Klachtgerichte aanpak depressiepreventie
Werkblad beschrijving interventie
Gebruik de HANDLEIDING bij dit werkblad Voor meer informatie en contact www.nji.nl/jeugdinterventies
[email protected] www.ncj.nl/onderwerpen/233/erkenningscommissie-interventies www.movisie.nl/effectievesocialeinterventies www.effectiefactief.nl
[email protected]
1
Titel interventie
interventienummer
Colofon Ontwikkelaar / licentiehouder van de interventie Naam Trimbos-instituut Adres Postbus 725 Postcode 3500 AS Plaats Utrecht E-mail Telefoon 030-2971100 Fax 030-2971111 Website www.trimbos.nl (van de interventie) Contactpersoon Vul hier de contactpersoon voor de interventie in, wanneer deze afwijkt van de ontwikkelaar of licentiehouder Naam Barbara Conijn Adres Postbus 725 Postcode 3500 AS Plaats Utrecht E-mail
[email protected] Telefoon 030-2971142 Fax 030-2971111
Het Werkblad moet een samenvatting van de beschikbare schriftelijke informatie zijn en geeft informatie over de interventie die van belang is voor de beoordeling van de kwaliteit, effectiviteit en randvoorwaarden van de interventie. Daarnaast is de informatie bedoeld voor bezoekers van de databank(en) van de samenwerkende organisaties. Het Werkblad is een invulformulier, geordend naar onderwerp (doelgroep, doel enzovoort). De onderwerpen volgen de criteria voor beoordeling. Kijk in de handleiding die bij dit werkblad hoort ter ondersteuning bij het invullen van dit werkblad.
Dit is een gezamenlijk werkblad van de volgende organisaties
2
Titel interventie
interventienummer
Inhoud Colofon .................................................................................................................................................................. 2 Samenvatting ........................................................................................................................................................ 4 Uitgebreide beschrijving ...................................................................................................................................... 5 1. Probleemomschrijving .......................................................................................................................... 5 2.
Beschrijving interventie ........................................................................................................................ 6
3.
Onderbouwing ......................................................................................................................................12
4.
Uitvoering ............................................................................................................................................. 15
5.
Onderzoek naar praktijkervaringen ................................................................................................... 18
6.
Onderzoek naar de effectiviteit ............................................................................................................19
7.
Aangehaalde literatuur ........................................................................................................................ 22
3
Titel interventie
interventienummer
Samenvatting Doelgroep De doelgroep bestaat uit volwassenen van 18 jaar en ouder die al langere tijd last hebben van slaapproblemen, stress of piekeren en hier iets aan willen doen. Doel Het doel van deze klachtgerichte aanpak van depressiepreventie is: voorkomen dat mensen met depressieve klachten een depressieve stoornis ontwikkelen door het verminderen van drie veelvoorkomende ‘dure’ klachten die aantoonbaar samenhangen met depressie: slaapproblemen, stress en piekeren. Subdoelen per interventie: • Verminderen of verhelpen van resp. slaapproblemen, stress of piekeren • Bewustwording van de omvang van de ervaren klacht en de persoonlijk risicofactoren • Vergroten van kennis over de specifieke klacht • Veranderen van attitudes die geassocieerd zijn met de specifieke klacht • Vergroten van competenties om de klachten (effectief) aan te pakken Aanpak De aanpak bestaat uit drie los te volgen klachtgerichte mini-interventies (KMIs). Dit zijn groepsgerichte cursussen voor zes tot twaalf deelnemers. In elke KMI staat één specifieke klacht centraal: slaapproblemen, stress of piekeren. De KMIs bestaan uit 3 tot 6 wekelijkse groepsbijeenkomsten van 2 uur. De werkwijze in de KMIs is gebaseerd op cognitieve gedragstherapie, oplossingsgerichte therapie, mindfulness en positieve psychologie. Tijdens de cursus ‘Beter slapen doe je zo’ krijgt de deelnemer inzicht in het eigen slaapgedrag en leert de deelnemer de controle te vergroten over de factoren die de slaap beïnvloeden. Tijdens de cursus ‘Minder stress’ krijgt de deelnemer inzicht in het eigen stressprobleem en de factoren die hier op van invloed zijn, en leert de deelnemer technieken om energie op te laden en stress te verlagen. Tijdens de cursus ‘Minder piekeren’ leert de deelnemer vaardigheden om positiever te denken, irrationele gedachten te herkennen en piekergedrag te verminderen. De KMIs worden uitgevoerd in de huisartsenpraktijk door de POH-GGZ en in instellingen voor generalistische basis-GGZ door preventiewerkers, psychologen, maatschappelijk werkers en sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen. Naast de face-to-face groepscursussen (deze beschrijving) zijn ook een online zelfhulpversie en een cultuursensitieve versie (groep en individueel) ontwikkeld. Materiaal Voor elke KMI is een handleiding voor cursusbegeleiders beschikbaar met een overzicht van de cursusopzet en uitleg over de opdrachten. Voor de KMIs ‘Beter slapen doe je zo’ en ‘Minder piekeren’ is een werkmap beschikbaar met ondersteunende informatie en huiswerkopdrachten. Deelnemers aan de KMI ‘Minder stress’ werken met het boek ‘Druk, druk, druk’. Onderbouwing De symptomen van een depressie verschillen per individu, met name in de subklinische fase. De KMIs zijn klachtgericht in plaats van stoornisgericht en sluiten daarmee aan op de individuele klachtbeleving van de cliënt. Het aantal sessies is beperkt (max. 6). Dit zorgt voor een laagdrempelig aanbod dat geschikt is voor een veel bredere doelgroep dan de conventionele (psychotherapeutische) interventies voor de preventie van depressie. Voor deze aanpak zijn de beproefde methoden en technieken voor depressiepreventie gebruikt, aangevuld met een klachtgerichte aanpak. Onderzoek Er is effect- en tevredenheidsonderzoek gedaan. Een pilotstudie (effectstudie zonder controlegroep) met een voor- en nameting laat zien dat alle KMIs leiden tot een significante verbetering van de klachten waarvoor deze bedoeld zijn. Verder werd een afname van depressieve klachten geobserveerd bij alle KMIs. De gevonden effectgroottes zijn groot. Cursusbegeleiders evalueren de KMIs positief. 4
Titel interventie
interventienummer
Uitgebreide beschrijving 1. Probleemomschrijving Probleem Voor welk probleem of risico is de interventie ontwikkeld? Omschrijf aard en ernst van het probleem. Depressie is een veelvoorkomende psychische stoornis (De Graaf et al., 2010) die niet alleen leidt tot individueel lijden en verlies van kwaliteit van leven (Lokkerbol et al., 2013), maar ook omvangrijke economische kosten veroorzaakt (Smit et al., 2006). Met het huidige behandelaanbod wordt slechts 10-20% van de ziektelast van depressie weggenomen (Andrews et al., 2004; Chisholm et al., 2004). Ook als de behandeling succesvol is, blijft er een groot risico op terugval (Hardeveld et al., 2010). Naast behandeling is preventie van depressie dan ook van groot belang. De afgelopen jaren heeft de geestelijke gezondheidszorg diverse als bewezen effectief erkende preventieve interventies voortgebracht gericht op depressie, waaronder “In de put, uit de put”, “Grip op je dip” en “Kleur je leven” (Dijkstra & Ruiter, 2011, Dijkstra et al., 2012). Deze interventies duren echter tamelijk lang, zijn veelal overwegend cognitief van aard en houden bovendien onvoldoende rekening met individuele variaties in depressieve klachten waardoor zij niet altijd aansluiten op de behoeften van de deelnemer. Tenslotte laat het bereik van deze interventies ook te wensen over (Meijer et al., 2006), in het bijzonder bij bevolkingsgroepen met een lagere sociaal-economische status (SES) (Havinga & Ruiter, 2012). Zowel onder uitvoerders als bij onderzoekers ontstond behoefte aan een innovatieve aanpak van depressiepreventie, die gebaseerd zou zijn op de bestaande interventies (“doorontwikkeling”). Een resultaat daarvan zijn de Klachtgerichte mini-interventies. De klachtgerichte mini-interventies (KMIs) zijn kort en niet zozeer stoornisgericht, maar klachtgericht, en sluiten daarmee beter aan op de individuele klachtbeleving van de cliënt. De symptomen van een (beginnende) depressie verschillen immers per individu. Er zijn momenteel 3 varianten beschikbaar gericht op slaapproblemen, stress en piekeren. Dit zijn klachten die (1) aantoonbaar samenhangen met depressie en (comorbide) angststoornissen, (2) gepaard gaan met forse uitgaven in de gezondheidszorg en (3) in de beroepsbevolking geassocieerd zijn met aanzienlijke kosten ten gevolge van ziekteverzuim en verminderde arbeidsproductiviteit (Smit et al., 2011; zie ook: Gevolgen).
Spreiding Hoe vaak komt het probleem voor en bij wie (demografische en geografische spreiding)? Bijna 20% (18.7%) van alle Nederlanders krijgt ooit in zijn leven een depressie. Jaarlijks heeft 5,2% van de gehele bevolking een depressieve stoornis. In 2009 waren dat in totaal 546.500 volwassenen (De Graaf et al., 2010). Daarnaast zijn er jaarlijks circa 1,3 miljoen mensen met een subklinische depressie – mensen die wel last hebben van depressieve klachten maar niet voldoen aan de diagnostische criteria van een klinische depressie (Romijn et al., 2008). Depressie komt voor in alle lagen van de bevolking. Wel kunnen een aantal risicogroepen worden onderscheiden. Zo komt een depressieve stoornis bijna twee keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen. In 2011 had 13,1% van de mannen van 18-64 jaar ooit in het leven een depressieve stoornis. Voor de vrouwen was dit 24,3% (De Graaf et al., 2010). Op jongere leeftijd is er een kleiner risico op een depressieve stoornis (De Graaf et al., 2010). Verder is de prevalentie van depressie relatief hoog onder bevolkingsgroepen met een lage SES (laag opleidingsniveau, laag inkomen, geen betaalde baan) vergeleken met groepen met een hoge 5
Titel interventie
interventienummer
SES (De Graaf et al., 2010). Van de volwassenen tussen de 18 en 64 jaar met alleen lagere school heeft 7,6% een depressieve stoornis, vergeleken met een jaarprevalentie van 5,2% voor alle inwoners van Nederland in dezelfde leeftijdsgroep (De Graaf et al., 2010). Tot slot hebben mensen met een subklinische depressie (een verhoogd niveau van depressieve klachten, waaronder de klachten waarop de KMI’s zich richten) een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressieve stoornis (Cuijpers & Smit, 2004). De aanwezigheid van depressieve klachten is de belangrijkste voorspeller van een depressieve stoornis. Een opeenstapeling van risicofactoren bij eenzelfde individu verhoogt het risico op depressie aanzienlijk (Romijn et al., 2008).
Gevolgen Wat zijn de mogelijke gevolgen (immaterieel en materieel) als er nu niet wordt ingegrepen (zowel voor de doelgroep als in maatschappelijke zin)? Depressie kent een ongunstige prognose. Gemiddeld duurt een depressie zes tot acht maanden. Ongeveer de helft van alle patiënten herstelt binnen drie maanden (Spijker et al., 2002; Piek et al., 2012), maar bij een kwart van de gevallen duurt een depressie langer dan twee jaar (Piek et al., 2012). Bij 30-40% van de mensen met een depressie keert de stoornis binnen 2 jaar na herstel terug, en elke bijkomende episode verhoogt weer de kans op een recidief (Piek et al., 2012). Een depressie gaat in het algemeen gepaard met verlies van kwaliteit van leven (Lokkerbol et al., 2013). Jaarlijks gaan er in Nederland 229.000 gezonde levensjaren verloren door depressie (Smit et al., 2011). Depressieve mensen ervaren vaak serieuze beperkingen in hun sociale en maatschappelijke functioneren, waardoor zij in een sociaal isolement terecht kunnen komen (Buist-Bouwman et al., 2006). In het meest ernstige geval kan depressie leiden tot voortijdige sterfte, direct, door suïcide, of indirect, bijvoorbeeld doordat mensen zich verwaarlozen, slechter eten, minder aan lichaamsbeweging doen of minder therapietrouw zijn wanneer zij voor een lichamelijke ziekte medicijnen moeten slikken (Smit et al., 2011). Depressie veroorzaakt niet alleen een grote individuele ziektelast, maar gaat ook gepaard met forse maatschappelijke lasten. De economische kosten van een depressieve stoornis bedragen naar schatting €1,5 miljard per jaar. Deze kosten worden deels gemaakt in de gezondheidszorg, maar hoofdzakelijk in de arbeidsproductieve sfeer (Smit et al., 2006). Depressiegerelateerde klachten die de meeste kosten veroorzaken zijn gevoelens van waardeloosheid of geringe zelfwaardering, zelfverwijt of schuldgevoel, besluiteloosheid, beven of trillen, pijnlijke of stijve spieren, vermoeidheid of energiegebrek, en slaapproblemen (Smit et al., 2011). De depressiegerelateerde klachten die samenhangen met hoge kosten gelden zowel voor de groep met een lage SES als voor groepen met een hogere SES. Preventie kan helpen om de ziektelasten te beperken, de levensverwachting te verhogen en de economische kosten te verlagen.
2. Beschrijving interventie Het werkblad is ook geschikt voor een samenvattende beschrijving van complexe of samengestelde interventies. Dit zijn interventies die uit twee of meer afzonderlijke onderdelen bestaan. Denk aan interventies met aparte onderdelen voor verschillende doelgroepen, zoals een leefstijlinterventie die zowel gericht is op de community als de school als de individuele docent. Of aan interventies met verschillende modules die bij een doelgroep ‘op maat’ worden toegepast. Naarmate er meer onderdelen zijn is het aan te bevelen de structuur visueel weer te geven in een schema. Dit geldt met name voor de subdoelen en voor de aanpak van de interventie. Zie verder bij de betreffende paragrafen hieronder. Deze innovatieve aanpak ter preventie van depressie bestaat uit een reeks van drie klachtgerichte miniinterventies (KMIs), gericht op (1) slaapklachten, (2) piekerklachten, en (3) stressklachten. Door direct in te 6
Titel interventie
interventienummer
gaan op de klacht die wordt ervaren wordt een laagdrempelig hulpaanbod geschapen. De KMIs kunnen zelfstandig worden aangeboden, bijvoorbeeld in de huisartspraktijk, of als onderdeel van een (stepped care) behandeling, zoals voor een depressieve- of angststoornis in de eerste- of tweedelijns GGZ. Deze innovatieve aanpak voor depressiepreventie is ontwikkeld in de praktijk; de auteurs zijn ervaren GGZ-preventiewerkers. De KMIs zijn gebaseerd op bestaande interventies voor de preventie van depressieve en angststoornissen. Uit deze bestaande interventies zijn modules uitgelicht die afzonderlijk gevolgd kunnen worden.
2.1
Doelgroep Uiteindelijke doelgroep Wat is de uiteindelijke doelgroep van de interventie?
De doelgroep bestaat uit mensen van 18 jaar en ouder die al langere tijd last hebben van slaap-, stress- en/of piekerklachten en hier iets aan willen doen. Uit het onderzoek naar de effectiviteit van de cursussen blijkt dat 76% van de deelnemers al langer dan een jaar last heeft van de klachten. Dit geldt voor alle drie de klachten (Spijkerman et al., 2014). Het gaat hier om klachten die een voorteken kunnen zijn voor het ontwikkelen van een depressie. De KMIs zijn oorspronkelijk bedoeld als vroeginterventie om te voorkomen dat mensen met één of meer van bovengenoemde klachten een (klinische) depressie ontwikkelen, en om te voorkomen dat milde depressieve klachten verergeren. Om deze reden hoeven deelnemers niet te voldoen aan de diagnostische criteria voor een depressie. Echter, ook mensen met ernstige depressieve klachten kunnen baat hebben bij een dergelijke laagintensieve interventie (Bower et al., 2013). Vanuit dit oogpunt is de doelgroep vrij breed gehouden. De KMIs gaan uit van klachten en niet zozeer van stoornissen. Omdat de aanpak gericht is op een specifieke klacht werkt iedereen aan dezelfde klacht waardoor de aanpak niet hoeft te verschillen gebaseerd op de ernst van de depressieve klachten. Er zijn drie afzonderlijke KMIs beschikbaar die zich elk op één specifieke klacht richten en daarmee een eigen doelgroep hebben. De drie KMIs zijn: 1. “Beter slapen doe je zo”, bedoeld voor mensen met slaapproblemen (moeite om in slaap te komen, ’s nachts wakker worden of ’s ochtend erg vroeg ontwaken) en eventuele andere klachten die vaak samen gaan met slapeloosheid en depressie (vermoeidheid, prikkelbaarheid, concentratieproblemen en somberheid); 2. “Minder piekeren”, bedoeld voor mensen die last hebben van piekeren en eventuele andere klachten die vaak samen gaan met piekeren en depressie (besluiteloosheid en moeilijk beslissingen kunnen nemen); 3. “Minder stress”, bedoeld voor mensen die last hebben van stress en eventuele andere klachten die vaak samen gaan met stress en depressie (spanningsklachten, beven, trillen en pijnlijke of stijve spieren). Een belangrijke subdoelgroep van de KMIs bestaat uit personen met een lagere SES. Door hun korte duur en klachtgerichte karakter, zijn de KMIs toegankelijker en meer acceptabel voor lage SES (risico)groepen die onvoldoende bereikt worden met het huidige aanbod van depressiepreventie (Havinga & Ruiter, 2012). Naast deze interventie-gerelateerde factoren zijn er verschillende oorzaken aan te dragen voor dit bereikprobleem waaronder praktische factoren (o.a. kosten, timing, mobiliteit/ vervoer), psychologische factoren (o.a. angst voor stigmatisering, het gevoel van zelfredzaamheid/ onafhankelijkheid) en culturele factoren (coping om met vaak chronisch stressvolle omgevingsfactoren om te gaan; cultureel geaccepteerde verklaringen en uitingen van psychische klachten, zoals stress of somatische klachten) (Grote et al. 2007). De KMIs zijn direct op de klacht gericht waarmee men zich presenteert, waardoor men zich eerder begrepen voelt. Door het beperkte aantal sessies vragen de KMIs minder motivatie en discipline om de interventie te voltooien en blijft het behapbaar voor de deelnemer (Smit et al., 2011).Door de auteurs is gestreefd naar een toegankelijke en begrijpelijke weergave van de cognitief-gedragstherapeutische technieken. Zij maakten hierbij gebruik van hun praktijkervaring met de preventieve toepassing van deze technieken bij brede doelgroepen. Omdat de KMIs voor deelnemers niet expliciet het label “depressiepreventie” dragen, is de kans ook groter dat groepen waarbinnen een taboe rust op psychische aandoeningen beter bereikt zullen worden. Echter, iedereen kan deelnemen aan de KMIs ongeacht SES. 7
Titel interventie
interventienummer
Intermediaire doelgroep Zijn er intermediaire doelgroepen? Zo ja, welke? Er is geen intermediaire doelgroep. Selectie van doelgroepen Hoe wordt de doelgroep en - indien van toepassing - de (intermediaire) doelgroep(en) geselecteerd? Zijn er contra-indicaties? Zo ja, welke? Vanwege het laagdrempelige karakter van de KMIs zijn er geen strenge in- en exclusie criteria. De KMIs zijn gericht op “aansluiten bij wat de cliënt sterk ervaart”. Het gaat om hun beleving en wens, en niet zozeer hoe zij scoren op een klachtenlijst. Wel moeten cursisten 18 jaar of ouder zijn, gemotiveerd zijn en in staat zijn om zelfstandig op een praktische wijze aan hun klacht (slaapproblemen, stress of piekeren) te werken.
2.2
Doel Hoofddoel Wat is het hoofddoel van de interventie?
Het overkoepelende doel van de hier beschreven klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie is het voorkomen dat mensen met beginnende depressieve klachten een klinische depressieve stoornis (volgens de DSM-IV) ontwikkelen door het verminderen van bestaande subklinische of klinische depressieve klachten. Om dit te bereiken richt deze aanpak zich op drie veelgehoorde klachten die kenmerkend zijn voor een (beginnende) depressie: slaapproblemen, stress en piekeren. Omdat de aanpak klachtgericht is, en niet stoornisgericht, heeft elk van de drie KMIs een eigen klachtgericht doel. Doelen op het niveau van klachten per cursus: • Verminderen of verhelpen van slaapklachten onder deelnemers aan de cursus “Beter slapen doe je zo” • Verminderen of verhelpen van stressklachten onder deelnemers aan de cursus “Minder stress” • Verminderen of verhelpen van piekerklachten onder deelnemers aan de cursus “Minder piekeren”
Subdoelen Wat zijn de subdoelen van de interventie? Indien van toepassing: koppel de subdoelen aan de betreffende (intermediaire) doelgroepen, bijvoorbeeld in een schema. De doelen op het niveau van klachten per cursus en de subdoelen zijn per cursus weergegeven in Tabel 1 in bijlage 1.
8
2.3
Aanpak Opzet van de interventie Hoe is de opzet van de interventie? Denk aan volgorde, frequentie, intensiteit en duur - indien van toepassing. Voeg hier eventueel een schema in.
De klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie bestaat uit drie los te volgen KMIs. KMIs zijn groepsgerichte cursussen waarin deelnemers leren omgaan met een veelvoorkomende klacht die samenhangt met depressie en die veel kosten met zich meebrengt. In iedere KMI staat één specifieke klacht centraal: slaapproblemen, stress of piekeren. De cursussen zijn opgebouwd rond elk van deze klachten. De KMIs bestaan uit 3 tot 6 wekelijkse groepsbijeenkomsten van elk circa 2 uur. In één groep zitten 6 tot 12 deelnemers. Het aantal bijeenkomsten varieert per cursusthema, met 3, 4 en 6 bijeenkomsten voor respectievelijk stress, piekeren en slapen. De bijeenkomsten worden geleid door één of twee cursusbegeleiders. Cursisten van de cursussen “Beter slapen doe je zo” en “Minder piekeren” werken met een werkmap met daarin informatie en (thuis)opdrachten. Cursisten van de cursus “Minder stress” werken met een boek (“Druk, druk, druk”) met daarin informatie en met werkbladen om opdrachten uit te voeren. Locatie en uitvoerders Waar wordt de interventie uitgevoerd en door wie? Indien van toepassing per onderdeel beschrijven. De KMIs worden uitgevoerd in de huisartspraktijk door de POH-GGZ, en in instellingen voor basis-GGZ door preventiewerkers, psychologen, maatschappelijk werkers en sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen.
Inhoud van de interventie Welke concrete activiteiten worden uitgevoerd en – eventueel – in welke volgorde? Indien van toepassing per onderdeel samenvatten. Bij interventies op maat: geef aan wat op basis van welke criteria wanneer wordt uitgevoerd. Geen uitputtende beschrijving van activiteiten; het is voldoende als de lezer zich een beeld kan vormen van wat er gedaan wordt en hoe. Werving kan plaatsvinden door een aankondiging van de cursussen op de website van de aanbieder, een persbericht in de lokale media, of folders die verspreid worden op plaatsen waar aspirant deelnemers vaak komen (huisarts, praktijkondersteuner, welzijnswerk, bibliotheek, voedselbank). Vooral de eerst genoemde strategie is het meest uitgevoerd in de praktijk. Echter het meer toespitsen van de werving op de doelgroep is van belang. Waarschijnlijk kunnen verwijzers in de huisartsenvoorziening hier een belangrijke rol is spelen, zo blijkt ook uit een evaluatie onder de uitvoerder van de KMIs (Spijkerman et al. 2012). Bovendien blijkt ook uit onderzoek onder laagopgeleide vrouwen dat proactieve wervingsstrategieën wellicht aan te raden zijn (Van der Waerden et al. 2010). In de werving wordt geen gewag gemaakt van depressiepreventie, alleen van de klachten waarop de interventie zich richt. Naar aanbieders is wel duidelijk dat het gaat om een vorm van depressiepreventie. Elke KMI bevat de volgende onderdelen: informatie over de klachten (psycho-educatie), toepassing van verklarings- en oplossingsmethoden op de eigen klachten, het leren van basisvaardigheden om de klachten aan te pakken, en het uitvoeren van oefeningen. De groepsbijeenkomsten zijn als volgt gestructureerd: welkom, terugblik en uitleg van het programma; bespreking van de huiswerkopdracht, bespreking van theorie en oefeningen met de hele groep, bespreking van de huiswerkopdracht voor de volgende bijeenkomst, evaluatie en afronding. Tijdens de cursus “Beter slapen doe je zo” krijgt de deelnemer inzicht in het eigen slaapgedrag en leert de deelnemer de controle te vergroten over de factoren die de slaap beïnvloeden. Er is bijvoorbeeld aandacht voor de consumptie van dranken ’s avonds en voor een optimale inrichting van de slaapkamer. Tijdens de cursus “Minder stress” krijgt de deelnemer inzicht in het eigen stressprobleem en de factoren die hier op van 9
Titel interventie
interventienummer
invloed zijn, en leert de deelnemer technieken om energie op te laden en stress te verlagen. Zo is er een oefening over het identificeren van situaties die stress opleveren, en manieren te ontdekken om anders met die situaties om te gaan. Tijdens de cursus “Minder piekeren” leert de deelnemer vaardigheden om positiever te denken, irrationele gedachten te herkennen en piekergedrag te verminderen. Naast de antipiekertechnieken zoals “Het Piekerkwartier” of “Het elastiekje” (er zijn er in totaal 5) zijn er oefeningen om de invloed van gedrag op gevoel en gedachten te onderkennen, en die cyclus door het beïnvloeden of veranderen (“uitdagen”) van niet-helpende gedachten te doorbreken. In elke KMI besteden deelnemers aandacht aan terugval door het opstellen van een terugvalpreventieplan (Wanneer kunnen mijn klachten verergeren, hoe merk ik dat en wat kan ik dan doen?). De concrete activiteiten worden per interventie weergegeven in hoofdstuk 3 (Onderbouwing). Er is enige overlap tussen de verschillende KMIs in thema’s en het soort activiteiten. Dit komt doordat de klachten ook met elkaar samenhangen.
2.4
Ontwikkelgeschiedenis Betrokkenheid doelgroep Was de doelgroep betrokken bij de ontwikkeling van de interventie, en op welke manier?
De voorlopers van de huidige cursussen zijn in de praktijk ontwikkeld, mede aan de hand van ervaringen van deelnemers. Een belangrijke subdoelgroep van de KMIs bestaat uit personen met een lagere SES (zie ook paragraaf 2.1). Via twee focusgroepen – één met Irakese en Marokkaanse vrouwen en één met autochtone vrouwen met een lage SES – is nagegaan of de gekozen bewoordingen voor klachten als depressie, slaapproblemen, stress en piekeren ook gehanteerd worden in deze subdoelgroepen. Dit blijkt over het algemeen zo te zijn. Ook is nagegaan of de groepsversie passend wordt gevonden. Vooral migrantenvrouwen hebben een sterke voorkeur voor de groepsvorm. De andere groep zou bijvoorbeeld groepsbijeenkomsten wel willen afwisselen met internetsessies of online informatie (Havinga & Ruiter, 2012).
Buitenlandse interventie Is de interventie buiten Nederland ontwikkeld en wat is aangepast met het oog op de uitvoering in Nederland? Deze klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie is niet buiten Nederland ontwikkeld.
2.5
Vergelijkbare interventies In Nederland uitgevoerd Worden in Nederland vergelijkbare interventies uitgevoerd, zo ver bekend? Welke? Zijn deze opgenomen in één van de databanken met (potentieel) effectieve interventies?
Voor zover wij weten is een klachtgerichte aanpak voor depressiepreventie zoals deze uniek in Nederland. Wel bestaan er in Nederland meerdere interventies gericht op de afzonderlijke klachten. Deze worden hieronder besproken. Alle hier genoemde interventies zijn opgenomen in de Interventie databank van het Loket Gezond Leven. Met uitzondering van de interventie “Stoppen met piekeren” (theoretisch goed onderbouwd) zijn deze interventies niet beoordeeld door de Erkenningscommissie. Vergelijkbare interventies gericht op slaapklachten • Cursus “Slapen doe je zo” (de voorloper van de KMI ‘Beter slapen doe je zo’) • Cursus “Beter slapen” • Cursus “Help ik wil slapen” 10
Titel interventie
interventienummer
• Training “Lekker slapen” • Cursus “Slapen kun je leren” Vergelijkbare interventies gericht op stressklachten • Training “InHuis” • Training “Omgaan met stress” • Cursus “Stressles(s)” Vergelijkbare interventies gericht op piekerklachten • Cursus “Stoppen met piekeren” • Workshop “Minder piekeren en meer bewegen” • Cursus “Minder piekeren” • Cursus “Niet piekeren” Overeenkomsten en verschillen Wat zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen (puntsgewijs)? Interventies gericht op slaapklachten Overeenkomsten: - Aanpak: psycho-educatie, ontspannings- en gedragstherapeutische technieken. - Met uitzondering van de cursus “Slapen kun je leren” welke uit 9 bijeenkomsten en een follow-up bijeenkomst bestaat, gaat het om korte interventies van 1 tot maximaal 6 bijeenkomsten. - Het gaat om begeleide groepsinterventies. Verschillen: - De KMI “Beter slapen doe je zo” is een gestandaardiseerde interventie. - De KMI “Beter slapen doe je zo” is theoretisch onderbouwd en uit een voor- en nameting zijn er eerste aanwijzingen voor de effectiviteit ervan. - De interventie “Lekker slapen” is een eenmalige workshop in tegenstelling tot de andere korte interventies die uit 4 tot 6 bijeenkomsten bestaan. - Met uitzondering van de cursus “Slapen doe je zo” – een van de voorlopers van de KMI “Beter slapen doe je zo” – richten de interventies zich primair op het verminderen van slaapklachten, terwijl het einddoel van de KMI “Beter slapen doe je zo” breder is, namelijk het voorkomen of verminderen van depressieve klachten. Interventies gericht op stressklachten Overeenkomsten: - Aanpak: leren herkennen van stress en leren wat te doen bij stress - “Stressles(s)” en “InHuis” zijn vergelijkbaar met de KMI “Minder stress” in de zin dat deze zich niet alleen richten op het verminderen van stress, maar ook op de preventie van psychische problemen zoals depressie. Verschillen: - De KMI “Minder stress” is gestandaardiseerd. - De interventies “InHuis” en “Stressles(s)” hebben een andere doelgroep (allochtone vrouwen). De KMI “Minder stress” is gericht op een bredere doelgroep. Interventies gericht op piekerklachten Overeenkomsten: - Aanpak: Alle interventies zijn gericht op het vergroten van kennis over de relatie tussen gebeurtenissen, gedachten, gevoelens en gedrag (psycho-educatie), en anders leren denken. - Alle interventies zijn gericht op het verminderen van piekerklachten als ook het verminderen van depressieve en/of angstige gevoelens, en daarmee vergelijkbaar met de KMI “Minder piekeren”. - Met uitzondering van de workshop “Minder piekeren en meer bewegen”, zijn het begeleide groepsinterventies van 5 of 6 bijeenkomsten. Dit is vergelijkbaar met de KMI “Minder piekeren” die uit 4 bijeenkomsten bestaat. - De cursus “Stoppen met piekeren” is gestandaardiseerd net als de KMI “Minder piekeren”. - De doelgroep is hetzelfde, behalve voor de workshop “Minder piekeren en meer bewegen” die gericht is op deelnemers vanaf 45 jaar. 11
Titel interventie
interventienummer
Verschillen: - De KMI “Minder piekeren” is theoretisch onderbouwd en uit een voor- en nameting zijn er eerste aanwijzingen voor de effectiviteit ervan. Toegevoegde waarde Wat is de toegevoegde waarde van deze interventie ten opzichte van hierboven genoemde vergelijkbare interventies in één van de databanken met (potentieel) effectieve interventies? De meerwaarde van de hier beschreven aanpak voor de preventie van depressie, ten opzichte van de klassieke depressiepreventie, is dat deze klachtgericht is in plaats van stoornisgericht. De keuze voor deze klachten is niet willekeurig, maar is gebaseerd op een empirisch aangetoonde relatie met depressie (en comorbide angst) en de empirisch onderbouwde veronderstelling dat de beïnvloeding van deze klachten kosteneffectief kan zijn (Smit et al., 2011), en is dus meer solide onderbouwd dan tot dusver. De aanpak betreft drie individuele los te volgen interventies, elk gericht op één specifieke klacht (slaapproblemen, stress of piekeren). Dit stelt mensen in staat om zelf prioriteiten te stellen bij het aanpakken van hun (depressieve) klachten. Op basis van hun persoonlijke klachten kunnen mensen kiezen welke KMI zij willen volgen, en hoeven zij niet allerlei modules te volgen die niet relevant voor hen zijn. Uiteraard kan men ook meerdere KMIs volgen indien daar behoefte aan is (mix en match). Dit zorgt voor een laagdrempelig aanbod dat geschikt is voor een veel bredere doelgroep dan de conventionele (psychotherapeutische) interventies voor de preventie van depressie. Niet alleen mensen met klinische depressieve klachten, maar juist ook mensen met beginnende depressieve klachten kunnen baat hebben bij het volgen van één of meer van de genoemde KMIs. Door het beperkte aantal sessies (3 tot 6) vragen de KMIs minder motivatie en discipline om de interventie te voltooien, blijft het behapbaar voor de deelnemer, en zijn ze bovendien minder kostbaar om uit te voeren. Deze aanpak kan daarnaast bijdragen aan het verkleinen van de kloof tussen lage en hoge SES in het gebruik van depressiepreventie . Omdat de KMIs niet expliciet het label “depressiepreventie” dragen, en er bij de weergave van de stof gestreefd is naar begrijpelijk en eenvoudig taalgebruik, is de kans ook groter dat groepen waarbinnen een taboe rust op psychische aandoeningen beter bereikt zullen worden. Tot slot leent deze aanpak zich uitstekend voor de ontwikkeling van nieuwe mini-interventies.
3. Onderbouwing Oorzaken Welke factoren veroorzaken het probleem? Een depressie begint vaak na een ingrijpende gebeurtenis, zoals langdurige werkeloosheid, het verlies van een dierbare, of het krijgen van een chronische ziekte. In sommige gevallen gaan deze klachten vanzelf over, maar in veel gevallen ook niet en verergeren de klachten zelfs. Het risico dat mensen met subklinische depressieve klachten een depressieve stoornis ontwikkelen is bijna 2x zo groot (resp. 30 en 15% als voor mensen zonder klachten (Cuijpers & Smit, 2004; Romijn et al., 2009). Bovendien ervaart 30-40% van de mensen met een depressie een terugval binnen 2 jaar na herstel, en elke bijkomende episode verhoogt weer de kans op recidief (Piek et al., 2012). Tussentijds blijft vaak een verhoogd niveau van klachten bestaan, terwijl er geen sprake is van een stoornis. Wegens het vaak chronische beloop van depressie, is het zaak om in een zo vroeg mogelijk stadium in te grijpen, liefst wanneer de klachten nog subklinisch van aard zijn. Nu is het zo dat depressie bestaat uit verschillende symptomen. Met name in de subklinische fase kan het symptoomprofiel zeer divers zijn. Niet iedereen heeft last van dezelfde soort klachten wat pleit voor een klachtgerichte aanpak. Om te bepalen op welke subklinische klachten de hier beschreven aanpak het best gericht kon worden, heeft het Trimbos-instituut een strategische verkenning (Smit et al., 2011) uitgevoerd op een grote dataset van het VU Medisch Centrum (NESDA). Uit een lange (22 items) lijst van depressiegerelateerde klachten werden die klachten geselecteerd die 1) veel voorkomen, 2) geassocieerd zijn met (beginnende) depressies en 12
Titel interventie
interventienummer
angststoornissen, 3) voor omvangrijke zorgkosten zorgen, en 4) gepaard gaan met forse kosten door arbeidsverzuim en verminderde efficiëntie tijdens de arbeid. Het resultaat was een lijst van “dure” depressiegerelateerde klachten. Andere klachten in deze categorie waren bijvoorbeeld: zich waardeloos voelen, geringe zelfwaardering, zelfverwijt en schuldgevoel etc. De selectie voor de KMI’s is mede ingegeven door de praktijk en was als volgt: • slaapproblemen, vermoeidheid, gebrek aan energie; • piekeren, besluiteloosheid, moeilijk beslissingen kunnen nemen; • Spannings- of stressklachten, beven, trillen, pijnlijke en stijve spieren. Deze klachten blijken voor alle bevolkingslagen van evenveel belang te zijn. Ook is de omvang van de economische kosten van deze klachten niet erg verschillend voor de ene of andere bevolkingslaag. Als de huisarts deze subklinische klachten duidt als mogelijke voorboden van een depressieve episode en daarom adviseert deel te nemen aan een interventie depressiepreventie, bestaat echter het risico dat patiënten afhaken omdat men zich niet aangesproken of begrepen voelt. Daarom stellen wij een alternatieve aanpak voor waarbij direct wordt ingegaan op de klachten die patiënten ervaren en presenteren door het aanbieden van interventies die gericht zijn op de reductie van juist die klachten. Dit vergroot de passendheid en vooral de acceptatie van de betreffende interventie bij de doelgroep.
Aan te pakken factoren Welke factoren pakt de interventie aan en welke, in paragraaf 2.2. benoemde, (sub)doelen horen daarbij? Het overkoepelende doel van de klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie is als volgt geformuleerd: het voorkomen dat mensen met (subklinische) depressieve klachten een (klinische) depressieve stoornis ontwikkelen, door het verminderen van bestaande (subklinische of klinische) depressieve klachten. Mensen met subklinische depressieve klachten zijn uitermate kwetsbaar voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis (Cuijpers & Smit, 2004). Deze aanpak richt zich op drie beïnvloedbare (subklinische) depressieve klachten die veel voorkomen en aanzienlijke kosten met zich meebrengen: slaapproblemen, stress en piekeren (Smit et al., 2011). Doelen van de aanpak op klachtniveau per interventie zijn daarom: slaapklachten zijn verminderd, stressklachten zijn verminderd, en piekerklachten zijn verminderd. Om deze klachten te verminderen zetten de KMIs in op: • het vergroten van kennis en inzicht over de specifieke klacht; • het vergroten van competenties om de klachten (effectief) aan te pakken. De verwachting is dat dit ook effecten zal hebben op de hoofddoelstelling: het verminderen van depressieve klachten in z’n algemeenheid en daardoor het beperken van het risico op een depressieve stoornis. Zie ook paragraaf 2.2. Verantwoording Verantwoord hoe met deze aanpak ook daadwerkelijk de (sub)doelen bij deze doelgroep(en) bereikt worden. We onderscheiden drie KMIs die zich elk op één specifieke klacht richten: slaapproblemen, stress of piekeren. Om deze klachten te verminderen zetten de KMIs in op: • het vergroten van kennis en inzicht over de specifieke klacht; • het vergroten van competenties om de klachten (effectief) aan te pakken. De zelfdeterminatie theorie van Ryan & Deci (2000) beschrijft 3 psychologische basisbehoeften die mensen motiveren om hun gedrag te veranderen en gedragsveranderingen in stand te houden: een gevoel van autonomie, competentie en sociale verbondenheid. De KMIs zijn niet alleen kort, maar ook direct op de ervaren klacht gericht. Deze aanpak stelt mensen in staat om zelf prioriteiten te stellen bij het aanpakken van hun klachten (autonomie). Hierdoor zullen deelnemers sneller gemotiveerd zijn om de interventie af te maken. Tijdens de bijeenkomsten leren mensen een aantal basistechnieken die hen in staat stellen om hun klachten zelfstandig aan te pakken in het dagelijks leven (competentie), wat op haar beurt weer de zelfredzaamheid versterkt. Doordat de KMIs zijn gericht op “aansluiten bij wat de cliënt sterk ervaart”, voelt 13
Titel interventie
interventienummer
men zich sneller begrepen. Het feit dat de KMIs in een groep worden gegeven kan bijdragen aan een gevoel van verbondenheid; deelnemers delen problemen en ervaringen met elkaar en steunen elkaar. Voor het vergroten van competenties om de klachten (effectief ) aan te pakken maken we vooral gebruik van methoden die zijn gebaseerd op de cognitieve gedragstherapie (CGT). CGT is gestoeld op het cognitieve model dat stelt dat onze cognities (hoe we denken) van invloed zijn op onze emoties en gedrag. CGT methoden zijn ook succesvol ingezet in de eerder effectief gebleken interventies voor depressiepreventie (In de put, uit de put; Kleur je leven; Grip op je dip; zie par. 6). Belangrijke effectieve elementen in de interventies voor depressiepreventie die gebaseerd zijn op CGT, zijn het herkennen en veranderen van negatieve denkgewoonten, het toepassen van antipiekertechnieken en het verbeteren van sociale vaardigheden. Ook komt het vergroten van het aantal plezierige gebeurtenissen aan bod (energiebronnen aanboren; positief leren denken). Probleemoplossende vaardigheden worden geleerd als men alternatieven bedenkt voor niet-helpende gedachten. Tevens wordt er aandacht besteed aan psycho-educatie, zelfmonitoring, relaxatie technieken en huiswerkopdrachten. Deels overlappen deze inzichten met de later ontstane theorieën over mindfulness (focus op het moment en met aandacht activiteiten uitvoeren; niet leven in het verleden of in de toekomst) en positieve psychologie (het ontwikkelen van persoonlijke competenties en kracht; het vergroten van het welzijn). Tenslotte zijn technieken toegepast die direct gericht zijn op het verminderen van de specifieke klacht (slapen, stress en piekeren). De huidige aanpak kenmerkt zich, naast klachtgerichtheid, ook door inkorting. Korte interventies (6 sessies of minder) zijn zeer waarschijnlijk niet minder effectief dan langere (Cuijpers et al., 2013; Cuijpers et al., 2009).
In bijlage 2 wordt per KMI uiteengezet welke activiteiten worden ingezet om de beoogde (sub)doelen te bereiken. Onderbouwing door onderzoek Onderzoek laat zien dat interventies voor depressiepreventie op basis van cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke psychotherapie en oplossingsgerichte therapie effectief zijn in het verminderen van subklinische depressieve klachten en het risico op een depressieve stoornis met 20-30% verlagen (Cuijpers et al., 2007; Cuijpers et al., 2008; Cuijpers et al., 2013; Muñoz et al., 2010). Het aanbieden van preventieve interventies volgens een stepped-care werkwijze waarbij de doelgroep zeer nauwkeurig wordt geselecteerd, kan de incidentie van depressie zelfs verminderen met 50%. Dit effect duurt 2 jaar (Van ’t Veer-Tazelaar et al., 2009). Verschillende meta-analyses hebben aangetoond dat interventies die gebruikmaken van de principes van mindfulness, zoals het aanleren van een focus op het hier en nu, effectief zijn in het verminderen van depressieve klachten en het voorkomen van terugval (Khoury et al., 2013; Klainin-Yobas et al., 2012). Er is eveneens evidentie dat positieve psychologie interventies kunnen helpen bij het reduceren van depressieve klachten (Bolier et al., 2013; Sin & Lyubomirsky, 2009). Het aanboren van energiebronnen, het identificeren en inzetten van krachten en mindfulness zijn voorbeelden van technieken die onderdeel zijn van de positief psychologische aanpak. Onderzoek toont aan dat mensen met ernstige depressieve klachten ten minste evenveel baat hebben bij het volgen van een laagintensieve interventie, zoals begeleide zelfhulp, als mensen met milde depressieve klachten (Bower et al., 2013). Om die reden is de doelgroep breed gehouden, en kunnen zowel mensen met subklinische klachten als mensen met een (klinische) depressieve stoornis deelnemen aan de KMIs.
Werkzame elementen Wat zijn de werkzame elementen die de doelen van de interventie realiseren? Geef een puntsgewijze opsomming. De aanpak is door het kortere tijdspanne en het klachtgerichte karakter toegankelijker voor groepen met een lagere SES, die met de klassieke depressiepreventie onvoldoende bereikt worden. Door hun korte duur vragen deze interventies minder motivatie en discipline om de interventie te voltooien. Bovendien dragen zij voor deelnemers niet expliciet het label “depressiepreventie”, waardoor de kans waarschijnlijk groter is dat ook groepen waarbinnen een taboe rust op psychische aandoeningen beter bereikt zullen worden.
14
Titel interventie
interventienummer
Werkzame elementen van de KMI “Beter slapen doe je zo” • Bijhouden van een slaapdagboek en invullen van vragenlijsten, waardoor deelnemers inzicht krijgen in het eigen slaappatroon (2, 3) • Deelnemers krijgen informatie over slapen, slaapproblemen en factoren die daarmee samenhangen (2, 3) • Deelnemers leren niet-helpende opvattingen over slaap te herkennen en om te zetten in helpende gedachten (2, 3) • Deelnemers leren vaardigheden om piekergedrag te verminderen (2, 3) • Deelnemers leren zich beter te ontspannen (2, 3) Werkzame elementen van de KMI “Minder stress” • Deelnemers krijgen informatie over stress en factoren die daarmee samenhangen (2, 3) • Deelnemers leren irrationele gedachten te herkennen (2, 3) • Deelnemers leren vaardigheden om beter om te gaan met stress en stress te verminderen (2, 3) • Deelnemers leren zich beter te ontspannen (2, 3) Werkzame elementen van de KMI “Minder piekeren” • Deelnemers leren het verschil tussen gebeurtenis, gevoel, gedachte en gevolg (2, 3) • Deelnemers leren niet-helpende gedachten te herkennen en om te zetten in helpende gedachten (2, 3) • Deelnemers leren positiever te denken (2, 3) • Deelnemers leren vaardigheden om piekergedrag te verminderen (2, 3) Betekenis scores: 2 = Beschrijving interventie 3 = Onderbouwing
4. Uitvoering Materialen Welke materialen zijn beschikbaar voor de uitvoering, werving en evaluatie van de interventie? Materialen voor uitvoerders: Voor elke KMI is een handleiding voor cursusbegeleiders beschikbaar met daarin een overzicht van de cursusopzet en uitleg over de opdrachten. Voor de ontspanningsoefeningen is een gesproken versie in MP3 format beschikbaar in de webwinkel van het Trimbos-instituut. Een CD met deze oefeningen kan tegen kostprijs worden aangeschaft. Materialen voor de doelgroep: Voor de KMIs ‘Beter slapen doe je zo’ en ‘Minder piekeren’ is een werkmap beschikbaar die de inhoudelijke informatie en de opdrachten die de cursisten gedurende de cursus maken ondersteunt. Deelnemers aan de KMI ‘Minder stress’ werken met een boek (‘Druk, druk, druk’) en werkbladen met opdrachten om thuis uit te voeren. De schriftelijke materialen zijn geproduceerd door leden van de Werkgroep Modulair Werken van het Platform Preventie Depressie en Angst, bestaande uit ervaren preventiewerkers. Daarbij is geprobeerd, vooral de cognitief-gedragsmatige onderdelen weer te geven in begrijpelijke taal. Er zijn geen specifieke wervingsmaterialen beschikbaar voor de cursus. De werving gebeurt vooral via de uitvoerende instellingen, via instellingswebsites, persberichten en folders. Alle bovengenoemde cursusmaterialen – met uitzondering van het boek “Druk, druk, druk” (verkrijgbaar via uitgeverij Thema van Schouten en Nelissen) – zijn tegen betaling verkrijgbaar in de webwinkel van het Trimbos-instituut (www.trimbos.nl/webwinkel). 15
Titel interventie
interventienummer
Type organisatie Welk(e) soort(en) organisatie(s) kan /kunnen de interventie uitvoeren? De klachtgerichte aanpak kan worden uitgevoerd binnen de huisartsenpraktijk, instellingen voor basis-GGZ, de thuiszorg, maar ook door zelfstandig gevestigde eerstelijns psychologen. Organisaties kunnen hierbij de gehele serie van KMIs aanbieden, of een deel daarvan. Er zijn momenteel 8 eerstelijns GGZ-instellingen bekend waar één of meer KMIS worden uitgevoerd: • Indigo Brabant (GGZ Breburg, GGZ Oost Brabant) • GGZ Midden Holland Rivierduinen (Gouda) • Indigo Drenthe • Indigo Zuid-Holland Zuid • Lentis Direct • Mediant Geestelijke Gezondheidszorg • Prezens / GGZ InGeest • Vincent van Gogh (VVGI)
Opleiding en competenties Welke opleiding /training en specifieke competenties van de uitvoerders zijn vereist? De KMIs worden begeleid door één of twee personen die een opleiding hebben gevolgd die relevant is voor de GGZ (minimaal HBO niveau), zoals POH’s GGZ, preventiewerkers, psychologen, en maatschappelijk werkers. Begeleiders hebben affiniteit met de doelgroep en ervaring met groepswerk. Vanaf het najaar van 2015 wordt een training voor cursusbegeleiders aangeboden. Deelname aan deze training is een pre, maar niet verplicht. Kwaliteitsbewaking Hoe wordt de kwaliteit van de interventie bewaakt? Met oog op kwaliteitsborging zijn alle KMIs gestandaardiseerd. Voor elke KMI is een handleiding voor cursusbegeleiders (draaiboek) ontwikkeld met een beschrijving van de doelen, doelgroep en materialen, en inhoud van de activiteiten per sessie. De verantwoordelijkheid van de kwaliteitsbewaking ligt echter bij de uitvoerende instelling/ zelfstandige, en daarmee ook de wijze van kwaliteitsbepaling. Bij elke KMI wordt een klachtenvragenlijst aangeboden.
Randvoorwaarden Wat zijn de organisatorische en contextuele randvoorwaarden voor een goede uitvoering van de interventie? De volgende randvoorwaarden zijn essentieel voor een goede uitvoering van de KMIs. Draagvlak: Een belangrijke voorwaarde is dat er voldoende belangstelling voor de KMIs is onder de doelgroep, zodat instellingen de groepen op tijd vol kunnen krijgen (zonder dat deelnemers heel lang moeten wachten voordat ze de door hen gekozen cursus kunnen volgen). Het behandelen van psychische klachten is een expliciet onderdeel van de huisartsgeneeskunde, waarvoor per 2014 extra middelen beschikbaar zijn gekomen. Dit bevordert de potentiële instroom via de huisartsenzorg. 2. Laagdrempeligheid: Laagdrempeligheid is heel belangrijk voor de interventie. Daarom zijn er geen strenge in- en exclusiecriteria. Zowel mensen met beginnende klachten als mensen met ernstigere klachten kunnen deelnemen. De nadruk ligt op cliëntgerichtheid; de persoonlijke beleving en wens van de cliënt staat altijd voorop en niet hoe zij scoren op een vragenlijst. 16
1.
Titel interventie
interventienummer
3. Uitvoerende professionals: Er zijn één of twee gekwalificeerde cursusbegeleiders nodig die kennis hebben over psychopathologie (depressie) en de GGZ, affiniteit hebben met de doelgroep, goede communicatieve en didactische vaardigheden hebben, en ervaring hebben met groepswerk . De groepsgewijze aanpak vraagt om specifieke sociale vaardigheden, zoals inzicht in groepsdynamiek. De cursusbegeleider moet sociaal zijn naar de doelgroep, empathie tonen, vertrouwen wekken, kunnen samenwerken, en mensen kunnen motiveren en activeren. Begeleiders hebben bij voorkeur de specifieke training gevolgd voor het begeleiden van de cursus. 4. Financiering: Financiering als huisartsenhulp/via de module POH-GGZ of als onderdeel van een GB-GGZ product is mogelijk. In dit laatste geval betaalt een patiënt een eigen bijdrage uit het eigen risico. 5. Faciliteiten en materialen: De cursussen moeten gegeven worden op een tijdstip dat de doelgroep schikt. Verder is het belangrijk dat de gebruikte cursusmaterialen begrijpelijk, acceptabel en toepasbaar zijn voor de doelgroep. 6. Achtergrondkenmerken van de doelgroep: Omdat de cursus in het Nederlands wordt gegeven, is het belangrijk dat deelnemers de Nederlandse taal voldoende beheersen in woord en geschrift. Om beter tegemoet te komen aan groepen met een andere culturele achtergrond zijn cultuursensitieve versies van de KMIs ontwikkeld.
Implementatie Is er een systeem voor implementatie? Geef een samenvatting. Er wordt gewerkt aan een systematische implementatie van alle KMI’s in de huisartsenzorg. Voor elk van de drie face to face groeps-KMIs is een handleiding ontwikkeld voor cursusbegeleiders, waarin stap voor stap staat beschreven hoe de cursus dient te worden uitgevoerd. Daarnaast organiseert Trimbos vanaf najaar 2015 train de trainer cursussen voor a.s. uitvoerders. Kosten Wat zijn de kosten van de interventie? Er zijn geen kosten voor deelname door patiënten in de huisartsenpraktijk. Voor deelname in de generalistische basis GGZ wordt het eigen risico aangesproken. Personele kosten: De KMIs bestaan uit 3 tot 6 groepsbijeenkomsten (met 6-12 deelnemers) van elk circa 2 uur. Naast de uren voor implementatie hebben de cursusbegeleiders tijd nodig voor het voorbereiden van de bijeenkomsten. Het aantal uren dat men hiervoor nodig heeft varieert sterk en is mede afhankelijk van de ervaring van de cursusbegeleider (Spijkerman et al., 2012). De bijeenkomsten worden geleid door één of twee cursusbegeleiders, bijvoorbeeld afhankelijk van de grootte van de groep (2 begeleiders bij meer dan 8 deelnemers) of de ervaring van de begeleiders. Minder ervaren begeleiders zullen bijvoorbeeld ook bij lagere groepsgrootten (<8) de interventie met 2 personen begeleiden waardoor de uitvoeringsuren verdubbelen. KMI Beter slapen doe je zo Minder stress Minder piekeren
Aantal bijeenkomsten 6 3 4
Contactfrequentie 1 keer per week 1 keer per week 1 keer per week
Uren/begeleider 12 6 8
Werving: De werving van deelnemers gebeurt vooral via de uitvoerende instellingen. Wervingsstrategieën verschillen per instelling en daarmee ook de kosten voor werving. Een goede strategie blijkt te zijn dat KMI’s worden aangeboden ter overbrugging van wachttijd in een instelling voor ggz.
17
Titel interventie
interventienummer
Materiële kosten: Om te kunnen deelnemen aan de interventie moeten de deelnemers zelf ook wat kosten maken. Voor de cursussen ‘Beter slapen doe je zo’ en ‘Minder piekeren’ moeten deelnemers een werkmap aanschaffen (prijs: €12,50). Deelnemers aan de cursus ‘Minder stress’ moeten het boek ‘Druk, druk, druk’ aanschaffen (prijs: €19,95). Van de ontspanningsoefeningen behorende bij de cursussen “Beter slapen doe je zo” en “Minder stress” zijn gratis MP3 bestanden te downloaden in de webwinkel van het Trimbos-instituut. Een CD met deze oefeningen – eveneens verkrijgbaar via de webwinkel van het Trimbos-instituut – kost €7,50.
5. Onderzoek naar praktijkervaringen Onderzoek en resultaten Is er onderzoek gedaan naar de praktijkervaringen met de interventie en wat zijn daarvan de meest relevante uitkomsten? Evaluatie onder cursusbegeleiders: A. M. Spijkerman, M. Ruiter, B. Conijn en A. van der Poel (2012). Dit betreft een intern, niet-gepubliceerd rapport dat op te vragen is bij de eerste auteur. B. Dit onderzoek betreft een evaluatie van de ervaringen van de cursusbegeleiders met de eerste versie van de klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie, bestaande uit: ‘Slapen doe je zo’ (slapen), ‘Druk, druk, druk’ (stress) en ‘Denk je wel’ (piekeren), de oorspronkelijke namen van de mini-interventies. Aan 32 cursusbegeleiders is een evaluatieformulier toegestuurd met vragen in relatie tot de werving, cursusgroep- en duur, cursusinhoud en –materialen en implementatie. In totaal hebben 25 cursusbegeleiders de vragenlijst ingevuld en geretourneerd: 9 over ‘Slapen doe je zo’, 6 over ‘Druk, druk, druk’ en 10 over ‘Denk je wel’. De respons komt hiermee op 78,1%. C. De meest relevante uitkomsten betreffende de klachtgerichte aanpak ter preventie van depressie zijn: - Draagvlak: Er is een groot draagvlak voor de drie cursussen blijkend uit: 1) 80% geeft aan de cursus te willen blijven uitvoeren in de toekomst, en 2) 84% is van mening dat de aanpak past binnen het instellingsbeleid. - Succesfactoren: Bevorderende factoren die genoemd worden zijn een prettige en open sfeer in de groep, enthousiaste en gemotiveerde deelnemers, goede cursusmaterialen (bijv. helder draaiboek), en de korte duur (makkelijk in te plannen). - Faalfactoren: De belangrijkste belemmerende factor die uit de evaluaties naar voren kwam is dat het lastig is om de cursusgroepen vol te krijgen. 60% vind de cursusgroep (3 tot 9 deelnemers bij aanvang met een gemiddelde van 5 cursisten) te klein wat mede verklaard kan worden door vroegtijdige uitval. - Waardering van de KMIs door de uitvoerders: Meer dan 60% van de cursusbegeleiders vind dat de cursus goed aansluit bij de behoeften van de deelnemers. De cursussen worden minder geschikt bevonden voor mensen die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen in woord en geschrift. Bijna driekwart (72%) van de cursusbegeleiders ervaart een matig positief effect op zijn of haar cursisten en 12% is van mening dat de cursus een groot positief effect heeft. De cursusbegeleiders waren over het algemeen tevreden over de cursusinhoud en materialen. De handleiding voor de cursus ‘Slapen doe je zo’ werd gemiddeld beoordeeld met een 7,4 en de werkmap voor cursisten met een 7,5. De handleiding voor de cursus ‘Druk, druk, druk’ werd gemiddeld beoordeeld met een 7,0, en het boek ‘Druk, druk, druk’ voor cursisten met een 7,8. De handleiding voor de cursus ‘Denk je wel’ werd gemiddeld beoordeeld met een 7,8 en de werkmap voor cursisten met een 7,9. 40% vond het aantal bijeenkomsten te weinig om de hoeveelheid leerstof en oefeningen goed te kunnen behandelen. Ook hadden de cursusbegeleiders diverse suggesties voor verbetering van de cursusmaterialen. Op basis van de feedback van de cursusbegeleiders zijn de cursusmaterialen aangepast evenals de titels van de cursussen. Deze bevindingen waren eveneens aanleiding voor de ontwikkeling van cultuursensitieve KMIs voor mensen met een andere culturele achtergrond. 18
Titel interventie
interventienummer
Evaluatie onder cursisten: A. M. Spijkerman, M. Ruiter, B. Conijn, J. Kramer, B. Boon en A. van der Poel (2014). B. In het kader van een pilotstudie naar de effecten van de drie KMIs (zie 6. Onderzoek naar effectiviteit) zijn eveneens enkele evaluatieve vragen gesteld aan de doelgroep die inzicht geven in de waardering van de interventie door de doelgroep. C. Meer dan 60% (62%) vond dat de cursus goed aansloot bij de ervaren klachten. De helft geeft aan dat de klachten een beetje zijn verminderd sinds de aanvang van de cursus. Een kwart ervaart een belangrijke afname van klachten. Van de deelnemers die een afname in klachten rapporteren schrijft 58% dit een beetje toe aan de cursus en schrijft 39% dit in belangrijke mate toe aan de cursus. 14% ervaart geen afname van de klachten. Verder zegt circa 80% van alle deelnemers beter om te kunnen gaan met hun klachten sinds de start van de cursus. Bijna 60% gaf aan dat men de cursus in belangrijke mate zou aanbevelen aan mensen met vergelijkbare klachten, wat suggereert dat er behoefte is aan deze klachtgerichte aanpak. Deelnemers beoordeelden de cursus gemiddeld met een 7,6 (range 4-10). Ruim driekwart (77%) vond de cursus prettig om te volgen, en 86% gaf aan dat de leerstof goed te begrijpen was. Omdat de helft van de groep (52%) een opleiding op maximaal MBO-niveau had, beschouwen wij dit als een aanwijzing dat het streven naar geschiktheid voor deelnemers uit lage ses-groepen resultaat heeft. Ondanks de relatief grote tevredenheid over de cursussen is er nog ruimte voor verbetering. Zo geeft circa een derde van de deelnemers aan behoefte te hebben aan meer tijd tussen twee opeenvolgende bijeenkomsten en eveneens een derde wenst meer of langere bijeenkomsten om zich de stof eigen te maken en huiswerkopdrachten of ervaringen te bespreken. Deze behoeften en wensen leven bij deelnemers ongeacht het cursusthema (resultaten deels vermeld in Spijkerman et al., 2014).
6. Onderzoek naar de effectiviteit Onderzoek in Nederland Is er onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de interventie in Nederland en wat zijn daarvan de uitkomsten? Vermeld ook reviews en meta-analyses. A. B.
C.
M. Spijkerman, M. Ruiter, B. Conijn, J. Kramer, B. Boon en A. van der Poel (2014). De effecten van de drie KMIs zijn in een totale onderzoekspopulatie van 135 volwassenen onderzocht door tweemaal een vragenlijst af te nemen om niveaus van welbevinden (WEMWBS), depressie (CESD), angst (GAD-7), slaapklachten (JSEQ), stress (PSS) en piekeren (PSWQ) te meten, één voor aanvang en één drie maanden na de start van de cursus. Hiervoor is in een pilot 11 maal de cursus ‘Beter slapen doe je zo’, 5 maal de cursus ‘Minder stress’ en 15 maal de cursus ‘Minder piekeren’ uitgevoerd door 11 instellingen in de (preventieve) geestelijke gezondheidszorg. Deelnemers zijn voornamelijk geworven door de uitvoerende instellingen via de instellingswebsite, persberichten en folders. Alle personen van 18 jaar en ouder die deelnamen aan één van de KMIs werden tijdens het intakegesprek gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Er werden in totaal 172 deelnemers geworven. Daarvan namen 135 personen deel aan het onderzoek (73% vrouw). De gemiddelde leeftijd is 46 jaar (range: 21-73). 90% is van Nederlandse komaf. 54% heeft een lagere opleiding (basisonderwijs, VMBO/MBO). 48% heeft een betaalde baan. De cursussen voor slapen, stress en piekeren telden respectievelijk 44, 24 en 67 onderzoeksdeelnemers. De resultaten laten zien dat de cursus ‘Beter slapen doe je zo’ significante verbeteringen geeft op slaapklachten (d=1,67, p<0,001). Op dezelfde wijze leidt ‘Minder stress’ tot een significante reductie van stressklachten (d=0,73, p=0,009) en ‘Minder piekeren’ tot een significante reductie van piekerklachten (d=0,92, p<0,001). Een significante afname van depressieve klachten (effectgroottes tussen 0,58 en 0,94) en stress (effectgroottes tussen 0,56 en 1,02) werd geobserveerd bij alle KMIs. Deelnemers aan de stressen de piekercursus ervaren eveneens grote verbeteringen in welbevinden (d=0,96 en d=1,06). Bij de slaapcursus werd een klein effect op welbevinden gevonden (d=0,31). De resultaten laten verder zien dat verschillen in de impact op depressie samenhangen met verschillen in opleidingsniveau, waarbij lager opgeleiden een grotere afname van depressieve kenmerken rapporteren vergeleken met hoger opgeleiden (p=0,048). 19
Titel interventie
interventienummer
Onderzoek naar vergelijkbare interventies Is er onderzoek gedaan naar de effectiviteit van deze of een vergelijkbare interventie (in Nederland en in het buitenland) en wat zijn daarvan de uitkomsten? Vermeld ook reviews en meta-analyses. Op dit moment is er geen onderzoek verricht naar de effectiviteit van een vergelijkbare klachtgerichte aanpak – bestaande uit meerdere modules – ter preventie van depressie. Voor zover wij weten is dit een unieke aanpak voor depressiepreventie. Wel is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van eerdere interventies zoals ‘In de put, uit de put’ waarop de werkwijze van de KMIs gebaseerd is. Hoewel de aanpak in de voorgaande interventies intensiever en langduriger is, is de inhoud van de interventies wel grotendeels ontleend aan de bestaande interventies depressiepreventie. Wat betreft de effectiviteit wijzen de resultaten van ingekorte interventies met dezelfde inhoud (zoals ook de korte versie van In de put, uit de put) in de richting van een even grote effectiviteit. Dit is vooral onderzocht bij inkortingen die zijn gemaakt voor toepassing in de huisartsenpraktijk (Cuijpers et al. , 2013; Cuijpers et al., 2009; Nieuwsma et al., 2012). Onderzoek naar interventies depressiepreventie waar de KMIs mede op zijn gebaseerd (zie ook de desbetreffende beschrijvingen in de I-database) Studie 1: A. E. Allart-van Dam, C.M.H. Hosman, C.A.L. Hoogduin en C.P.D.R. Schaap (2003 en 2007). B. In een gerandomiseerde gecontroleerde trial met een interventiegroep (n=68) en een assessment-enadvies controlegroep (n=42) zijn de korte en lange termijn effecten onderzocht van de groepsinterventie ‘In de put, uit de put’ op de mate van depressieve klachten en de incidentie van depressieve episodes. Metingen vonden plaats 1, 6 en 12 maanden na de interventie. C. De subklinische depressieve klachten, zoals gemeten met de BDI, verminderden significant meer bij proefpersonen die deelnamen aan de groepsinterventie (T2 (2,102)=6.46, p=.04). De effectgrootte voor de groepsinterventie was ES=0.80. In vergelijking met de controle groep, werd er een significant groter effect gevonden van de groepsinterventie op negatieve gedachten (ATQ: t=-2.16, p=.033, ES=0.39), leuke activiteiten (PES: t=-2.06, p=.042, ES=0.33), zelfwaardering (NPV-ZW: t=2.19, p=.031, ES=0.33), sociale vaardigheden (SIG: t=-2.79, p=.006, ES=0.33) en de frequentie van sociale steun (SSL-I: t=-2.16, p=.033, ES=0.29). Op de lange termijn werd er een significante vermindering waargenomen van de subklinische klachten, zoals gemeten met de BDI, zowel na 6 maanden (F(1,85)=9.30, p=0.003) als na 1 jaar (F(1,85)=4.62, p=0.034). De cursus In de put, uit de put bleek na 1 jaar follow-up geen invloed te hebben op de incidentie van een depressieve episode. Studie 2: A. V. Spek, I. Nyklícek, N. Smits, P. Cuijpers, H. Riper, J. Keyzer en V. Pop (2007). V. Spek, P. Cuijpers, I. Nyklícek, N. Smits, H. Riper, J. Keyzer en V. Pop (2008). B. In een gerandomiseerde gecontroleerde trial is de effectiviteit van de internetinterventie Kleur je Leven op korte en lange termijn vergeleken met de effectiviteit van de groepsinterventie In de put, uit de put en een wachtlijst controlegroep. In totaal namen 301 volwassenen van 50 jaar en ouder met milde depressieve klachten deel aan het onderzoek, waarvan 99 in de interventiegroep zaten en 100 in de wachtlijst controlegroep. Er vond een voormeting plaats en 2 nametingen (10 weken en 1 jaar na afloop van de cursus). C. Subklinische depressieve klachten van deelnemers aan de cursus ‘In de put, uit de put’ waren significant verminderd direct na afloop van de cursus vergeleken met de controlegroep (d=0,65). Er was geen significant verschil in afname van depressieve klachten in vergelijking met de internetvariant van deze cursus. De effectgroottes 10 weken en 1 jaar na afloop van de cursus waren d=0,65 en d=0,62 respectievelijk. Studie 3: A. P. Cuijpers, F. Smit en A. van Straten (2007) B. In een meta-analyse van gerandomiseerde effectstudies zijn de effecten van psychologische interventies – waaronder ‘In de put, uit de put’ – onderzocht voor mensen met een subklinische depressie. In deze meta-analyse werden 7 studies met in totaal 700 deelnemers meegenomen. 20
Titel interventie
interventienummer
C. Er werden middelmatige effecten gevonden (d=0,42, 95% CI: 0,23 – 0,60) van psychologische interventies op het verminderen van depressieve klachten. Conclusie: Psychologische interventies kunnen bijdragen aan het verminderen van subklinische depressieve klachten. Studie 4: A. P. Cuijpers, A. van Straten, F. Smit, C. Mihalopoulos en A. Beekman (2008) B. In een meta-analyse van gerandomiseerde gecontroleerde trials werd onderzocht of preventieve interventies – waaronder ‘In de put, uit de put’ – effectief zijn in het verminderen van de incidentie van depressieve stoornissen. Er werden 19 studies met gezamenlijk 5806 proefpersonen (3014 in de interventiegroepen en 2972 in de controlegroepen) geïncludeerd. C. De incidentie van depressie nam significant af met 22% in de experimentele groepen vergeleken met de controlegroepen (Incidence Rate Ratio [IRR] = 0,78; 95% CI: 0,65 – 0,93; p < 0,01). Heterogeniteit was I2=33%. Er waren geen significante verschillen op basis van doelgroep of type preventie. De data suggereren dat preventie gebaseerd op interpersoonlijke psychotherapie effectiever is dan preventie gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. Conclusie: Preventieve interventies kunnen bijdragen aan het verminderen van de incidentie van depressie. Studie 5: A. K. van Zoonen, C. Buntrock, D.D. Ebert, F. Smit, C.F. Reynolds III, A.T.F. Beekman en P. Cuijpers (2014) B. In een meta-analyse van gerandomiseerde gecontroleerde trials is onderzocht of preventieve interventies – waaronder ‘In de put, uit de put’ – ook effectief zijn in het voorkómen van een depressie. Tweeëndertig studies voldeden aan de inclusiecriteria. Deze studies omvatten een totale onderzoekspopulatie van 6214 deelnemers waarvan 3312 in de interventiegroepen en 2902 in de controlegroepen. C. De IRR was 0,79 (95% CI: 0,69 – 0,91), wat wijst op een afname van de incidentie van depressie met 21% in de interventiegroepen vergeleken met de controlegroepen. Het niveau van heterogeniteit was laag (I2 = 24%). Conclusie: de preventie van depressie lijkt uitvoerbaar en kan bijdragen aan het voorkómen dan wel uitstellen van het ontstaan van een depressieve stoornis. Op dit moment vindt er een gerandomiseerde gecontroleerde effectstudie plaats waarbij de klachtgerichte mini-interventies als zelfhulp worden aangeboden via het internet.
21
Titel interventie
interventienummer
7. Aangehaalde literatuur Maak een alfabetische lijst van alle in deze beschrijving aangehaalde literatuur, en gebruik hiervoor de APA-normen (variant met kleine letters). Allart, E., Hosman, C. M. H., Hoogduin, C. A. L. & Schaap, G. P. D. R. (2003). The Coping with Depression course: Short-term outcomes and mediating effects of a randomized controlled trial in the treatment of subclinical depression. Behavior Therapy, 34, 381-396. Allart, E., Hosman, C. M. H., Hoogduin, C. A. L. & Schaap, G. P. D. R. (2007). Prevention of depression in subclinically depressed adults: Follow-up effects on the ‘Coping with Depression’ course. Journal of Affective Disorders, 97, 219–228. Andrews, G., Issakids, C., Sanderson, K., Corry, J., & Lapsley, H. (2004). Utilising survey data to informpublic policy: Comparison of the cost-effectiveness of treatment of ten mental disorders. British Journal of Psychiatry, 184, 526–33. Bolier, L., Haverman, M., Westerhof, G. J., Riper, H., Smit, F. & Bohlmeijer, E. (2013). Positive psychology interventions: A meta-analysis of randomized controlled studies. BMC Public Health, 13, 119. Bower, P., Kontopantelis, E., Sutton, A., Kendrick, T., Richards, D. A., Gilbody, S., Knowles, S., Cuijpers, P., Andersson, G., Christensen, H., Meyer, B., Huibers, M., Smit, F., Straten, A. van, Warmerdam, L., Barkham, M., Bilich, L., Lovell, K. & Tung-Hsueh Liu, E. (2013). Influence of initial severity of depression on effectiveness of low intensity interventions: Meta-analysis of individual patient data. British Medical Journal, 346, 1-11. Buist-Bouwman, M. A., Graaf, R. de, Vollebergh, W. A., Alonso, J., Bruffaerts, R. & Ormel, J. (2006). Functional disability of mental disorders and comparison with physical disorders: A study among the general population of six European countries. Acta Psychiatrica Scandinavica, 113, 492–500. Chisholm, D., Sanderson, K., Ayuso-Mateos, J. L., Saxena, S. (2004). Reducing the global burden of depression: Population-level analysis of intervention cost-effectiveness in 14 world regions. British Journal of Psychiatry, 184, 393–403. Cuijpers, P. & Smit, F. (2004). Subthreshold depression as a risk indicator for major depressive disorder: A systematic review of prospective studies. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 325-31. Cuijpers, P., Smit, F. & Straten, A. van (2007). Psychological treatments of subthreshold depression: A metaanalytic review. Acta Psychiatrica Scandinavica, 115, 434–441. Cuijpers, P., Straten, A. van, Smit, F., Mihalopoulos, C. & Beekman, A. (2008). Preventing the onset of depressive disorders: A meta-analytic review of psychological interventions. American Journal of Psychiatry, 165, 1272-1280. Cuijpers, P, van Straten A, van Schaik A, Andersson G. (2009). Psychological treatment of depression in primary care: a meta-analysis. British Journal of General Practice, 59, 51–60. Cuijpers, P., Huibers, M., Ebert, D.D., Koole, S.L., Andersson, G. (2013). How much psychotherapy is needed to treat depression? A metaregression analysis. Journal of Affective Disorders, 149, 1-13.
22
Titel interventie
interventienummer
Cuijpers, P., Berking, M., Andersson, G., Quigley, L., Kleiboer, A. & Dobson, K. S. (2013). A meta-analysis of cognitive-behavioural therapy for adult depression, alone and in comparison with other treatments. Canadian Journal of Psychiatry, 58, 376-385. Dijkstra, M. & Ruiter, M. (2011). Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010. Ontwikkelingen in de inhoud, organisatie en omvang van de GGZ- en verslavingspreventie. Utrecht: Trimbos-instituut. Dijkstra, M., Ruiter, M., Poel, A. van der & Boon, B. (2012). Aard en omvang GGZ- preventie 2011. Ontwikkelingen in de inhoud, organisatie en omvang van de GGZ- preventie. Utrecht: Trimbos-instituut. Graaf, R. de, Have, M. ten & Dorsselaer, S. van. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut. Grote, N. K., Zuckoff, A., Swartz, H., Bledsoe, S. E., & Geibel, S. (2007). Engaging Women Who Are Depressed and Economically Disadvantaged in Mental Health Treatment. Social Work, 52(4), 295–308. Hardeveld, F., Spijker, J., Graaf, R. de, Nolen, W. A. & Beekman, A. T. F. (2010). Prevalence and predictors of recurrence of major depressive disorder in the adult population. Acta Psychiatrica Scandinavica, 122, 184– 191. Havinga, P., & Ruiter, M. (2012). Klachtgerichte mini-interventies voor lage SES: Het goede spoor? Verslag van een literatuurstudie en twee focusgroepen. Utrecht: Trimbos-instituut. Khoury, B., Lecomte, T., Fortin, G., Masse, M., Therien, P., Bouchard, V., Chapleau, M-A, Paquin, K. & Hofmann, S. G. (2013). Mindfulness-based therapy: A comprehensive meta-analysis. Clinical Psychology Review, 33, 763–771. Klainin-Yobas, P., Aye Aye Cho, M. & Creedy, D. (2012). Efficacy of mindfulness-based interventions on depressive symptoms among people with mental disorders: A meta-analysis. International Journal of Nursing Studies, 49, 109–121. Lokkerbol, J., Adema, D., Graaf, R. de, Have, M. ten, Cuijpers, P., Beekman, A. & Smit, F. (2013). Non-fatal burden of disease due to mental disorders in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 48, 1591-1599. Meijer, S. A., Smit, F., Schoemaker, C. G. & Cuijpers, P. (2006). Gezond verstand: Evidence-based preventie van psychische stoornissen. VTV themarapport. Bilthoven/Utrecht: RIVM/Trimbos-instituut. Muñoz, R. F., Cuijpers, P., Smit, F., Barrera, A. Z. & Leykin, Y. 2010. Prevention of major depression. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 181-212. Nieuwsma, J.A, Trivedi, R.B, McDuffie, J, Kronish, I, Benjamin, D, Williams, J.W. (2012). Brief Psychotherapy for Depression: A Systematic Review and Meta-Analysis. International Journal of Psychiatry in Medicine 43, 129–151. Piek, E., Nolen, W. A., Meer, K. van der, Joling, K. J., Kollen, B. J., Penninx, B. W. J. H., Marwijk, H. W. J. van & Hout, H. P. J. van. (2012). Determinants of (non-)recognition of depression by general practitioners: Results of the Netherlands Study of Depression and Anxiety. Journal of Affective Disorders, 138, 397-404. Romijn, G., Ruiter, M. & Smit, F. (2008). Meer effect met depressiepreventie? Strategieën voor publieksvoorlichting, vroegherkenning en terugvalpreventie. Utrecht: Trimbos-instituut. Ryan, R. M. & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development and well-being. American Psychologist, 55, 68-78. 23
Titel interventie
interventienummer
Sin, N. L. & Lyubomirsky, S. (2009). Enhancing well-being and alleviating depressive symptoms with positive psychology interventions: A practice-friendly meta-analysis. Journal of Clinical Psychology, 65, 467-487. Smit, F., Cuijpers, P., Oostenbrink, J., Batelaan, N., Graaf, R. de & Beekman, A. (2006). Costs of nine common mental disorders: Implications for curative and preventive psychiatry. Journal of Mental Health Policy and Economics, 9, 193-200. Smit, F., Majo, C., Boon, B., Ruiter, M. & Abspoel, M. (2011). Klachtgerichte Mini-Interventies: Een nieuwe aanpak van depressiepreventie voor groepen met een lagere sociaaleconomische status? Utrecht: Trimbosinstituut. Spek, V., Nyklícek, I., Smits, N., Cuijpers, P., Riper, H., Keyzer, J. & Pop, V. (2007). Internet-based cognitive behavioural therapy for subthreshold depression in people over 50 years old: A randomized controlled clinical trial. Psychological Medicine, 37, 1797-1806. Spek, V., Cuijpers, P., Nyklícek, I., Smits, N., Riper, H., Keyzer, J. & Pop, V. (2008). One-year follow-up results of a randomized controlled clinical trial on internet-based cognitive behavioral therapy for subthreshold depression in people over 50 years old. Psychological Medicine, 38, 635-640. Spijker, J., Graaf, R., de, Bijl, R. van, Beekman, A. T. F., Ormel, J. & Nolen, W. A. (2002). Duration of major depressive episodes in the general population: Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). British Journal of Psychiatry, 181, 208-213. Spijkerman, M., Ruiter, M., Conijn, B. & Poel, A. van der. (2012). Evaluatie van klachtgerichte miniinterventies door cursusbegeleiders [intern rapport, op te vragen bij eerste auteur]. Utrecht: Trimbosinstituut. Spijkerman, M., Ruiter, M., Conijn, B., Kramer, J., Boon, B. & Poel, A. van der (2014). Zijn klachtgerichte mini-interventies voor slapen, stress en piekeren een aanwinst voor depressiepreventie? Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 92, 109-116. Van der Waerden, J. E., Hoefnagels, C., Jansen, M. W., & Hosman, C. M. (2010). Exploring recruitment, willingness to participate, and retention of low-SES women in stress and depression prevention. BMC Public Health, 10, 588. doi:10.1186/1471-2458-10-588 van’t Veer-Tazelaar PJ, van Marwijk HWJ, van Oppen P, van Hout HPJ, van der Horst HE, et al.. 2009. Stepped-Care Prevention of Anxiety and Depression in Late Life: A Randomized Controlled Trial. Archives of General Psychiatry 66, 297-304 Zoonen, K. van, Buntrock, C., Ebert, D. D., Smit, F., Reynolds III, C. F., Beekman, A. T. F. & Cuijpers, P. (2014). Preventing the onset of major depressive disorder: A meta-analytic review of psychological interventions. International Journal of Epidemiology, 43, 318-329.
24