Krijgen vrouwen in de wetenschap gelijke kansen? Ingrid Robeyns*
[email protected] oktober 2013 1. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap Het is al jarenlang bekend dat het aandeel vrouwen in de wetenschap afneemt naarmate men hoger op de wetenschappelijke ladder klimt.1 Waar onder studenten vrouwen sinds enkele jaren een kleine meerderheid vormen, neemt het percentage vrouwen snel af als we kijken naar de assistenten/doctorandi, postdocs en professoren. Maar is het problematisch dat het aandeel van vrouwen daalt naarmate we hoger op de wetenschappelijke ladder klimmen? Niet noodzakelijk. Het is in principe mogelijk dat deze cijfers eenvoudig te verklaren zijn en dat uit die verklaring blijkt dat het kleinere aandeel vrouwen moreel of politiek onproblematisch is. Misschien zijn deze ongelijkheden enkel en alleen restanten van historische onrechtvaardigheden (zoals expliciete discriminatie), die zich ondertussen niet meer voordoen. In dat geval zou het verstrijken van de tijd voldoende moeten zijn om deze ongelijkheden te doen verdwijnen. Deze ongelijkheden zijn evenmin moreel problematisch indien er robuuste verklaringen zijn voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap, die op zich geen aanleiding geven tot morele of politieke bezwaren, bijvoorbeeld omdat vrouwen van nature uit minder geïnteresseerd zouden zijn in wetenschap of minder getalenteerd voor het wetenschappelijk beroep.2 In beide scenario’s kan men besluiten dat er geen probleem van vrouwelijke ondervertegenwoordiging in de wetenschap is. * Hoogleraar praktische filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van de
Nederlandse Onderzoeksschool Wijsbegeerte (OZSW). Tevens voormalig coördinator van de Werkgroep Vrouw & Universiteit van de KULeuven (1997-‐1998). Een ingekorte versie van deze lezing zal gepubliceerd worden in Samenleving en Politiek, oktober 2013. 1 Dit is de herwerkte versie van een lezing gehouden op 4 juni 2013 te Leuven op uitnodiging van
de KULeuven Werkgroep Vrouw & Universiteit. 2 Doorheen de geschiedenis zijn talloze van deze verklaringen gegeven, maar meestal ging het daarbij om niet meer dan het rationaliseren en legitimeren van de status quo.
1
Maar deze ‘framing’ van het gendervraagstuk in de wetenschap is fundamenteel misleidend. De vraag die gesteld dient te worden is of vrouwen in de wetenschap dezelfde reële kansen krijgen als mannen. Deze vraagstelling is oncontroversieel, omdat het principe van gelijke kansen door bijna iedereen onderschreven wordt. In de wetenschap betekent dit principe dat moreel irrelevante factoren zoals iemands geslacht geen invloed zouden mogen hebben op zijn of haar kans om een gewaardeerd goed of een begerenswaardige positie te verwerven, zoals een baan in de wetenschap, een publicatie, een onderzoeksbeurs, aandacht voor hun onderzoeksresultaten, citaties van hun onderzoek, of een wetenschappelijke prijs. De vraag die we ons moeten stellen is daarom: hebben vrouwen in de wetenschap gelijke kansen, en zo neen, waarom niet? In deze lezing zal ik betogen dat het antwoord dat wetenschappelijk onderzoek ons geeft eenduidig is: vrouwen krijgen geen gelijke kansen in de wetenschap. Ik zal uiteen zetten wat daarvan de oorzaken zijn, en een aantal suggesties doen hoe we dichter in de buurt kunnen komen van een situatie van echte gelijke kansen. Ik maak in mijn analyse ook ruimschoots gebruik van onderzoek dat gedaan is in een aantal empirische disciplines (vooral psychologie en economie), en van de reeds bestaande literatuur over het gendervraagstuk in de wetenschap. Dit essay is een systematisch antwoord op de vraag of vrouwen gelijke kansen hebben in de wetenschap, op basis van wat wetenschappers ontdekt hebben over oorzaken van ongelijke kansen. Voor wie deze literaturen kent zal de analyse in dit essay waarschijnlijk weinig verrassends bevatten. Maar helaas toont de dagelijkse praktijk op de wetenschappelijke werkvloer aan dat vele wetenschappers weinig of geen kennis hebben van het wetenschappelijke onderzoek op het gebied van gender, wetenschap en gelijke kansen. Mijn hoop is dat een essay zoals voorliggende tekst voor deze collega’s en voor andere geïnteresseerden een toegankelijke en beknopte ingang biedt in de bestaande literatuur.
2
2. Eerste oorzaak: Impliciete bias Impliciete bias is een vorm van cognitief schema, een cognitief hulpmiddel dat de mens op een niet-‐bewust niveau helpt om de enorme hoeveel informatie te verwerken waarmee ons brein continu geconfronteerd wordt.3 Cognitieve schema’s kunnen extreem nuttig zijn, bijvoorbeeld wanneer we in een gevaarlijke situatie in een mum van tijd een beslissing moeten nemen en dankzij de cognitieve schema’s direct de informatie die tot ons komt kunnen interpreteren en daardoor sneller kunnen handelen. Maar andere cognitieve schema’s, zoals de gender schema’s die opereren in processen van impliciete bias, zijn moreel problematisch. Gender schema’s zijn hypotheses over verschillen tussen mannen en vrouwen, die onze verwachtingen van mannen en vrouwen beïnvloeden, alsook onze beoordelingen van hun werk, hun kwaliteiten en talenten, en de aspiraties die mannen en vrouwen ontwikkelen. Cognitieve gender schema’s worden gedeeld door alle leden van een samenleving, dus zowel mannen als vrouwen, en ze worden gevormd tijdens onze socialisatie. “In white, western, middle-‐class society, the gender schema for men includes being capable of independent, autonomous action (agentic, in short), assertive, instrumental, and taskoriented. Men act. The gender scheme for women is different: it includes being nurturant, expressive, communal, and concerned about others.”4 Impliciete bias zijn dus onbewuste biases die beïnvloeden hoe we mensen uit een bepaalde groep percipiëren, evalueren, en hoe we met mensen uit die groep omgaan.5 In de wetenschap vertaalt impliciete bias zich in processen waarbij we de talenten, prestaties, en het potentieel van mannen en vrouwen anders beoordelen. Impliciete bias kan niet gemeten worden met een biologische indicator, zoals je bijvoorbeeld angst wel kan meten via een verhoogde hartslag of toegenomen transpiratie. Het kan wel indirect gemeten worden door een test die daarvoor 3 Virginia Valian (1998) Why So Slow? The Advancement of Women. MIT Press. 4 Valian, p. 13. 5 Jennifer Saul (in print) ‘Implicit Bias, Stereotype Threat and Women in Philosophy’, forthcoming
in: Fiona Jenkins and Katrina Hutchison (eds.) Women in Philosophy: What Needs to Change?, Oxford University Press. Daniel Kelly and Erica Roedder (2008). "Racial Cognition and the Ethics of Implicit Bias." Philosophy Compass, 3, pp. 522-‐40
3
speciaal ontworpen is door wetenschappers van Harvard University, de Implicit Association Test.6 Wat ik echter hier wil doen is het wetenschappelijke onderzoek samenvatten dat niet enkel naar de bias kijkt, maar vooral naar de effecten die deze bias kan hebben in termen van discriminatoir handelen of oordelen – want dat is wat relevant is indien we willen onderzoeken of vrouwen gelijke kansen krijgen. Discriminatie is het ongelijk beoordelen of behandelen van mensen die tot verschillende groepen behoren indien alle relevante factoren gelijk zijn. Discriminatie van vrouwen kan veroorzaakt worden door intentioneel gedrag, bijvoorbeeld in het geval van seksistische attitudes. Zonder twijfel lopen er nog mensen met expliciet seksistische attitudes rond, maar impliciete bias kan discriminatie verklaren zonder dergelijke attitudes te moeten veronderstellen. Mensen (zowel mannen als vrouwen!) met de beste bedoelingen en egalitaire ideeën kunnen vrouwen minder kansen geven door de werking van impliciete bias in hun beoordelingsprocessen. De discriminatie die in dergelijke gevallen plaatsvindt, wordt ook wel impliciete discriminatie genoemd. Wat belangrijk is, is om ons goed te realiseren dat deze mensen doorgaans expliciet egalitair zijn, en openlijk discriminatie zullen veroordelen; ze willen helemaal niet discrimineren, maar het gebeurt toch omdat de cognitieve schema’s op een niet-‐ bewust niveau hun invloed uitoefenen. Impliciete bias is dus iets wat ons allemaal aangaat, omdat de kans zeer groot is dat we allemaal in onze oordelen beïnvloed worden door de cognitieve schema’s die impliciete bias in onze oordelen veroorzaken. 3. Wat zijn de gevolgen van impliciete bias? In de wetenschap, doorgaans sociaal gecodeerd als een ‘mannelijke context’, leidt impliciete bias ertoe dat bij gelijke handeling, prestatie of eigenschap, mannen positiever beoordeeld worden dan vrouwen.7 Binnen het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek kan dit tot een breed scala aan effecten leiden die kansen voor vrouwen in de wetenschap verkleinen. Zo hebben vrouwelijke studenten door impliciete bias een grotere kans een lager cijfer te krijgen voor 6 Zie https://implicit.hardvard.edu 7 Merk op dat in een context die cultureel als ‘vrouwelijk’ gecodeerd staat impliciete bias in het
nadeel van mannen werkt. Een voorbeeld van zo’n context is de zorg voor kleine kinderen.
4
werkstukken en tentamens; vrouwelijke doctorandi hebben een kleinere kans om informele mentoring te genieten, en ‘beschermd’ te worden door een senior onderzoeker; vrouwelijke auteurs hebben een kleinere kans hun artikelen aanvaard te krijgen bij een wetenschappelijk tijdschrift; vrouwelijke sollicitanten hebben een kleinere kans om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek, en om een baan aangeboden te krijgen; vrouwelijke onderzoekers hebben een kleinere kans dat hun artikelen of boeken voorgeschreven worden voor cursussen, of dat ze uitgenodigd worden als spreker voor een conferentie of voor een seminar serie; vrouwelijke onderzoekers lopen een grotere kans om minder grote kantoren, lagere lonen en minder onderzoeksondersteuning te genieten; vrouwelijke onderzoekers lopen een grotere kans om harder en negatiever beoordeeld te worden bij selectieprocedures voor posities die prestigieus of belangrijk zijn in de wetenschap; en zo gaat de lijst van andere voorbeelden nog wel even door.8 Het is belangrijk te benadrukken dat deze negatieve effecten van impliciete bias effecten zijn waarbij we alle andere relevante factoren gelijk houden. Dus bij gelijke geschiktheid krijgen vrouwen minder kansen en mannen meer kansen; en bij gelijke prestaties worden mannen beter beoordeeld dan vrouwen. Men zou de vraag kunnen opwerpen in hoeverre deze ongelijke kansen echt een verschil maken. Zou het niet zo kunnen zijn dat de effecten van impliciete bias zeer klein zijn, waardoor deze hele verklaring eigenlijk niet erg relevant is in de praktijk? Is er hier wel sprake van een significant probleem? Dit is een terechte vraag die we ons zeker moeten stellen. Maar helaas kunnen we het probleem zo niet laten verdwijnen, om twee redenen. De eerste is dat een aantal studies duidelijk maakt dat de orde van grootte van de effecten van impliciete bias aanzienlijk zijn, zoals we hieronder zullen zien. Ten tweede kunnen vele micro-‐ ongelijke kansen accumuleren tot een geaggregeerde ongelijkheid die groot is. Accumulatie kan zowel over de tijd heen als over verschillende gebieden plaatsvinden. 8 De prestigieuze Massachusetts Institute of Technology (MIT) voerde in 2002 een gender
analyse uit in haar 5 faculteiten, waarin een aantal van deze effecten verrassend sterk naar voren kwamen. Zie http://web.mit.edu/faculty/reports/
5
4. Empirische evidentie voor impliciete bias Welke evidentie hebben we voor impliciete discriminatie en impliciete bias? We kunnen de evidentie in vier groepen indelen. Natuurlijke experimenten Ten eerste zijn er de zogenaamde natuurlijke experimenten, waarbij situaties die in de realiteit ontstaan unieke informatie opleveren die ons in staat stellen te onderzoeken of er sprake is van impliciete discriminatie en, daaraan gerelateerd, de hypothese van impliciete bias te testen. Een voorbeeld is de studie van Claudia Goldin en Cecilia Rouse over de effecten van de invoering van een scherm bij sollicitaties van musici die een baan ambiëren in een symfonieorkest. Deze invoering vond in de VS in de jaren ’70 en ’80 plaats. Die invoering maakt het niet langer mogelijk om vrouwen te discrimineren – of die discriminatie nu bewust of onbewust was – omdat de beoordelaars de persoon wiens muzikale prestaties ze moesten beoordelen niet konden zien. Uit econometrisch onderzoek blijkt dat indien er bij de selectie van muzikanten geen gebruik gemaakt werd van zo’n scherm, 10% van de aangeworven muzikanten vrouw was. Door het gebruik van een scherm steeg dat percentage naar 35%.9 Een ander voorbeeld, dat in 1997 in de academische wereld tot grote ophef leidde, was de studie van Christine Wennerås en Agnes Wold over de toekenning van postdoctorale beurzen in de biomedische wetenschappen in Zweden. Uit hun analyse bleek dat om als even competent beoordeeld te worden, vrouwen 2,5 keer zo productief moesten zijn als mannen. Vertaald naar concrete artikels betekende dit dat om dezelfde score te krijgen van de beoordelingscommissie, vrouwen 3 extra artikels in een absoluut toptijdschrift als Science of Nature moesten publiceren, of 20 extra artikelen in meer gespecialiseerde tijdschriften die een kleinere impactfactor hebben, wat een zeer aanzienlijke wetenschappelijke productie is.10 9 Claudia Goldin en Cecilia Rouse (2000) Orchestrating Impartiality: The Impact of “Blind”
Auditions on Female Musicians, American Economic Review, September issue, pp. 715-‐741. 10 Christine Wennerås en Agnes Wold (1997) ‘Neopotism and Sexism in Peer-‐Review’, Nature, 387, pp. 341-‐343.
6
Een derde natuurlijk experiment deed zich voor in het vakgebied van de ecologie en evolutionaire biologie, toen in 2011 de redactie van het tijdschrift Behavioural Ecology besloot tot invoering van een zogenaamd ‘double-‐blind review’ systeem waarbij de beoordelaars van een tekst niet langer de identiteit (en dus ook niet het geslacht) van de auteurs kennen. Een studie die de artikelen van vier jaar voor en vier jaar na de invoering vergelijkt, stelde vast dat het aantal artikelen waarbij de eerste auteur een vrouw is, met 7,9% toenam terwijl het omgekeerde gebeurde voor artikelen waarbij een man de eerste auteur was. Het aantal vrouwelijke auteurs nam met 33% toe door de invoering van volledig anonieme beoordeling. Deze studie onderzocht ook de hypothese dat deze toename niet veroorzaakt zou zijn door de invoering van volledige anonimiteit maar door een algehele toename in het aantal vrouwelijke auteurs in dit vakgebied. Dit bleek echter niet het geval, omdat bij geen enkele van de vijf gelijkaardige tijdschriften in die periode een toename van het aantal vrouwelijke auteurs vastgesteld werd.11 Deze studies leveren allemaal krachtige evidentie voor impliciete discriminatie op, waarbij impliciete bias de meest voor de hand liggende verklaring is. Als we het heel precies willen formuleren, moeten we zeggen dat we bij deze natuurlijke experimenten discriminatie vaststellen, waarbij het aannemelijk is dat deze niet-‐ intentioneel en niet-‐bewust is, en waarbij cognitieve processen van impliciete bias de enige gekende verklaring zijn die consistent is met de vastgestelde processen. Wat daarbij ook opvalt is de grootte van het effect: de impliciete discriminatie die hier bloot gelegd wordt is groot – verrassend groot voor diegenen die geloven dat vrouwen in Europa en Noord-‐Amerika vandaag de dag echt gelijke kansen krijgen. Maar het nadeel van dit type studies is dat het zeer moeilijk is om data te verkrijgen om deze vormen van ongelijke kansen te onderzoeken. Ten eerste doen er zich niet vaak situaties voor die het juiste type data genereren. Maar daarnaast zijn de data soms wel bestaand maar worden ze
11 Amber Budden, Tom Tregenza, Lonnie W. Aarssen, Julia Koricheva, Roosa Leimu, and
Christopher Lortie (2008) ‘Double-‐blind review favours increased representation of female authors’ Trends in Ecology and Evolution, 23, 1, pp. 4-‐6.
7
niet beschikbaar gesteld.12 Je zou bijvoorbeeld kunnen onderzoeken wat de gevolgen zijn van het volledig anoniem beoordelen van schriftelijke examens op de cijfers die mannelijke en vrouwelijke studenten krijgen.13 Maar welke universiteit of hogeschool zou daartoe gegevens willen aanleveren, wetende dat de kans reëel is dat uit zo’n studie zal blijken dat door invoering van anonimiteit vrouwelijke studenten hogere cijfers hebben gekregen? Een universiteit of hogeschool heeft niets te winnen met zo’n onderzoek, en loopt kans op veel negatieve publiciteit. Gecontroleerde experimenten De tweede groep evidentie voor impliciete bias zijn gecontroleerde experimenten. Het gaat hierbij om experimenten waarbij de situatie zo veel mogelijk gecontroleerd wordt, en waarbij men de data die men nodig heeft om een hypothese te toetsen tracht te genereren. Dit is een standaard type onderzoek in de psychologie, dus we kunnen ons hier beperken tot het bespreken van één studie die de werking van impliciete bias illustreert.14 Doré Butler en Florence Geis ontwierpen een experiment om de hypothese te testen of mannen en vrouwen anders beoordeeld worden indien ze in een probleemsituatie de leiding nemen om voor een oplossing te zorgen.15 Het ging ze er daarbij om te observeren hoe wij op een automatische en onbewuste manier reageren op deze mannen en vrouwen, en ook op het mogelijke contrast met onze expliciete oordelen over hun leidinggevend gedrag. In het experiment werden vier studenten gevraagd om gedurende maximaal tien minuten negen voorwerpen te rangschikken volgens hun waarde voor mensen die na een crash landen op de maan. In elk experiment waren twee studenten niet op de hoogte van de hypothese van de studie, terwijl twee anderen getraind waren om 12 Wennerås en Wold (1997: 341) beschrijven dat de Swedish Medical Research Council
weigerde de data te verstrekken; uiteindelijk heeft de rechter de Council gedwongen de data ter beschikking te stellen. 13 Het anoniem beoordelen van de examens en werkstukken van studenten (in zoverre mogelijk) is in Engeland de gewoonte, maar dat is zeker niet het geval in België en Nederland, wat Engelse docenten vaak zeer verbaast. 14 Zie Valian (1998) voor een overzicht van dergelijke studies. 15 Doré Butler en Lorence Geis (1990) ‘Nonverbal effect response to male and female leaders: implications for leadership evaluations’, Journal of Personality and Social Psychology, 58(1), pp. 48-‐59.
8
welomschreven rollen te vervullen, waardoor ze ofwel de enige leider zouden zijn, ofwel samen leiders zouden zijn, of de andere de leiding zouden geven. De training zorgde ervoor dat deze studenten precies dezelfde argumenten zouden gebruiken om de ‘naïeve’ studenten te overtuigen van hun oplossing voor het rangschikken van de 9 voorwerpen. Achter geblindeerde ramen werden de naïeve
deelnemers
geobserveerd,
en
hun
positieve
en
negatieve
gezichtsuitdrukkingen geregistreerd. In experimentele psychologie worden gezichtsuitdrukkingen gezien als goede maatstaven voor automatische en niet-‐ bewuste oordelen. Het experiment toonde aan dat onafhankelijk van de rol die ze speelden, vrouwen altijd veel meer negatieve dan positieve reacties kregen, terwijl voor mannen precies het omgekeerde geldt. Na afloop van het experiment werden de studenten vragen voorgelegd. Uit hun antwoorden bleek dat ze de mannelijke getrainde studenten als competenter beoordeelden dan de vrouwen die precies dezelfde argumentatie naar voren brachten. De deelnemers bleken ook sterk het ideaal van gelijkheid tussen mannen en vrouwen te onderschrijven. Zoals Butler en Geis (1990: 48) concluderen, “considered expectations are egalitarian, but automatic expectations are still dominated by traditional stereotypes.” Deze studie toont niet alleen aan dat vrouwen die een rol aannemen die op een hoge status duidt daarvoor negatieve reacties krijgen van mensen uit hun omgeving, maar ook dat er een grote discrepantie kan bestaan tussen de gender-‐ egalitaire positie die we expliciet verdedigen versus de ongelijke beoordeling van mannen en vrouwen die in de praktijk quasi-‐automatisch plaats vindt op een niet-‐bewust niveau. Aangezien een wetenschapper, en vooral dan hogerop de academische ladder, vaak leidinggevende rollen moet vervullen, ligt het voor de hand dat dit soort onbewuste gendermechanismes ook in de wetenschap de impliciete beoordeling van vrouwen niet ten goede zal komen. Audit studies De derde cluster van evidentie voor impliciete bias zijn zogenaamde audit studies, waarbij onderzoekers in de samenleving zelf data verzamelen door als onderzoekers te interageren met processen in de samenleving. Zo kan men
9
bijvoorbeeld racisme op de arbeidsmarkt onderzoeken door identieke CV’s te versturen als reactie op een (reëel bestaande) advertentie, waarbij de ene CV suggereert dat de kandidaat een niet-‐westerse afkomst heeft, terwijl dat uit de andere CV niet kan afgeleid worden – en daarna te onderzoeken of er verschillen zijn in de mate waarin men uitgenodigd wordt voor een gesprek.16 In audit studies wordt de wereld dus gebruikt als experimenteel onderzoeksterrein om data te verzamelen waarmee (impliciete) discriminatie onderzocht kan worden. Recent verscheen een interessant Amerikaans onderzoek van Corine Moss-‐ Racusin en collega’s dat evidentie genereert voor impliciete discriminatie van pre-‐doctorale studenten in biologie, chemie en natuurkunde. Een steekproef van 127 Amerikaanse professoren werd gevraagd om de kandidatuur van een BA-‐ student te beoordelen, die gesolliciteerd had naar een positie van lab manager. De professoren beoordeelden de mannen (die precies hetzelfde CV hadden als een vrouwelijke kandidaat) als meer competent en meer kansrijk om aangenomen te worden, en stelden dat ze meer carrière-‐mentoring aan deze mannen zouden aanbieden dan aan identieke vrouwelijke kandidaten. Ook was het gemiddelde aanvangssalaris dat een mannelijke kandidaat aangeboden zou worden aanzienlijk hoger dan een identieke vrouwelijke kandidaat (30.238 dollar versus 26.508 dollar). Corine Moss-‐Racusin en haar collega’s stelden vast dat de lagere beoordeling van hun competenties de drijvende kracht is achter de andere effecten. Ook stelden ze vast dat de professoren de vrouwelijke studenten aardiger vinden dan de mannelijke studenten, wat volgens de auteurs suggereert dat de professoren geen expliciete afkeer van vrouwelijke studenten hebben (waardoor expliciet seksisme dus geen plausibele hypothese is), maar dat ze beïnvloed worden door impliciete gender stereotypen.17
16 Nogmaals, en wellicht ten overvloede: het hoeft hier niet over expliciete (bewuste) vormen
van racisme te gaan. Expliciete/bewuste vormen van discriminatie vormen maar één soort discriminatie, naast bijvoorbeeld ook impliciete discriminatie en de zogenaamde ‘statistische discriminatie’. 17 Corine Moss-‐Racusin, John Dovidio, Victoria Brescoll, Mark Graham and Jo Handelsman (2012) ‘Science faculty’s subtle gender biases favor male students’, PNAS Early Edition, pp. 1-‐6.
10
Anekdotische informatie Ten slotte beschikken we over anekdotische vormen van informatie – de vierde vorm van evidentie voor impliciete bias. Zo zijn er bijvoorbeeld de getuigenissen op de blog What it is like to be a Woman in Philosophy die schrijnende maar ook soms subtielere vormen van uitsluiting of benadeling van vrouwen in de wetenschap illustreren. Uiteraard moet men met deze informatie zeer voorzichtig zijn, omdat hier een grote mate van interpretatie mee gemoeid kan zijn. Ook is het zo dat het voor vrouwen die het in de wetenschap niet maken en die daarover gefrustreerd zijn rationeel kan zijn om hun gebrek aan succes toe te schrijven aan seksisme en impliciete discriminatie. Aan de andere kant zijn er veel vrouwen die aan de top van de wetenschap werken die in besloten kring over een pallet aan voorbeelden van impliciete discriminatie hebben getuigd. Echter, de meeste vrouwelijke wetenschappers houden dat liever binnenskamers: niemand wil te boek staan als een troublemaker en doorgaans zijn de mensen die hen gelijke kansen ontzegd hebben hun collega’s, leidinggevenden, of mensen waarmee ze op andere manieren nog moeten samenwerken. Maar er zijn ook vrouwen die het belangrijk vinden de discussie hierover te voeren, en die door een narratieve beschrijving van hun ervaringen de geleefde werkelijkheid achter de kwantitatieve studies over trachten te brengen. Zo schreef Sally Haslanger, een op alle maatstaven zeer succesvolle hoogleraar metafysica verbonden aan het Massachusett Institute of Technology, een reflectie op haar loopbaan als filosofe, waarbij de ongelijke kansen die vrouwen krijgen erg duidelijk worden.18 Zelf heb ik het als hoogleraar meegemaakt dat mij medegedeeld werd dat ‘volgens de planning’ ik mijn bureau zou gaan delen met een nieuwe postdoc onderzoeker, terwijl alle andere (allemaal mannelijke) hoogleraren precies eenzelfde bureau alleen voor zichzelf hebben. Ook heb ik het meegemaakt dat de studenten van mijn faculteit een themanummer van hun studentenblad hadden gemaakt over politieke filosofie, waarin alleen mannelijke filosofen aan het woord komen – en dat in een faculteit waarin we een vrouwelijke bijzonder hoogleraar culturele en politieke filosofie 18 Haslanger (2008) ‘Changing the Ideology and Culture of Philosophy: Not by Reason (Alone)’,
Hypatia, 23(2), pp. 210-‐223.
11
hebben, en de leerstoelhouder ethiek en sociale en politieke filosofie een vrouw is. Voor zover we konden achterhalen waren de studenten zich van geen kwaad bewust. Impliciete bias kan dergelijke onaangename situaties, of situaties waarin vrouwelijke onderzoekers onzichtbaar worden gemaakt, heel goed verklaren. 5. Enkele kanttekeningen bij impliciete bias Voor ik in de volgende sectie andere verklaringen voor ongelijke kansen zal bespreken, wil ik eerst nog twee kanttekeningen plaatsen bij de voorgaande discussie over impliciete bias: de defensieve reacties die wetenschappers vaak geven als ze voor het eerst kennis maken met impliciete bias, en de vraag in hoeverre impliciete bias bruikbaar is voor het begrijpen en verklaren van de situatie van individuele gevallen. Wetenschappers reageren vaak zeer defensief indien ze voor het eerst kennis maken met het concept ‘impliciete bias’. En ze reageren nog veel defensiever indien er in een bepaalde context gezegd wordt dat de afwezigheid van vrouwen (bijvoorbeeld: bij de organisatie van een zomerschool, of bij de keuze voor sprekers voor een conferentie) verklaard zou kunnen worden door impliciete bias. Tenslotte wil niemand horen dat hij of zij mensen ongelijke kansen geeft, ook niet indien het helder is dat deze discriminatie niet bewust of intentioneel is. Het is daarom zeer belangrijk om te benadrukken dat veel filosofen van mening zijn dat een vaststelling van ongelijke kansen waarbij impliciete bias een waarschijnlijke verklaring is, niet opgevat moet worden als een moreel verwijt aan het adres van diegene die de handeling stelde. Iedereen heeft in zijn of haar beoordelingen last van impliciete bias – zowel mannen als vrouwen, en zowel progressief als meer conservatief ingestelde mensen. Maar het feit dat we ons niet schuldig hoeven te voelen betekent niet dat daarmee de kous helemaal af is, want we blijven wel verantwoordelijk voor ons moreel onwenselijke gedrag, en dragen dus de morele verantwoordelijkheid om dat zoveel als mogelijk te veranderen. Wat dus wel degelijk noodzakelijk is, is de bereidheid het eigen handelen onder de loep te nemen, en de bereidheid te aanvaarden dat de wetenschappelijke evidentie duidelijk aantoont dat onze oordelen niet vrij van bias zijn. We zijn geen perfect rationeel en redelijk handelende wezens. Dat
12
laatste is vaak moeilijk om te aanvaarden, vooral voor wetenschappers die doorgaans erg optimistisch zijn over hun eigen rationele capaciteiten en objectiviteit zeer hoog in het vaandel dragen. Een tweede kanttekening gaat over de mogelijkheid om impliciete bias te gebruiken als verklaring in individuele gevallen. Volgens mij is het niet mogelijk om in individuele gevallen impliciete bias als verklaring te gebruiken, bijvoorbeeld bij een mannelijke student die zeer hoge cijfers haalt voor een examen, of een vrouwelijke gedoctoreerde die er niet in slaagt een postdoc positie te verwerven. Er zijn altijd een hele reeks verklaringen mogelijk, en op individueel niveau kan je nooit zeker zijn of impliciete bias een rol heeft gespeeld. Maar wat we wel met zekerheid kunnen zeggen is dat impliciete bias ongelijke kansen creëert op geaggregeerd niveau, omdat daar de wetenschappelijke evidentie helder is. Alleen kunnen we niet voor elk individueel geval weten of impliciete discriminatie een rol speelde. En indien het een rol speelde, roept het de vraag op hoe groot de rol van impliciete discriminatie is in verhouding met andere factoren die lagere beoordelingen of het niet verwerven van een waardevol goed (publicatie, citaties, prijs) of positie kunnen verklaren. Uit deze twee kanttekeningen volgt dat impliciete bias primair via structurele maatregelen aangepakt moet worden. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn het anonimiseren van examens, het volledig anoniem beoordelen van artikelen die bij tijdschriften worden aangeboden, en het trainen van leidinggevenden in impliciete bias. Ook kunnen mensen, als ze voldoende zelfkritisch zijn, op individuele basis impliciete bias proberen te verminderen of elimineren. Zo kunnen docenten bijvoorbeeld nagaan of ze bij het schrijven van aanbevelingsbrieven niet sneller bij vrouwelijke studenten eerder in bescheiden bewoordingen haar kwaliteiten omschrijven terwijl ze voor mannelijke studenten superlatieven gebruiken. Ten slotte dient opgemerkt dat we niet weten hoe groot het aandeel van impliciete bias is in het verklaren van de ongelijke kansen en van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap. Dat impliciete bias
13
een significant effect heeft is zeer waarschijnlijk, gegeven de orde van grootte van de discriminatoire effecten die de empirische studies aangetoond hebben. Impliciete bias is ook in kwalitatieve zin een zeer belangrijke verklaringsfactor, omdat het kan verklaren hoe vrouwen, bij gelijke geschiktheid en ambities, toch minder gemakkelijk doorstromen en doorstoten in de wetenschap. We hoeven dus geen seksistische intenties te veronderstellen om te kunnen begrijpen waarom het gendervraagstuk in de wetenschap niet zo snel zal opgelost worden als sommigen hadden gedacht of gehoopt. 6. Tweede oorzaak: stereotype dreiging Impliciete bias is een belangrijke oorzaak van ongelijke kansen voor vrouwen in de wetenschap, maar niet de enige. Een tweede mogelijke oorzaak van ongelijke kansen voor vrouwen in de wetenschap die in de wetenschappelijke literatuur bestudeerd wordt is de zogenaamde ‘stereotype threat’, wat we zouden kunnen vertalen als ‘stereotype dreiging’. Stereotype dreiging is het negatieve effect op iemands prestaties dat veroorzaakt wordt door het feit dat deze persoon zich bewust is van zijn of haar groepslidmaatschap. Stereotypen zijn steeds verbonden met (vermeende) kenmerken van groepen, en indien een persoon lid is van een groep (vb. een sollicitant is een vrouw) dan kan het feit dat ze zich bewust is dat er een stereotype bestaat dat op deze groep van toepassing is (vb. vrouwen zijn goed in zorgen voor anderen, maar niet in wetenschappelijke excellentie) er toe leiden dat deze persoon in een bepaalde setting waarin dat groepslidmaatschap benadrukt wordt, minder goed presteert (vb. in een seminar of workshop waarin mannen domineren zal deze vrouw er niet in slagen haar beste commentaar op een paper te geven). Wetenschappelijke omgevingen worden vaak numeriek gedomineerd door mannen, en dit kan effecten hebben op het gedrag van vrouwen, waardoor ze op de relevante dimensies minder goed presteren. Stereotype dreiging is aangetoond in experimentele studies die gelijkaardig zijn aan de experimentele studies die opgezet zijn om impliciete bias te bestuderen. Wel is er recent
14
discussie ontstaan onder wetenschappers of de evidentie voor stereotype dreiging zo robuust is als men tot nu toe gedacht heeft. Er bestaan meerdere gender stereotypen die suggereren dat vrouwen minder geschikt zijn voor de wetenschap, en zeker de hoogste regionen van de wetenschap: wetenschap zou inherent competitief zijn en vrouwen zijn dat niet; wetenschap vergt monomane concentratie op een onderwerp en vrouwen houden meer van gebalanceerde levens; en wetenschap vergt bovenal zeer rationele vormen van denken, en vrouwen zijn veel gevoeliger en emotioneler dan mannen. Bovendien zijn vrouwen doorgaans toch veel minder ambitieus dan mannen, en niet bereid om tot het uiterste te gaan – en dat zou een carrière in de wetenschap wel vergen. Jennifer Saul, hoogleraar analytische filosofie en hoofd van het departement wijsbegeerte aan de Universiteit van Sheffield, geeft in een recent essay een voorbeeld hoe ze bij zichzelf stereotype dreiging te werk zag gaan. Ze presenteert een paper (dat ze al ettelijke malen succesvol had gepresenteerd) in een zaaltje waar, op één uitzondering na, allemaal portretten van mannelijke filosofen aan de muur hingen. Ook de filosofen die kwamen luisteren waren in grote meerderheid mannen. Saul stelde vast dat ze haar paper niet zo goed presenteerde als bij eerdere gelegenheden, en merkte de invloed van het sterk ‘mannelijke’ karakter van de omgeving op haar prestaties.19 Omgevingen die door mannen (en mannelijkheid) worden gedomineerd kunnen via stereotype dreiging ongelijke kansen creëren voor vrouwen in situaties waarin ze moeten presteren, omdat de omgeving vrouwen herinnert aan hun vrouw-‐zijn. Bijvoorbeeld, indien een vrouwelijke sollicitante geïnterviewd wordt door een sollicitatiecommissie waarvan meer dan twee derde van de leden mannen zijn, kan dit een rol spelen. Mannelijke sollicitanten zullen daar meestal geen last van hebben, omdat de commissie doorgaans vooral bestaat uit mensen die eruit zien zoals zij er twintig of dertig jaar later zelf zullen uitzien.
19 Saul, Ibid, p. 47.
15
7. Andere oorzaken van ongelijke kansen Naast impliciete bias en stereotype dreiging zijn er nog andere oorzaken van ongelijke kansen voor vrouwen in de wetenschap, die ik in wat volgt in vogelvlucht wil overlopen. In de Engelse en vooral de Amerikaanse universitaire wereld wordt het seksueel belagen van vrouwelijke studenten en medewerkers vaak als oorzaak genoemd van ongelijke kansen. In de Belgische of Nederlandse context is dit een oorzaak die nauwelijks genoemd wordt. Op de oprichtingsbijeenkomst van de Society for Women in Philosophy in the Netherlands op 10 april 2013 zeiden verschillende vrouwelijke ZAP’ers dat dit volgens hen geen rol speelde. Daarop merkt Jennifer Saul echter terecht op dat men niet kan weten of het een probleem is, en hoe groot het dan zou zijn, indien men het niet onderzocht heeft. Saul vertelde dat ook zij en haar Engelse collega’s dachten dat het een mineur probleem was, en verrast waren door het grote aantal getuigenissen van seksuele belaging toen ze de website ‘What it is like to being a woman in philosophy’ gestart zijn.20 Een andere oorzaak van ongelijke kansen voor vrouwen zijn seksistische en reactionaire attitudes en opmerkingen aan het adres van vrouwelijke studenten, doctorandi en stafmedewerkers. Heel veel vrouwen hebben persoonlijke verhalen van dergelijke ervaringen die de boodschap meedroegen dat ze niet (voldoende) serieus genomen werden als wetenschappers. Dergelijke attitudes maken het werkklimaat aan universiteiten onaangenaam voor vrouwen. De Britse commissie die zich boog over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de academische filosofie raadt daarom aan dat faculteiten en departementen regelmatig ‘klimaatenquêtes’ organiseren, waarbij dergelijke problemen geïnventariseerd kunnen worden.21 Een vijfde oorzaak van ongelijke kansen voor vrouwen is de prijs die vrouwen op de arbeidsmarkt betalen voor het moederschap. Dit is een welgekend fenomeen dat door arbeidseconomen en -‐sociologen wordt bestudeerd, en dat ook in de 20 http://beingawomaninphilosophy.wordpress.com
21 British Philosophical Association and SWIP-‐UK (2011) ‘Women in Philosophy in the UK’, 26
pp.
16
wetenschappelijke arbeidsmarkt een rol speelt. Heel veel arbeidsmarkten zijn nog steeds gemodelleerd op het ideaal van een werknemer die geen zorgverplichtingen heeft. Het is voor vrouwen in de wetenschap alleen maar mogelijk om een wetenschappelijke carrière te combineren met zorgtaken (zoals kinderen of andere hulpbehoevende familieleden) indien hun partner de helft van het werk en het management van het huishouden doet, én indien de universiteit er rekening mee houdt dat mensen ook nog een leven naast hun universitaire loopbaan hebben. Dat laatste is helaas nog steeds niet overal het geval. Een zesde oorzaak is dat er weinig mannen zijn die hun werkambities ondergeschikt willen maken aan de ambities van hun vrouw; zelfs het aantal mannen dat bereid is de ambities van de twee partners binnen een huishouden echt gelijk te behandelen en het huishoudelijke werk echt eerlijk te delen is in de praktijk veel beperkter dan in theorie. Voltijdswerkende vrouwen werken in Vlaanderen het meeste aantal uren van alle vrouwen (betaalde en onbetaalde arbeid samen), en hebben van alle onderzochte groepen het minste tijd voor zichzelf.22 Vrouwen die een wetenschappelijke carrière beogen of uitbouwen vallen bijna altijd in deze groep van voltijds werkende vrouwen. De genderstructuren in de samenleving, die door gender experts uitgebreid zijn gedocumenteerd en geanalyseerd, maken het dus voor vrouwen in de wetenschap nog eens extra moeilijk.23 Een zevende oorzaak voor ongelijke kansen voor vrouwen is het veel kleinere aantal rolmodellen voor vrouwen in de wetenschap vergeleken met de overvloed aan rolmodellen die mannen kunnen inspireren. De aspiraties die jonge mensen ontwikkelen voor een bepaalde loopbaan worden vaak beïnvloed door inspirerende voorbeelden en ontmoetingen. Uiteraard kunnen mannen ook deze inspirerende en aanmoedigende rol spelen voor vrouwen (en veel succesvolle 22 Ignace Glorieux, Suzanna Koelet and Maarten Moens (2001). ‘Tijdsbesteding van de
Vlamingen: een Tijdsbudget-‐onderzoek bij een Representatieve Steekproef van Vlamingen’ in: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (ed.) Vlaanderen gepeild! Brussels: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 157-‐184. 23 Over de genderstructuren in de samenleving, zie bijvoorbeeld Michael Kimmel (2000), The Gendered Society. New York: Oxford University Press.
17
vrouwen hebben het geluk gehad dat er mannelijke hoogleraren waren die in hen geloofden en hen actief gecoacht hebben), maar het is aannemelijk, gegeven wat we weten over genderstereotypen en impliciete bias, dat de kans groter is dat vrouwelijke hoogleraren die rol voor jongere vrouwen kunnen spelen. Als er veel minder vrouwelijke hoogleraren zijn, zoals nu het geval is, heeft dat dus ook gevolgen voor de kans dat een vrouwelijke studente aangemoedigd wordt te doctoreren, op de juiste manier gecoacht wordt, en potentiële aspiraties voor de wetenschap tot bloei laat komen. Ten slotte ontstaat er een bijkomend probleem van gelijke kansen doordat een aantal maatregelen die nodig zijn om gelijke kansen te creëren voor de volgende generatie vrouwelijke wetenschappers, extra werk creëert voor de huidige generatie vrouwen. Een goed voorbeeld is de noodzaak om selectie-‐ en beoordelingscommissies voor ten minste voor een derde uit vrouwen te laten bestaan. Doorgaans dienen dit hooglaren te zijn, waardoor vrouwelijke hoogleraren totaal overvraagd worden voor commissiewerk. Indien zij al dit commissiewerk op zich nemen, hebben ze minder tijd voor hun onderzoek (wat toch al de sluitpost in de tijdsbesteding van universitaire docenten en hoogleraren is), waardoor hun wetenschappelijke productiviteit vermindert (of ze anders nog minder slaap genieten, of nog minder tijd doorbrengen met kinderen of vrienden). Dit is weliswaar ‘slechts’ een transitieprobleem, maar wel een dat nog enkele generaties vrouwelijke hoogleraren voor dilemma’s zal plaatsen. 8. Wat kunnen we aan deze kansenongelijkheid doen? Als bovenstaande analyse correct is, moeten we ons de vraag stellen wat we aan deze kansenongelijkheid kunnen doen. Mijn inschatting, gebaseerd op meer dan vijftien jaar discussies op de werkvloer en studie van de onderliggende processen en fenomenen, maakt me niet heel optimistisch dat het gendervraagstuk in de wetenschap snel opgelost zal worden, en al helemaal niet in landen die er een ‘Latijnse’ cultuur op nahouden, waarin veel zaken in achterkamertjes besloten worden in plaats van op een transparante een open manier, en waar kritiek vaak niet openlijk geuit kan worden. Maar iedereen kan
18
een steentje bijdragen om de kansen voor vrouwen in de wetenschap gelijker te maken. Hier volgen zeventien suggesties voor veranderingen van structuren, en suggesties voor wat individuen kunnen doen: 1. We moeten onszelf en anderen informeren over impliciete bias en stereotype dreiging. Zonder een grondig begrip van deze fenomenen gaat er niets structureel veranderen. Dit vergt een bereidheid om zelfkritisch te zijn en ook een grote mate van epistemische bescheidenheid – het besef dat we niet altijd alles goed inschatten en dat ons beoordelingsvermogen niet zo rationeel en perfect is als we graag zouden willen. 2. Anonimiseer zoveel mogelijk, zoals examens of manuscripten die door tijdschriften worden beoordeeld. 3. Benadeel vrouwen niet voor het feit dat zij diegenen zijn die het leven schenken aan baby’s. Verschuif tijdens hun verlof hun werklast (zoals bijvoorbeeld cursussen die ze moeten doceren) niet door naar een later moment, en ga er in beoordelingen niet van uit dat ze in hun bevallingsverlof in staat waren gewoon door te werken aan hun onderzoek (zie ook aanbeveling # 6). 4. Maak
vrouwelijke
wetenschappers
zichtbaar
binnen
het
wetenschappelijke onderwijs en onderzoek. Neem vrouwelijke auteurs op in syllabi, nodig hen uit voor seminars en als keynote sprekers. Zet vrouwen die als rolmodel kunnen fungeren in de spotlights. 5. Ga er niet van uit dat wetenschappers geen kinderen hebben, of geen zorgplichten voor anderen. We mogen van onderzoekers verwachten dat ze gecommitteerd zijn, maar dat moet ook mogelijk zijn zonder dat ze hun persoonlijke leven tekort doen, of hun mentale of fysieke gezondheid op de lange termijn schaden. 6. Maak benoemingsprocedures zo objectief en fair als mogelijk is. Bijvoorbeeld:
kijk
naar
de
effectieve
onderzoekstijd
wanneer
onderzoeksoutput vergeleken wordt: mensen die in deeltijd werken of die extra onderwijs geven, of die met bevalling-‐ of ouderschapsverlof waren hebben minder tijd voor onderzoek. Vermijd algemene en vage oordelen, want die laten meer ruimte aan impliciete bias.
19
7. Maak beoordelingscommissies evenwichtig, door iedere commissie voor minstens een derde uit vrouwen te laten bestaan. Dit gaat stereotype dreiging tegen, en maakt ook de beoordelingen van deze commissies beter bestand tegen expliciet seksisme. 8. Volg heldere, faire en navolgbare procedures. Werk niet mee aan beslissingen die in achterkamertjes gebeuren. Een voorbeeld is het verschil in de procedures die bij FWO (Vlaanderen) en NWO (Nederland) gelden. Bij NWO kunnen aanvragers van onderzoeksbeurzen een weerwoord (repliek) schrijven op de referee rapporten alvorens de commissie een beslissing neemt over welke voorstellen gefinancierd worden. Bij FWO bestaat deze mogelijkheid niet. 9. Richt formele mentoring systemen op, waarbij jonge vrouwen een oudere vrouwelijke mentor kunnen krijgen indien ze dat willen. 10. Geef jonge vrouwen informele mentoring en advies – vooral doctorandi en postdocs.
Begeleiders
en
promotores
moeten
expliciet
een
publicatiestrategie ontwikkelen met hun postdocs. Vrouwelijke postdocs hebben doorgaans minder informele toegang tot de senior onderzoekers. Dus de kans is groot dat ze relatief meer voordeel zullen hebben van een gestructureerd advies over wat, waar, en wanneer te publiceren, hoe het publicatiesysteem in de praktijk werkt, hoe een goed evenwicht tussen de verschillende taken van de wetenschapper te vinden, wat verstandig loopbaanadvies is, enzovoorts. 11. Mannelijke wetenschappers die om gelijke kansen geven moeten zich, net als vrouwen, informeren en uitspreken over de hindernissen die vrouwen ondervinden. Misschien hebben mannen wel een grotere morele plicht om zich uit te spreken als ze misstanden zien, omdat ze doorgaans meer macht hebben in organisaties. Hun kritiek kan niet weggewuifd worden als het verdedigen van hun eigenbelang, waardoor de kans dat hun kritiek serieus genomen wordt groter is. 12. Geef vrouwelijke docenten en hoofddocenten toegang tot een professionele coach. Bij sommige professionals werkt coaching zeer goed in het omgaan met lastige situaties, of in het effectiever bereiken van hun doelen.
20
13. Overweeg ‘tijdelijke speciale maatregelen’ om de huidige vicieuze cirkel te doorbreken. Deze maatregelen moeten wel op voldoende steun kunnen rekenen, omdat ze anders alleen maar leiden tot een backlash. Een voorbeeld van een programma dat brede steun geniet is het ‘Aspasia’-‐ programma in Nederland. Aspasia is een premie die universiteiten krijgen wanneer zij vrouwen die op onafhankelijke gronden hebben aangetoond tot de top in hun vakgebied te behoren, binnen een paar jaren een promotie geven.24 14. Decanen
en
afdelingshoofden
kunnen
op
regelmatige
basis
‘klimaatenquêtes’ uitzetten in hun organisatie, om te peilen hoe de medewerkers de werksfeer en organisatiegewoonten beoordelen. Ook veel mannen zouden hier baat bij hebben, want een aantal van de mogelijke oorzaken van de ongelijke kansen voor vrouwen in de wetenschap, zoals de achterkamertjespolitiek, zitten ook heel wat mannen dwars. Een mogelijk probleem met dergelijke klimaatenquêtes is echter dat er vaak te weinig vrouwen aangesteld zijn in faculteiten om de anonimiteit van hun antwoorden de facto te kunnen garanderen. 15. Vrouwen kunnen op allerlei manieren andere vrouwen steunen. Ook moeten ze beducht zijn voor het zogenaamde krabbenmand-effect en het bijenkoningin-effect – situaties waarin vrouwen die proberen succesvol te zijn en door te breken tegengewerkt worden door respectievelijk de onsuccesvolle dan wel de zeer succesvolle vrouwen. 16. De VLIR en de universiteiten kunnen een brochure verspreiden met daarin de laatste stand van de wetenschappelijke kennis, en ook strategische aanbevelingen, over de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap. In Nederland is in 2011 een klein boekje verschenen over hoe hoogleraarbenoemingen in de realiteit plaats vinden, en breed verspreid onder hoogleraren.25 24 Aspasia is van toepassing op vrouwen die een prestigieuze onderzoeksbeurs bij NWO winnen
(een VIDI ter waarde van 800.000 of een VICI ter waarde van 1.500.000). 25 Van den Brink, M. (2011) ‘Hoogleraarbenoemingen in Nederland (m/v). Mythen, Feiten en Aanbevelingen’, Nijmegen: RUNijmegen & SOFOLKLES, 36 pp. Downloadbaar vanaf verschillende websites, bijvoorbeeld http://www.lnvh.nl/files/downloads/169.pdf
21
17. Praat en schrijf over het gendervraagstuk in de wetenschap. Informeer jezelf, en doe iets! Maar denk daarbij goed na over hoe dat te doen. Als het doel is echt iets te veranderen, is de manier waarop je de boodschap brengt minstens zo cruciaal als weten dat je de wetenschappelijke kennis aan je zijde hebt. Wie denkt dat vrouwen in de wetenschap ongelijke kansen krijgen, heeft gelijk. Maar gelijk hebben is nog iets anders dan gelijk krijgen.
22