land- en tuinbouw
Door de inzet van meststoffen kon de productiviteit van de landbouw drastisch verhoogd worden. Mest en bemesting hebben echter ook geleid tot ongewenste milieu-effecten, zoals nitraten in het water. De milieudruk door bemesting is gedaald, maar er is nog een hele weg af te leggen, zeker in West-Vlaanderen. Het samenspel van bodem, bemesting en plantengroei is zeer complex en ten dele onvoorspelbaar. Het mestdecreet legt dit vast in een regelgeving. Met MAP I, II en III en het nieuwe mestdecreet is een hele weg afgelegd. Toch blijven er nog veel vragen open. Dit maakt het voor boeren en tuinders geen evidentie om aan elke bepaling te voldoen. Mestverwerking heeft het voorbije jaar een forse groei gekend. Dit was ook nodig en het mestdecreet heeft hiervoor het kader aangereikt. De sector heeft dit opgepakt en aangetoond dat ze dit aankan, maar ze is ook aan zichzelf en de omgeving verplicht om ten allen tijde in te staan voor een zorgvuldige uitbating. Alleen dan kan het draagvlak voor deze activiteiten groeien. Onze voorstellen • Het verder afstemmen van het mestdecreet op de West-Vlaamse situatie, een aantal knelpunten vragen oplossingen: polders, groenteteelt,… • Nog sterker inzetten op kennisontwikkeling en –overdracht aangaande bodem- en bemesting. De processen van bemesting, nutriëntenopname, mineralisatie, gewasgroei… zijn zeer complex. De relatie tussen stikstof in de bodem en nitraten in het water is niet eenduidig. De grondsoort en tal van andere factoren spelen hier een rol. Cijfers, normen, analyses vormen evenwel de basis voor toelatingen (bvb derogatie) of beperkingen (bvb beboeting). Het is nodig om deze principes wetenschappelijk beter te onderbouwen. • De boeren moeten ondersteund worden in het toepassen van duurzame bemestingstechnieken. Het onderzoek en de voorlichting moet voldoende mogelijkheden krijgen om sectoroverschrijdend te werken. Daartoe werd in het POVLT (Beitem) het kenniscentrum bodem en bemesting opgericht. Een structurele financiering hiervoor is nodig. Vlaanderen kan hier de provincie ondersteunen. • Vergunningverlening voor mestverwerking moet coherent gebeuren. Een goed wettelijk kader dringt zich op. Door zijn aard en karakter is mestverwerking zeker als agrarisch of para-agrarisch te beschouwen. De overheid mag en moet toezien op een zorgvuldige uitbating van mestverwerkingsinstallaties.
127
• (Adminstratieve) vereenvoudiging van het mestdecreet en alle mestgebonden administratie dringt zich op. • Boetes door de mestbank opgelegd, integraal laten terugvloeien voor onderzoek, voorlichting, begeleiding van de sector.
Lucht Vlaanderen is eigenlijk een grote stad. Elke activiteit – landbouw, industrie… - interfereert met deze grote ‘stad’. Een belangrijk aspect in de milieukwaliteit zijn de luchtemissies, zoals ammoniak, stof, geur, methaan… Elk element veroorzaakt verschillende effecten zoals verzuring, gezondheidseffecten, hinder, broeikaseffecten, … De land- en tuinbouwsector doet al heel wat inspanningen om deze vorm van emissies te beperken. In de tuinbouw wordt er steeds minder zware stookolie gebruikt, varkenshouders bouwen emissiearme stallen, drijfmest wordt geïnjecteerd of ingewerkt, luchtfilters worden ingezet bij mestverwerking,… Toch blijven hier nog een aantal uitdagingen. Onze voorstellen Bijkomend fundamenteel en praktijkgericht onderzoek om emissies te beperken. Dit gaat over stalsystemen, voedingstechnieken, voedersamenstelling… Belangrijk is dat elke maatregel getoetst wordt aan zijn praktische en economische haalbaarheid. Subsidiëring via het VLIF kan in een aantal gevallen ook ondersteuning bieden.
De milieuvergunning:
land- en tuinbouw
De milieuvergunning is een middel en geen doel op zich. In een milieuvergunning worden mogelijkheden gegeven aan de exploitant om een landbouwactiviteit te ontplooien. Voor de omgeving bevat een milieuvergunning voldoende garanties dat dit met aanvaardbare hinder zal gebeuren. De regelgeving moet deze dubbele doelstelling combineren. Belangrijke aspecten van de regelgeving worden door Europa bepaald. Belangrijk hier is om de Europese regels te volgen en een grote voorzichtigheid aan de dag te leggen om strenger te zijn, want dit geeft de Vlaamse boer en tuinder een concurrentieel nadeel binnen een Europese context. Dit kan niet de bedoeling zijn. Alleen om heel specifieke redenen kan dit overwogen worden. De verlening van een milieuvergunning moet correct en vlot gebeuren met aandacht voor de continuïteit en economische aspecten van de bedrijfsvoering. Anderzijds is de land- of tuinbouwer gehouden aan een zorgvuldige uitbating van zijn bedrijf, waarbij hij een goed nabuurschap nastreeft. Onze voorstellen • Een coherent milieuvergunningenbeleid. We merken dat de buitendiensten en de centrale diensten van de Vlaamse adviserende instanties niet steeds dezelfde lijn volgen. Bovendien volgt de administratie niet altijd de beleidslijnen van de ministers of de Vlaamse Regering. Dit moet vermeden worden en een coherent en éénduidig beleid is absoluut noodzakelijk. • Landbouwbedrijven groeien en de evoluties gaan razendsnel. De West-Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven opereren in een Europese en zelfs mondiale omgeving en hun ontwikkeling wordt sterk bepaald door evoluties op dit niveau. De milieuvergunning van een individueel bedrijf wordt soms aangegrepen om bepaalde evoluties een halt toe te roepen. Dit kan niet de bedoeling zijn. • 2011 In West-Vlaanderen vervallen tegen 1/9/2011 alleen al 2200 Klasse 1-vergunningen. 60% daarvan is landbouw. Er moeten voldoende mensen en middelen gegarandeerd worden bij de diverse overheden om de toevloed van dossiers op een goede manier te kunnen verwerken. We moeten er op toezien dat de rechtszekerheid van de bedrijven op geen enkel ogenblik in het gedrang komt. De overheden maken best nu al werk van een gecoördineerd aanschrijven en sensibiliseren van de sector. De landbouworganisaties, studiebureaus,… worden hierbij best betrokken.
128
Gewasbescherming De druk op het waterleven door gewasbeschermingsmiddelen op het waterleven is de voorbije 15 jaar met 43 % gedaald. Toch kampen drinkwatermaatschappijen in bepaalde periodes met residuen in het oppervlaktewater. Puntvervuiling blijkt de grootste oorzaak te zijn. Onze voorstellen • Experimenteren met centrale vul- en spoelplaatsen voor spuittoestellen (landbouwers en loonsproeiers), in het bijzonder in de drinkwatergebieden. Nagaan of dit kan in het kader van ruilverkaveling of landinrichting. • Verder inspanningen leveren om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen: het systeem van waarnemingen en waarschuwingen uitbreiden. • Onderzoek naar doeltreffende en veilige middelen. Het middel moet veilig zijn voor de consument en voor degene die het toepast.
Boerennatuur of landschap en natuur in een landbouwomgeving Boeren en tuinders zijn actief met de natuur en zijn actief in een natuurlijke omgeving. Het landschap en de stukjes natuur die ze creëren kunnen we vatten onder boerennatuur. De schaal van het landbouwbedrijf wordt groter en daarmee ook de impact op het omgevende landschap. Toch zijn deze land- en tuinbouwbedrijven een wezenlijk onderdeel van het landschap. Ze zijn er deel van en geven er vorm aan. De landschappelijke inkleding verdient de nodige zorg en is een must. We spreken hier van zowel beplanting als agrarische architectuur.
land- en tuinbouw
Naast de landschappelijke aspecten zit een boerenerf en omgeving vol van natuur. Bepaalde elementen gedijen goed in de hedendaagse landbouwomgeving, andere hebben het moeilijk. Bij heel wat landbouwers leeft de bereidheid om extra inspanningen te leveren op het vlak van natuurcreatie. Twee zaken zijn hierbij belangrijk: een correcte vergoeding en rechtszekerheid. Geleverde inspanningen mogen zich in de toekomst niet tegen de landbouwers keren door het opleggen van beperkende maatregelen. Natuur realiseren op het bedrijf start met vrijwilligheid en eindigt daar ook mee. De sector van natuur en landschap enerzijds en de land- en tuinbouwsector anderzijds kunnen samen heel wat bereiken. Belangrijk is dat er gewerkt wordt met de basis aan een stimulerend beleid, een beleid op basis van vrijwilligheid. Onze voorstellen • Landbouwers worden het best erkend in hun rol als beheerder en realisator boerennatuur. In partnerschap met land- en tuinbouwers kan er heel wat bereikt worden. • Om natuur kansen te geven om en op landbouwbedrijven, in het agrarisch gebied is het belangrijk om te werken van onderuit, samen te werken, te stimuleren en te ondersteunen, veeleer dan te werken met verbods- en gebodsbepalingen. De regionale landschappen tonen aan dat er heel wat bereikt kan worden. • ‘Nieuw groen, mobiel groen’. Boeren en tuinders doen inspanningen om bijkomend groen, kleine landschapselementen te planten. Echter wat geplant is, kan niet zomaar gerooid worden. Dit remt de bedrijfsontwikkeling en eigenlijk ook de groenaanplant op zich. Als nieuw groen opnieuw vlot kan gerooid worden als daar de noodzaak toe is, zal er vlotter aangeplant worden. Groenelementen op het platteland die er al decennia staan en essentieel zijn voor het beeld van het landschap zouden sterker beschermd mogen worden. • Verdere afstemming van het instrument beheersovereenkomsten met de West-Vlaamse boerennatuur. Continuïteit in de beheerovereenkomsten moet gegarandeerd blijven. • Beheersafspraken met een groep boeren voor een bepaald gebied maken, ipv met de individuele boeren. Voorbeelden hiervan zijn de agrobeheersgroepen (Vlaanderen) of de milieucoöperaties (Nederland). 129
• In de komende jaren worden instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt voor de speciale beschermingszones. De betrokken landbouwers en organisaties moeten hierbij betrokken worden. De effecten op landbouw moeten nagegaan worden. • Agrarische architectuur vormt een wezenlijk onderdeel van bedrijfsintegratie. Mooie bedrijfsgebouwen vermijden dat ze weggestopt moeten worden (als dit al kan). Agrarische architectuur moet actief ondersteund worden, niet alleen bij de boeren en tuinders, maar ook in het bijzonder bij de constructeurs. • In het kader van agrarische architectuur wordt er gestreefd naar functionaliteit, schoonheid en betaalbaarheid. Het is aangewezen om hierrond nog bijkomende kennis te verzamelen. • Voor agrarische architectuur moeten de mogelijkheden onderzocht worden welke ondersteuning er vanuit het VLIF (of andere kanalen) gegeven kan worden.
Energie
Ook onder het luik Leefmilieu in dit oranjeplan hebben we allerhande zaken rond energie ondergebracht. De land- en tuinbouwsector is een belangrijke verbruiker van energie. Inspanningen om het energieverbruik te reduceren moeten dan ook ten volle ondersteund worden. Het VLIF moet tussenkomen in alle investeringen voor rationeel energiegebruik. Ook moet er gezocht worden naar samenwerking binnen en over de sectorgrenzen heen (bvb met industriële sectoren, zodat overtollige warmte kan benut worden). Vooral in de glastuinbouw kan dit kansen bieden. Daarnaast kunnen land- en tuinbouw een belangrijke bijdrage leveren aan de energieproductie. Het elektriciteitsnet is niet voorzien op een decentrale energieproductie, toch liggen er hier heel wat mogelijkheden. Door de combinatie van rationeel energiebeheer en de productie van hernieuwbare energie kunnen land- en tuinbouw een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de KYOTO-doelstellingen. Deze kansen moet men ten volle benutten. Onze voorstellen
land- en tuinbouw
• VLIF-steun voor investeringen voor rationeel energiegebruik, steun voor energie-advies in het bijzonder bij nieuwbouw en grote investeringen. • Landbouw en alternatieve energievoorziening: Bepaalde technologieën staan nog in hun kinderschoenen en verdienen de nodige ondersteuning. Deze steun moet voldoende lang en stabiel zijn. • Onderzoek en ontwikkeling inzake nieuwe energievormen is nodig, in het bijzonder om de mogelijkheden, kansen, bruikbaarheid, … voor land- en tuinbouw na te gaan. • Glastuinbouw en energie staan voor grote uitdagingen. Anderzijds kan de glastuinbouw een bijdrage leveren tot de oplossing van het energievraagstruk. Deze sector kan evolueren van een grote energieverbruiker naar een energieleverancier. Nieuwe technologieën voor rationeel energiegebruik en alternatieve energievormen moeten alle kansen krijgen. Middelen daartoe zijn onderzoek en ontwikkeling, subsidiëring, aangepast vergunningenbeleid… Belangrijk is ook dat de mogelijkheden van samenwerking over de sectorgrenzen heen onderzocht en waar mogelijk aangesneden worden. Glastuinbouw komt ook aan bod bij het thema ruimtelijke ordening van dit oranjeplan. • Een aantal nieuwe energievormen (biogas, kleine windmolens) hebben een duidelijke ruimtelijke impact. Vergunningverlening verloopt vaak moeilijk, ook omdat er een duidelijk kader ontbreekt. Onderzoek naar de waarde en de mogelijkheden van deze alternatieve energievormen is nodig, gekoppeld aan een duidelijk kader. • De rendabiliteit van kleine windmolens bij landbouwbedrijven is nog een vraagteken. Verder onderzoek is nodig. Bij positief resultaat is een duidelijk kader voor de vergunningverlening noodzakelijk. • De discussie rond de teelt van energiegewassen moet ten gronde en in al zijn aspecten gevoerd worden. Hierbij moeten we ook beseffen dat we nog maar gestart zijn met deze nieuwe
130
technologische evolutie. Om verder te kunnen doorgroeien moeten niet-optimale technieken toch ook kansen krijgen. Ook is er een duidelijk verschil in de aard van energiegewassen. De ene komt wel en de andere niet in concurrentie met de voedselproductie. Energiegewassen kunnen soms potenties bieden op minderwaardige gronden (bvb korte omloophout). • Aanpassing van het hoogspanningsnet, zodat decentrale elektriciteitsproductie ten volle kansen krijgt.
Wild en wildschade Net doordat land- en tuinbouw zijn activiteiten uitoefent in een natuurlijke omgeving, heeft ze ook te maken met wildschade. Een nultolerantie is niet mogelijk, maar is ook niet de vraag. Anderzijds moet de schade die aangericht wordt door het wild binnen aanvaardbare grenzen liggen en in geen geval het inkomen van de boer of tuinder bedreigen. Probleemsoorten zijn vandaag vooral houtduiven, kauwen, everzwijnen. Schade door niet-bejaagbare soorten moet vergoed worden. Onze voorstellen • Het jachtdecreet en de uitvoeringsbesluiten moeten voldoende mogelijkheden scheppen om op een doeltreffende wijze aan populatiebeheersing te doen. Voor bepaalde soorten lijkt het aangewezen om tot kwantitatieve doelstellingen te komen. • Dergelijke doelstellingen kunnen best in onderling overleg met de sectoren bepaald worden (milieu, natuur, landbouw, jagerij) en de overheid. Dit kan zijn vertaalslag krijgen in faunabeheerplannen. De provincie is het beste niveau om dit op te maken en het provinciebestuur moet hier een coördinerende rol uitoefenen. • Voor soorten die niet bejaagd kunnen worden is een correcte vergoeding nodig. Deze moet op een eenvoudige manier aangevraagd en toegekend kunnen worden. • Everzwijnen kunnen een bedreiging vormen voor de varkensstapel. Sterke populatiebeheersing of zelf verdelging is noodzakelijk.
Landbouw versterken in een brede maatschappelijke context
land- en tuinbouw
Zoals hoger aangegeven grijpt land- en tuinbouw op een sterke manier in op de maatschappij: voedsel, tewerkstelling, economie, leefomgeving. Maar land- en tuinbouw is ook een wezenlijk onderdeel van de hele samenleving. We merken ook dat de maatschappij en al haar geledingen ook steeds meer op land- en tuinbouw gaat ingrijpen. Maatregelen uit andere beleidsdomeinen beïnvloeden land- en tuinbouw heel sterk. De samenleving wil zijn zeg hebben over het hoe en waarom van de landbouw. Daarom is het heel belangrijk dat de hedendaagse land- en tuinbouw kan rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. In de eerste plaats moet dit gebeuren door datgene wat land- en tuinbouw doet, goed te doen. Op een dergelijke manier dat ze hierover ten allen tijde kan en wil verantwoording afleggen. Toch kan er ondanks het feit dat ‘men het goed doet’ een kloof groeien met de maatschappij. Dit is in het verleden gebeurd. De voorbije jaren is er hard aan gewerkt, waardoor de afstand met de maatschappij terug kleiner geworden is. Ook het imago van land- en tuinbouw en in het bijzonder dit van de boer en de tuinder is sterk verbeterd. Bouwen aan dit maatschappelijk draagvlak kan op verschillende manieren. Communicatie en landbouweducatie zijn zeer belangrijk. Maar ook moet er oog zijn voor de specifieke vragen of noden die binnen deze brede samenleving leven. Dit laatste krijgt dan veelal vorm onder de noemer van landbouwverbreding. Tenslotte mogen we het niet enkel hebben over land- en tuinbouw als sector in zijn relatie tot de maatschappij, maar eigenlijk gaat het in de eerste plaats over de boer en de boerin en het gezin. Zij zijn zelf schakels in een ruime, maar ook heel plaatselijke maatschappelijke context. Sociale netwerken, mogelijkheden tot ontplooiing, waardering, … zijn zaken waar tijd, ruimte en mogelijkheden moeten voor zijn.
131
Communicatie en dialoog Land- en tuinbouw beslaat ruim 2/3de van de WestVlaamse ruimte. Met andere woorden, je kunt er niet naast kijken. En toch dreigt ook hier afstand en vervreemding. Land- en tuinbouw evolueren razendsnel en het beeld dat men heeft van deze sector strookt vaak niet meer met de actuele situatie. Daardoor ontstaat er onbegrip en tal van misverstanden. Communiceren en dialogeren zijn hierbij sleutelbegrippen. Het gaat hierbij ook om voelen, proeven en beleven. De grootste indruk blijft hangen als het gaat om een actieve ervaring met land- en tuinbouw. Veel van deze initiatieven kunnen gevat worden onder landbouweducatie, maar kunnen vaak ook ondergebracht worden in een meer recreatieve aanpak. Deze initiatieven zijn vaak laagdrempelig en zijn een goede aanvulling bij de educatieve aanpak. We spreken over bezoek- en kijkboerderijen, klasbezoeken, lespakketten, toeren langs boeren, … Onze voorstellen • De boeren en tuinders zelf centraal stellen in de aanpak. Zij zijn de beste ambassadeurs voor hun sector. Hiervoor een vergoeding voorzien (de aanpak van de VLAM in de melkveesector naar andere sectoren opentrekken). • Structurele ondersteuning voor West-Vlaamse initiatieven op het vlak van landbouweducatie.
Landbouwverbreding
land- en tuinbouw
De meeste vormen van landbouwverbreding geven heel veel kansen om in dialoog te gaan met de ‘buitenstaanders’. Mensen komen logeren, kijken en kopen op de hoeve. Deze contacten zijn bijzonder waardevol. Dit is echter niet de reden waarom men start men landbouwverbreding, maar het biedt wel een belangrijke meerwaarde. Onder deze noemer valt een hele rij aan activiteiten: thuisverwerking, hoeveverkoop, bezoekboerderijen, hoevetoerisme, hoeverecreatie, open tuinen, landschapszorg, natuurbeheer, zorgboerderijen… ongeveer 20% van de West-Vlaamse bedrijven doet aan landbouwverbreding, waarvan het in 2/3de van de gevallen gaat om marktgerichte vormen. Dit wil zeggen dat er een inkomen gehaald wordt uit de markt (en niet uit subsidiëring). Het is dus in de eerste plaats economie en tewerkstelling. Deze activiteiten leveren 600 tot 900 extra arbeidsplaatsen op de West-Vlaamse landbouwbedrijven. Landbouwverbreding biedt ook de mogelijkheid om de inkomsten over een bredere basis te spreiden en moet leiden tot een stabieler arbeidsinkomen. Met deze verbredingsactiviteiten bieden deze boeren en tuinders een antwoord op een aantal heel concrete vragen: dagbesteding en opvang van mensen met een zorgvraag ( = Groene zorg), korte keten verkoop, ontdekking van het platteland, aanbod van gezond en lokaal geproduceerd voedsel,… Onze voorstellen • Verder uitbouw van groene zorg met oplossingen voor de vervoersproblematiek van de zorgvragers van en naar de boerderij. • VLAM voorziet de mogelijkheid tot het instappen in groep als ‘erkend verkooppunt hoeveproducten’ met respect voor de eigen lokale/provinciale dynamiek • De Vlaamse financiering van onderzoek, voorlichting… van verbreding is vooral gestoeld op projectmiddelen. Een structurele basisfinanciering dringt zich hier ook op.
132
Debat en visieontwikkeling De land- en tuinbouw is in volle evolutie. Dit is geen evolutie die op zich staat maar is te kaderen in een mondiale en Europese omgeving. Bijzondere aandacht verdient de forse groei van de wereldbevolking die we de komende decennia mogen verwachten. De voorbije decennia heeft de West-Vlaamse landbouw zich vooral gericht op het produceren van voedsel (en daaraan gekoppeld voeders voor de dieren). Dit was ook een Europese doelstelling. De Europese landbouw (en de Vlaamse) is er in geslaagd om voldoende, kwalitatief en betaalbaar voedsel aan te bieden aan de Europese bevolking. Het Europese beleid was dermate succesvol dat het leidde tot overschotten. Het beleid werd bijgestuurd en de overschotten zijn weggewerkt. De voorbije jaren worden nieuwe verwachtingen gesteld aan de agrarische sector: natuurlijk nog steeds de productie van voedsel (en dierenvoeders), maar ook brandstoffen en grondstoffen. Dit brengt ons bij Food, Feed, Fuel en Fibre. Een andere vraag die voorligt en minstens even pertinent is, is het gebruik van GGO’s (genetisch gemodificeerde organismen). Een zinvol debat hierover kan enkel gevoerd worden op basis van rationele argumenten en in het licht van een mondiaal landbouwgebeuren. Onze voorstellen • Een breed maatschappelijk debat over land- en tuinbouw en zijn (nieuwe) functies (4 F’en) en de verhouding tot andere ruimtevragers. Daarbij mogen we de discussie niet uit de weg gaan over wat we aanvangen met onze vruchtbare landbouwgronden: voedsel- en voederproductie, brandstoffen en grondstoffen, maar ook natuur en bos. Het debat over het hoe en wat van de (West-)Vlaamse landbouw mag niet te eng bekeken worden en staat niet los van andere ruimtevragers. Het ruime kader van de opwarming van de aarde, de beperkte voorraden van de fossiele brandstoffen zijn evenzeer elementen in de discussie. • Een ruim debat gebeurt in een duurzame context: aandacht voor zowel sociale, ecologische als economische aspecten, in een Europees en mondiaal perspectief. Bovendien blikken we ver vooruit over de grenzen van de huidige generatie heen.
Overleg en overlegstructuren
land- en tuinbouw
Het is belangrijk dat de sector een stem heeft binnen het beleid. Op Vlaams niveau werd recent de strategische adviesraad voor land- en tuinbouw opgericht. Op het lokale en provinciale vlak is dit evenzeer belangrijk. Onze voorstellen • Landbouwkamer De landbouwkamer verenigt de land- en tuinbouwsector op provinciaal niveau. Hij moet zijn rol opnemen en daartoe ook de mogelijkheid krijgen om adviserend op te treden naar de deputatie toe. Dit kan op eigen initiatief of op vraag van het beleid. • Op lokaal vlak zijn we voorstander van een landbouwraad. Veel maatschappelijke geledingen krijgen hun stem: minaraad, cultuurraad, jeugdraad… De meeste West-Vlaamse steden en gemeenten hebben een groot landbouwareaal en een behoorlijk aantal land- en tuinbouwers. Het is belangrijk dat ook deze doelgroep een stem krijgt naar het lokale beleid.
133
Kennisbundeling, Land- en tuinbouwonderwijs, naschoolse vorming, vorming van ambtenaren, West-Vlaanderen kent geen universitaire opleiding in de bio- of landbouwwetenschappen. Anderzijds zijn er diverse kenniscentra actief op het landbouwdomein: Katho, landbouwscholen, POVLT (Beitem)… Een nauwere samenwerking en afstemming van de werking zou het huidige potentieel versterken ten gunste van de WestVlaamse land- en tuinbouwer. De versnippering van het West-Vlaamse land- en tuinbouwonderwijs is geen voordeel. Anderzijds kan het wel relatief dicht bij huis aangeboden worden. Meer samenwerking kan hier soelaas brengen en de link met het proefcentrum te Beitem zou versterkt moeten worden, vooral wat betreft de praktijkgerichte aspecten van de opleiding. Het is niet evident om de boeren en tuinders nog te bereiken in het kader van naschoolse vorming. Nochtans is dit cruciaal om de West-Vlaamse sector zijn hoge niveau te behouden. Investeren in nieuwe leermethoden, zoals e-learning, is nodig. In de administratie zijn er te veel ambtenaren die de land- en tuinbouw maar kennen van op de schoolbanken of van het kantoor. Bij indiensttreding en in de verdere carrière zou het een troef zijn mochten deze mensen op geregelde tijdstippen stage kunnen lopen op een land- of tuinbouwbedrijf. Dit zou evenzeer zeer nuttig zijn voor andere administraties die veelvuldig in contact komen met landbouw (bvb natuur). De ‘rijkslandbouwingenieurs’ hebben in het verleden meer dan hun nut bewezen. De grote sprong voorwaarts die de agrarische sector de voorbije decennia heeft gemaakt is mede gebeurd onder impuls van deze mensen. De land- en tuinbouw heeft nood aan minder controleurs, maar wel aan adviseurs. Het initiatief om de mestbank ook een sterkere begeleidende rol te geven is in deze zin zeer waardevol. Onze voorstellen • • • • •
Verplichte bedrijfsstage van ambtenaren van de Vlaamse en provinciale landbouwadministratie. Meer samenwerking onder de West-Vlaamse landbouwscholen Nauwere samenwerking tussen het landbouwonderwijs en het POVLT. Minder controle, maar meer advies op de land- en tuinbouwbedrijven. Oprichting van een kennisraad voor de domeinen landbouw en voeding. Participeren hierin: onderwijs (secundair en hoger), onderzoek, ketenvertegenwoordigers. (kan eventueel opengetrokken worden naar de biogebaseerde economie)
land- en tuinbouw
Samenwerking De West-Vlaamse agrarische sector heeft geen traditie van samenwerking. Toch lijkt dit steeds meer noodzakelijk. Samenwerking heeft zowel een economische als sociaal aspect. Sociaal betekent dit dat de lasten samen gedragen worden en dat men in een sterkere positie komt te staan. Economisch betekent het dat men schaalvoordelen kan realiseren. Er is schaalvergroting in de landbouw, maar zowel toelevering als afnemers groeien evenzeer en zo mogelijk in een nog groter tempo. De schaalvergroting om niveau van het individuele landbouwbedrijf volstaat niet. Onze voorstellen • VLIF ondersteunt samenwerkingsvormen • Programma’s voor begeleiding en advisering in samenwerking • Bij de federale overheid worden gunstige regimes bedongen voor fiscaliteit.
134