De markt voor leren vernieuwen en vernieuwend leren
Eindrapportage Task Force E-learning Deel 2, Bijlagen Drs. Gerben Blaauw, David van Dam, Gea Vellinga Q-Modus BV Zernikelaan 6 9747 AA Groningen 050-3638838 www.q-modus.nl
[email protected] In opdracht van het Adviescollege voor de Markt (AMa) Groningen, 22 April 2005 www.e-learningproject.nl
Adviescollege voor de Markt
Ontwikkeling in communicatie
Europese Unie
Samenwerkingsverband Noord-Nederland
Dit project wordt medegefinancierd door: de Europese Gemeenschap, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, EZ/KOMPAS en het Samenwerkingsverband Noord Nederland.
Inhoudsopgave A
ONDERZOEKSOVERZICHT MARKTANALYSE E-LEARNINGMARKT ........................4 A.1 INLEIDING .................................................................................................................................4 A.2 ONDERWIJS- EN ONDERZOEKSINSTELLINGEN ..........................................................................5 A.2.1 Algemene kenmerken........................................................................................................5 A.2.2 Positie in het primair onderwijs.......................................................................................5 A.2.3 Positie in het voortgezet onderwijs ..................................................................................5 A.2.4 Positie in beroeps- en volwasseneneducatie ....................................................................6 A.2.5 Positie in de lerarenopleiding basisonderwijs .................................................................6 A.2.6 Positie in lerarenopleiding voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie ........................................................................................................................6 A.2.7 Positie in het hoger onderwijs..........................................................................................7 A.2.8 Na- en bijscholing van docenten ......................................................................................7 A.2.9 Interessante ontwikkelingen onderwijs voor e-learning...................................................8 A.3 MARKT VOOR BEDRIJFSOPLEIDINGEN ......................................................................................9 A.3.1 Overheidsinstellingen.......................................................................................................9 A.3.2 Segmentatie markt bedrijfsleven ....................................................................................10 A.3.3 Agrarische sector: landbouw, jacht, bosbouw en visserij..............................................11 A.3.4 Delfstoffenwinning .........................................................................................................12 A.3.5 Industrie .........................................................................................................................13 A.3.6 Openbare voorzieningsbedrijven ...................................................................................14 A.3.7 Bouwnijverheid...............................................................................................................15 A.3.8 Handel; reparatie...........................................................................................................16 A.3.9 Horeca............................................................................................................................17 A.3.10 Vervoer, opslag en communicatie (ICT) ........................................................................18 A.3.11 Financiële instellingen ...................................................................................................19 A.3.12 Zakelijke dienstverlening ; verhuur................................................................................21 A.3.13 Gezondheids- en welzijnszorg ........................................................................................22 A.3.14 Cultuur, recreatie en overige dienstverlening................................................................23 A.4 CONSUMENTENMARKT ...........................................................................................................24 A.4.1 Inleiding .........................................................................................................................24 A.4.2 ICT-gebruik consumenten ..............................................................................................24 A.4.3 Deelgroepen ...................................................................................................................24
B
EUROPEES BELEID ..................................................................................................................25 B.1 EUROPEES BELEID KENNISECONOMIE EN E-LEARNING ..........................................................25 B.1.1 Europees besef van het belang van de kenniseconomie .................................................25 B.2 HET ELEARNING INITIATIVE EN ELEARNING ACTION PLAN ..................................................31 B.3 AANDACHTSPUNTEN VOOR DE KOMENDE JAREN ...................................................................33 B.4 KANSEN NOORD-NEDERLAND DOOR EUROPEES BELEID .......................................................34 B.4.1 Kansen voor onderwijs- en kennisinstellingen...............................................................34 B.4.2 Kansen voor het bedrijfsleven ........................................................................................35
C
OVERZICHT PILOTS................................................................................................................36 C.1 OVERZICHTSTABEL ................................................................................................................36 C.1.1 Samengevat.....................................................................................................................36
10-5-05
Q-modus BV
2/36
10-5-05
Q-modus BV
3/36
A
Onderzoeksoverzicht marktanalyse E-learningmarkt
Samenstelling: drs. Gerben Blaauw en David van Dam
A.1
Inleiding
Op basis van diverse landelijke onderzoekspublicaties is een overzicht samengesteld dat ingedeeld is naar sectoren zodat een uitgebreid overzicht te verkregen wordt van de markt voor e-learning. Er is hierbij zowel gekeken naar afnemers die betrokken zijn bij e-learning als naar aanbieders. Bij de afnemersanalyse is zowel gekeken naar de private als publieke sector. De gegevens uit deze analyse zijn ontleend aan de volgende bronnen: CBS, (Centraal Bureau voor de Statistiek) : o 'Bedrijfsopleidingen; deelname en kosten' o 'Bedrijfsopleidingen; tijdreeks' o 'Bedrijfsopleidingen; kerncijfers' o 'Bedrijfsopleidingen; type/instantie 1999' o De digitale economie 2003 Stichting ICT op school, - ICT op school,NIPO, 2004. NIDAP, 2004
-
Bedrijfsopleidingen & trainingenonderzoek 2003/2004
Portals: - www.e-learning.nl Internationaal: -
www.clomedia.com www.tinq.com
Er zijn een drietal belangrijke kanttekening te maken bij de resultaten van deze onderzoeken. In de eerste plaats richten deze onderzoeken zich met name op grotere bedrijven. In de tweede plaats worden er resultaten getoond die betrekking hebben op gemiddelden van een gehele sector, de situatie kan dus in individuele gevallen verschillend zijn, deze gemiddelden kunnen dus vertekenend werken. Tenslotte geldt als kanttekening dat er niet in alle gevallen recente gegevens beschikbaar zijn. Zo zijn de meest recente publicaties van het CBS op het gebied van bedrijfsopleidingen afkomstig uit 1999.
10-5-05
Q-modus BV
4/36
A.2 A.2.1
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen Algemene kenmerken
De inzet van ICT en e-learning verschilt per onderwijsinstelling en per onderwijsniveau. Hier dient dan ook rekening mee te worden gehouden bij het beschrijven van de e-learning gerelateerde kenmerken. Daarom is gebruik gemaakt van de standaard indeling van het onderwijswezen door het CBS en van bestaande rapporten over de inzet van ICT binnen onderwijsniveaus en -instellingen. De standaard indeling van het onderwijswezen is als volgt: primair onderwijs, voortgezet onderwijs, beroeps- en volwasseneneducatie, lerarenopleiding basisonderwijs, lerarenopleiding voortgezet onderwijs en beroeps- en volwasseneneducatie en het hoger onderwijs.
A.2.2
Positie in het primair onderwijs
In het primair onderwijs blijken nogal wat scholen redelijk tot optimaal gebruik te maken van de ICT-mogelijkheden als het gaat om de inzet van educatieve software, het leerlingvolgsysteem, het leren van leerlingen, internet, gebruik van multimedia, maar ook bij het informatie zoeken door leraren . Circa zestig procent van de basisschoolleraren zet ICT regelmatig in om lesstof te oefenen en voor remedial teaching. Ze gebruiken ICT echter veel minder om leerlingen in een actieve rol te laten leren. Uit de facetstudies blijkt dat ICT vooral bij de lesvoorbereiding wordt gebruikt om materiaal en informatie te vinden, en veel minder bij toetsen en registreren van leervorderingen. De huidige gegevens laten zien dat zo’n zeventig procent van de basisscholen naast de methode aanvullende software gebruikt. Opmerkelijk is dat de ICT-coördinatoren verwachten dat dit beeld in de toekomst gaat kantelen. Dan zal zo’n zeventig procent van de scholen educatieve software inzetten die gekoppeld is aan de onderwijsmethode. Uit facetstudies blijkt dat er grote behoefte is aan betaalbare, intelligente, adaptieve educatieve software, ook om leerkrachten het gemak en nut ervan te doen inzien. Leerkrachten missen een overzicht van digitale leermiddelen. Scholen hebben behoefte aan de integratie van software en onderwijsmethode, en aan afstemming op de gevolgde onderwijsaanpak.
A.2.3
Positie in het voortgezet onderwijs
In het voortgezet onderwijs wordt vierenzestig procent van de vo-leerlingen ingeschat als (zeer) gevorderd gebruiker van ICT in het onderwijsleerproces en van de vo-leraren eenenvijftig procent. Opvallend is dat het gebruikersniveau van de leerlingen in het praktijkonderwijs veel vaker als beginnend wordt ingeschat dan in het voortgezet onderwijs. Uit facetstudies is gebleken dat de computer vooral wordt gebruikt als tekstverwerker, om informatie te zoeken en te mailen. Docenten gebruiken doorgaans wekelijks of dagelijks de tekstverwerker en internet, zowel voor de lesvoorbereiding als tijdens de lessen. ICT wordt vooral gebruikt als hulpmiddel en minder als didactisch middel. Leerlingen gebruiken de computer incidenteel. Educatieve software zal volgens de ICT-coördinatoren vooral gebruikt gaan worden als vast onderdeel van de methode in plaats van als losse aanvulling op de methode. Nu is de software onderdeel van de methode op ruim eenderde van de scholen, in de toekomst zal dat op driekwart van de scholen het geval zijn. Gemiddeld achttien procent van de leraren gebruikt digitaal materiaal van websites waar educatieve uitgevers digitale leermiddelen aanbieden. Uit facetstudies komt naar voren dat er voor de meeste vakken en opleidingsniveaus software voorhanden is, maar dat de kwaliteit ervan verder kan worden verbeterd. Hierbij valt te denken aan onderlinge uitwisselbaarheid, techniek, vorm en inhoud. Docenten missen tijd voor deskundigheidsbevordering en missen een goede aansluiting van programmatuur bij de onderwijsmethode. Scholen zien (na een kwaliteitsslag) een belangrijke rol weggelegd voor educatieve software.
10-5-05
Q-modus BV
5/36
A.2.4
Positie in beroeps- en volwasseneneducatie
De inzet van ICT verschilt tussen de soorten bve-instellingen. De beroepspraktijkvorming (bpv) neemt binnen het bve-onderwijs een centrale plaats in. Over het algemeen is de inzet van ICT-toepassingen niet groot. Uit de instellingsmonitoren blijkt dat cursisten vooral werken met standaardapplicaties, e-mail en internet. Er zijn veel verschillen in ICT-gebruik tussen en vooral binnen instellingen. Belemmeringen bij ICT-gebruik zijn de didactische vaardigheden van docenten, passend aanbod van digitale software, gebrek aan tijd en het interne professionaliseringsbeleid. Docenten en managers verschillen van mening over de wijze waarop ICT ingezet moet worden. Een ruime meerderheid van de instellingen kent een centraal beheer voor licenties voor algemene software. De licenties voor educatieve software worden minder vaak volledig centraal beheerd. Eenenzeventig procent van de instellingen beschouwen de kosten van educatieve software (licenties) als een behoorlijk groot knelpunt. Daarnaast vindt achtenzestig procent van de instellingen de standaardisatie van educatieve software een behoorlijk groot knelpunt. Uit de instellingsmonitor blijkt dat docenten veel kritiek hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van digitale software.
A.2.5
Positie in de lerarenopleiding basisonderwijs
Ruim tweederde van de docenten is een (zeer) gevorderd gebruiker van ICT in het onderwijs leerproces. Ze zijn vooral gevorderd in het gebruik van tekstverwerkingsprogramma’s, e-mail en internet. Veel minder docenten zijn (zeer) gevorderde gebruikers van educatieve software (vierenveertig procent). Van de studenten is bijna driekwart een (zeer) gevorderd ICTgebruiker. Uit facetstudies blijkt dat ICT vooral wordt gebruikt als hulpmiddel en minder als didactisch middel. Het aanleren van ICT-basisvaardigheden staat centraal bij de beroepsvoorbereiding van studenten. In de stage doen studenten weinig ervaring op met ICT. Dat heeft vaak te maken met de situatie op de stagescholen. Vrijwel alle lerarenopleidingen basisonderwijs zijn bezig een elektronische leeromgeving in te voeren. Ruim de helft heeft deze al geïmplementeerd en achttien procent is bezig met de implementatie. Gemiddeld achttien procent van de docenten maakt voor het onderwijs gebruik van educatieve websites waarop uitgevers digitale leermiddelen aanbieden. Facetstudies geven aan dat generieke software beschikbaar is en gebruikt wordt; digitale toetsingsprogramma’s worden incidenteel gebruikt. Er is nauwelijks educatieve software die specifiek bestemd is voor de lerarenopleiding. Een aantal van de opleidingen overweegt ook implementatie van het digitale portfolio.
A.2.6 Positie in lerarenopleiding voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Op de hbo-lerarenopleidingen vo/bve is ruim de helft van de docenten en bijna driekwart van de studenten (ver)gevorderd gebruiker van ICT in het onderwijsleerproces. Op de universitaire lerarenopleidingen is respectievelijk bijna driekwart van de docenten en zeventig procent van de studenten (ver)gevorderd gebruiker van ICT. Elektronische leeromgevingen zijn op de meeste lerarenopleidingen geïmplementeerd. In de onderwijsondersteunende processen speelt ICT nauwelijks een rol bij intake en assessment, planning van de leerroute en bij het aanmelden voor cursussen en/of toetsen. ICT wordt wel ingezet om de leerresultaten van studenten te volgen. Uit facetstudies blijkt dat het gebruik van educatieve software of vakspecifieke software sterk vakgebonden is en in sommige vakrichtingen ook docentgebonden. Tekstverwerking, e-mail, internet en presentatieprogramma’s zijn grotendeels geïntegreerd in het onderwijsproces. De elektronische leeromgeving wordt vooral voor informatieoverdracht gebruikt. ICT wordt nog weinig gebruikt in de stage. Op veertig procent van de universitaire lerarenopleidingen is een aanzienlijk deel van het opleidingsprogramma webbased en/of multimediaal en bij de overige zestig procent een beperkt deel. Op de hbo-lerarenopleidingen worden gemiddeld minder webbased en/of 10-5-05
Q-modus BV
6/36
multimediale leermiddelen gebruikt; op veertien procent van de opleidingen is het aandeel van deze leermiddelen aanzienlijk, op de overige zesentachtig procent beperkt. De facetstudies tonen aan dat er generieke software beschikbaar is en dat deze veel wordt gebruikt. De aanwezigheid van educatieve of vakspecifieke software is vakgebonden. Het gebruik is ook docentgebonden. Overal is een elektronische leeromgeving aanwezig, en soms ook een digitaal portfolio. Er is onvoldoende kennis van de beschikbare educatieve software bij docenten.
A.2.7
Positie in het hoger onderwijs
Studenten en docenten in het hoger onderwijs gebruiken ICT vooral om te werken met standaardapplicaties (zoals tekstverwerking en spreadsheets) en – in mindere mate – om te e-mailen en informatie te zoeken op internet. Dat blijkt uit de Nederlandse studies naar de implementatie en het gebruik van ICT in het hoger onderwijs. Elektronische leeromgevingen (elo’s) zijn wel sterk in opkomst. In 2001 maakten bijna alle opleidingen daarvan gebruik of hadden ze plannen om daarmee te starten. Elo’s worden in het kader van het primaire proces gebruikt om leerstof te presenteren via tekst en/of beeld, om materiaal en opdrachten te verstrekken voor zelfstudie, om gezamenlijke opdrachten of projecten voor groepjes te verstrekken en om eindopdrachten of toetsvragen te geven, te volgen en te registreren. Instellingen lijken vooral voor ICT te kiezen om het onderwijs te flexibiliseren, de kwaliteit te verbeteren en/of het onderwijs te vernieuwen. De integratie van ICT in het onderwijs moet leiden tot onderwijs dat minder is gebonden aan bepaalde tijden en plaatsen, dat beter inspeelt op de vragen naar individuele leerwegen en dat rijkere leeromgevingen kan aanbieden. Binnen het Nederlandse hoger onderwijs zijn beleidsvisies die verder gaan dan het vaststellen van een ICT-beleidsplan uitermate schaars. Meestal gaat het om de constatering dat met ICT moet worden meegegaan ter wille van de concurrentie.
A.2.8
Na- en bijscholing van docenten
Verder is het opvallend dat er weinig aandacht is voor de na- en bijscholing van docenten. Dit komt waarschijnlijk door de hoge werkdruk en het tekort aan personeel. Hierdoor is er simpelweg geen tijd voor docenten om zelf nog verder te leren. E-learning zou ook hier een rol kunnen spelen. E-learning in het Noord-Nederlandse, Nederlandse en het internationale onderwijs Bij onderwijsinstellingen in Noord-Nederland wordt niet minder gebruik gemaakt van elearning dan de rest van Nederland. De Hanzehogeschool in Groningen was zelfs één van de eerste hogescholen met een elektronische leeromgeving. Wel is het zo dat in plattelandsgebieden (Noord-, Oost en Zuid-Nederland) en in achterstandswijken de inzet van ICT en dus ook van e-learning minder is dan in andere gebieden in Nederland (Dat komt voor uit de gegevens van het CBS eerder genoemd over ICT voorzieningen bij scholen op het platteland). Dat is een slechte zaak, aangezien dit een versterkend effect heeft op de achterstand van de betreffende regio. Internationaal gezien loopt Nederland niet voorop met het gebruik van e-learning in het onderwijs. In landen als Canada, Finland, Zweden, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk is het gebruik van e-learning al wat verder gevorderd. Belangrijke oorzaak hiervan is dat daar een veel groter aantal bedrijven en organisaties is die zich bezighouden met de ontwikkeling van e-learning. Zo zijn de belangrijkste organisaties die gaan over standaarden voor e-learning allemaal gehuisvest in de Verenigde Staten. In Canada is vooral het Grassroots project erg bekend. Men moet daarentegen niet denken dat de achterstand van Nederland op deze landen onoverbrugbaar zou zijn. Ook in deze landen is de discussie over de rol en inzet van elearning binnen het onderwijs nog volop gaande.
10-5-05
Q-modus BV
7/36
A.2.9
Interessante ontwikkelingen onderwijs voor elearning
Binnen het onderwijs is e-learning een ‘hot item’, en er is dan ook veel aandacht voor initiatieven en ideeën op dat gebied. De interesse binnen het onderwijs gaat vooral uit naar: - Leerobjecten - Standaarden - Simulaties, spel - Kennisplatformen - Goedkoper leren - Efficiency en effectiviteit onderwijs - Versterking van aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt (Bve) - Versterking van sociale cohesie en integratie (Bve) - Vermindering van vroegtijdig schoolverlaten (Bve) - Verankering van instellingen in hun maatschappelijke omgeving (Bve) - Open source software Daarnaast is er binnen het onderwijs veel discussie over de financieringswijze van ICT– voorzieningen en dan vooral van digitale leerstof. Zoals als eerder gemeld, ziet éénenzeventig procent van de instellingen de kosten voor software als een belemmering voor de inzet van ICT. Op dit moment betaalt de onderwijsinstelling de hardware, software en het onderhoud. Dit wordt grotendeels gefinancierd door geld van de overheid. Binnen het onderwijs is men nu echter steeds meer van mening dat diegenen die het onderwijs genieten ook een bijdrage moeten leveren aan de kosten van deze voorzieningen. Hierbij wordt gedacht aan dezelfde constructie als met het boekengeld. Dit betekent concreet dat een elearningapplicatie op de boekenlijst wordt gezet en dat de student/scholier deze dient aan te schaffen. Er wordt nog onderzoek gedaan naar de manier waarop de kosten naar studenten kunnen worden doorberekend.
10-5-05
Q-modus BV
8/36
A.3
Markt voor bedrijfsopleidingen
A.3.1
Overheidsinstellingen
A.3.1.1
Algemene kenmerken
De overheid is de grootste werkgever van Nederland met iets minder dan een half miljoen werknemers die werkzaam zijn bij ongeveer 1.100 instellingen. Slechts een zeer beperkt aantal overheidsorganen is gegoten in een bedrijfsvorm. Grote onderdelen bij de overheid zijn: de Gemeenten (197.500 werknemers), het Rijk (125.000), Defensie (70.000) en Politie (58.000) (Bron: CBS). Alle Ministeries zijn in het westen van Nederland gevestigd, maar andere grote onderdelen zitten elders in het land. Ook in Noord-Nederland zijn een aantal grote instellingen gevestigd, zoals de IBG Groep, de Belastingdienst en enkele vestigingen van het CWI. Ook de Gasunie kan hierbij gerekend worden, omdat de Nederlandse Staat hiervan 50% van de aandelen bezit. De mate van technologie die door de overheid wordt gebruikt verschilt per overheidsonderdeel. Binnen defensie beschikt men over geavanceerde technologieën. Andere overheidsinstellingen maken minder gebruik van geavanceerde ICT. Over het algemeen genomen kan worden gesteld dat de overheid niet voorop loopt bij het gebruik van nieuwe technologie.
A.3.1.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Bij de overheid is veel aandacht voor werken en leren. De overheid kent over het algemeen goede secundaire arbeidsvoorwaarden en aandacht/mogelijkheden voor vervolgopleidingen is daar één van. Daarmee staat de overheid op de tweede plaats. Alleen de ICT-sector besteed meer aan scholing voor werknemers. Vooral op het gebied van defensie maakt overheid gebruik van e-learning, vanwege de simulatiemogelijkheden en de kostenbesparende werking. Bekende voorbeelden hiervan zijn vlieg-, brug- en tanksimulators. De landelijke politiediensten maken gebruik van E-Campus. Deze elektronische leeromgeving maakt gebruik van Blackboard en geeft politiemedewerkers toegang tot politiegerelateerde onderwijsstof. Daarnaast wil de overheid wil daarom een groot gedeelte van haar dienstenpakket via een digitaal loket aan gaan bieden. Dit vergt uiteraard de nodige investeringen op het gebeid van ICT. De omvang van het dienstenpakket van de overheid dat digitaal aangeboden moet gaan worden stelt hoge eisen stelt aan de ICT-infrastructuur en aan bijbehorende kennis. Het ICT beleid van de overheid is gedecentraliseerd. Overheidsinstellingen kennen op hun specifieke terrein een sterke mate van autonomie. De overheid koopt dan ook decentraal in, waarbij de budgettering de aanschafcriteria voor een groot gedeelte bepaalt.
A.3.1.3
E-learning bij overheden in andere landen
Ook in andere landen wordt e-learning door de overheid vooral toegepast bij de opleiding van defensie- en politiepersoneel en. Op andere gebieden is ook bij buitenlandse overheden het gebruik van e-learning minder vergevorderd. In Finland en Zweden bestaan samenwerkingsverbanden en kennisplatformen op het gebied van e-learning die door de overheid uitstekend ondersteund worden d.m.v. subsidies. Een voorbeeld hiervan is het Finse webplatform www.learningbusiness.fi. Zweden staat algemeen bekend als één van meest innovatieve landen in de wereld als het gaat om de ontwikkeling en implementatie van ICT-toepassingen. Daar werkt de overheid nauw samen met grote ICT-bedrijven als Nokia.
10-5-05
Q-modus BV
9/36
A.3.1.4
Interessante ontwikkelingen overheid voor e-learning
Behalve ontwikkelingen die direct te maken hebben met het functioneren van de overheid zelf, komen ook verschillende ontwikkelingen op maatschappelijk gebied in aanmerking als een mogelijkheid voor een e-learninginitiatief voor de overheid. Enkele interessante ontwikkelingen bij de overheid: - Digitalisering van de diensten van de overheid - Internationalisering overheid (EU),
A.3.2
Segmentatie markt bedrijfsleven
Om een overzicht te krijgen van de zakelijke afnemersmarkt voor e-learningapplicaties is gebruik gemaakt van de standaard indeling naar bedrijfstak van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze deelt bedrijven in de volgende sectoren in: - Agrarische sector: landbouw, jacht, bosbouw en visserij - Delfstoffenwinning - Industrie - Openbare voorzieningsbedrijven - Bouwnijverheid - Handel; reparatie - Horeca - Vervoer, opslag en communicatie (ICT) - Financiële instellingen - Zakelijke dienstverlening; verhuur - Gezondheids- en welzijnszorg - Cultuur, recreatie en overige dienstverlening Per bedrijfstak wordt vervolgens naar verschillende aspecten gekeken. Deze aspecten hebben betrekking op zowel algemene kenmerken als op specifieke aan e-learning gerelateerde kenmerken. De volgende kenmerken zijn geanalyseerd: Algemene kenmerken: - Branchegrootte; - Bedrijfsgrootte; - Locatie; - Mate van benodigde technologie. E-learning gerelateerde kenmerken: - Status onderwijs: werken en leren; - Gebruiksstatus ICT en e-learning; - Klantcapaciteiten; - Inkoopbenadering. Daarnaast is ook voor de zakelijke markt, voor zover mogelijk, per sector een vergelijking gemaakt tussen het gebruik van e-learning in Noord-Nederland, Nederland en de rest van de wereld. Tenslotte is gekeken naar interessante ontwikkelingen en belangrijke thema’s die spelen in de verschillende branches en die wellicht aanknopingspunten bieden voor de inzet van e-learning.
10-5-05
Q-modus BV
10/36
A.3.3 Agrarische sector: landbouw, jacht, bosbouw en visserij A.3.3.1
Algemene kenmerken
Onder de agrarische sector vallen meer dan 92.000 bedrijven. Een overgrote meerderheid hiervan (±70.000) zijn eenmanszaken. Dit zijn zelfstandige akkerbouwers, veetelers, vissers, etc. Het merendeel van deze bedrijven zijn gevestigd de regio’s buiten de randstad. Hoewel binnen de agrarische sector gebruik wordt gemaakt van ingewikkelde apparatuur, machines en technieken, zijn de activiteiten in de loop der jaren weinig veranderd. Een belangrijke kennisbron vormen agrarische onderzoekscentra die werknemers hebben met veelal een opleiding op universitair niveau.
A.3.3.2
E-learning gerelateerde kenmerken
In de agrarische sector is praktijkonderwijs de belangrijkste vorm van kennisoverdracht Leren gebeurt vooral tijdens het werken. Het merendeel van de mensen die werkzaam zijn in deze sector heeft mavo/vmbo of mbo als hoogst genoten opleiding. Hoewel in de agrarische sector sprake is van een behoorlijk hoge graad van automatisering, wordt er vergeleken met andere sectoren maar zeer beperkt gebruik gemaakt van elektronische netwerken voor het delen van kennis. (De digitale economie 2003, CBS) Dit komt voornamelijk doordat tot voor kort de benodigde infrastructuur op het platteland niet overal beschikbaar was. Nu ook het platteland de beschikking krijgt over snelle internetverbindingen lijkt dit te veranderen. Van gebruik van e-learning is in deze sector mede hierdoor nog weinig sprake. De agrarische sector bestaat vooral uit personen die pas in een later stadium gebruik gaan maken van nieuwe ontwikkelingen op het gebeid ICT, de zogenaamde ‘late majority’. Binnen het agrarische onderwijs wordt echter wel gebruik gemaakt van e-learning. Een voorbeeld hiervan is het Walhalla project van de agrarische opleidingsinstituten Larenstein, het Van Hall Instituut uit Leeuwarden en de Universiteit Wageningen. Agrarische ondernemers zijn te typeren als innovatief, omdat zij direct baat hebben bij opbrengstverhogende nieuwe technieken en werkwijzen. Op dit terrein bestaat dan ook een traditie van kennisuitwisseling tussen de ondernemers onderling en hun leveranciers. De digitale ondersteuning hiervan staat echter nog in de kinderschoenen. Verwacht wordt dat door aansluiting op de digitale infrastructuur de kansen voor e-learning in deze sector toenemen.
A.3.3.3
E-learning in de Noord-Nederlandse, Nederlandse en internationale agrarische sector
In Nederland wordt door producenten van agrarische producten nauwelijks gebruik gemaakt van e-learning. In andere landen is dat nauwelijks anders. Wel wordt er in andere landen meer geëxperimenteerd met en onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van e-learning voor het boerenbedrijf. Vooral in Canada en de Verenigde Staten zijn er ontwikkelingen en een aantal projecten op dit gebied.
A.3.3.4 -
Interessante ontwikkelingen agrarische sector voor e-learning
Schaalvergroting - kennisontsluiting Biologische bedrijfsvoering - kennisontsluiting
10-5-05
Q-modus BV
11/36
A.3.4
Delfstoffenwinning
A.3.4.1
Algemene kenmerken
Hoewel de delfstoffenwinning niet uit veel bedrijven bestaat (165), gaat het wel om grote ondernemingen, veelal b.v.’s, die vaak internationaal opereren. Een aantal van deze ondernemingen is in het noorden gevestigd, zoals de NAM en de Gasunie. De vestigingsplaatsen van bedrijven zijn sterk gebonden aan de locatie van de desbetreffende grondstof. Delfstoffenwinning wordt gekenmerkt door specialistische productieprocessen die men in andere branches niet veel tegenkomt. Voorbeelden hiervan zijn de winning van aardolie en – gas, zout en andere mineralen of ertsen. De werkzaamheden variëren van sterk praktisch van aard tot volledig strategisch.
A.3.4.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Bij de winning van aardolie en aardgas is zeer specifieke kennis nodig. Er bestaat dan ook scholing die specifiek gericht is op deze werkzaamheden. In deze bedrijfstak is veel aandacht is voor veiligheid, omdat vaak in gevaarlijke situaties en met gevaarlijke machines wordt gewerkt. Verder zijn er trainingen voor het gebruik van specifieke apparatuur. Er wordt in deze branche dan ook veel geïnvesteerd in opleidingen voor werknemers. In 1991 nam 60% van de werknemers deel aan een opleiding. De gemiddelde kosten daarvan waren € 1.880 per werknemer. Daarmee staat deze branche qua participatiegraad en kosten op een tweede plaats in Nederland. ICT wordt in deze branche vooral gebruikt voor het automatiseren van bepaalde productieprocessen en voor standaard bedrijfsactiviteiten als personeelsmanagement en administratie. Ondanks de hoge investeringen in bedrijfsopleiding, wordt er nog weinig gebruik gemaakt van e-learning. Hier zijn verschillende oorzaken voor. In de eerste plaats is daar het gebrek aan geschikte applicaties voor deze tak van werkzaamheden. Daarnaast geldt dat de benodigde voorzieningen niet altijd aanwezig zijn. Elektronische netwerken en computerhardware zijn in de hoofdvestigingen vaak wel aanwezig, maar ontbreken op productielocaties. Onderwijs vindt op dit moment klassikaal met ondersteuning van boeken plaats. Omdat het in de deze branche veelal om grotere bedrijven handelt, is de benodigde kennis voor het gebruik van ICT wel aanwezig in de vorm van een aantal systeembeheerders. Koninklijke Olie/Shell is één van de ondernemingen die een e-learningomgeving heeft voor haar medewerkers.. Voor werknemers is ondersteuning en service dan ook een absolute voorwaarde voor een succesvolle implementatie van e-learning.
A.3.4.3
E-learning in de internationale delfstoffenwinning
Ook internationaal gezien wordt er veel geïnvesteerd in de scholing van werknemers in deze sector. Echter ook hier wordt geen gebruik gemaakt van e-learning als onderwijsmethode. Wel wordt er gebruik gemaakt van elektronische netwerken voor het ontsluiten van kennis. Een voorbeeld hiervan is ProjectNET. Een platform waarop leveranciers en opdrachtgevers binnen de internationale olie- en gaswinningindustrie met elkaar in contact komen om informatie te krijgen over mogelijke projecten. Een dergelijk platform biedt uiteraard ook mogelijkheden voor het opzetten van een e-learningomgeving. Interessante ontwikkelingen delfstoffenwinning voor e-learning - Alternatieve energie - Veiligheid - Wetgeving - Trainingen
10-5-05
Q-modus BV
12/36
A.3.5
Industrie
A.3.5.1
Algemene kenmerken
In Nederland vallen meer dan 45.000 bedrijven binnen deze tak. Er zijn echter maar een zeer klein aantal grote ondernemingen (100) die tot de multinationals gerekend mogen worden. Voor de rest gaat het vooral om B.V.’s en eenmanszaken die alleen in Nederland produceren. De grootste bedrijven zijn allemaal gevestigd in economische kernregio’s als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. De mate van benodigde technologie verschilt sterk per ondermening en per subsector.
A.3.5.2
E-learning gerelateerde kenmerken
In de industrie wordt relatief weinig aan interne en externe opleidingen gedaan. In 1999 volgde slechts 40% van de werknemers een bijscholingscursus. Gemiddeld genomen bestond 2,2% van de arbeidskosten in dat jaar uit opleidingskosten. Dat kwam neer op een uitgave van € 760 per werknemer. Dit komt vooral door de praktische aard van de werkzaamheden en in sommige gevallen het lage scholingsniveau van de werknemers. Leren vindt vooral plaats door daadwerkelijk de werkzaamheden uit te voeren. Daarbij speelt begeleiding door meer ervaren collega’s een grote rol. De inzet van ICT verschilt sterk per soort industrie. In de metaal en chemische industrie wordt meer dan gemiddeld gebruik gemaakt van ICT. In andere industrieën is dat wat minder. Daarbij komt dat ICT vooral wordt ingezet voor het automatiseren van productieprocessen en voor standaard bedrijfsactiviteiten.
A.3.5.3
E-learning in de Noord-Nederlandse, Nederlandse en internationale industrie
Noord-Nederland kent niet veel grootschalige industriële ondernemingen. Alleen het chemiepark in Delfzijl kan als een cluster van ondernemingen als dusdanig worden gezien. Bij deze bedrijven wordt wel aan trainingen gedaan, maar het gaat dan vooral om veiligheidstrainingen. Hetzelfde geldt voor eigenlijk voor andere industriële ondernemingen in Nederland. De inzet van e-learning is nog in een pioniersfase. Interessante ontwikkelingen industrie voor e-learning - Veiligheidscursussen - Veranderende wetgeving (milieu etc.) - Veranderingen in productietechnieken
10-5-05
Q-modus BV
13/36
A.3.6
Openbare voorzieningsbedrijven
A.3.6.1
Algemene kenmerken
Onder openbare voorzieningsbedrijven vallen onder andere gas, water en elektriciteitsbedrijven, omroepen, enzovoort. In Nederland zijn er in totaal 470 bedrijven die als dusdanig gekarakteriseerd kunnen worden. Het merendeel van deze bedrijven is een B.V. Hoewel deze categorie bedrijven in de CBS classificatie nog als openbare voorzieningsbedrijven worden gekwalificeerd zijn een groot deel van deze organisaties inmiddels geprivatiseerde commercieel opererende bedrijven. Openbare voorzieningsbedrijven maken over het algemeen intensief gebruik van nieuwe technologieën en voor hun dienstverlening. De diversiteit aan diensten en werkzaamheden die onder deze noemer vallen, maken het echter moeilijk om eenduidig beeld te geven van de mate waarin technologie in deze sector gebruikt wordt.
A.3.6.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Binnen deze sector werd in 1999 voor € 1180 per werknemer aan opleiding gespendeerd. Dat is 2,8% van de totale arbeidskosten. De participatiegraad van de werknemers was 47%. Dit is boven het gemiddelde. Het gebruik van ICT is in deze sector goed ingeburgerd. In 2002 had 94% van de bedrijven computers en werkt 75% van de werknemers met een computer. Daarmee ligt het gebruik van ICT binnen deze sector boven het gemiddelde. De goede ICT-voorzieningen bij openbare voorzieningsbedrijven worden echter niet gebruikt voor e-learning. Opleidingen vinden in deze sector vooral klassikaal en doormiddel van coaching plaats. Over het algemeen is de kennis over de ICT-toepassingen ruim voldoende. Door het grote aantal werknemers dat actief met computers werkt is dit ook logisch. Het implementeren van e-learning hoeft dan ook geen problemen op te leveren. Investeringen in ICT worden veelal centraal gedaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat er veelal budgetten zijn per afdeling voor training en specifieke investeringen.
A.3.6.3
E-learning bij Noord-Nederlandse, Nederlandse en internationale openbare voorzieningsbedrijven
In Nederland wordt in deze branche nog niet veel gebruik gemaakt van e-learning. Hierin zijn dan ook geen verschillen waar te nemen tussen Noord-Nederland en de rest van Nederland. In de rest van de wereld is dat echter anders. In aantal landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten is de markt voor energie al enige tijd commercieel. Hierdoor moeten bedrijven en werknemers anders opereren, er wordt daarom meer aan interne opleidingen gedaan. E-learning staat daar dan ook meer in de belangstelling. Interessante ontwikkelingen openbare voorzieningsbedrijven voor e-learning - Liberalisering energiemarkt – kennisontsluiting - Televisie- en radio-opleidingen – kennisontsluiting, learning objects
10-5-05
Q-modus BV
14/36
A.3.7
Bouwnijverheid
A.3.7.1
Algemene kenmerken
De bouwnijverheid is een grote branche met een kleine 72.000 bedrijfsinstellingen. Meer dan de helft van deze bedrijven is echter een eenmanszaak met slechts een paar medewerkers en is sterk regionaal georiënteerd. Bouwbedrijven zijn over het hele land evenredig verspreid als men dit vergelijkt met de spreiding van de bevolking. Er worden regelmatig nieuwe bouwtechnieken ontwikkeld.
A.3.7.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Ondanks de praktische aard van de werkzaamheden en de grote hoeveelheid kleine bedrijven wordt er in de bouw veel aan onderwijs gedaan. In 1999 nam ongeveer 58% van de mensen in de bouwnijverheid deel aan een opleiding. De gemiddelde kosten van een dergelijke cursus waren 740 euro per werknemer. Daarmee behoort de bouwsector tot de top van de deelnemers in personeelsscholing. De kosten voor training vormen 2,2% van de totale arbeidskosten. In tegenstelling tot het gebruik van interne en externe opleidingen, maakt de bouwnijverheid minder dan gemiddeld gebruik van ICT. Na de landbouw, bosbouw en visserij zelfs het minste van alle sectoren. Computers zijn nauwelijks nodig voor het uitvoeren van de fysieke werkzaamheden. Een logisch gevolg hiervan is dat ook de kennis van en over ICTtoepassingen maar beperkt aanwezig hoeft te zijn.
A.3.7.3
E-learning in de internationale bouwnijverheid
Internationaal gezien treft men hetzelfde beeld aan. ICT en e-learning worden niet of nauwelijks toegepast. Dit biedt vanzelfsprekend wel mogelijkheden, wanneer wel een goede applicatie wordt ontwikkeld voor de internationale bouwsector.
A.3.7.4 -
Interessante ontwikkelingen bouwnijverheid voor e-learning
Veiligheid Nieuwe bouwtechnieken en -materialen
10-5-05
Q-modus BV
15/36
A.3.8
Handel; reparatie
A.3.8.1
Algemene kenmerken
De handelssector is traditioneel de grootste sector in de economie. In Nederland zijn er bijna 160.000 bedrijven die handelen in producten voor het bedrijfsleven, de overheid en consumenten. Handelsbedrijven zijn over het algemeen een eenmanszaak (42%), een Besloten Vennootschap (29%) of een Vennootschap Onder Firma (26%). Daarnaast zijn er een honderdtal Naamloze Vennootschappen, waarvan Ahold en Kon. Vendex KBB de belangrijkste zijn. In de handelssector werken in totaal 1,2 miljoen mensen. Het merendeel daarvan werkt in winkels, maar ook de autohandel is een grote werkgever. (Statline, CBS) Het opleidingsniveau verschilt sterk, maar het merendeel is niet hoog geschoold. De sector kent een hoog verloop onder het personeel door de inzet van grote hoeveelheden tijdelijke krachten, zoals scholieren en studenten. Handelsondernemingen vindt men in het hele land, maar hoofdkantoren en belangrijke distributiecentra zijn vaak gevestigd in economische kernregio’s of bij verkeersknooppunten. Verder is er de afgelopen decennia sprake van een sterke vorm van schaalvergroting, waarbij kleine ondernemers het onderspit delven. Dit heeft er toe geleid dat handelsondernemingen gericht op de consumentenmarkt zich alleen nog maar kunnen handhaven in grotere plaatsen. In de handelssector maken met name de grotere distributiecentra intensief gebruik van moderne communicatietechnologie om voorraadbeheer en levering te kunnen optimaliseren.
A.3.8.2
E-learning gerelateerde kenmerken
In 1999 nam 37% van de werknemers bij handelsondernemingen deel aan een interne of externe opleiding. Gemiddeld genomen werd er 520 euro geïnvesteerd in scholing voor werknemers. Daarmee staat de handelssector op de een na laatste plaats. In 2004 is er ten opzichte van 2003 wel een forse stijging van bijna 15% waar te nemen in de opleidingsbudgetten binnen deze sector. De inzet van ICT beperkt zich binnen de handelssector tot ondersteuningsmiddel voor bedrijfskundige processen, zoals voorraadadministratie, financiële administratie en management informatiesystemen. Daarnaast hebben veel handelsondernemingen een website met product-, prijs- en bedrijfsinformatie. Ook valt er een duidelijke stijging waar te nemen in het gebruik van internet voor e-commerce doeleinden. Van e-learning wordt nog weinig gebruik gemaakt binnen de handelssector. Als er een training wordt gevolgd door medewerkers gebeurt dat vooral klassikaal of doormiddel van coaching en begeleiding. Oorzaken hiervan zijn het gebrek aan ICT-voorzieningen, kennis en de juiste applicaties met de juiste content.
A.3.8.3
E-learning in de internationale handel en reparatie
Ook internationaal gezien wordt er weinig gebruik gemaakt van e-learning. Gezien de conservatieve houding binnen deze branche, is het ook logisch dat zij niet voor op lopen met het toepassen van nieuwe technologieën..
A.3.8.4 -
Interessante ontwikkelingen handel en reparatie voor e-learning
E-commerce/webwinkels - kennisontsluiting Efficiënte opleiding tijdelijk personeel ivm hoog verloop Internationalisatie – kennisontsluiting Veranderingen in wetgeving, financiële regels, etc. – kennisontsluiting
10-5-05
Q-modus BV
16/36
A.3.9
Horeca
A.3.9.1
Algemene kenmerken
Op 1 januari 2004 waren er ruim 37.000 bedrijven actief in deze branche. Er is een behoorlijke verscheidenheid in rechtsvorm, zowel eenmanszaken, vennootschappen, verenigingen en stichtingen komen veel voor. In totaal werken in de horeca ongeveer 258.500 mensen. (Statline, CBS) Het opleidingsniveau in de horeca verschilt sterk. In grotere ondernemingen hebben de managers veelal een hbo-achtergrond, bijvoorbeeld de hogere hotelschool. In kleinere ondernemingen is het opleidingsniveau veel lager. Overigens is het zo dat steden vaak studenten werkzaam zijn in horecagelegenheden. Zij hebben wel een hoog opleidingsniveau, maar hun studie is niet gericht op het werken in de horeca. Horecagelegenheden vindt men door het hele land. Vooral in de stedelijke gebieden en de grotere plaatsen. In kleine kernen is vaak maar één café of cafetaria aanwezig. .
A.3.9.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Binnen de horeca wordt zo goed als weinig gebruik gemaakt van e-learning. Binnen deze branche wordt, behalve voor kassasystemen, bijna geen gebruik gemaakt van ICT in het algemeen. Oorzaken hiervoor zijn de praktische werkzaamheden, die het gebruik van ICT niet noodzakelijk maken voor de bedrijfsvoering. Ook de lage opleidingen van veel leidinggevenden in de horecasector dragen hier aan bij. Verder zorgt het hoge verloop van personeel in de horeca ervoor dat er weinig geïnvesteerd in opleidingen voor het personeel. Dit wordt namelijk niet terugverdiend. Grotere fastfood en franchiseketen anticiperen op het hoge verloop door een gestandaardiseerd opleidingstraject om de medewerkers te scholen in de basiswerkzaamheden. Ondanks dat werd er in 1999 gemiddeld maar 300 euro per werknemer geïnvesteerd in trainingen. Verreweg het minste van alle sectoren. Voor bepaalde functies en verantwoordelijkheden in de horeca is het noodzakelijk is om over bepaalde horecadiploma’s en –vergunningen te beschikken. Daarvoor dienen trainingen te worden gevolgd bij de Koninklijke Horeca Nederland of bij de plaatselijke gemeente. Deze trainingen vinden nu op een vaste locatie in groepsverband plaats.
A.3.9.3
E-learning in de internationale horeca
Internationaal gezien treft men hetzelfde beeld aan als in Nederland. Er wordt niet tot zeer weinig aandacht besteed aan de opleidingen van medewerkers. In sommige landen is het ook niet noodzakelijk om enige vorm van opleiding te hebben voordat men een horecazaak kan beginnen. In Nederland ligt dat anders.
A.3.9.4 -
Interessante ontwikkelingen horeca voor e-learning
Basistrainingen en trainingen voor horecadiploma’s en -vergunningen
10-5-05
Q-modus BV
17/36
A.3.10
Vervoer, opslag en communicatie (ICT)
A.3.10.1
Algemene kenmerken
Begin 2004 werden er ruim 26.500 ondernemingen geteld die tot deze sector kunnen worden gerekend. Het merendeel van is een eenmanszaak of besloten vennootschap met slechts een beperkt aantal medewerkers. Er zijn echter ook een aantal grote naamloze vennootschappen die internationaal opereren. In totaal werkten op 1 januari 2004 meer dan 442.000 mensen in de sector. Binnen deze branche dient overigens onderscheid te worden gemaakt tussen bedrijven die daadwerkelijke fysieke transporten en opslag uitvoeren en tussen bedrijven die hetzelfde in digitale vorm doen. In het eerste geval gaat het bijvoorbeeld om de Koninklijke TPG, de Nederlandse Spoorwegen en KLM/Air France. Bij de digitale communicatiebedrijven zijn bijvoorbeeld KPN, Versatel en Getronics grote spelers. (Statline, CBS) Ook het opleidingsniveau verschilt sterk binnen en tussen de verschillende bedrijven. Bij de grotere transportondernemingen (meer dan 20 werknemers) hebben leidinggevenden vaak een behoorlijke opleiding. Voor andere functies is het opleidingsniveau veel lager. Binnen de ICT-branche treffen we een ander beeld aan. Het gemiddelde opleidingsniveau ligt daar hoger. Het merendeel van de ICT-ers heeft een opleiding op hbo of wo-niveau of inmiddels zoveel kennis opgedaan dat hun niveau hieraan gelijkwaardig is. Als gekeken worden naar het vestigingsbeleid van bedrijven in deze sector, valt op dat zij zich allen vestigen bij knooppunten die relevant voor hun werkzaamheden. Fysieke transporteurs zitten veelal bij verkeersknooppunten voor een goede bereikbaarheid. ITCbedrijven zijn bijna altijd gevestigd in de buurt van goede ICT-infrastructuur. Dit laatste is vooral het geval in grote stedelijke gebieden. Binnen de transport en ICT-sector wordt gebruik gemaakt van geavanceerde technologie. Bedrijven in deze branche lopen vaak ook voorop bij het gebruik van nieuwe technologieën. E-learning gerelateerde kenmerken ICT-bedrijven maken veel gebruik van ICT en van e-learning. Dat is ook logisch aangezien deze sector het meest te maken heeft met ICT en met de snelle technologische veranderingen. In 1999 werd er in totaal voor meer 600.000 euro aan opleidingen besteed. Iets minder dan de helft van de medewerkers volgde in dat jaar een training. Vanzelfsprekend maken alle ICT-bedrijven gebruik van computers en internet. Veelal beschikken zij ook over de nieuwste computerapparatuur en zeer goede en snelle verbindingen. De transport en opslagsector is overigens het tegenovergestelde van de ICT-sector. Hier wordt veel minder gebruik gemaakt van elektronisch leren. Ook het gebruik van ICT beperkt zich bij deze bedrijven tot het noodzakelijke. Alleen grote transporteurs als TPG en de NS gebruiken ICT voor het besturen van hun primaire proces: het vervoeren en opslaan van goederen.
A.3.10.2
E-learning in het internationale vervoer, opslag en communicatie
Alle bedrijven in deze branche maken gebruik van dezelfde technologie en zijn zich bewust dat investeren in kennis van de medewerkers noodzakelijk is om bij te kunnen blijven in deze branche. Ee was wel lange tijd een verschil in de ICT-infrastructuur die voorhanden was in Noord-Nederland en het westen en zuiden. In het westen en zuiden beschikte men over het algemeen eerder en over betere verbindingen. Met de komst van de GN-IX in Groningen is dat echter veranderd. Internationaal gezien is het investeringsbeleid in medewerkers qua opleiding en in e-learning gelijk, maar het verschil in ICT-infrastructuur is wel groter. Landen als Taiwan, de Verenigde Staten, Zweden, Finland en Japan beschikken al over snelle glasvezelnetwerken, terwijl in Nederland nog met adsl gewerkt wordt. Uiteraard zijn er ook landen waar de investeringen en mogelijkheden nog minder zijn, zoals bijvoorbeeld Polen en België.
10-5-05
Q-modus BV
18/36
A.3.10.3 -
Interessante ontwikkelingen vervoer, opslag en communicatie voor e-learning
Snelle technologische ontwikkelingen (WiFi, UMTS, programmeertalen) – kennisontsluiting Opkomst van (mobile) gaming – kennisontsluiting, spel Liberalisering van de postmarkt - kennisontsluiting
A.3.11
Financiële instellingen
A.3.11.1
Algemene kenmerken
Nederland is van oudsher een land dat gespecialiseerd is in financiële dienstverlening. Nederland kent dan ook een groot aantal bedrijven die zich hiermee bezighouden. Op 1 januari 2004 waren er bijna 14.000 financiële dienstverleners. Het merendeel van deze ondernemingen heeft als rechtsvorm een Vennootschap onder Firma of een Besloten Vennootschap. Er zijn echter ook een aantal grote multinationals: ABN Amro, Rabobank en de ING Groep die allen beursgenoteerd zijn. In totaal zijn er ruim 256.000 mensen werkzaam binnen de financiële dienstverlening. (Statline, CBS) Het opleidingsniveau bij financiële bedrijven is hoog. Het merendeel van de medewerkers heeft een hbo-niveau als achtergrond, hoewel er ook vrij veel functies zijn waarvoor een mbo-opleiding voldoet. Daarnaast is voor veel werkzaamheden een specifieke opleiding nodig die meestal intern wordt gegeven. Extra opleiding en training krijgen dan ook veel aandacht in deze branche. De grote financiële bedrijven hebben hun hoofdvestiging in het westen van Nederland. Voor de rest zitten belangrijke vestigingen door het hele land verspreid, maar wel in stedelijke gebieden. Kleinere financiële dienstverleners treft men overal aan. Deze hebben meestal ook een regionaal karakter. Binnen de financiële wereld is de laatste jaren de inzet van ICT sterk toegenomen. Veel processen zijn geautomatiseerd.
A.3.11.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Financiële dienstverleners maken in het bedrijfsleven het meest gebruik van e-learning. Kennis van zaken heeft een zeer hoge prioriteit bij financiële instellingen. Er is dan ook veel aandacht voor interne opleidingstrajecten. In 1999 gaven financiële dienstverleners gemiddeld 2050 euro per medewerker uit aan opleidingen en trainingen. Van de medewerkers volgde 65% dat jaar een interne of externe opleiding. Ook qua ICT-gebruik behoren financiële instellingen tot de top. Meer dan 85% van de bedrijven en instellingen maakt gebruik van interne en externe datacommunicatie via elektronische netwerken. Een goed voorbeeld van de toename van ICT-gebruik binnen financiële instellingen vormt de opkomst van internetbankieren. Ook het digitaal kunnen versturen van de belastingaangifte geeft aan dat ICT goed ingeburgerd is in de financiële wereld
A.3.11.3
E-learning bij Noord/Nederlandse, Nederlandse en buitenlandse financiële instellingen
Nederland is één van de grootste financiële dienstverleners ter wereld. In de top 25 van grootste banken in de wereld komen drie Nederlandse banken voor. Het verschil in Nederland is dan ook minimaal. Het opleidingstraject in bank- en verzekeringswezen is van hoog niveau en is gelijk in heel Nederland. Ook in de rest van de wereld wordt in de financiële branche veel geïnvesteerd in opleidingen en trainingen. Voorbeelden hiervan zijn: Zwitserland, Groot-Brittannië en Duitsland.
10-5-05
Q-modus BV
19/36
A.3.11.4 -
Interessante ontwikkelingen financiële instellingen voor e-learning
Veranderende wetgeving en regelingen - kennisontsluiting Opkomst digitale dienstverlening – kennisontsluiting, spel Financiële problematiek van klanten - kennisontsluiting
10-5-05
Q-modus BV
20/36
A.3.12
Zakelijke dienstverlening ; verhuur
A.3.12.1
Algemene kenmerken
De zakelijke dienstverleningssector, inclusief verhuur is de op één na grootste sector met in totaal meer dan 138.000 bedrijven. Het merendeel van deze bedrijven is klein met slechts een handjevol medewerkers. Veel voorkomende rechtsvormen zijn dan ook eenmanszaken, vennootschappen onder firma en besloten vennootschappen. In totaal werken er meer dan 1.000.000 mensen in de zakelijke dienstverlening. (Statline, CBS) Het opleidingsniveau in deze branche varieert. Er zijn zowel functies die geschikt zijn voor laaggeschoolden als functies voor hooggeschoolden. Het opleidingsniveau hangt vooral af van het type diensten dat men wordt aangeboden. Zakelijke dienstverleners zijn door het hele land gevestigd, maar er is een concentratie in de stedelijke gebieden. Wat geldt voor het opleidingsniveau, geldt ook voor de inzet van technologie. Deze is sterk afhankelijk van het type diensten dat wordt aangeboden.
A.3.12.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Binnen de zakelijke dienstensector is meer dan gemiddelde aandacht voor het kennisniveau van medewerkers. In 1999 werd per werknemer gemiddeld genomen 890 euro uitgegeven aan interne of externe trainingen. Door 36% van de werknemers in deze branche werd deel genomen aan trainingen. Het gaat hierbij voornamelijk om diensten waarbij hoogopgeleiden betrokken zijn. Qua gebruik van ICT scoort deze branche net bovengemiddeld. ICT wordt niet allen gebruikt voor bedrijfsmatige processen als de administratie, maar ook voor e-commerce. In 2001 was bijna 80% van de bedrijven aanwezig op het internet. De mogelijkheden voor e-learning in deze sector zijn voldoende aanwezig omdat de benodigde ICT-voorzieningen voldoende aanwezig zijn, maar het gebruik van e-learning is nog niet wijdverbreid.
A.3.12.3
E-learning in de internationale zakelijke dienstverlening ; verhuur
Internationaal gezien treft men hetzelfde beeld aan als in Nederland, waarbij moet worden opgemerkt dat Nederland met de inzet van ICT wel bovengemiddeld scoort. Nederland is te vergelijken met landen als Zweden, Duitsland, Denemarken en de Verenigde Staten.
A.3.12.4 -
Interessante ontwikkelingen zakelijke dienstverlening en verhuur voor e-learning
voldoende opleidingsbehoefte, goede infrastructuur, marktbehoefte maar nog weinig applicaties
10-5-05
Q-modus BV
21/36
A.3.13
Gezondheids- en welzijnszorg
A.3.13.1
Algemene kenmerken
In de gezondheids- en welzijnsector zijn 36.180 organisaties actief. Het gaat hierbij vooral om eenmanszaken (doctoren, tandartsen, etc.), stichtingen (bejaardencentra, etc.), besloten vennootschappen en maatschappen. Ook de overheid heeft een kleine 65 instellingen in deze sector, maar dat zijn veelal wel de grootste organisaties (academische ziekenhuizen). In 2001 waren er bijna 50.000 mensen werkzaam in de zorg. Ruim 92% hiervan was vrouw. Het opleidingsniveau in de zorg varieert enorm. Medische specialisten, huisartsen, enzovoort zijn hoog opgeleid. Deze groep krijgt tijdens hun carrière vaak ook te maken met bijscholingstrajecten, omdat dat voor hun functioneren strikt noodzakelijk is. Zij vormen echter maar een kleine groep. In de bejaarden- en thuiszorg is het opleidingsniveau van de werknemers veel lager. Ook wordt er door deze groep minder aan bijscholing gedaan.
A.3.13.2
E-learning gerelateerde kenmerken
Hoewel werken en leren in de zorg veel aandacht krijgt, wordt het in de praktijk nog maar weinig toegepast. In 2003 was het gemiddelde opleidingsbudget binnen de zorg 224.000 euro. Naar schatting is er in 2004 sprake van een lichte stijging naar 236.000 euro gemiddeld. Daarmee behoort de zorg tot de sectoren met de laagste budgetten voor onderwijs De zorgsector heeft altijd een grote achterstand gehad op het gebied van ICT binnen de bedrijfsvoering. Hier komt nu echter verandering in, de zorg is dus bezig met een inhaalslag. Gezien het voorgaande is het dan ook logisch dat e-learning in de zorgsector nog maar weinig wordt toegepast. Wel dringt binnen zorginstellingen het besef door dat e-learning en de inzet van ICT in het algemeen een goede mogelijkheid biedt om budgetten en personeel effectiever en efficiënter in te zetten. Er zijn dan ook enkele pilots, waarbij e-learning als onderwijsmethode wordt ingezet binnen zorginstellingen.
A.3.13.3
E-learning in de internationale gezondheids- en welzijnszorg
Hoewel er in Nederland, waaronder in Noord-Nederland, (succesvol) geëxperimenteerd met pilots op het gebeid van elektronisch leren, loopt Nederland op dit gebied achter. In het buitenland zijn al enkele zeer succesvolle platformen met veel deelnemers. Vooral in de Verenigde Staten is het gebruik van e-learning in de zorg al een gemeengoed geworden. Dit lijkt samen te hangen met de wijze waarop de zorg georganiseerd is. In de Verenigde Staten is de zorg grotendeels commercieel, waardoor de kwaliteit van de zorg een belangrijk speerpunt wordt in het beleid van het management. Extra aandacht voor interne opleidingstrajecten is dan een logisch vervolg. In Nederland lijkt deze ontwikkeling zich nu ook voor te doen.
A.3.13.4 -
Interessante ontwikkelingen gezondheids- en welzijnszorg voor elearning
De verzakelijking van de zorg in Nederland – kennisontsluiting
10-5-05
Q-modus BV
22/36
A.3.14
Cultuur, recreatie en overige dienstverlening
A.3.14.1
Algemene kenmerken
Nederland kent ongeveer 52.000 culturele of recreatieve instellingen en bedrijven. Het merendeel daarvan is een vereniging, stichting of een eenmanszaak. Het gaat veelal om kleine organisaties die vaak werken met vrijwilligers. In totaal zijn in deze branche 280.000 mensen werkzaam. Hierbij gaat het echter veel om parttimers die in hoogseizoenen werkzaam zijn in de recreatie. Het opleidingsniveau in deze sector is laag. Alleen binnen de grotere instellingen en ondernemingen treft men medewerkers met een hoge scholing aan. Qua vestigingsbeleid ziet men dat er een sterk koppeling is tussen de omgeving en het bedrijf. Zo vindt men musea in stedelijke gebieden en campings in bosrijke gebieden. Tenslotte kan geconstateerd worden dat er in deze sector weinig gebruik wordt gemaakt van geavanceerde technologie.
A.3.14.2
E-learning gerelateerde kenmerken
In 1999 werd 600 euro per werknemer geïnvesteerd in externe of interne opleidingstrajecten. 39% van de medewerkers volgde een training in dat jaar. (Onderzoek bedrijfsopleidingen, CBS). Belangrijk is vakinhoudelijke kennis en kennis van talen. Hierop worden medewerkers geselecteerd en aangenomen. Er wordt weinig gebruik van e-learning gemaakt in deze sector. Wel beschikken veel instellingen over ICT-voorzieningen in de vorm van computers en een internetverbinding.
A.3.14.3
E-learning in de internationale culturele en recreatieve dienstverlening
In Nederland treft men weinig verschil aan tussen de inzet van ICT in het algemeen en ICT in het bijzonder. Typisch toeristische gebieden zijn veelal beter aanwezig op het internet, maar verder ook niet. Internationaal gezien zijn er wel verschillen. Vooral Amerika loopt voorop met de inzet van ICT binnen de toeristische sector.
A.3.14.4 -
Interessante ontwikkelingen culturele en recreatieve dienstverlening voor e-learning
Hoge prioriteit die de Europese Unie geeft aan promotie en integratie van cultuur en toerisme binnen e-learning. Zo moeten veel culturele instellingen, zoals musea en bibliotheken, digitaal ontsloten worden voor een breed publiek.
10-5-05
Q-modus BV
23/36
A.4 A.4.1
Consumentenmarkt Inleiding
Het is bijzonder moeilijk om een inschatting te maken van de consumentenmarkt voor elearning. Dit komt, omdat er op dit moment geen informatie is over e-learningapplicaties die specifiek bedoeld zijn voor de consumentenmarkt. Daarom is voor de consumentenmarkt gekeken naar het thuisgebruik van computers en internet. Tevens is gekeken naar mogelijke groepen in de samenleving die belang zouden kunnen hebben bij het gebruik van e-learning thuis. Daarbij is rekening gehouden met de beleidspunten van de Europese overheid. Deze heeft bepaald dat in het kader van de kenniseconomie en het levenlang leren programma, alle inwoners van de Europese Unie toegang moeten hebben tot digitale informatie en diensten en hier ook mee om moeten kunnen gaan. Het is daarom van belang om te kijken naar groepen in de samenleving die dat op dit moment niet of nog niet in voldoende mate kunnen.
A.4.2
ICT-gebruik consumenten
In de afgelopen jaren is het thuisgebruik van computers en internet door consumenten explosief gestegen. In 1998 had 60% van de huishoudens een computer thuis. Drie jaar later was dat al gestegen naar 74%. Het percentage huishoudens met een internetaansluiting is lager, in 2001 iets meer dan de helft. Maar dit aantal stijgt veel sneller dan het aantal nieuwe huishoudens met een computer. (De digitale economie 2003, CBS) Bij huishoudens met een computer ligt het percentage internetgebruikers echter veel hoger. In 2001 hadden drie van de vier personen die thuis een pc hadden ook een internetaansluiting. De versnelde uitrol van snel internet (adsl en kabelinternet) heeft hier zeker aan bijgedragen. Op dit moment is de beschikbaarheid van dergelijke midband internetverbindingen 99%. (Persberichten KPN e.a. Internetaanbieders) Ook de sterk dalende prijzen van pc’s en van internet hebben ervoor gezorgd dat bijna iedere Nederlander tegenwoordig over een computer met internet kan beschikken. Overigens neemt ook het gebruik van internet via de mobiele telefoon toe. In 2001 maakte 9% van de bevolking wel eens gebruik van de mogelijkheid om mobiel te internetten. De hoge kosten hiervan vormen echter nog een belemmering voor algemeen gebruik. (Nedstat, CBS) In elk geval kan geconcludeerd worden dat in Nederland aan de voorwaarden voor het succesvol kunnen gebruiken van e-learning is voldaan. Een overgrote meerderheid zou in theorie toegang kunnen krijgen tot digitale leercontent. Of dit in de praktijk ook zal gebeuren hangt dan ook af van de applicaties en de kosten voor e-learning.
A.4.3
Deelgroepen
De Europese Commissie heeft als doel om alle inwoners van de Europese unie toegang te verschaffen tot digitale informatie en hen te onderwijzen in het gebruik van ICT. Niet alle bevolkingsgroepen hebben op dit moment toegang tot internet of genoeg kennis om met computers en internet om te gaan. Ook is het mogelijk dat de huidige ICT-toepassingen niet geschikt zijn voor een bepaalde bevolkingsgroep, omdat er handelingen verricht moeten worden waartoe zij niet in staat zijn. Binnen de Nederlandse samenleving kunnen een aantal groepen worden onderscheiden waarvoor dit geldt: - Ouderen - Laagopgeleiden - Gehandicapten - Werklozen Voor zover deze groepen niet in staat zijn aan regulier onderwijs deel te nemen kan elearning hen mogelijkheden bieden voor scholing. 10-5-05
Q-modus BV
24/36
B Europees beleid samengesteld door David van Dam
B.1
Europees beleid kenniseconomie en e-learning
Hieronder volgt een overzicht van het beleid van de Europese Unie aangaande e-learning en de daaraan gerelateerde ontwikkelingen. De Europese Commissie heeft de ontwikkeling en inzet van innovatieve ICT-projecten in het algemeen en de ontwikkeling van elearningprojecten in het bijzonder als speerpunten in haar beleid voor de komende jaren geformuleerd. Dit vormt ook indirect de aanleiding voor de Task Force E-learning. Het Europese beleid beïnvloedt dan ook in grote mate de projecten van de Task Force Elearning. Om die reden wordt hier dan ook alles op Europees niveau beschreven. De gegevens uit deze analyse zijn ontleend aan de volgende bronnen - eEurope Program, European Commission - Making a European Area of Lifelong Learning a Reality, European Commission - eLearning Action Plan, European Commission
B.1.1
Europees besef van het belang van de kenniseconomie
In 2000 drong bij de Europese Unie het besef door dat de economische positie van Europa afhangt van de kennis die voorhanden is en de mate waarin deze kennis gedeeld wordt binnen de Europese Unie. Het werd duidelijk dat er binnen Europa snel actie moest worden ondernomen om de opgelopen achterstand ten opzichte de Verenigde Staten en enkele Aziatische landen niet groter te laten. De Europese Raad heeft daarom in maart 2000 tijdens een conferentie in Lissabon de volgende doelstelling geformuleerd voor de Europese Unie: De Europese Unie moet binnen tien jaar ‘de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld zijn, die in staat is om voor duurzame economische groei te zorgen, met meer en betere werkgelegenheid en een grotere sociale samenhang'. Om deze doelstelling te behalen, zijn in 2001 verschillende strategieën opgesteld waarin belangrijke rollen zijn weggelegd voor het gebruik van ICT en voor het onderwijs. Deze strategieën zijn vervolgens vertaald naar verschillende actieplannen. De doelstellingen met betrekking tot het gebruik van ICT en de benodigde stappen daarvoor staan beschreven in het eEurope Program. De gewenste situatie met betrekking tot het onderwijs staat beschreven in Making a European area of lifelong learning a reality. Het eerste plan geeft een beeld van het Europese beleid ten aanzien van de gehele kenniseconomie. Het tweede document is alleen gericht op het realiseren van een leerklimaat in Europa. Beide documenten zullen in de volgende paragrafen worden besproken.
10-5-05
Q-modus BV
25/36
B.1.1.1
eEurope Program
Het eEurope Program voor 2005 beschrijft drie doelstellingen met betrekking tot de inzet van ICT binnen de Europese Unie, namelijk: 1. De realisatie van moderne, on line publieke diensten: a. e-government b. e-learning c. e-health 2. De realisatie van een dynamische e-businessomgeving Om deze doelen te realiseren dienen breedbandige verbindingen beschikbaar te zijn die overal beschikbaar zijn en mee kunnen met de snelste in de wereld. Eveneens moet ingezet worden op een goed beveiligde ICT-infrastructuur Ad. 1 De realisatie van moderne, on line publieke diensten De Europese Commissie wil zo veel mogelijk publieke diensten via het internet aan gaan bieden, om zodoende tot kwalitatief betere en efficiëntere diensten te komen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen publieke diensten 'van de overheid', publieke diensten in het onderwijs en publieke diensten in de zorg. a) e-government Om de diensten van de overheid via het internet de burgers aan te kunnen bieden, is er een aantal acties beschreven dat ondernomen moet worden. In de eerste plaats moeten alle overheidsinstellingen worden aangesloten op breedbandige netwerken, zodat ze vrij toegankelijk zijn voor de burgers. Daarnaast dient er onderlinge samenwerking en afstemming (mogelijk) te zijn tussen de verschillende onderdelen en diensten van de overheid. Dit is noodzakelijk om de effectiviteit en de efficiency van de overheid te optimaliseren. Verder moet er via de diensten interactief gecommuniceerd kunnen worden tussen burgers en overheid en tussen de verschillende overheden onderling. Zodoende moet de afstand tussen burger en overheid verkleind worden en kan er sneller op veranderende situaties worden geanticipeerd, wat de relatie tussen beide partijen zal bevorderen. Ook moeten bijna alle diensten volledig publiekelijk toegankelijk zijn, zodat burgers zichzelf te allen tijde inzicht kunnen verschaffen in het beleid van de nationale en Europese overheid. Zodoende wordt volledige transparantie gegeven in de werking van de overheden. Verder dienen er publiek toegankelijke internetpunten (PIAP’s ) te zijn, waar burgers zondermeer toegang kunnen krijgen tot de on-line-diensten van de overheid. Burgers zonder een internetaansluiting thuis dienen immers ook te kunnen profiteren van de digitale diensten van de overheid. Tenslotte dienen de on-line-diensten van de overheid rekening te houden met cultuur en toerisme. De overheid dient niet alleen informatie te geven, maar er ook voor te zorgen dat de diensten toegankelijk zijn voor mensen uit andere culturen, en toeristen. b) e-learning Ten aanzien van het onderwijs zijn er in het kader van het eEurope Program actiepunten opgesteld voor de ontwikkeling van e-learning. Als eerste actie moeten alle onderwijsinstellingen voor 2005 kunnen beschikken over een breedbandige aansluiting op het internet. Zodoende moeten snelle kennisuitwisseling en andere vormen van samenwerking tussen onderwijsinstellingen mogelijk zijn. Ten tweede moet het eLearning Program worden voltooid, met als doel om goede elearningapplicaties en bijbehorende content beschikbaar te maken voor het onderwijs. Onder dit plan valt ook de Task Force E-learning. In de volgende paragraaf wordt uitgebreider ingegaan op het eLearning Program. Daarnaast moeten alle studenten en onderzoekers toegang hebben tot virtuele campussen waar zij kennis kunnen uitwisselen en met elkaar kunnen communiceren. Ook moeten er
10-5-05
Q-modus BV
26/36
acties worden ondernomen die de ontwikkeling bevorderen van leersystemen waarin leerlingen met elkaar kunnen samenwerken met ondersteuning van de computer. Ten slotte moet de huidige onderwijswereld opnieuw worden opgeleid, zodat deze getraind is in het onderwijzen met behulp van ICT. Dit zal vooral een verandering in perceptie betekenen, aangezien in het onderwijs een relatief negatieve attitude bestaat tegenover leren met computers. c) e-health In de derde plaats is er aandacht voor de rol van ICT binnen de zorg. De zorgsector is altijd wat achtergebleven met het gebruik van ICT binnen de dienstverlening. Door de privatisering van de zorgsector wordt het gebruik van ICT binnen zorginstellingen belangrijker. Patiënten zullen straks kiezen op basis van prijs en kwaliteit. Het gebruik van ICT kan de kwaliteit van de dienst verbeteren, terwijl de kosten gelijk blijven of zelfs dalen. Om het gebruik van ICT binnen de zorg te stimuleren, heeft de Europese Commissie een drietal actiepunten geformuleerd: - De ontwikkeling van digitale gezondheidskaarten. - De realisatie van netwerken waarop informatie te vinden is die relevant is voor de zorg. Hierbij moet gedacht worden aan gegevens over patiënten en ziekteverschijnselen. Echter ook digitale leerstof voor medewerkers in de zorg is een belangrijk voordeel dat een dergelijk netwerk kan bieden. - De poging om, net als bij de overheid, te komen tot een zo ruim mogelijk aanbod van diensten on line, zoals spreekuren van huisartsen en het maken van een afspraak voor bijvoorbeeld opname en onderzoek. Ad. 2 De realisatie van een dynamische e-businessomgeving Vanzelfsprekend is er ook aandacht vanuit de Europese Commissie voor de digitalisering van de zakelijke markt. In de eerste plaats wil de Europese Commissie iets gaan doen aan de relevante wetgeving die geldt voor het on line zakendoen. Daarnaast moet er een netwerk worden ontwikkeld waarmee kansen voor bedrijven kunnen worden uitgewisseld, zodat partijen makkelijker nieuwe mogelijkheden kunnen ontdekken. Eveneens wil de Europese Commissie een algemeen beeld ontwikkelen van de manier waarop vraag en aanbod via digitale netwerken loopt. Ten slotte wil de Europese Commissie dat er gewerkt wordt aan de veiligheid van handelen via het web. Door de enorme stijging in cyberterreur heeft het vertrouwen in e-business een behoorlijke deuk opgelopen. Dat vertrouwen moet hersteld worden. Ad. 3 Door middel van: Om het bovengenoemde te realiseren, wil de Europese Commissie ervoor zorgen dat de benodigde infrastructuur beschikbaar is en dat deze veilig is. Dit betekent dat er geïnvesteerd moet worden in de aanleg van glasvezelnetwerken, snelle draadloze/mobiele netwerken voor datacommunicatie en dat deze netwerken voor iedereen, dus voor organisaties én individuen, toegankelijk zijn. Verder dient het gebruik van deze netwerken
B.1.1.2
Een Europese ruimte voor levenslang leren
Naast de doelstellingen in het eEurope Program met betrekking tot het onderwijs, heeft de Europese Commissie ook als doel om een omgeving te creëren waarin burgers hun hele leven lang kunnen leren en kennis kunnen verwerven. Deze doelstellingen staan beschreven in Making a European Area of Lifelong Learning a Reality. De Europese Commissie beseft ook dat de eerdergenoemde veranderingen in de economie en maatschappij moeten worden verwerkt in het huidige onderwijsstelsel. Een rapport van de OESO wijst erop dat leren en investeren in 'human capital' niet alleen leidt tot een hoger bruto binnenlands product, maar ook tot meer betrokkenheid bij de civiele samenleving, een groter welzijn en minder criminaliteit. De Europese Commissie streeft er daarom naar om een ruimte te realiseren waarin mensen zich enerzijds vrij kunnen bewegen tussen leersettings, arbeidsplaatsen, regio’s en landen, en daarbij in staat worden gesteld om zo veel mogelijk te profiteren van hun vaardigheden en kennis. Op die manier kunnen zij
10-5-05
Q-modus BV
27/36
anticiperen op de globalisering, demografische veranderingen, de digitale revolutie en de steeds sterker wordende effecten van milieuvervuiling. Anderzijds wordt gepoogd om via deze ruimte de wensen en ambities van de Europese lidstaten met betrekking tot welvaart, integratie, tolerantie en democratie te verwezenlijken. Dit initiatief richt zich dus niet alleen op het onderwijs, maar plaatst leren in een bredere maatschappelijke context. Daarom wordt het Europese onderwijsbeleid gekoppeld aan het Europese jongerenbeleid, het Europese werkgelegenheidsbeleid, het Europese sociale integratiebeleid en het Europese onderzoeksbeleid om zodoende tot een Europees raamwerk voor levenslang leren te komen. Levenslang leren is dan ook niet alleen gericht op het leertraject vanaf de leerplicht tot aan de pensionering, maar legt de nadruk op het totaal van formele, niet-formele en informele leeractiviteiten: - Formele leeractiviteiten betreffen het leren zoals dat normaal gebeurt op scholen en andere onderwijsinstellingen. Bij formeel leren is er sprake van gestructureerd onderwijs (leerdoelen, leertijden en begeleiding) en vindt er een beloning plaats in de vorm van een diploma of certificaat. Formeel leren vindt altijd met een bepaalde intentie plaats. - Bij niet-formele leeractiviteiten is er ook sprake van gestructureerd onderwijs, maar dat vindt niet plaats in onderwijsinstellingen en leidt meestal ook niet tot een diploma of certificaat. De lerende streeft ook bij niet-formeel leren een bepaald doel na. - Bij informele leeractiviteiten is er sprake van leren dat voortkomt uit de dagelijkse bezigheden, zoals die gerelateerd aan het werk, het gezin en hobby’s. Het leren heeft geen gestructureerde vorm en leidt ook niet tot een diploma of certificaat. Er kan sprake zijn van ‘leren met een intentie’, maar meestal gaat het om incidentele of toevallige leermomenten. De definitie van 'levenslang leren' zoals deze binnen de Europese Unie gehanteerd wordt, omvat al deze leeractiviteiten. Onder 'levenslang leren' wordt dan ook verstaan: ‘Alle leeractiviteiten die gedurende het hele leven ontplooid worden om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren.' Verder heeft de Europese Commissie bepaald wat de doelstellingen zijn die met 'levenslang leren' behaald moeten worden: -
Een actief burgerschap Persoonlijke ontplooiing Sociale integratie
Ten slotte is aangegeven wat de positie van de lerende in de Europese ruimte voor 'levenslang leren' is. Duidelijk is dat de lerende altijd centraal moet staan en dat iedereen evenveel recht heeft en dus gelijke kans moet hebben op kwalitatief goed onderwijs. Dit betekent dat geslacht, leeftijd, huidskleur, fysieke/psychische handicaps of andere individuele eigenschappen geen beperking mogen vormen om in aanmerking te komen voor onderwijs.
10-5-05
Q-modus BV
28/36
B.1.1.3
Bouwstenen en strategieën voor realisatie
Om een Europese ruimte voor 'levenslang leren' te kunnen realiseren, heeft de Europese Commissie een aantal bouwstenen geformuleerd waarmee de basis daartoe gelegd kan worden: -
Het werken in partnerships Inzicht in leerbehoeften Adequate personele en financiële middelen Toegankelijkere leermogelijkheden De ontwikkeling van een leercultuur Streven naar hoge kwaliteit
In de eerste plaats moet er worden samengewerkt door alle betrokkenen bij het formuleren van praktische strategieën. Een volgende en zeer belangrijke stap is dat er inzicht wordt verkregen in de eisen en wensen die aan leren worden gesteld. Daarbij gaat het zowel om de behoeften van de lerende of potentiële lerende als om de behoeften van organisaties, gemeenschappen, de maatschappij in het algemeen en de arbeidsmarkt. Daarnaast vergt het veranderen van het Europese leerklimaat een grote investering in zowel financiële zin als in personele zin. Het is van belang dat er voldoende van beide middelen beschikbaar is en dat deze middelen doeltreffend en op transparante wijze worden verdeeld en ingezet. De vierde stap bestaat uit het analyseren van de manier waarop de verschillende leerbehoeften op elkaar en op de wensen van de verschillende betrokkenen kunnen worden afgestemd en hoe er voor een gemakkelijkere toegang tot het leren kan worden gezorgd. Daarbij is het van belang dat er tijd- en plaatsonafhankelijk geleerd kan worden en er dus voor iedereen, altijd toegang is tot het leersysteem. Dit laatste betekent dat alle lidstaten hun leersystemen fundamenteel zullen moeten veranderen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er een leercultuur ontstaat, waarbinnen meer leermogelijkheden zijn, de participatiegraad hoog is en de vraag naar leren gestimuleerd wordt. Om dat te bereiken, is het van belang dat de formele sector de waarde van het nietformeel en informeel leren, erkent en waardeert. Ten slotte is het van belang dat er voortdurend gestreefd wordt naar een verbetering van het leren. Kwaliteitsverhoging kan plaatsvinden door aan kwaliteitswaarborging, evaluatie en monitoring te doen. De bouwstenen zijn vooral bedoeld voor op nationaal niveau en bieden een leidraad bij het opzetten en uitwerken van een eigen strategie voor de ontwikkeling van een levenslanglerenklimaat.
B.1.1.4
Prioriteiten en verantwoordelijkheden
Gezien de omvang van deze operatie kunnen niet alle veranderingen tegelijkertijd worden doorgevoerd. De Europese Commissie legt dan ook de nadruk op een aantal punten: -
Een geheel nieuwe Europese aanpak voor de waardering van leren, die past bij het beginsel van recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie. De studie- en beroepskeuzevoorlichting, -begeleiding en -advisering moeten zo worden ingericht dat zij helpen bij het toegankelijker maken van leren. Een stijging van de investeringen in onderwijs en scholing bij de lidstaten om de radicale veranderingen die gepaard gaan met de invoering van een levenslang-lerentraject te kunnen financieren en bemensen. Het bij elkaar brengen van de leermogelijkheden en de lerende door de ontwikkeling van leergemeenschappen, leersteden, leerregio’s en lerende organisaties in de wereld van het werk te ondersteunen en stimuleren. Ook op lokaal niveau moet de ontwikkeling van leercentra worden gestimuleerd.
10-5-05
Q-modus BV
29/36
-
-
De formulering en ontwikkeling van nieuwe basisvaardigheden afronden, zodat alle burgers in alle levensfasen de basis voor levenslang leren kunnen leggen, ook buiten de leerplicht om. De ontwikkeling van nieuwe onderwijskundige concepten, zodat kan worden ingespeeld op de verandering van kennisverwerving naar competentieontwikkeling en op de nieuwe rol van het onderwijzend personeel die deze verandering met zich meebrengt.
Voor de uitvoering van deze punten stelt de Europese Commissie dat de verantwoordelijkheid op verschillende niveaus bij de verschillende betrokkenen ligt: -
-
De nationale overheid is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van onderwijs voor alle burgers in alle levensfasen en dat het onderwijs over voldoende middelen beschikt. Tevens draagt de nationale overheid verantwoordelijkheid voor de stimulering van de invoering van het levenslang-lerenprincipe op alle niveaus in de nationale samenleving. De overheid dient daarom het voortouw te nemen bij de ontwikkeling daarvan. De verantwoordelijkheid voor het leren van personeel en de ontwikkeling van hun competenties ligt bij de werkgevers. Zij dienen steeds socialer verantwoord te gaan ondernemen en mogelijkheden te bieden voor onderwijs aan de maatschappij. Werknemersorganisaties dienen het volgen van onderwijs te stimuleren en hier ook zelf een actieve rol in aan te nemen door leeractiviteiten te organiseren voor hun leden. De sociale partners dienen bij hun onderhandelingen rekening te houden met het belang van leren en dit te verwerken in de verschillende overeenkomsten. De aanbieders van leermogelijkheden zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit en relevantie van hun aanbod en voor de onderlinge afstemming daarvan. Lokale organisaties, bijvoorbeeld buurt- en wijkverenigingen, hebben als taak hun mogelijkheden te benutten voor het organiseren van doelgericht onderwijs voor (potentiële) lerenden en hen zodoende te betrekken bij het onderwijs.
Ten slotte hebben alle betrokkenen de taak om gezamenlijk te werken aan het creëren van een leerklimaat waarin burgers zelf kunnen werken aan de verbreding van hun kennis en competenties.
10-5-05
Q-modus BV
30/36
B.2
Het eLearning Initiative en eLearning Action Plan
De aan het onderwijs gerelateerde beleidspunten uit het eEurope Program zijn door de Europese Commissie gebundeld tot een initiatief voor de ontwikkeling en inzet van e-learning binnen de Europese Unie. Het eLearning Initiativ is ook nauw verbonden met het plan voor de ontwikkeling van een Europese ruimte voor levenslang leren. Door de aandachtspunten uit beide beleidsplannen te combineren, wil de Europese Commissie een krachtig en eenduidig signaal afgeven aan de verschillende lidstaten, de onderwijswereld, het bedrijfsleven en de samenleving in het algemeen. Dit signaal heeft uiteindelijk geresulteerd in The eLearning Action Plan, waarin verwoord is welke stappen er moeten worden genomen om ICT in het onderwijs te implementeren en een leven lang leren mogelijk te maken. De Europese Commissie beseft en benadrukt dat e-learning een grote rol gaat spelen binnen het volwassenenonderwijs, doordat zij mogelijkheden biedt voor zowel informeel als nietformeel leren. Het belang van de snelle implementatie van e-learning blijkt ook uit andere onderzoeksrapporten. Snelle actie door alle betrokkenen is daarom geboden. Met het opstellen van dit actieplan streeft de Europese Commissie een aantal doelstellingen na. Deze doelstellingen komen overeen met een groot aantal actiepunten uit het eEurope Program en van het levenslang-lereninitiatief. Door deze actiepunten terug te laten komen in het eLearning Action Plan wil de Europese Commissie deze punten extra benadrukken, stimuleren of de ontwikkeling versnellen. De vier belangrijkste doelstellingen van het eLearning Initiativ zijn als volgt geformuleerd in het eLearning Action Plan: -
Doelstelling I: ICT-infrastructuur en -voorzieningen Doelstelling II: Trainingen op alle niveaus Doelstelling III: Ontwikkeling gestandaardiseerde content en diensten van hoge kwaliteit Doelstelling IV: Samenwerking en dialoog
Doelstelling I: ICT-infrastructuur en -voorzieningen De uitrol van ICT-netwerken van hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs moet worden versneld. Het resultaat van e-learning hangt af van het aantal organisaties, zowel onderwijsinstellingen als andere organisaties die belangrijk zijn voor e-learning (bibliotheken, musea, archieven etc.), dat is aangesloten op het netwerk. Uit onderzoek is gebleken dat nog lang niet alle relevante organisaties beschikken over een ICT-infrastructuur die voldoet aan de eisen. In veel gevallen ontbreken nog een snelle internetverbinding en voldoende computers. De Europese Commissie vindt dan ook dat er op dit punt snelle vooruitgang moet worden geboekt. Voor projecten die de uitrol van ICT-infrastructuur bevorderen, stelt de Europese Investeringsbank middelen beschikbaar. Doelstelling II: Trainingen op alle niveaus Het gebruik van ICT vraagt om nieuwe kennis en vaardigheden. Hoewel 70 procent van de groep werkenden beseft dat kennis van ICT erg belangrijk is, heeft slechts 27 procent van hen training gehad in het gebruik van computers voor hun werk. Het gebrek aan kennis en vaardigheden vormt dan ook een grote bedreiging voor de Europese kenniseconomie. De Europese Commissie stimuleert daarom de ontwikkeling van nieuwe trainingen voor volwassenen, zodat de bestaande opleidingen op een hoger niveau komen. Dit gebeurt vooral door te wijzen op het belang van ICT-kennis voor het arbeidsperspectief en het belang van de beschikbaarheid van relevante trainingen voor onderwijs. Hierbij gaat het niet alleen om trainingen voor het gebruik van ICT, maar ook om trainingen waarin wordt uitgelegd hoe ICT gebruikt kan worden voor het leren en om trainingen waarin mensen leren om te gaan met de veranderingen die het gebruik van ICT met zich meebrengt. Deze laatste trainingen zijn vooral van belang voor het onderwijzend personeel, omdat het gebruik van ICT in de vorm van e-learning een grote verandering in hun dagelijkse werkzaamheden betekent. 10-5-05
Q-modus BV
31/36
Doelstelling III: Ontwikkeling gestandaardiseerde content en diensten van hoge kwaliteit De Europese Commissie beschouwt de derde doelstelling als belangrijkste van allemaal, omdat er binnen De Europese Unie een groot gebrek is aan digitale content. Dit geldt niet alleen voor content en diensten die gericht zijn op het onderwijs, maar ook voor content die culturele en mediabronnen betreft. Mediabronnen zijn ook cruciaal voor het onderwijs, als bronnen voor leercontent. Daarnaast wordt de ontwikkeling van diensten steeds belangrijker, omdat nieuwe onderwijsvormen, zoals 'blended learning', virtueel onderwijs combineren met bestaand onderwijs, zoals klassikaal onderwijs. De diensten hiervoor ontbreken vaak nog of zijn van onvoldoende kwaliteit. Een belangrijk aandachtspunt in dit kader is de ontwikkeling van virtuele campussen van universiteiten, zodat studenten en anderen altijd toegang hebben tot de hoogwaardige kennis van universiteiten en deze kennis gemakkelijk onderling kunnen uitwisselen. Daarnaast is het belangrijk dat bij de ontwikkeling van content en diensten gewerkt wordt met een standaard. Dit zorgt niet alleen voor een bepaald gegarandeerd niveau, maar ook dat de verschillende content en diensten op elkaar aansluiten, op het bestaande onderwijs aansluiten en bovendien onderling uitwisselbaar zijn. Binnen de Europese Unie moet dan ook gestreefd worden naar de realisatie van een omgeving waarin nieuwe ontwikkelingen gestandaardiseerd plaatsvinden. Ten slotte heeft de Europese Commissie nog een drietal onderwerpen aangeven waarvoor in het bijzonder e-learningcontent, applicaties en diensten moeten worden ontwikkeld: -
Moderne talen Wetenschap, technologie en samenleving Kunst, cultuur en burgerschap
Deze punten verdienen extra aandacht, gezien hun belang voor de Europese Unie. Vanuit de Europese Commissie worden projecten op deze terreinen dan ook gesteund middels bestaande programma’s. Doelstelling IV: Samenwerking en dialoog De Europese Commissie wil de samenwerking en de dialoog tussen alle verschillende actoren bevorderen en zorgen dat middelen en initiatieven bij elkaar worden gebracht. Hier moet zowel op lokaal, regionaal, landelijk als Europees niveau aan worden gewerkt. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd dat er samenwerkingsverbanden ontstaan tussen de publieke en private sector, waarbij kennisuitwisseling centraal staat. Vanuit de Europese Commissie is hiervoor zelf een aantal stappen genomen, te weten: -
Het verbeteren en versterken van de samenwerking met het Europees SchoolNet (EUN). Het EUN is een samenwerkingsverband tussen de verschillende onderwijsministeries, scholen, onderwijzers en schoolhoofden. Het EUN vervult een belangrijke rol bij de integratie van ICT in het onderwijs door het opstarten van een aantal belangrijke projecten, het geven van voorlichting en het ondersteunen van initiatieven die vanuit de betrokken partijen zelf komen.
-
Het verbeteren en versterken van de samenwerking met het ODL Liaison Committee (Open and Distance Learning Liaison Committee). Dit comité is een samenwerkingsverband tussen de belangrijkste organisaties voor Europese universiteiten en voor open-afstandsleren. Hieronder vallen bijvoorbeeld de EUA (European University Association), EADTU (European Association of Distance Teaching
10-5-05
Q-modus BV
32/36
Universities), Coimbra Group en EuroPACE. Het ODL Liaison Committee zorgt voor belangrijke input omdat het beschikt over veel kennis en ervaring. Daarnaast stuurt dit comité de ontwikkeling van virtuele campussen aan voor alle Europese universiteiten. Dit is een belangrijk aandachtspunt binnen het eLearning Action Plan. -
Het organiseren van een top voor de belangrijkste ICT-bedrijven in Europa om hun visie op e-learning te horen. De deelnemende bedrijven, waaronder Nokia, IBM en CISCO, hebben een tiental aanbevelingen gedaan voor de snelle ontwikkeling van e-learning om zodoende te komen tot een Europese kenniseconomie en -samenleving. Ook is tijdens deze bijeenkomst afgesproken dat binnen de ICT-branche verder zal worden gekeken naar mogelijkheden voor samenwerking.
-
De ontwikkeling van een website als informatiebron van e-learning. Alle betrokkenen en geïnteresseerden kunnen op de Europese website voor e-learning informatie vinden over het belang van e-learning voor de kenniseconomie, het onderwijs en het individu. De website wordt nog verder ontwikkeld in overleg met partners.
B.3
Aandachtspunten voor de komende jaren
De Europese Commissie heeft voor de komende jaren een aantal punten aangegeven waarvan zij vindt dat het beleid er zich op moet concentreren. Het gaat hierbij om: -
Benadrukken van het belang en de meerwaarde van e-learning.
-
Het verschaffen van vergelijkingsindicatoren en -overzichten voor beleidsmakers.
-
Benadrukken van het belang van een hoge kwaliteit, het gebruik van standaarden en de pedagogische functie van e-learning.
-
Aandacht besteden aan de organisatorische veranderingen en de veranderende rol van onderwijzers, die de implementatie van e-learning met zich meebrengt.
-
Uitbreiden van het onderzoek naar de mogelijkheden van e-learning en de mogelijkheden van nieuwe media (mobiele datacommunicatie, speciale interfaces etc.) voor e-learning, waarbij de nadruk wordt gelegd op het vergaren van 'best practices' en kennisuitwisseling.
-
Onderzoeken van nieuwe mogelijkheden voor samenwerkingsverbanden tussen publieke en private organisaties, waaronder universiteiten, scholen, trainingsinstituten, de industrie, organisaties die levenslang leren mogelijk maken etc. Het gaat hierbij niet alleen om nieuwe verbanden van financiële aard, maar vooral om samenwerkingsverbanden om het niveau van het onderwijs aan te laten sluiten bij de behoeften van volwassenen en het bedrijfsleven.
-
Zorgen voor de ontwikkeling van de markt voor/van kwalitatief hoogwaardige elearningcontent en -services, waarbij de toekomst van de markt gewaarborgd wordt. Dit betekent dat vanuit de Europese Commissie gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor subsidies voor scholen en bedrijven.
-
Aanmoediging van het gebruik van e-learning door te wijzen op de mogelijkheden van elearning om het gebrek aan kennis, 'the skills gap', terug te dringen. In een kenniseconomie waarin een groot deel van de werkzaamheden ICT-gerelateerd is, is het noodzakelijk dat mensen de kennis hebben om met ICT te kunnen werken.
10-5-05
Q-modus BV
33/36
Voor 2005 heeft de Europese Commissie nog een aantal punten verder gespecificeerd: -
Analyseren van de publieke en private markt voor e-learning, zodat een goed beeld wordt verkregen van de huidige situatie en eventuele problemen of obstakels.
-
Realiseren van virtuele campussen voor alle studenten. Alle universiteiten moeten in 2005 zorgen dat ze voor zowel studenten als onderzoekers on line toegankelijk zijn, zodat leren en kennis geoptimaliseerd kunnen worden.
-
Alle onderwijsinstellingen en kennisinstellingen (bibliotheken, musea, archieven etc.) moeten beschikken over een snelle internetverbinding.
-
Lanceren van verschillende pilots en projecten die ertoe moeten leiden dat het onderwijs naar een hoger niveau wordt getild.
B.4
Kansen Noord-Nederland door Europees beleid
Het beleid van de Europese Commissie aangaande e-learning biedt verschillende mogelijkheden voor het bedrijfsleven en kennisinstellingen in Noord-Nederland. Door met voorstellen, ideeën en projectvoorstellen te komen, kunnen organisaties uit Noord-Nederland goed inspelen op de aandachtspunten uit de verschillende Europese beleidsplannen. Er kan daarbij onderscheid worden gemaakt tussen kansen voor onderwijs- en kennisinstellingen en kansen voor het bedrijfsleven.
B.4.1
Kansen voor onderwijs- en kennisinstellingen
Het beleid van de Europese overheid biedt aan de verschillende onderwijsinstellingen in Noord-Nederland kansen om zichzelf te profileren door in te haken op de verschillende actiepunten, waarbij het onderwijswezen nauw betrokken moet worden: -
-
Onderzoek naar de pedagogische waarde/mogelijkheden van e-learning. Onderzoek naar de veranderingen die de implementatie van e-learning met zich meebrengt voor de organisatie en voor onderwijzers. Deze kennis kan vervolgens in een training worden omgezet. Aangaan van samenwerkingsverbanden met het noordelijke bedrijfsleven voor de ontwikkeling van hoogwaardige en pedagogisch verantwoorde e-learningapplicaties, content en services. Aangaan van samenwerkingsverbanden met het noordelijke bedrijfsleven voor het uitvoeren van projecten binnen het onderwijs en het bedrijfsleven. Samen met (Noord-)Nederlandse ICT-bedrijven onderzoek doen naar de mogelijkheden van nieuwe media binnen het onderwijs. Oprichten van nieuwe opleidingen die inhaken op de ontwikkeling van e-learning, bijvoorbeeld: o Game-ontwikkeling in het algemeen en voor leerdoeleinden. o Moderne talen en e-learning. o Wetenschap, technologie, samenleving en e-learning. o In dit kader kan ook worden gedacht aan promotionele campagnes voor bètastudies, in samenwerking met het lager en middelbaar onderwijs en het bedrijfsleven. o Kunst, cultuur en burgerschap. o In dit kader kan worden gedacht aan samenwerking met musea, bibliotheken en toeristische organisaties. o Actief meewerken aan Europese samenwerkingsverbanden, zoals het Europees SchoolNet en het ODL Liaison Committee. Binnen deze organisaties zullen nieuwe ontwikkelingen als eerste worden besproken en worden mogelijkheden voor nieuwe, interessante projecten als eerste bekendgemaakt.
10-5-05
Q-modus BV
34/36
B.4.2
Kansen voor het bedrijfsleven
Ook het noordelijke bedrijfsleven in Nederland kan profiteren van het Europese beleid. Uit het voorgaande is gebleken dat het bedrijfsleven nauw betrokken moet worden bij de ontwikkeling van e-learning. In een kenniseconomie speelt ook binnen het bedrijfsleven leren een grote rol, waardoor het veel baat heeft bij de ontwikkeling van e-learning. Het bedrijfsleven in Noord-Nederland kan hier zelf aan meewerken door: -
Samenwerkingsverbanden aan te gaan met onderwijs- en onderzoeksinstellingen voor onderzoek en het uitvoeren van projecten, bijvoorbeeld de inzet van nieuwe media binnen het onderwijs. Ontwikkelen van e-learningapplicaties, -content en -diensten. Aanleggen van hoogwaardige ICT-infrastructuur en hiervoor beslissingstools te ontwikkelen op basis van 'best practices'. Actief mee te werken aan de realisatie van standaards binnen e-learning. Aandacht te besteden aan de eigen interne opleidingsmogelijkheden en de rol van elearning daarin. Actief mee te werken aan Europese initiatieven op het gebeid van e-learning.
10-5-05
Q-modus BV
35/36
C
Overzicht pilots
Geïdentificeerde pilots Task Force E-learning Gea Vellinga
C.1
Overzichtstabel
Dit overzicht is niet in de openbare versie van dit rapport opgenomen.
C.1.1
Samengevat
Bij de 29 pilots zijn direct 67 organisaties betrokken. Van deze organisaties vallen 33 onder het MKB, 2 onder grootbedrijf, 8 onder kennisinstellingen, 8 onder onderwijs en 17 onder ‘anders’. Enkele organisaties participeren in meer dan 1 project. Omdat het in vrijwel alle gevallen om andere activiteiten gaat, die uitgevoerd worden door andere personen/afdelingen, wordt elke deelname meegeteld. Met de projecten is een werkgelegenheid gemoeid van ruim 120 fte. De totale investering is bijna 5,5 mln euro
10-5-05
Q-modus BV
36/36