Kwaliteit en kosten van de geleverde zorg rond geestelijke gezondheidszorg Analyse van de waarde van de zorg voor alcoholverslaving, angst- en stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en schizofrenie op basis van declaratie- en zorgvraagzwaartegegevens
drs. K.G.C. (Guus) de Ruiter, Vektis M.M. (Melvin) de Groot, MSc., Vektis ing. R. (Rachid) ben Yerrou, Vektis
Status: Datum:
definitieve versie 1.0 18 september 2013
1
Colofon
Tot stand gekomen in opdracht en onder eindverantwoordelijkheid van Zorgverzekeraars Nederland.
Vektis heeft de data-analyse en berekening van de indicatoren uitgevoerd. KPMG Plexus heeft Vektis inhoudelijk en methodologisch ondersteund bij de bepaling van de indicatoren in 2012.
2
Samenvatting Doel Sinds begin 2011 onderzoeken Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Vektis de mogelijkheden van de inzet van de Vektisdata om de kwaliteit en kwaliteit/kostenverhouding van geleverde zorg inzichtelijk te maken. Dit is een noodzakelijke randvoorwaarde voor een goed functionerend zorgstelsel: zorgverzekeraars, patiënten, maar ook GGZ-aanbieders, professionals en overheid hebben inzicht nodig in de waarde van de geleverde zorg bij het maken van keuzes, selectieve inkoop en het stellen van prioriteiten. Het gaat hier om het realiseren van inzicht in de verhouding kwaliteit en kosten, en het zoeken naar relevante verschillen tussen aanbieders of regio’s in Nederland. De dan toegankelijke informatie wordt door zorgverzekeraars gebruikt bij de zorginkoop. In Figuur 1 staat een aantal zorgstromen vanuit de zorgvraag beschreven. Deze figuur laat zien dat het niet enkel gaat om de toegevoegde waarde van zorg op één specifieke schakel in de keten (eerste- of tweede lijn), maar om de toegevoegde waarde van de integrale keten.
Figuur 1: zorgstromen
3
Voorliggend rapport gaat over de toegevoegde waarde van geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Voor de volgende vier populaties zijn indicatoren bepaald: 1 • angst- en stemmingsstoornissen ; • alcoholverslaving; • persoonlijkheidsstoornissen; • schizofrenie en overige psychotische stoornissen. Voor de GGZ is de indicatorenset gericht op het realiseren van transparantie en inkoopinformatie voor de tweedelijns GGZ die onder de Zorgverzek eringswet (Zvw) valt. De GGZ die middels de AWBZ wordt bekostigd of in de Wmo is ondergebracht valt in dit stadium buiten de scope van dit rapport. Binnen de eerstelijns GGZ ontbreekt het aan zorginhoudelijke informatie op de declaraties, waardoor declaratiegegevens (nog) geen goed instrument zijn om indicatoren te ontwikkelen op het gebied van zowel kwaliteit als kosten binnen de eerstelijns GGZ. Methode De indicatoren zoals beschreven in dit rapport zijn via een incrementeel proces in 2012 tot stand gekomen. Allereerst hebben Vektis en KPMG Plexus geïnventariseerd welke gegevens omtrent GGZ beschikbaar zijn in de database van Vektis. Op basis van deze gegevens is een definitie geformuleerd voor de populatie die GGZ ontvangt. Vervolgens is de eerste conceptset aan indicatoren opgesteld. Deze eerste set en de resultaten van de berekening van deze indicatoren op basis van Vektisdata zijn besproken met inhoudelijke experts, en hebben geleid tot een rapportage in 2012. De indicatoren in 2013 zijn zoveel mogelijk gelijk aan die van 2012 om de uitkomsten vergelijkbaar te houden. Conclusies Uit het onderzoek van 2012 en uit de actualisatie van gegevens in 2013 blijkt dat voor de GGZ een goede aanzet is gegeven om informatie over de geleverde kwaliteit van zorg te genereren op basis van declaratiegegevens. De uitkomsten van de indicatoren vormen een zinvolle basis voor een gesprek tussen zorgverzekeraar en GGZ-aanbieder. De beschreven analyse biedt voldoende aanknopingspunten voor de zorginkoop van een verzekeraar omtrent regionale verschillen in kosten en kwaliteit. Zowel ten aanzien van de incidentie, behandeling als de uitkomsten van zorg zijn regionale verschillen te identificeren. Belangrijke resultaten zijn: • De Randstad en delen van Zeeland en Groningen / Drenthe zijn gebieden waar relatief veel verzekerden worden behandeld voor alle vier de onderzochte aandoeningen. • Het aantal patiënten met opnames varieert behoorlijk. De spreiding in het aantal opgenomen patiënten is groter dan bij het totale aantal patiënten bij alcohol en bij persoonlijkheidsstoornissen. • Het percentage opnames per instelling varieert fors. Sommige instellingen nemen 50100% meer op dan andere instellingen. • Bij alcoholverslaving is een grote variatie aan toepassing van medicatie zichtbaar. Bovendien is er een regiogebonden voorkeur voor het type medicament. De inzet van
1
De bipolaire stoornissen vallen buiten de groep stemmingsstoornissen in dit onderzoek. 4
•
• •
medicatie bij angst- en stemmingstoornissen en bij schizofrenie is hoog en varieert minder tussen regio's. Indicator 6 (het percentage lange DBC's) laat een behoorlijke spreiding zien tussen de GGZ aanbieders. Voor de vrijgevestigden (3 = psychiaters en 94 = vrijgevestigden) ligt het percentage lange DBC's lager dan bij de meeste instellingen. Het percentage lange DBC's onder de initiële DBC's is in het algemeen iets lager dan onder alle DBC's. De gemiddelde klinische verblijfsduur voor de geselecteerde stoornissen verschilt sterk per regio en per GGZ aanbieder. De gemiddelde totale kosten van de GGZ per patiënt, die in indicator 13 worden belicht, vertonen per stoornis een verschillend patroon. De samenhang met indicator 7 (klinische verblijfsduur) is sterk.
Voor alle indicatoren geldt dat de verdere interpretatie over de betekenis en de achtergronden van de gevonden variatie moet plaatsvinden in de gesprekken met de GGZ aanbieders. Helaas zijn er nog onvoldoende gegevens over uitkomstindicatoren (ROM) die een relatie kunnen leggen tussen de geleverde zorg en uitkomsten voor de patiënt van deze zorg. Dit maakt sommige indicatoren nog lastig te duiden. Ook zorgvraagzwaarte is op dit moment nog in ontwikkeling. In 2013 is een eerste versie van een 2 zorgvraagzwaarte-indicator ontwikkeld. Deze indicator is bedoeld om uitspraak te doen over de verwachte te leveren zorg, en is nog in ontwikkeling. In dit document zijn de relaties tussen zorgvraagzwaarte en (bijvoorbeeld) behandelinzet of opnameduur nog niet opgenomen. Met de partijen uit het bestuurlijk akkoord ggz zijn afspraken gemaakt om dit rapport separaat te publiceren. Ook de DBC GGZ-productstructuur geeft nog altijd onvoldoende inzicht in waarom patiënten in zorg zijn en hoe ze worden behandeld. Ook dat maakt het ondoorzichtig of de geleverde zorg goed en doelmatig is geweest. Daarom moet de interpretatie van de indicatoren op dit moment nog met de nodige voorzichtigheid plaatsvinden. Wenkend perspectief Uitbreiding en aanpassing van de bestaande indicatoren is gewenst in verschillende richtingen, zodat meer inzicht wordt verkregen in de mogelijke oorzaken en redenen van variatie alsook in de kwaliteit en kosten zelf. Het uiteindelijke doel is om op die wijze meer inzicht te hebben in de uitkomsten en de waarde van de zorg. Doordat er steeds meer DBC's van patiënten in de zorgdatabases van Vektis zijn opgenomen, wordt het interessant om patiënten over langere tijd te gaan volgen. Daardoor kunnen indicatoren
2
In de beleidsdocumenten w ordt de term ‘zorgvraagzwaarte’ gebruikt om aan te duiden dat het noodzakelijk is om
verschillen in de zorgvraag binnen patiëntgroepen inzichtelijk te maken. Deze rapportage hanteert daarnaast de term 'zorgzwaarte' bij de bespreking van variatie in kenmerken binnen een populatie en zorgzwaartecorrectie voor de statistische bewerking die de data onderling beter vergelijkbaar maakt . Dit is in lijn met de gebruikte terminologie in alle ‘kw aliteit en kosten’-rapportages die zijn opgesteld in opdracht van ZN. 5
ontwikkeld worden die iets gaan zeggen over langdurige effecten van zorg (recidive, het aantal DBC's per patiënt over meerdere jaren, effecten van GGZ-behandeling op zorgkosten). Voor de ontwikkelde zorgvraagzwaarte-indicator versie 1.0 is een doorontwikkeling voorzien. Verder zijn er plannen om in 2014 meer transparantie te bewerkstelligen via het declaratiebericht, waardoor meer inzicht kan ontstaan in bijvoorbeeld dagbehandeling en in de exacte hoeveelheid geleverde zorg. Waar de declaratieberichten nog niet voldoende informatie bieden, blijft er een mogelijkheid om gegevens uit het DBC-Informatiesysteem (DIS) te ontlenen. Een koppeling van DIS-data aan de declaratiegegevens, beschikbaar bij Vektis, is al gerealiseerd voor zorgvraagzwaarte. Om tenslotte een completer beeld van de kwaliteit van zorg te krijgen, is het relevant om de uitkomsten aan te vullen met de ervaren patiëntgerichtheid en zelfrapportage van zorguitkomsten. Dit kan worden gedaan door een koppeling te maken met objectieve uitkomstmaten (ROM). Omdat de toepassing van ROM nog volop in ontwikkeling is, is het uiteraard belangrijk om hier zorgvuldig mee om te gaan.
6
Inhoud Inhoud .................................................................................................................................. 7 Inleiding ..................................................................................................................... 9
1. 1.1.
Aanleiding.................................................................................................................9
1.2.
Kengetallen psychische stoornissen .............................................................................11
1.3.
Leeswijzer...............................................................................................................11
1.3.1.
Terminologie verzekerden en patiënten .....................................................................11
Methodiek ................................................................................................................. 12
2.
Indicatoren rond GGZ ................................................................................................12
2.1. 2.1.1.
Indicatoren rond kwaliteit van de GGZ .......................................................................12
2.1.2.
Indicatiestelling, indicatoren naar stoornis ..................................................................13
2.1.3.
Behandeling, indicatoren naar stoornis ......................................................................13
2.1.4.
Indicatoren rond kosten GGZ...................................................................................14
2.1.5.
Specifieke indicatoren rond schizofrenie en antipsychotica ............................................14
2.1.6.
Indicatoren en toegevoegde waarde GGZ ..................................................................14
2.2.
Gekozen aanpak ......................................................................................................14
2.3.
Gebruikte bronnen ....................................................................................................14
2.4.
Toelichting kosten.....................................................................................................17 Populatiebepaling en indicatorberekening .................................................................... 18
3. 3.1.
Populatieafbakening..................................................................................................18
3.2.
Zorgzwaartecorrectie.................................................................................................18 Resultaten ................................................................................................................ 24
4. 4.1.
Presentatiewijze en leeswijzerresultaten........................................................................24
4.2.
Resultaten alcoholverslaving.......................................................................................28
4.2.1.
Indicatoren gerelateerd aan indicatiestelling ...............................................................28
4.2.2.
Medicatie en behandeling .......................................................................................34
4.2.3.
Kosten alcoholverslaving ........................................................................................47
4.3.
Resultaten angst- en stemmingsstoornissen ..................................................................49
Behandeldoelen................................................................................................................49 Indicatoren gerelateerd aan indicatiestelling............................................................................49 Medicatie en behandeling:...................................................................................................53 Kosten angst- en stemmingsstoornissen ................................................................................66 4.4.
Resultaten persoonlijkheidsstoornissen.........................................................................69
Behandeldoelen................................................................................................................69
7
Indicatoren gerelateerd aan de indicatiestelling........................................................................69 Behandeling.....................................................................................................................74 Kosten persoonlijkheidsstoornissen.......................................................................................81 4.5.
Resultaten schizofrenie..............................................................................................83
Indicatoren gerelateerd aan de indicatiestelling........................................................................83 Medicatie en behandeling:...................................................................................................87 Behandeling.....................................................................................................................88 Kosten schizofrenie ...........................................................................................................94 Conclusies................................................................................................................ 96
5. 5.1.
Bruikbare informatie voor gesprekken met aanbieders .....................................................96
5.2.
Gewenste uitbreidingen .............................................................................................96
5.3.
Opvallende resultaten................................................................................................96 Aanbevelingen en vervolgstappen ............................................................................... 98
6. 6.1.
Relevante vervolg indicatoren .....................................................................................99
Bijlage 1 Gebruikte data in relatie met de indicatorbepaling .....................................................100 Bijlage 2 Uitwerking indicatoren ...........................................................................................102 Alcoholverslaving ............................................................................................................102 Angst- en stemmingstoornissen..........................................................................................109 Persoonlijkheidsstoornissen ..............................................................................................114 Schizofrenie en andere psychotische stoornissen ..................................................................119 Bijlage 3 Overwogen indicatoren ..........................................................................................124 Bijlage 4 Niet in rapportage opgenomen indicatoren ...............................................................125 Bijlage 5 Vertaaltabel diagnose naar DBC-groepen .................................................................128 Angst en stemmingsstoornissen ..........................................................................................128 Alcohol-verslaving ..............................................................................................................128 Persoonlijkheids-stoornissen...............................................................................................128 Schizofrenie .......................................................................................................................128 Declatie-groep DBC ............................................................................................................128 Angst of depressie..............................................................................................................128 Alcohol ..............................................................................................................................128 Persoonlijkheid ..................................................................................................................128 Schizofrenie .......................................................................................................................128 Medicatie ...........................................................................................................................128 Bijlage 6 Medicatie ..............................................................................................................129 Bijlage 7 Samenstelling expertteam ......................................................................................132 Bijlage 8 Uitkomsten indicatoren per zorgverstrekker in tabelvorm...........................................133
8
1.
Inleiding
1.1. Aanleiding De houdbaarheid van de gezondheidszorg is een van de grootste maatschappelijke uitdagingen waar Nederland voor staat. De kosten van de GGZ zijn tussen 2000 en 2010 met 110% 3 toegenomen, terwijl het BBP in deze periode 40% is toegenomen . De alsmaar toenemende zorgkosten zullen beheerst moeten worden, met tegelijkertijd hogere of op zijn minst gelijkblijvende kwaliteit van de zorg. Een randvoorwaarde hiervoor is het kunnen bepalen van de toegevoegde waarde van de geleverde zorg. Inzicht in deze toegevoegde waarde is in het bijzonder van belang voor zorgverzekeraars. Zij zijn verantwoordelijk voor het inkopen van kwalitatief goede en betaalbare zorg. Het hoofddoel van ZN voor de komende jaren is dan ook het zichtbaar, vergelijkbaar en toetsbaar maken van de kwaliteit van de zorg. Voorliggend onderzoek draagt hier direct aan bij. Waarde van zorg is gedefinieerd als de uitkomst van de geleverde zorg per gespendeerde euro. 4
Zorgverleners die waarde creëren, leveren zorg bij de juiste patiënt (zorg in de juiste hoeveelheid, dus geen onder- of overbehandeling) en tegen een redelijke prijs. Voorts wordt zorg geleverd die kwaliteit oplevert, bijvoorbeeld hogere kwaliteit van leven, betere overlevingskans en of beter functioneren dan vóór de behandeling.
Kwaliteit van zorg Waarde van zorg Gemaakte kosten Figuur: 2 toegevoegde w aarde van zorg
In 2013 herhaalt Vektis het onderzoek dat in 2012 is uitgevoerd door Vektis en KPMG Plexus samen in opdracht van ZN. Het gaat hier om het realiseren van inzicht in de verhouding kwaliteit en kosten en het zoeken naar relevante verschillen tussen aanbieders of regio’s in Nederland. Op deze wijze wordt informatie toegankelijk gemaakt die zorgverzekeraars kunnen gebruiken bij hun inkoop. In Figuur 3 is een aantal zorgstromen vanuit de zorgvraag beschreven. Deze figuur laat zien dat het niet enkel gaat om de toegevoegde waarde van zorg op één specifieke schakel in de keten (eerste- of tweede lijn), maar om de toegevoegde waarde van de integrale keten. Voorliggend
3
Sectorrapport GGZ 2010, pagina 11, 2010, GGZ Nederland en CBS StatLine.
4
Waar in dit rapport de term ‘patiënt’ w ordt gebruikt, kunt u desgewenst ook ‘cliënt’ lezen. Voor de consistentie tussen de
verschillende rapportages is voor de term patiënt gekozen. 9
rapport gaat over de toegevoegde waarde van GGZ voor alcoholverslaving, angst- en stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en schizofrenie.
Figuur 3: zorgstromen
10
1.2. Kengetallen psychische stoornissen Op basis van het NEMESIS-2 onderzoek van het Trimbos instituut naar het voorkomen van psychische stoornissen in Nederland is het mogelijk om een inschatting te maken van de prevalentie van de populaties die voor dit project zijn geselecteerd. Stoornis: Angststoorni s Stemmingsstoornis (exclusief bipolair) 6 Alcoholverslaving Persoonlijkheidsstoornissen Schizofrenie
Jaarlijkse prevalentie 1.057.800 555.400
Jaarlijkse prevalentie % 10,1% 6,1%
Life time prevalentie 19,6% 5 20,1%
395.600 tot 478.000 onbekend onbekend
6,1%
14,3% 13,5% 8 0,5%
7
Tabel 1: aantallen en percentages Nederlanders in de leeftijd van 18-64 jaar met psychische stoornissen in de afgelopen tw aalf maanden (meetperiode 2007 tot en met 2009) aangevuld met life time prevalentie, gebaseerd op eerste uitkomsten NEMESIS-2, Trimbos 2010.
1.3. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk staat een algemene beschrijving van de methodiek. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens beschreven hoe de patiëntenpopulatie en de indicatoren zijn bepaald. Hoofdstuk 4 presenteert de resultaten voor de stoornisspecifieke indicatoren. Hoofdstuk 5 beschrijft de conclusies en in hoofdstuk 6 volgen tenslotte de adviezen voor vervolgstappen. 1.3.1. Terminologie verzekerden en patiënten In een eerdere voetnoot is toegelicht dat waar patiënt staat geschreven ook cliënt gelezen kan worden. Daarnaast worden bij de beschrijving van de indicatoren de termen ‘verzekerden’ en ‘patiënt’ gebruikt. De term ‘verzekerden’ wordt gebruikt als een indicator op de totale populatie van een regio betrekking heeft. ‘Patiënten’ zijn de verzekerden die volgens de populatieafbakening van dit onderzoek tot een van de populaties behoren.
5
Inclusief bipolaire stoornis (1,3%).
6
Binnen deze groep w ordt alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid onderkend, dit betreft respectievelijk 395.600 en
82.400 inw oners. Op basis van de NEMESIS-rapportage is niet te achterhalen w at de overlap in deze groep is. Het totaal aantal inw oners met alcoholverslaving ligt tussen de tw ee aangegeven waarden. 7
Multidisciplinaire richtlijn 2008, Landelijke Stuurgroep/Trimbos Instituut, versie: 1.0.
De prevalentie is niet uitgedrukt in aantal inw oners per jaar, maar incidentie voor inw oners ‘ooit in het leven’ (pagina 158 NEMESIS-2 Trimbos Instituut 2011). 8
Schatting door middel van extrapolatie verkregen. In NEMESIS-1 w as dit 0,4%.(pagina 35 NEMESIS-2 Trimbos Instituut
2011. 11
2.
Methodiek
2.1.
Indicatoren rond GGZ
Voor het inzichtelijk maken van de waarde (‘value’) van de GGZ staan hieronder de elementen kwaliteit en kosten nader uitgewerkt. 2.1.1. Indicatoren rond kwaliteit van de GGZ Goede GGZ begint bij een goede preventie. De behandeling is gericht op het controleren en reduceren van de symptomen, het verbeteren van functioneren en van de kwaliteit van leven. In de GGZ-zorgketen zijn daarom vier essentiële onderdelen benoemd (zie figuur 4).
Preventie
Indicatiestelling
• Vroeg signalering
• Correcte indicatiestelling • Adequate opsporing • Zorg op de juiste plek
Behandeling • Behandeling op basis van richtlijn • % in behandeling 1e en 2e lijn •…
Uitkomsten • Reductie symptomen • Vooruitgang Functioneren • Kosten
Figuur 4: analyse kader GGZ
Voor indicatiestelling, behandeling en zorgkosten zijn indicatoren bepaald die op basis van declaratiedata kunnen worden berekend. Klinische uitkomstgegevens zijn daarmee niet direct beschikbaar in deze analyse; hier wordt uitgegaan van procesmaten en proxy-uitkomsten, waarvan een sterke relatie met de klinische uitkomst is aangetoond of door inhoudelijk experts wordt verondersteld. De primaire preventie van de hier onderzochte aandoeningen maakt geen deel uit van deze analyse. Voor het onderzoek is een set indicatoren gebruikt, die ook gebruikt zijn in het onderzoek van 2012 en die gebaseerd zijn op literatuur, richtlijnen en/of reeds elders geformuleerde indicatoren. Ten opzichte van 2012 zijn de volgende indicatoren niet meer opgenomen • Indicator 4: percentage verzekerden met een verwijzing naar de tweede lijn, waarbij de behandeling korter dan 400 minuten heeft geduurd. Deze staat los van de aandoeningen. • Indicator 9a: percentage patiënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met POH GGZ. Vorig jaar bleek dat deze indicator vooral iets zegt over de beschikbaarheid van de POH-functie per regio en dus weinig over de kwaliteit van de tweedelijns GGZ. • Indicatoren 10, 11 en 12: deze gaven inzicht in het gebruik en voorschrijven van antidepressiva.
12
Er zijn ook aanpassingen gemaakt in de indicatoren (6b en 6c zijn nieuw). Een aantal nieuwe indicatoren is gemaakt voor schizofrenie (in combinatie met antipsychotica) (indicatoren 16 en 18), maar deze zijn nog niet besproken met experts en zijn daarom niet in deze rapportage opgenomen. De indicatoren zijn onderverdeeld naar de indeling die in Figuur 4 is weergegeven. De set bevat alleen nog maar indicatoren die specifiek voor de geselecteerde stoornissen inzichtelijk worden gemaakt. In het volgende staan de indicatoren beschreven (zie bijlage 2 voor details). 2.1.2. Indicatiestelling, indicatoren naar stoornis 1. Aantal verzekerden met een DBC van de geselecteerde stoornis in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden (bij alcohol ook includeren van gebruikers van alcoholgerelateerde medicatie). 2. Aantal verzekerden met een DBC van de geselecteerde stoornis met een klinische opname per 100.000 verzekerden. 3. Percentage patiënten met een DBC van de geselecteerde stoornis met een klinische opname. 2.1.3. Behandeling, indicatoren naar stoornis 5. Medicatie en behandeling (voor angst- en stemmingsstoornissen, alcoholverslaving en schizofrenie): a. Percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns GGZ in combinatie met medicamenteuze behandeling. Bij alcoholverslaving wordt dit nog gesplitst naar twee typen medicatie. b. Percentage patiënten dat gebruikmaakt van medicatie voorafgaand aan de tweedelijns GGZ. 6. Behandelduur a. Verhouding tussen het aantal DBC’s met meer dan 1.800 behandelminuten voor angsten stemmingsstoornissen en alcoholverslaving, respectievelijk meer dan 3.000 minuten voor persoonlijkheidsstoornissen en schizofrenie ten opzichte van het totale aantal DBC’s voor de betreffende stoornis, naar GGZ-aanbieder. b. Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s met meer dan 1.800 behandelminuten voor angst- en stemmingsstoornissen en alcoholverslaving, respectievelijk meer dan 3.000 minuten voor persoonlijkheidsstoornissen en schizofrenie ten opzichte van het totale aantal initiële DBC’s voor de betreffende stoornis, naar GGZ-aanbieder. c. Verhouding tussen het aantal initiële DBC's en het totale aantal DBC's. 9 7. Gemiddelde klinische verblijfsduur per patiënt. 8. Percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis. 9. Overgang eerste lijn naar tweede lijn: percentage patiënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn.
9
Zie voor toelichting bijlage 1. 13
NB Indicatoren met uitkomsten die minder relevant zijn, zijn in bijlage 4 opgenomen. De nummering is daardoor in een hoofdstuk niet altijd opeenvolgend. 2.1.4. Indicatoren rond kosten GGZ In dit onderzoek worden alleen de kosten Zvw meegenomen, de kosten AWBZ worden buiten beschouwing gelaten. 13. Gemiddelde totale GGZ-kosten per patiënt met een DBC van de geselecteerde stoornis in behandeling in de tweede lijn. 14. (vervallen) Gemiddelde totale somatische kosten per patiënt met een DBC van de geselecteerde stoornis in behandeling in de tweede lijn. 15. Verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale patiëntenpopulatie met een DBC van de geselecteerde stoornis.
2.1.5. Specifieke indicatoren rond schizofrenie en antipsychotica 16. Percentage gebruikers van antipsychotica in depotvorm (instelling en regio). 17. Percentage gebruikers van antipsychotica dat somatische screening krijgt (instelling). (Vervallen door ontbreken van declaratiegegevens over somatische screening). 18. Percentage gebruikers van antipsychotica met een FKG diabetes of hartfalen (regio). Zoals reeds vermeld zijn de uitkomsten van deze indicatoren niet opgenomen in dit rapport. 2.1.6. Indicatoren en toegevoegde waarde GGZ Zoals beschreven in paragraaf 2.1. creëren zorgverleners waarde door zorg te leveren aan de juiste patiënt (zorg in de juiste hoeveelheid, dus geen onder- of overbehandeling), met een goede uitkomst en tegen een redelijke prijs. De toegevoegde waarde van de behandeling bij de stoornissen waarvoor deze indicatoren zijn ontwikkeld, bestaat uit reductie van of het opheffen van de symptomen, vermindering van lijden en het scheppen van de mogelijkheid conform de eigen wensen en ambities te participeren als burger in de maatschappij. 2.2. Gekozen aanpak De indicatoren zoals beschreven in paragraaf 2.1. zijn in een incrementeel proces tot stand gekomen in 2012. In dit onderzoek is de indicatorenset van 2012 als uitgangspunt genomen. 10 Door de begeleidingsgroep bij dit project is een aantal aanpassingen gemaakt, zoals ook in paragraaf 2.1. is beschreven. 2.3. Gebruikte bronnen De gegevens bij Vektis komen voor het grootste deel uit declaratiebestanden van zorgverzekeraars. Vektis beschikt daardoor over vrijwel alle gegevens over extramuraal medicijngebruik, de verrichtingen van huisartsen, eerstelijns en tweedelijns GGZ, ziekenhuizen en alle overige vormen van verzekerde zorg in Nederland. Hieronder is grafisch weergegeven
10
De begeleidingsgroep bestaat uit vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Uitgenodigd zijn: GGZ
Nederland, Meer GGZ, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychotherapeuten (NVVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Landelijk Platform GGZ, ZN, leden van het Kenniscentrum GGZ van ZN (zorgverzekeraars). 14
welke systemen zijn gebruikt voor de GGZ-indicatoren. Daarna volgt per systeem een korte omschrijving.
GGZ 1e lijn Elis (1e lijn)
GGZ 2e lijn (DBC)
(psychologen)
POH informatie
BASIC (kosten alle verstrekkingen)
Farmacie Koppelbestand om relaties te leggen tussen bestanden op verzekerdenniveau
Ziekenhuis
Figuur 5: overzicht gebruikte databronnen
BASIC Het BASIC-systeem kan worden gezien als het hoofdsysteem waaronder de detailsystemen hangen. In de BASIC-database worden op verzekerdenniveau schadegegevens per verstrekking geregistreerd. BASIC bevat dan ook de totale zorgkosten gemaakt in kader van de Zvw. Tevens worden van alle verzekerden verzekerdenkenmerken (zoals geboortedatum, geslacht, postcode, hoogte eigen risico en contractvorm) vastgelegd (zie ook bijlage 1). De verzekeraars leveren vanaf 2006 ieder kwartaal een BASIC-bestand aan. De dekking van BASIC is bijna volledig (100% van de totale verzekerdenportefeuille). 2010-data betreft zeven kwartalen en 2011-data betreft ook zeven kwartalen. Informatiesysteem Ziekenhuiszorg (gegevens op declaratieniveau) Het Informatiesysteem Ziekenhuiszorg (IZiZ) biedt informatie over de consumptie van ziekenhuiszorg en specialistische hulp door alle verzekerden in Nederland. Het jaar 2005, waarin de DBC’s werden geïntroduceerd, is het eerste jaar waarover informatie in IZiZ is opgenomen. De benodigde informatie wordt door ziekenhuizen geregistreerd in de zorgactiviteitenregistratie en DBC-registratie (ondertussen ook DOT). Na interne validatie worden de DBC’s bij de zorgverzekeraar in rekening gebracht, waarmee ook de behandeling (voor zover in de DBCbehandelas gespecificeerd) bij de zorgverzekeraar bekend is. De zorgverzekeraar levert op gecontroleerde wijze de DBC-gegevens door aan Vektis (nadat deze zijn ingediend door ziekenhuizen en de declaraties zijn vergoed). De registratie- en declaratieprocedure is aan meerdere kwaliteitscontroles onderhevig. De verzekeraars leveren ieder kwartaal een IZiZ-bestand aan. De dekking van IZiZ ligt rond de 95% van de totale verzekerdenportefeuille. De gegevens uit 2011 zijn gebaseerd op negen kwartalen. Farmacie Informatiesysteem (gegevens op declaratieniveau) Het Farmacie Informatiesysteem (FIS) biedt informatie over het (extramurale) geneesmiddelengebruik van alle verzekerden in Nederland. Deze informatie wordt op
15
declaratieniveau vastgelegd en bevat naast gegevens over de voorgeschreven geneesmiddelen ook informatie over de voorschrijver, afleveraar en de verzekerde. De verzekeraars leveren iedere maand een FIS bestand aan. De dekking van FIS ligt rond de 95% van de totale verzekerdenportefeuille. De dekking bedraagt in 2009-2011 bijna 100% van de Nederlandse verzekerden, 2009 en 2010data betreffen gegevens die zijn uitgedeclareerd (gegevens verwerkt tot en met 2012). Eerstelijns Informatiesysteem Huisartsen (ELIS HA) en Eerste Lijns Psychologische zorg (ELIS ELP) In het informatiesysteem ELIS wordt op een structurele wijze detailinformatie verzameld ten aanzien van huisartsenzorg, paramedische zorg, mondzorg en eerstelijns psychologische zorg. Naast gegevens over de geleverde zorg en de bijbehorende kosten worden ook kenmerken van de verzekerde en informatie over de zorgverlener binnen ELIS vastgelegd. De gegevens eerstelijns psychologische zorg zijn vanaf 2008 beschikbaar. De dekking van de ELIS-systemen varieert en ligt voor huisartsen (waarin POH GGZ-informatie) op 86% in 2008 en 93% vanaf 2009, eerstelijns psychologische zorg op 86% in 2008 en ruim 90% van de totale verzekerdenportefeuille vanaf 2009. Deze informatie systemen bevatten géén informatie over de indicatiestelling door de psycholoog en ook niet over de huisarts. 2009-data betreft tien kwartalen en 2010-data betreft twaalf kwartalen, 2011 betreft zeven kwartalen. De dekking bedraagt in 2009 en 2010 ongeveer 95% van de Nederlandse verzekerden, oplopend naar ruim 98% in 2011. GGZ tweede lijn Het informatiesysteem ten aanzien van de tweedelijns GGZ bevat de DBC declaratiegegevens die beschikbaar zijn bij de verschillende verzekeraars. Het bevat de omschrijving van de DBC, de stoornis (hoofddiagnosegroepen), de hoeveelheid geleverde zorg in minuten (klassen), het aantal verblijfsdagen (in klassen), de kosten, de GGZ-aanbieder, de patiënt en de periode. Er is geen informatie opgenomen over het type verstrekkingen binnen de DBC. De gegevens zijn vanaf 2008 beschikbaar. Vanaf 2009 zijn de gegevens van tenminste 95% van de verzekerden beschikbaar. De declaraties over 2009 zijn compleet binnen bij Vektis en over 2010 voor een heel groot deel verwerkt (tot en met einde 2011). Aangezien de indicatoren over 2010 niet opnieuw zijn bepaald, zijn deze gebaseerd op zeven kwartalen. De 2011-data zijn gebaseerd op negen kwartalen. De dekking bedraagt in 2009 en 2010 ongeveer 95% van de Nederlandse verzekerden, oplopend naar meer dan 98% in 2011. Doordat de gegevens van 2010 niet zijn ververst en 2011 verder is uitgedeclareerd, zijn er verschillen in absolute uitkomsten mogelijk. Door te kijken naar relatieve verschillen kunnen toch zinvolle discussies gehouden worden over praktijk- of regiovariatieverschillen. Koppelmogelijkheden tussen de (detail)systemen Op basis van de verzekerdenkenmerken (het (versleutelde) BSN) kunnen koppelingen worden gelegd tussen de verschillende systemen van Vektis. Hiermee kan het volledige zorggebruik per patiënt in kaart worden gebracht. De gebruikte gegevens zijn niet herleidbaar tot personen.
16
2.4. Toelichting kosten De kosten die voor dit onderzoek in kaart worden gebracht betreffen alleen het Zvw-deel van de zorg. Deze toedeling vindt plaats op basis van de informatie uit het BASIC-bestand dat in de voorgaande paragraaf is beschreven. Deze indicator brengt dus de schadelast voor de verzekeraar in kaart. De kosten zijn gebaseerd op de uiteindelijk gedeclareerde bedragen. De GGZ-kosten over 2011 zijn gebaseerd op NZa-tarieven, waardoor alle zorgaanbieders voor dezelfde prestaties ook dezelfde kosten krijgen. Hierdoor zijn de kostenverschillen in 2011 binnen de GGZ niet een gevolg van verschillende verrekenpercentages of prijsonderhandelingen, maar alleen een gevolg van de geleverde zorg. De cijfers over 2010 zijn niet opnieuw bepaald. In de 2010-cijfers zijn verrekenpercentages wel in de kosten opgenomen. Deze verrekenperc entages zijn bedoeld om de financiële risico’s van overgang naar een systeem van DBC-declaraties te beperken; de uiteindelijke opbrengst bleef daardoor dicht in de buurt van die onder het budgetsysteem. Dit betekent dat de prijs voor een gelijke DBC kan verschillen tussen regio’s op basis van de instelling van waaruit deze is gedeclareerd en dit beïnvloedt daarmee de vergelijkbaarheid van regio’s.
17
3.
Populatiebepaling en indicatorberekening
3.1. Populatieafbakening Er is voor gekozen om de populatie zoveel mogelijk te bepalen op basis van DBC's GGZ. Iemand valt binnen de populatieafbakening als deze persoon een DBC heeft met de betreffende hoofddiagnose. Het gebruik van medicatiedata voor het bepalen van de doelgroep is alleen bij alcoholmedicatie goed mogelijk. Andere psychofarmaca worden uiteraard wel ingezet, maar zijn niet specifiek voor één aandoening. Daarom is alleen voor de populatie alcohol een extra criterium meegenomen. Een persoon wordt niet alleen op basis van DBC's opgenomen in de doelgroep alcohol maar ook als voor deze persoon minimaal 1 DDD (standaarddagdosering) uit de medicatiegroep alcohol is gedeclareerd (extramuraal) in het betreffende jaar. Omdat de DBC-registratie stoornisspecifiek is, biedt dit een goede basis voor de identificatie van patiënten in de tweedelijns zorg. Er zijn geen gegevens bekend in de declaratiegegevens bij Vektis over de diagnose van mensen in de eerste lijn of bij de huisarts (POH GGZ). Merk op dat bij de bijzondere productgroepen (crisis, indirecte tijd, diagnostiek en behandeling kort) geen diagnose informatie op de factuur staat. Deze worden dus niet meegenomen bij het bepalen van de populatie. Vorig jaar is nog gekeken naar DBC's in de ziekenhuiszorg. Het gaat hier om kleine aantallen en dat is in dit jaar niet meer meegenomen bij de populatiebepaling. In Tabel 2 wordt per stoornis de gehanteerde populatiebepaling beschreven. Tevens staan daarbij de aannames en beperkingen weergegeven. De populatie van angst- en stemmingsstoornissen wordt in dit onderzoek als één groep gezien. Bipolaire stoornissen vallen buiten de definitie. Stoornis Angst Stemming Alcohol verslaving Persoonlijkheidsstoornissen Schizofrenie
Populatiebepaling Verzekerde heeft een GGZ DBC uit de groep Angst (zie vertaaltabel diagnose DBC, bijlage 2) Verzekerde heeft een GGZ DBC uit de groep Depressie (zie vertaaltabel diagnose DBC, bijlage 2) Verzekerde slikt >1 DDD uit medicatiegroep Alcohol (zie bijlage 3) of verzekerde heeft een GGZ DBC uit de groep Alcoholverslaving (zie vertaaltabel diagnose DBC, bijlage 2) Verzekerde heeft een GGZ DBC uit de groep Persoonlijkheid (zie vertaaltabel diagnose DBC, bijlage 2) Verzekerde heeft een GGZ DBC uit de groep Schizofrenie (zie vertaaltabel diagnose DBC, bijlage 2)
Tabel 2. samenvatting populatiebepaling
3.2. Zorgzwaartecorrectie Als indicatorwaarden van regio's of GGZ-aanbieders worden vergeleken, is het belangrijk dat deze indicatorwaarden onderling vergelijkbaar zijn. Om zorgcijfers tussen verschillende 18
populaties vergelijkbaar te maken, is standaardiseren noodzakelijk. Hierbij worden de populatiekenmerken van de ene populatie 'gelijkgetrokken' met de andere populatie, zodanig dat een eerlijke vergelijking tussen bijvoorbeeld zorgkosten van beide populaties gemaakt kan worden. De uitkomst van de indicator geeft de situatie weer als hadden de geselecteerde populaties in de regio’s of bij de GGZ-aanbieder een gelijke opbouw. Voor deze rapportage betreft een correctie ten aanzien van vier factoren: • leeftijd; • geslacht; • Sociaal Economische Status (gemiddeld inkomen in het postcodegebied); • urbanisatiegraad 11. Dergelijke verschillen in patiëntkenmerken zijn bepalend voor de zorgzwaarte en worden daarom ook wel zorgzwaarteverschillen genoemd. Wanneer hiervoor niet wordt gecorrigeerd, kunnen de vergelijkingen vertekend raken. Sommige regio's zijn bijvoorbeeld meer vergrijsd dan andere regio's, waardoor het percentage mensen met bepaalde aandoeningen daar hoger is. Er zijn andere factoren waarvoor hier nog niet is gecorrigeerd, zoals specifieke zorgzwaarte of comorbiditeit. In vervolganalyses kan hieraan verder aandacht worden geschonken.
Urbanisatiegraad
AL 2010 regio PS 2011 regio PS 2010 regio
X
X
X X
AD 2011 regio AD 2010 regio SC 2011 regio SC 2010 regio AL 2011 regio
11
SES
rapportage
jaar
stoornis
SC 2011 regio SC 2010 regio AL 2011 regio
Aantal verzekerden met een DBC van de geselecteerde stoornis met een klinische opname per 100.000 verzekerden.
AD 2011 regio
AD 2010 regio
2
Geslacht
Aantal verzekerden met een DBC van de geselecteerde stoornis in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden.
Leeftijd
1
Naam
indicator
In Tabel 3 staat weergegeven voor welke indicatoren zorgzwaartecorrectie is toegepast en welke patiëntkenmerken daarvoor gebruikt zijn.
De urbanisatiegraad is de mate van verstedelijking die bij een postcodegebied hoort. Door voor alle postcodegebieden
hiervoor te corrigeren, w orden alle regio’s in het onderzoek beter vergelijkbaar. 19
AL 2010 regio PS 2011 regio PS 2010 regio 3
Percentage cliënten met een DBC van de geselecteerde stoornis met een klinische opname.
X X
X
AD 2011 instelling
AD 2010 instelling SC 2011 instelling SC 2010 instelling AL 2011 instelling
X X X X
X AL 2010 instelling X PS 2011 instelling X PS 2010 instelling X X 5A Percentage cliënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns GGZ in combinatie met medicamenteuze behandeling.
0 0 0 0
5B Percentage cliënten dat gebruikmaakt van medicatie voorafgaand aan de tweedelijns GGZ. 0 0 0 0 6
Verhouding tussen het aantal DBCs met meer dan 1.800 (3.000) behandelminuten en het totale aantal DBCs voor de betreffende stoornis.
7
Gemiddelde klinische verblijfsduur per cliënt (instelling).
0 AD 2011 instelling AD 2010 instelling SC 2011 instelling SC 2010 instelling AL 2011 instelling AL 2010 instelling
0 0 0 X X X X
X X X X PS 2011 instelling X X PS 2010 instelling
Tabel 3a: patiëntkenmerken relevant voor zorgzwaartecorrectie indicatoren 1-7
Legenda Opgenomen in model en significant. X
Opgenomen in model maar niet significant.
0
Niet in model opgenomen.
AD
Angst en stemmingsstoornissen
AL
Alcoholverslaving
PS
Persoonlijkheidsstoornissen
20
Leeftijd
Geslacht
SES Urbanisatiegraad
rapportage
jaar
stoornis
Naam
indicator
Percentage cliënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis. 9 Overgang eerste lijn naar tweede lijn: aantal cliënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn. 13 Gemiddelde totale GGZ-kosten per verzekerde met een DBC van de geselecteerde stoornis in behandeling in de tweede lijn.
0
0
0
0
0
0 X X
0 X
0
X
X X X
X X X
X
X
X
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8
AD 2011 regio AD 2010 regio SC 2011 regio SC 2010 regio AL 2011 regio AL 2010 regio PS 2011 regio
14 Gemiddelde totale ziekenhuiskosten per verzekerde met een DBC van de geselecteerde stoornis en in behandeling in de tweede lijn.
PS 2010 regio AD 2011 regio AD 2010 regio SC 2011 regio SC 2010 regio AL 2011 regio AL 2010 regio PS 2011 regio PS 2010 regio
15 Verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale populatie verzekerden met een DBC van de geselecteerde stoornis. 16 Percentage gebruikers van antipsychotica in depotvorm 18 Percentage gebruikers van antipsychotica met een FKG diabetes of hartfalen.
SC 2011 SC 2011
Vervolg tabel 3: patiëntkenmerken relevant voor zorgzwaartecorrectie indicatoren 8-18.
Legenda Opgenomen in model en significant. X
Opgenomen in model maar niet significant.
0
Niet in model opgenomen.
AD
Angst en stemmingsstoornissen
AL
Alcoholverslaving
PS
Persoonlijkheidsstoornissen
SC
Schizofrenie
21
Regressie op patiëntniveau Om te bepalen of gecorrigeerd moet worden voor de patiëntkenmerken uit tabel 3 wordt een regressie op patiëntniveau uitgevoerd. Alleen voor kenmerken met een significante invloed wordt vervolgens een zorgzwaartecorrectie uitgevoerd. In tabel 3 zijn de niet significante kenmerken weergegeven met een rode x. Bepalen significante patiëntkenmerken met backward-selectie Het bepalen van de set significante kenmerken per stoornis wordt gedaan met backward-selectie. Hierbij worden in eerste instantie alle kenmerken opgenomen in het model. Als er kenmerken zijn met onvoldoende verklarend vermogen (P-waarde groter dan 0,05), dan wordt het kenmerk met de minste toegevoegde waarde verwijderd uit het model. Hierna wordt het model opnieuw geschat en wordt er nogmaals bekeken of er een kenmerk is met te weinig verklarend vermogen. Dit wordt net zolang herhaald totdat alle kenmerken voldoende verklarend vermogen hebben (Pwaarde kleiner dan 0,05). Deze methodiek wordt voor elke indicator uitgevoerd. De scores van de indicatoren gericht op kosten kunnen iedere denkbare waarde aannemen en daarom is voor deze indicatoren gebruikgemaakt van lineaire regressie. Voor de overige indicatoren waar de score wordt uitgedrukt in percentages geldt dat de kans van een GGZ-verzekerde om te 'scoren' bestaat uit twee mogelijke waarden: wel (1) of niet (0). Daarom is voor deze indicatoren logistische regressie toegepast. Berekenen van de gecorrigeerde indicatorscore: Het berekenen van de gecorrigeerde indicatorscore op het niveau van regio’s gebeurt in vier stappen: kans per GGZverzekerde
verwachte score per regio
ruwe indicator score per regio
gecorrigeerde indicator score per regio
Figuur 6: stappen voor berekenen van de gecorrigeerde indicatorscore.
Uit het regressiemodel volgt de regressievergelijking. Deze geeft aan hoe de uitkomstmaat (kans op gebeurtenis) afhangt van de patiëntkenmerken. Voor logistische regressie ziet de regressievergelijking er als volgt uit: 𝑘𝑎𝑛𝑠 𝑜𝑝 𝑓𝑒𝑖𝑡 =
1
1 + 𝑒 −( 𝑏𝒂𝒔𝒊𝒔 + 𝒂 ∗ 𝑐𝑜𝑟𝑟𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟1 + 𝒃 ∗ 𝑐𝑜𝑟𝑟𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟2 + … )
Voor lineaire regressie ziet de regressievergelijking er als volgt uit:
𝑣𝑒𝑟𝑤𝑎𝑐ℎ𝑡𝑒 𝑓𝑒𝑖𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 = 𝑏𝒂𝒔𝒊𝒔 + 𝒂 ∗ 𝑐𝑜𝑟𝑟𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟1 + 𝒃 ∗ 𝑐𝑜𝑟𝑟𝑒𝑐𝑡𝑖𝑒𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟2
22
Met behulp van de regressievergelijking wordt voor iedere GGZ-verzekerde diens kans op de betreffende gebeurtenis respectievelijk diens verwachte kosten uitgerekend op basis van zijn patiëntkenmerken. Door van alle GGZ-verzekerden in een regio de kansen op te tellen, wordt het verwachte aantal personen (teller van de indicator) bepaald. Als deze waarde gedeeld wordt door het totaal aantal GGZ-verzekerden in de betreffende regio, is de verwachte indicatorscore per regio bekend. De ruwe indicatorscore wordt berekend door het feitelijk aantal gebeurtenissen te tellen en te delen door het totaal aantal GGZ verzekerden in de regio. Tenslotte wordt het landelijke gemiddelde bepaald door het totaal aantal gebeurtenissen in Nederland te delen door het totaal aantal patiënten in Nederland. Met behulp van genoemde waarden kan vervolgens de gecorrigeerde indicatorscore per regio bepaald worden: 𝐺𝑒𝑐𝑜𝑟𝑟𝑖𝑔𝑒𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑐𝑎𝑡𝑜𝑟𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 𝑝𝑒𝑟 𝑟𝑒𝑔𝑖𝑜 𝑅𝑢𝑤𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑐𝑎𝑡𝑜𝑟𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 𝑝𝑒𝑟 𝑟𝑒𝑔𝑖𝑜 ∗ 𝐿𝑎𝑛𝑑𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘 𝑔𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑𝑒 = 𝑉𝑒𝑟𝑤𝑎𝑐ℎ𝑡𝑒 𝑖𝑛𝑑𝑖𝑐𝑎𝑡𝑜𝑟𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 𝑝𝑒𝑟 𝑟𝑒𝑔𝑖𝑜
23
4.
Resultaten
De volgende paragrafen beschrijven de resultaten per indicator, hoe de indicator geïnterpreteerd kan worden en (eventueel nog na verdere uitwerking) gebruikt kan worden bij de zorginkoop. De uitkomsten zullen vooral worden toegelicht aan de hand van opvallende zaken, zonder duiding te geven. De indicatoren zijn vooral bedoeld om verschillen in kaart te brengen en om vervolgens in de praktijk na te gaan wat hiervan de oorzaken kunnen zijn. De indicatoren staan naar stoornis gegroepeerd: • alcoholverslaving; • angst- en stemmingsstoornissen; • persoonlijkheidsstoornissen; • schizofrenie. 4.1. Presentatiewijze en leeswijzerresultaten Voor de presentatie van de indicatoren is gekozen voor landkaarten en staafdiagrammen. Beide worden in het onderstaande toegelicht. Landkaart voor regionale verschillen
Legenda
819,38 - 875,55(P0-P20) 875,55 - 905,52(P20-P40 905,52 - 928,52(p40-P60) 928,52 - 978,05(P60-P80 978,05 - 1.196,99 (P80-P100)
Waarden per 20% groep. Indicatoren die een percentage w eergeven, hebben een w aarde uitgedrukt in 0,XX. 5% is dan bijvoorbeeld 0,05.
De pijl geeft de gew enste richting aan. In dit voorbeeld: hoe lager het getal en lichter de kleur, hoe beter. Figuur 7: voorbeeld uitw erking indicatoren regioniveau
24
Bij alle indicatoren is het volgende schema opgenomen, het bevat een samenvatting van de e e gevonden waarden. In een apart kader is de verhouding tussen de score bij het 5 en het 95 percentiel weergegeven. Deze factor geeft nadere informatie over de spreiding van de gevonden resultaten. Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2009 819 876 916 978 1.197
2010 784 832 874 923 1.155
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,21 (2009) en 1,21 (2010).
De regio's (gebieden waarvan de eerste twee cijfers van de postcode overeenkomt) worden ingekleurd op basis van de gemiddelde score van de (bij de betreffende indicator meegenomen) GGZ-patiënten die in deze regio wonen. Hoe lichter de kleur, des te lager de score. In BASIC is aan alle verzekerden de postcode van het woonadres gekoppeld. Op basis van de eerste twee cijfers van de postcode van het woonadres van de verzekerde zijn regio’s ingedeeld. Voor zowel de jaren 2010 als 2011 is er een landkaart afgebeeld. Voor de indicatoren over 2010 zijn zeven kwartalen gebruikt en over 2011 negen kwartalen. Daardoor kunnen de indicatoruitkomsten in absolute zin verschillen. Het gaat bij deze indicatoren echter om de relatieve vergelijking tussen regio’s die relatief hoog of laag scoren en de consistentie hierin. Staafdiagrammen voor verschillen tussen GGZ-aanbieders • In de staafdiagrammen is een onderverdeling gemaakt naar twee groepen: o GGZ instelling tweede lijn; o 03: alle psychiaters o 94: alle vrijgevestigden (agb-code begint met 94). • Bij die indicatoren waar een uitkomst per GGZ-aanbieder of groep vrijgevestigden wordt gepresenteerd, zijn de organisaties alleen getoond bij een minimum volume. Dit volume is zodanig dat de grootste aanbieders zichtbaar zijn en de spreiding niet wordt beïnvloed 12 door kleine aanbieders.
12
De minimumvolumes voor opname in dit rapport zijn bepaald zodat alleen organisaties van enig volume w orden
getoond. In 2009 zijn er 555.000 mensen met een DBC. De top 30 organisaties hebben gemiddeld een volume van 10.000 DBC's. Het aantal mensen met een DBC bij angst en stemmingsstoornissen is 160.000 (gemiddeld 4.100 bij de top 30), bij alcohol 34.000 (gemiddeld 1.100 bij de top 30), bij persoonlijkheid 51.000 (gemiddeld 1.400 bij de top 30). Bij schizofrenie (in 2011) is het aantal totaal 46.000 (gemiddeld 1.370 bij de top 30). De 30 grootste instellingen op het gebied van klinische DBC's hebben gemiddeld 300 (bij angst en depressie), 230 (bij alcohol), 150 (bij persoonlijkheid) en 330 (bij schizofrenie) personen met een klinische DBC.
25
Schematisch zijn de minimumvolumes voor opname in dit rapport in het onderstaande overzicht weergegeven:
Indicator 7 (gebaseerd op klinische DBC's) Indicator 62 (gebaseerd op initiële DBC's) Overige indicatoren op GGZ-aanbiedersniveau (gebaseerd op alle DBC's)
Angst en stemming
Alcohol
Persoonlijkheidsstoornissen
Schizofrenie
100
100
100
100
500
250
500
500
1000
500
1000
1000
Tabel 4: het minimale aantal DBC's dat per GGZ-aanbieder in de analyse moet voorkomen om in de rapportage opgenomen te w orden.
De informatie van alle GGZ-aanbieders is opgenomen in separate Excel-tabellen(zie bijlage 8 voor een toelichting). Het totaal aantal zorgaanbieders dat voorkomt in de totale tabel varieert van 100 tot 200, afhankelijk van de indicator.
Aandeel patiënten met een klinische opname
In de staafdiagrammen is een mediaan weergegeven van de getoonde GGZ-aanbieders in het staafdiagram. De mediaan van alle GGZ-aanbieders wijkt daar van af, omdat daarin ook de GGZ aanbieders met kleinere volumes meetellen.
GGZ aanbieder
Figuur 8: Voorbeeld van een indicator op het niveau van de GGZ-aanbieder.
26
De mediaan van de weergegeven instellingen is als een rode lijn weergegeven. In de figuren zijn de namen van de GGZ-aanbieders vervangen door codes. In deze rapportage worden de verschillen tussen aanbieders anoniem weergegeven. Elke GGZ-aanbieder heeft een eigen unieke code meegekregen. Deze nummers zijn door de gehele rapportage aangehouden.
27
4.2. Resultaten alcoholverslaving In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd van de indicatoren die betrekking hebben op de populatie met alcoholverslaving. De ordening is gebaseerd op de indeling in Figuur 4. De doelen die in bestaande richtlijnen worden genoemd bij de behandeling van alcoholafhankelijkheid en -misbruik zijn: • ontgifting en bestrijding onthoudingsverschijnselen; • abstinentie; • vermindering van alcoholgebruik; • reductie van alcoholgerelateerde problemen. 4.2.1.
Indicatoren gerelateerd aan indicatiestelling
Indicator 1: aantal verzekerden met een DBC alcoholverslaving in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de tweede lijn) maar ook niet te lichte zorg ontvangt 13 (onterechte behandeling in de eerste lijn). Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat beide situaties voorkomen. De richtlijn ten aanzien van behandeling van alcoholverslaving bevat daarom een apart hoofdstuk over het opsporen en behandelen van alcoholproblematiek en een 14 aanzet voor ‘stepped care’ . Legenda 2010: 103 143 159 185 222
– 143 – 159 - 185 – 222 - 357
Legenda 2011: 109 – 147 147 – 163 163 – 191 191- 227 227 - 357
Figuur 9: aantal verzekerden met een DBC voor alcoholverslaving per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.2010 (links) en 2011 (rechts).
13
Zie onder andere informatie op de w ebsite van het Trimbos Instituut ‘Zorggebruik toegang cliëntstromen’
14
Multidisciplinaire richtlijn Stoornissen in het gebruik van Alcohol,2009, pagina 58. 28
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 103 143 176 222 357
2011 109 148 175 227 357
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het en 95ste percentiel is een factor 2,26 (2010) en 2,44 (2011).
Tabel 5: samenvatting uitkomsten indicator 1, alcoholverslaving, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Literatuur Het Nationaal Kompas Volksgezondheid (NKV) van het RIVM biedt op basis van de eerder aangehaalde NEMESIS-2 studie en de Nationale Drug Monitor 2009 inzicht in de landelijke prevalentie van alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik. In het NKV staat het volgende vermeld: alcoholafhank elijk heid k omt naar schatting voor bij ongeveer 0,75% van de volwassenen (18-65 jaar) in Nederland. Vertaald naar deze indicator zou dit om 750 personen per 100.000 verzekerden gaan. Voorts stelt het NKV: In 2008 maak ten ruim 33.000 patiënten met een primair alcoholprobleem gebruik van de ambulante verslavingszorg. Per 10.000 inwoners in Nederland was het aantal primaire alcoholpatiënten 25 in 2008, rond 5.500 patiënten die alcohol als secundair probleem 15 noemen, maak ten in 2008 gebruik van de verslavingszorg . Interpretatie indicator 1 Deze indicator maakt inzichtelijk hoeveel verzekerden per 100.000 verzekerden onder behandeling zijn voor alcoholverslaving, dit kan medicamenteuze behandeling zijn en/of behandeling voor alcoholverslaving in de tweede lijn. Een een-op-een vergelijking heeft natuurlijk beperkingen, maar uitgaande van het laatste citaat van de NKV de meeste regio’s onder de genoemde 250 verzekerden per 100.000 verzekerden met een DBC voor alcoholverslaving. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat de alcoholverslaving niet de primaire aanleiding voor de behandeling is. Er is wel een duidelijk patroon te herkennen met relatief veel behandeling voor alcoholverslaving in Noord-Holland en delen van Utrecht, Zeeland, Gelderland en enkele steden. Het patroon in 2011 is sterk vergelijkbaar met 2010. Op dit moment is er geen informatie over variatie in werkelijke prevalentie ten aanzien van het voorkomen van alcoholverslaving (of andere aandoeningen) naar regio. Dit is wel wenselijk, omdat regionale verschillen in de werkelijke incidentie (onafhankelijk van de factoren waarvoor nu wordt gecorrigeerd) aannemelijk zijn. Meer inzicht in de uitkomst is van belang om vast te kunnen stellen of de zorg ook op de juiste plek heeft plaatsgevonden.
15
Laar MW van, Cruts AAN, Oyen-Houben MMJ van, Meijer RF, Brunt T. Nationale Drug Monitor. Jaarbericht 2009.
Utrecht: Trimbos-instituut, 2010.
29
Indicator 2: aantal verzekerden met een DBC alcoholverslaving met een klinische opname per 100.000 verzekerden Een klinische opname wordt pas toegepast in uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling vooral gericht op het voorkomen van opname. De multidisciplinaire richtlijn voor de behandeling van stoornissen in het gebruik van alcohol uit 2009 stelt: Klinische behandeling dient uitsluitend aangeboden te worden aan personen met ernstige medisch/psychiatrische comorbiditeit, sociale desintegratie en/of een ernstige vorm van afhank elijk heid. Daarnaast worden negen aanbevelingen benoemd wanneer klinische detoxificatie en behandeling gewenst is. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend beleid. Legenda 2010: 12,2 22,2 29,2 36,2 43,5 -
22,2 29,2 36,2 43,5 75,4
Legenda 2011: 12,6 25,0 32,3 40,1 49,2
- 25,0 - 32,3 - 40,1 - 49,2 - 87,3
Figuur 10: indicator 2, 2010 (links) en 2011 (rechts): aantal verzekerden met een DBC alcoholverslaving met een klinische opname per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 12,2 22,2 32,3 43,5 75,4
2011 12,6 25,0 35,8 49,2 87,3
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 3,38 (2010) en 3,73 (2011).
Tabel 6: samenvatting uitkomsten indicator 2, alcoholverslaving, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
30
Interpretatie indicator 2 Bij deze indicator is een vergelijkbaar patroon zichtbaar als bij de totale prevalentie. Wat wel opvalt is dat er een grotere variatie in het aantal opgenomen verzekerden is dan de variatie bij de vorige indicator. Bovendien nemen de variatie en de opnameprevalentie toe. Dit kan te maken hebben met het feit dat in 2011 twee extra kaskwartalen (achtste en negende) meegenomen zijn.
Aantal verzekerden met een klinische opname per 100.000 verzekerden
De conclusie is dat als in een gebied relatief veel patiënten worden behandeld, er ook relatief veel klinische behandelingen worden uitgevoerd, maar dat het tegelijkertijd mogelijk is om een bepaald behandelpercentage te combineren met een hoger of lager opnamepercentage. Figuur 11 bevat de relatie tussen het aantal verzekerden met een DBC voor alcoholverslaving per 100.000 verzekerden (x-as) en het aantal verzekerden met een klinische DBC voor alcoholverslaving (y-as) (op regioniveau).
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0
50
100
150
200
250
300
350
400
A antal verzekerden met een D BC voor alcoholverslaving per 1 00.0 00 verzekerden
Figuur 11: relatie tussen behandeling en opname voor alcoholverslaving in 2011.
Deze vergelijking laat zien dat er regio’s zijn waar naar verhouding beduidend meer of minder verzekerden worden opgenomen. Voor een vervolganalyse is het interessant om na te gaan wat er bijvoorbeeld qua beleid anders gaat in de oranje (postcodegebied 40) en rode (postcodegebied 87) gekleurde regio’s.
31
Aandeel patiënten met een klinische opname 2010
Indicator 3: percentage patiënten met een DBC alcoholverslaving met een klinische opname (GGZ-aanbiedersniveau) Een klinische opname wordt binnen de psychiatrie in de regel pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Bij alcoholverslaving is klinische detoxificatie echter een duidelijk omschreven onderdeel van de richtlijn en reguliere behandeling. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid en in hoeverre GGZaanbieders daarin onderling verschillen.
Aandeel patiënten met een klinische opname 2011
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 12: indicator 3, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten met een DBC alcoholverslaving met een klinische opname, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per GGZ-aanbieder.
32
Interpretatie indicator 3 Bij de getoonde GGZ-aanbieders varieert het percentage patiënten dat wordt opgenomen van rond de 20% tot 40%.Hierbij valt op dat de drie GGZ-aanbieders met het meest beperkte aandeel opnames gespecialiseerd zijn in verslavingszorg en de GGZ aanbieders met een hoger percentage opname dit niet zijn. De aanleiding voor een relatief hoog of laag aantal opnames, of de implicaties ten aanzien van de kwaliteit moeten in overleg met de betreffende GGZaanbieders worden besproken. Generieke uitspraken ten aanzien van de variatie is op dit moment niet mogelijk. Wel kan op deze discussie een voorschot worden genomen: • Indien GGZ- aanbieders relatief veel (kortdurende) opnames hebben die resulteren in een relatief hoog percentage succesvolle behandeling, dan is dit mogelijk een indicator van kwaliteit. • Indien GGZ-aanbieders relatief veel opnames hebben zonder een verschil in het percentage succesvolle behandelingen ten opzichte van GGZ-aanbieders met een relatief laag aantal opnames, dan is dit mogelijk een indicator van gebrek aan kwaliteit. • GGZ-aanbieders met een laag aantal opnames en wel een relatief hoog percentage succesvolle behandelingen bieden zorg van zowel hoge kwaliteit als lage kosten. Op basis van declaratiegegevens is onvoldoende inzichtelijk te maken welke behandelingen succesvol zijn verlopen. Op basis van deze indicator is het mogelijk voor GGZ-aanbieders en verzekeraars om zelf een start te maken met interpretatie van de gevonden variatie. Voor een meer generieke uitspraak is het wenselijk om meer inzicht te hebben op de volgende gebieden: • exactere informatie over de inhoud en het doel van de behandeling; • een maatstaf ten aanzien van de uitkomst van de zorg door de inzet van Routine Outcome Monitoring (ROM).
33
4.2.2.
Medicatie en behandeling
Indicator 5a: percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling. De multidisciplinaire richtlijn voor behandeling van alcoholverslaving doet aanbevelingen ten aanzien van de inzet van medicatie om ontwenningsverschijnselen te reduceren en de slagingskans van de behandeling te verhogen. Daarnaast wordt Refusal (werkzame stof: disulfiram) ook wel voorgeschreven om de verleiding tot het innemen van alcohol tegen te gaan. Dit middel zorgt voor onaangename effecten bij het nuttigen van alcoholische dranken. Deze tweedeling is ook doorgevoerd in de uitwerking van deze indicator. Achtereenvolgens worden de volgende indicatoren getoond voor: • het percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met alle medicamenten in de groep alcoholverslaving. • het percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met Refusal. • het percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met medicatie in de groepen: acamposate, naltrexone. ‘Patiënten’ zijn individuen met alcoholverslaving conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1). Het betreft medicatie die extramuraal is voorgeschreven en door de patiënt is afgehaald bij de apotheek. Medicatiegebruik cumulatief Legenda 2010: 0,07 - 0,21 0,21 -0,24 0,24 - 0,28 0,28 - 0,32 0,32 - 0,43 Legenda 2011: 0,08 0,21 0,24 0,27 0,32
- 0,21 -0,24 - 0,27 - 0,32 - 0,53
Figuur 13: Indicator 5a , 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tw eedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling per regio. Toelichting op de notatie: 0,07 is 7%.
34
Gebruik Refusal (disulfiram) Legenda 2010: 0,06 - 0,11 0,11 -0,14 0,14 - 0,17 0,17 - 0,20 0,20– 0,31 Legenda 2011: 0,04 0,12 0,15 0,18 0,22
- 0,12 -0,15 - 0,18 - 0,22 - 0,35
Figuur 14: indicator 5a-I , 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tw eedelijns psychiatrie in combinatie met Refusla per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010
2011 0,06 0,11 0,15 0,20 0,31
De spreiding in indicatorscore op
0,04 0,12 0,16 0,22 0,35
regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 3,58 (2010) en 3,73 (2011).
Tabel 7: samenvatting uitkomsten indicator 5a-I, alcoholverslaving, 2010 en 2011.
35
Overige medicamenteuze behandeling alcoholverslaving Legenda 2010: 0,00 0,09 0,12 0,15 0,18
- 0,09 -0,12 - 0,15 - 0,18 - 0,33
Legenda 2011: 0,00 0,07 0,11 0,14 0,16
- 0,07 -0,11 - 0,14 - 0,16 - 0,38
Figuur 15: indicator 5a-II, 2010 links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tw eedelijns psychiatrie in combinatie met medicatie in de groepen acamposate, naltrexone, per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010
2011 0,00 0,09 0,13 0,18 0,33
De spreiding in indicatorscore op
0,00 0,07 0,12 0,16 0,38
regioniveau gebaseerd op het 5e en het en 95stepercentiel is een factor 18,80 (2010) en 6,11 (2011).
Tabel 8: samenvatting uitkomsten Indicator 5a-II, alcoholverslaving, 2010 en 2011,
Interpretatie indicator 5a In de voorgaande afbeeldingen is duidelijk te zien dat in een aantal regio’s van Nederland Refusal het medicament van eerste voorkeur is, terwijl in Noord-Holland en Utrecht een duidelijke voorkeur is voor andere medicamenten. De factor die de variatie inzichtelijk maakt is bij Refusal ongeveer 3,5. Bij de toepassing van overige medicatie is deze nog groter. Indicator 2 liet zien dat in het zuiden van Gelderland relatief weinig behandelingen met opnames zijn per 100.000 verzekerden. Opvallend genoeg is de toepassing van medicamenteuze behandeling met Refusal daar hoog. Dit kan verklaard worden doordat daar wellicht meer intramurale medicatie is voorgeschreven (deze is niet in de data opgenomen), maar dit kan het verschil slechts deels verklaren.
36
minuten 2010
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 1800
Indicator 6a: het aantal DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal DBC’s voor alcoholverslaving, naar GGZ-aanbieder Door tweedelijns GGZ-aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ-aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor alcoholverslaving. De indicator maakt de verhouding ‘korte/minder intensieve’ en ‘lange/intensieve’ behandelingen inzichtelijk. Op basis van de consultatie van de experts is de grens tussen kort en lang bij alcoholverslaving op 1.800 minuten gesteld.
minuten 2011
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 1800
G GG Z Gaanbieders Z aanbieders
Figuur 16: indicator 6a, 2010 (boven) en 2011 (onder): het aantal DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal DBC’s voor alcoholverslaving per GGZ-aanbieder.
37
Interpretatie indicator 6a In Figuur 16 is de verhouding tussen korte en lange DBC’s weergegeven voor de tien GGZaanbieders in Nederland die per jaar meer dan 500 DBC’s openen in de groep alcoholverslaving. Vijf GGZ-aanbieders zitten op of zeer dicht bij de mediane verhouding tussen het aantal korte en lange DBC’s. Een aanbieder heeft een beduidend groter aandeel ‘lange’ behandelingen en enkele aanbieders bieden relatief meer kortere DBC’s aan. Indicator 6b: het aantal initiële DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiele DBC’s voor alcoholverslaving, naar GGZ-aanbieder Indicator 6b is een aanvulling op indicator 6a, om te kunnen beoordelen of instellingen anders omgaan met behandelduur bij initiële DBC's dan bij vervolg-DBC's.
1800
Aandeel patiënten met een initiële DBC langer dan
We zien in indicator 6b het aandeel lange DBC´s onder de initiele DBC´s.
G G Z aanbieders
Figuur 17: indicator 6b, 2011: het aantal initiële DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor alcoholverslaving per GGZ-aanbieder
Interpretatie indicator 6b Een aanbieder heeft een beduidend groter aandeel (90%) ‘lange’ initiële behandelingen. Deze aanbieder komt niet voor bij indicator 6a vanwege het minimale aantal DBC´s (500) bij 6a en 250 bij 6b. Bij de andere aanbieders varieert het aandeel tussen de 25% en 66%. Het aandeel lange DBC's onder de initiële DBC's ligt iets lager dan het aandeel onder alle DBC's. Oftewel: initiële DBC's zijn gemiddeld genomen minder vaak boven de 1.800 minuten.
38
Aandeel initiële DBC’s als percentage van het totaal.
Indicator 6c: het aandeel initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor alcoholverslaving, naar GGZ-aanbieder Deze indicator geeft aan of een aanbieder relatief veel initiële DBC´s heeft of niet. Een groot aandeel initiële DBC´s duidt erop dat cliënten binnen één DBC behandeld kunnen worden, en dat er geen vervolg is bij deze aanbieder.
G G Z aanbieders
Figuur 18: indicator 6c, 2011: het percentage initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor alcoholverslaving per GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6c Het aandeel initiële DBC´s ligt bij de grote aanbieders tussen de 45% en 65%. Er lijkt een verband te zijn tussen indicator 6a en 6c. Een groot aandeel lange DBC´s lijkt samen te gaan met een lager aandeel initiële DBC´s. Echter, bij indicator 6b was al vastgesteld dat initiele DBC's gemiddeld minder vaak langer dan 1.800 minuten zijn dan vervolg DBC's. Het verband tussen 6a en 6c lijkt daarmee toevallig.
39
Aandeel initiële DBC´s
% D BC ´s langer dan 1 8 0 0 minuten
Figuur 19: relatie tussen indicator 6a en indicator 6c, 2011: het percentage DBC’s langer dan 1.800 minuten uitgezet tegen het aandeel initiële DBC’s voor alcoholverslaving per GGZ-aanbieder.
40
Indicator 7: gemiddelde totale klinische verblijfsduur per patiënt met een klinische DBC Reductie van de opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief gewenst (zie onder andere ‘herstellen doe je thuis’). Veel GGZ-organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur en het aantal bedden drastisch te reduceren. In geval van alcoholverslaving is een opname gericht op detoxificatie, de veiligheid van de patiënt of een combinatie van beide. Gebaseerd op de richtlijn wordt een opname ingezet bij langdurig destructief alcoholgebruik (BAC > 1,5), ernstiger comorbiditeit of andere (te verwachten) risicofactoren, eerdere onsuccesvolle ambulante detoxificaties of sociaal isolement. Daarnaast wordt de wens van de patiënt of zijn naasten genoemd als reden van klinische detox. Ten aanzien van de veiligheid van de patiënt zijn dezelfde uitgangspunten van belang als elders in de psychiatrie. De winst bij de opnames zit zowel bij de zeer korte opnames van enkele dagen (deze zijn vaak te voorkomen of niet doelmatig), gecomprimeerd aanbieden van een detoxprogramma en de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. De kanttekening daarbij is uiteraard dat het zeer succesvol voorkomen van korte opnames kan leiden tot een stijging van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en bij iedere GGZ-aanbieder verloopt het proces van opnamereductie even snel.Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ-aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen.
Legenda 2010: 17,5 43,3 50,9 58,2 69,3 -
43,4 50,9 58,2 69,3 132,7
Legenda 2011: De onderstaande landkaart
25,9 44,5 51,6 62,2 73,6
- 44,5 - 51,6 - 62,2 - 73,6 - 115,6
Figuur 20: indicator 7, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddeld aantal klinische verblijfsdagen per verzekerde met een klinische DBC, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
41
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 17,48 43,27 54,76 69,27 132,70
2011 25,85 44,51 55,86 73,38 115,58
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 2,48 (2010) en 2,62 (2011).
Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2010
Tabel 9: samenvatting uitkomsten Indicator 7, alcoholverslaving, 2010 en 2011.
Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2011
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 21: indicator 7, 2010 (boven) en 2011 (onder): gemiddeld aantal klinische verblijfsdagen per verzekerde met een klinische DBC, naar GGZ-aanbieder.
42
Interpretatie indicator 7 Het aantal verblijfsdagen lijkt in 2011 hoger uit te komen dan in 2010. Dit kan een gevolg zijn van twee extra kaskwartalen die over 2011 zijn gebruikt. Vooral in het achtste en negende kwartaal komen DBC’s binnen die (bijna) een jaar hebben opengestaan en een mogelijk gemiddeld langere verblijfsduur bevatten dan DBC’s (met kortere doorlooptijden) die al eerder zijn aangeleverd. Indicator 8: percentage patiënten dat door meerdere aanbieders is gezien voor alcoholverslaving Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornis bij meerdere tweedelijns GGZ-aanbieders in zorg zijn is er mogelijk sprake van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden. Daarom wordt gekeken naar behandeling van dezelfde stoornis bij verschillende GGZ aanbieders. ‘Patiënten’ zijn individuen met alcoholverslaving conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1).
Legenda 2010:
Legenda 2010:
0,00 - 0,00 0,00 - 0,05 0,05 - 0,06 0,06 - 0,08 0,08 - 0,13 Legenda 2011: 0,00 0,03 0,05 0,06 0,07
- 0,03 -0,05 - 0,06 - 0,07 - 0,13
Figuur 22: indicator 8, 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor alcoholverslaving per regio. Toelichting notatie: 0,06 is 6.
43
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,000 0,000 0,055 0,075 0,131
2011 0,000 0,034 0,052 0,072 0,128
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95stepercentiel is een factor 5,0 (2010) en 7,1 in 2011.
Tabel 10: samenvatting uitkomsten indicator 8, alcoholverslaving.
2010
Aandeel van patiëntenpopulatie van de aanbieder
Aandeel patiënten in behandeling bij meer dan één GGZ-aanbieder
2011
Aandeel van patiëntenpopulatie van de aanbieder
G G Z- aanbieders
G G Z- aanbieders
Figuur 23: indicator 8, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor alcoholverslaving, naar aanbieder.
44
Interpretatie indicator 8 Figuur 22 en Figuur 23 tonen een spreiding van 3% tot ruim 10% ten aanzien van het aantal patiënten met meer dan een GGZ-aanbieder voor de behandeling van alcoholverslaving binnen een jaar. In de stedelijke regio’s wisselt 7% tot 8% van de patiënten van GGZ-aanbieder. In gesprek met de GGZ aanbieders en op basis van de kennis van de regiokantoren van de verzekeraar kan worden nagegaan hoe deze indicator geïnterpreteerd dient te worden. Mogelijk wordt de uitkomst ook beïnvloed door de omvang van de GGZ-aanbieder of de aanwezigheid van gespecialiseerde aanbieders op het gebied van verslavingszorg in een regio en daarmee de (on)mogelijkheid om te wisselen in bepaalde regio’s. Indicator 9: overgang eerste lijn naar tweede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de tweede lijn kan een indicator zijn van de effectiviteit van die eerstelijnszorg. Deze indicator meet het percentage patiënten met een initiële DBC in de tweede lijn dat in de zes maanden voorafgaand aan de DBC contact met de eerstelijns GGZ heeft gehad. ‘Patiënten’ zijn individuen met alcoholverslaving conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1).
Legenda 2010: 0,00 0,02 0,03 0,04 0,06
- 0,02 -0,03 - 0,04 - 0,06 - 0,14
Legenda 2011: 0,00 0,02 0,00 0,05 0,07
Legenda 2010:
Legenda 2011:
- 0,02 -0,00 - 0,05 - 0,07 - 0,15
Figuur 24: indicator 9, 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met de psycholoog in de eerste lijn naar regio. Toelichting notatie: 0,14 is 14%.
45
2010
Aandeel van patiëntenpopulatie van de aanbieder Aandeel van patiëntenpopulatie van de aanbieder
2010
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 25: indicator 9, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met de psycholoog in de eerste lijn, naar GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 9a Op basis van Figuur 24 en Figuur 25 is het waarschijnlijk dat deze indicator vooral laat zien in welke regio’s eerstelijns psychologen zijn. De eerstelijnspsychologiepraktijken zijn in meer postcodegebieden actief. In figuur 24 valt daarbij op dat één GGZaanbieder buitengewoon effectief is in het aantrekken van patiënten vanuit de eertselijnspsychologen. Dit is een specialist op het gebied van verslavingszorg.
46
4.2.3.
Kosten alcoholverslaving
Indicator 13: gemiddelde totale GGZ-kosten binnen de Zvw per verzekerde met alcoholverslaving in behandeling in de tweede lijn Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren van symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren, zie daarvoor de doelstellingen van de behandeling waar deze paragraaf mee begon. Door een verergering van de symptomen kan een (crisis)opname noodzakelijk zijn en daaraan gekoppeld een klinisch verblijf. Dit is tevens de hoogste kostenpost in de behandeling. Bij de interpretatie van de verschillen tussen 2010 en 2011 in Figuur 26 is het van belang om naar de kleuren van de gebieden te kijken. Een absolute vergelijking in het bedrag aan euro’s is niet goed te maken: de bedragen in 2010 zijn lager omdat nog niet alle zorg uit dit jaar is verwerkt in de declaraties. Zie daarvoor ook de toelichting in paragraaf 2.3 over de gebruikte bronnen. Het jaar 2011 geeft een redelijke indicatie ten aanzien van de gemiddelde kosten per verzekerde per jaar. Legenda 2010: 3.897 5.867 7.074 7.822 9.348-
- 5.867 - 7.074 - 7.822 - 9.348 13.640
Legenda 2011: 5.745 - 8.658 8.658 - 9.787 9.787 - 11.135 11.135 13.070 13.070 16.666 Figuur 26: indicator 13, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde totale GGZ-kosten per verzekerde met alcoholverslaving in behandeling in de tw eede lijn gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3) per regio. De kosten in 2010 zijn gebaseerd op zeven kw artalen en niet gecorrigeerd voor de toegepaste verrekenpercentages; in 2011 zijn NZa-tarieven gebruikt, en zijn negen kw artalen aan declaratiegegevens gebruikt, zie paragraaf 2.4.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 3.897 5.867 7.436 9.348 13.640
2011 5.745 8.658 10.258 13.070 16.666
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 2,26 (2010) en 2,10 (2011).
Tabel 11: samenvatting indicator 13, alcoholverslaving
47
Indicator 15: verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale populatie verzekerden met alcoholverslaving Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren van symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling (bijvoorbeeld in relatie tot alcoholverslaving) is een integraal onderdeel van de behandeling. Een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten op bepaalde gebieden leiden. Inzicht in het specialisme waarbinnen de meeste kosten worden gemaakt, kan een aanzet zijn voor het reduceren van de risico’s op deze gebieden binnen de behandeling.
Figuur 27: indicator 15: verdeling van de ziekenhuiskosten binnen de groep alcoholverslaving in relatie tot alle Nederlanders.*Kindergeneeskunde is niet opgenomen in verband met de populatie van 18+ (2011)
Interpretatie indicator 15 De verdeling in zorgconsumptie van de totale groep verzekerden met alcoholverslaving laat een duidelijk verschil zien ten opzichte van die van alle Nederlanders. Het patroon met een relatief hoog aandeel chirurgie, inwendige geneeskunde en gastro-enterologie komt overeen met de verwachting door het effect dat alcohol heeft op de diverse organen en de spijsvertering.
48
4.3. Resultaten angst- en stemmingsstoorni ssen In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd van de indicatoren die betrekking hebben op de populatie met angst- en stemmingsstoornissen. De ordening is gebaseerd op de indeling in figuur 2. Behandeldoelen De behandeling van depressie en angststoornissen is erop gericht om de symptomen van de 16 stoornis en de problematiek te verminderen en zo mogelijk volledig op te lossen . Voor beide groepen stoornissen wordt er een onderscheid gemaakt tussen lichte en (matig tot) ernstige varianten. Daarnaast is er variatie ten aanzien van duur, recidive en comorbiditeit. Indicatoren gerelateerd aan indicatiestelling Indicator 1: aantal verzekerden met een DBC angst- en stemmingsstoorni ssen in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de tweede lijn) maar ook niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de eerste lijn). Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat beide situaties voorkomen. De richtlijnen ten aanzien van behandeling van angst- en stemmingsstoornissen gaan beide uit van een stepped care model. In dit model wordt op basis van regelmatige evaluatie vastgesteld of de geplande interventies effectief zijn, of dat er een volgende stap gezet moet worden. Deze stappen staan vervolgens beschreven. De eerste stap bij paniekstoornissen bestaat uit zelfhulp in combinatie met laagfrequente ondersteunende contacten in de eerste lijn. Bij PTSS is er geen evidentie ten aanzien van zelfhulp. Wel zijn er aanwijzingen dat inzet van e-health toegevoegde waarde kan hebben. Voor depressie worden bibliotherapie, zelfhulp en zelfmanagement (al dan niet met e-health ondersteuning) als eerste stappen benoemd. Deze kunnen in de regel in de eerste lijn plaatsvinden. In dit kader is het na te gaan hoeveel verzekerden doorstromen naar de tweede lijn per regio. Figuur 28 geeft een overzicht in de variatie in de behandeling van het aantal verzekerden in de tweede lijn per 100.000 verzekerden naar regio.
16
Richtlijnherziening van de multidisciplinaire richtlijn depressie, 2009, pagina 21. 49
Legenda 2010: 541 704 785 867 940
- 704 - 785 - 867 - 940 - 1.526
Legenda 2011: 600 – 848 848 – 944 944 - 1.116 1.116- 1.243 1.243 - 1.821
Figuur 28: indicator 1, 2010 (links) en 2011 (rechts):aantal verzekerden met een DBC voor angst en stemmingsstoornissen per 100.000 verzekerden, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 541 704 821 940 1.526
2011 600 848 1.027 1.243 1.821
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95stepercentiel is een factor 1,86 (2010) en 2,01 (2011)
Tabel 12: samenvatting uitkomsten indicator 1, angst- en stemmingsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie indicator 1 In Figuur 28 staat per regio aangegeven wat de indicatorscore is. • Bij deze indicator valt op dat grote delen van de Randstad maar ook Zuid-Limburg en Groningen regio’s zijn met relatief veel verzekerden in de groep angst- en stemmingsstoornissen in de tweede lijn. • Oost-Brabant en delen van Overijssel hebben een lage score. • De variatie is geringer dan bij alcoholverslaving
50
Indicator 2: aantal verzekerden met een DBC angst- en stemmingsstoorni ssen met een klinische opname per 100.000 verzekerden Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. De richtlijnen besteden hier beperkt aandacht aan: opname is alleen noodzakelijk bij gevaar en 17 mogelijk naar aanleiding van comorbide problematiek . Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend beleid. Legenda 2010: 36,3 - 51,1 51,1 - 58,6 58,6 - 64,3 64,3 - 69,5 69,5 - 97,7 Legenda 2011: 46,7 57,7 64,4 72,4 79,8
- 57,7 - 64,4 - 72,4 - 79,8 - 101,7
Figuur 29: indicator 2, 2010 (links) en 2011 (rechts): aantal verzekerden met een DBC voor angst- en stemmingsstoornissen met een klinische opname per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 36,3 51,1 61,6 69,5 97,7
2011 46,7 57,7 67,3 79,8 101,6
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,78 (2010) en 1,82 (2011).
Tabel 13: samenvatting uitkomsten indicator 2, angst en stemmingsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie
Interpretatie indicator 2 Deze indicator laat duidelijk zien dat het aantal verzekerden dat wordt opgenomen voor angst- en stemmingsstoornissen in een deel van Gelderland en Zeeland beduidend hoger ligt dan in andere gebieden van Nederland. De regio’s in Noord-Holland met een relatief hoog aantal verzekerden in de totale groep (zie indicator 1) hebben een lagere score ten aanzien van het aantal opgenomen verzekerden. 17 Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volw assen cliënten met een depressieve stoornis, 2009, pagina 85.
51
Indicator 3: percentage patiënten met een DBC angst- en stemmingsstoorni ssen met een klinische opname (GGZ-aanbiedersniveau) Deze indicator geeft net als het voorgaande inzicht in de effecten van opnamevoork omend beleid, maar dan naar GGZ-aanbieder.
Aandeel patiënten met een klinische opname 2010
G G Z aanbieders
Aandeel patiënten met een klinische opname 2011
G G Z aanbieders
Figuur 30: indicator 3, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage verzekerden met een DBC voor angst en stemmingsstoornissen met een klinische opname, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), naar GGZaanbieder.
52
Interpretatie indicator 3 De uitkomsten voor 2010 en 2011 van deze indicator komen behoorlijk overeen. Gemiddeld wordt 10% van de patiënten met angst- en stemmingsstoornissen opgenomen. Bij een aantal aanbieders met relatief veel opnames is wel een daling in het aantal opnames zichtbaar. Daarnaast zijn er grote verschillen in de hoogte van het opnamepercentage. Uiteraard kan dit met het karakter van de organisatie te maken hebben. De aanbieders die helemaal links onder zitten, 18 hebben alleen ambulante behandelcapaciteit, dit betreft ook alle vrijgevestigden . Voor de overige aanbieders betreft het aandeel 5 tot meer dan 25%. Interessant is het om ook hier een relatie te leggen met de verblijfsduur en het aandeel korte opnames van het totaal. Medicatie en behandeling: Indicator 5a: percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling. De richtlijnen voor behandeling van angst- en stemmingsstoornissen bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. De inzet daarvan is afhankelijk van de ernst en het type stoornis, maar in een aantal gevallen ook van de voorkeur van de patiënt. Bij matige depressie laat de richtlijn de keuze aan de patiënt. ‘Patiënten’ zijn individuen met angst of stemmingsstoornis conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1). Deze indicator laat de variatie zien ten aanzien van de inzet van medicamenteuze behandeling tussen regio’s.
18
Dat er toch een beperkt aantal klinische DBC’s is vastgelegd bij deze ambulante aanbieders, heeft w aarschijnlijk met
administratiefouten of uitzonderlijke omstandigheden te maken. 53
Legenda 2010: 0,48 0,56 0,59 0,60 0,63
- 0,56 -0,59 - 0,60 - 0,63 - 0,74
Legenda 2011: 0,18 0,50 0,52 0,55 0,58
- 0,50 -0,52 - 0,55 - 0,58 - 0,68
Figuur 31: indicator 5a, 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tw eedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,48 0,56 0,59 0,63 0,74
2011 0,18 – 0,46 0,50 0,54 0,58 0,68
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95stepercentiel is een factor 1,27 (2010) en 1,31 (2011).
Tabel 14: samenvatting uitkomsten indicator 5A, angst en stemmingsstoornissen, 2010 en 2011.
Interpretatie indicator 5a Figuur 31 geeft per regio aan welk percentage van de patiënten behandeling in de tweede lijn combineerde met medicatie. De ondergrens van het medicatiegebruik ligt net iets onder de 50%. (In 2011 staat ook 0,18 in de tabel genoemd. Dit betreft mensen uit het buitenland, van wie de medicatie wellicht niet volledig in beeld is). Er zijn duidelijk gebieden te herkennen waar meer medicatie wordt voorgeschreven. De Randstad behoort tot de gebieden met relatief beperkte inzet van medicatie. In Zeeland en delen van Noord-Brabant, Friesland en Salland komt de combinatie van behandeling met medicatie veel vaker voor. Voor de precieze interpretatie van deze indicator wreekt het zich dat er nog geen goed inzicht is in de gemiddelde zwaarte van de geconstateerde depressie bij de patiënten die met medicatie worden behandeld. In de toekomst zou een zorgvraagzwaart e-indicator een deel van de verschillen kunnen verklaren. Indicator 6a: verhouding tussen het aantal DBC’s langer dan 1.800 minuten en het totaal aantal DBC’s, naar instelling Door tweedelijns GGZ-aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. 54
minuten 2010
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 1800
Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ-aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor angst- en stemmingsstoornissen. De indicator maakt de verhouding ‘korte/minder intensieve’ en ‘lange/intensieve’ behandelingen inzichtelijk. Op basis van de consultatie van de experts is de grens tussen kort en lang bij angst- en stemmingsstoornissen op 1.800 minuten gesteld.
minuten 2011
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 1800
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 32: indicator 6, 2010 (boven) en 2011 (onder): het aantal DBC’s langer dan 1.800 minuten als percentage van het totaal aantal DBC’s, naar GGZ aanbieder.
55
Interpretatie indicator 6a Wat in Figuur 32 opvalt, is de grote variëteit tussen GGZ-aanbieders in de verhouding tussen korte en lange DBC’s. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het beeld bij alcohol. Dit kan uiteraard een uiting zijn van het feit dat deze populatie minder homogeen in opbouw is, en dat GGZaanbieders zich binnen deze groep hebben gespecialiseerd in bepaalde groepen.
•
• •
De specialisten/vrijgevestigd psychiaters (03) en overige vrijgevestigden (94) zijn zichtbaar aan de linkerkant van de figuur. Het aandeel lange behandelingen ligt daar tussen respectievelijk rond de 10 en de 20%. Dit komt overeen met de verwachting dat zij door de aard van hun populatie of werk geen lange behandeltrajecten uitvoeren, maar heeft wellicht nog meer oorzaken. Ook zijn er andere GGZ-aanbieders die relatief weinig DBC’s hebben met een hoge behandelintensiteit. Aan het andere einde van de schaal zijn er enkele aanbieders waarbij de helft van de DBC’s tot de lange groep behoort. Ook daarvan is het interessant om na te gaan of dit wordt herkend, verwacht en wat de aanleiding hiervan is.
Op basis van deze gegevens is het mogelijk om een nadere discussie aan te gaan over de oorzaken van de verschillen. Het is nu echter niet mogelijk om hier conclusies aan te verbinden. Voor een vervolgstudie is het van belang om inzichtelijk te maken in hoeverre GGZ-aanbieders zich werkelijk hebben gespecialiseerd. Bijvoorbeeld door niet alleen de intensiteit maar ook de doorlooptijd van de behandelfase te betrekken. Als een aanbieder zich richt op een bepaalde doelgroep, dan horen daar mogelijk ook een specifieke doorlooptijd en intensiteit bij die veel voor komen. Ook is het mogelijk om het beleid van de aanbieder ten aanzien van specialisatie binnen teams hier tegen af te zetten: scoren organisaties met meer gespecialiseerde teams anders? Probleem daarbij is dat de looptijd van een DBC langer is dan de intensieve behandelfase. Als een DBC een looptijd van een jaar heeft, dan kan het zijn dat er in dit jaar een diagnostiekfase heeft plaatsgevonden, gevolgd door een intensieve behandelfase, en vervolgens een monitorfase. De inspanningen gedurende deze fases verschillen qua intensiteit. Deze informatie is niet te achterhalen op basis van de DBC. In deze stuiten wij dus op de grenzen van wat er nu uit de Vektisdatabase gehaald kan worden. Tevens is nadere informatie over bijvoorbeeld de ernst van de stoornis, en ook de uitkomst van de behandeling (ROM) hier belangrijk om écht een heldere indicator op te stellen. Indicator 6b: het aantal initiële DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor angst- en stemmingsstoorni ssen, naar GGZ aanbieder. Aangezien veel korte DBC’s een gevolg zouden kunnen zijn van vervolg-DBC’s waarin het laatste deel van een behandeling plaatsvindt, is deze indicator als aanvulling op 6a gemaakt. We zien in indicator 6b alleen het aandeel lange DBC´s onder de initiële DBC´s (met een minimumaantal initiële DBC’s van 500).
56
Aandeel patiënten met een initiële DBC langer dan
1800
G G Z aanbieders
Figuur 33: indicator 6b, 2011: het aantal initiële DBC’s langer dan 1.800 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor angst- en stemmingsstoornissen per GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6b Het aandeel lange DBC’s onder de initiële DBC’s wijkt niet veel af van het percentage lange DBC’s onder alle DBC’s. In de mediane waarde ligt het aandeel lange DBC’s van het totaal aantal initiële DBC’s op 37%. Dit is hetzelfde bij indicator 6a. Indicator 6c: het aandeel initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor angst en stemmingsstoorni ssen, naar GGZ-aanbieder Deze indicator geeft aan of een aanbieder relatief veel initiële DBC´s heeft of niet. Een groot aandeel initiële DBC´s duidt erop dat cliënten binnen één DBC behandeld kunnen worden, en dat er geen vervolg is bij deze aanbieder.
57
Aandeel initiële DBC’s als percentage van het totaal.
G G Z aanbieders
Figuur 34: indicator 6c, 2011: het percentage initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor angst- en stemmingsstoornissen per GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6c Het aandeel initiële DBC´s ligt bij de meeste grote aanbieders tussen de 40% en 70%. Twee aanbieders zitten ruim onder de 40%, zes aanbieders hebben meer dan 75% initiële DBC’s. Een aanbieder heeft zelfs bijna 100% initiële DBC’s. Indicator 7: gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de gemiddelde opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst. Een opname kan noodzakelijk zijn in het kader van gevaar voor de patiënt of zijn omgeving, om somatische redenen, of bij andere uitzonderlijke omstandigheden. In de praktijk blijkt echter dat een opname vaak langer duurt dan medisch noodzakelijk is, dit komt dan door bijkomende factoren of organisatorische problemen. Daarmee staat de opname zelf een herstel in de weg. Veel GGZ-organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur te verkorten en het aantal bedden drastisch te reduceren. De winst bij de opnames zit zowel bij de zeer korte (deze zijn vaak te voorkomen of niet doelmatig) en de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en bij iedere GGZ-aanbieder verloopt dit proces even snel. Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen.
58
Legenda 2010: 40,1 55,5 59,4 66,1 69,9 -
55,5 59,4 66,1 69,9 111,3
Legenda 2011: 46,33 55,77 60,10 64,84 70,31
- 55,77 - 60,10 - 64,84 - 70,31 - 112,48
Figuur 35: indicator 7, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde klinische verblijfsduur per patiënt met een klinische DBC voor angst- of stemmingsstoornissen, na correctie voor zorgzwaarte per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 40,1 55,5 62,7 69,9 111,3
2011 46,3 55,3 63,3 70,1 112,5
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,61 (2010) en 1,65 (2011).
Tabel 15: samenvatting uitkomsten indicator 7, angst- en stemmingsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
59
Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2010 Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2011
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 36: indicator 7, 2010 (boven) en 2011 (onder): gemiddelde klinische verblijfsduur per patiënt met een klinische DBC voor angst- of stemmingsstoornissen per GGZ- aanbieder, na correctie voor zorgzwaarte.
Interpretatie indicator 7 Zowel Figuur 35 als Figuur 36 laten de verschillen in opnameduur zien voor de groep patiënten met de DBC angst- en stemmingsstoornissen. Wat daarbij opvalt is dat: • de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Groningen en delen van de Achterhoek en Veluwe opvallen door een lange opnameduur. • de gemiddelde opnameduur bij instellingen varieert van iets boven de 40 dagen tot ongeveer 90 dagen.
60
Indicator 8: percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornis bij meerdere tweedelijns GGZ-aanbieders in zorg zijn, is het aannemelijk dat hier sprake is van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden. ‘Patiënten’ zijn individuen met angst of stemmingsstoornis conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1). Legenda 2010: 0,006 - 0,020 0,020 - 0,025 0,025 - 0,029 0,03 - 0,035 0,035 - 0,074 Legenda 2011:
Legenda 2011: 0,01 0,02 0,03 0,03 0,04
- 0,02 -0,03 - 0,03 - 0,04 - 0,06
Figuur 37: indicator 8, 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,006 0,020 0,027 0,035 0,074
2011 0,013 0,021 0,028 0,035 0,063
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95stepercentiel is een factor 2,68 (2010) en 3,14 (2011).
Tabel 16: samenvatting uitkomsten indicator 8, angst en stemmingsstoornissen, 2010 en 201.
61
Aandeel van patiëntenpopulatie met meerdere
aanbieders voor dezelfde aandoening in 2010 aanbieders voor dezelfde aandoening in 2011
Aandeel van patiëntenpopulatie met meerdere
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 38: indicator 8, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis naar GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 8 Figuur 37 en Figuur 38 laten zien welk percentage patiënten binnen een jaar bij twee of meer GGZ- aanbieders stonden ingeschreven met een DBC binnen de groep angst- en stemmingsstoornissen. Wat opvalt is dat: • 95% van de patiënten slechts één zorgaanbieder heeft in het betreffende jaar voor deze aandoeningen. • de score het hoogst is in een aantal gebieden in Gelderland en (Zuid-)Limburg en in en rondom Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. • de variatie in score tussen aanbieders groter is dan regionale spreiding.
62
In de meeste regio’s gaat het om relatief lage percentages. Het is natuurlijk mogelijk dat de uitkomst van deze indicator deels wordt bepaald door de hoeveelheid aanbieders die actief is in een regio en er daarom de mogelijkheid is om van aanbieder te wisselen. En uiteraard zorgen verhuizingen van patiënten ook voor een bepaalde hoeveelheid wisseling. Maar daarnaast kan het zo zijn dat patiënten niet of minder tevreden zijn over een bepaald aanbod, of dat een behandeling bij een GGZ-aanbieder stagneert. Ook is het interessant om na te gaan wat er bij aanbieders aan de hand is met een relatief hoog of juist relatief laag aandeel patiënten met twee GGZ-aanbieders. Zijn dit aanbieders met een consultatiefunctie of worden hier toch relatief veel behandelingen voortijdig afgebroken? Bij deze indicator is het waardevol om meer inzicht te hebben in de reden van de beëindiging van de zorg en ook wanneer een behandeling parallel plaatsvindt.
Indicator 9: overgang eerste lijn naar tweede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de tweede lijn kan een indicator zijn van de effectiviteit van die eerstelijnszorg. Deze indicator meet het percentage patiënten met een initiële DBC in de tweede lijn dat in de zes maanden voorafgaand aan de DBC contact met de eerstelijns GGZ heeft gehad. ‘Patiënten’ zijn individuen met angst- of stemmingsstoornis conform de in dit document gehanteerde definitie (paragraaf 3.1). Contact met psycholoog Legenda 2010: 0,03 0,07 0,08 0,10 0,12
- 0,07 -0,08 - 0,10 - 0,12 - 0,21
Legenda 2011: 0,04 0,07 0,09 0,10 0,13
- 0,07 -0,09 - 0,10 - 0,13 - 0,24
Figuur 39: indicator 9a, 2010 (links) en 2011 (rechts): percentage patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met de psycholoog in de eerste lijn naar regio. 63
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,03 0,07 0,09 0,12 0,21
2011 0,04 0,07 0,09 0,13 0,24
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 3,40 (2010) en 3,53 (2011).
consult in eerste lijn in 2010
Aandeel van patiëntenpopulatie met voorafgaand
Tabel 17: samenvatting uitkomsten indicator 9, angst en stemmingsstoornissen, 2010 en 2011.
consult in eerste lijn in 2011
Aandeel van patiëntenpopulatie met voorafgaand
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 40: indicator 9a, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met de psycholoog in de eerste lijn, naar GGZ-aanbieder.
64
Interpretatie indicator 9a Figuur 39 en Figuur 40 laten zien dat de omvang van verwijzing vanuit de eerste lijn naar de tweede lijn nog relatief beperkt (8 à 9 %) is. De spreiding tussen regio’s is vrij groot (de factor e e tussen het 95 en het 5 percentiel ligt rond 3,5). Er zijn duidelijk gebieden te zien in Zeeland, Oost-Brabant, Gelderland, Zuid Limburg en delen van Utrecht en het Groene Hart waar meer dan 10% van de patiënten door de eerstelijnspsycholoog wordt verwezen. Dat dit regionale effect zo sterk zichtbaar is, is mogelijk het resultaat van beleid van verzekeraars met een relatief groot marktaandeel in Zuid-Nederland om vanaf 2007 de inzet van de eerstelijns psychologie te stimuleren. Het kan overigens ook een gevolg zijn van zorgaanbieders die samenwerkingsverbanden zijn gestart. Bij de GGZ-aanbieders valt op dat er een aantal ‘uitschieters’ zijn die - veel meer dan hun collega aanbieders - instroom vanuit de eerste lijn ontvangen. Aanbieder ´9245´ krijgt meer dan een derde van zijn patiënten na consultatie van de eerste lijn.
65
Kosten angst- en stemmingsstoorni ssen Indicator 13: gemiddelde totale GGZ-kosten binnen de Zvw per verzekerde met DBC angsten stemmingsstoorni ssen in behandeling in de tweede lijn Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren van symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. Door een verergering van de symptomen kan een (crisis)opname noodzakelijk zijn en daaraan gekoppeld een klinisch verblijf. Dit is tevens de hoogste kostenpost in de behandeling.
Legenda 2010: 3.550 4.035 4.407 4.817 5.203
- 4.035 - 4.407 - 4.817 - 5.203 - 6.218
Legenda 2011: 4.090 5.243 5.835 6.287 6.881
- 5.243 - 5.835 - 6.287 - 6.881 - 8.775
Figuur 41: indicator 13, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde totale GGZ-kosten per verzekerde met angst- en stemmingsstoornissen in behandeling in de tw eede lijn gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3) per regio. De kosten in 2010 zijn gebaseerd op zeven kw artalen en niet gecorrigeerd voor de toegepaste verrekenpercentages; in 2011 zijn NZa tarieven gebruikt, en zijn negen kw artalen aan declaratiegegevens gebruikt, zie paragraaf 2.4.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 3.550 4.035 4.572 5.203 6.218
2011 4.090 5.243 6.060 6.881 8.775
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95e percentiel is een factor 1,53 (2010) en 1,59 (2011).
Tabel 18: samenvatting uitkomsten indicator 13, angst- en stemmingsstoornissen, 2009 en 2010, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie indicator 13 Figuur 41 toont het verschil in kosten tussen de regio’s. Hoewel de bedragen tussen de twee jaar verschillen is de spreiding daarin vrijwel gelijk met een factor 1,53 respectievelijk 1,59. Er zijn duidelijk regio’s te herkennen die lagere of juist hogere kosten hebben.
66
Opmerkelijk is het verschil tussen de jaren 2010 en 2011 in de Randstad en in Friesland. Dit kan verklaard worden door relatief hoge verrekenpercentages in de Randstad en relatief lage verrekenpercentages in Friesland (die in 2010 wel in de kosten meegenomen zijn en in 2011 juist niet). Er is een aanzienlijke variatie in kosten tussen regio’s. De kernvraag is of de geleverde kwaliteit van zorg in de ‘duurdere’ regio’s ook daadwerkelijk beter is dan in de ‘goedkopere’ regio’s. Indien er geen sprake is van aantoonbare kwaliteitsverschillen, is er sprake van een groot verschil in toegevoegde waarde. De inzet van ROM-gegevens kan hier meer duidelijkheid in verschaffen. Wat daarnaast opvalt, is dat het kostenniveau voor deze groep niet in lijn is met de uitspraak die in de richtlijn voor stemmingsstoornissen is opgenomen. Deze stelt: Voor het zorggebruik bij matige tot ernstige depressie zijn de k osten €1600,- -€2500,- per persoon per jaar. De totale 19 k osten liggen tussen de € 2.900,- en € 3.400,- . Mogelijk is de behandeling van angststoornissen - die ook in deze groep zijn meegenomen - fors duurder dan die van depressie, maar mogelijk is er ook een onderschatting gemaakt van de kosten per patiënt. Dit kan bijvoorbeeld doordat niet alle kosten in deze berekening zijn meegenomen, of omdat de behandelduur of intensiteit in de praktijk langer of respectievelijk hoger is in de praktijk.
19
Multidisciplinaire richtlijn stemmingsstoornissen 2009, P 170
67
Indicator 15: verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale populatie verzekerden met DBC angst- en stemmingsstoorni ssen In Figuur 42 een toevoeging op de voorgaande indicator. Het betreft de verdeling in medisch specialistische kosten voor de gehele groep van verzekerden met een DBC angst- of stemmingsstoornis ten opzichte van die van alle Nederlanders samen.
Figuur 42: indicator 15: verdeling van de ziekenhuiskosten binnen de groep angst- en stemmingsstoornissen in relatie tot alle Nederlanders.*Kindergeneeskunde is niet opgenomen in verband met populatie van 18+ (2011)
Interpretatie indicator 15 Het beeld dat hieruit naar voren komt is herkenbaar qua pieken in zorgconsumptie. Het relatief hoge aandeel verloskunde en gynaecologie hangt logischerwijs samen met de grotere kans die 20 vrouwen tussen de 20 en 35 hebben op een angst- of stemmingsstoornis en het voorkomen van post partum depressie. Neurologie en revalidatiegeneeskunde zijn ook te verwachten specialismen binnen deze groep.
20
NB Dit zijn kosten die samenhangen met deze groep, maar niet voortkomen uit de stoornis. 68
4.4. Resultaten persoonlijkheidsstoorni ssen In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd van de indicatoren die betrekking hebben op de populatie met persoonlijkheidsstoornissen. Ten aanzien van het voorkomen van comorbiditeit: de groep die in deze studie is meegenomen heeft persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose en DBC. De ordening van de indicatoren is gebaseerd op de indeling in Figuur 4. Behandeldoelen De behandeling van persoonlijkheidsstoornissen richt zich door de aard van de stoornis niet zozeer op het ‘genezen’ daarvan, maar veel meer op het omgaan met de persoonlijkheidsstoornis. Voor de inzet van psychotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen zijn in de multidisciplinaire richtlijn drie doelen gedefinieerd: • Reductie van symptomen, zoals het verminderen van angstsymptomen, depressieve klachten, verslavingsproblemen of een combinatie van deze. • Reductie van persoonlijkheidspathologie, zoals het verminderen van maladaptieve gedragspatronen (bijvoorbeeld suïcidaliteit, zelfbeschadigend gedrag en criminele gedragingen) of maladaptieve persoonlijkheidstrekken (bijvoorbeeld impulsiviteit en emotionele stabiliteit). • Verbetering van het beroepsmatig, sociaal en relationeel functioneren. Indicatoren gerelateerd aan de indicatiestelling Indicator 1: aantal verzekerden met een DBC persoonlijkheidsstoorni ssen in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de tweede lijn) maar ook niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de eerste lijn). Tevens moet de problematiek wel correct worden onderkend. Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat al deze situaties voorkomen. De richtlijn ten aanzien van persoonlijkheidsproblematiek besteedt specifiek aandacht aan de rol van de eerste lijn. Dit betreft: • Herkenning en bespreking van de problematiek door de huisarts, inclusief kennis ten aanzien van mogelijkheden tot doorverwijzing. • Signaleren van de stoornis in de praktijk van de eerstelijnspsycholoog (een op de drie patiënten) en motivatie tot inzet van specialistische behandeling in de tweede lijn. • Signaleren van de stoornis door andere hulpverleners in de eerste lijn, zoals maatschappelijk werkers • Ondersteuning op aspecten van As 1 en As 4 problematiek in de eerste lijn Figuur 43 geeft een overzicht in de variatie in de behandeling van het aantal patiënten in de tweede lijn per 100.000 verzekerden naar regio.
69
Legenda 2010: 146 207 238 267 336
- 207 - 238 - 267 - 336 - 462
Legenda 2011: 176 264 295 348 403
- 264 – 295 – 348 – 403 – 594
Figuur 43: indicator 1, 2010 (links) en 2011 (rechts): aantal verzekerden met een DBC voor persoonlijkheidsstoornissen in de tw eedelijnszorg per 100.000 verzekerden, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 146 207 259 336 462
2011 176 264 327 403 594
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 2,64 (2010) en 2,67 (2011).
Tabel 19: samenvatting uitkomsten indicator 1, persoonlijkheidsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie De spreiding in beide diagrammen van Figuur 43 is nagenoeg gelijk. Wat hier opvalt, is het patroon waarin donkere vlekken (vaak steden) en hele lichte gebieden elkaar afwisselen. ZuidLimburg valt op, daar worden relatief veel behandelingen voor persoonlijkheidsstoornissen in de tweede lijn uitgevoerd. Net als bij de indicator voor alcoholverslaving en angst- en stemmingsstoornissen is het van belang om deze gegevens naast de verwachte prevalentie te leggen. Pas dan is het mogelijk om een uitspraak te doen over de juiste plek van behandeling. De uitkomsten in de jaren 2010 en 2011 verschillen in absolute zin, doordat over het jaar 2011 meer declaraties uit de Vektisdata zijn gebruikt. In relatieve zin is het regionale patroon in de twee jaren vergelijkbaar.
70
Indicator 2: aantal verzekerden met een DBC persoonlijkheidsstoorni ssen met een klinische opname per 100.000 verzekerden (regioniveau) Een klinische opname in het kader van persoonlijkheidsstoornis wordt ingezet bij het voorkomen van gevaar, maar ook als een vorm van intensieve psychotherapie. Deze indicator geeft inzicht in het aantal patiënten waarbij dit het geval is. Legenda 2010: 6,6 - 17,3 17,3 - 20,8 20,8 - 25,2 25,2 - 31,7 31,7 - 47,1 Legenda 2011: De onderstaande landkaart overzicht
12,1 20,5 25,2 29,7 37,1
- 20,5 - 25,2 - 29,7 - 37,1 - 55,1
Figuur 44: indicator 2, 2010 (links) en 2011 (rechts): aantal verzekerden met een DBC voor persoonlijkheidsstoornissen met een klinische opname per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 6,6 17,3 23,0 31,7 47,1
2011 12,1 20,5 27,4 37,1 55,0
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 3,47 (2010) en 3,00 (2011).
Tabel 20: samenvatting uitkomsten indicator 2, persoonlijkheidsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie Figuur 44 en de bijbehorende tabel laten zien dat de spreiding in het aantal verzekerden dat wordt opgenomen voor persoonlijkheidsstoornissen aanzienlijk groter is dan de spreiding in het voorkomen hiervan. Er zijn dus regio’s waar het aandeel patiënten met een opname beduidend hoger of juist lager is. Figuur 45 geeft inzicht in de relatie tussen deze twee indicatoren.
71
Aantal verzekerden met een klinische opname per 100.000 verzekerden
A antal verzekerden met een D BC voor pers oonlijkheidsstoornissen per 1 0 0.000 verzekerden
Figuur 45: relatie tussen behandeling en opname voor persoonlijkheidsstoornissen in 2011
Als het de verwachting is dat een bepaald deel van de populatie gebaat is bij klinische opname, dan is in Figuur 45 in ieder geval zichtbaar dat dit in de praktijk nu niet zo werkt. Indicator 3: percentage patiënten met een DBC persoonlijkheidsstoorni ssen met een klinische opname (instellingsniveau) Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. Daarnaast is de klinische capaciteit voor behandeling van persoonlijkheidsstoornissen beperkt en hanteren veel GGZ-aanbieders hiervoor een wachtlijst. Tevens zijn er GGZ-aanbieders die speciale intensieve klinische zorg aanbieden gericht op behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Deze indicator is bedoeld als informatie over de richtlijn conform toepassen van een klinische interventie en de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend beleid en in hoeverre GGZaanbieders daarin onderling verschillen.
72
Aandeel patiënten met een klinische opname 2010 Aandeel patiënten met een klinische opname 2011
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 46: indicator 3, 2010 (boven) en 2011 (onder): percentage patiënten met een DBC persoonlijkheidsstoornissen met een klinische opname naar GGZ-aanbieder gecorrigeerd voor patiëntkenmerken.
Interpretatie Het percentage opgenomen patiënten varieert van rond de 8% tot meer dan 23% in 2010 / iets onder de 20% in 2011 Beide uitersten betreffen grote geïntegreerde GGZ aanbieders. Interessant is het om voor deze beperkte hoeveelheid aanbieders na te gaan in hoeverre via het behandel- en opnamebeleid bewust wordt gestuurd op klinische behandeling.
73
Behandeling
minuten 2010
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 6000
Indicator 6a: verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 6.000/3.000 minuten duurt als percentage van het totale aantal DBC’s Door tweedelijns GGZ-aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ-aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor persoonlijkheidsstoornissen. De indicator maakt de verhouding ‘korte/minder intensieve’ en ‘lange/intensieve’ behandelingen inzichtelijk. De grens tussen kort en lang bij persoonlijkheidsstoornissen is in 2010 op 6.000 minuten gesteld, in 2011 op 3.000 minuten.
minuten 2011
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 3000
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 47: indicator 6, 2010 (boven) en 2011 (onder): verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 6.000 minuten (2010) respectievelijk langer dan 3.000 minuten (in 2011) duurt als percentage van het totaal aantal DBC’s, naar GGZaanbieder.
74
Interpretatie Figuur 47 toont dat vrijgevestigden nagenoeg geen lange behandelingen voor persoonlijkheidsstoornissen uitvoeren. Dit is in lijn met de richtlijn. Globaal scoren de GGZ-aanbieders die in 2010 onder de mediaan zitten ook in 2011 onder de mediaan. GGZ-aanbieders die in 2010 boven de mediaan uitkomen, scoren in 2011 ook boven de mediaan. Overleg met de betreffende organisaties is nodig om hier een verdere interpretatie aan te geven. Het aantal aanbieders dat in de grafiek is opgenomen geeft al aan dat weinig organisaties boven de grens van 1.000 DBC’s op jaarbasis uitkomen om te worden opgenomen. Indicator 6b: het aantal initiële DBC’s langer dan 6.000 (in 2010) of 3.000 (in 2011) behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor persoonlijkheidsstoorni ssen, naar GGZ-aanbieder Aangezien veel korte DBC’s een gevolg zouden kunnen zijn van vervolg-DBC’s waarin het laatste deel van een behandeling plaatsvindt, is deze indicator als aanvulling op 6a gemaakt.
3000
Aandeel patiënten met een initiële DBC langer dan
We zien in indicator 6b alleen het aandeel lange DBC´s onder de initiële DBC´s (met een minimumaantal initiële DBC’s van 500).
G G Z aanbieders
Figuur 48: indicator 6b, 2011: het aantal initiële DBC’s langer dan 3.000 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen per GGZ aanbieder.
75
Interpretatie indicator 6b Het aandeel lange DBC’s onder de initiële DBC’s ligt 3 procentpunten lager dan het percentage lange DBC’s onder alle DBC’s. De mediane waarde van het aandeel lange DBC’s van het totaal aantal initiële DBC’s ligt op 27%. Het lijkt er dus op dat er onder initiële DBC´s juist een kleiner aandeel lange DBC´s is dan onder de vervolg-DBC´s. Indicator 6c: het aandeel initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor persoonlijkheidsstoorni ssen, naar GGZ-aanbieder Deze indicator geeft aan of een aanbieder relatief veel initiële DBC´s heeft of niet. Een groot aandeel initiële DBC´s duidt erop dat cliënten binnen één DBC behandeld kunnen worden, en dat er geen vervolg is bij deze aanbieder.
Aandeel initiële DBC’s als percentage van het totaal.
G G Z aanbieders
Figuur 49: indicator 6c, 2011: het percentage initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen per GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6c Het aandeel initiële DBC´s ligt bij de meeste grote aanbieders tussen de 37% en 54%. De vrijgevestigden en psychiaters hebben het hoogste aandeel initiële DBC´s.
76
Indicator 7: gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de gemiddelde opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst. Een opname kan noodzakelijk zijn in het kader van gevaar voor de patiënt of zijn omgeving, of bij andere uitzonderlijke omstandigheden die bijvoorbeeld psychotherapie in een klinische setting noodzakelijk maken. In de praktijk blijkt echter dat een opname vaak langer duurt dan medisch noodzakelijk is, dit komt dan door bijkomende factoren of organisatorische problemen. Daarmee staat de opname zelf een herstel in de weg. Een bijkomend probleem voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen zijn de lange toegangstijden. De winst bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen is vooral te behalen door strakke inrichting van de behandelprogramma’s die de doorstroom binnen de kliniek vergroten. In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en GGZaanbieder verloopt dit proces even snel. Daarnaast is het klinische aanbod veelal bovenregionaal georganiseerd. Bij de interpretatie van de indicator wordt het effect daarvan verder toegelicht. Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ-aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen. Legenda 2010: 24,3 46,3 58,2 66,5 74,9 -
46,3 58,2 66,5 74,9 128,3
Legenda 2011: 37,04 53,80 60,99 67,67 76,47
- 53,80 - 60,99 - 67,67 - 76,47 - 127,75
Figuur 50: indicator 7, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde klinische verblijfsduur per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 24,3 46,3 62,3 74,9 128,3
2011 37,0 52,5 64,4 76,3 127,8
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 2,95 (2010) en 2,13 (2011).
Tabel 21:samenvatting uitkomsten indicator 7, persoonlijkheidsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
77
Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2010 Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2011
G G Z aanbieders
G G Z aanbieders
Figuur 51: indicator 7, 2010 (boven) en 2011 (onder): gemiddelde klinische verblijfsduur, naar instelling.
Uit een nadere analyse blijkt dat in 2010 20 van de 90 regio’s minder dan 20 klinische patiënten 21 hebben . Incidentele fluctuaties hebben dan een groot effect op de resultaten van deze regio’s.
21
Voor angst- en stemmingsstoornissen is er maar één regio die in 2010 minder dan 20 klinische patiënten heeft, voor
alcoholverslaving betreft dit in 2010 zes regio’s. 78
Indicator 9: overgang eerste lijn naar tweede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, per regio Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ-zorg ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de tweede lijn kan een indicator zijn van de effectiviteit van die eerstelijns zorg. Deze indicator meet het percentage patiënten met een initiële DBC in de tweede lijn dat in de zes maanden voorafgaand aan de DBC contact met de eerstelijns GGZ heeft gehad. Legenda 2010: 0,01 - 0,05 0,05 -0,07 0,07 - 0,08 0,08- 0,12 0,12 -0,20 Legenda 2011: 0,02 0,06 0,07 0,09 0,12
- 0,06 -0,07 - 0,09 - 0,12 - 0,27
Figuur 52: indicator 9a, 2010 (links) en 2011 (rechts): overgang eerste lijn naar tw eede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, per regio. Toelichting notatie: 0,08 is 8%.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,01 0,05 0,07 0,12 0,20
2011 0,02 0,06 0,08 0,13 0,27
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 4,92 (2010) en 4,04 (2011).
Tabel 22: samenvatting uitkomsten indicator 9, persoonlijkheidsstoornissen, 2010 en 2011.
79
2010
Aandeel verwijzingen vanuit 1 e lijnspsycholoog
2011
Aandeel verwijzingen vanuit 1 e lijnspsycholoog
G G Z aanbieders
Figuur 53: indicator 9a, 2010 (boven) en 2011 (onder): overgang eerste lijn naar tw eede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, naar instelling.
Interpretatie indicator 9a Het patroon in regionale spreiding voor persoonlijkheidsstoornissen komt overeen met dat van andere stoornissen, deze indicator lijkt daarmee vooral aanwijzingen te geven over de aanwezigheid van actieve eerstelijns psychologische praktijken en het aandeel dat deze praktijken hebben in de verwijzing naar de tweede lijn. Er zijn weinig aanbieders met meer dan 1.000 initiële DBC´s. Patiënten die onder behandeling zijn van vrijgevestigde zorgaanbieders in de tweede lijn hebben het vaakst (in 15% van de gevallen) ten minste één voorafgaand consult in de eerste lijn gehad.
80
Kosten persoonlijkheidsstoorni ssen Indicator 13: gemiddelde totale GGZ-kosten binnen de Zvw per verzekerde met DBC persoonlijkheidsstoorni ssen in behandeling in de tweede lijn
Legenda 2010: 3.847 - 5.215 5.215 - 5.953 5.953 - 6.502 6.502 - 7.139 7.139 -12.641 Legenda 2011: 6.218 7.381 8.097 8.715 9.779
- 7.381 - 8.097 - 8.715 - 9.779 - 15.466
Figuur 54: indicator 13, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde totale GGZ-kosten per verzekerde met persoonlijkheidsstoornissen in behandeling in de tw eede lijn gecorrigeerd voor zorgzwaarte (zie tabel 3), per regio. De kosten in 2010 zijn gebaseerd op zeven kw artalen en niet gecorrigeerd voor de toegepaste verrekenpercentages; in 2011 zijn NZa-tarieven gebruikt, en zijn negen kw artalen aan declaratiegegevens gebruikt, zie paragraaf 2.4.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 3.847 5.215 6.201 7.139 12.641
2011 6.218 7.381 8.355 9.779 15.466
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,86 (2010) en 1,70 (2011)j.
Tabel 23: samenvatting uitkomsten indicator 13, persoonlijkheidsstoornissen, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie indicator 13 Wat opvalt is dat de gemiddelde kosten van behandeling van persoonlijkheidsstoornissen in het oosten van het land en Zeeland hoger zijn dan die in het noordoosten en in delen van Limburg en Brabant. Opmerkelijk is het verschil tussen de jaren 2010 en 2011 in de Randstad en in Friesland. Dit kan verklaard worden door relatief hoge verrekenpercentages in de Randstad en relatief lage verrekenpercentages in Friesland (die in 2010 wel in de kosten meegenomen zijn, en in 2011 juist niet). 81
Het is verstandig om in gesprek tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dit verschil te duiden en na te gaan of er eventuele effecten op de geleverde kwaliteit zijn. Indicator 15: verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale populatie verzekerden met DBC persoonlijkheidsstoornissen Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren van symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling is een integraal onderdeel van de behandeling. Een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten op bepaalde gebieden leiden. Inzicht in het specialisme waarbinnen de meeste kosten worden gemaakt, kan een aanzet zijn voor het reduceren van de risico’s op deze gebieden binnen de behandeling.
Figuur 55: indicator 15: verdeling van de ziekenhuiskosten binnen de groep persoonlijkheidsstoornissen in relatie tot alle Nederlanders.*Kindergeneeskunde is niet opgenomen in verband met de populatie van 18+.
De verdeling van de ziekenhuiskosten bij patiënten met persoonlijkheidsstoornissen wijkt af ten opzichte van alle Nederlanders. Ten opzichte van alle Nederlanders hebben zij hogere ziekenhuiskosten bij de specialismen chirurgie, inwendige geneeskunde, verloskunde, neurologie, longziekten, revalidatiegeneeskunde en gastro-enterologie. Dit kan een gevolg zijn van zowel volume (hoe vaak komen mensen uit de groep in het ziekenhuis bij de betreffende specialist) als van kosten per patiënt (als men er komt, hoe hoog zijn dan de kosten?).
82
4.5. Resultaten schizofrenie In deze paragraaf worden de resultaten gepresenteerd van de indicatoren die betrekking hebben op de populatie met schizofrenie. De ordening van de indicatoren is gebaseerd op de indeling in Figuur 4. Cijfers over 2010 zijn niet bepaald. In het voorgaande onderzoek was schizofrenie nog niet als aandoening in het onderzoek meegenomen. Daarom bevat dit rapport alleen schizofreniecijfers over 2011.
Indicatoren gerelateerd aan de indicatiestelling Indicator 1: aantal verzekerden met een DBC schizofrenie in de tweedelijnszorg per 100.000 verzekerden Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de tweede lijn) maar ook niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de eerste lijn). Tevens moet de problematiek wel correct worden onderkend. Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat al deze situaties voorkomen. Figuur 56 geeft een overzicht in de variatie in de behandeling van het aantal patiënten in de tweede lijn per 100.000 verzekerden naar regio.
Legenda 2011: 107 – 168 168– 201 201 – 238 238– 282 282 – 456
Figuur 56: indicator 1, 2011 (rechts):aantal verzekerden met een DBC voor schizofrenie in de tw eedelijnszorg per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
83
Beschrijving
2011
De spreiding in indicatorscore op
Min
107
regioniveau gebaseerd op het 5e en
P20
168
het 95stepercentiel is een factor 2,86
Mediaan
220
(2011).
P80
282
Max 456 Tabel 24: samenvatting uitkomsten indicator 1, schizofrenie, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Interpretatie Patiënten met schizofrenie (als hoofddiagnose) komen relatief veel voor in de Randstad, en in delen van Groningen, Drenthe en Noord-Limburg. Net als bij de indicator voor alcoholverslaving en angst- en stemmingsstoornissen is het van belang om deze gegevens naast de verwachte prevalentie te leggen. Pas dan is het mogelijk om een uitspraak te doen over de juiste plek van behandeling.
Indicator 2: aantal verzekerden met een DBC schizofrenie met een klinische opname per 100.000 verzekerden (regioniveau). Een klinische opname in het kader van persoonlijkheidsstoornis wordt ingezet bij het voorkomen van gevaar, maar ook als een vorm van intensieve psychotherapie. Deze indicator geeft inzicht in het aantal patiënten waarbij dit het geval is. Legenda 2011: 22,7 36,6 48,6 58,6 69,9
- 36,6 - 48,6 - 58,6 - 69,9 - 107,3
Figuur 57: indicator 2, 2011 (rechts): aantal verzekerden met een DBC voor schizofrenie met een klinische opname per 100.000 verzekerden gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3), per regio.
84
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2011 22,7 36,6 52,5 69,9 107,3
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 2,86 (2011).
Tabel 25: samenvatting uitkomsten indicator 2, schizofrenie, 2010 en 2011, na zorgzwaartecorrectie.
Aantal verzekerden met een klinische opname per 100.000 verzekerden
Interpretatie De gebieden met relatief veel patiënten zijn ook de gebieden met relatief van klinische patiënten. De factor die de spreiding weergeeft is bij indicator 1 en 2 gelijk.
A antal verzekerden met een D BC voor s chizofrenie per 1 00.000 verzekerden
Figuur 58: relatie tussen behandeling en opname voor schizofrenie in 2011.
Uit Figuur 58 blijkt dat er een sterk verband is tussen het aantal patiënten en het aantal klinisch behandelde patiënten bij schizofrenie. Het percentage opnames varieert per regio tussen de 14% en 35%. Dit wordt verder per instelling bekeken in indicator 3. Indicator 3: percentage patiënten met een DBC schizofrenie met een klinische opname (instellingsniveau) Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast als dat echt nodig is. Deze indicator is bedoeld als informatie over de richtlijn conform toepassen van een klinische interventie en de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend beleid en in hoeverre GGZaanbieders daarin onderling verschillen.
85
Aandeel patiënten met een klinische opname 2011
G G Z aanbieders
Figuur 59: indicator 3, 2011: percentage patiënten met een DBC schizofrenie met een klinische opname, naar GGZaanbieder, gecorrigeerd voor patiëntkenmerken.
Interpretatie Het percentage opgenomen patiënten varieert van rond de 21% tot 31%, en een uitschieter van 42%. Al deze instellingen betreffen grote geïntegreerde GGZ-aanbieders. De mediaan ligt op bijna 25%. Daarmee is het percentage opnames hoger dan bij persoonlijkheidsstoornissen en bij angst en depressie.
86
Medicatie en behandeling: Indicator 5a: percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tweedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling Deze indicator laat de variatie zien ten aanzien van de inzet van medicamenteuze behandeling tussen regio’s. Legenda 2011: 0,35 0,81 0,83 0,84 0,87
- 0,81 -0,83 - 0,84 - 0,87 - 0,93
:
Figuur 60: indicator 5a, 2011: percentage patiënten dat gebruikmaakt van consulten in de tw eedelijns psychiatrie in combinatie met medicamenteuze behandeling per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2011 (0,35) 0,73 0,81 0,84 0,87 0,93
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,16 (2011).
Tabel 26: samenvatting uitkomsten indicator 5a, schizofrenie, 2010 en 2011.
Interpretatie indicator 5a Figuur 60 geeft per regio aan welk percentage van de patiënten behandeling in de tweede lijn combineerde met medicatie. De ondergrens van het medicatiegebruik van mensen woonachtig in Nederland ligt op 73%. (In 2011 staat ook 0,35 in de tabel genoemd. Dit betreft mensen uit het buitenland, van wie de medicatie wellicht niet volledig in beeld is). De factor die de spreiding aangeeft ligt op slechts 1,16. Dit geeft aan dat er weinig variatie is in het gebruik van medicatie naast de behandeling. In de regio Amsterdam, waar veel patiënten voorkomen, is het medicijngebruik relatief laag.
87
Behandeling Indicator 6a: verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 3.000 minuten duurt en het totale aantal DBC’s Door tweedelijns GGZ-aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ-aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor schizofrenie. De indicator maakt de verhouding ‘korte/minder intensieve’ en ‘lange/intensieve’ behandelingen inzichtelijk.
minuten in 2011
Aandeel patiënten met een DBC langer dan 3000
In de analyse is de grens tussen kort en lang bij schizofrenie op 3.000 minuten gesteld.
G G Z aanbieders
Figuur 61: indicator 6a, 2011: verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 3.000 minuten duurt als percentage van het totaal aantal DBC’s, naar GGZ-aanbieder.
Interpretatie Gemiddeld genomen duurt 40% van de behandelingen langer dan 3.000 minuten. De verhouding varieert van 28% tot 54%. Overleg met de betreffende organisaties is nodig om hier een verdere interpretatie aan te geven. Vrijgevestigden en psychiaters komen niet boven de grens van 1.000 DBC´s uit en zijn dus niet opgenomen in deze grafiek.
88
Indicator 6b: het aantal initiële DBC’s langer dan 3.000 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor schizofrenie, naar GGZ-aanbieder Aangezien veel korte DBC’s een gevolg zouden kunnen zijn van vervolg-DBC’s waarin het laatste deel van een behandeling plaatsvindt, is deze indicator als aanvulling op indicator 6a gemaakt.
3000
Aandeel patiënten met een initiële DBC langer dan
We zien in indicator 6b alleen het aandeel lange DBC´s (met behandelduur langer dan 3.000 minuten) onder de initiële DBC´s (met een minimumaantal initiële DBC’s van 500).
G G Z aanbieders
Figuur 62: indicator 6b, 2011: het aantal initiële DBC’s langer dan 3.000 behandelminuten als percentage van het totale aantal initiële DBC’s voor schizofrenie per GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6b Het aantal instellingen dat boven de grens van 500 initiële DBC´s uit komt is slechts drie. Het aandeel lange DBC’s onder de initiële DBC’s is bij één instelling (sleutel 348) van deze drie kleiner en bij de twee andere instellingen juist groter dan het aandeel lange DBC´s onder alle DBC´s. Indicator 6c: het aandeel initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor schizofrenie, naar GGZ-aanbieder. Deze indicator geeft aan of een aanbieder relatief veel initiële DBC´s heeft of niet. Een groot aandeel initiële DBC´s duidt erop dat cliënten binnen één DBC behandeld kunnen worden en dat er geen vervolg is bij deze aanbieder.
89
Aandeel initiële DBC’s als percentage van het totaal.
G G Z aanbieders
Figuur 63: indicator 6c, 2011: het percentage initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC’s voor schizofrenieper GGZ-aanbieder.
Interpretatie indicator 6c Het aandeel initiële DBC´s ligt bij de grote aanbieders tussen de 15% en 30%. Dit aandeel is veel kleiner dan bij andere aandoeningen en geeft dus aan dat de behandeling in het algemeen (veel) langer dan een jaar duurt. Merk op dat in deze analyse niet gekeken is naar voortgezette behandeling in de AWBZ.
Indicator 7: gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de gemiddelde opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst. Een opname kan noodzakelijk zijn in het kader van gevaar voor de patiënt of zijn omgeving of bij andere uitzonderlijke omstandigheden die bijvoorbeeld psychotherapie in een klinische setting noodzakelijk maken. In de praktijk blijkt echter dat een opname vaak langer duurt dan medisch noodzakelijk is, dit komt dan door bijkomende factoren of organisatorische problemen. Daarmee staat de opname zelf een herstel in de weg. Een bijkomend probleem voor de behandeling van schizofrenie zijn de lange toegangstijden. De winst bij de behandeling van schizofrenie is vooral te behalen door strakke inrichting van de behandelprogramma’s, die de doorstroom binnen de kliniek vergroten. In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en bij GGZ-aanbieder verloopt dit proces even snel. Daarnaast is het klinische aanbod veelal bovenregionaal georganiseerd. Bij de interpretatie van de indicator wordt het effect daarvan verder toegelicht. Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ-aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen.
90
Legenda 2011: 55,66 72,46 80,42 88,88 96,47
- 72,46 - 80,42 - 88,88 - 96,47 - 135,34
Figuur 64: indicator 7, 2011 (rechts): gemiddelde klinische verblijfsduur per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2011 55,7 71,9 84,6 96,0 135,3
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,73 (2011).
Gemiddelde klinische verblijfsduur in dagen 2011
Tabel 27: samenvatting uitkomsten indicator 7, schizofrenie, 2011, na zorgzwaartecorrectie.
G G Z aanbieders
Figuur 65: indicator 7, 2011: gemiddelde klinische verblijfsduur bij schizofrenie, naar instelling.
91
De opnameduur (binnen de zvw) bij mensen met schizofrenie varieert tussen instellingen van 40 dagen tot ruim 100 dagen. Indicator 9: overgang eerste lijn naar tweede lijn: aantal patiënten schizofrenie dat voorafgaand aan de tweede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, per regio Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de tweede lijn kan een indicator zijn van de effectiviteit van die eerstelijnszorg. Deze indicator meet het percentage patiënten met een initiële DBC in de tweede lijn dat in de zes maanden voorafgaand aan de DBC contact met de eerstelijns GGZ heeft gehad.
Legenda 2011:
0,00 0,00 0,02 0,03 0,04
- 0,00 -0,02 - 0,03 - 0,04 - 0,10
Figuur 66: indicator 9A, 2011 (rechts): overgang eerste lijn naar tw eede lijn: aantal patiënten schizofrenie dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, per regio. Toelichting notatie: 0,08 is 8%.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2011 0 0 0,02 0,04 0,10
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is niet bepaald (door score 0 in diverse regio’s) (2011).
Tabel 28: samenvatting uitkomsten indicator 9, schizofrenie, 2011.
92
Aandeel verwijzingen vanuit 1 e lijnspsycholoog
2011
G G Z aanbieders
Figuur 67: indicator 9a, 2011: overgang eerste lijn naar tw eede lijn: aantal patiënten dat voorafgaand aan de tw eede lijn contact heeft gehad met psycholoog in de eerste lijn, naar instelling. Toelichting notatie: 0,008 is 0,8%.
Interpretatie indicator 9a Het patroon in regionale spreiding voor schizofrenie komt redelijk overeen met dat van de andere stoornissen. Deze indicator lijkt daarmee vooral aanwijzingen te geven over de aanwezigheid van actieve eerstelijns psychologische praktijken en het aandeel dat deze praktijken hebben in de verwijzing naar de tweede lijn. Er zijn bij schizofrenie overigens weinig patiënten met voorafgaande contacten in de eerste lijn, in sommige regio's komt het zelfs niet voor. Er is slechts een aanbieder met meer dan 1.000 initiële DBC’s per jaar.
93
Kosten schizofrenie Indicator 13: gemiddelde totale GGZ-kosten binnen de Zvw per verzekerde met DBC schizofrenie in behandeling in de tweede lijn
Legenda 2011: 8.583 - 12.998 12.998 - 13.705 13.705 - 15.388 15.388 - 17.380 17.380 - 26.483
Figuur 68: indicator 13, 2011: gemiddelde totale GGZ-kosten per verzekerde met schizofrenie in behandeling in de tw eede lijn, gecorrigeerd voor zorgzwaarte (zie tabel 3) per regio. De kosten in 2011 zijn gebaseerd op NZa-tarieven, en er zijn negen kw artalen aan declaratiegegevens gebruikt, zie paragraaf 2.4.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2011 8.583 12.689 15.523 16.989 26.483
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95ste percentiel is een factor 1,79 (2011).
Tabel 29: samenvatting uitkomsten indicator 13, schizofrenie, 2011, na zorgzwaartecorrectie
Interpretatie indicator 13 Wat opvalt is dat de gemiddelde kosten van behandeling van schizofrenie in het oosten van het land en Zeeland hoger zijn, dan die in het noorden en in delen van Limburg en Brabant. Op basis van een discussie met de GGZ-aanbieders over de aanleiding hiervan, kan pas een definitieve conclusie worden getrokken over wat dit betekent voor bijvoorbeeld de geboden kwaliteit.
94
Indicator 15: verdeling van de somatische kosten naar specialisme voor totale populatie verzekerden met DBC schizofrenie Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren van symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling is een integraal onderdeel van de behandeling. Een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten op bepaalde gebieden leiden. Inzicht in het specialisme waarbinnen de meeste kosten worden gemaakt, kan een aanzet zijn voor het reduceren van de risico’s op deze gebieden binnen de behandeling.
Figuur 69: indicator 15: verdeling van de ziekenhuiskosten binnen de groep schizofrenie in relatie tot alle Nederlanders.*Kindergeneeskunde is niet opgenomen in verband met de populatie van 18+.
De verdeling van de ziekenhuiskosten bij schizofreniepatiënten wijkt af ten opzichte van alle Nederlanders. Ten opzichte van alle Nederlanders hebben zij hogere ziekenhuiskosten bij de specialismen inwendige geneeskunde, verloskunde, neurologie, revalidatiegeneeskunde en gastro-enterologie. Dit kan een gevolg zijn van zowel volume (hoe vaak komen mensen uit de groep in het ziekenhuis bij de betreffende specialist) als van kosten per patiënt (als men er komt, hoe hoog zijn dan de kosten?).
95
5.
Conclusies
Uit dit onderzoek blijkt dat op basis van een combinatie van declaratiegegevens zinvolle analyses te maken zijn met betrekking tot de toegevoegde waarde (kwaliteit en kosten) van de GGZ in Nederland. Indicatoren maken variatie in zorg inzichtelijk binnen de populatie van patiënten met een DBC voor alcohol, angst- en stemmingsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen. Voor schizofrenie zijn nu ook de eerste praktijkvariaties inzichtelijk. 5.1. Bruikbare informatie voor gesprekken met aanbieders De verkregen inzichten kunnen een eerste basis vormen voor het gesprek tussen zorgverzekeraar en de aanbieders van GGZ. De cijfers bieden ten eerste inzicht in de regionale spreiding van patiënten. Ten tweede is er inzicht in verschillen tussen opnameprevalentie, verblijfsduur en korte of lange behandelduur. Ten derde is er inzicht in regionale verschillen op het vlak van medicatiegebruik, en de GGZ zorg die voorafgaand of gelijktijdig wordt geleverd door andere aanbieders. Tot slot zijn er indicatoren die regionale verschillen in GGZ-kosten weergegeven. 5.2. Gewenste uitbreidingen Het blijft nog lastig om op basis van deze indicatoren uitspraken te doen over de geleverde kwaliteit van zorg. Er zijn nog geen betrouwbare en complete ROM-gegevens beschikbaar, die op patiëntniveau gekoppeld kan worden. Er is dit jaar wel een start gemaakt met zorgvraagzwaarte, die iets kan zeggen over de verwachte zorgbehoefte en die vergeleken kan worden met de daadwerkelijk geleverde zorg. In dit rapport zijn daarover geen resultaten opgenomen. Uitkomsten worden separaat besproken in een begeleidingsgroep met vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Naarmate er meer jaren beschikbaar komen waarover GGZ-declaraties zijn verzameld, kunnen ook nieuwe indicatoren worden ontwikkeld die iets zeggen over recidive of het effect van behandeling op bijvoorbeeld zorgkosten. Tot slot zijn er indicatoren mogelijk die voorschrijfgedrag van geneesmiddelen combineren met andere zorggegevens. Voor schizofrenie zijn er indicatoren ontworpen, waarvan de uitkomsten nog met experts besproken moeten worden. 5.3. Opvallende resultaten De uitkomst van de indicatoren is in vogelvlucht als volgt samen te vatten: De Randstad en delen van Zeeland en Groningen/Drenthe zijn gebieden waar relatief veel verzekerden worden behandeld voor alle vier de onderzochte aandoeningen. Er zijn ook andere regio's waar ook bij sommige aandoeningen relatief veel patiënten voorkomen, bijvoorbeeld ZuidLimburg bij angst/depressie en bij persoonlijkheidsstoornissen.
96
Het aantal patiënten met opnames varieert behoorlijk. De spreiding is groter dan bij indicator 1 bij alcohol en bij persoonlijkheidsstoornissen, gelijk bij schizofrenie en kleiner bij angst en depressie. Het percentage opnames per instelling varieert fors. Sommige instellingen nemen 50-100% meer op dan andere instellingen. Bij alcoholverslaving is een grote variatie aan toepassing van medicatie zichtbaar: in 2010 en 2011 variërend van 8% tot boven de 50% van de patiënten in 2011. Bovendien is er een regiogebonden voorkeur voor het type medicament. De inzet van medicatie bij de behandeling van angst- en stemmingsstoornissen varieert van 50% tot 70% van de populatie. Er worden buiten de Randstad gemiddeld meer behandelingen met medicatie uitgevoerd. Bij schizofrenie wordt in heel Nederland bij 80 tot 90% van de patiënten medicatie verstrekt. Indicator 6 (het percentage lange DBC's) laat een behoorlijke spreiding zien tussen de GGZaanbieders. Voor de vrijgevestigden (3 = psychiaters en 94 = vrijgevestigden) ligt het percentage lange DBC's lager dan bij de meeste instellingen. Het percentage lange DBC's onder de initiële DBC's is in het algemeen iets lager dan onder alle DBC's. Helaas ontbreken uitkomstindicatoren (ROM) die een relatie kunnen leggen tussen de kwaliteit van de geleverde zorg en de behandelinzet. Ook zorgvraagzwaarte is op dit moment nog in ontwikkeling, waardoor relaties tussen zorgvraagzwaarte en behandelinzet nog niet in dit document zijn opgenomen. De gemiddelde klinische verblijfsduur voor de geselecteerde stoornissen verschilt sterk per regio en per GGZ-aanbieder. Door deze op regioniveau in samenhang te bekijken, is het mogelijk om na te gaan wat hier de oorzaak van is. Er zijn regio's waar de klinische verblijfsduur bij meerdere aandoeningen bovengemiddeld is en regio's waar in het algemeen de verblijfsduur onder gemiddeld is (bijvoorbeeld delen van Noord-Holland). De gemiddelde totale kosten van de GGZ per patiënt, die in indicator 13 worden belicht, vertonen per stoornis een verschillend patroon dat het beste per regio bekeken kan worden. De samenhang met indicator 7 (klinische verblijfsduur) is sterk. Voor alle indicatoren geldt dat de verdere interpretatie over de betekenis en de achtergronden van de gevonden variatie moet plaatsvinden in de gesprekken met de GGZ-aanbieders.
97
6.
Aanbevelingen en vervolgstappen
Deze rapportage is een actualisatie van het rapport uit 2012. De indicatoren die bijvoorbeeld variatie in verblijfsduur, kosten en medicatiegebruik zichtbaar maken, bieden materiaal om de discussie over de toegevoegde waarde en de geleverde kwaliteit te starten. Om te komen tot indicatoren met een eenduidige interpretatie, is het nodig om over meer en andere data te beschikken. Er zijn meerdere mogelijkheden om de kwaliteit van GGZ beter in kaart te brengen. 1.
2. 3. 4.
Zorgvraagzwaart e van de patiënt en daarmee de populatie. In 2013 is een eerste versie ontwikkeld en doorontwikkeling is gewenst. Daarom zijn er nog geen resultaten van indicatoren uitgesplitst naar zorgvraagzwaarte in dit rapport opgenomen. Informatie over het verloop van en de interventies in het behandelproces. Gegevens van patiënten over een periode van meerdere jaren gebruiken, waardoor inzicht kan ontstaan over kans op recidive. Inzicht in de resultaten van de inspanningen door uitkomstmetingen (ROM).
De ROM-uitkomstmetingen zijn interessant, omdat deze echt iets kunnen zeggen over het herstel van patiënten. In het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 dat op 18 juni 2012 is ondertekend, spreken 22 de betrokken partijen zich uit om zowel aan het eerste als aan het tweede punt te werken. Dit is belangrijk, omdat een betere inschatting van de zorgvraagzwaarte van een populatie een eerlijker en preciezere vergelijking tussen GGZ-aanbieders mogelijk maakt. Op basis van activiteiten binnen de DBC kunnen belangrijke kwaliteitsindicatoren worden afgeleid. Veel van deze gegevens worden nu wel vastgelegd, maar zijn niet beschikbaar voor de zorgverzekeraars. De gegevens zijn wel beschikbaar in DIS. Een koppeling van DIS-data aan de declaratiegegevens, beschikbaar bij Vektis, is dan een logische volgende stap. Een alternatief is het opnemen van additionele gegevens op de factuur, waardoor deze direct bij Vektis komen. In 2014 wordt een nieuwe declaratiestandaard ingevoerd. Daarin worden bijvoorbeeld directe en indirecte behandelminuten verplicht zichtbaar op de factuur. Om een completer beeld van de kwaliteit van zorg te krijgen is het interessant om de gegevens rond proces en proxy’s van uitkomstmaten te koppelen aan patiëntuitkomstmaten. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door een koppeling te maken met CQ- en ROM-gegevens. De meest voor de hand liggende ontwikkeling betreft de koppeling met de ROM-data, die nu al worden verzameld door Stichting Benchmark GGZ. De discussie over de inzet en toepassing van deze gegevens die nu al wordt gevoerd, geeft aan dat de gedachtevorming hierover nog volop bezig is. Een zorgvuldige inzet van informatie over uitkomst zal echter bijdragen aan een verschuiving van aandacht binnen het zorginkoopproces naar de waarde van de zorg, in plaats van alleen de kosten. Bovendien maakt dit het minder noodzakelijk voor zorginkopers om ‘in de keuken’ van de GGZ-aanbieder te kijken: immers het resultaat en de daarvoor te maken kosten 22
De ondertekenaars zijn: Landelijk Platform GGz, GGZ-Nederland, ZN, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie,
Nederlands Instituut van Psychologen, Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn, Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen, Meer GGZ, Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & Psychotherapeuten, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 98
tellen. Hoe dit resultaat exact wordt bereikt, is een zaak van de GGZ-aanbieders en professionals zelf. In 2014 wordt de Generalistische Basis GGZ ingevoerd. Vanaf dat jaar is het belangrijk dat patiënten op de juiste plek behandeld gaan worden. Huisartsen krijgen daar een belangrijke verwijzende rol in. 6.1. Relevante vervolg indicatoren De aanvulling op de data die in de vorige paragraaf is voorgesteld laat mogelijk nog op zich wachten. Voor de korte termijn kunnen wel vervolgstappen genomen worden. De ontwikkelde indicatoren maken de kosten en enkele proxymaten voor de uitkomsten van zorg inzichtelijk. Groot voordeel van deze indicatoren is dat er door zorgverleners geen aanvullende inspanningen hoeven te worden geleverd om deze gegevens inzichtelijk te maken. Deze gegevens worden immers reeds geregistreerd. Het andere voordeel is dat met deze gegevens patiënten over GGZ-aanbieders heen kunnen worden gevolgd en dus de kwaliteit van een regio inzichtelijk kunnen maken. Daarnaast is er ook informatie over specifieke aanbieders beschikbaar. Het lijkt dus verstandig om na te gaan of op basis van de eerste ervaringen met deze set een vervolgstap gemaakt kan worden. Daarvoor zijn ideeën voor een aantal vervolgindicatoren ontwikkeld. Het betreft onder andere de volgende indicatoren: Algemene indicatoren • Gemiddeld aantal klinische episodes binnen een (jaar)behandeling, afgezet tegen de gemiddelde duur van de episode (mogelijk vanaf 2012). • Aantal verblijfsdagen per verzekerde in relatie tot het beschikbare aantal bedden per regio (in combinatie met een uitvraag van beddencapaciteit). • Gemiddelde behandelintensiteit (of spreiding daarin) per GGZ-aanbieder. Dit is de doorlooptijd van de DBC afgezet tegen de omvang van de DBC. Specialisatiegraad: Percentage van een bepaalde populatie of deelpopulatie binnen de totale productie (bijvoorbeeld hoge of lage zorgvraagzwaarte).
•
Stoornisspecifieke indicatoren, bijvoorbeeld gerelateerd aan medicatiegebruik: • In overleg met experts uit het veld.
99
Bijlage 1 Gebruikte data in relatie met de indicatorbepaling
In de volgende tabel staat een overzicht van de gebruikte data per schadejaar en per zorgsoort.
Tweedelijns GGZ
Eerste lijns GGZ
Ziekenhuiszorg
Huisartsen (POH GGZ) Farmacie
BASIC
2009 11 kwartalen Dekking 95% Vulling > 95% 11 kwartalen Dekking 95% Vulling 100% 10 kwartalen Dekking95% Vulling > 99% 10 kwartalen Dekking 93% Vulling 100% 30 maanden Dekking 100% Vulling 100% 10 kwartalen Dekking > 95% Vulling: e > 95% GGZ 2 lijn >99% overig
2010 7 kwartalen Dekking 95% Vulling > 70% 7 kwartalen Dekking 93% Vulling 100% 7 kwartalen Dekking > 95% Vulling > 85% 7 kwartalen Dekking > 95% Vulling 100% 18 maanden Dekking 100% Vulling 100% 7 kwartalen Dekking 95% Vulling: e 70% GGZ 2 lijn 85% Ziekenhuizen 99% overig
2011 9 kwartalen Dekking 98% Vulling 93,5% 9 kwartalen Dekking 98% Vulling 100% 9 kwartalen Dekking > 95% Vulling > 85% 9 kwartalen Dekking > 95% Vulling 100% 18 maanden Dekking 100% Vulling 100% 7 kwartalen Dekking 95% Vulling: e 70% GGZ 2 lijn 85% Ziekenhuizen 99% overig
Dek k ing := het percentage van de verzek erden waarover informatie aangeleverd is Vulling := het percentage van de verwachte schade dat is verwerk t (van de personen waarover informatie is aangeleverd) •
Na zeven kwartalen is de vulling van 2010 is voor de tweedelijns GGZ ongeveer 70%. Oftewel er is 70% van de totaal te verwachten schade van 2010 binnen. Over 2011 is dat 93,5%. In de analyses zijn de kosten niet opgehoogd naar het verwachte totaal. De gerapporteerde (tweedelijns) GGZ-kosten in 2010 zijn dus lager dan in 2011. • Alle analyses zijn op patiëntniveau en niet op declaratieniveau, behalve voor de indicator 6 (a,b en c). • De indicatoren zijn berekend voor 2010 en 2011. Uitzonderingen zijn: o indicator 15 is alleen voor 2011 weergegeven om de macroverhoudingen in de ziekenhuiskosten tussen specialismen te bepalen. o Voor indicator 3 (% klinische behandeling) zijn de volgende AGB-codes en GGZaanbieders uitgesloten - zij bieden geen klinische behandeling: ABG-codes 03 en 94, Mentaal beter, 1NP, Europsyche, HSK. De diverse RIAGG’s zijn wel opgenomen, in de administratieve gegevens zijn voor hen wel klinische DBC’s terug te vinden. 100
•
Binnen een jaar kan een patiënt maar één keer voorkomen in de resultaten. Het verslagjaar betreft voor de indicatoren een kalenderjaar. De tellers, noemers en indicatoren van beide verslagjaren worden apart berekend. • Hoewel een patiënt in de resultaten maar één keer voorkomt per jaar, worden wel alle mogelijke GGZ-declaraties van die patiënt in dat jaar beschouwd. Dit betekent dat een patiënt meetelt in de teller, zodra aan de voorwaarden bij één van de declaraties wordt voldaan. Bij indicatoren die te maken hebben met farmacie, worden alle declaraties (voor de betreffende geneesmiddelen) in het kalenderjaar samengenomen per patiënt. • De zorgzwaartecorrectie wordt bepaald per verslagjaar en per aandoening. • Patiënten die overlijden in een kalenderjaar zijn niet uit het onderzoeksbestand verwijderd. Verblijfstijd • Voor het bepalen van de verblijfstijd is de het gemiddelde genomen van de ondergrens en bovengrens van de verblijfsklasse. Bijvoorbeeld: voor de klasse "Verblijf - 22 tot en met 42 dagen" is dat de waarde (22+42)/2 = 32 dagen. • Er is geen mediaan beschikbaar van het aantal verblijfsdagen in de klasse van bijvoorbeeld "Verblijf - 22 tot en met 42 dagen". • De combinatie van productmix (verhouding van DBC's per verblijfsklasse) en de middelste waarde in het interval – zeker bij individuele instellingen – levert een betere indicator op dan een mediane waarde per behandelduurklasse.
101
Bijlage 2 Uitwerking indicatoren
Alcoholverslaving 1 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller
Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar Opmerking
e
Patiënten in 2 lijnszorg Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet e onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de 2 lijn) maar ook e niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de 1 lijn). Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat beide situaties voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld benoemd in het Doorbraak project gericht op Depressie dat door Trimbos in 2008 is uitgevoerd. e Aantal patiënten in 2 lijnszorg per 100.000 verzekerden per jaar Totaal aantal patiënten met een gesloten DBC voor de DBC Alcoholverslaving en/of patiënten met minimaal 1 standaarddagdosering (DDD) aan alcoholgebonden medicatie. Aantal verzekerden in het postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar DBC / uitgiftejaar medicatie) Deze indicator wordt weergegeven op basis van twee typen populaties: Een populatie uitsluitend gebaseerd op de DBC gegevens Een populatie gebaseerd op gegevens over extramurale uitgifte van medicatie.
102
2 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 3 Relatie met kwaliteit
Aantal patiënten met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Aantal patiënten met een klinische opname per 100.000 verzekerden voor de DBC Alcoholverslaving. Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor Alcoholverslaving. Aantal verzekerden in het betreffende postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar) % patiënten met DBC alcoholverslaving met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Uit de literatuur is echter bekend dat het aantal GGZ bedden in Nederland met 189 bedden per 100.000 inwoners relatief hoog is ten opzichte van het buitenland.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar
Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Percentage patiënten met een klinische opname per GGZ aanbieder Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor Alcoholverslaving. Totaal aantal patiënten met een DBC voor Alcoholverslaving. GGZ aanbiedersniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar)
103
5a Relatie met kwaliteit
e
Medicatie in combinatie met 2 lijns behandeling in het zelfde kalenderjaar De richtlijnen voor behandeling van de verschillende stoornissen bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. De multidisciplinaire richtlijn voor behandeling van alcoholverslaving doet aanbevelingen ten aanzien van de inzet van medicatie om ontwenningsverschijnselen te reduceren en het slagingskans van de behandeling te verhogen. Daarnaast wordt Refusal (werkzame stof: disulfiram) ook wel voorgeschreven om de verleiding tot het innemen van alcohol tegen te gaan. Dit middel zorgt voor onaangename effecten bij het nuttigen van alcoholische dranken.
Operationalisatie Teller
Deze indicator betreft een eerste aanzet over de wijze waarop dit in de praktijk zichtbaar is. % patiënten waarbij behandeling en medicatie word gecombineerd (uitgesplitst naar omvang van de DBC). Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC Alcoholverslaving Medicatiegebruik is onderverdeeld in twee categorieën:
Noemer Rapportageniveau Opmerking
5b Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller
1
N07BB01 Disulfiram
2
N07BB02 Calcium carbimide,N07BB03 Acamprosate , N07BB04 Naltrexone
(ondergrens medicatiegebruik in DDD =30 & minimaal 1x medicatie afhalen in de periode dat de DBC open stond ) Totaal aantal patiënten met een DBC voor een betreffende stoornis Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau Voor elk van de twee medicatiecategorieën wordt een aparte indicator in beeld gebracht. e
Medicatie voorafgaand aan met 2 lijns behandeling De richtlijn voor behandeling van de verschillende stoornissen bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. Ook is het bekend dat voorschrijfgedrag per arts kan verschillen. Deze indicator betreft een eerste aanzet om het percentage patiënten te meten die na het starten van een medicamenteuze behandeling zijn verwezen naar de e 2 lijn. % patiënten waarbij, binnen 180 dagen voorafgaand aan de behandeling in de e 2 lijn, medicatie is voorgeschreven (bijvoorbeeld door de huisarts). Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC van de betreffende stoornis (hierbij wordt gecheckt of medicatiegebruik is gestart binnen 180 dagen voor de opening van DBC)
104
Noemer Rapportageniveau
Totaal aantal patiënten met een DBC voor een betreffende stoornis Regionaal niveau
6a
Verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 1800 minuten duurt, als percentage van het totale aantal DBC's naar GGZ aanbieder e In 2 lijnsGGZ aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn.
Relatie met kwaliteit
Na raadpleging van de experts die betrokken zijn bij de opzet van deze eerste set indicatoren is een scheidslijn tussen lichte en intensieve behandeling bij 1800 minuten gelegd.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 6b
Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 6c Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor specifieke stoornissen. Verhouding tussen het aantal lange DBC’s (vanaf 1800 minuten) en het totale aantal DBC’s. Aantal DBC’s>= 1800 min voor Alcoholverslaving Totaal aantal verstrekte DBC’s Alcoholverslaving GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s dat langer dan 1800 minuten duurt, als percentage van het totale aantal initiële DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator doet hetzelfde als indicator 6a, maar is beperkt tot de initiële DBC's. Daardoor kan bekeken worden of er verschil is tussen initiële en vervolg DBC's. Verhouding tussen het aantal lange initiële DBC’s (vanaf 1800 minuten) en het totale aantal initiële DBC’s. Aantal initiële DBC’s>= 1800 min voor Alcoholverslaving Totaal aantal initiële DBC’s Alcoholverslaving GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator laat het percentage initiële DBC's zien. Een laag aantal initiële DBC's in combinatie met een korte behandelduur kan duiden op knippen van DBC's. Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s en het totale aantal DBC’s . Aantal initiële DBC’s voor Alcoholverslaving Totaal aantal DBC’s Alcoholverslaving GGZ aanbiedersniveau
105
7 Relatie met kwaliteit
Gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst (zie onder andere ‘herstellen doe je thuis’). Veel GGZ organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur en het aantal bedden drastisch te reduceren. De winst zit zowel bij de zeer korte (deze zijn vaak te voorkomen) en de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en GGZ aanbieder verloopt dit proces even snel.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking(*)
8 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 9 Relatie met kwaliteit
Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen. Gemiddelde totale klinische verblijfsduur per patiënt in het verslagjaar. Aantal geregistreerde opnamedagen in de DBC’s alcoholverslaving (*) Totaal aantal patiënten met klinische DBC’s alcoholverslaving Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau Het aantal opnamedagen wordt niet exact gedeclareerd, maar in een staffel. Het aantal opnamedagen wordt geschat door het gemiddelde van de staffel te nemen, en bij de hoogste klasse 365 dagen.
Patiënten in zorg bij meerdere GGZ aanbieders e Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornissen bij meerdere 2 lijns GGZ aanbieders in zorg zijn is het aannemelijk dat hier sprake is van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden. In het geval van alcoholverslaving kan het daarnaast juist mogelijk zijn dat de comorbiditeit van verslaving met een andere psychische stoornis juist wel vraagt om zorg vanuit twee GGZ aanbieders. Daarom wordt gekeken naar behandeling van dezelfde stoornis bij verschillende GGZ aanbieders. % patiënten dat binnen één kalenderjaar bij meer dan één GGZ aanbieder in zorg is. Aantal patiënten dat bij meer dan één GGZ aanbieder een DBC heeft geopend voor alcoholverslaving Aantal patiënten met een DBC alcoholverslaving Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau e
e
Overgang van 1 lijn naar 2 lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn e GGZ zorg ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de 2 lijn kan een indicator e zijn van de effectiviteit van die 1 lijns zorg. e
Deze indicator meet het % patiënten in de tweede lijn dat vooraf met de 1 lijns GGZ contact heeft gehad 106
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 13 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller
Noemer Rapportageniveau
14 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
e
% patiënten dat voorafgaand aan de 2 lijns behandeling contact gehad heeft in e e de 1 lijn (gescheiden naar POH en 1 lijns psycholoog) e e Aantal patiënten met contact in de 1 lijn (1 lijns psycholoog) binnen 6 maanden voorafgaand aan de openingsdatum van een initiële DBC alcoholverslaving Totaal aantal patiënten met een initiële DBC voor alcoholverslaving Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau e
Gemiddelde kosten binnen de Zvw per GGZ patiënt in de 2 lijn Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. Door een verergering van de symptomen kan een (crisis)opname noodzakelijk zijn en daaraan gekoppeld een klinisch verblijf. Dit is tevens de hoogste kostenpost in de behandeling. Om deze reden zijn de gemiddelde GGZ kosten een goede proxyuitkomst voor de kwaliteit van zorg. Gemiddelde kosten (in €) per patiënt Totale kosten per patiënt ten aanzien van 1 Farmacie kosten (GGZ) 2 1elijns ggz (POH en 1elijns psycholoog) 3 2e lijn zonder verblijf 4 2e lijn met verblijf Aantal patiënten met een DBC van de betreffende stoornis Regioniveau
e
Gemiddelde somatische kosten 2 lijn per GGZ patiënt Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling (bijvoorbeeld in relatie tot alcoholverslaving) is een integraal onderdeel van de behandeling. Door een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten leiden. Om deze reden zijn de gemiddelde somatische kosten een goede proxyuitkomst voor de kwaliteit van zorg. Gemiddelde somatische kosten (in €) per patiënt met betreffende stoornis. Totale kosten per patiënt ten aanzien van 1 Somatische ziekenhuis kosten Aantal patiënten uit de doelgroep van de betreffende stoornis Regioniveau
107
15 Relatie met kwaliteit
Verdeling van ziekenhuiskosten voor onderzochte populatie naar specialisme Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling (bijvoorbeeld in relatie tot Alcoholverslaving) is een integraal onderdeel van de behandeling. Door een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten leiden.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Inzicht in het specialisme waar de meeste kosten worden gemaakt kan een aanzet zijn voor de oplossing hiervan Gemiddelde somatische kosten (in €) per patiënt met betreffende stoornis naar specialisme. Totale ziekenhuiskosten verdeeld naar specialisme voor de betreffende populatie Totale ziekenhuiskosten voor de betreffende populatie Landelijk
108
Angst- en stemmingstoornissen 1 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 2 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar
e
Patiënten in 2 lijnszorg Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet e onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de 2 lijn) maar ook e niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de 1 lijn). Op basis van de huidige ervaring is het bekend dat beide situaties voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld benoemd in het Doorbraak project gericht op Depressie dat door Trimbos in 2008 is uitgevoerd. e Aantal patiënten in 2 lijnszorg per 100.000 verzekerden per jaar Totaal aantal patiënten met een gesloten DBC voor de DBC angst- en stemmingsstoornissen. Aantal verzekerden in het postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar) Aantal patiënten met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Aantal patiënten met een klinische opname per 100.000 verzekerden voor de DBC angst- en stemmingsstoornissen. Totaal aantal patiënten met een gesloten klinische DBC voor angst- en stemmingsstoornissen. . Aantal verzekerden in het betreffende postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar)
109
3 Relatie met kwaliteit
% patiënten met DBC angst - / stemmingsstoorni ssen met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Uit de literatuur is echter bekend dat het aantal GGZ bedden in Nederland met 189 bedden per 100.000 inwoners relatief hoog is ten opzichte van het buitenland. (referentie wordt later toegevoegd)
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 5a Relatie met kwaliteit
Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Percentage patiënten met een klinische opname per GGZ aanbieder Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor angst- en stemmingsstoornissen. . Totaal aantal patiënten met een DBC voor angst- en stemmingsstoornissen. . GGZ aanbiedersniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar) e
Medicatie in combinatie met 2 lijns behandeling in het zelfde kalenderjaar De richtlijnen voor behandeling van de verschillende stoornissen bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. Voor depressie bevat dit bijvoorbeeld een voorkeur bij een milde depressie voor een start van de behandeling zonder medicatie, en vervolgens een keuze tussen medicamenteuze behandeling en/of psychotherapie.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking
Deze indicator betreft een eerste aanzet over de wijze waarop dit in de praktijk zichtbaar is voor de verschillende stoornissen en DBC’s. % patiënten waarbij behandeling en medicatie word gecombineerd (uitgesplitst naar omvang van de DBC). Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC angst- en stemmingsstoornissen. (ondergrens medicatiegebruik in DDD =30 ) Totaal aantal patiënten met een DBC voor een DBC angst- en stemmingsstoornissen. Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau Ad teller: Patiënt heeft minimaal 1 x medicatie afgehaald tijdens de periode dat de DBC open stond.
110
5b Relatie met kwaliteit
e
Medicatie voorafgaand aan met 2 lijns behandeling De richtlijnen voor behandeling van angst en depressie bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. De inzet van medicatie bij depressie (richtlijn 2011) wordt gerelateerd aan de ‘stepped care’ benadering en is geen onderdeel van een behandeling lichte depressie / de eerste stap. Een hoog medicatiegebruik in de eerste lijn kan dus duiden op overbehandeling. Dit heeft gevolgen voor de behandeling in de tweede lijn.
Operationalisatie Teller
Noemer Rapportageniveau 6a Relatie met kwaliteit
Deze indicator betreft een eerste aanzet om het percentage patiënten te meten e dat bij de 2 lijn binnen komt en al gebruik maakt van antidepressiva. % patiënten waarbij, binnen 180 dagen voorafgaand aan de behandeling in de e 2 lijn, medicatie is voorgeschreven door de huisarts. Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC angst- en stemmingsstoornissen (hierbij wordt gecheckt of medicatiegebruik is gestart binnen 180 dagen voor de opening van DBC) Totaal aantal patiënten met een DBC angst- en stemmingsstoornissen Regionaal niveau Verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 1800 minuten duurt, als percentage van het totale aantal DBC's naar GGZ aanbieder e In 2 lijnsGGZ aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Na raadpleging van de experts die betrokken zijn bij de opzet van deze eerste set indicatoren is een scheidslijn tussen lichte en intensieve behandeling bij 1800 minuten gelegd.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 6b
Relatie met kwaliteit
Operationalisatie
Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor specifieke stoornissen. Verhouding tussen het aantal lange DBC’s (vanaf 1800 minuten) en het totale aantal DBC’s. Aantal DBC’s>= 1800 min voor angst- en stemmingsstoornissen Totaal aantal verstrekte DBC’s voor angst- en stemmingsstoornissen GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s dat langer dan 1800 minuten duurt, als percentage van het totale aantal initiële DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator doet hetzelfde als indicator 6a, maar is beperkt tot de initiële DBC's. Daardoor kan bekeken worden of er verschil is tussen initiële en vervolg DBC's. Verhouding tussen het aantal lange initiële DBC’s (vanaf 1800 minuten) en het 111
Teller Noemer Rapportageniveau 6c Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 7 Relatie met kwaliteit
totale aantal initiële DBC’s. Aantal initiële DBC’s >= 1800 min voor angst- en stemmingsstoornissen Totaal aantal geleverde initiële DBC’s angst- en stemmingsstoornissen GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator laat het percentage initiële DBC's zien. Een laag aantal initiële DBC's in combinatie met een korte behandelduur kan duiden op knippen van DBC's. Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s en het totale aantal DBC’s . Aantal initiële DBC’s voor angst- en stemmingsstoornissen Totaal aantal DBC’s voor angst- en stemmingsstoornissen GGZ aanbiedersniveau Gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst (zie onder andere ‘herstellen doe je thuis’). Veel GGZ organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur en het aantal bedden drastisch te reduceren. De winst zit zowel bij de zeer korte (deze zijn vaak te voorkomen) en de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en GGZ aanbieder verloopt dit proces even snel.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking (*)
Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen. Gemiddelde totale klinische verblijfsduur per patiënt in het verslagjaar. Aantal geregistreerde opnamedagen in de DBC's voor de betreffende stoornis (*) Totaal aantal patiënten met geopende klinische DBC’s voor de betreffende stoornis Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau Het aantal opnamedagen wordt niet exact gedeclareerd, maar in een staffel. Het aantal opnamedagen wordt geschat door het gemiddelde van de staffel te nemen, en bij de hoogste klasse 365 dagen.
8 Relatie met kwaliteit
Patiënten in zorg bij meerdere GGZ aanbieders e Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornissen bij meerdere 2 lijnsGGZ aanbieders in zorg zijn, is het aannemelijk dat hier sprake is van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden.
Operationalisatie
%patiënten dat binnen één kalenderjaar bij meer dan één GGZ aanbieder in zorg is.
112
Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking 9 Relatie met kwaliteit
Aantal patiënten dat bij meer dan één GGZ aanbieder een DBC heeft geopend voor angst- en stemmingstoornissen Aantal patiënten met een DBC Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau DBC is in dit geval = initieel en vervolg. Exclusief DBC’s diagnostiek &crisis e
e
Overgang van 1 lijn naar 2 lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ zorg ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de 2e lijn kan een indicator e zijn van de effectiviteit van die 1 lijns zorg. e
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Deze indicator meet het % patiënten in de tweede lijn dat vooraf met de 1 lijns GGZ contact heeft gehad e % patiënten dat voorafgaand aan de 2 lijns behandeling contact gehad heeft in e de 1 lijns GGZ e Aantal patiënten met contact in de 1 lijns GGZ binnen 6 maanden voorafgaand aan de openingsdatum van een initiële DBC Totaal aantal patiënten met een initiële DBC voor een betreffende stoornis Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau
113
Persoonlijkheidsstoornissen 1 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 2 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar
Patiënten in 2e lijnszorg Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet e onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de 2 lijn) maar ook e niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de 1 lijn). e Aantal patiënten in 2 lijnszorg per 100.000 verzekerden per jaar Totaal aantal patiënten met een gesloten DBC voor de DBC persoonlijkheidsstoornissen. Aantal verzekerden in het postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar) Aantal patiënten met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden of met een zeer specifiek doel. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Aantal patiënten met een klinische opname per 100.000 verzekerden voor de DBC persoonlijkheidsstoornissen. Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor angst- en stemmingsstoornissen. Aantal verzekerden in het betreffende postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar)
114
3 Relatie met kwaliteit
% patiënten met DBC persoonlijkheidsstoornissen met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden of met een zeer specifiek doel Uit de literatuur is echter bekend dat het aantal GGZ bedden in Nederland met 189 bedden per 100.000 inwoners relatief hoog is ten opzichte van het buitenland. (referentie wordt later toegevoegd)
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 6a Relatie met kwaliteit
Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Percentage patiënten met een klinische opname per GGZ aanbieder Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. Totaal aantal patiënten met een DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. GGZ aanbiedersniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2010 & 2011 (op basis van openingsjaar) Verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 6000 / 3000 minuten duurt, als percentage van het totale aantal DBC's naar GGZ aanbieder e In 2 lijnsGGZ aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Na raadpleging van de experts die betrokken zijn bij de opzet van deze eerste set indicatoren over 2010 is een scheidslijn tussen lichte en intensieve behandeling bij persoonlijkheidsstoornissen op 6000 minuten gelegd. Over 2011 is de grens verlaagd tot 3.000 minuten.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor specifieke stoornissen. Verhouding tussen het aantal lange DBC’s (vanaf 6000 / 3000 minuten) en het totale aantal DBC’s. Aantal DBC’s>= 6000 min (in 2010) resp. 3.000 min (in 2011) voor persoonlijkheidsstoornissen Totaal aantal verstrekte DBC’s persoonlijkheidsstoornissen GGZ aanbiedersniveau
115
6b
Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 6c Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
7 Relatie met kwaliteit
Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s dat langer dan 3000 minuten duurt, als percentage van het totale aantal initiële DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator doet hetzelfde als indicator 6a, maar is beperkt tot de initiële DBC's. Daardoor kan bekeken worden of er verschil is tussen initiële en vervolg DBC's. Verhouding tussen het aantal lange initiële DBC’s (vanaf 3000 minuten) en het totale aantal initiële DBC’s. Aantal initiële DBC’s >= 3.000 min voor persoonlijkheidsstoornissen (alleen 2011) Totaal aantal geleverde initiële DBC’s persoonlijkheidsstoornissen GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator laat het percentage initiële DBC's zien. Een laag aantal initiële DBC's in combinatie met een korte behandelduur kan duiden op knippen van DBC's. Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s en het totale aantal DBC’s . Aantal initiële DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen Totaal aantal DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen GGZ aanbiedersniveau
Gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst. De wachtlijsten voor klinische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen zijn lang Veel GGZ organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur drastisch te reduceren. Voor persoonlijkheidsstoornissen zijn er daarnaast intensieve kortdurende programma’s die gebruik maken van een klinische setting. De duur hiervan zou naar verwachting beperkt moeten zijn. De winst zit zowel bij de zeer korte (deze zijn vaak te voorkomen) en in het bijzonder bij de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en GGZ aanbieder verloopt dit proces even snel.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen. Gemiddelde totale klinische verblijfsduur per patiënt in het verslagjaar. Aantal geregistreerde opnamedagen in de DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen. Totaal aantal patiënten met klinische DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen. Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau 116
Opmerking (*)
Het aantal opnamedagen wordt niet exact gedeclareerd, maar in een staffel. Het aantal opnamedagen wordt geschat door het gemiddelde van de staffel te nemen, en bij de hoogste klasse 365 dagen.
8 Relatie met kwaliteit
Patiënten in zorg bij meerdere GGZ aanbieders e Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornissen bij meerdere 2 lijnsGGZ aanbieders in zorg zijn, is het aannemelijk dat hier sprake is van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden. Aantal patiënten dat binnen één kalenderjaar bij meer dan één GGZ aanbieder in zorg is. % patiënten dat bij meer dan één GGZ aanbieder een DBC heeft geopend voor persoonlijkheidsstoornis (met verdieping naar 2 en >2) Aantal patiënten met een gesloten DBC Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau DBC is in dit geval = initieel en vervolg. Exclusief DBC’s diagnostiek &crisis
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking 9 Relatie met kwaliteit
e
e
Overgang van 1 lijn naar 2 lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ zorg ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de 2e lijn kan een indicator e zijn van de effectiviteit van die 1 lijns zorg. e
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 13 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller
Deze indicator meet het % patiënten in de tweede lijn dat vooraf met de 1 lijns GGZ contact heeft gehad e % patiënten dat voorafgaand aan de 2 lijns behandeling contact gehad heeft in e de 1 lijns GGZ e Aantal patiënten met contact in de 1 lijn binnen 6 maanden voorafgaand aan de openingsdatum van een initiële DBC Totaal aantal patiënten met een initiële DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau e
Gemiddelde kosten binnen de Zvw per GGZ patiënt in de 2 lijn Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. Door een verergering van de symptomen kan een (crisis)opname noodzakelijk zijn en daaraan gekoppeld een klinisch verblijf. Dit is tevens de hoogste kostenpost in de behandeling. Om deze reden zijn de gemiddelde GGZ kosten een goede proxy-uitkomst voor de kwaliteit van zorg. Gemiddelde kosten (in €) per patiënt Totale kosten per patiënt ten aanzien van 1 Farmacie kosten (GGZ) 2 1elijns ggz (POH en 1elijns psycholoog) 3 2e lijn zonder verblijf 4 2e lijn met verblijf
117
Noemer Rapportageniveau
Aantal patiënten met een DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. Regioniveau
14 Relatie met kwaliteit
Gemiddelde somatische kosten 2 lijn per GGZ patiënt Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling (bijvoorbeeld in relatie tot alcoholverslaving) is een integraal onderdeel van de behandeling. Door een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten leiden.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 15 Relatie met kwaliteit
e
Om deze reden zijn de gemiddelde somatische kosten een goede proxyuitkomst voor de kwaliteit van zorg. Gemiddelde somatische kosten (in €) per patiënt met DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. Totale kosten per patiënt ten aanzien van 2 Somatische ziekenhuis kosten Aantal patiënten met een DBC voor persoonlijkheidsstoornissen. Regioniveau Verdeling van ziekenhuiskosten voor onderzochte populatie naar specialisme Goede GGZ kenmerkt zich door het effectief reduceren symptomen en een terugkeer naar normaal of in ieder geval verbeterd functioneren. De somatische kant van de behandeling (bijvoorbeeld in relatie tot Alcoholverslaving) is een integraal onderdeel van de behandeling. Door een verergering van de symptomen of een beperkte afstemming tussen de somatische en psychiatrische zorg kan tot een toename van de somatische kosten leiden.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Inzicht in het specialisme waar de meeste kosten worden gemaakt kan een aanzet zijn voor de oplossing hiervan Gemiddelde somatische kosten (in €) per patiënt met betreffende stoornis naar specialisme. Totale ziekenhuiskosten verdeeld naar specialisme voor de groep patiënten met DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen. Totale ziekenhuiskosten voorde groep patiënten met DBC’s voor persoonlijkheidsstoornissen. Landelijk (te overwegen: regioniveau)
118
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen e
1 Relatie met kwaliteit
Patiënten in 2 lijnszorg Voor een kwalitatief goede behandeling is het noodzakelijk dat de patiënt niet e onnodig zwaar wordt behandeld (onterechte behandeling in de 2 lijn) maar ook e niet te lichte zorg ontvangt (onterechte behandeling in de 1 lijn).
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Aantal patiënten in 2 lijnszorg per 100.000 verzekerden per jaar Totaal aantal patiënten met een DBC voor Schizofrenie Aantal verzekerden in het postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2011 (op basis van openingsjaar)
Verslagjaar 2 Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar
e
Aantal patiënten met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Aantal patiënten met een klinische opname per 100.000 verzekerden voor de DBC Schizofrenie. Totaal aantal patiënten met een gesloten klinische DBC voor Schizofrenie. Aantal verzekerden in het betreffende postcodegebied/regio Regioniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2011 (op basis van openingsjaar)
119
3 Relatie met kwaliteit
% patiënten met DBC met een klinische opname Een klinische opname wordt als het goed is pas toegepast onder uitzonderlijke omstandigheden. In eerste instantie is de behandeling onder andere gericht op het voorkomen van opname. Uit de literatuur is echter bekend dat het aantal GGZ bedden in Nederland met 189 bedden per 100.000 inwoners relatief hoog is ten opzichte van het buitenland. (referentie wordt later toegevoegd)
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Zorgzwaartecorrectie
Verslagjaar 5a Relatie met kwaliteit
Deze indicator is bedoeld als informatie over de afspraken ten aanzien van opnamevoorkomend of -verkortend beleid. Percentage patiënten met een klinische opname per GGZ aanbieder Totaal aantal patiënten met een klinische DBC voor Schizofrenie Totaal aantal patiënten met een DBC voor Schizofrenie. GGZ aanbiedersniveau Zorgzwaartecorrectie is noodzakelijk Correctie vindt plaats op de volgende patiëntkenmerken (mits significant): • Leeftijd • Geslacht • SES • Urbanisatiegraad 2011 (op basis van openingsjaar) e
Medicatie in combinatie met 2 lijns behandeling in het zelfde kalenderjaar De richtlijnen voor behandeling van de verschillende stoornissen bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. Voor depressie bevat dit bijvoorbeeld een voorkeur bij een milde depressie voor een start van de behandeling zonder medicatie, en vervolgens een keuze tussen medicamenteuze behandeling en/of psychotherapie.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking
Deze indicator betreft een eerste aanzet over de wijze waarop dit in de praktijk zichtbaar is voor de verschillende stoornissen en DBC’s. % patiënten waarbij behandeling en medicatie word gecombineerd (uitgesplitst naar omvang van de DBC). Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC Schizofrenie (ondergrens medicatiegebruik in DDD =30 ) Totaal aantal patiënten met een DBC voor Schizofrenie Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau Ad teller: Patiënt heeft minimaal 1 x medicatie afgehaald tijdens de periode dat de DBC open stond.
120
5b Relatie met kwaliteit
e
Medicatie voorafgaand aan met 2 lijns behandeling De richtlijnen voor behandeling van angst en depressie bevatten uitspraken ten aanzien van de toepassing van medicatie. De inzet van medicatie bij depressie (richtlijn 2011) wordt gerelateerd aan de ‘stepped care’ benadering en is geen onderdeel van een behandeling lichte depressie / de eerste stap. Een hoog medicatiegebruik in de eerste lijn kan dus duiden op overbehandeling. Dit heeft gevolgen voor de behandeling in de tweede lijn.
Operationalisatie Teller
Noemer Rapportageniveau 6a Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 6b
Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer
Deze indicator betreft een eerste aanzet om het percentage patiënten te meten e dat bij de 2 lijn binnen komt en al gebruik maakt van antidepressiva. % patiënten waarbij, binnen 180 dagen voorafgaand aan de behandeling in de e 2 lijn, medicatie is voorgeschreven door de huisarts. Aantal patiënten met medicatiegebruik en een DBC Schizofrenie (hierbij wordt gecheckt of medicatiegebruik is gestart binnen 180 dagen voor de opening van DBC) Totaal aantal patiënten met een DBC Schizofrenie Regionaal niveau Verhouding tussen het aantal DBC’s dat langer dan 3000 minuten duurt, als percentage van het totale aantal DBC's naar GGZ aanbieder e In 2 lijnsGGZ aanbieders worden grote aantallen patiënten behandeld. Vanuit inhoudelijk oogpunt is het interessant om na te gaan of zich verschillen voordoen in de meest voorkomende behandelintensiteit binnen GGZ aanbieders en of deze verschillen wenselijk dan wel verklaarbaar zijn. Deze indicator bevat een eerste aanzet om dit verschil inzichtelijk te maken voor specifieke stoornissen. Verhouding tussen het aantal lange DBC’s (vanaf 3000 minuten) en het totale aantal DBC’s. Aantal DBC’s>= 3000 min voor Schizofrenie Totaal aantal verstrekte DBC’s voor Schizofrenie GGZ aanbiedersniveau Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s dat langer dan 3000 minuten duurt, als percentage van het totale aantal initiële DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator doet hetzelfde als indicator 6a, maar is beperkt tot de initiële DBC's. Daardoor kan bekeken worden of er verschil is tussen initiële en vervolg DBC's. Verhouding tussen het aantal lange initiële DBC’s (vanaf 3000 minuten) en het totale aantal initiële DBC’s. Aantal initiële DBC’s >= 3000 min voor Schizofrenie Totaal aantal geleverde initiële DBC’s Schizofrenie 121
Rapportageniveau
GGZ aanbiedersniveau
6c
Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s als percentage van het totale aantal DBC's, naar GGZ aanbieder Deze indicator laat het percentage initiële DBC's zien. Een laag aantal initiële DBC's in combinatie met een korte behandelduur kan duiden op knippen van DBC's. Verhouding tussen het aantal initiële DBC’s en het totale aantal DBC’s . Aantal initiële DBC’s voor Schizofrenie Totaal aantal DBC’s voor Schizofrenie GGZ aanbiedersniveau
Relatie met kwaliteit
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau 7 Relatie met kwaliteit
Gemiddelde klinische verblijfsduur Reductie van de opnameduur is vanuit zorginhoudelijk perspectief zeer gewenst (zie onder andere ‘herstellen doe je thuis’). Veel GGZ organisaties hebben zich daarom uitgesproken om de ligduur en het aantal bedden drastisch te reduceren. De winst zit zowel bij de zeer korte (deze zijn vaak te voorkomen) en de zeer lange opnames (vaak is er geen zorginhoudelijke aanleiding meer voor opname). In totaliteit resulteert dit in een reductie van de gemiddelde opnameduur. Niet in elke regio en GGZ aanbieder verloopt dit proces even snel.
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau Opmerking (*)
Deze indicator maakt verschillen in opnameduur per regio en tussen GGZ aanbieders inzichtelijk voor wat betreft de opnames die onder de Zvw vallen. Gemiddelde totale klinische verblijfsduur per patiënt in het verslagjaar. Aantal geregistreerde opnamedagen in de DBC's voor de betreffende stoornis (*) Totaal aantal patiënten met geopende klinische DBC’s voor de betreffende stoornis Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau Het aantal opnamedagen wordt niet exact gedeclareerd, maar in een staffel. Het aantal opnamedagen wordt geschat door het gemiddelde van de staffel te nemen, en bij de hoogste klasse 365 dagen.
8 Relatie met kwaliteit
Patiënten in zorg bij meerdere GGZ aanbieders e Indien patiënten in één jaar voor een zelfde stoornissen bij meerdere 2 lijnsGGZ aanbieders in zorg zijn, is het aannemelijk dat hier sprake is van zorg die in eerste instantie niet op de juiste plek is geboden.
Operationalisatie
%patiënten dat binnen één kalenderjaar bij meer dan één GGZ aanbieder in zorg is. Aantal patiënten dat bij meer dan één GGZ aanbieder een DBC heeft geopend voor Schizofrenie Aantal patiënten met een DBC Schizofrenie
Teller Noemer
122
Rapportageniveau Opmerking
Zowel op regio als ook op GGZ aanbiedersniveau DBC is in dit geval = initieel en vervolg. Exclusief DBC’s diagnostiek &crisis
9 Relatie met kwaliteit
Overgang van 1 lijn naar 2 lijn Een verschil in percentage van het aantal patiënten dat eerst in de eerste lijn GGZ zorg ontvangt en vervolgens doorstroomt naar de 2e lijn kan een indicator e zijn van de effectiviteit van die 1 lijns zorg.
e
e
e
Operationalisatie Teller Noemer Rapportageniveau
Deze indicator meet het % patiënten in de tweede lijn dat vooraf met de 1 lijns GGZ contact heeft gehad e % patiënten dat voorafgaand aan de 2 lijns behandeling contact gehad heeft in e de 1 lijns GGZ e Aantal patiënten met contact in de 1 lijns GGZ binnen 6 maanden voorafgaand aan de openingsdatum van een initiële DBC Totaal aantal patiënten met een initiële DBC voor een betreffende stoornis Regioniveau en GGZ aanbiedersniveau
123
Bijlage 3 Overwogen indicatoren Een aantal geprioriteerde indicatoren is door beperkingen in de beschikbaarheid of toegankelijkheid van informatie niet uitgewerkt, of na uitwerking is besloten om deze niet op te nemen in de rapportage. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze indicatoren met bijbehorende reden: Indicator Aantal patiënten in de eerstelijnszorg per 100.000 verzekerden voor de betreffende stoornis. Verhouding tussen het aantal patiënten in behandeling in de eerste lijn en het aantal patiënten in behandeling in de tweede lijn Gemiddelde jaarlijkse kosten voor een verzekerde met GGZ problematiek (uitgesplitst naar farmacie, eerste lijn en tweede lijn) % patiënten met een crisiscontact Aantal patiënten in de eerstelijnszorg per 100.000 verzekerden voor de betreffende stoornis. % patiënten dat terugkeert in zorg (recidive)
Reden niet uitwerken In de declaratiegegevens van de eerste lijn is geen diagnose-informatie beschikbaar. De populatie behandeld in de eerste lijn is daardoor onvoldoende in kaart te brengen In de declaratiegegevens van de eerste lijn is geen diagnose-informatie beschikbaar. De populatie behandeld in de eerste lijn is daardoor onvoldoende in kaart te brengen In de declaratiegegevens van de eerste lijn is geen diagnose-informatie beschikbaar. De populatie behandeld in de eerste lijn is daardoor onvoldoende in kaart te brengen Crisiscontacten bij al geopende DBC's zijn niet uit de registratie te halen. In de declaratiegegevens van de eerste lijn is geen diagnose-informatie beschikbaar. De populatie behandeld in de eerste lijn is daardoor onvoldoende in kaart te brengen Hiervoor is het noodzakelijk dat DBC's over lange tijd te volgen zijn. Voor de toekomst lijkt dit wel een interessante uitbreiding van de indicatorenset te zijn.
124
Bijlage 4 Niet in rapportage opgenomen indicatoren
Indicator 14: gemiddelde totale somatische kosten per verzekerde met alcoholverslaving in behandeling in de tweede lijn
Legenda 2010: 956 - 1.893 1.893 - 2.167 2.167 - 2.364 2.364 - 2.582 2.582 - 3.999 Legenda 2011: 1.525 - 1.919 1.919 - 2.145 2.145 - 2.376 2.376 - 2.653 2.653 - 3.538
Figuur 70: indicator 14, 2010 (links) en 2011 (rechts): gemiddelde totale ziekenhuiskosten per verzekerde met alcoholverslaving in behandeling in de tw eede lijn gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken (zie tabel 3) per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 956 1.893 2.288 2.582 3.999
2011 1.525 1.919 2.279 2.653 3.538
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het en 95stepercentiel is een factor 1,89 (2010) en 1,86 (2011)
125
Persoonlijkheidsstoornissen Indicator 8:percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis Dit kwam nauwelijks voor en leverde daarom geen waardevolle informatie op. Legenda 2010: 0,00 0,01 0,02 0,02 0,03
- 0,01 -0,02 - 0,02 - 0,03 - 0,05
Figuur 71. indicator 8, 2010: percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010 0,00 0,01 0,01 0,03 0,05
De spreiding in indicatorscore op regioniveau gebaseerd op het 5e en het 95stepercentiel is een factor 11,14 (2010).
126
Figuur 72: indicator 8, 2010: percentage patiënten dat door meerdere aanbieders gezien is voor dezelfde stoornis, naar instelling.
Indicator 14 Gemiddelde totale somatische kosten per verzekerde met DBC persoonlijkheidsstoorni ssen in behandeling in de tweede lijn Legenda 2010: 852 - 1.345 1.345 - 1.479 1.479 - 1.609 1.609 - 1.859 1.859 - 2.310
Figuur 73. Indicator 14, 2010: Gemiddelde totale ziekenhuiskosten per verzekerde met persoonlijkheidsstoornissen in behandeling in de tw eede lijn per regio.
Beschrijving Min P20 Mediaan P80 Max
2010
De spreiding in indicatorscore op
852 1.345 1.558 1.854 2.310
regioniveau gebaseerd op het 5e en het en 95ste percentiel is een factor 1,79 (2010).
127
Bijlage 5 Vertaaltabel diagnose naar DBC-groepen Angst en stemmingsstoornisse n
Alcohol-verslaving
Persoonlijkheidsstoornissen
Schizofrenie
Declatie-groep DBC
Angst of depressie
Alcohol
Persoonlijkheid
Schizofrenie
Medicatie
Nvt
Meer dan 1 ddd (standaard dag dosering) aan geneesmiddelen uit tabel in Bijlage 6 in het betreffende jaar
nvt
nvt
128
Bijlage 6 Medicatie Geneesmiddelen voor alcohol ATC N07BB01
N07BB02 N07BB03 N07BB04
ATCOmschrijving DISULFIRAM
Diagnose
opmerking
ADD/ VERSLAVING
Calcium carbimide ACAMPROSAAT NALTREXON
ADD/ VERSLAVING
Deze stof wordt vooral gebruikt na overmatig gebruik. Bij indicator 5 is dit middel zowel geincludeerd als geexcludeerd in twee varianten. Komt niet voor in de bestanden
ADD/ VERSLAVING ADD/ VERSLAVING
Geneesmiddelen voor angst en depressie ATC N06AA01 N06AA02 N06AA04 N06AA09 N06AA10 N06AA12 N06AA16 N06AA21 N06AB03 N06AB04 N06AB05 N06AB06 N06AB08 N06AB10 N06AF03 N06AF04 N06AG02 N06AX01 N06AX03 N06AX05 N06AX11 N06AX16 N06AX21 N06AX12 N07BA02
ATC-Omschrijving DESIPRAMINE IMIPRAMINE CLOMIPRAMINE AMITRIPTYLINE NORTRIPTYLINE DOXEPINE DOSULEPINE MAPROTILINE FLUOXETINE CITALOPRAM PAROXETINE SERTRALINE FLUVOXAMINE ESCITALOPRAM FENELZINE TRANYLCYPROMINE MOCLOBEMIDE OXITRIP TAN MIANSERINE TRAZODON MIRTAZAPINE VENLAFAXINE DULOXETINE BUPROPION BUPROPION
Diagnose DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE DEPRESSIE
opmerking
code vanaf 2009 code t/m 2008 129
N05BA01 N05BA02 N05BA03 N05BA04 N05BA05 N05BA06 N05BA07 N05BA08 N05BA09 N05BA10 N05BA11 N05BA12 N05BA13 N05BA14 N05BA15 N05BA16 N05BA17 N05BA18 N05BA19 N05BA21 N05BA22 N05BA23 N05BA56 N05BB01 N05BB02 N05BB51 N05BC01 N05BC03 N05BC04 N05BC51 N05BD01 N05BE01 N05BX01 N05BX02 N05BX03
DIAZEPAM CHLOORDIAZEP OXIDE MEDAZEPAM OXAZEPAM CLORAZEPINEZUUR (DI-K-ZOUT) LORAZEPAM ADINAZOLAM BROMAZEPAM CLOBAZAM KETAZOLAM PRAZEPAM ALPRAZOLAM HALAZEPAM PINAZEPAM CAMAZEPAM NORDAZEPAM FLUDIAZEPAM ETHYLLOFLAZEPAAT ETIZOLAM CLOTIAZEPAM CLOXAZOLAM TOFISOPAM LORAZEPAM, COMBINATIEPREPARA TEN Hydroxyzine Captodiame Hydroxyzine, combinations Meprobamate Emylcamate Mebutamate Meprobamate, combinations Benzoctamine Buspirone Mephenoxalone Gedocarnil Etifoxine
ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST ANGST
Geneesmiddelen voor persoonlijkheidstoornissen Niet van toepassing.
130
Geneesmiddelen voor schizofrenie ATC N05AA01 N05AA02 N05AB02 N05AB03 N05AC01 N05AD01 N05AD05 N05AD06 N05AE03 N05AF01 N05AF03 N05AF05 N05AG01 N05AG02 N05AG03 N05AH02 N05AH03 N05AH04 N05AL01 N05AL03 N05AN01 N05AX08 N05AX12 N05AX13
ATC-Omschrijving CHLOORPROMAZINE LEVOMEPROMAZINE FLUFENAZINE PERFENAZINE PERICIAZINE HALOPERIDOL PIPAMPERON BROOMPERIDOL SERTINDOL FLUPENTIXOL CHLOORPROTIXEEN ZUCLOPENTIXOL FLUSPIRILEEN PIMOZIDE PENFLURIDOL CLOZAPINE OLANZAPINE QUETIAPINE SULPIRIDE TIAPRIDE LITHIUMZOUTEN RISPERIDON ARIPIPRAZOL PALIPERIDON
Diagnose ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA ANTIPSYCHOTICA
131
Bijlage 7 Samenstelling expertteam De expertgroep in 2012 bestond uit de volgende personen: Expertgroep GGZ Indicatoren Prof. T. van Balkom , VU, InGeest& Nederlands kenniscentrum angst en depressie Nedkad M. Blom, ParnassiaBavo U. Nabitz, Arkin J. vanGog, Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie F. Smit, Trimbos Prof. G.Schippers, UMC UvA, Amsterdam Institute for Addiction Research Prof. R. Verheul, de Viersprong De projectgroep in 2012 bestond uit de volgende personen: Projectgroep (Kenniscentrum GGZ ZN) F. Aarts, Menzis M.Boele van Hensbroek, zorginhoudelijk, Achmea R. Laane, VGZ I. Mulder, Achmea J.Onnink, DSW M. Rijkeboer, Achmea S.Verduin, CZ S. Makkink, LP GGZ R. Luijk, ZN
132
Bijlage 8 Uitkomsten indicatoren per zorgverstrekker in tabelvorm. In een separate Excel-bijlage staan de uitkomsten voor de grootste instellingen van de in dit rapport gepresenteerde indicatoren. Uitkomsten van instellingen zijn opgenomen als de noemer groot genoeg is. De grens is – behalve voor indicator 7 - de helft lager dan bij de grafieken in de rapportage, waardoor gegevens van meer instellingen zijn opgenomen.
Indicator 7 (gebaseerd op klinische DBC's) Indicator 62 (gebaseerd op initiële DBC's) Overige indicatoren op GGZ aanbiedersniveau (gebaseerd op alle DBC's)
Angst en Stemming 100
Alcohol 100
Persoonlijkheidsstoornissen 100
Schizofrenie
250
125
250
250
500
250
500
500
100
Tabel 30: het minimale DBC’s w aaronder GGZ-aanbieders niet in de tabellen in de bijlage w orden opgenomen.
De uitkomsten zijn geanonimiseerd. Elke instelling heeft een unieke sleutel. Alle specialisten zijn geaggregeerd en weergegeven als een totaalgroep met code '3'. Alle vrijgevestigden (zorgaanbieders waarvan de AGB-code begint met 94) zijn geaggregeerd en weergegeven als een totaalgroep met code '94'. De tabellen zijn opgesplitst in vier delen: • tabellen alcohol; • tabellen angst en stemmingsstoornissen; • tabellen persoonlijkheidsstoornissen; • tabellen schizofrenie. e
e
Boven iedere tabel staan het 5 en 95 percentiel weergegeven, en de mediaan (middelste waarde), zodat de uitkomst van een instelling in perspectief geplaatst kan worden.
133
Voorbeeld Alcohol Hieronder staat een deel van de tabel voor alcohol weergegeven. Vanwege de grootte van de tabellen is hier alleen een deel weergegeven als voorbeeld. Vertikaal staan de AGB-sleutels weegegeven die verwijzen naar instellingen of groepen van vrijgevestigden. Horizontaal staan twee indicatoren waarvan over drie jaren de uitkomsten zijn weergegeven. e
Bovenaan staan het 5 percentiel, de mediaan (middelste waarde) en het 95ste percentiel. 5% van e de instellingen heeft een uitkomst onder het 5 percentiel en 5% van de instellingen heeft een uitkomst boven het 95ste percentiel. 5e percentiel m ediaan 95e percentiel Alcohol
22,9% 32,6% 68,3%
21,1% 35,0% 73,6% Indicator 3
19,7% 34,6% 65,5%
39,3% 45,0% 76,5%
34,2% 47,4% 71,7%
35,8% 46,7% 67,7%
Indicator 6a
Het aantal lange DBC’s (m eer dan % patiënten m et een DBC m et een 1.800 m inuten) als % van het totale klinische opnam e aantal DBC’s corr geen_corr AGBsleutel naam AGBcode 2009 2010 2011 2009 2010 2011 3 03 12,3% 36,3% 94 94 214 269 270 23,8% 22,1% 22,4% 41,9% 43,2% 46,4%
134