De InfoMil Nieuwsbrief
InfoMil
verschijnt vier maal per
Postbus 30732
jaar. Het abonnement is
2500 GS Den Haag
gratis. Aanvragen en
Telefoon (070) 361 05 75
adreswijzigingen uitsluitend
Fax (070) 363 33 33
schriftelijk.
E-mail
[email protected]
20 Website www.infomil.nl
informatiecentrum Milieuvergunningen
nieuwsB R I Nummer 20, vijfde jaargang, december 2000
Inhoud 3
Column: Rob Bakx over handhaving
4
Vragen aan de helpdesk
6
Verschenen
7
Bestuurlijk juridisch: Aanpassingen in meldingsformulieren
EF
“KWS 2000 succesvol door aanpak en resultaten”
Op 31 december 2000 loopt het project KWS 2000 af. Wat is het rendement van een van de eerste convenanten tussen overheid en bedrijfsleven? Een interview met Paul Hofmeijer, projectleider KWS 2000 en Frank Hoefnagels, beleidsmedewerker, beiden van het ministerie van VROM.
Externe Veiligheid: VROM-advies vuurwerkopslag Landbouw: Informatiebrief brijvoeder
8
Bees: Internationale conferentie over NOxen N2O-reductie NeR: Software Nieuw Nationaal Model
9
Energie uit biomassa VOS: Maatregel tankautoreiniging
10
Energie: Vergunning MJA-bedrijven Met energie aan de slag
11
LIM: Ondersteuning handhaving Bsb 8 februari: tweede SEPH-dag
12
Bestuurlijk juridisch: Raad van State
Paul Hofmeijer en Frank Hoefnagels (foto’s: Rob Niemantsverdriet)
begrenst vergunning op hoofdzaken
13
EuroBAT: Overzicht BREFs
14
Stand der techniek: RPS-filter verwijdert (plakkerig) stof
15
FO-Industrie: Milieujaarverslagen 1999
16
Nieuwe amvb’s, actuele thema’s Agenda Aandachtsgebieden van InfoMil
Waar was het project KWS 2000 precies op gericht? Frank Hoefnagels: “Er zijn drie bronnen verantwoordelijk voor de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS), wat een preciezere term is dan koolwaterstoffen (KWS). Verkeer (de mobiele bronnen), industrie (de stationaire bronnen), en producten (zoals verf en haarlak). Het programma KWS 2000 is gericht op de twee laatste soorten bronnen. Voor de bestrijding van VOS uit het verkeer is het ministerie van Verkeer en Waterstaat uiteindelijk verantwoordelijk, maar VROM praat daar wel intensief over mee.” Paul Hofmeijer: “In 1985 zijn de discussies begonnen, maar in 1989 is de eerste bestrijdingsstrategie opgesteld. In deze
strategie zijn de afgesproken maatregelen tussen overheid en industrie vastgelegd. Naar schatting zou de implementatie van deze maatregelen leiden tot een aanzienlijke reductie van de uitstoot van VOS, volgens berekeningen kon dat wel oplopen tot 60–70% als alles meezat. In het derde Nationaal Milieubeleidsplan is voor 2000 een reductietaakstelling opgenomen van 50% ten opzichte van het niveau van 1980. De implementatie van maatregelen is het doel van de afspraken met het bedrijfsleven.” Hoefnagels: “Uit de industrie hoor je wel kritische geluiden over het verkeer, maar dat is niet terecht. Het verkeer reduceert goed, ondanks het sterk toegenomen aantal auto’s. Naar verwachting zorgen de
2
mobiele bronnen in 2010 voor een kwart van de emissies en de andere bronnen dus voor driekwart. In 1980 was het aandeel van de mobiele bronnen nog 45%.” Hofmeijer: “Die scheiding tussen de bronnen heeft een reden: voor het verkeer zijn vooral internationale afspraken nodig, ook al omdat er in Nederland nauwelijks auto’s gemaakt worden. Met de industrie kunnen we wel nationaal afspraken maken. Voor producten ligt dat weer anders.” Hoefnagels: “We onderscheiden twee categorieën producten: verf en de ‘huishoudelijke en industriële producten’. Lijm, schoonmaakmiddelen en cosmetica, zoals deodorant en haarlak, zijn daar voorbeelden van. Die diffuse bronnen zorgen verspreid over heel Nederland in kleine hoeveelheden voor emissies.” Is KWS 2000 een succes geworden? Hofmeijer: “Ja, om verschillende redenen. Het gaat goed met de implementatie van maatregelen, en de reductie van 50% halen we waarschijnlijk ook. Zeker gezien de groei van de economie, met ongeveer een factor twee à drie, is dat een prestatie. Als je dat meeweegt, is er zelfs tachtig tot negentig procent gereduceerd. Ook de aanpak vind ik een succes. Bij de geboorte van KWS 2000 bestonden convenanten nog niet, van het poldermodel was nog geen sprake. Internationaal hebben we veel waardering geoogst; KWS stond model voor regelingen in het buitenland.” Hoefnagels: “Bij de convenanten van nu zijn meestal veel minder partijen betrokken; bij KWS 2000 zijn afspraken gemaakt met wel een stuk of vijftig branches, met de grootst mogelijke variëteit.” Hofmeijer: “Dat vind ik ook een grote verworvenheid. Het was de eerste keer dat overheid en industrie aan tafel zijn gaan zitten en echt substantiële milieuafspraken hebben gemaakt. De industrie heeft de eigen verantwoordelijkheid erkend. Juist op dit vlak is het zo belangrijk dat je er samen uitkomt: het is een moeilijke materie, en de bronnen zijn heel divers. Ik hoorde eens van een inventarisatie bij een grote chemiVOS-emissie in kTon sinds 1981 300 225 150 75 0 ’81 ’92 ’93 ’94 ’95 ’96 ’97 ’98 ’99* ’00* *prognose
Nieuwsbrief 20
sche fabriek; daar werden 65.000 punten geteld waar VOS werd geëmitteerd: lasnaden, verbindingen, afsluitingen, ketels, enzovoort. Ga daar maar eens maatregelen voor opstellen. Het is cruciaal dat zo’n bedrijf zelf vindt dat het daar een programma voor moet opzetten. Je hebt elkaar nodig.” Hoefnagels: “Een voordeel van het convenant was ook dat de nadruk nu eens niet lag op nageschakelde technieken, wat toen gangbaarder was, maar dat er veel meer voor procesgeïntegreerde maatFrank Hoefnagels regelen is gekozen. Daarvoor was nogal wat technische ontwikkeling nodig, die KWS 2000 sterk heeft gestimuleerd. Ook de productontwikkeling heeft een sterke impuls gekregen, van watergedragen verf bijvoorbeeld. Als dat niet was gebeurd, had het organisch psychosyndroom, de ‘schildersziekte’, veel minder makkelijk aangepakt kunnen worden.” Hofmeijer: “Veel afspraken gingen over good-housekeeping: netjes omgaan met de spullen en de processen in je bedrijf en de rommel opruimen. Dat lijkt niet zo indrukwekkend, maar bedrijven zijn er wel veel schoner door geworden. Arbeidsomstandigheden en milieu gaan zo hand in hand.” Je hoort als kritiek wel eens dat een convenant te vrijblijvend is, zeker nu de gemakkelijk te treffen maatregelen genomen zijn en je een stap verder moet komen. Hofmeijer: “Er wordt wel eens wat denigrerend gepraat over het ‘laaghangend fruit’ dat nu geplukt is. Zo gemakkelijk was dat echt niet. Nu vindt men het heel vanzelfsprekend dat we die vijftig procent reductie halen. Alsof dat niks kost! Bij het begin van het project dachten veel betrokkenen dat er krankzinnige reducties gevraagd werden.” Hoefnagels: “Dat ‘laaghangend fruit’ moest soms ook flink omlaag getrokken worden voordat we het konden plukken. En het waren niet alleen de goedkoopste appels en peren, maar ook veel duurdere vruchten. Veel verpakkingsdrukkerijen bijvoorbeeld moeten flinke investeringen doen om een zekere KWS-maatregel in te voeren.” Hofmeijer: “De emissiereducties zijn niet alleen bereikt door het convenant; een deel is natuurlijk ook te danken aan wet- en regelgeving. Daar liep KWS 2000 op voor-
InfoMil, december 2000
Wat geldt in 2001? Voor de periode na 1 januari 2001 moeten bedrijven en bevoegd gezag bij het vastleggen van VOSreductie-eisen bij vergunningverlening rekening houden met: • KWS 2000-maatregelen in de NeR (om te zorgen dat de in het kader van KWS 2000 gemaakte afspraken behouden blijven, zijn de maatregelen die betrekking hebben op inrichtingen als bijzondere regelingen in de NeR opgenomen). • Internationale wetgeving. • De Europese Oplosmiddelenrichtlijn, die in het voorjaar van 1999 definitief is vastgesteld en in april 2001 als het Oplosmiddelenbesluit opgenomen zal zijn in Nederlandse wetgeving.
uit. De op- en overslag van benzine bijvoorbeeld is gebonden aan (Europese) wettelijke maatregelen. De vrijblijvendheid van een convenant is op zich wel een gevaar, maar door het bedrijfsleven wordt dat in dit geval niet zo ervaren. Ondernemers waarderen de flexibele vorm, maar afspraak is afspraak, en als iemand de afspraak niet nakomt, vinden alle partijen het normaal dat daarover gepraat wordt en er zo nodig handhavingsacties volgen. Dat kan gebeuren omdat gemeenten ook een contractpartij zijn binnen KWS 2000, en toegezegd hebben dat ze de afspraken in de vergunning opnemen. Dat is een belangrijke motor achter het proces; zonder die borging waren de reducties niet gehaald. Gemeenten hebben hun rol goed opgepikt, ze zijn duidelijk betrokken bij deze problematiek.” Hoefnagels: “De regels zijn ingewikkeld; de dikte van het handboek KWS 2000 en gemeenten was nogal ontmoedigend. Het lag bij ons om dat te begeleiden; InfoMil speelde (en speelt) daarbij een belangrijke rol. Daar is heel wat tijd en geld in gaan zitten. Dat geldt natuurlijk ook voor het bevoegd gezag.” Wat loopt nog niet goed? Hofmeijer: “Over de verven en lakken ben ik voorzichtig positief; VOS-arme alternatieven hebben marktaandeel gewonnen. Dat komt niet door KWS 2000 alleen, maar ook door wetgeving in het kader van gezondheidskwesties als OPS. Maar KWS 2000 heeft het onderwerp op de agenda gezet – ook op EU-niveau. Cosmetica, vooral in spuitbussen, is een grote VOS-bron. Dat is een groter probleem; de productontwikkeling komt niet erg op gang. Het gaat meestal om geïmporteerde producten, en wij hebben natuurlijk weinig te zeggen over de productie in
3
Frankrijk of Amerika. Ook de consumentenvoorkeur is niet eenvoudig te beïnvloeden. Aan de andere kant moeten consumenten wel wat te kiezen hébben. We lopen hiermee duidelijk achter bij Californië, waar al maxima zijn gesteld aan de hoeveelheid VOS in haarlak. Wij zijn er bijna aan gewend dat bedrijven meedenken over duurzaam ondernemen. Bedrijfseconomische overwegingen, imago en de (Europese) regelgever spelen daarbij een rol. Het vooruitzicht van maatregelen zou ondernemingen toch aan het denken moeten zetten. Als een sector niet wil, wordt de discussie moeilijk. In Europa worden emissieplafonds opgesteld: voor elk land geldt in 2010 een maximumemissie. Als we daar verder mee willen komen, is een productrichtlijn noodzakelijk. De meeste landen erkennen dat ook, maar de molens draaien traag. Nederland heeft voor 2010 een emissieplafond geaccepteerd van maximaal 185 kiloton, inclusief verkeer. Voor het aandeel van de industrie moet nog bepaald worden welke subsector welke reductie moet realiseren.”
Nieuwsbrief 20
opnemen. Dat is wel steeds moeilijker geworden; misschien zijn we nu op het punt gekomen dat onzekere maatregelen nauwelijks meer zeker te maken zijn.” Is dat de reden waarom het project niet verlengd wordt? Hofmeijer: “Ja, het is goed om nu een punt achter KWS 2000 te zetten en een nieuwe discussie te gaan voeren over welke afspraken in de huidige situatie passen. We hebben nu zes typen afspraken onderscheiden, waar we een open discussie met het bedrijfsleven over gaan voeren.”
Nieuwe Beleidsinstrumenten VROM praat op dit moment met het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe beleidsinstrumenten voor de periode na KWS 2000. Zes mogelijkheden komen ter sprake: 1 Detailmaatregelen opnemen in convenanten en de NeR. 2 Maatregelen via wetgeving. 3 Vastleggen van algemene criteria waarbij aan de hand van een bedrijfsspecifiek reductiepotentieelonderzoek bekeken wordt welke maatregelen een
Weegt het effect van het KWS 2000convenant wel op tegen de kosten die het met zich meebrengt? Hofmeijer: “Praten, elkaar overtuigen en draagvlak creëren is duur, maar het werkt wel. In Duitsland of de Verenigde Staten staan overheid en bedrijfsleven veel vaker pal tegenover elkaar, ook op dit Paul Hofmeijer vlak, wat een heel ander beleid oplevert. In Amerika worden eenvoudig wetten opgesteld. Dat is goedkoop, maar ook veel minder effectief. In de Nederlandse overlegcultuur past dat simpelweg niet. Ook het bedrijfsleven heeft flink geïnvesteerd. Daardoor hebben bedrijven zelf een stem in de maatregelen die ze treffen. Ook dat is een voordeel, omdat het vaak leidt tot bronmaatregelen, die meer zaken verbeteren dan alleen de VOS-uitstoot. Vaak blijkt de kosteneffectiviteit van die maatregelen ook nog gunstig te zijn.” Hoefnagels: “Veel geld is gaan zitten in de subsidiëring van onderzoeksprojecten om maatregelen zeker te krijgen. Later verdien je veel daarvan weer terug. Als aangetoond is dat een maatregel algemeen toepasbaar is, kun je hem in de vergunning
individueel bedrijf kan/moet nemen. 4 Convenant op doelstellingenniveau met resultaatverplichting. 5 VOS-kostenverevening (verhandelbare VOSemissierechten). 6 Heffing op gebruik van VOS, waarvan de baten al of niet worden gebruikt om VOS-reductiemaatregelen te bekostigen.
Hoefnagels: “We verliezen niets van de huidige maatregelen; die staan nu in de NeR en in de 8.40-amvb’s.” KWS 2000 is destijds bedoeld om de hoeveelheid smog te verminderen. De VOS-emissie gaat omlaag, maar is het effect op de smog ook meetbaar? Hofmeijer: “Jazeker, kijk maar in de RIVMrapportages. Wel moet je je realiseren dat er geen direct lineair verband is tussen VOS-emissiereducties en de problematiek van ozon op leefniveau. Daarbij is de problematiek grensoverschrijdend. We hebben een aantoonbaar schonere lucht, maar we moeten nog wel een heel eind verder. Het doel op de lange termijn is dat de emissies een verwaarloosbaar effect hebben op de gezondheid. Op dat niveau zitten we voorlopig nog niet. Ook voor na 2010 ligt er nog een forse opgave.” ■
InfoMil, december 2000
Bakx over:
Handhaving: de laatste klap Er staat weer eens een flinke bries in de wereld van de milieuwethandhaving. De laatste fase van een drieslag is begonnen. Eerst was er de handhaving van milieuwetten als alledaagse taak van gemeenten, provincies, ministeries, waterkwaliteitsbeheerders, politie en justitie. Daarna klonk de noodzaak tot samenwerking, in Coördinatie- en Informatiepunten (CIP’s), die nog verder werd verdiept in de Servicepunten Handhaving (SEPh’s). Dit proces, dat al jaren loopt, moet binnenkort uitmonden in een soepel draaiend samenwerkingsmechanisme. Aan de handhavers in het veld ligt het niet. Velen van hen hebben hun broeders Rob Bakx (foto: W. Kiestra) en zusters bij andere handhavingsorganisaties al lang geleden gevonden. Soms structureel, maar meestal ad hoc. Deze contacten zijn heel belangrijk, maar voor een effectieve en efficiënte handhaving is meer nodig. Onlangs toonde een grote groep bestuurders de wil om die samenwerking ook op bestuurlijk niveau meer kracht te geven. De bestuursovereenkomsten die zij afsloten, zijn essentieel: voor eenduidige samenwerking in de handhaving is een eenduidig geluid noodzakelijk van bestuurders en management. Zij geven immers leiding aan de handhaving. De Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving (LCCM) en het bij InfoMil ondergebrachte Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) ondersteunen dit proces waar ze kunnen. Ook daar is de wil om van deze derde fase iets moois te maken sterk aanwezig. Het elan in het veld is groot, veel seinen staan op groen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de kans van slagen buitengewoon groot is. De laatste klap is een daalder waard.
Rob Bakx Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving
4
Nieuwsbrief 20
Vragen aan de helpdesk
InfoMil, december 2000
De InfoMil helpdesk is van 25 december tot en met 1 januari gesloten.
Afval- en emissiepreventie Een horecabedrijf heeft zo’n 25 kilogram afvalglas per week, terwijl het informatieblad Horeca een grenswaarde geeft van 30 kilogram per week. Kunnen wij toch verlangen dat het bedrijf het glas gescheiden aanbiedt ? In het informatieblad Horeca (R01) zijn grenswaarden per afvalstroom opgenomen, gebaseerd op het programma Gescheiden inzamelen van bedrijfsafval (GIBA). De grenswaarden dienen als hulpmiddel om te bepalen wat redelijkerwijs van de ontdoener gevraagd kan worden. Boven de genoemde grenswaarden mag je er van uitgaan dat je afvalscheiding kunt verlangen, maar ook beneden de grenswaarden kan afvalscheiding redelijk zijn. Als het bedrijf het glas eenvoudig kan scheiden en tegen een redelijke meerprijs (minder dan ƒ 0,10 per kilo) kan laten afvoeren, mag het bevoegd gezag verlangen dat het bedrijf afvalglas gescheiden aanbiedt.
BEES Hoe staat het nu precies met de emissieeisen voor kleinere aardgasgestookte ketels? Er geldt een inspectie- en onderhoudsverplichting voor aardgasgestookte ketels die onder een van de nieuwe amvb’s vallen en een nominale belasting hebben groter dan 130 kW op de bovenwaarde (dat is 120 kW op de onderwaarde). Deze verplichting is nader uitgewerkt in informatieblad R09 van InfoMil. Aan deze verplichting zijn geen specifieke emissie-eisen verbonden. Voor ketels vanaf 0,9 MW worden de NOxemissie-eisen geregeld in het Bees. Vooral de aardgasgestookte ketels met een vermogen tussen de 0,9 en 2,5 MW geven nog steeds aanleiding tot veel vragen. De hoofdregel is dat al deze ketels onder de werkingssfeer van het Bees vallen. Ketels van 1 mei 1998 of daarna moeten voldoen aan een NOx-emissie-eis van 70 mg/m3. Voor oudere ketels gelden geen emissieeisen en dus ook geen meetverplichting, tenzij de branders vervangen worden. Voor ketels die vergund zijn voor 1 augustus 1990 (de zogeheten bestaande ketels) geldt vanaf het moment van brandervervanging een emissie-eis van 70 mg/m3.
(foto: Rinie Bleeker)
Deze zomer werd de 50.000ste helpdeskvraag gesteld door de gemeente Loosdrecht. André van Alphen en Linda van Berkel boden een taart aan aan wethouder Enserinck en Heidi Neomagues.
Voor ketels van 1 augustus 1990 of daarna (de zogenaamde nieuwe ketels) geldt na brandervervanging een van de volgende eisen: 200 mg/m3 (wanneer de ketel vergund is tussen 1-8-90 en 15-10-1992) of 100 mg/m3 (wanneer de ketel vergund is op of na 15-10-1992, maar voor 1 mei 1998).
Bestuurlijk-juridisch Wanneer kan een vergunninghouder een verandering van de inrichting doorvoeren die hij heeft gemeld op grond van het nieuwe artikel 8.19 Wm? De verandering van de inrichting mag pas worden doorgevoerd na ontvangst van de verklaring dat de melding akkoord is; het bevoegd gezag heeft hierbij een beslistermijn van maximaal zes weken. Deze verklaring is een besluit als bedoeld in de Awb en de Wm en treedt in werking op de dag na afloop van de termijn van eveneens zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift (artikel 20.3, lid 1 Wm). Als tijdens die termijn ook een verzoek tot schorsing wordt ingediend, treedt de verklaring niet in werking totdat de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het verzoek heeft beslist. Wordt een verzoek tot schorsing ingediend, dan gaat de schorsing in op het moment dat de voorzitter daartoe uitspraak doet.
Voordat hij de verandering mag doorvoeren, moet de vergunninghouder dus veelal rekening houden met een termijn van twaalf weken na de melding. Dat kan nog langer worden, als binnen de bezwaartermijn van zes weken een schorsingsverzoek wordt ingediend. In het nieuwe Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen staat een artikel dat brandblusmiddelen jaarlijks gecontroleerd moeten worden door een erkende of gelijkwaardige instantie. In de toelichting wordt verwezen naar NEN 3211. Klopt dat? Nee, dat is een misverstand. NEN 3211 bestaat niet meer. Het moet zijn NEN-EN 671-1. Op www.nni.nl vindt u de catalogus van het Nederlands Normalisatie Instituut. Wanneer u een bepaalde norm opgeeft, wordt aangegeven of die nog bestaat of vervangen is door een andere norm.
(foto: VROM)
5
Valt een schildersbedrijfje onder het nieuwe Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer? (foto: Benelux Press)
Valt een schildersbedrijfje onder het nieuwe Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer? En welke bedrijven nog meer? Bij een klein bedrijf moet eerst bepaald worden of het een Wm-inrichting betreft: is er sprake van bedrijfsmatig handelen en vinden er activiteiten plaats die genoemd zijn in het Ivb? Betreft het inderdaad een inrichting, dan moet worden bepaald wat de hoofdzaak is. Gaat het uitsluitend of in hoofdzaak om de verkoop van verfproducten aan particulieren, dan valt het bedrijf waarschijnlijk onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven. Gaat het om het uitoefenen van een schildersbedrijf, dan is het nieuwe Besluit bouw- en houtbedrijven vermoedelijk van toepassing. Het Besluit bouw-en houtbedrijven milieubeheer trad op 1 december 2000 in werking. Het is gepubliceerd in Staatsblad 334 van 22 juli 2000 en is te vinden op www.infomil.nl. Ook deze amvb gaat weer vergezeld van informatiebladen en een meldingsformulier. Het besluit is grofweg van toepassing op hout- en kunststofbewerkende bedrijven, bouwbedrijven en installatiebedrijven; het gaat dus om bijvoorbeeld timmerbedrijven, houtzagerijen, stoffeerders, glaszetters, installatiebedrijven voor centrale verwarming of luchtbehandeling, enzovoort. Niet onder het besluit vallen onder meer aannemersbedrijven voor wegen waterbouw, en bagger- en sloopbedrijven. Overigens staat er nog een foutje in artikel 3, lid 1, sub j, sub 8 van het besluit. Uit de gekozen formulering blijkt dat inrichtingen die gasflessen vullen volgens type A of B van CPR 11-5 niet onder het besluit vallen. Dat is niet zo: type C en D vallen niet onder het besluit, type A en B juist wel. Wanneer dit wordt aangepast, is nog niet bekend.
Nieuwsbrief 20
Valt een loonwerkbedrijf werkzaam in de landbouwmechanisatie onder het Besluit Inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer? Nee. Als loonwerkbedrijven al garagewerkzaamheden uitvoeren, wordt de hoofdactiviteit van het loonwerkbedrijf gevormd door andere activiteiten die niet in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen zijn geregeld. Loonwerkbedrijven worden als het goed is geregeld in een nog te verschijnen Besluit grondgebonden landbouwbedrijven en gemechaniseerde loonbedrijven. Er is één uitzondering: als het loonbedrijf werkzaamheden verricht (aan landbouwvoertuigen en andere grote motorvoertuigen) die eigen zijn aan een garagebedrijf, dan kan het loonbedrijf wél onder het Besluit Inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. De hoofdzaak is dan het garagebedrijf.
Helpdesk: ook voor LIM Voor alle vragen over handhaving en het LIM kunt u vanaf 2 januari 2001 tussen 9 en 12 uur terecht bij de helpdesk van InfoMil telefoon (070) 361 05 75.
LIM De eigenaar/huurder van een aantal zeecontainers wil geen medewerking verlenen aan een inventarisatie op grond van de Wm door het bevoegd gezag. Mag de gemeentelijke toezichthouder de containers openbreken? Ten eerste moet worden nagegaan of de activiteiten op het terrein waar de containers zijn gestald in zijn geheel of specifiek met betrekking tot één container kunnen worden aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit zoals omschreven in art. 1.1 Wm.
InfoMil, december 2000
Als dit het geval is en de activiteiten (het gehele terrein met de daarop aanwezige containers of alleen één specifieke container) vallen onder bijvoorbeeld de categorieën 1, 6, 11, 12, 13 of 16 van het Ivb, dan heeft de op grond van artikel 18.4 Wm aangewezen toezichthouder een aantal bevoegdheden om zijn functie naar behoren te kunnen uitvoeren. Tot 1 januari 1998 waren deze bevoegdheden geregeld in artikel 18.5 van de Wm. Toen is hierin verandering opgetreden als gevolg van het in werking treden van de derde tranche van de Awb. De bevoegdheden van de toezichthoudende ambtenaar staan nu omschreven in afdeling 5.2, Toezicht op naleving van de Awb. Meer specifiek staat onder lid 1 van artikel 5:15 het volgende: “Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.” En onder lid 2 van dat artikel staat: “Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.”* Dit betekent concreet dat de toezichthoudende ambtenaar de container(s) mag openbreken voor het uitvoeren van een inventarisatie, omdat dit noodzakelijk is voor een juiste uitoefening van zijn functie. Eventueel mag daarbij de hulp van de politie worden ingeroepen.
* Artikel 5:20 lid 1 van de Awb stelt “Een ieder is verplicht aan de toezichthouder binnen de door hem redelijk gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.” Dat kan hier betekenen dat wanneer de ondernemer een redelijke termijn heeft gekregen om mee te werken aan de inventarisatie en medewerking blijft weigeren, hij of zij een strafbaar feit begaat op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
In bepaalde gevallen mag een gemeente zeecontainers openbreken (foto: Benelux Press)
6
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
EG-verordening CFK’s Op 1 oktober is een nieuwe EG-verordening over stoffen die de ozonlaag afbreken van kracht geworden (nr. 2037/ 2000). Wat heeft dat voor consequenties voor koelinstallaties? De verordening betekent een uitfasering van chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) en halonen en op termijn ook van chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s). Op basis van de verordening mag bestaande koelapparatuur vanaf 1 januari 2001 niet meer worden bijgevuld met CFK’s of geregenereerde CFK’s. Op termijn zullen deze installaties dus moeten worden omgebouwd of ontmanteld. HCFK’s mogen in bestaande koelinstallaties nog wel worden gebruikt en bijgevuld (voor nieuwe koelinstallaties gold op basis van het CFK-besluit al sinds begin 2000 een verbod op het gebruik van HCFK’s). De verordening heeft een directe werking; daarnaast zullen de eisen uit de verordening naar verwachting medio 2001 zijn opgenomen in een gewijzigde versie van het CFK-besluit. De integrale tekst van de verordening is te vinden op: www.europa.eu.int/eur-lex/nl/oj (zoeken op jaartal en nummer). De Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving (LCCM) heeft handhaving van de CFK-regelgeving voor koelinstallaties volgend jaar tot een landelijke prioriteit gemaakt. De Inspectie Milieuhygiëne stelt hiervoor op dit moment een ondersteuningsprogramma op.
(foto: Benelux Press)
2 Een opgave dat het betreffende filiaal in het lopende energiebesparingsplan is meegenomen. 3 Als het filiaal niet in het plan is meegenomen: een opgave wanneer het filiaal verbouwd of gerenoveerd gaat worden (de gemeente kan daar dan op de betreffende termijn op terugkomen). Op grond van het besluit kan de gemeente verder vragen om een overzicht van energiemaatregelen voor het filiaal, maar dit is bij een MJA-supermarkt meestal niet nodig.
Energie Veiligheid Op 11 oktober 1999 heeft het Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel een meerjarenafspraak energie-efficiency afgesloten met de minister van EZ. Hoe ga ik daarmee om bij handhaving van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven? Deze MJA wijkt op enkele punten af van andere MJA’s: de bedrijven treden in concernverband toe en maken een energiebesparingsplan voor alle filialen. Dit plan wordt om de twee jaar geactualiseerd. De filialen nemen energiemaatregelen als ze verbouwd of gerenoveerd worden. Als een gemeente op grond van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven bij een MJA-supermarkt langs gaat, wordt geadviseerd te vragen om: 1 Een brief van Novem waaruit blijkt dat het concern aan zijn MJA-verplichtingen voldoet.
beperkt blijft tot drie. Gemeenten kunnen op grond van artikel 3 van de Winkeltijdenwet voor 31 december vrijstelling verlenen van het verbod om op zondag de winkel open te hebben. Hier zou zich de situatie kunnen voordoen dat er toch gedurende vier dagen vuurwerk wordt verkocht. Om dit te voorkomen moet via de APV-vergunning, op grond van de openbare orde, worden vastgelegd op welke dagen precies vuurwerk mag worden verkocht; het aantal verkoopdagen dient daarbij beperkt te worden tot drie. (Jurisprudentie Bestuursrecht 2000/33, Rechtbank, 29 december 1999, nr. AWB 98/3145 VEROR 19.) ■
Dit jaar valt 31 december op een zondag. Is het toegestaan om op zondag consumentenvuurwerk aan particulieren te verkopen? Mag dan ook op 28 december vuurwerk worden verkocht? In artikel 8 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen staat: “Het is verboden vuurwerk af te leveren aan de particuliere gebruiker, tenzij dit geschiedt op 29, 30 of 31 december. Indien een van deze dagen een zondag is, is tevens aflevering op 28 december toegestaan.” Omdat 31 december op een zondag valt, is het bedrijven dus toegestaan om al op 28 december vuurwerk aan particulieren te verkopen. De wetgever gaat er daarbij impliciet vanuit dat er niet op zondag wordt verkocht; de strekking van het voorschrift is namelijk dat het aantal verkoopdagen
Verschenen • Biomassa: verbranden, vergassen, vergisten, pyrolyse. Verslag van het gelijknamige symposium, gehouden op 24 mei in Utrecht. 106 pagina’s, prijs ƒ 50,–. Te bestellen via het VVMbureau in Den Bosch, tel. (073) 621 59 85, fax (073) 621 69 85, e-mail
[email protected] Regelgeving • R14 Informatieblad Bouw- en houtbedrijven • RM06 Meldingsformulier Bouw- en houtbedrijven Water • W05 Afvalwater ten gevolge van watergedragen verven
7
Bestuurlijk-juridisch
Aanpassingen in meldingsformulieren Twee meldingsformulieren zijn aangepast: die van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen en het Besluit opslagen transportbedrijven. Het meldingsformulier voor het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer wordt aangepast met vragen over een akoestisch en een nulsituatie-onderzoek van de bodem. Andere vragen hebben betrekking op de financiële zekerheidsstelling en het niet van toepassing zijn van het Besluit wanneer er zonder toezicht wordt getankt op minder dan twintig meter van woningen van derden. De laatste twee aspecten zijn door een fout nog niet in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen geregeld, zoals u heeft kunnen lezen in onze vorige Nieuwsbrief (oktober 2000). Wanneer deze fout is hersteld, zal ook het aangepaste meldingsformulier Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen worden uitgebracht. Dit voorkomt dat er verschil ontstaat tussen de definitieve wettekst en het meldingsformulier. Het definitieve, aangepaste meldingsformulier voor het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen is dus nog niet beschikbaar. Zodra het beschikbaar is, wordt het op www.infomil. nl geplaatst en rondgestuurd naar gemeenten, provincies en samenwerkingsverbanden. Ook het meldingsformulier voor het Besluit opslag- en transportbedrijven was niet compleet. In het formulier ontbraken vragen over akoestisch onderzoek en nulsituatieonderzoek van de bodem. Het aangepaste formulier is onlangs meegezonden met het Informatieblad bouw- en houtbedrijven. U kunt het ook vinden op www.infomil.nl.
■
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
Exter ne Veiligheid
VROM-advies over vuurwerkopslag In afwachting van nieuwe integrale wetgeving heeft VROM een advies over de opslag van consumenten- en professioneel vuurwerk gestuurd aan alle gemeenten en samenwerkingsverbanden. op opslag waarop het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer van toepassing is; de voorschriften van dat besluit bieden voldoende waarborg voor een veilige opslag van vuurwerk en voor de verkoop daarvan.
(foto: Oerlemans van Reeken)
Het VROM-advies loopt vooruit op de nieuwe regeling, die niet alleen een aanscherping zal betekenen, maar ook voorziet in een integrale wettelijke aanpak. Het advies heeft betrekking op de technische eisen en veiligheidsafstanden die gemeenten moeten stellen, en maakt een onderscheid tussen nieuwe en bestaande situaties. Ook geeft het aan hoe je in dit opzicht moet omgaan met ruimtelijke ordening. Het advies heeft geen betrekking
Integrale regelgeving De voorbereidingen voor de nieuwe regeling gaan intussen gewoon door. In de nieuwe regeling worden eisen gesteld aan de hele keten van invoeren, opslaan, vervaardigen, bewerken, assembleren, verhandelen, afsteken en uitvoeren van consumenten- en professioneel vuurwerk. Wanneer de nieuwe regeling van kracht wordt, vervangt die de huidige vuurwerkregelgeving door één besluit, op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet milieubeheer. De voorpublicatie van het nieuwe besluit wordt verwacht in het voorjaar van 2001; ongeveer een half jaar daarna treedt het besluit dan in werking. U kunt het advies downloaden van de site van VROM: www.minvrom.nl ■
Landbouw
Informatiebrief brijvoeder Boeren voeren hun dieren steeds meer met brijvoeder. Dat is goedkoop, maar veroorzaakt soms geuroverlast. Hoe een gemeente daarmee kan omgaan, staat in een door InfoMil uitgegeven informatiebrief. Brijvoer is een vochtrijk veevoer; meestal is het een bijproduct van de voedingsmiddelenindustrie. Hoe moet een gemeente in het kader van de vergunningverlening met de geurproblematiek omgaan? InfoMil heeft daarover een informatiebrief opgesteld, mede op grond van recente uitspraken van de Raad van State, met daarin de volgende onderwerpen: • de samenstelling van brijvoer • de aspecten die in de vergunningaanvraag extra aandacht moeten krijgen • de beoordeling van de geur van brijvoer
• de vraag of een geuronderzoek gevraagd kan worden bij een aanvraag waarin brijvoer een rol speelt • de voorschriften die opgenomen kunnen worden in de vergunning ter voorkoming van geurhinder • de mogelijkheden voor aanvullende voorschriften als er klachten blijven bestaan. De informatiebrief staat op www.infomil.nl onder Overig – landbouw – brijvoeder en is ook per fax te krijgen: (070) 363 33 33. ■
8
Nieuwsbrief 20
Bees
NeR
Internationale conferentie over NOx- en N2O-reductie Heeft u vragen over de reductie van NOx- en N2O-emissies naar de lucht? Bent u op zoek naar de jongste trends in de stand der techniek, of wilt u kennis nemen van de laatste inzichten over de bestrijding van NOx- en N2O-emissies? Kom dan op 21 en 22 maart 2001 naar Parijs, waar InfoMil en Ademe (de Franse organisatie voor milieu en energie) een conferentie organiseren. technieken (NOx/N2O, NOx/dioxine, NOx/SO2), ultra-low-NOx branders, reburn-technieken, katalytische verbranding, en ‘single-digit-ontwikkelingen’.
(foto: Benelux Press)
Op de conferentie kunt u presentaties bijwonen van meer dan zestig deskundigen uit Frankrijk, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zweden, Noorwegen, België, Denemarken, Engeland, de Verenigde Staten en Japan. Daarnaast zijn er inleidingen door vertegenwoordigers van de Europese Commissie (DG XI), het EIPPC bureau in Sevilla en de ministeries van de organiserende landen. De presentaties gaan in op ervaringen bij olieraffinaderijen, chemische industrie, cementindustrie, glasindustrie, afvalverbranding, salpeterzuurproductie, ferro- en non-ferro industrie, electriciteitsproductie en warmtekrachtcentrales.
Context De conferentie staat in het teken van internationale afspraken, zoals het Kyoto-protocol, Europese richtlijnen (IPPC, LCP, NEC), en het ECE Gotenburg-protocol. Deze afspraken vragen in de komende tien jaar om aanzienlijke emissiereducties. Het Kyoto-protocol bijvoorbeeld gaat uit van een substantiële vermindering van het broeikasgas N2O voor het jaar 2012. De EC/IPPC-richtlijn verplicht tot volledige implementatie van de stand der techniek vóór het jaar 2007. De overige genoemde richtlijnen en protocollen kennen overeenkomstige streefdata, waarin met name aandacht wordt gevraagd voor de emissiereductie van verzurende stoffen, zoals NOx.
NO x CONF 2001 • Datum: 21 en 22 maart 2001 • Doelgroep: vergunningverleners; vertegenwoordigers van de industrie; plant managers; leveranciers van ketels, branders, emissiebeperkende technieken en meetapparatuur; onderzoeksinstel-
Software Nieuw Nationaal Model verbeterd De vergelijking en onderlinge afstemming van de softwareversies van het Nieuw Nationaal Model – PC-Stacks en PluimPlus – is afgerond. Alleen de verschillen in meteorologie zorgen nog voor belangrijke afwijkingen in de uitkomsten tussen de twee versies. Daarom worden nieuwe, identieke, meteorologische gegevens ingepast. De nieuwe software komt waarschijnlijk begin volgend jaar uit.
(foto: Benelux Press)
TNO en KEMA bouwen de nieuwe meteorologische gegevens in, en sturen daarna de software zo gauw mogelijk (waarschijnlijk begin volgend jaar) naar de abonnees. Vervolgens worden samen met het RIVM modules met achtergrondconcentraties ontwikkeld, die medio volgend jaar worden toegestuurd. Afgesproken is dat de meteorologische gegevens en achtergrondconcentraties jaarlijks worden geactualiseerd. Zo kan het NNM gebruikt worden voor de rapportage in het kader van het Besluit luchtkwaliteit aan de Europese Unie, waartoe Nederland vanaf 2001 verplicht is.
lingen; verder iedereen die geïnteresseerd is in de ontwikkelingen op het gebied van NOx- en N2O-emissiereductie • Locatie: Parijs, Grande Arche (de bovenste koepel) van La Défense (slechts drie uur treinen
Technieken De deskundigen behandelen zowel beproefde technieken (stand der techniek) als veelbelovende nieuwe technologische ontwikkelingen. Aan bod komen nageschakelde technieken, zoals katalytische en thermische afgasbehandeling, maar ook procesgeïntegreerde technieken, zoals lowNOx-branders. Speciale aandacht gaat uit naar geavanceerde technieken en nieuwe ontwikkelingen, zoals gecombineerde
InfoMil, december 2000
vanaf Rotterdam!) • Voertalen: Engels en Frans; er zijn simultaanvertaalfaciliteiten • Kosten: ca. 250 Euro, inclusief de conferentiepapers in zowel Engels als Frans.
Praktisch gebruik Nu voor het aspect meteorologie maatregelen zijn getroffen, richt de beheercommissie NNM zich op aanbevelingen voor een optimaal gebruik van het model. Als eerste stap zal InfoMil de antwoorden op veel gestelde vragen over het NNM op internet plaatsen. Het is de bedoeling dat volgend jaar een meer uitgebreide handreiking verschijnt.
• Informatie:
U kunt ook contact opnemen met InfoMil:
Nieuws uit de laatste vergadering van de beheercommissie en actuele ontwikkelingen vindt u op www.infomil.nl, onder Lucht.
telefoon (070) 361 05 75 of
[email protected]
■
www.infomil.nl/nox www.ademe.fr
9
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
NeR
Energie uit biomassa KEMA onderzocht in opdracht van Novem het proces van vergunningverlening voor bio-energieprojecten. Dit heeft geleid tot een overzicht van knelpunten bij de vergunningverlening. De drie belangrijkste zetten we hieronder op een rij. tigheid van de beoogde toepassing en over noodzakelijke acceptatieprocedures. Er bestaan grote verschillen in CO2-besparing per MJ biomassa tussen de verschillende projecten. Bovendien ontbreekt een eenduidige berekeningswijze om de CO2vermijding van een project vast te stellen. Ten slotte veroorzaakt het stoken van biomassa hier en daar overlast (zoals stank en verkeersoverlast, door de aanvoer in vrachtwagens); daarbij is de beeldvorming bij het publiek niet altijd even gunstig.
U kunt zich per fax aanmelden bij InfoMil, (070) 363 33 33. Bij voldoende belangstelling wordt de workshop in het voorjaar van 2001 gegeven. Nadere informatie: KEMA, W.C. Kok, e-mail
[email protected], tel. (026) 356 25 43.
Circulaire emissiebeleid Het ministerie van VROM bereidt een circulaire voor waarin het emissiebeleid voor energiewinning uit afval en biomassa uiteengezet wordt. In de circulaire staan de eisen voor de emissies naar de lucht die worden gesteld aan het (bij)stoken van afval en biomassa, voor zover dat niet reeds geregeld is in het BEES en het BLA. Het was aanvankelijk de bedoeling de circulaire eind 2000 te publiceren, maar dat
(foto: KEMA)
Er bestaat verschil van inzicht over de status van biomassa: is het wel of geen afvalstof? Dit kan leiden tot discussie over de doelma-
Workshop Om de conclusies van het onderzoek en mogelijke verbeteringen te bespreken, willen KEMA en InfoMil een workshop organiseren voor de vergunningverleners.
wordt waarschijnlijk wat later. Het wachten is vooral op afronding van het convenant met de kolencentrales. Begin volgend jaar is er meer duidelijkheid. Wij houden u op de hoogte. ■
VOS
VOS-maatregel tankautoreiniging Het ministerie van VROM heeft samen met InfoMil en in overleg met de branche een alternatieve maatregel voor de schoonmaak van tankauto’s geformuleerd, die de Stuurgroep KWS 2000 nu heeft vastgesteld.
(foto: InfoMil)
Bij de maatregel uit 1995 ging het om het door stoomdestillatie verwijderen van VOS die achterblijft in tankauto’s, om vervolgens via een aantal reinigingsstappen de VOS weer uit de gecondenseerde stoom te verwijderen. Volgens de brancheorganisatie ATCN is deze maatregel niet meer algemeen toepasbaar, omdat de huidige werkwijze bij tankautoreinigingsbedrijven meestal afwijkt van de werkwijze waarop de maatregel destijds was gebaseerd.
De nieuwe maatregel In het afgelopen jaar heeft TNO onderzoek gedaan naar VOS-emissies binnen de tankautoreinigingsbranche. Op basis van dit onderzoek heeft het ministerie van VROM een aantal alternatieve maatregelen geformuleerd, samen met InfoMil en in overleg met de branche. De Stuurgroep KWS 2000 heeft die maatregel inmiddels vastgesteld. In grote lijnen is het volgende afgesproken: • De bestaande maatregel vervalt. • Alle bedrijven moeten de achtergebleven vloeibare lading aftappen en afvoeren. • Bedrijven zonder afvalwaterzuivering moeten voorspoelen en het voorspoelwater apart opvangen en afvoeren. • Bedrijven met waterzuivering (met minstens een flocculatie-flotatie-unit/FFU of flocculatie-sedimentatie-unit/FSU) moeten twee maatregelen nemen: – Gesloten afvoer van het spoelwater naar de afvalwatergoot door een
afvoerslang te koppelen aan de uitstroomopening van de tank, waarbij het uiteinde van de slang uitmondt onder het waterniveau in de goten. – Bij aanwezigheid van een FFU moet de afgezogen VOS-houdende lucht via een luchtbehandelingsinstallatie met een rendement van ten minste 75% worden afgevoerd. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een FSU (zonder geforceerde afzuiging) kan luchtbehandeling om VOS te verwijderen achterwege blijven. • Waar achtergebleven lading, voorspoelwater en zuiveringsslib wordt opgevangen, opgeslagen en afgevoerd, moet dit gebeuren op een manier die VOS-emissies zo veel mogelijk voorkomt. • Het nemen van andere maatregelen met een vergelijkbaar verwijderingsrendement is ook toegestaan. Deze nieuwe afspraken zullen met toelichting als gewijzigde VOS-regelingen in de NeR worden opgenomen. In het eerste kwartaal van 2001 komen ze ook op de InfoMil-internetsite te staan. ■
10
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
Energie
Energie in de milieuvergunning: ook bij MJA-bedrijven Wanneer een bedrijf deelneemt aan een meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA) geeft het bevoegd gezag hier ruimte voor en volstaat het borgen van de resultaten in de voorschriften. Dit laatste moet wel gebeuren! In de circulaire Energie in de milieuvergunning staat de aanbeveling om bij een MJAbedrijf uit te gaan van een bedrijfsenergieplan en een advies van Novem hierover, en de uitvoering van dat plan in de vergunning te borgen. Deze benadering laat zelfwerkzaamheid alle ruimte: een bedrijf dat zijn MJA-verplichtingen nakomt, voldoet aan deze voorschriften. Er zijn meer dan duizend industriële MJAbedrijven. Bij het merendeel van die bedrijven loopt het goed, daar hoeft het bevoegd gezag geen actie te ondernemen. Maar er zijn uitzonderingen. De MJA-partijen zetten in het uiterste geval een bedrijf dat de afspraken niet nakomt uit de MJA. Als de convenantafspraken zijn verankerd in de vergunning, kan het bevoegd gezag hierop handhaven. Zo niet, dan staat het bevoegd gezag met lege handen. De weerspannige slachterij Soms kan het bevoegd gezag voorkomen dat een bedrijf uit een MJA gezet moet worden. Een praktijkvoorbeeld. Een slachterij geeft bij een vergunningaanvraag in 1997 aan dat het bedrijf kort daarvoor is toegetreden tot de MJA met de vleesindustrie. De slachterij voegt een toetredingsbrief bij de aanvraag, maar heeft nog geen energiebesparingsplan. De gemeente geeft ze in de vergunning een jaar de tijd om een bedrijfsenergieplan en een advies van Novem daarover in te dienen. Na een jaar ligt er nog niets. Wanneer blijkt dat het bedrijf zijn geurprobleem gebrekkig aanpakt, onderzoekt de gemeente de naleving van de vergunning. Dan komt aan het licht dat het bedrijfsenergieplan er nog steeds niet is en dat er bij Novem geen adviesaanvraag ligt. Het bedrijf loop niet achter op het gebied van energie-efficiency; het heeft vooral moeite met plannen en rapporteren.
van Novem, ofwel van een bedrijfsdoorlichting of ander onderzoek dat als onderbouwing voor het plan kan dienen. De gemeente geeft daarbij aan dat wanneer het bedrijf in gebreke blijft, het verder behandeld zal worden als niet-MJA-bedrijf. Ook hierop volgt nog geen plan. Bij hercontrole blijkt echter dat er al eerder een besparingsonderzoek is uitgevoerd. Er is besparing mogelijk, maar de aanbevolen maatregelen uit het onderzoek zijn nog niet vertaald naar de bedrijfssituatie. De gemeente ziet ondertussen in wat het probleem van het bedrijf nu is: de interne communicatie is moeizaam – de hoofdvestiging ligt in een andere gemeente – en plannen maken is een zwak punt van het bedrijf. De gemeente stuurt nogmaals een brief met een deadline, en Novem nam
(foto: Benelux Press)
contact op met het bedrijf. Ook komt er een gesprek tussen de directie en de wethouder. Het bedrijf heeft inmiddels een adviseur ingehuurd om te helpen met het opstellen van het plan. De dag voor het gesprek dient het bedrijf een energiebesparingsplan voor advies bij Novem in. De vergunningvoorschriften waren in dit geval hard nodig. Als de vergunningverlener alles van tevoren had geweten, had hij de voorschriften minder ruim gemaakt. Dit soort problemen is niet altijd te voorzien; zorg daarom altijd voor borging van de uitvoering van de convenantafspraken. ■
Met energie aan de slag! Energiebesparing is actueel, dat blijkt wel uit de recente internationale en nationale klimaatconferenties. Daar staat tegenover dat het nog lastig blijkt om energiebesparing effectief op te nemen in de milieuvergunning. Onder het motto Met energie aan de slag! gaat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten haar leden actief ondersteunen bij het onderwerp energie in de milieuvergunning. Het Programma Intensivering Ondersteuning Bevoegd gezag (PIOB) moet daarvoor gaan zorgen.
Tweede kans In de aanschrijving krijgt het bedrijf drie maanden de tijd om alsnog met een plan te komen – ofwel vergezeld van een advies (foto: Benelux Press)
11
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
LIM De afgelopen maanden heeft de VNG met ondersteuning van InfoMil het PIOB-basisprogramma voor de komende vier jaar opgesteld. Binnen de VNG is positief gereageerd op de invulling van dit programma. Ook de klankbordgroep van gemeenteambtenaren heeft enthousiast gereageerd. De klankbordgroep bestaat op dit moment uit twaalf vertegenwoordigers uit verschillende regio’s. U kunt zich nog aanmelden voor de klankbordgroep; vooral kandidaten uit de Zeeuwse regio zijn welkom. Er varing Gemeenten hebben vaak capaciteitsproblemen op het gebied van vergunningverlening en handhaving; dat komt steeds weer naar voren bij verschillende VNG-overlegorganen. Juist het opdoen van kennis en ervaring bij een relatief nieuw onderwerp als energie kan in zo’n situatie gemakkelijk in de knel komen. Het PIOB wil gemeenten in deze fase daarom met verschillende instrumenten ondersteunen, zodat ze later het onderwerp energie toch op efficiënte wijze vorm kunnen geven. Om met deze manier van werken ervaring op te doen worden nog dit jaar pilotprojecten ondersteund bij twee regionale milieudiensten. ‘Training on the job’ vormt hierbij een belangrijk onderdeel. Volgend jaar zullen de pilots naar andere gemeenten en regio’s worden uitgebreid. Binnenkort gaat ook een inventarisatie van start van projecten waarin gemeenten hebben gewerkt aan het opdoen van ervaring. De resultaten worden gebruikt om een goed instrumentarium te ontwikkelen, zodat andere gemeenten daarmee hun voordeel kunnen doen. Koppeling energie en preventie VROM heeft besloten de ondersteuningsactiviteiten op de gebieden van energie en afvalpreventie sterker te koppelen. Dit is een logische stap op weg naar een integrale ondersteuning van gemeenten en provincies op het hele terrein van de verruimde reikwijdte. In de komende maanden wordt gewerkt aan de nadere invulling van de koppeling. Informatie: Hans Olsthoorn, projectmanager PIOB bij de VNG, tel. (070) 373 88 41, of bij de sectie Energie van InfoMil. Informatie kunt u ook vinden op www.infomil.nl ■
LIM ondersteunt handhavers Bsb Veel milieuambtenaren vinden het Bouwstoffenbesluit (Bsb) complex, waardoor het als moeilijk handhaafbaar wordt ervaren. Het Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving heeft een project opgezet ter ondersteuning. Een van de aspecten die handhavers in het Bouwstoffenbesluit als lastig ervaren is de relatie tussen de bouwstof en het geleverde bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit. Daarnaast komen veel vragen voort uit het omgaan met grond als bouwstof. Het Bouwstoffenbesluit heeft ervoor gezorgd dat het toezicht op grondstromen opnieuw op de agenda van de handhavers staat. Omdat het besluit maar een van de vele regulerende instrumenten is voor de keten van (schone en verontreinigde) grondstromen, moet de handhaver proberen in een zee van regelgeving het hoofd boven water te houden. Om de handhavers van het Bouwstoffenbesluit ‘op maat’ te ondersteunen heeft het LIM zes regionale ervaringsprojecten geadopteerd, in de regio’s Groningen, Achterhoek, Limburg, Gouda en omstreken en Noord- en Zuid-Kennemerland. Vertegenwoordigers van het LIM gaan met de handhavers op pad, zodat ze de ervaringen direct kunnen bespreken; veel vragen komen voort uit het gebrek aan praktijkervaring. Omdat er nog erg veel koudwatervrees bij de handhavers bestaat, begeleidt het LIM hen ook in het veld. Uit de eerste ervaringen blijkt dat er sneller resultaten worden geboekt bij projecten waarbij een beperkt aantal handhavings-
instanties zijn betrokken dan bij grotere samenwerkingsprojecten. De Handhavingsen Uitvoeringsmethode (HUM) Bouwstoffenbesluit en het instrument van certificering van bouwstoffen zijn nog te weinig ingeburgerd. Fingerspitzengefühl Het LIM gaat het project Handhaving Bouwstoffenbesluit gefaseerd uitvoeren. In deze eerste fase wil het LIM zich beperken tot het ondersteunen van de handhavers bij het bezoek van een locatie en het leren herkennen van een overtreding. Uiteindelijk zal alleen veel praktijkervaring de handhavers het juiste ‘Fingerspitzengefühl’ kunnen geven. In de tweede fase, na februari 2001, worden de ervaringen landelijk verspreid en zal de klankbordgroep van het project bepalen welke andere initiatieven er in 2001 worden ontwikkeld. Oproep Er zijn meer projecten waar handhavers praktijkervaring opdoen met de handhaving van het Bouwstoffenbesluit. Uw ervaringen, zowel de positieve als de negatieve, zijn waardevol. Daarom vragen we u om die bij het LIM te melden, tel. (070) 361 05 75, e-mail
[email protected]. ■
8 februari 2001: tweede SEPh-dag De eerste landelijke SEPh-dag van 19 april was nuttig en waardevol: de eerste contacten zijn gelegd en ervaringen zijn uitgewisseld. Veel medewerkers van de servicepunten hoopten dan ook op een vervolg. Het LIM heeft daarom samen met een aantal SEPh-ers en provinciale handhavingscoördinatoren een werkgroep gevormd om een tweede landelijke bijeenkomst te organiseren. De tweede SEPh-dag wordt in Utrecht gehouden op 8 februari 2001. Ook deze dag is (alleen) door en voor de SEPh-ers. De voorbereidingen voor de tweede lande-
lijke dag zijn in volle gang. Een van de ideeën is de opzet van een kennismarkt waar SEPh-ers de kennis en ervaring kunnen uitwisselen die ze hebben opgedaan in handhavingsprojecten. Daarnaast wordt in presentaties, workshops en lezingen aandacht besteed aan actuele thema’s als de landelijke prioriteiten en de ondersteuning hierbij, en de uitwisseling van (operationele en nietoperationele) handhavingsinformatie. Een inventarisatie onder SEPh-ers moet ervoor zorgen dat we zo goed mogelijk tegemoet komen aan hun wensen. ■
12
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
Bestuurlijk-juridisch
Raad van State begrenst vergunning op hoofdzaken Recentelijk heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over een vergunning op hoofdzaken. Omdat de uitspraak belangrijk is voor de vergunningverlening gaan we er hier uitgebreid op in.
Het gebouw van de Raad van State in Den Haag (foto: Wiebe Kiestra)
Op 25 augustus deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in het beroep tegen drie aan General Electric Plastics te Bergen op Zoom verleende vergunningen. Twee daarvan waren Wvo-vergunningen; het beroep tegen deze vergunningen is door de Afdeling ongegrond verklaard. Bij de derde vergunning ging het om een Wmrevisievergunning (een vergunning op hoofdzaken) van de provincie NoordBrabant. Die was al eerder geschorst en is nu door de Afdeling vernietigd. De vernietigde vergunning was opgesteld voordat de Wegwijzer vergunning op hoofdzaken/Vergunningverlening op maat (VOH/VOM) werd gepubliceerd. Daarin is veel aandacht voor een goede juridische vormgeving van de VOH/VOM. Voor de opstelling ervan is uitvoerig jurisprudentieonderzoek gedaan en intensief overleg gevoerd met vertegenwoordigers uit de vergunningspraktijk (IPO, VNG, Rijkswaterstaat, Unie van Waterschappen). De vorm van de vernietigde vergunning week op belangrijke onderdelen af van de Wegwijzer. Juist op een aantal van die onderdelen viel het oordeel van de Afdeling negatief uit. Aanvraag De aanvraag voor de vergunning bestond uit een algemeen deel en bijzondere delen
met detailinformatie. Alleen het algemeen deel maakte onderdeel uit van de vergunning. Tegen deze opzet – die ook in de Wegwijzer wordt aanbevolen – heeft de Afdeling geen bezwaar. Koppeling met BMP en BIMZ In de vergunning werd General Electric Plastics verplicht vierjaarlijkse bedrijfsmilieuplannen en milieujaarprogramma’s ter goedkeuring voor te leggen. Het milieujaarprogramma moest onder meer een meetplan bevatten voor de bepaling en bewaking van de milieubelasting van de inrichting. Deze voorschriften moesten Gedeputeerde Staten in staat stellen de uitvoering van de vergunning te volgen. Voor de Afdeling was dit niet afdoende; die oordeelde dat in de vergunning tevens met zoveel woorden geregeld had moeten worden dat het bedrijf gehouden is het goedgekeurde BMP en milieujaarprogramma uit te voeren, omdat er anders geen aanknopingspunten zouden zijn om handhavend op te treden als het bedrijf de goedgekeurde plannen niet uitvoert. De Afdeling oordeelde verder dat “de wijze waarop het milieubeleid binnen de inrichting vorm krijgt, de wijze waarop inzicht wordt verkregen in de milieubelasting alsmede de wijze van aanpak hiervan” in dit geval steunden op het milieuzorgsysteem, dat geen onderdeel uitmaakt van
de vergunning, wat uit het oogpunt van rechtszekerheid voor derden niet aanvaardbaar is. De hoofdelementen van het milieuzorgsysteem hadden volgens de Afdeling moeten worden opgenomen in het deel van de aanvraag dat deel uitmaakt van de vergunning. Het lijkt erop dat de Afdeling de vergaande koppeling met BMP en BIMZ suggereert vanuit de gedachte dat de vergunning zonder die koppeling onvoldoende normering geeft. Kennelijk heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de door het bedrijf op te stellen plannen en programma’s een wezenlijk onderdeel van de vergunning vormden, die echter met een enkele goedkeuring onvoldoende geborgd waren. Hetzelfde geldt voor het milieuzorgsysteem. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het onderwerp meten en registreren. De provincie had, afgezien van de genoemde bepaling die betrekking heeft op het milieujaarprogramma, geen enkel voorschrift opgenomen over dit belangrijke onderdeel van de vergunning op hoofdzaken en vergunning op maat. De vergunning volgens de Wegwijzer Als de aanpak van de Wegwijzer was gevolgd, had de vergunning er anders uitgezien. Die aanpak komt erop neer dat in een vergunning op hoofdzaken alle relevante milieuaspecten worden geregeld, ongeacht of deze ook al in het milieuzorgsysteem of het bedrijfsmilieuplan worden beschreven. De vergunning moet los van het BMP of BIMZ en onafhankelijk van eventuele managementwisselingen bij het bedrijf kunnen worden uitgevoerd en gehandhaafd. De relatie met bedrijfsmilieuplan en milieuzorgsysteem blijft in de vergunningvoorschriften goeddeels onzichtbaar. Doelvoorschriften worden afgestemd op de zekere taakstellingen uit het geaccordeerd bedrijfsmilieuplan. Bij het formuleren van meet-, registratie- en verslagvoorschriften kan selectief naar bepaalde procedures uit het meet- en registratiesysteem van het bedrijf worden verwezen. Verdere koppelingen aan het bedrijfsinterne milieuzorgsysteem of het bedrijfsmilieuplan – bijvoorbeeld in de vorm van goedkeuringsconstructies – worden vermeden. Als het bedrijf de VOH niet goed naleeft doordat het de inspanningen op milieuzorggebied vermindert, dan moet het bevoegd gezag allereerst handhavend optreden. Als het goed is biedt de
13
verleende VOH daarvoor voldoende basis. Dat kan leiden tot het besluit om de VOH op termijn te vervangen door een meer traditionele, gedetailleerdere vergunning. Opmerkingen daarover kunnen een plaats krijgen in de considerans van de vergunning, waar wordt ingegaan op de relatie tussen BMP, BIMZ en de verleende VOH. Over de juridische houdbaarheid van een VOH of VOM die volgens deze benadering is opgesteld, heeft de Afdeling zich in de GEP-uitspraak niet uitgelaten. De GEP-uitspraak bevat in elk geval geen overwegingen op grond waarvan men die benadering nu zou moeten afwijzen; hij geeft eerder een extra stimulans om de Wegwijzer ter hand te nemen. Flexibiliteit en rechtszekerheid De Afdeling achtte twee zeer algemeen geformuleerde voorschriften uit de vergunning in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel: de bepaling dat het bedrijf voortdurend moet streven naar een zo laag mogelijke emissie en de bepaling dat het bedrijf moet voldoen aan in Nederland algemeen aanvaarde milieuhygiënische normen. De Wegwijzer schetst uitgebreid welke vergunningvoorschriften zowel flexibiliteit als voldoende rechtszekerheid bieden; zie de juridische factsheets uit de Wegwijzer, vooral die over zorgplichtbepalingen (p. 72–77). De Afdeling oordeelde ook dat een nadereeisbevoegdheid uit de vergunning te algemeen en onbepaald was. Ook hiervan geeft de Wegwijzer omschrijvingen die voldoende concreet zijn (zie de juridische factsheet, p. 95–96). Jaar vrachten op inrichtingsniveau In de vergunning waren voor enkele emissies naar de lucht uitsluitend maximum jaarvrachten voor de inrichting als geheel opgenomen, waarbij de NeR als belang-
Nieuwsbrief 20
rijkste ijkpunt was gehanteerd. De maximum jaarvracht wordt daarbij gevormd door de optelsom van de feitelijke emissies uit alle relevante bronnen. Voor het overgrote deel van de bronnen gold dat de feitelijke emissies aanzienlijk lager waren dan de NeR voorschrijft. Slechts enkele bronnen voldeden niet aan de NeR. Het was de bedoeling om deze bronnen op termijn te saneren. Daarnaast waren er in de vergunning als absolute bovengrens maximum jaarvrachten voor de inrichting als geheel opgenomen, rechtstreeks afgeleid van de NeRnormen. In grote lijnen was de gevolgde systematiek van exclusieve maximum jaarvrachten op inrichtingsniveau met de NeR als (minimum) uitgangspunt in overeenstemming met de Wegwijzer (p. 26 en 65) en de NeR (tweede uitgave, hst. 2, p. 14). Met het alleen voorschrijven van een maximumjaarvracht op inrichtingsniveau kan de Afdeling zich echter niet verenigen. Volgens de Afdeling had in de vergunningvoorschriften moeten worden geëist dat bij iedere emissiebron op elk moment dient te worden voldaan aan het door de provincie gekozen beschermingsniveau (waaronder de NeR). Nu dit niet is voorgeschreven, kan volgens de Afdeling niet worden uitgesloten dat er zodanige verschuivingen tussen de afzonderlijke emissiebronnen plaatsvinden, dat het gekozen beschermingsniveau bij een of meer emissiebronnen wordt overschreden. De conclusie is dat de Afdeling naast een (jaarvracht)norm op inrichtingsniveau minstens ook een normering per individuele bron (installatie) nodig acht. Uit de GEPuitspraak wordt niet helemaal duidelijk of de eis voor de individuele bron altijd een concentratie-eis moet zijn. Voor dit moment is het advies om in aanvulling op de Wegwijzer naast een emissienorm op inrichtingsniveau altijd ook de individuele emissiepunten van een norm te voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een concentratie-eis. Verder krijgt de vergunningverlening op hoofdzaken/op maat met prioriteit aandacht bij de toekomstige herziening van hoofdstuk 8 van de Wm (voorzien in de binnenkort aan de Kamer te zenden nota Toekomst Wet milieubeheer). Het gaat dan in het bijzonder om het opnemen van uitsluitend eisen op inrichtingsniveau in de vergunning.
InfoMil, december 2000
Meer informatie • De GEP-uitspraak is gepubliceerd in Milieu & Recht van november 2000. • Ter begeleiding van de Wegwijzer verscheen in november 2000 de voorlichtingsbrochure Aan de slag met de vergunning op hoofdzaken/op maat, verkrijgbaar bij het VROM-distributiecentrum, tel. (0900) 80 52, distributiecode 20616/201. De Wegwijzer zelf is ook verkrijgbaar bij het VROMdistributiecentrum, distributiecode 20610/201. • Verdere informatie kan worden verkregen bij het ministerie van VROM, J. Teekens, tel. (070) 339 37 77; InfoMil www.infomil.nl, tel. (070) 361 05 75; RIZA, tel. (0320) 29 84 28. EuroBAT
Overzicht BREFs In het kader van de Europese regelgeving zijn inmiddels acht Reference Documents (BREFs) over de beste beschikbare technieken gepubliceerd. Op grond van artikel 16.2 van de IPPC Richtlijn (96/61/EG) wordt informatie uitgewisseld over de Best Available Techniques (BAT). Dit wordt vastgelegd in BAT Reference Documents (BREFs). De volgende BREFs zijn verschenen: • Primaire ijzer en staal • Cementklinker en kalk • Papier en pulp • Koeling • Chlooralkali • Non-ferro metalen • Glas en minerale wol • Bewerking van ferro-metalen Het document over koeling is een ‘horizontaal document’: daarin komt een onderwerp aan de orde dat voor verscheidene branches van belang kan zijn. U kunt de BREFs inzien op en kopiëren van de internetsite van het European IPPC Bureau (EIPPCB): http://eippcb.jrc.es. Onder ‘Activities’ kiest u voor een van de bovengenoemde branches en vervolgens voor ‘Documents and reports’. Meer informatie: www.infomil.nl/eurobat en http://eippcb.jrc.es ■
14
InfoMil, december 2000
Nieuwsbrief 20
Stand der techniek
RPS-filter verwijdert (plakkerig) stof In deze rubriek houden wij u op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van emissiebeperkende technieken. Deze vijfde aflevering is gewijd aan het RPS-filter, een stofafscheider die in eerste instantie is ontworpen voor het hygiënisch terugwinnen van kostbare stofvormige producten. RPS staat voor Rotating Particle Separator. Het RPS-filter biedt met name een oplossing voor kleverig fijn stof en voor de verwijdering van stof bij hoge temperaturen. Het wordt soms in combinatie met een andere filtermethode gebruikt, maar bij een geschikte deeltjesgrootteverdeling is geen tweede filter nodig.
Achter het RPS-filter staat vaak nog een scrubber, biofilter, doekenfilter of absoluutfilter. Soms volstaat alleen een RPS-filter. Door vooraf de deeltjesgrootteverdeling te bepalen, kunnen de dimensies van het RPSfilter op de toepassing worden afgestemd, en kan worden bekeken of een extra filter nodig is.
RPS-filters in gebruik Bij geur- en smaakstoffenproducent Quest in Naarden zijn sinds 1995 twee RPS-filters in gebruik. Het bedrijf maakt geurstoffen voor zeeppoeder, lotions en huishoudelijke schoonmaakmiddelen, en kleur- en smaakstoffen voor onder meer frisdranken en gebak. Het eerste RPS-filter werd met het oog op de arbeidsomstandigheden toegepast. Het filter is op eigen initiatief van het bedrijf geplaatst, zonder dat de vergunningverlener daaraan te pas kwam. Koert Barth van Quest: “We gebruiken het filter op een plek waar we sproeidroogproducten maken, op basis van zetmeel en suiker. Dat gebeurt in batches. Tussendoor maken we de ruimte met heet water RPS-filter (schema) (illustratie: Quest)
RPS-filter (gemonteerd) (foto: Quest)
schoon, zodat een soort mist ontstaat. Daarbij blijft
Het RPS-filter is een ronddraaiende cilinder met een diameter van tussen de 300 en 1000 mm, afhankelijk van de hoeveelheid lucht die behandeld moet worden. In de cilinder zitten kanaaltjes met een doorsnede van 1,6 mm. De cilinder draait rond zijn as, parallel aan de stroomrichting van de afgasstroom met de stofdeeltjes. De stofdeeltjes worden ‘uit de bocht geslingerd’, slaan tegen de wanden van de kanaaltjes en blijven daar zitten. Periodiek of continu wordt het afgevangen stof uit de kanaaltjes verwijderd.
filter kan goed en gemakkelijk worden schoongemaakt, droog, maar ook met water of stoom.”
de afzuiging gewoon aanstaan. In het afzuigkanaal
Reinigingstechnieken Het filter kan op verschillende manieren gereinigd worden: continu of periodiek, met stoom, water of perslucht. Daarbij kan het filter gewoon in gebruik blijven. Schoonmaken met perslucht gebeurt vooral bij reiniging van rookgassen met hoge temperaturen en wanneer het gaat om het verzamelen van een product dat poedervormig (en dus droog) moet blijven. Wanneer het stof kleverig is – een berucht probleem bij het bestrijden van stofemissies – is natte reiniging de beste optie. De leverancier: “Het RPS-filter heeft als groot voordeel dat het helemaal van roestvrij staal kan worden gemaakt. Er wordt geen filtermedium gebruikt; het geheel werkt eigenlijk als een soort centrifuge. Zo’n roestvrijstalen
krijg je dus een mix van poeder en waterdamp. In het verleden ontstond daardoor een dikke koek, en dat leidde tot productiestoringen van de ventilatoren.
Tweetrapsreiniging In de meest gebruikte toepassing is het RPSfilter ingebouwd in een cycloon (zoals in de afbeelding is te zien). Dan is sprake van tweetrapsreiniging. In de cycloon wordt het grovere stof afgevangen, met een diameter van 10 à 15 µm en groter. Daarna komt de afgasstroom in het RPS-filter terecht, en worden kleinere stofdeeltjes afgevangen, met een diameter tussen de 1 en 10 à 15 µm. De gereinigde lucht wordt via een ventilator aan de bovenzijde afgevoerd.
Bij het RPS-filter gebeurt dat niet, je kunt het schoonmaken met warm water. Voor ons is dat heel belangrijk, omdat we veel schoonmaken.” Een tweede filter wordt toegepast bij een afzuigkanaal op een punt waar kleurstoffen worden gestort. Barth: “Die kleurstoffen zijn zeer geconcentreerd. Als je morst, zie je dat meteen. Ook bij de uitlaat naar buiten zag je vroeger dan kleur ontsnappen. Met het RPS-filter zie je niets. Dat is voor ons een indicatie dat het filter goed werkt.”
■
Het RPS-filter in trefwoorden (volgens opgave van de leverancier) Werkingsprincipe
Stof of poeder slaat als gevolg van centrifugaalkracht tegen de wand van roterende kanaaltjes; reiniging met water of perslucht.
Toepassingsgebied
Afvangen van vaste deeltjes vanaf 1 µm; (fijn) stof of poedervormig product bijvoorbeeld na drogers; vooral ook geschikt voor kleverig stof (bijvoorbeeld in de levensmiddelenindustrie); ook toepasbaar bij hoge temperaturen.
Doel
Terugwinnen van dure producten en/of reductie van stofemissies.
Investeringskosten
Vanaf ƒ 40.000,–.
Energieverbruik
Vanaf 0,5 kW, per 1000 m3/h.
Water/persluchtgebruik
Gering waterverbruik, perslucht vanaf 1 m30/h
Afvalproductie
Geen.
Bijzonderheden
Compact, volledig uitvoerbaar in roestvrij staal.
15
Nieuwsbrief 20
InfoMil, december 2000
FO-Industrie
Milieujaarverslagen 1999: op tijd, inhoud kan nog beter Dit jaar hebben zo’n 250 bedrijven voor het eerst een milieujaarverslag ingediend op basis van het Besluit milieuverslaglegging. Daarnaast werden nog eens 700 milieujaarverslagen en voortgangsrapportages opgesteld in het kader van een convenant. Bedrijven en overheden hielden zich over het algemeen goed aan de afgesproken termijnen voor indiening en beoordeling. Bovendien zijn maar weinig verslagen afgekeurd. Dat blijkt uit evaluaties door het IPO (onder de provincies), en Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen (onder waterkwaliteitsbeheerders). Toch kan een flink aantal zaken nog beter. Onlangs is daarover in twee workshops gesproken. Dit eerste jaar is de inhoudelijke validatie van de verslagen door het bevoegd gezag beperkt gebleven, vooral omdat heldere beoordelingscriteria daarvoor nog ontbreken. De validatie was daarom vooral gericht op de volledigheid en tijdigheid van de verslagen.
Rol FO-Industrie FO-Industrie peilt bij het bevoegd gezag de voortgang van het proces van indienen en beoordelen van de milieujaarverslagen, registreert de binnengekomen verslagen en beoordelingsbrieven en legt de gerapporteerde milieugegevens vast in een database. Op basis van de verslagen stelt FO-Industrie jaarrapportages op voor de verschillende convenan-
Vraagtekens De waterkwaliteitsbeheerders hebben in het algemeen voldoende inzicht in de meetresultaten van de bedrijven, maar de berekeningswijze en het meet- en registratie systeem zorgen nog wel voor vraagtekens. Ook voor de provincies is dat een belangrijk punt. Het bevoegd gezag wil weten welke afspraken het over het meet- en registratiesysteem kan maken en welk inzicht de bedrijven hierin zouden moeten geven. Maar ook het bevoegd gezag zelf kan werken aan verbeteringen, zoals de interne voorbereiding en organisatie van de validatie en de samenwerking met andere overheden. Over de status van het milieujaarverslag bestaat nog onduidelijkheid: is het een beleidsinstrument, een handhavingsinstrument, of beide? Met andere woorden: welke gebruikswaarde kunnen vergunningverlener en handhaver toekennen aan het milieuverslag en de validatie ervan? Ook over de juridische status van de beoordelingsbrief bestaan nog vraagtekens. Verbeteringen Alle betrokken overheden willen het komende jaar een reeks verbeteringen doorvoeren. Er zijn afspraken gemaakt om zowel het proces als de inhoud van het
ten. De gegevens worden ook gebruikt voor de jaarlijkse rapportage van de overheid over emissies en afval in Nederland. Milieujaarverslagen, ook in de papierindustrie (foto: Benelux Press)
verslag te verbeteren. Er komen op korte termijn aanbevelingen voor verbetering van het proces, zoals het opstellen van een draaiboek van de werkzaamheden, het laten maken van conceptverslagen, het organiseren van een beoordelingsbijeenkomst, de uitwerking van interne planning en prioriteitsstelling bij het bevoegd gezag, en het maken van afspraken die moeten leiden tot een gezamenlijk oordeel. Om de inhoud van het verslag te verbeteren moet vooral het meet- en registratiesysteem aandacht krijgen; een werkgroep zal voor september 2001 een aanvulling maken op de Handreiking Validatie. Een tweede werkgroep gaat zorgen voor afstemming van de algemene beoordeling van de verslagen; voor een aantal sectoren wordt dit nog gespecificeerd. Gebruikswaarde Een derde werkgroep zal zich buigen over de gebruikswaarde van het wettelijk milieuverslag voor het bevoegd gezag als beleids- en als handhavinginstrument. In een later stadium zal deze werkgroep een
Rapporten kunt u opvragen bij FO-Industrie, telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75.
gemeenschappelijke handhavingslijn uitwerken. Ten slotte zullen de betrokken overheden zorg dragen voor een gezamenlijke aanbiedingsbrief bij het toesturen van de modellen van het milieujaarverslag voor 2000, waarin aanbevelingen voor een meer efficiënte verwerking van de milieujaarverslagen zijn opgenomen. De provincies, Rijkswaterstaat en de Unie van Waterschappen denken met de aanbiedingsbrief en de activiteiten van de werkgroepen het validatieproces te kunnen stroomlijnen en zowel de verslagen zelf als de beoordeling ervan te kunnen uniformeren en verbeteren. De evaluatierapporten zijn te verkrijgen bij: • IPO, tel. (070) 888 12 48 • RIZA Steunpunt Emissies, tel. (0320) 29 84 28 • Unie van Waterschappen, tel. (070) 351 97 70. De verslagen van de workshops kunt u binnenkort bij FO-Industrie opvragen. ■
16
Agenda
19 december Convenant benchmarking energieintensieve industrie Bijeenkomst voor gemeenten die betrokken zijn bij het benchmarkingconvenant. • Evoluon Eindhoven, 10.00–12.30 uur
InfoMil, december 2000
Nieuwsbrief 20
Nieuwe amvb’s, actuele thema’s Dit najaar traden de nieuwe amvb’s Inrichtingen voor motorvoertuigen, Opslag- en transportbedrijven en Bouw- en houtbedrijven in werking. Het ministerie van VROM vroeg InfoMil daarom een reeks regionale bijeenkomsten te organiseren. De animo daarvoor was groot: 370 deelnemers. Daarom is besloten begin 2001 een extra dag te organiseren.
• Informatie: InfoMil, sectie Energie, (070) 361 05 75
8 februari Tweede SEPh-dag Voor en door medewerkers van SEPh. • Utrecht, locatie nog onbekend • Informatie: InfoMil, sectie LIM, (070) 361 05 75
21 en 22 maart NO x CONF 2001 Conferentie over de laatste inzichten bij de bestrijding van NOx en N2O-emissies. • Doelgroep: vergunningverleners; vertegenwoordigers van de industrie; plant managers; leveran-
Tijdens de bijeenkomsten in november en december werden de deelnemers ’s ochtends op hoofdlijnen bijgepraat. Na de lunch kon men verschillende onderwerpen in twee workshops naar keuze uitdiepen. Accenten lagen bij de nieuwe thema’s binnen de amvb’s (bodembescherming, VOS en externe veiligheid) en verder bij geluid en de certificering van stookinstallaties. De ochtend werd besloten met een presentatie van de ‘Aanpak uitvoering 8.40 amvb’s’. Daarbij kwam onder meer het gebruik van een bevestigingsbrief aan de orde.
ciers van ketels, branders, emissiebeperkende technieken en meetapparatuur; onderzoeksinstellingen; overige geïnteresseerden. • Parijs: Grande Arche, bovenste koepel van La Défense • Voertalen: Engels en Frans, met simultaanvertaalfaciliteiten • Kosten: ca. 250 Euro, inclusief conferentiemap in Engels en Frans, lunches en drankjes. • Informatie: www.infomil.nl/nox en www.ademe.fr of InfoMil, (070) 361 05 75
24–26 april EcoTech Europe 2001
Bevestigingsbrief De 8.40-amvb’s bevatten soms globale voorschriften met termen als ‘redelijkerwijs’ en ‘zo veel mogelijk’. Voor de handhaving zijn dit lastige begrippen; ze zullen eerst voor een bedrijfsspecifieke situatie geconcretiseerd moeten worden, bijvoorbeeld met de bijbehorende informatiebladen. De geconcretiseerde norm kan worden vastgelegd met behulp van nadere eisen of een melding, maar ook met een bevestigingsbrief.
• Jaarbeurs Utrecht
Voorwaarden Van de bevestigingsbrief kan onder voorwaarden gebruik gemaakt worden: het belang van derden mag niet worden geschaad, het moet niet om grote investeringen gaan, en er mag geen nieuw rechtsgevolg ontstaan. Meestal zal de norm in overleg met het bedrijf zijn vastgesteld, maar dat is geen vereiste. De geconcretiseerde norm moet natuurlijk wel redelijk zijn. Als een bedrijf zich niet aan de geconcretiseerde norm houdt, kan de handhaver terugvallen op het globale voorschrift. De handhaving van (lastige) globale voorschriften hoeft dus niet te blijven liggen!
De datum voor de bijeenkomst in het voorjaar van 2000 is nog niet bekend. Heeft u belangstelling, neem dan contact op met InfoMil.
Een samenvatting van de inleidingen en workshops, plus antwoorden op de meest gestelde vragen vindt u op onze website www.infomil.nl, onder ‘Overige’. ■
• Informatie: www.ecotech.nl
Colofon
Aandachtsgebieden van InfoMil
Redactieadres InfoMil Postbus 30732
Lucht
2500 GS Den Haag
• Bees (NOx)
Fax (070) 363 33 33
• Emissie van vluchtige
Coördinatie voor InfoMil Jolanda Vloon, Roselie Wijtenburg Redactie Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) Ontwerp en vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere
organische stoffen
Oplage 6.500 exemplaren ISSN 1385-5492 De volgende Nieuwsbrief verschijnt in maart 2001. Overnemen met bronvermelding is toegestaan.
en handhaving
• Nederlandse emissierichtlijn (NeR) • Nieuw Nationaal Model (NNM) Bodem, water en landbouw
• Bedrijfsinterne milieuzorg • Doelgroepbeleid industrie
• Landbouw
• Elektromagnetische straling
• Water
• EuroBAT
• Monitoring luchtkwaliteit
Druk PlantijnCasparie, Den Haag
• Bouwstoffenbesluit
• Externe Veiligheid Verruimde reikwijdte Wm
• Geluid (industrielawaai)
• Afval- en emissiepreventie
• Landelijk Informatiepunt
• Afvalscheiding (bedrijfsgebonden)
Milieuwethandhaving (LIM) • MER
• Energiebesparing
• Milieujaarverslag
• MDW
• SdT/Alara
• Bever (bodemsanering)
• VOH/VOM
• Bodembescherming (NRB)
Overige aandachtsgebieden
• Bodemlozingen
• Asbest
• BOOT
• Bestuurlijk-juridisch