Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
WONEN EN VRIJE TIJD Kerndoel 1: De leerlingen leren (mede) zorgdragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren. 1.1. Eten en drinken 1.2. Koken 1.3. Tafeldekken 1.4. Afwassen
Kerndoel 2: De leerlingen leren boodschappen doen. 2.1. Boodschappen doen
Kerndoel 3: De leerlingen leren zich kleden en linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen. 3.1. Kleding aantrekken en verzorgen 3.2. Kleding kopen
Kerndoel 4: De leerlingen leren helpen hun huis/kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken. 4.1. Schoonmaken en inrichten 4.2. Inrichten van een eigen kamer
Kerndoel 5: De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk of bij een kleine verwonding. 5.1. Ziekte, kleine verwondingen en ongelukken
Kerndoel 6: De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven. 6.1. Woonomstandigheden
Kerndoel 7: De leerlingen leren zich oriënteren op medezeggenschap, stemrecht, besluitvorming, het gemeentelijk en landelijk bestuur. 7.1. Besturen en besluiten
Kerndoel 8: De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden. 8.1. Vrijetijdsbesteding
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 1: De leerlingen leren (mede) zorgdragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren. Niveau
1.1. Eten en drinken
1 Eet zijn mond eerst leeg en neemt vervolgens een nieuwe hap Eet en drinkt zonder hoesten of verslikken
2 Eet doorgaans met een gesloten mond
Drinkt zelf uit een tuitbeker Pakt zijn eigen brooddoosje en beker uit zijn tas/kast
Eet met een lepel
Gebruikt het mes aan de dominante
te knoeien
kant (nog niet snijden) Eet met een vork stukjes brood
Geeft aan (wijzend) wat hij op brood wil of wil drinken bij een keuzemogelijkheid
Begrijpt de begrippen happen,
Zit vijf minuten stil en recht aan tafel tijdens de maaltijd
Drinkt uit een gewone beker zonder
Geeft aan honger of dorst te hebben
3
Eet een boterham-uit-het-vuistje
Eet zijn mond leeg voordat hij praat Blijft aan tafel zitten tijdens de maaltijd
4 Pakt of vraagt eerst om een hartige boterham en vervolgens een zoete Vraagt hulp tijdens het eten bij een handeling waarbij hij hulp nodig heeft Smeert brood met boter of iets anders smeerbaars (gelijk verdeeld en normale hoeveelheid)
Gebruikt woorden om aan te geven
Gebruikt normale hoeveelheid beleg
drinken, heet, mmm, koek, eten,
Drinkt met een rietje
wat hij wil eten en drinken (kaas,
op zijn boterham (strooien van
op (eten)
Maakt onderscheid tussen eetbaar en
pasta, jam, boter(ham), melk)
hagelslag, plakken worst)
niet eetbaar, schoon en vies
Snijdt een banaan in stukjes
voedsel 5 Vraagt aan tafel aan een ander om iets aan te geven Snijdt met een mes, met zaagbeweging
6 Schenkt zonder te knoeien uit een pak of fles in een glas of beker
gaan
Pelt een mandarijn en een banaan met de hand
aangelegenheid 9
voor zichzelf uit de pan Gebruikt een servet en begrijpt waarom
hand
8 Snijdt kaas met een kaasschaaf Schenkt hete koffie en thee in een kopje
Durft onbekend eten te proeven Herkent hetzelfde product in verschillende vormen (omelet en
Ziet eten en drinken als gezellige
Schept een juiste hoeveelheid eten
Eet met een vork en een mes in de
Laat hete dranken voldoende afkoelen Geeft aan hoeveel hij wil eten voor ze te drinken
Wast zijn handen voor het aan tafel
7
een hard ei, gesneden stukjes) Schilt fruit met een fruitmesje
10 Schilt met een dunschiller (appel, komkommer) Let met opscheppen op of er voor andere genoeg over blijft
2
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Niveau
1.2. Koken 5 (gebruik maatbeker en weegschaal zie rekenen 4.1)
Kent de functie van de waterkoker door samen thee en cup-a-soup te maken
6
Kneedt deeg met zijn handen en roert Roostert brood in de broodrooster ingrediënten door elkaar Snijdt groente zoals courgette en
Snijdt groente zoals paprika, komkommer of prei in plakjes of reepjes
aubergine in stukjes Legt de benodigde spullen klaar voor het maken van een tosti
Wast groenten en aardappels schoon
Smeert zijn eigen boterham voor de tosti
en zet hem aan Benoemt vijf voorwerpen uit de keuken (weegschaal, (koeken)pan, pollepel, oven) 9
sausje totdat de klonten helemaal
voorbeelden van etenswaren
weg zijn
Benoemt de regels rondom hygiëne bij het koken (schoon mes, schort, muts, schoon aanrecht) Vertelt hoe er zorgvuldig en veilig kan worden omgegaan met apparaten die heet worden Werkt veilig met een elektrisch fornuis (evt. met hulpmiddelen)
Gebruikt de mixer om ingrediënten te mengen en te kneden Stelt m.b.v. een (kook)wekker de gewenst kooktijd in en houdt deze bij Snijdt het vlees en gebruikt hiervoor een aparte plank Bepaalt de stand van een elektrisch fornuis Bereidt drie warme dranken (soep, koffie, thee)
8 Ziet en beseft dat een pan, schaal of apparaat heet is en gaat daar voorzichtig mee om
Snijdt groente op verschillende manieren (broccoli in roosjes, tomaat in partjes) Stelt een tijd in op de
Benoemt basisingrediënten van een avondmaaltijd (aardappels (rijst of pasta), vlees, groente) Benoemt het eten bij het zien van de
Maakt een tosti in het tosti-ijzer m.b.v. een stappenschema Leest tijd en temperatuur van een simpel geschreven instructie en voert dit in de magnetron
(eenvoudig stappenplan) Gaat voorzichtig om met scherpe messen (snijden, ook in de buurt van anderen)
verpakking (pak rijst, blik bonen)
en ongezonde voeding met
een simpel geschreven instructie)
schroefdop
10
Geeft het verschil aan tussen gezonde Roert met een garde een mix of
met een kant en klaar pak (met
Opent pakken, potten en flessen met
magnetron/oven
Stopt eten in de oven/magnetron
Bakt brood in een broodbakmachine
7
11 Bedient adequaat een gasfornuis met automatische ontsteker Controleert altijd na het koken of het gas uit staat
12 Bakt vlees, aardappeltjes in een pan (regelmatig omdraaien en redelijke in kunnen schatten of het gaar is) Kookt groente, aardappels, rijst en
Opent blikken met een blikopener
pasta’s m.b.v. een stappenschema
Bakt eieren in de pan
(inclusief afgieten in een vergiet)
Benoemt dat ijzeren voorwerpen nooit Bereidt drie warme gerechten met in een magnetron mogen Bereidt kant-en-klaar producten met een stappenschema (oven en/of
behulp van een recept uit een kookboek of van een verpakking (geschreven)
magnetron) Frituurt snacks in een frituurpan en kan zonder gevaar het mandje bedienen
3
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep © Niveau
2 Legt zijn eigen placemats op tafel
1.3. Tafeldekken
3 Legt borden, bestek en bekers op tafel
4 Verdeelt de borden over de tafel één op één met de stoelen die rond de
Benoemt vijf voorwerpen die op tafel
tafel staan
staan bij de lunch (boter, brood,
Legt een tafelkleed op tafel
hagelslag)
Pakt genoemde spullen voor op tafel (brood, boter, beleg, melk, etc) en zet deze op tafel
5 Pakt evenveel borden als er eters zijn
6 Pakt de gebruikelijke spullen voor de
7 Dekt de complete tafel voor de lunch
en zorgt dat er bij alle borden een
lunch (weet waar ze staan) en
mes en een vork ligt
verdeelt ze over de tafel (brood,
opscheplepel, onderzetter, kaarsen,
boter, beleg, melk)
servet, bestek, glazen)
9 Vertelt het verschil tussen het
(mes en lepel rechts, vork links)
8 Benoemt vijf voorwerpen die op tafel
10 Benoemt de volgorde van een
11 Dekt de tafel voor een chique maaltijd
tafeldekken voor het ontbijt, de
meergangen menu (koud
(volgorde van het bestek voor
lunch en het avondeten (wat staat
voorgerecht, soep, hoofdgerecht,
meerdere gangen, wijnglazen,
wanneer op tafel) Dekt de tafel voor de hoofdmaaltijd voor meerdere personen en verdeelt de spullen over tafel
nagerecht, koffie) Brengt koffie en thee rond Kan uitgedeelde koffie voorzien van suiker en melk en een lepeltje
staan bij het avondeten (pan, bord,
kaarsen) Deelt opgeschepte borden (ook soep) uit aan mensen aan tafel Schenkt drinken in voor mensen aan
(servet, onderzetter, opscheplepel,
tafel (rechts van de persoon
glazen)
uitserveren)
4
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep © Niveau
1.4. Afwassen 5 Ruimt de tafel af en brengt de spullen naar de keuken
6 Droogt breekbare maar hanteerbare spullen van de vaat af (bord en een
Droogt de niet-breekbare spullen van de vaat af
beker)
gooit het in de vuilnisbak
Doet de tafel of het tafelkleed af met een doekje Zorgt dat zijn kleren bij het afwassen
Spoelt bekers om
Haalt de etensresten van zijn bord en
7
schoon en droog blijven
Ordent de vaat (glazen of bekers bij elkaar, pannen, bestek)
Vertelt waarom sommige vaat gespoeld moet worden (water wordt vies) Zet de geordende vaat in volgorde
8 Droogt spullen met moeilijke randjes goed af Maakt de vaat schoon met een borstel of een sponsje (borden, bestek en bekers) Gebruikt een vaatdoek/schuurspons om het aanrecht en fornuis mee schoon te maken/te drogen
waarop het afgewassen wordt
Maakt het putje van de wasbak leeg
(eerst glazen/bekers, pannen op
Maakt een sopje voor de vaat
het laatst)
(adequate hoeveelheid sop en juiste temperatuur)
9 Hangt het vaatdoekje en de theedoek na gebruik uit Vult de vaatwasser en ruimt hem leeg
10 Bedient de vaatwasser (tablet, temperatuur instellen en aanzetten)
Wast en droogt grote pannen af
Zorgt ervoor dat de vaatwasser vol
Schat in welke spullen gespoeld
zit, voordat hij gedraaid wordt
moeten worden
Schat in wanneer hij een droge theedoek nodig heeft
5
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 2: De leerlingen leren boodschappen doen. Niveau 2.1. Boodschappen doen 5 Speelt boodschappen doen na in de klas
6 Haalt boodschappen bij een winkel door een boodschappenlijst af te geven (zonder betalen bijv. bij een bekende winkel op rekening)
7 Sluit achter aan in een rij bij de kassa en wacht rustig
statiegeldbonnetje bij de kassa in
Vindt de producten van de
10
boodschappen
Schat in wat een boodschap ongeveer Pakt zijn boodschappen thuis uit en
11 Verwacht wisselgeld als hij te veel geld heeft gegeven Betaalt contant de boodschappen
ruimt ze op de juiste plek op (in de
(met strategieën zoals altijd een
euro)
koelkast, keuken of andere plek)
euro meer betalen)
product ligt in de supermarkt Begrijpt welke van twee vergelijkbare producten goedkoper is (verschil min. 50 eurocent) Controleert of er geld in de portemonnee zit
Leest en begrijpt hoeveel iets kost (tot 20 euro) Maakt samen een boodschappenlijst voor één gerecht Bedient de groenteweegschaal in de winkel Bekijkt de datum van producten in de koelkast en gooit alles over datum weg
boodschappenlijst in de supermarkt Bestelt bij een aparte afdeling door te vertellen wat hij wil
kost (ruime schatting 1-2 t.o.v. 10
Vraagt aan het personeel waar een
veilige plek Vraagt hulp als hij ergens niet bij kan
niet onderop)
systematisch af
Bewaart geld en bonnetjes op een
niet onderop)
in de boodschappentas (groente
Betaalt met zijn chipknip de
boodschappentas en lijst)
in het mandje/ karretje (groente
Doet producten op een goede manier
9
Neemt van thuis alle benodigdheden mee (geld, lege flessen een
Levert de lege flessen in en levert het
Doet producten op een goede manier
Werkt de hele boodschappenlijst
8
Vertelt welke informatie op de etiketten staat (datum, hoeveelheid, kilo/literprijs) Bekijkt een boodschappenlijst en kiest de juiste winkel Bekijkt en zoekt naar aanbiedingen in folders
12 Betaalt met zijn pinpas de boodschappen (inclusief pincode) Maakt een keuze tussen verschillende merken (kwaliteit/prijs) Maakt een boodschappenlijst op basis van de benodigdheden en de aanwezige voorraad Kijkt in de winkel bij aanschaf van producten naar de houdbaarheidsdatum Kiest prijsbewust een winkel om de boodschappen te doen
Bekijkt en zoekt naar aanbiedingen in de winkel
6
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 3: De leerlingen leren zich kleden en linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen. Niveau
3.1. Kleding aantrekken en verzorgen
1 Werkt mee als zijn jas of ander kledingstuk wordt aangetrokken
2 Vindt zijn eigen jas op de kapstok Hangt zijn jas op de juiste plek op de
3 Trekt op eigen initiatief een jas aan als hij naar buiten gaat
kapstok 5 Maakt bij morsen met een doekje de kleding schoon
kenbaar
Doet een ritssluiting dicht Trekt klittenbandschoenen aan en uit Trekt een hemd, T-shirt of trui aan
6 Trekt iedere dag een schone onderbroek aan (vertelt dat dat
Maakt zijn voorkeur voor kleding
4
nodig is)
7 Trekt veterschoenen aan en uit (strikt zelf de veters)
(vertelt dat dat nodig is) Hangt uitgetrokken kleren uit over
Trekt regelmatig schone kleren aan en doet vuile kleren in een
Controleert of kleding goed zit
Trekt iedere dag schone sokken aan
8
(kleding fatsoeneren waar nodig) Doet de knoop van zijn broek open en
wasmand Kiest een acceptabele klerencombinatie uit
dicht
een stoel of op een hanger 9 Hangt gewassen kleren op aan een wasrek of waslijn Haalt een laken en dekbed af en gooit het in de wasmand Haalt het kussensloop van het kussen en gooit het in de wasmand Lucht zijn bed na het slapen (dekbed openslaan) Controleert of de zakken van zijn kleding leeg zijn
10
11
Poetst zijn schoenen (en uitwrijven)
Doet een eenvoudige handwas
Vult de wasmachine/droger (met was
Dekt een schoon laken en dekbed op
en wasmiddel) en stelt de
en vervangt zijn kussensloop
genoemde temperatuur in
Sorteert de was (donker, lichte en
Vertelt welke van zijn kleren niet in de wasmachine/droger mogen Vertelt welke kleren er naar de stomerij moeten worden gebracht Zoekt kleding uit passend bij een (feestelijke) gelegenheid
bonte was) Gebruikt de instellingen van de
12 Strijkt eigen was zonder instellen van strijkijzer (handdoek, broek) Weet welke kleren afgeven en legt deze apart (nieuwe kleren) Stelt de wasmachine in op de temperatuur van het kledinglabel
wasmachine/droger bij de verschillende typen was (donker, lichte en bonte was) Vertelt welke kleren na het wassen eerst gestreken moeten worden Hangt de was op en af en vouwt het netjes op (met wasknijpers)
7
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep © Niveau
3.2. Kleding kopen
9 Bekijkt of de gekozen kleding past
Bekijkt of de gekozen kleding staat Ziet het verschil tussen jongens- en meisjeskleding Benoemt vier winkels waar je kleding kan kopen Vertelt waar de kledingwinkels zijn en hoe je er komt Vertelt wat en waarvoor een paskamer is
10 Zoekt kleding passend bij verschillende gelegenheden Kiest naast het uiterlijk van kleding ook uit op functionaliteit Neemt de beslissing om de kleding wel of niet te kopen
Bewaart de bon van gekochte
11 Bekijkt welke kleding hij heeft en of hij nieuwe kleren nodig heeft
Ontwikkelt voorkeur in bepaalde kledingstijlen en kleurcombinaties
12 Schat in hoeveel de kleding kost en mag kosten Rekent de kleren af (met pinpas)
Vindt verschillende afdelingen in een warenhuis
Beseft dat met een bon kleding nog geruild kan worden
kleding Kiest kleren uit een brochure (Wehkamp, Otto)
8
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 4: De leerlingen leren helpen hun huis/kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken. Niveau
4.1. Schoonmaken en inrichten
1 Legt gebruikt materiaal bij elkaar Ruimt de eigen tafel op
2 Legt veel gebruikte (knutsel)spullen terug op hun plek (kwasten,
3 Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug
kleurpotloden, placemat) 5 Gooit oud papierwerk apart weg (tvgids, krant)
schoonmaakklus meer uit te voeren
Zet de stoelen op de tafel (klaslokaal)
mop)
Veegt een hoopje afval weg met stoffer en blik
8 Stofzuigt een leeg oppervlak (lokaal zonder stoelen en tafels)
de straat
Vervangt volle pedaalemmer/ vuilniszakken (ook dichtbinden)
Vertelt wanneer er ergens opgeruimd
Ziet wanneer een vuilniszak vol zit
(een speelhoek opruimen door
7
(lokaal vegen met stoffer of bezem, Zet de container of de vuilniszak aan vloer dweilen met een lapje of
Brengt orde in een beperkte ruimte
spullen bij elkaar te leggen)
6 Kiest geschikte spullen om een
4
moet worden
Veegt een lege ruimte met een bezem Maakt een sopje (adequate
Vervangt de wc-rol
hoeveelheid sop en juiste
Neemt een groot plat oppervlak af
temperatuur)
met een vochtig doekje (poetst vlekken weg, vangt kruimels op) 9 Benoemt verschillende schoonmaakmiddelen en het doel waarvoor ze gebruikt worden (afwas en schuurmiddel, allesreiniger, wc-eend) Neemt de vensterbank af met een natte doek of stofdoek Stofzuigt het lokaal met stoelen en tafels Weet wanneer de vuilniszak naar de straat toe moet en denkt eraan
10 Verwisselt de stofzak van een stofzuiger Ziet wanneer er ergens schoongemaakt moet worden Maakt de wc schoon (pot borstelen, bril afnemen) Weet met behulp van een rooster welke schoonmaaktaken er gedaan moeten worden en voert ze uit
11 Zeemt ramen en spiegels Dweilt de vloer (nat) Maakt samen met een ander een ruimte schoon en houdt zich aan de taakverdeling Maakt de badkamer schoon (douche, bad, wc, wasbak)
12 Doseert onbekende schoonmaakmiddelen volgens voorschrift Gebruikt en bergt schoonmaakmiddelen veilig op Begrijpt met welke regelmaat verschillende ruimtes schoongemaakt moeten worden
Herkent gevaarsymbolen op schoonmaakartikelen
Gebruikt een systeem in het schoonmaken (van voor naar achter, van links naar rechts)
9
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep © Niveau
4.2. Inrichten van een 6
eigen kamer
Helpt lokalen te versieren met slingers en tekeningen Heeft voorkeur voor bepaalde versiering en plaatsen van versiering
7 Vertelt welke inrichtingselementen er in zijn kamer zijn (tafel, bed, maar ook vloerbedekking, behang) Kiest wandversiering uit in zijn kamer
8 Geeft spullen in de kamer een eigen plek (foto’s, kussentjes, planten) Zet planten in de kamer Kiest extra accessoires uit om de
zoals schilderijtjes, foto’s en
kamer op te vrolijken (posters,
posters
stoeltjes, kussentjes, potten en planten, vaasjes, fotolijstjes)
9 Beslist welke spullen er in de kamer komen te staan
Benoemt 4 winkels waar je leuke spullen kan kopen voor je kamer (HEMA, Blokker, V&D, plantenwinkel) Herkent logische en onlogische plaatsing van meubels
10
11
Uit zijn mening over de indeling van Schakelt hulp voor reparaties die een leefruimte Houdt rekening met wensen van andere in gezamenlijke vertrekken Herkent spullen die oud en kapot zijn
uitgevoerd moeten worden Vervangt een batterij van een apparaat in de kamer Snapt wat er aan de hand is als een lamp stuk gaat en is in staat deze te vervangen
12 Vervangt op eigen initiatief spullen en/of meubilair dat kapot of oud is
Kiest een (logische) indeling van de meubels in zijn eigen kamer Koopt op eigen initiatief de benodigde spullen voor zijn eigen kamer (wekker, kast, bed, lamp, tv) Geeft spullen een plek in zijn kamer (wekker, kast, bed, lamp, tv)
10
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 5: De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk of bij een kleine verwonding. Niveau
3
5.1. Ziekte, kleine verwondingen en
4
Vraagt uit zichzelf om een pleister of
Vraagt uit zichzelf om een pleister of
een andere medische handeling
een andere medische handeling voor een medeleerling
ongelukken
Geeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft 5 Blijft rustig bij kleine ongelukjes Geeft bij ziekte aan wat hij voelt
6 Vertelt dat je met een wond soms naar de dokter moet Roept om hulp bij een ongeluk
7 Benoemt de functie van de koortsthermometer Vertelt dat sommige leerlingen medicijnen moeten slikken om gezond te blijven
8 Plakt een pleister op een kleine eigen wond Gaat voorzichtig met bloed en wondjes van anderen Houdt rekening met eigen medicijngebruik Waarschuwt bij (kleine) ongelukken direct de juiste persoon Vertelt bij (kleine) ongelukken de juiste persoon kort wat er aan de hand is
9 Plakt een pleister op een kleine wond van anderen Let zelf op om op tijd zijn medicijnen te nemen
10 Benoemt vier dingen uit een EHBO-
11 Maakt een schaafwond zelf netjes
12 Maakt een telefonische afspraak met
doos (pleister, zwachtel, jodium,
schoon met water en een schoon
een huisarts en zet dit in een
pincet, handschoenen,steriele
doekje (steriel gaasje)
agenda
gaasjes)
Drukt bij een bloedneus de neus hoog Schat in wanneer je met een wond dicht en houdt dit lang genoeg vol
naar de dokter moet (verschil
(5 minuten)
schaafwond en gat in het hoofd) Legt een klacht uit aan een huisarts
Weet het alarmnummer 112 bellen en
Weet hoe te handelen bij iemand met
doet melding van naam, plaats en
epilepsie (zorg dat iemand zich niet
gebeurtenis
stoot, pak het kind niet met geweld
Koelt een brandplek (minimaal 5 minuten) onder koel/lauw water
vast) Vertelt de noodzaak en de gevaren van (verkeerd) medicijngebruik
11
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 6: De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven. Niveau 6.1. Woonomstandigheden
8 Benoemt welke verschillende woonsituaties er zijn (bij je biologische ouders, adoptie, internaat) Benoemt gevolgen van een lichamelijke handicap of ziekte op de woonomgeving (dagroosters, begeleiding, woongroep) 9 Benoemt verschillen tussen ontwikkelingslanden en Nederland (arm/rijk, huisvesting, gezondheids) Benoemt de kenmerken van verschillende culturen en de invloed
10 Benoemt in welke woonsituatie hij na school terecht komt Vertelt wat zwervers zijn en dat deze mensen op straat wonen Vertelt dat vluchtelingen in een
11
12
Vertelt over het verschil tussen rijk en Vertelt bij welke stichting financiële arm en de gevolgen voor de directe
ondersteuning aangevraagd kan
omgeving van mensen (grootte van
worden (om een woonomgeving
de auto en het huis, (merk) kleren,
aan te passen)
vakanties)
opvangcentrum wonen
op de omgeving (feesten, kleding, inrichting)
12
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 7: De leerlingen leren zich oriënteren op medezeggenschap, stemrecht, besluitvorming, het gemeentelijk en landelijk bestuur. Niveau
7.1. Besturen en besluiten
9 Geeft zijn mening of kiest voor een optie bij beslissingen in de klas (waar gaan we heen, waar iets komt te staan) Zit in een leerlingenraad, groepsraad of een commissie Vertelt dat mensen boven de 18 jaar mogen stemmen Vertelt dat de burgemeester de baas van de staf of het dorp is Vertelt dat de koning(in) de baas van Nederland is
10 Vertelt dat Nederland een regering heeft Benoemt regels (wetten) en afspraken die de regering maakt voor heel Nederland (snelheid, niet stelen, school, uitkering) Vertelt dat in een democratie dat iedereen mag zeggen wat hij wil Vertelt dat in een democratie er
11 Vertelt dat belasting geld is dat de regering mag uitgeven Benoemt 4 dingen die door de belasting worden betaald (politie,
ministers Vertelt dat de Europese Unie regels en afspraken maakt voor Europa
wegen, scholen, lantarenpalen)
Vertelt dat een politieke partij een groep mensen is met dezelfde
gemeente maakt (parkeerplekken, winkels, parken, vuilnis) Vertelt wat een mening is (een opvatting van iemand die kan
de meeste mensen is
verschillen tussen mensen)
democratie zijn, waar soms één
Vertelt dat de regering bestaat uit
Benoemt regels en afspraken die de
gekozen wordt wat het beste voor
Vertelt dat er landen zonder
12
ideeën/mening Vertelt dat partijen met veel stemmen in de regering komen Vertelt dat de regels en afspraken worden nagekeken door de eerste en tweede kamer Stemt op een politieke partij
iemand alles beslist (dictator)
13
Leerlijn wonen en vrije tijd Pedologisch Instituut, CED-Groep ©
Kerndoel 8: De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden (zie leerlijn wonen, vrije tijd). Niveau 8.1. Vrijetijdsbesteding
1 Speelt zonder problemen naast een andere leerling (bij de watertafel) Laat zien of hij een activiteit leuk vindt (m.b.v. lichaamstaal) Laat zien dat hij feest (vieren) leuk vindt (m.b.v. lichaamstaal)
2
3
Geeft aan welke activiteiten in de klas
Houdt variatie in spelen en speelgoed
hij leuk vindt door ernaar te wijzen (poppenhoek)
gelijk op bij tegenslag Oefent met verschillende sporten Oefent met drama, dans en toneel
Benoemt drie activiteiten die in de vrije tijd worden uitgevoerd
voorkeur voor bepaald speelgoed of Probeert aangeboden onbekende
Geeft passsief een voorkeur voor bepaald speelgoed door ernaar te
activiteit
activiteiten uit
Pakt een boek om plaatjes in te kijken
wijzen
5 Geeft bij een activiteit of sport niet
Benoemt bij een zichtbare keuze zijn
4
6
7
Weet wat een hobby is en vertelt over Zoekt of kiest een gezamenlijke de eigen hobby
hobby met een vriend(in)
Weet dat er verschillende hobby’s zijn en geeft enkele voorbeelden
Sluit zich aan bij een club Stopt met een activiteit als het fysiek wenselijk is
8 Zoekt verschillende mogelijkheden om zijn vrije tijd aangenaam in te vullen Vertelt dat een club of vereniging inzet, volharding en tijd kost
Ontwikkelt een voorkeur voor muziek
Stopt met een activiteit als dat sociaal wenselijk is (tv-kijken bij bezoek)
9 Vertelt dat hobby’s geld kosten Beseft dat bij een club gaan verplichtingen tegenover andere leerlingen met zich mee neemt Komt door vrije tijdsbesteding tot rust en ontspanning Bestelt eten en of drinken in een
10 Breidt zijn sociale contacten uit in het verenigingsleven Ziet bezoek en het bezoeken van
sport elkaar beïnvloeden Neemt initiatief om een dagje leuke
Koopt de benodigde spullen om zijn hobby of sport uit te oefenen Maakt een bewuste en gevarieerde
activiteiten te ondernemen (koffie
keuze binnen bekende
als vrijetijdsbesteding
drinken in de stad)
ontspanningsmogelijkheden
Gaat af en toe naar culturele activiteiten (schouwburg, concert) Huurt een dvd naar eigen keuze
bar, restaurant)
Zoekt een evenwicht in zijn
bibliotheek
Vertelt dat interesse en hobby of
12
familie, vrienden en kennissen ook
drink- of eetgelegenheid (terras,
Kiest een boek (of tijdschrift) uit in de
11
daginvulling tussen vrijetijds- en andere activiteiten
Verkent regelmatig nieuwe ontspanningsmogelijkheden Surft gericht over het internet naar een onderwerp van zijn of haar interesse Gebruikt het internet om contacten te
Brengt een oordeel uit over de vrijetijdsbesteding (voorbereiding, inzet, kosten t.o.v. plezier gezelligheid, prestige) Realiseert zijn activiteiten en behoeften grotendeels zelfstandig
leggen
14