Kerstmorgen 2015, als gelezen is uit Jesaja 60: 1 – 5a en Johannes 1: 1 – 14 Gemeente van onze Heer Jezus Christus, “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.” Johannes schrijft als de laatste van de vier evangelisten over Jezus. Marcus, Mattheüs en Lucas zijn hem voorgegaan. Elk heeft op eigen wijze het goede nieuws onder woorden gebracht. Alle vier heel verschillend. In het evangelie van Marcus vallen de beweging, de haast, de urgentie op: het koninkrijk van God is nabij! Aan een geboorteverhaal besteedt Marcus helemaal geen aandacht. Jezus stáát er meteen, een volwassen man, die gaat in het spoor van Johannes de Doper. Gods tijd is aangebroken, en Marcus roept ons toe: geloof dit goede nieuws, en keer je om! Mattheüs en Lucas vertellen in hun evangelie wel allebei een geboorteverhaal. Met bij Mattheüs een uitgebreide “stamboom”, met aandacht voor de rol van Jozef en het huis van David, en ook vertelt hij ons over de wijzen als vertegenwoordiging van de volkeren. En bij Lucas horen we het bekendste en misschien ook wel het meest geliefde verhaal: met de volkstelling, de geboorte in een nachtverblijf voor mens en dier, het Christuskind in de voerderbak of kribbe, de kraamvisite van de herders en het hemelse engelenkoor. We hoorden het ook deze Kerstnacht. *** Als de evangelist Johannes aan het einde van zijn leven gekomen is, wil ook hij zijn evangelie over Jezus vertellen, om van Hem te getuigen. En hij doet dat, van het begin af aan, helemaal op zijn eigen manier.
Hij begint met een lied zó mooi, het is van een onvoorstelbaar klare schoonheid en eenvoud. Hij die wat verder van Jezus af staat in de tijd kan als het ware “achteraf” iets aan het licht brengen óver Jezus dat nog niet eerder zó helder was uitgelicht. Want al die mensen die vanaf het begin bij Jezus zijn gaan horen, omdat zij geloven dat Hij de Messias is, omdat ze geloven dat Hij het licht van God is, dat door de profeet Jesaja beloofd is en dat over hen zal schijnen, al die mensen lopen vast op het donker van hun tijd. De duisternis van hun dagen. De vaart raakt uit de beweging die achter Jezus aan is ontstaan. De aandacht verflauwt, de toewijding mindert, de twijfel slaat toe. Het duurt ook wel heel erg lang, die komst van Gods koninkrijk. Zou het dan wel wáár zijn? De prik is er af. En daarbij: er is sprake van vervolging, zware geloofsvervolging, die christenen in gevaar brengt, hen het leven kost. Dan denk je vast nog even langer na voor je achter Jezus aangaat op de weg van je leven. Voordat je je omkeert, en geloof hecht aan Zijn goede nieuws. Johannes ziet en hoort overal om hem heen hoe het donker langzaamaan weer terrein wint en het licht van Christus flakkert in ongure wind en zelfs dreigt te doven... En misschien gaat het binnen in zijn ziel wel net zo? Want dat je ziel verduisterd raakt, dat je geen licht meer ziet, dat de tijd waarin je leeft je donker voorkomt, dat je geen hoop hebt, of je geloof niet meer sprankelt, en je liefde en toewijding aan God en mensen verminderen, dat kan ons toch allemaal overkomen? Of we nu in de eerste eeuw of in de éénentwintigste eeuw na Christus leven...
En als het niet ons eigen bange hart is dat ons aanklaagt, of het donker van de omstandigheden waarin wij leven, dan zijn er altijd nog de anderen. De anderen met hun meningen. Cynische mensen, al noemen zij zichzelf liever: realisten. Zij die zeggen dat het toch nooit iets zal worden, met dat koninkrijk van God, met die hoop, dat geloof en die liefde van ons, omdat het donker altijd sterker is dan het licht! Ja, ook dan het licht van Christus! Dat zien we toch zeker zelf ook wel? Of zijn wij liever naïef? Op maandag 14 december jl. richtte de Duitse bondskanselier Angela Merkel zich in een bevlogen toespraak op het CDU-congres tot haar partijgenoten. Dagblad Trouw drukte deze toespraak in zijn geheel in vertaling af (woensdag 16 december, de Verdieping). Hij is prachtig om te lezen. De toespraak begint zo: “Dames en heren, 2015 is een ongelofelijk jaar, moeilijk te bevatten. Natuurlijk, ook in voorgaande jaren gebeurde er veel, maar zoveel als dit jaar, heb ik in ieder geval nog nooit beleefd.” (...) “Het was een situatie die onze Europese waarden zoals zelden daarvoor op de proef stelde. Maar ik zeg u: het was een humanitaire imperatief (= opdracht).” Aansluitend gaat zij in op de discussie die ontstond over haar woorden: “Wir schaffen das!”, waarmee zij haar vertrouwen uitsprak in het vermogen van Duitsland om – na het herstel uit de naoorlogse puinhopen en na de eenwording- nu ook de immens grote taak van de vluchtelingenopvang tot een goed einde te brengen. Hoe kon ze dát zeggen, vroegen velen zich af, ook in haar eigen kring: hoe kon zij zó naïef zijn? Prachtig schetst zij dan vervolgens een beeld, een visioen, van Duitsland over 25 jaar. Een land waarin zij die er in onze dagen bescherming hebben gevonden bijdragen aan de kracht en betekenis ervan, met al zijn bewonderenswaardige eigenschappen en sterke kanten, met zijn indrukwekkende culturele traditie en met als kompas het motief van de oprichters van haar partij: “de door God gegeven waardigheid van ieder afzonderlijk individu”.
Zonder de moeilijkheden over het hoofd te zien, wil zij toch ook vooral de kansen zien. En zegt: “We zijn niet naïef, maar laten ons evenmin leiden door angst en pessimisme.” Zulke woorden geven licht in het donker van onze tijd. Ze getuigen van precies zo’n taaie weerbaarheid die ook in de lezing uit Johannes 1 besloten ligt: “het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.” Het is de taaie weerbaarheid van de kinderen van God die geloven dat Hij uit zijn hoge hemel onder ons mensen op aarde is komen wonen. Dat God als enige van de goden niet veilig in zijn hemels licht blijft, zich afzijdig houdt, en aan de kant blijft staan, maar dat Zijn Woord vlees is geworden, zich begeeft in de arena van het menselijk lijden en het opneemt tegen de krachten van de duisternis. Psalm 104: 1- 2 zegt: “Prijs de Heer, mijn ziel. Heer, mijn God, hoe groot bent u. Met glans en met glorie bent u bekleed, in een mantel van licht gehuld.“ Het is die lichtende God zelf in al zijn glorie die ons nabij is gekomen en nog altijd nabij komt in Jezus, de mens, zo licht als God, Jezus, die even verderop in het Johannesevangelie over zichzelf zegt: “Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft”. (Joh. 8: 12)
Dan wanneer de komst van het koninkrijk verder weg lijkt dan ooit, wanneer het donker weer terrein lijkt te winnen op het licht, wanneer het zicht op God verduistert, het licht van Christus lijkt te doven, dán treft het Johannes als een bliksemflits: zó moet ik van God getuigen, van Christus, en van de intense verbondenheid van Vader en Zoon. Zó moet ik mijn evangelie beginnen: “Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.” En wij... wij mogen het vandaag zonder enige angst Johannes nazeggen en mét hem van God in Christus getuigen: wat er ook gebeurt in onze wereld en in ons leven, wat de anderen om ons heen ook beweren, de duisternis zal het licht nooit in haar macht krijgen. Kerst 2015: Het is tijd voor het licht! Amen, dat is: moge het zo zijn!