1
LeutherPraet Kwartaalnieuwsbrief voor de familie Le(e)ther
nr. 3 - 2002
pagina uitgave te komen. Eigenlijk was dat weer iets te krap, want daardoor was er geen ruimte meer voor een colofon en dat betekende dat ik niet –zoals toegezegd- mijn rekeningnummer opnam evenals de jaargang en welk nummer het betrof. Het vorige nummer was dus nummer 2 van de 8e jaargang.
opmaakcomputer het e.e.a. zelf te regelen (qua formaat en lettertypen) i.p.v. mijn Word-formaat over te nemen. Dat had, zo zag ik in de hard copy, toch weer een veelheid aan afbreekstreepjes ten gevolge, maar ook dat hier en daar een woord of een deel daarvan was weggevallen. Mijn excuses daarvoor.
Het was wel een lekker nummer vond ik, met nogal wat foto’s en dat betekende dat de file dik 2mB groot was. Dat zou voor de verzending per e-mail hier en daar voor wat problemen zorgen, reden waarom ik er maar een .pdf-file van heb laten maken. Dat betekende ook dat ik geen diskette aan de copyshop kon aanleveren ter duplicering en zo werd ook aan hen een pdf-file aangeleverd. Echter de studio vond het makkelijker om in haar Apple
In dit nummer beginnen we met de geschiedenis van Stadtpfeiffer Riehl. Ik kocht dit boekje vorig jaar in Weilburg en omdat het ons een goed inzicht geeft in het leven en welzijn van een stadtpfeiferfamilie heb ik het voor u vertaald. Tot slot mijn kwartaalijkse oproep, Uw bijdragen zij meer dan welkom.
l weer enige tijd wordt er hier ten lande gesproken over inburgeringscursussen en de verplichting de taal te spreken voor mensen die uit verre oorden naar ons land komen. Dat probleem hebben ze in Amerika niet. Zelfs in 1910 niet toen de in het vorige nummer genoemde Engelbertus er met zijn gezin ging wonen en
werken. Werken lukt al niet erg indien je de taal niet sprak. Zonder geld of borgstelling kwam je het land nog niet eens in. En een uitkering, daar had men voor een buitenlander al helemaal nooit van gehoord. Wilde je daarvoor in aanmerking komen, en die is echt niet zo riant als hier, dien je genaturaliseerd te zijn. Maar voor dat het zover is moet je een intentieverklaring tekenen. Zo ook Engelbertus.
Hij doet dat voor de rechtbank van Wayne County, Michigan op 11 december 1915 en daar staat oa. in: “ik verklaar hiermee afstand te doen van alle verplichtingen tot enig buitenlandse prins, potentaat, staat, koningshuis, in het bijzonder tot Wilhelmina, koningin der Nederlanden, van wie ik nu een onderdaan ben”. Dat is nog eens andere koek dan dat slappe zooitje in ons land.
Amerikanen
Nieuw e-mail adressen
Onze familie overzee woont in bijna de helft (22) van de Amerikaanse staten. Hieronder een verdeling van de 274 bij ons bekende familie, inclusief een aantal vermoedelijke dubbelen:
VIIIw1 Marjorie Ruth (Margy) CruzLether uit Californie heeft een nieuw email adres. Zij en haar zoon Steven zijn nu te bereiken via
[email protected]
Bij dit nummer et vorige nummer van LeutherPraet bereikten jullie in juli. Eigenlijk had het in juni moeten verschijnen, maar ik heb tot het laatste moment gewacht. Ik had zo’n 6 pagina’s tekst en hoopte toch nog op een bijdrage van een uwer om zo weer tot 8 pagina’s te komen. Toen dat er niet in bleek te zitten heb ik maar wat tekst verwijderd en ingekort om zo tot een 6
H
Inburgeren
A
1 Alabama, 3 Arizona, 95 Californie, 3 Connecticut, 7 Florida, 8 Georgia, 1 Hawaii, 2 Illinois, 3 Maryland, 2 Main, 3 Minnessota, 6 Montana, 2 Nebraska, 13 Nevada, 2 Ohio, 3 Oregon, 1 Zuid Carolina, 1 Texas, 55 Utah, 2 Viginia, 42 Washington, 1 Winsconsin, 9 onbekend.
Gary Lether deelt mede eveneens een nieuw e-mail adres te hebben. Zijn oude dognscats is vervangen door
[email protected] De in het vorige nummer genoemde en in de nieuwe cd-foongids van KPN gevonden Iris Lether stuurde mij een mailtje dat ze was verhuisd van Wageningen naar de Hanoidreef 100, 3564 HN Utrecht en dat ze per e-mail via
[email protected] bereikbaar is.
Veel lees plezier, Frank
In dit nummer o.a.: • Inburgeren • Amerkanen • Abonnees • Privacy • Verslag Amerika-reis • Stadspijper Riehl • Colofon
1 1 2 2 2 5 8
2
LP Abonnees an de 171 bij mij geregistreerde Nederlandse Lether’s ontvangen er 129 LeutherPraet. 35 per e-mail en 94 per normale post. 31 familieleden zijn niet geinteresseerd, van 4 (w.o. IXj1 mevr. M.J. DamenLether) is dat onbekend en van de volgende 9 heb ik geen nadere adresgegevens: Xw Bert Lether; IXb2? mevr. C.J. Lether; IXj2 mevr. E.O.D. Coolegem-Lether; IXb1 mevr. G.H. Wieland -Lether; Xb mevr.wed. G.H. Lether-Gerritsen; VIIn6 mevr. H.G. Spiegelenberg-Lether; IXx mevr. wed. H.J. Lether-Gerrits; Xa5 mevr. Nancy Angela Lether; VIIILL3 Onno I. Lether; de heer G.H. Lether uit de H.Avelinghstraat 34 Velp, waarvan mij eveneens niet bekend is wie hij is. Mochten bij de bovenste familieleden directe verwanten van u bij zitten ontvang ik graag hun adres zodat ik hen LeutherPraet kan zenden.
V
Ook op het internet programma ICQ komen een aantal Lether’s voor. Afgezien van de twee Braziliaanse jongens, waarover ik al eerder berichtte, maar die mij nog steeds niet beantwoordden, zie ik daar ene
Ann Lether, oud 52 jaar, pseudoniem Rosalien, ICQ 102721883 en de 21 jarige Chris uit Arnhem, geboren op 25 oktober 1980, ICQ 113817432. Haar e-mail
[email protected] reageert al jaren niet. Wie kent deze twee dames? Beschikt u over een e-mailadres maar ontvangt u LeutherPrate nog per normale post, laat mij uw e-mail weten. Dat scheelt weer in de kosten van kopieren en verzenden.
Overleden Van Bob (R.J.C.) Meijer uit Arnhem ontvingen we bericht dat zijn vader op 30 juli is overleden. Hij was sinds 1987 weduwnaar van: VIIp5 Willemina Bastiana Marieanna (Mientje) Lether. Zij wordt op 17 december 1911 in Maasbree gem. Venlo (thans Blerick) geboren. Zij trouwt op 15 november 1939 Johannes Hendricus Theodorus Maria Meijer te Arnhem (geb. Arnhem 9/3/1911; ovl. Arnhem 30/7/2002; gecr. Crematorium Dieren 3/8/2002), die hoofdcommies A was in rijksdienst. Zij overlijdt op 5 nov. 1987.
Uit hun huwelijk: Robert Johannes Cesar (geb. Arnhem 4/10/ 1940), Johannes Theodorus Barend (geb. Arnhem 27/9/ 1942), Elske Wilhelmina Johanna (geb. Arnhem 22/5/1944), Marijke Wilhelmina Albarta (geb. Arnhem 5/4/1946), Nanni Willemina Albarta (geb. Arnhem 9/1/1949), Yvonne Willemina Albarta (geb. Arnhem 20/11/ 1953).
Privacy oals bekend mag worden verondersteld is jaren geleden een nieuwe privacy wetgeving in dit land ingevoerd. Deze wet veronderstelt dat men er niet zomaar een database op na mag houden en die mag publiceren. Nu weet ik wel dat de meeste informatie die ik van u heb destijds door u aan mij via een vragenformulier is aangeleverd, maar vandaag de dag moet ik wettelijk uw toestemming hebben de daaruit verkregen gegevens ook te mogen publiceren. Zoals dus op onze website het geval is. Mocht u problemen hebben met die openheid, laat mij dat dan weten, dan verwijder ik behalve uw naam de rest van de gegevens van de site.
Z
I like to be in Amerika mdat zoon Daniel in oktober maar 1 week vakantie heeft besloten we om dan toch maar in augustus naar Amerika te gaan. We deelden onze beslissing mede aan een paar familieleden met wie we zeer regelmatig corresponderen en onmiddellijk vallen een paar uitnodigingen ons ten deel (sorry Linda: Tucson, Arizona is echt te warm voor ons Hollanders in deze tijd van het jaar). Uit Seattle ontvangen we bericht dat Thomas en Kerrie ons notabene uitnodigen in hun huis aldaar te verblijven, eveneens mogen we van een auto gebruikmaken. Echt te gek, We kennen die mensen alleen maar van e-mail! Oudste zoon Gordon ging ook mee.
O
Zo vertrokken we vrijdagochtend de 9e augustus dan van Amsterdam via Chicago naar Houston. Het begon al goed in Chicago, Daniel wordt op de barkruk geweigerd en Frank en Gordon moeten zich legitimeren voor een biertje. Zaterdag de 10e leggen we op verzoek van jongste zoon Daniel een bezoek aan het Johnson Space Centre in Houston. Hij vond het leuk, wij vergane glorie. Zondag vliegen we via Denver naar Los Angeles en rijden met de auto naar The Red Roof Inn in Buena Park niet ver van Whittier, waar mede-onderzoekster Sharon Reina-Lether woont. Frank meldt
zich aan haar deur met de woorden “my name is Lether, Frank Lether”, en stevige omhelzingen met kussen vallen hem en uiteindelijk ook Sharon ten deel. We ontmoeten ook de rest van de familie, waaronder man Victor, zoon Chris en zijn ver-
loofde Joanne. Besloten wordt ‘s-avonds met z’n allen het diner te gebruiken. Maandag de 12e is Gordon jarig. We gaan naar Disney Land en de volgende dag naar de Universal Studio’s, de moeite waard. Het bezoek blijkt terug in Nederland veel te kort te zijn geweest, we hebben veel te weinig over onze stamboom kunnen praten. Aan het eind van de mid-
3 dag vertrekken we per auto richting San Fransisco. En zo belanden we die avond in San Louis Obispo en vinden er een Best Western motel. Woensdag de 14e hebben we de hele dag de tijd om zo dicht mogelijk bij San Fransisco te komen en nemen de toeristische Route 1 langs de kust. Carmell en Monterey moet je gezien hebben, ons valt het wat tegen, maar dat zal wel komen omdat het weer niet mee zit. Waar blijf je Sunny State Californie? Vlakbij San Fransisco vinden we in San Bruno de Recengy Inn. Op donderdag de 14e worden we verwacht in het Handlery Union Square Hotel, zoals de naam al zegt vlakbij Union Square, het absolute centrum van San Fransisco. We geven er onze bagage af, en gaan dan op zoek naar Avis om de auto in te leveren. Zo gezegd zo gedaan, de eerste keer reden we er voorbij, maar de tweede poging slaagt. Lopend zoeken we een tent voor een broodje kaas en echte koffie, niet te vinden overigens, maar dat terzijde. We vinden in ieder geval een tent waar ze Starbuck koffie verkopen en die is te drinken. Gezeten voor het raam kijken we lekker naar de voorbijgangers en vooral naar wierdo’s. Voor het raam een donkergetint persoon, veel te korte lange broek en een gebreid mutsje op probeert hij wat de bedelen zich daarbij bewegend zoals alleen de donkere medemens dat kan maar in zijn geval zonder muziek. Weer op Union Square moet Gerda natuurlijk naar Saks Fifth Avenue, maar allen gaan maar mee want daar kun je een vrouw met een paar credit cards niet alleen laten. Mijn hemel wat een prijzen. Afgezien van een hele etage aan parfums en andere heerlijke luchtjes zie je er niemandalletjes (een kort hempje bijvoorbeeld) voor 4 á 600 dollar hangen. Of jurkjes voor 1.400 dollar, wie kan zoiets betalen? Fluks naar het ernaast gelegen Macy’s, andere prijzen, maar toen we er jaren geleden voor het eerst waren leek het leuker. Gerda gaat niet naar de secrets van Victoria, de lingeriezaak van de States. En dan zoals afgesproken met de kabeltram naar Fishermans Wharf, de toeristische trekpleister van deze stad. Winkeltje na winkel, zelfs een die ‘Na de aardbeving’ heet en er ook nog zo uit ziet. Na een kleine rustpauze lopen we naar Pier 39 de andere grote toeristische trekpleister. Je kijkt er je ogen uit. Aan het eind kijk je uit over het water, in de mist helaas de Golden Gate brug en aan de overkant Alcatraz.
Vrijdag 16 augustus arriveren we 20 minuten te vroeg in Seattle. Buiten kijken we uit naar Thomas, Kerrie, Mason en Rachel die ons zouden komen ophalen. Na een kwartier worden we aangesproken door een aantrekkelijke dame in gezelschap van twee kinderen, met de vraag of wij de Lieters zijn, want zo spreken zij onze familienaam aldaar uit. De kinderen hebben van papier een spandoekje gemaakt, aan de onderkant beplakt met drie potloden dat ze alzo omhooghoudend ons duidelijk moet maken dat zij de familie zijn. ‘Welkom familie’ staat er op. Hoe lief. Thomas is er niet bij, vandaar dat we in eerste instantie niet op hen hadden gelet.
Kerrie rijdt ons naar 1240 Bigelow Street. Een grote hond en een heel kleintje verwelkomen ons. De kinderen hebben speciaal voor ons een welkomstmandje gemaakt met daarin allemaal typische Seattle- en Amerikaanse dingetjes, zoals reverspeldjes, koffie, borrelglaasjes, ansichtkaarten, de Space Needle; heel lief. Heel fraai huis dus aan de buitenkant, maar het verraad echt niet wat er achter zit. Wat een huis, we waren er meteen verliefd op. Geen kunst overi-
gens, twee balkons, daar ‘deck’ genaamd, één voor pappa en mamma en een voor de kinderen. Op de benedenste verdieping stond een giga TV scherm, een breedbeeld is er niks bij, waaraan eveneens een Playstation 2 was gekoppeld, dus Daniel hebben we tijden niet gezien. Daarboven een living room inclusief open haard en vleugel, welke kamer meer als ontvangstruimte in gebruik is. Apart een dining room en tenslotte een woonkeuken. Met zo’n giga koelkast er in met twee deuren en een automatische ijsblokjesmachine, dat kende we al evenals de afvalmolen in de afvoer van het aanrecht. Nieuw voor ons was de afvalemmer, daarboven zat een knopje dat na het overhalen ervan ervoor zorgde dat het afval werd samengeperst, een absolute must. In het woondeel van de keuken staat een wat normaal formaat TV, wel met 800 netten. Uniek was het apparaat er onder waarmee je 80 uur TV op harde schijf kon opslaan en waarbij de reclame er automatisch wordt uitgefilterd. Van belang is te weten dat je de tv-uitzending ook in pauze kunt zetten in het geval van een sanitaire of alcoholische stop. Te gek. Gordon verliefd. En toen was daar Thomas. Stel je voor, partner bij een advocatenkantoor dat mede zijn (en dus onze) naam draagt. Bij nader inzien blijkt hij zelfs managing partner en eigenaar te zijn. Kijkend naar een serie als LA Law of je eigen advocaat weet je hoe zo iemand er uitziet. Nou het heerschap dat joviaal binnenkomt en eerst neef Frank uitgebreid op de schouders klopt en handen schud met de opmerking dat ze erg hadden uitgekeken naar onze komst en de kidds al dagen trilled waren, ziet er uit als een zeerover. Korte broek, makkelijk zittend Hawaiaans shirt, een oorbel, een piraten zakdoek over het kaalgeschoren hoofd. What a guy! Het was een uiterst hartelijke ontmoeting en voelden we er ons –dankzij Tom en Kerriebinnen een minuut thuis. Een werkelijk uitstekend stel. Het originele plan was dat zij met vakantie zouden zijn op de San Juan eilanden (kijkt u de atlas er maar eens op na), alwaar wij we ze een dag zouden bezoeken. Even voor we weggingen stelde Thomas ons op de hoogte van veranderde plannen. No problem, zij slapen wel op de boot en wij hebben het hele huis ter beschikking. Doe wat je niet laten kunt,
4 het hele huis is van jullie, gebruik wat je nodig hebt, hier is de drankvoorraad. Mensen die we alleen maar van e-mail kennen, we hebben er geen woorden voor, voor deze gastvrijheid. Op naar de Elliot Bay Marina, of te wel de jachthaven. Zoals gepland zouden we op Lake Washington gaan varen en de zonsondergang gaan bekijken. We worden welkom geheten op The Flying Cloud, een tweemaster van zo’n 25 meter, met drie slaapvertrekken en twee badkamers. Roept u maar …
Nadat de Amerikaanse vlag op de achterplecht was gezet en Thomas aan de zijkant een Hawaiaanse (hij is daar opgegroeid) vaan had gehesen (een Nederlandse wordt ter plekke door hem bij ons besteld en is inmiddels afgeleverd) verdween Kerrie in het vooronder om ons een welkomstdrankje te poeren. Uiteindelijk werden de zeilen gehesen, de motor uitgezet en ja dit was het dus wel. This is the real life men. De zon hebben we onder zien gaan en in het donker keerde we naar de haven terug en brengen de rest van de avond aan boord door om laat in de nacht naar huis te worden gebracht. De volgende dag krijgen we een tour Seattle. We bezoeken een speelhal, echt te gek en een speelgoedwinkel. Daniel staat paf van wat ze daar aan Lego verkopen. Dan naar de kustzijde, we bezoeken er een zeeaqarium en een wierd place met de mummie van een zeemeermin hangend aan het plafond, in welke winkel de meest vreemde dingen worden verkocht. Na afloop van deze wandeltocht, waarbij Frank weer 10 centimeter korter is geworden worden er ijsjes gekocht. Nou ja ijsjes, zeg maar gerust ijsen. Mijn hemel, een ijsje is genoeg voor twee personen. Dat groot, groter, groots … we zullen er nooit aan wennen. Thuis teruggekomen staat ons een door Rachel gebakken taart te wachten, ver-
sierd met de Amerikaanse vlag en de mededeling dat we die vanavond samen lekker gaan opeten, jammie.
overkant van de baai gelegen rijksweg gaat het verkeer 24 uur per dag, 7 dagen per week door. En dan het gezicht op al de verlichte wolkenkrabbers, hoe zo energierekening? Hoe zo milieu? Overigens Bill Gates woont hier. Evenals zijn oude partner Paul Allen. Die heeft op dezelfde Marina als Thomas ook zijn boot liggen. Die is wel wat langer dan 25 meter trouwens, maar dat terzijde. Hij was er niet vandaag, bevestigen de Lieters, want zijn helikopter staat niet op het dek. Daarmee laat hij zich trouwens ook vervoeren naar een basebalwedstrijd in het aan de overkant gelegen stadion. Te uwer informatie trouwens, zowel de club als het stadion zijn Paul’s eigendom, zoals wel meer dingen in Seattle trouwens.
Dan terug naar de Marina voor het niet doorgegane diner van gisteravond. Thomas nodigt ons uit krab te gaan vangen of halen, uiteindelijk gaan alleen Gerda, Gordon, Daniel, Mason en Rachel mee. Thomas scheept zijn gezelschap in op wat hij zijn vissersbootje noemt. Er hangt wel een 150 pk motor achter, dus dat wordt scheuren. Kerrie en Frank blijven met de honden achter, trouwens een poepje wordt er keurig opgeruimd. Na ruim een uur komt het gezelschap terug, Thomas pissed off. Z’n potts zijn gestolen. We weten het, het vraagt om enige uitleg. Wat is het geval. Men kope aldaar een of meerdere vergunningen voor tug dollar, een paar krabbenvallen (potten dus), voorziet die van de naam en zinkt ze vervolgens met visresten af. Die dienen zeer regelmatig te worden opgehaald, vrouwtjes worden teruggegooid, mannetje eindigen hun leven. Doe je het niet regelmatig, bij Thomas was het al twee dagen geleden, nemen de Indianen het zooitje wel mee, inclusief de potts. Het is immers hun land en dus ook hun krabben en voor de makkelijkheid ook hun potts. Er moet drank aan te pas komen om het verdriet van dit verlies te kunnen verwerken.
Maandagmorgen vangen we de reis aan richting Noorden, of wel naar de pont voor de oversteek naar de San Juan eilanden om aldaar walvissen te gaan bekijken. Twee uur na aankomst rekent Frank zeer tegen zijn zin 179 dollar af voor één nacht in de Inn at Friday Harbor, een hotel zonder minibar, zonder bar, zonder airco, zonder restaurant en waar Daniel zonder begeleiding nog niet eens mag zwemmen. Wat een onzin, hij heeft meer zwemdiploma’s dan er in Amerika zijn te halen. De volgende dag vertrekken Gerda, Gordon en Daniel naar de andere kant van het eiland ten einde zich in te schepen voor een zeker 3,5 uur durende tocht op zoek naar walvissen. Frank blijft in het hotel te bed achter. Al dagen heeft hij pijn in de buikspieren alsof hij al dagen sit ups doet, niets is minder waar. Om 2 uur moesten we de auto al parkeren voor de pont. Later terugkomen was risicovol, de pont is erg druk en er gaat er nog maar een. Doorgereden naar de volgende pont naar Port Townsend of te wel de Olympic Penninsula. We zitten nu nog maar een paar uur rijden van de Stille Oceaan.
Zondag de 18e brengen we relaxed door. Gordon repareert Kerrie’s computer (daar hebben de Amerikanen niet van terug en stijgen wij nog meer in hun achting), dik 180 nieuwe e-mails vallen haar ten deel, naast de 840 ongelezen mails die ze al heeft. Bijna de hele avond wordt op het deck doorgebracht, de enige plaats in huis waar we af en toe eens een peuk opsteken. Seattle bij avond is een fascinerend gezicht. Voor je neus vliegen en landen de watervliegtuigen af en aan, op de aan de
Woensdag de 21e. Op naar Sequim, op naar Addie Lee Lether – Bates, de moeder van Thomas en Kris en John Patrick zijn broers en Kathryn hun zuster. Sequim, spreek uit Sekwiem, wordt verkend en daar ben je snel mee klaar want groot is het niet. Wel mooi. In de verte met sneeuw bedekte bergen. Om drie uur melden we ons tenslotte bij Lee. Een heel leuk huis op oorspronkelijk 5 maar nu nog maar 3 acress land. Groot genoeg om er drie golfholes op aan te leggen, da’s pas
5 een lapje grond. Rond 4 uur komt Kris thuis van zijn golfwedstrijd. Weer wordt er kennis gemaakt. Kris houdt Gerda per e-mail op de hoogte van het weer en Frank van z’n golfresultaten, verder helpt hij zijn moeder in huis. We spreken af ’savonds Mexicaans te gaan dineren.
Voor de volgende ochtend na het ontbijt met Lee en Kris, verrast de laatste ons met een aantal familiefoto’s en het Amerikaanse familie-erfstuk een vestzakhorloge waarvan al jaren het gerucht gaat dat een van de Lether’s die van de Duitse keizer Wilhelm zou hebben gekregen. Het horloge is in bezit van John P. die al jaren weigert ons een foto te sturen of de inscriptie over te schrijven, om toch maar vast te kunnen stellen waar het hier nu precies om gaat. In de genealogie wijst vooralsnog niets op een verbinding met de
keizer. Ter plekke wordt de inscriptie vertaald. Het blijkt de 1e prijs te zijn in een scherpschutterswedstrijd, gewonnen in april 1884 door korporaal Lether, de overgrootvader van Frank (en van John P., Kris, Kathleen en Thomas, en dus betovergrootvader van Gordon, Daniel, Mason en Rachel), bij de lezer inmiddels bekend als Fredrick Andries Karel Lether, de korporaal-hoornblazer bij het 8e Regiment Infanterie.
farm. Sequim is lavendel country. Ze maken daar echt van alles van lavendel, tot op limonade aan toe. Na wat foto’s nemen we afscheid van Lee en Kris om de terugreis naar Seattle te aanvaarden. De Lieters laten telefonisch van zich horen en we spreken af dat ze ons rond half 8 ophalen voor een diner wat wij ze voor al hun moeite aanbieden. Het wordt Thais. De Lieters gaan er nog eens naar terug, wat ons betreft had het ook de Chinees kunnen zijn. Ook hier weer in een uiterst rap tempo en zo stonden we om 9 uur al weer op straat. Baco’s hadden ze er niet, wel Corona en een lekkere Thaise witte wijn. De rest van de avond brengt Daniel voor het giga-scherm door, Frank, Gerda en Gordon steken de gashaard op de dek aan en kijken verzuchtend met peuk en drankje naar Seattle, zich realiserend dat daar morgen een eind aan komt. Niemand wil weg. Conclusie: het is te kort en we komen terug. Wanneer? Onbekend, want daar mag je toch wel even voor sparen.
Na een korte excursie in een winkeltje waar ze veel indiaanse spullen verkopen en wij wat T-shirts aanschaffen brengen we een korte tijd door op een lavendel-
De Stadspijper
Vrijdag 24 augustus. Thomas is er vroeg bij. Omstandig wordt afscheid genomen van Kerrie en de kinderen. Na een half uur arriveren we op het vliegveld, omhelzingen van Thomas en till next time. Over een jaar of drie komen ze naar Nederland, maar dan hopen wij al terug te zijn geweest. 13 uur, 3 films en echte BaCoLietjes later plonzen we op Schiphol neer.
door Wilhelm Heinrich Riehl vertaling Frank D.P.M. Lether, 2001
Ik heb de novelle van Riehl naar vermogen vertaald en heb het spraakgebruik van toen ook zo veel mogelijk intact gelaten.
Voorwoord
Hoofdstuk 1
Wilhelm H. Riehl had een bijzondere binding met Slot Weilburg en met de voor onze voorouders zo belangrijke Pfeiferturm (toren van de Stadspijper). Dat is niet zo verwonderlijk wanneer men bedenkt dat Riehl’s vader beheerder van Slot Weilburg was.
De bruiloft had plaats in angstige tijden. Toen de Weilburger Stadspijper Kullmann met zijn bruid het altaar betrad, hoorden zij in de verte het gebulder van de kanonnen. De kerk was zeker niet vol, er was maar een klein aantal gemeenteleden aanwezig. Het door merg en been voelbare oorlogsgeweld deed de een na de ander zachtjes de kerk verlaten. Toen de dominee eindelijk de sacristie uitkwam, waren naast het bruidspaar alleen nog maar directe familie, de koster, enige bruiloftsgasten en het koor in de kerk aanwezig.
Daarom liet hij ook zijn mooiste novellen in Weilburg spelen. In het tijdvak 1856-1888 verschenen van zijn hand zo’n 50 novellen, waaronder, in 1879, de cultuurhistorische novelle ‘De Stadspijper’. Deze novelle speelt zich af in de tijd van de zevenjarige Duits-Franse oorlog. Heinrich Kullmann is in 1760 Stadspijper, 7 jaar vóór het overlijden van onze voorvader Cäsar Christoph Löther.
Riehl’s novelle berust op familieoverleveringen, uit wat hij als jonge knaap vernam van zijn grootvader en vader over die goede oude tijd, over het kleinburgerlijke leven in een klein vorstendom. Huissprookjes uit zijn jeugd noemde hij ze ook wel. In zulke mondelinge overleveringen zijn vaak de beste bewijzen van de cultuurhistorische karakteristiek van een epoche opgetekend, maar ook begraven. Door zijn novelle kunnen zij bewaard blijven.
De zevenjarige oorlog had ook in het westelijke deel van Duitsland zijn tol
6 geëist. De Fransen, onder de Hertog van Broglie hielden het Lahndal en het Westerwoud bezet en waren van plan door Nieder-Hessen naar Hannover op te rukken. Slot Dillenburg lag onder beleg. Het was ook het tegenvuur van de Duitsers in het nabijgelegen Ebersbach, dat in de bogen van de kerk weerklonk en de bruiloftgasten zo treurig in de oren klonk. De Stadspijper liet het gelaten over zich heenkomen, hij rilde niet van angst, hij was niet moedeloos, maar hij hoorde ook niet echt wat de dominee te zeggen had. Niet eerder had zijn hart zich zo bezwaard gevoeld om de grote verantwoording die hij -met dit huwelijk in deze onzekere dagen- op het punt stond op zich te nemen, terwijl het geluid van de kanonnen tot op het altaar hoorbaar was. De bruid aan zijn zijde huilde niet, de rode konen van de boerendochter waren wellicht wat bleker geworden, maar ze stond pal, het gezicht opgeheven naar de voorganger. “Jullie zullen het later jullie kinderen en kleinkinderen nog vertellen”, zei de dominee, “dat jullie trouwdag op 14 juli 1760 een dag van angst was. Jullie zullen dan ook zeggen dat er niet gedanst werd en dat er geen vrolijk feestmaal was. Maar dat op jullie huwelijksdag de diepste tonen van de Fransen zich lieten horen en de muzikanten zelf de dood leken te brengen. Maar heil jullie, wanneer je er dan aan toevoegt: In zorgen begonnen wij ons huwelijk, maar daarom is het nadien zo mooi en vrolijk geworden in ons huis. Op de eerste plaats kenden wij plichten van onze eigen kudde, daarna smaakten wij ervan het stille zoet. Weest standvastig! Verdriet en smart mogen groot zijn, een trouw en plichtvol echtgenote schenkt ons daaruit slechts vreugde.” Nu heeft de Stadspijper deze woorden wel gehoord. Hij keek ernstig, maar voelde zich toch licht in het hart, dat evenals de toespraak van de dominee in verschillende toonaarden te keer ging. Wie van de muziek moet leven, let op die dingen. Zo was ook hij bij deze toespraak plots verlost van het pijnlijke weifelen. Hij keek naar zijn Christine, die daar zo moedig stond, en een groot gevoel van gelukzaligheid doorgloeide hem. En terwijl de kanonnen -zo leek het wel- harder bulderden, voelde hij zich als een vorst voor wie
als heilwens salvo’s werden afgevuurd, terwijl de dominee de hand van zijn bruid in de zijne legde. Toen de bruiloftsgasten de kerk verlieten leek het hele dorp te gonzen als een verstoorde bijenkorf. Het leek wel alsof heel Ebersbach van schrik gek geworden was. Brandweerlieden uit Frohnhaus vertelden dat Dillenburg vandaag wel zou vallen, morgen zouden de Fransen wel in Ebersbach zijn. Generaal Chabot rukte op naar Dillenburg vanuit Siegen, Graaf Guerchy vanuit Hachenburch. Daarna zou inkwartiering volgen, en afpersing en plundering. Wanneer men van zo’n vermaledijde fransoos de pruik niet met stofgoud bepoederde, zijn laarzen niet met amandelolie verzachtte en zijn stemming met talers, zou hij het gehele huis met de grond gelijkmaken. Na deze boodschap vertrokken de meeste bruiloftsgasten zonder afscheid te nemen als waren zij echte Hollanders en niet alleen maar Nassau-Oranjes. En ook al zouden zij zich met veel geweld aan het feestmaal hebben gezet, de stoelen zouden er met hen vandoor zijn gegaan. Zó kolkte de angst door die arme duivels heen! In het huis van de bruid, een statige boerenhofstede, stond een lange tafel gedekt, die ’s-morgens vóór de kerkgang, toen de gasten warm bier en bruidssoep hadden genuttigd, aardig bezet was geweest. Nu zat er niemand aan, behalve het bruidspaar, de vader van de bruid en wie er verder tot het boerenbedrijf behoorden. Zelfs de dominee bleef maar thuis. Alleen de koster kwam nog even langs om zijn vlees, koeken en een geschenk in baar geld in ontvangst te nemen, voordat de Fransen zich wellicht op de gedekte tafel zouden storten. De oude Hans Schneider, de vader van de bruid, liet niet merken hoe bedroefd hij zich over deze bruiloft voelde. Hij was echter een man die altijd het juiste woord wist te spreken. “Meneer Zoon”, zei hij, “wij zijn zelf met vijven. Zo mager bezet is een bruiloftstafel tijdens onze hele vriendschap nog nooit geweest. Maar laat het ongegetene Hem niet al te zwaar op de maag liggen. Het is beter om in de regen naar buiten te gaan en met zonneschijn weer terug te komen, dan anders-
om. Jullie huwelijk zal een Goddelijke beproeving zijn. Ik vertrouw op mijn dochter Christine en ook op Heinrich. Hij is de welgedane Stadspijper van Weilburg die ’s-morgens, ’s-avonds en ’s-middags voor de burgers geestelijke liederen blaast, zodat zij weten wanneer het tijd is om de Here God te gedenken en te bedanken. Hij is mijn lieve zoon, ik vertrouw hem, hij is niet onvriendelijk en -ik denk en praat als die oude Hans Schneider uit Ebersbach– hij is altijd muzikant geweest. En als Christine niet altijd zo zuinig geweest was dan zou jullie huishouden er curieus uitzien. Zijn vriendschap met mijn enig kind maakte mij in het begin bedroefd en bezorgd, maar in de tussentijd heb ik gezien dat hij een rustige, brave man is, en heb uiteindelijk –niet ongaarne- ja gezegd. Maar laat hem dapper zijn, mijn zoon. Het zijn de onrustige oorlogsjaren. Ik druk hem de hand als zijn vader. Dat hij Stadspijper blijve en –hoe zal ik het zeggen– niet hogerop zal willen, als violist, notenvreter of hoe men die voorname muzikale lomperiken ook noemt. Want hij die ’s-morgens, ’s-middags en ’s-avonds koralen speelt is toch een verlengstuk van de dominee. En wanneer hij op dansavonden speelt, dan is dat tenminste muziek waarvan men weet wat daarvan het nut is.” Christine kwam ietwat bezorgd tussen beiden en zei: “Vader, wij zullen elkaar beslist trouw zijn.” “Stil jij”, riep de oude, die nu pas écht wat opgewekter werd. “Hier is geen bemiddelaar nodig. Mijn schoonzoon weet hoe gemeend mijn woorden zijn wanneer ik zeg dat hij in het beroep van Stadspijper behoort te leven en te sterven, gelijk een boer tussen de muzikanten, ja tussen de hele burgerij. Een Stadspijper dient hoog in zijn toren te zetelen, met zijn vrouw de Stadspijperin naast zich”. Toen de oude man een toost uitbracht had zich een vierkante man in een blauwe overal bij de deur geposteerd. Hij keek verwonderd naar het vijfkoppige bruiloftsgezelschap. Het was de door het bruidspaar lang verwachte voerman Philipp Ketter uit Weilburg; zijn paard en wagen –groot genoeg om het bruidspaar en Christine’s uitzet mee te kunnen nemen- had hij in de binnenplaats al klaarstaan. Een versterkende slok wijn
7 maakte de tong van de voerman wat losser en hij deelde mee dat de boswegen naar de Lahn open waren maar dat de hoofdweg door het vele krijgsvolk niet te gebruiken was. Dat was een troost voor het nieuwbakken bruidspaar, aangezien zij van plan waren de volgende dag naar Weilburg af te reizen. De berichten uit deze stad waren echter treuriger. Franse huzaren, een overmoedig volk, waren sinds twee dagen vanuit het gewest Niederlahn binnengetrokken. “Zeven generaals”, zei Philipp, nadat hij zijn zevende glas had ingeschonken, “worden er ingekwartierd omdat, zo beweert de pruikenmaker, Weilburg als strategische plaats beschouwen en willen verdedigen tegen de Hertog van Braunschweig. De hofbakker daarentegen meent dat zelfs de Fransen niet zo dom kunnen zijn een stad te bezetten wier bezetters men vanaf de daar tegenoverliggende rotsen met stenen dood kan gooien”. De aanwezigen keken elkaar bedenkelijk aan, maar de echtelieden pakten elkaars hand vast en zeiden: “Wij gaan toch!” De Stadspijper kreeg het enigszins benauwd en zei tenslotte, terwijl hij wild door zijn gepoederde haar streek: “O wee, door al dat krijgsvolk worden mij alle kermissen in juli door de neus geboord!” “Geen nood”, suste Philipp, zichzelf geruststellend met de inhoud van zijn twaalfde glas, “die Fransen dansen gewoon mee, het zijn best aardige lui en zeker niet bruin als de hofbakker ze bakt. Sinds eergisteren zijn de Fransen in Weilburg. Op dezelfde dag heeft een van de huzaren het aan de stok gehad met de oude Nickelin en haar vermoord; ’s-avonds al volgde er een proces en gisteren is de man op de heide van Windhof geëxecuteerd. Wat zeg je daarvan Stadspijper? Ik zeg je, die Fransen zijn correcte mensen.” “Loop naar de duivel, Philippe! Correcter was het geweest wanneer die huzaar Nickelin helemaal niet vermoord had” en hield zich verder gedeisd opdat de anderen zijn verwarring niet zouden opmerken. Prins Camille had nauwelijks kunnen vermoeden in welke verlegenheid hij de Weilburger Stadspijper zou brengen door zijn troepen Lahnafwaarts te laten trekken. Ja, de Stadspijper was zeer lichtzinnig geweest. In zijn portemonnee had hij twee grote geldstukken, het waren twee Krontalers, op dat moment zijn hele
vermogen in baar geld. Met één Krontaler kon hij de overtocht naar Weilburg bekostigen en de andere was bedoeld om een nieuwe huishouding te beginnen. Het plan was echter dat hij op de kermissen vanaf de eerste dag wat kon bijverdienen om daarmee in zijn levensonderhoud te voorzien. Maar de Fransen dreigden een lelijke streep door die rekening te zetten. De oorlog was nu ook in Weilburg. Wie wil er nu dansen waar de Franse huzaren niet terugdeinsden voor moord en standrecht? De Stadspijper was doodsbang omdat hij wel zeer hete weken zag aankomen. En hoe stond het met de komende maanden als de oorlog zich voortsleepte? Toen Heinrich Kullmann, gekweld door deze gedachten, door de huisdeur naar buiten liep kwam een oude vrouw op hem af. ”Dit is een bruiloftshuis”, zei zij, “en u draagt een corsage in uw knoopsgat en bent natuurlijk de bruidegom. Uw dag van vreugde is mijn ongeluksdag!” “Wat is u dan overkomen, Mayerin?”, vroeg de Stadspijper, die de vrouw wel kende, ze woonde in een klein eenzaam huisje aan de Dillenburger straat. “In één nacht tijd ben ik bedelvrouw geworden,” zei ze zuchtend. “De Fransen hebben alles meegenomen, de koeien weggedreven en mijn huis in brand gestoken, ja zelfs de appelbomen, die onze lieve God daar liet groeien hebben ze omgehakt. Duivelse barbaren zijn deze heidenen. Een Elzasser heeft mijn kostelijke worsten gestolen en mij in zijn hondenduits gezegd dat de hele straat plat gemaakt moest worden voor een vesting. Ik moest mij troosten met de gedachte dat dat krijgskunst was en vervolgens beet hij –in mijn bijzijn- een stuk van mijn worst af. Bij het aanzien hiervan kreeg ik water in mijn mond en tranen in mijn ogen. De vrouw vertelde dit verhaal op zó klagelijke toon dat de Stadspijper aan het eind in zijn buidel tastte en haar de krontaler gaf die eigenlijk bestemd was voor het opzetten van zijn huishouding. Daarna draaide hij zich snel om en ging weer naar binnen naar het bruiloftsmaal. Hij was in een stemming alsof hij duizend krontalers gewonnen had. De volgende dag was er een kort afscheid tussen de ouders en de kinderen, op de manier die boeren eigen is. Nochtans was het ‘leef wel’ ernstig en diepgevoeld; want ieder realiseerde zich de onzekere toe-
komst en de nood van het ogenblik. Die was daar even groot als hier en de Stadspijper moest terug naar zijn toren. Voerman Philipp Ketter had al driemaal gemaand tot opbreken en ook driemaal het glas ten afscheid geheven voordat het bruidspaar eindelijk zijn paard en wagen besteeg. Het was niet echt een aangename dag om te reizen. Een fikse zomerregen kwam met bakken uit de hemel. Zelfs het dichtbegroeide Buchenwald kon geen beschutting geven; de paden waren glibberig en het overvloedige bergwater zwol zienderogen aan. Iedere geul veranderde in een beek. Het was daarom geen wonder dat Philipp zijn paard en wagen op de oneffen bosweg nog nauwelijks vooruit kon krijgen. Hij had zich door de regen zo diep in zijn wollen deken gewikkeld dat het paard zo’n beetje zijn eigen gang kon gaan. Wanneer de wagen op een steen of een wortel stootte alsof alle wielen breken moesten, riep de voerman het paard een vermaning zonder met zijn hoofd onder zijn beschermende natte deken uit te steken. Over het achterste deel van de kar was een linnen doek gespannen waaronder het jonge bruidspaar schuilde. Het was er niet onbehagelijk om gehurkt op het stro in een hoekje van de wagen te zitten luisteren naar het geluid van de op de bladeren neerdalende regen zonder dat er een drup regen naar binnen kwam. Het jonge paar babbelde knus en weefde gouden dromen. Dat hoort bij een huwelijksreis, ook in Philipp Ketters paard en wagen. De arme Stadspijper liet de herinneringen uit zijn verleden en de hoop op een betere toekomst de revue passeren, met de neerstromende regen als begeleidende muziek. Af en toe deed een duiveltje zijn hand in zijn broekzak verdwijnen op zoek naar de enige Krontaler die hij nog bezat. Maar het volgende moment voelde hij zich weer onmetelijk rijk. Ja, de Stadspijper was een kind, een van de kinderen van wie geschreven staat dat wij ze als voorbeeld moeten nemen om in de hemel te komen. En zo verstreek de tijd gedurende de lange reis, en niemand wist eigenlijk hoe. De voerman sliep, de geliefden droomden. Toen stak plotseling het gezicht van Philipp Ketter grijnzend door het afscheidingsdoek en schrok de Stadspijper en zijn
8 vrouw op uit hun genoeglijke kout. “Daar rechts, op die open plek, daar komt een hele groep Fransen aan”. En of dat verder niets te betekenen had, kroop hij weer onder zijn wollen deken en liet de wagen voortgaan in de richting van de hen tegemoet komende Fransen. De Stadspijper sloeg het zeil terug en staarde naar het aankomende gevaar. Allerlei gedachten flitsten door hem heen en hij kon geen woord uitbrengen, alsof hij, net als Philipp behekst was. Christine keek hen beiden even aan, drong zich toen naar voren, rukte de als versteende Philipp teugels en zweep uit de handen en dreef paard en wagen snel zijwaarts het woud in. En hoe de wagen op de ongelijke bodem ook heen en weer schommelde, Christine bracht de wagen in de dichte begroeiing en stopte toen. De soldaten hadden de wagen nog niet gezien, wilden die misschien niet zien of hadden geen lust om die bij het onaangename onweer van de toch al bedrieglijke paden af te wijken en het nogal onooglijke vervoermiddel het dichte bos te volgen. De drie personen van onze huwelijksreis beleefden muisstil een angstig moment: maar de Fransen liepen voorbij. Toen riep Christine, diep inademend, “wat was er met jou Heinrich”, “dat je zo star en stom in de lucht stond te kijken en die idioot van een Philipp er niet van weerhouden hebt ons met ons recht op dat soldatenvolk af te rijden?” “Ik was nog helemaal vol van ons gesprek. Kijk, Christine, als ik eenmaal een thema te pakken heb, dan moet ik het van alle kanten bekijken en overdenken. Wat kan mij een krijgsmars schelen wanneer ik midden in een teder menuet zit? Ik was in gedachten bij jou, bij onze aanstaande gelukzaligheid hoog in ons Stadspijpersverblijf in de slottoren van Weilburg. Hoe kon ik dan gelijktijdig hier bij de Fransen zijn ?” “Daar kom je wel achter als de Fransen je Stadspijpersverblijf binnenvallen”, bromde de voerman voor zich uit en kroop in zijn natte wollen deken terug. Later moest de Stadspijper voor zichzelf toegeven dat hij -hoe moedig zijn vrouw de teugels ook had overgenomen- een moment kende waarop hij er niet rouwig om geweest zou zijn als de Fransen hen hadden achtervolgd en beroofd, zodat hij dan helemaal geen krontaler meer had gehad. Dan zou hij niet meer in verlegenheid kunnen worden gebracht dat hij nog
maar één Krontaler had waarmee hij zijn huishouding moest opzetten. Onze reizigers hadden met hun grote omwegen de belegering van Dillenburg omzeild en zo geschiedde het dat zij pas laat in de namiddag in Beilstein aankwamen voor een eerste stop. Hoewel nu een dorp, had Beilstein nog wel iets steeds; het grafelijke slot met zijn trotse steunberen tegen de hoge muren toonde al tekenen van verval. Het werd alleen nog maar door een gezagsdrager bewoond. In de ontsierden resten van afgezaagde haagbeuken en linden de rechte lijnen van de tuinkunst van weleer. Jarenlang was er niet gesnoeid. Het stadje ligt verborgen in het diepste van een dal, omgeven door desolate heidevelden, bezaaid met basaltblokken met daartussen laag struikgewas. Een echt Westerwalds landschap. En vandaag heeft de regen er zijn grauwe kleur nog eens overheen gestort, een decor dat gemaakt leek voor de gebeurtenissen die nu zouden volgen. “Kijk”, riep de Stadspijper zijn vrouw toe, terwijl hij uit het venster van de herberg keek. ”Daar komen onze mannen de berg afgemarcheerd!” En inderdaad, men zag de bezetters van slot Dillenburg langzaam het dal intrekken. Het waren nauwelijks driehonderd man. De gewone soldaten hadden geen geweren, alleen hun ransel hadden ze mogen behouden. De officieren daarentegen mochten hun degen nog dragen. Twee gesloten karren hadden de overwinnaars hen eveneens toegestaan mee te nemen en deze karige krijgseer was alles wat de dappere mannen zich na een viertiendaags verzet zich hadden mogen toeeigenen. Het ongunstig gelegen bergslot was niet langer meer tegen de goed gepositioneerde kanonnen van de ingenieur-overste Filey te verdedigen. De avond tevoren had men zich overgegeven, naast de linde, waaronder ooit Willem de Zwijger, de grote oranjezoon plannen smeedde voor de bevrijding van Nederland. Nu wapperde er het vaandel met de Franse lelie. Overste von Dörings, een dappere cavalier uit Hannover, die de verdediging van Dillenburg had geleid, kreeg verlof om zich met de rest van zijn bezettingsmacht bij het bondgenootschappelijke leger aan te sluiten. Zo vertelde de waard die eveneens door de soldaten naar het venster was gelokt.
“Zo gaat het in een oorlog, en zo gaat het ook in de wereldgeschiedenis!”, zei de Stadspijper. “Die brave mannen hebben menselijkerwijs gedaan wat zij konden, en aan het eind moeten zij toch de sleutel van hun huis aan de vijand overhandigen en ongewapend afmarcheren! Zo vergaat het ons allen, ook als wij geen soldaten zijn”. “Absoluut”, viel Christine in. “Maar zijn die kerels flink, dan vinden zij ook wel weer een geweer en kunnen zij nadien nog eens zo dapper strijden. Wanneer het leven hard voor ons is, Heinrich, en stel dat het nu allemaal voorbij zou zijn, dan zijn wij daar alleen maar sterker door geworden. Zo heb ik er altijd tegenaan gekeken. Toen ik nog een klein meisje was stond ik zelden bij mooi weer voor de deur. Maar wanneer het regende, sneeuwde of hagelde, dan liep ik buiten rond, en vond het heerlijk om mij door de elementen te laten bestoken. Hoe harder het waaide, hoe vaster ik mij in de grond plantte. En als mijn vader dan riep en vertoornd vroeg wat ik toch bij een storm buiten te zoeken had, kon ik hem niets anders antwoorden dan dat ik het zo machtig vond om met mij wind en regen te meten. Zie, die soldaten daarbuiten gaan nu ook door wind en regen, ze zullen echt wel weer in droog gebied komen”. “Men merkt, mevrouw de Stadspijperin, dat u nog maar vierentwintig uur getrouwd bent”, sprak de waard lachend. “Wanneer u over een jaar of zo hier terugkomt, dan zullen wij eens verder praten over het genot van storm en regen. Misschien geeft ook u dan enige voorkeur aan een beetje zonneschijn”.
Nieuwsbrief voor de familie Le(e)ther Jaargang 8, nr. 3 september 2002 Redactie: Frank D.P.M. Lether Dorpsstraat 143 3751 EP Bunschoten T 033 – 298 65 87 F 033 – 298 65 43 E
[email protected] Bankrek.: 11.69.22.044