FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie
Kartering en analyse van landschapswaarden door middel van PGIS in de gemeente Hamme. Stine Van Asbroeck
Academiejaar 2013 – 2014 Aantal woorden in tekst: 15157
Prof. Dr. Veerle Van Eetvelde, Vakgroep Geografie
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
WOORD VOORAF Twee jaar geleden, tijdens mijn 3e bachelor, besloot ik een deel van mijn master in het buitenland te doen, via het Erasmusproject. Ik had reeds besloten dat Landschapskunde en – planning mijn afstudeerrichting zou worden, dus zocht ik een universiteit in Europa die ook op dat gebied uitgebreid onderzoek deed. Prof. Veerle Van Eetvelde raadde mij de universiteit van Turku, Finland aan, gezien ze zelf ook met deze universiteit en dan meerbepaald met de afdeling geografie nauw samenwerkt. Op 25 augustus 2012 vertrok ik richting het koude noorden, vol verwachtingen. Eenmaal aangekomen bleek de Finse terughoudendheid heel goed mee te vallen, want eenmaal je ze goed leert kennen, wil je niet meer terug. Op heel korte tijd voelde ik me er helemaal thuis, deels door de mensen, anderzijds door het onderwijssysteem, dat meer gebaseerd is op begrijpen dan kennen. Iedereen staat er ook altijd voor de ander klaar. Zo kon ik met al mijn vragen over te volgen vakken terecht bij Niina Käyhkö. Zij raadde mij aan een klein vak te volgen dat georganiseerd werd rond het doctoraat van Nora Fagerholm. En het is dit vak dat de kiem was voor dit onderzoek. Twee intense dagen vol discussies omtrent de onderwerpen participatie, PGIS en landschapswaarden onder leiding van enkele experten in dit gebied, prof. Gregory Brown en Marketta Kyttä hadden iets in mij gewekt. Hier wou ik ook deel van uitmaken. Gelukkig vond ik in prof. Veerle Van Eetvelde een promotor die even hard achter het idee stond. Samen met de achtergrondinformatie en kennis die ik in Finland verzamelde van prof. Gregory Brown, Nora Fagerholm, Niina Käyhkö, Marketta Kyttä en Anna Broberg, en de hulp van Sakari Ellonen en Maarit Kahila voor het internetplatform, Maptionnaire, dat ik mocht gebruiken, is deze thesis tot stand gekomen. Graag zou ik hen allemaal bedanken voor hun input, ideeën, kennis en hulp. Ook wil ik graag prof. Veerle Van Eetvelde bedanken om mij de kans te geven zelf dit onderwerp te kiezen en te onderzoeken, mee te gaan in mijn verhaal en antwoorden en oplossingen te bieden wanneer nodig. Verder wil ik ook Lien Dupont bedanken voor de hulp bij de statistische moeilijkheden die ik tegenkwam tijdens de analyse. De belangrijkste input voor dit onderzoek waren uiteraard de respondenten, die de basis vormden voor de data. Ook hen wil ik graag allemaal bedanken want zonder hen was dit onderzoek niet mogelijk geweest. En als laatste, Tijs, dankjewel voor het koken, de boodschappen, enzovoort, maar vooral dankjewel voor je onvoorwaardelijke steun gedurende deze drukke en moeilijke voorbije maanden.
Stine
16 augustus 2014 2
INHOUDSTAFEL
1. INLEIDING .......................................................................................................................... 5 1.1. Participatie ......................................................................................................................... 5 1.2. PGIS.................................................................................................................................... 7 1.3. Landschapswaarden.......................................................................................................... 9 1.4. PGIS, landschapswaarden en planningsprocessen ...................................................... 11 2. STUDIEGEBIED, METHODEN EN MATERIALEN................................................... 13 2.1. Studiegebied ..................................................................................................................... 13 2.2. Beschrijving landschapswaarden................................................................................... 14 2.3. Methode ............................................................................................................................ 16 2.3.1. Internetenquête ............................................................................................................... 16 2.3.2. Analyse ........................................................................................................................... 18 3. RESULTATEN ................................................................................................................... 19 3.1. Algemeen .......................................................................................................................... 19 3.1.1. Kenmerken steekproefpopulatie ..................................................................................... 19 3.1.2. Woonplaats ..................................................................................................................... 21 3.1.3. Werk ............................................................................................................................... 23 3.2. Per waarde ....................................................................................................................... 24 3.2.1. Algemeen ........................................................................................................................ 24 3.2.2. Economisch .................................................................................................................... 25 3.2.3. Vrije tijd.......................................................................................................................... 27 3.2.4. Cultureel ......................................................................................................................... 27 3.2.5. Historisch/erfgoed .......................................................................................................... 28 3.2.6. Spiritueel/religieus en therapeutisch .............................................................................. 29 3.2.7. Leren............................................................................................................................... 31 3.2.8. Biologisch en intrinsiek .................................................................................................. 32 3.2.9. Esthetisch wel/niet aantrekkelijk .................................................................................... 34 3.2.10. Toekomst wel/niet bewaren .......................................................................................... 35 3.3. Verband tussen verschillende waarden ......................................................................... 39 3.4. Verband met water.......................................................................................................... 39 3.5. Waardering enquête ........................................................................................................ 40 4. DISCUSSIE ......................................................................................................................... 40 4.1. Methode ............................................................................................................................ 40 3
4.1.1. Internetenquête ............................................................................................................... 40 4.1.2. Participatie en PGIS ...................................................................................................... 42 4.2. Landschapswaarden........................................................................................................ 46 4.3. Waardering enquête – planning..................................................................................... 48 5. BESLUIT............................................................................................................................. 49 6. REFERENTIELIJST ......................................................................................................... 51 6.1. Artikels en boeken ........................................................................................................... 51 6.2. Internetbronnen .............................................................................................................. 59 7. BIJLAGEN ......................................................................................................................... 61 7.1. Resultaten bevraging appreciatie enquête .................................................................... 61 7.2. Resultaten bevraging moeilijkheidsgraad enquête ...................................................... 63 7.3. Internetenquête................................................................................................................ 64
4
1. INLEIDING ‘Landschap’ is een zeer brede term die iedereen wel eens gebruikt en die vele definities heeft (Tress & Tress, 2001). Volgens het woordenboek van Dale (www.vandale.be, 26 april 2014) is de betekenis van een landschap “de omgeving zoals de mens die waarneemt”. De wetenschappelijke definitie, vastgelegd door de Europese Landschapsconventie is echter heel wat uitgebreider (Council of Europe, 2000): “ ‘Landscape’ means an area, as perceived by people, whose character is the result of action and interaction of natural and/or human factors.”. Of de officiële Nederlandstalige vertaling: “ ‘Landschap’ is een gebied, zoals dat door mensen wordt waargenomen, waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en/of menselijke factoren en de interactie daartussen.” Beide definities vernoemen echter het aspect van waarneming door de mens. Om duidelijk te maken dat het aandeel menselijke factoren groot is, heeft de Europese Landschapsconventie zes jaar later zelfs een heel hoofdstuk aan participatie gewijd (Council of Europe, 2006). Jones (2011) stelt, na verdieping in dat specifieke hoofdstuk, dat participatie inhoudt dat de waarde en de betekenis gerelateerd aan een landschap voor verschillende mensen dient mee te worden genomen in het onderzoek. Alle verschillende oogpunten van alle geïnteresseerde groepen, niet alleen die van experts en politici, dienen te worden geconsulteerd. Veel mensen weten namelijk meer dan weinig mensen, onafhankelijk of het nu academici, politici of ‘gewone’ mensen zijn (Surowiecki, 2005). In deze paper zal een methode om de participatiegraad in planningsprocessen te verhogen worden uitgetest en bestudeerd.
1.1. Participatie Volgens Van Dale betekent participatie “het hebben van aandeel in iets, deelname” (www.vandale.be, 26 april 2014). Arnstein (1969) was een van de eersten om het begrip participatie onder de loep te nemen. Hierbij stelt hij dat er verschillende graden van participatie zijn, die hij voorstelt volgens zijn ‘ladder of participation’. Deze gaat van non-participatie (manipulatie en therapie) over het doen aan symboolpolitiek (informeren, consulteren, verzoenen) tot de macht voor de burger (samenwerking, gedelegeerde bevoegdheid en burgercontrole). Getracht wordt minstens één van de laatste drie mogelijkheden (burgermacht) toe te passen in onderzoek omtrent participatie. Er is echter kritiek op deze indeling van 5
participatie omdat de het zwaartepunt enkel bij de macht van de burger legt en hierdoor voorbijgaat aan de kennis die door deze burgers geleverd wordt (Tritter & McCallum, 2006). Ze verwoorden het als “missende treden, slangen en meerdere ladders”, waarmee ze bedoelen dat het model van Arnstein enkele vormen van participatie mist (missende treden), dat de toepassing van het model omgekeerde effecten kan hebben (slangen) en dat er meer soorten van participatie zijn dan macht alleen (meerdere ladders). Dan gaat bijvoorbeeld over de mate van betrokkenheid of de kennis die de burgers aanbrengen. Ook voor Bailey et al. (2011) gaat het niet om de mate van participatie, maar de kwaliteit ervan. Collins en Ison (2006) introduceren de term social learning in de plaats van participatie, om meer nadruk te leggen op het sociale aspect en de kwalitatieve waarden. Het zijn deze sociale waarden die vaak niet genoeg worden meegenomen in de besluitvorming en planningsprocessen (Tyrväinen et al., 2007), maar dienen op een systematische manier te worden verzameld om ze te kunnen gebruiken in een planningsproces. Bij het proberen verzamelen van die perceptie van de omgeving, dient ermee rekening te worden gehouden dat het gaat over subjectieve data, die niet voor iedereen dezelfde zijn (Stillman, 1975). Zube (1987) geeft namelijk al aan dat landschappen door iedereen anders ervaren worden en op die manier ook op een verschillende wijze kunnen geïnterpreteerd worden. Ook Dramstad et al. (2006)geven aan dat verschillende mensen diverse landschappen prefereren, al hebben ze dit niet kunnen aantonen met hun opdeling in inwoners en bezoekers van het studiegebied. Het landschap wordt echter op een verschillende manier waargenomen door de drie belangengroepen, werkzaam in planning en participatie. Rogge et al. (2007) hebben deze verschillen kunnen waarnemen tussen politici, experts en het publiek bij een onderzoek in het Pajottenland (België). De manier waarop het landschap wordt waargenomen en meerbepaald de verbondenheid ermee, kunnen ook bepaald worden door het vervoersmiddel (Kienast et al., 2012).Voetgangers en fietsers nemen volgens hun het landschap intensiever waar dan bijvoorbeeld mensen die het landschap bekijken vanuit een voertuig, ze hebben namelijk meer tijd om de verschillende details die het landschap vormen tot zich te nemen.
Wanneer men in onderzoek tracht een bepaald niveau van participatie te bereiken, maar daarin faalt, noemt men dit een Arnstein gap (Bailey & Grossardt, 2009). Innes en Booher (2004) stellen ook een dergelijke leemte vast binnen de planning. Het gaat hem volgens hen vaak meer om het vernoemen van participatie dan deze echt toepassen, terwijl het gebruik van goede participatie enkele problemen kan oplossen, zoals budget beslissingen en het verbeteren van het klimaat voor toekomstige plannen. Sewell en Coppock (1977) hebben in 1977 reeds een heel boek gewijd aan het ontbreken van participatie in planningsprocessen en de mogelijkheden en 6
moeilijkheden ervan. Het is dus een onderwerp dat al bijna 40 jaar op tafel ligt en nog steeds is er geen systematische oplossing voor gevonden omdat het een moeilijk en gevoelig onderwerp betreft. Ook volgens Wolsink (2004) is het belangrijk bewoners en stakeholders te betrekken in planningsprocessen.
Landschapskunde is een onderzoekstak die niet valt onder te brengen in één enkele discipline, de onderzoeken in verband met landschappen kennen dus altijd een vorm van integratie tussen verschillende disciplines (Tress et al., 2005b). Tress et al. (2005b) definiëren binnen de geïntegreerde studies twee soorten: de interdisciplinaire studies, waarbij verschillende disciplines samenwerken aan een onderzoek, waarbij de individuele kennis wordt geïntegreerd tot gezamenlijke kennis, en de transdisciplinaire studies, waar naast de verschillende disciplines ook non-academici een input bieden aan het onderzoek. Wanneer er bij aanwezigheid van nonacademici geen interactie meer is tussen de verschillende disciplines, spreekt men van een participatorisch onderzoek. Dit onderzoek balanceert dus op de rand tussen het participatorisch en transdisciplinair onderzoek. Volgens Antrop en Rogge (2006) zijn geïntegreerde landschapsstudies die gebruik maken van een transdisciplinaire benadering nog steeds vrij zeldzaam in Vlaanderen. In hun studie naar het behouden van landschapswaarden in een studiegebied in Gooik, Vlaanderen, merken ze op dat dit vooral moeilijk verloopt door het gebrek aan een gelijkende taal. Ook Sevenant en Antrop (2010) merkt op dat men wel wil aan transdisciplinair bottom-up onderzoek doen, maar dat er een gebrek is aan systematische en eenduidige methodes om dit toe te passen. Zij gebruiken gewone enquêtes om deze lokale kennis te capteren, maar gaan op die manier voorbij aan het geografische aspect van deze kennis in het landschap.
1.2. PGIS
Om ook het geografische aspect te kunnen capteren en een transdisciplinair onderzoek te bereiken, kan er gebruik gemaakt worden van PGIS. GIS (Geografische Informatie Systeem) wordt vaak gelijk gesteld aan het maken van kaarten, waarbij het woord ‘informatie’ wordt overgeslagen. Dit is nochtans het belangrijkste onderdeel van de term, want zonder informatie kan er niets op kaart getoond worden (Barndt, 1998). Maar net zoals er geen precieze definitie is voor GIS, is die er ook niet voor PGIS. Het kan zelfs nog moeilijker zijn hier een eenduidige definitie voor te definiëren (Dunn, 2007).
7
De term PGIS wordt voor het eerst gebruikt in 1996 op een congres van het National Center for Geographic Information and Analysis (NCGIA, 1996). Na deze officiële vaststelling wordt deze term vervolgens door heel wat onderzoekers opgepikt, gebruikt en onderzocht. Obermeyer (1998) en Sieber (2006) hebben de evolutie van de term doorheen de tijd verder bestudeerd. Er komen ook steeds meer varianten, afhankelijk van de soort van participatie zoals SoftGIS (Kyttä et al., 2013), kwalitatieve GIS (Jung & Elwood, 2010), kritische GIS (O'Sullivan, 2006), volunteered geographic information (Brown et al., 2013; Elwood, 2008), Public Participation GIS (Brown et al., 2013; Brown et al., 2011; Brown & Weber, 2011) enzovoort. Deze verschillende termen krijgen binnen een onderzoek telkens hun eigen invulling en licht verschillende betekenissen. De methode zelf wordt meestal toegepast in ontwikkelingslanden (Fagerholm et al., 2012; Käyhkö et al., 2013) of rurale of natuurlijke gebieden (Brown & Weber, 2011; Jeong et al., 2012; Raymond et al., 2009), maar kan ook gebruikt worden in meer stedelijke gebieden (Kytta et al., 2011; Tyrväinen et al., 2007). In onze streken is dergelijk onderzoek nog zeldzamer, omdat de uitdagingen in een verstedelijkt gebeid bij dergelijk onderzoek veel groter zijn. Er zijn echter al een paar gelijkaardige voorbeelden, die telkens ook gebruik maken van het internet. Het oplossen van complexe problemen die ontstaan bij planningsprocessen kunnen namelijk goed worden aangepakt door het introduceren van elektronische oplossingen (Voss et al., 2004). De mogelijkheden om PGIS en sociale media (of web 2.0) samen te gebruiken voor planning management is reeds toegepast door Bugs et al. (2010) in Brazilië. Ook Brown en Weber (2011) hebben deze methode reeds gebruikt in NieuwZeeland. Bijna identiek onderzoek werd verricht door de Vries et al. (2013) in Nederland waarbij de onderzoekers op zoek gingen naar hotspots van erg gewaardeerde plaatsen op basis van een tool gebaseerd op Google Maps. Zij omschrijven de waarden echter als kwaliteiten en zoeken enkel naar deze die een hoge waardering tot gevolg zullen hebben (gebaseerd op literatuuronderzoek). Hierbij is het van belang dat er een makkelijk te gebruiken website ontwikkeld wordt (Kyttä et al., 2013).
Barndt (1998) stelt dat PPGIS mogelijkheden impliceert voor participatie, maar dat succesvolle applicaties, die dan ook nog effectief gebruikt worden binnen de besluitvorming, eerder zeldzaam zijn doordat de politiek participatie eerder tracht te beperken. Politici kunnen namelijk worden beschouwd als de democratische vertegenwoordiging van het volk (Booth & Richardson, 2001). Toch wordt op die manier voorbijgegaan aan echte diepgaande participatie. Dit onderzoek probeert een antwoord te vinden op deze moeilijke dialoog, waarbij een platform
8
wordt opgericht waar de respondenten objectieve waarden kunnen aanduiden, welke vervolgens, na onderzoek, kunnen gebruikt worden door de politiek.
1.3. Landschapswaarden
De zoektocht naar de correcte indicatoren om de eigenschappen van landschappen te vatten is niet altijd even makkelijk (Gulickx et al., 2013). Het Millenium Ecosystem Assessment (World Health Organisation, 2005) heeft een kader opgericht dat het mogelijk maakt zogenaamde ecosystem services te onderzoeken. Hierdoor is men begonnen met het karteren van ecosystem services, waarbij men binnen elk ecosysteem ging kijken welke diensten het kan voortbrengen en vervolgens kon men hier dan een waarde aan geven. Ook Haines-Young en Potschin (2010) hebben deze ecosystem services bestudeerd en stellen dat deze meer zijn dat de rechtstreekse goederen die een landschap kan bieden, het gaat voor hen bijvoorbeeld ook om de culturele of spirituele betekenis van dat landschap.
Termorshuizen en Opdam (2009) willen lokale kennis van het landschap integreren in onderzoek om een duurzame landschapsontwikkeling te genereren. Hierbij willen ze afstappen van de term ecosystem services omdat deze niet de volledige lading dekt van wat ze willen bereiken. Ze willen ook aandacht voor de waarde die zogenaamde locals hechten aan het landschap en introduceren daarom de term landscape services. Deze stap zou ervoor zorgen dat onderzoek omtrent landschap en planning niet meer op een interdisciplinaire manier wordt uitgevoerd, maar dat het naar een transdisciplinair niveau gaat. Het capteren van echte waarden, de lokale kennis blijft echter vrij beperkt, vooral het psychologische aspect van de waarde van een landschap wordt niet meegenomen (Kumar & Kumar, 2008). Ook bij Sherrouse et al. (2011), die de sociale waarden van ecosystem services hebben gekarteerd, blijft dat psychologische aspect ondervertegenwoordigd. Een nieuw systeem is nodig om te onderzoeken hoe sociale en ecologische systemen met elkaar interageren en dat dient te gebeuren met onderzoek op basis van plaatsen (Carpenter et al., 2009). Daarvoor dient te worden overgestapt op landscape values, landschapswaarden. Er is namelijk een verschil tussen de diensten die een landschap kan aanbieden en de waarde die men er aan hecht. Volgens het woordenboek van Van Dale heeft ‘een waarde’ twee betekenissen (www.vandale.be, 26 april 2014):
9
1. “betekenis in het economisch verkeer, als ruilmiddel: in waarde verminderen; aanschaffingswaarde,
aanschafwaarde,
marktwaarde,
nieuwwaarde,
verkoopwaarde, winkelwaarde” 2. “betekenis in morele, geestelijke, sociale enz. zin: iem. in zijn (eigen) waarde laten hem nemen en waarderen zoals hij is”
Voor Dramstad et al. (2006) kan de esthetische waarde van een landschap worden beschouwd als een publiek goed dat een economische waarde heeft doordat het bijdraagt aan de gezondheid en zorgt voor inkomsten van toeristen. Belangrijk is om aan te geven dat het puur gaat om het aangeven van de waarde, niet van de achterliggende betekenis of een geldsom. Volgens Plottu en Plottu (2012) kunnen landschapwaarden echter een combinatie van de twee betekenen, waarbij de economische waarden of gebruikswaarden de niet-gebruikswaarden ondersteunen. Hier wordt echter gefocust op de psychologische, morele, niet-gebruikswaarde. Sauer en Fischer (2010) hebben namelijk de economische waarde van landschappen onderzocht door middel van het bepalen van de willingness-to-pay, de bereidheid om te betalen voor dat bepaalde landschap. Zij vonden echter dat deze economische waarde niet overeen kwam met de functionele en achterliggende waarden die mensen aan een landschap hechten. Sagoff (2011) heeft stakeholders een economische waarde laten geven aan ecosystem services en ondervond dat ze deze wel goed konden inschatten. Hij stelt wel dat er een probleem is met de definitie van ‘waarde’, de term heeft verschillende betekenissen voor onderzoekers en stakeholders. Hier moet volgens hem dringend duidelijkheid in komen.
Volgens Brown en Perkins (1992) is het waarde hechten aan een plaats het gevolg van gedragmatige, cognitieve en emotionele verankering van een individu in zijn sociofysische omgeving. Coeterier (1987) zag in dat het waarnemen van landschappen en de waardering ervan erg samenhangend zijn. Het waarnemen van een landschap gebeurt aan de hand van verschillende kenmerken van dat landschap. Deze kenmerken zijn dezelfde voor de waardering ervan en komen voort uit de mensen zelf. Bijkomend is dat deze kenmerken volgens zijn onderzoek goed bruikbaar zijn in de planning. Deze kenmerken zijn echter nog geen waarden, dat is pas later gekomen. Gómez-Sal et al. (2003) gebruiken bijvoorbeeld vijf waarden om tot een aantal duurzame ontwikkelingsscenario’s te komen. Deze zijn sociaal, cultureel, ecologisch, economisch en productief. Maar het is de indeling van Brown en Weber (2012) die met twaalf waarden de volledige lading dekken. Deze waarden zijn: aesthetic, recreation, economic, wilderness, biological, heritage, future, learning (knowledge), intrinsic, therapeutic, 10
life sustaining en spiritual. Van Eetvelde en Antrop (2009) stelden echter vast dat historische, culturele en esthetische data vaak ontbreken bij landschapsonderzoek en dat, wanneer ze toch voorhanden zouden zijn erg lokaal gesitueerd zijn. Vaak ontbreekt voor deze elementen de volledige dekking over een bestudeerd gebied. De voorgestelde methode kan hier een oplossing bieden vermits ze deze waarden voor het volledige gebied gaat bevragen.
1.4. PGIS, landschapswaarden en planningsprocessen
Velen suggereren dat onderzoek naar landschapswaarden nodig is in planningsprocessen en dat dit mogelijk gemaakt wordt door het toepassen van een vorm van PGIS (Dramstad et al., 2006; Elwood, 2008). Baltar en Brunet (2012) hebben als eerste de mogelijkheden van sociale media voor dergelijk onderzoek onderzocht. Zij zien hun onderzoek echter als een begin van de discussie omtrent de techniek, en bijkomend onderzoek is nodig om verder uit te werken hoe bruikbaar dergelijke data zijn. Peng (2001)heeft ook een methode ontwikkeld om via het internet participatie aan te moedigen in planningsprocessen. Hij stelt dat de mate van participatie kan verhoogd worden door een platform met data, tools voor analyses en een forum ter beschikking te stellen van het publiek. Hij neemt echter de factor GIS niet mee. Volgens Steinmann et al. (2004) is PGIS een methode die probeert het publiek bij GIS te betrekken om op die manier invloed te hebben op planningsprocessen. Zij hebben een aantal internetapplicaties onderzocht die gebaseerd zijn op PGIS en stelden vast dat interactieve platformen, waar de burger echt bij betrokken wordt, vrij zeldzaam zijn. Het is echter van belang dat de verzamelde informatie ook terugkeert naar de stakeholders, zodat zij hier ook opnieuw uit kunnen leren. Dat is namelijk de enige manier waarop er aan planning kan worden gedaan in de vorm van een samenwerkingsverband tussen de stakeholders en de beslissingsnemers (Simão et al., 2009).
Om de beschreven integratie in de planning te bereiken is het belangrijk te weten wat de waarden zijn die de mensen geven aan hun omgeving. Deze werden voor de inwoners en bezoekers van de gemeente Hamme, Oost-Vlaanderen in de loop van april en mei 2014 bevraagd door middel van een internetenquête. Op het aangeboden platform kon men dan de gevraagde waarden aanduiden op kaart samen met het invullen van een aantal persoonlijke gegevens. Op die manier wordt er getracht wordt een overzicht te krijgen van hoe de bevraagde waarden zich verdelen over de gemeente en op welke manier deze overeenkomen met het reële landgebruik. Ook wordt er gezocht naar begrijpbare begrippen om het jargon van de wetenschap 11
begrijpbaar te maken voor het publiek en om zo transdisciplinair / participatief onderzoek omtrent landschapswaarden te vergemakkelijken (Antrop & Rogge, 2006).
Het onderzoek wil een methode bestuderen om dergelijke landschapswaarden te laten karteren door de bevolking om ze vervolgens mee te kunnen nemen in besluitvorming en planningsprocessen. De data die worden verkregen zullen worden onderzocht op hun ligging en spreiding. Verder zal er worden nagekeken of er een verband is tussen verschillende waarden, zoals bevoorbeeld tussen de waarden ‘esthetisch’ en ‘biologisch’ (de Vries et al., 2013). Water en natuurlijkheid blijken met elkaar verbonden en een invloed te hebben op het esthetische aspect van een landschap (Roos-Klein Lankhorst et al., 2005). Dus zal bekeken worden of er een relatie is met water voor de esthetische waarde? Verder zal ook worden bekeken of er een verband is tussen de waarden ‘toekomst’ en ‘esthetisch’, voor beide positief en negatief. Maar in essentie gaat het hem vooral om de methode zelf, het gebruik van internet zal bijvoorbeeld onderzocht worden. En ook problemen met het verzamelen, analyseren, gebruik en verspreiding van de data komen aan bod.
Uit het onderzoek blijkt dat de aangehaalde verbanden telkens significant zijn, maar er dient rekening te worden gehouden met enkele randvoorwaarden. Zo kan het dat de resultaten tijdens de analyse beïnvloed werden door het grote aantal lege cellen. Nog blijkt dat het gebruikte internetplatform een aantal problemen heeft naar boven gebracht, zoals het onbeperkt kunnen in- en uitzoomen en het onbeperkt kunnen aanduiden van punten of het net niet verplicht worden tot het aanduiden van plaatsen. Bovendien blijkt een deel van de bevolking niet representatief vertegenwoordigd te zijn. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat, hoewel er reeds heel wat onderzoek naar PGIS is gedaan en ook dit onderzoek daartoe bijdraagt, er nog heel wat toekomstig onderzoek nodig is om een goede geïntegreerde aanpak voor het capteren van waarden in verband met planningsprocessen te bereiken.
Als eerste wordt het gekozen studiegebied uitgebreid beschreven om een duidelijk beeld van de situatie te schetsen, waarna de gebruikte waarden en het internetplatform in detail worden uitgelegd. Verder wordt in dit punt ook uitgelegd welke methode er is toegepast voor de analyse van de gegenereerde data. Daarna worden de resultaten gegeven, ondersteund door tabellen en kaartmateriaal. Vervolgens worden de methode en de resultaten op een kritische manier bekeken en vergeleken met bestaande relevante literatuur. Als laatste punt wordt dan een conclusie gevormd op basis van het geheel van het onderzoek. 12
2. STUDIEGEBIED, METHODEN EN MATERIALEN
2.1. Studiegebied
Het onderzoek wordt uitgevoerd in de gemeente Hamme en nabije omgeving. Op figuur 1 wordt een overzichtskaart van de gemeente weergegeven. Een ‘ham’ of ‘hamme’ betekent ‘aangeslibd land, landtong, land in bocht van een rivier’ (www.etymologiedatabank.nl, 3 mei 2014). In dit geval betreft het twee rivieren, namelijk de Durme, die de gemeente aan de noordzijde begrenst, en de Schelde, die dan weer de grens vormt in het oosten van de gemeente. Rond deze rivieren zijn enkele beschermde landschappen en ankerplaatsen aangeduid (geo.onroerenderfgoed.be, 15 juni 2014). De rivier de Schelde vormt tegelijk ook de grens met de provincie Antwerpen. De gemeente Hamme situeert zich dus in het oosten van de provincie Oost-Vlaanderen en ligt ongeveer in het midden van de driehoek Antwerpen, Gent, Brussel. De gemeente Hamme bestaat uit vijf wijken: Hamme-centrum, Sint-Anna, Zogge, Moerzeke en Kastel (www.hamme.be, 3 mei 2014). Vier van deze dorpskernen worden ook weergegeven op de overzichtskaart (Figuur 1). Het inwonersaantal van de gemeente is over de jaren heen gestaag toegenomen van 16468 inwoners in 1948 tot 18253 inwoners in 1976. In 1977, wanneer de gemeenten Hamme en Moerzeke werden samengevoegd, is er echter wel een grote ‘sprong’ in de data waar te nemen. De bevolking van de gemeente Hamme neemt in dat jaar namelijk plots toe met 4560 inwoners tot 22813 (www.hamme.be, 3 mei 2014). Vanaf dan neemt de bevolking opnieuw gestaag toe, al is er het laatste decennium wel een sterkere stijging waar te nemen. Op 1 januari 2014 telde Hamme 24673 inwoners (stabel.fgov.be, 4 mei 2014) voor een oppervlakte van 4021 ha. Dat brengt de huidige bevolkingsdichtheid op 613,6 inwoners per vierkante kilometer, wat heel wat hoger ligt dan het Vlaamse (462 inwoners/km²) en het Belgische (355 inwoners/km²) gemiddelde (statbel.fgov.be, 3 mei 2014). Toch kent de gemeente nog heel wat open ruimte, de niet bebouwde oppervlakte bedraagt namelijk 2723 ha.
Het volledige studiegebied wordt op onderstaande kaart (Figuur 1) weergegeven door middel van een blauw vierkant. Dit gebied werd zo bepaald dat het de gemeente Hamme omvat en plaats biedt om ook de plaatsen net buiten de grenzen van de gemeente te bestuderen. Dit is vooral belangrijk op de plaatsen waar de grens een rivier betreft.
13
Figuur 1: Overzichtskaart gemeente Hamme
2.2. Beschrijving landschapswaarden
Vooraleer het onderzoek kon beginnen moesten de te bevragen landschapswaarden bepaald worden aan de hand van de literatuur, welke vervolgens een betekenisvolle vertaling naar het Nederlands dienden te krijgen. Volgens Brown en Weber (2012) evolueren die landschapswaarden erg traag over de tijd, waardoor ze op een degelijke manier te karteren zijn. Ze identificeren de volgende waarden om te karteren in Nieuw-Zeeland: aesthetic, recreation, economic, wilderness, biological, heritage, future, learning(knowledge), intrinsic, therapeutic, life sustaining en spiritual. Fagerholm et al. (2012) hebben in hun onderzoek dezelfde onderverdeling gebruikt, al ging het hier over een geheel andere setting, namelijk de gemeenschappen en hun landschapsbeleving in Zanzibar, Tanzania.
Deze indeling werd ook als basis gebruikt voor dit onderzoek, maar werd aangepast aan de specifieke noden van het onderzoek en de verschillende context (tabel 1). Het onderzoek van 14
Brown en Weber (2012) situeert zich namelijk in Nieuw-Zeeland en handelt over ontwikkelingen binnen de toerisme en residentiele sector. De gemeente Hamme, gelegen in de verstedelijkte Vlaamse Ruit, kent een geheel verschillende context. Om die reden werd als eerste de ‘wildernis’-waarde weggelaten omdat volgens Antrop (1989) Vlaanderen enkel nog zogenaamde ‘cultuurlandschappen’ kent. De echte ‘natuurlandschappen’, waar de mens nog geen invloed heeft op gehad, ook niet door agrarisch activiteiten, zijn volgens Höchtl et al. (2005) in Europa volledig verdwenen op slechts enkele uitzonderingen na, welke zich meestal in bergachtige gebieden situeren. Waarde Brown en Weber (2012) LifeSustaining value – I value these places because they
Afgeleide waarde enquête - Uw huis help produce, preserve, and renew air, soil, and water. - Uw werk - Economisch: winkels Economic value – I value these places for economic benefits such as agriculture, tourism or commercial activity. - Economisch: kmo- of industriezones - Vrije tijd: frequent Recreation value – I value these places because they provide outdoor recreation activities opportunities. - Vrije tijd: minder frequent - Cultureel Heritage value – I value these places because they have natural and human history. - Historisch / Erfgoed Spiritual value – I value these places because they are - Spiritueel/Religieus spiritually special to me.
Therapeutic value – I value these places because they make
-
Therapeutisch
-
Leren
-
Biologisch
no matter what I or others think about them or how we use them.
-
Intrinsiek
Aesthetic/scenic value – I value these places for the
-
Esthetisch: aantrekkelijk Esthetisch: NIET aantrekkelijk Toekomst: WEL bewaren Toekomst: NIET bewaren
people feel better, physically and/or mentally.
Learning value (knowledge) – I value these places because we can use them to learn about the environment.
Biological diversity value – I value these places because they provide for a variety of wildlife, marine life and plants.
Intrinsic value – I value these places just because they exist,
attractive scenery, sights, smells, or sounds.
Future value – I value these places because they allow future generations to know and experience them as they are now.
Wilderness value – I value these places because they are wild.
/
Tabel 1: Afleiding gebruikte landschapswaarden
Verder zijn de waarden life-sustaining, economic, recreation, heritage, esthetic en future telkens in twee verschillende waarden opgedeeld. De eerste in ‘uw huis’ en ‘uw werk’ om te passen binnen de hedendaagse Vlaamse context. Voor de waarde economisch werd er onderscheid gemaakt tussen gewone handelszaken en kmo-en industrizones. Recreatie werd 15
dan weer onderverdeeld in plaatsen die frequent en minder frequent bezocht worden en erfgoed kreeg naast de historisch waarde, een bijkomende culturele waarde toegevoegd. De laatste twee waarden werden opgedeeld om de duidelijkheid te bewaren: zo zijn er esthetisch aantrekkelijke plaatsen en esthetisch minder aantrekkelijke plaatsen en in de toekomst wel en niet te bewaren plaatsen. Gezien er in de waardebeoordeling geen onderscheid kan gemaakt worden, werden deze in een negatieve en een positieve waarde opgedeeld. De landschapswaarden worden verder beschreven in Tabel 1, waarbij wordt weergegeven uit welke waarde(n) van Brown en Weber (2012) ze voortkomen.
Per bevraagde waarde werd vervolgens gevraagd in welke mate die plaats belangrijk was voor de respondent (met een schaal van 1 – helemaal niet belangrijk – tot 5 – heel belangrijk - ) of er werd gevraagd naar de reden om die plaats aan te duiden (voor de waarden ‘huis’, ‘leren’ en ‘toekomst’). Bij de het aanduiden van ‘uw huis’ werd gevraagd om de omgeving waarin dit huis staat verder te specifiëren. Dit gaat van het stadscentrum over de stadsrand, het centrum van het dorp, de rand van het dorp tot de landelijke omgeving. Voor de waarde ‘leren’ werd gevraagd op welke manier er op die plaats iets kan worden bijgeleerd en voor de waarde ‘toekomst’ wat de reden was om de aangeduide plaats al dan niet te bewaren. Als laatste punt in de enquête werd de respondenten nog gevraagd hoe ze het invullen en aanduiden hebben ervaren en wat al dan niet de moeilijkheden waren. De moeilijkheidsgraad werd geschaald van 0 (heel moeilijk) tot 10 (heel gemakkelijk).
2.3. Methode
2.3.1. Internetenquête
Voor het bevragen zelf werd gebruik gemaakt van een internetenquête omdat op deze manier een groot publiek snel bevraagd kan worden (Evans & Mathur, 2005). Deze methode wordt ook steeds meer en meer gebruikt voor het tonen en bevragen van geovisualisaties (Jeong et al., 2012; MacEachren & Kraak, 2001). Het internet maakt dat planning 24 op 24 en 7 op 7 bereikbaar is, verschillend van andere ontmoetingsmogelijkheden die beperkter zijn in de tijd en ruimte (Bugs et al., 2010). Voor het opstellen van de enquête, de bevraging en het genereren van de data werd gebruik gemaakt van de reeds bestaande tool Maptionnaire. Deze werd ontwikkeld door Aalto University, Helsinki, Finland en is nu in handen van Mapita Oy. Dit platform biedt de mogelijkheid om enquêtes op te stellen waarbij het mogelijk is de 16
respondenten te vragen plaatsen aan te duiden op een kaart. Deze kaart kan een gewone orthofoto, een orthofoto met labels of een andere cartografische voorstelling zijn. Voor elk punt dat bevraagd wordt kunnen ook bijvragen worden opgesteld. De output van de enquête kan op de site zelf geraadpleegd worden of kan worden gedownload in verschillende formaten. Dit zijn onder andere .xls-bestanden of frequentietabellen voor de gewone antwoorden uit de enquête. Voor de geografisch data zijn dit GeoJSON, .csv-bestanden, mapinfogegevens en shapefiles. Er werd gekozen om te werken met de Excel downloads voor de gewone antwoorden en de .csv-bestanden voor de geografische data omdat deze compatibel zijn met beide de Excel- en de geografische software.
De enquête wordt volledig visueel weergegeven in de bijlagen (7.3). De kaart is gebaseerd op Bing Maps en heeft geen vaste schaal zodat de respondenten konden in- en uitzoomen om enerzijds – bij een kleine schaal - het overzicht te kunnen bewaren en anderzijds – bij een grote schaal - genoeg detail te hebben om het aanduiden van de precieze plaatsen te
Figuur 2: Achtergrond enquête
17
vergemakkelijken. De kaart werd aangevuld met een laag waarop de straten zijn aangeduid en gelabeld. Dit werd gedaan om de herkenningsgraad te vergroten.
Op het internetplatform wordt het studiegebied weergegeven door een blauw vierkant, zoals weergegeven in figuur 2. In deze figuur wordt de kaart weergegeven zoals ze zichtbaar was voor de respondenten, met uitzondering van de begrenzing van de gemeente zelf. Deze was tijdens de enquête niet zichtbaar voor de respondenten. Dit vierkant werd bepaald op het internetplatform zelf, waardoor het op onderstaande figuur wat vervormd lijkt. Dit komt doordat de gegevens op het internetplatform worden weergegeven en opgeslagen in het coördinatensysteem ‘WGS 84’. De analyses werden uitgevoerd in het coördinatensysteem ‘Belge Lambert 1972 (EPSG: 31370)’ om compatibel te zijn met de andere lagen die gebruikt werden tijdens de analyse, welke werden verkregen via het AGIV. De steekproefmethode die werd toegepast kan worden beschreven als ‘snowball-sampling’ (Baltar & Brunet, 2012). Hierbij wordt de link met de enquête en een begeleidende tekst via email verstuurd naar een aantal e-mailadressen, waarbij in de begeleidende tekst gevraagd wordt de e-mail naar zoveel mogelijk mensen door te sturen om op die manier het bereik te vergroten. De gebruikte e-mailadressen werden verkregen via de website van de gemeente Hamme zelf, waar een aantal lijsten van bestuursgroepen beschikbaar zijn (www.hamme.be, 10 april 2014). Het gaat onder andere om het schepencollege en de gemeenteraad, de cultuurraad, de adviesraad lokale economie, de jeugdraad, de milieuraad en de OCMW-raad. Op die manier werden in totaal een 150-tal e-mailadressen verkregen.
De enquête was gedurende een maand toegankelijk, van 15 april 2014 tot en met 15 mei 2014. Hierbij is geweten dat de link met de enquête na verloop van tijd ook op Facebook is terecht gekomen en dit meerbepaald in de groep ‘Je bent van Hamme als je…’. Door het gebruik van sociale media kan ook een ‘moeilijk-te-bereiken’ deel van de bevolking bevraagd worden (Baltar & Brunet, 2012), de doelgroep bleef dus niet beperkt tot de verzamelde e-mailadressen.
2.3.2. Analyse
Gezien het onderzoek zich vooral focust op de methode zelf, zijn de analyses eerder beperkt. Ze focussen zich vooral op het visueel voorstellen van de waarden en bijkomend het leggen van enkele verbanden tussen verschillende waarden. De output van de enquête wordt zoals eerder 18
beschreven weergegeven in .xls- en .csv-bestanden. Het materiaal wordt aangevuld met de ‘navstreet2011’ vectordat van het AGIV (Navteq), welke shapefiles zijn. De analyse gebeurt aan de hand van de programma’s Excel(Microsoft Office), ArcGIS (Esri) en QGIS. Als eerste worden de gegevens omgezet naar eenzelfde coördinatensysteem: ‘Belge Lambert 1972- EPSG 31370’. Om de punten te kunnen weergeven en te analyseren werd een grid aangemaakt bestaande uit vierkanten van 250 meter op 250 meter, dat het volledige studiegebied beslaat. Dit grid werd bepaald aan de hand van een reeds bestaand vierkante kilometergrid dat werd gelijk gelegd met de Lambertcoördinaten. Vervolgens werd het aantal punten per vakje bepaald en werden deze gegevens herschaald naar waarden tussen 0 en 10 om vergelijkingen tussen verschillende waarden mogelijk te maken. Gezien het gaat om een verticale relatie, dient er een similariteitsmaat te worden berekend, de chi-kwadraattoets. Hierbij wordt een waarde berekend aan de hand van de geobserveerde en verwachte waarden. Wanneer de bekomen chi-kwadraatwaarde groter is dan de kritieke waarde voor een significantieniveau van 0,05 mag de nulhypothese, welke betekent dat het verband van toevallige aard is, verworpen worden.
Punten gelegen nabij de wateroppervlakken werden bepaald door het creëren van een multiple ring buffer met afstanden van 50, 100, 150, 200, 250 en 300 meter op de lagen ‘waterpoly’ en ‘waterseg’ (navstreets2011 vectordata, AGIV, Navteq) in ArcGIS. Vervolgens kunnen de punten per polygoon bepaald worden aan de hand van de functie ‘punt in polygoon’ in QGIS. Dit werd gedaan voor de punten die werden aangeduid voor de waarde ‘esthetisch – aantrekkelijk’.
3. RESULTATEN
3.1. Algemeen
3.1.1. Kenmerken steekproefpopulatie
De enquête werd over de periode van 15 april 2014 tot en met 15 mei 2014 344 keer geopend. Hiervan zijn er 176 respondenten de enquête beginnen invullen, en hebben 126 mensen genoeg gegevens ingevuld om statistisch te kunnen verwerken. De voorwaarde die hiervoor werd gesteld is dat men naast het volledig invullen van de persoonlijke kenmerken, ook zijn huis en 19
minstens één andere waarde had aangeduid. Het is met dit aantal (126) dat zal worden verder gewerkt. Van deze 126 respondenten, zijn er 68 van het mannelijk geslacht (54%) en 58 van het vrouwelijke geslacht (46%). De verdeling van de leeftijdsgroepen is te vinden in tabel 2. In die tabel is ook de leeftijdsverdeling voor de gemeente Hamme zelf te vinden, zoals de situatie was op 1 januari 2013 (www.lokalestatistieken.be, 6 mei 2014). Hieruit kan worden afgeleid dat de groepen 0 tot en met 19 jaar en 20 tot en met 64 jaar oud representatief vertegenwoordigd zijn, maar dat de groep 65+ met 8% ondervertegenwoordigd is ten opzichte van de reële populatie (18%).
VERDELING
Aantal
LEEFTIJD
Enquête
0-19
31
24,60
5621
22,90
20-64
85
67,46
14415
58,73
65+
10
7,94
4509
18,37
Som
126
%
Aantal 1/1/2013
%
24545
Tabel 2: Verdeling leeftijd De verdeling van het opleidingsniveau van de 126 respondenten wordt weergegeven in tabel 3. Een algemene verdeling voor Vlaanderen of België die dezelfde indeling gebruikt, werd niet gevonden waardoor een vergelijking niet mogelijk is.
OPLEIDINGSNIVEAU
Aantal %
Postuniversitair onderwijs
2
1,59
Hoger universitair onderwijs (master)
15
11,90
Hoger niet-universitair onderwijs (professionele bachelor)
32
25,40
Beroeps of technisch secundair onderwijs (BSO/TSO)
35
27,78
Algemeen secundair onderwijs (ASO)
24
19,05
Buitengewoon onderwijs (BUSO)
1
0,79
Lager onderwijs
17
13,49
Tabel 3: Opleidingsniveau Van de 126 respondenten zijn er 66 lid van een vereniging(52,38%), en 60 geen lid (47,62%). Het gaat dan over een koor, jeugdbeweging, sportvereniging, enzovoort. Het lidmaatschap bij een vereniging heeft invloed op het aantal punten dat wordt aangeduid. Wanneer men lid is van
20
een vereniging duidt men gemiddeld 15,32 punten aan, terwijl dit daalt tot gemiddeld 11,02 aangeduide punten wanneer men geen lid is van een vereniging.
3.1.2. Woonplaats
De meeste mensen die de enquête hebben ingevuld wonen in de gemeente Hamme (93,65%), en dit reeds voor een lange tijd (gemiddeld 17,95 jaar). De mensen die Hamme op het moment van invullen niet als woonplaats hadden, hebben er meestal wel gewoond in het verleden of wonen in buurgemeenten, zoals Dendermonde of Waasmunster. De resultaten zijn te zien op figuur 3.
Figuur 3: Woonplaats, herschaald Bij deze waarde werd de respondenten gevraagd aan te geven hoe ze de omgeving van hun woonplaats zouden omschrijven. Het aantal is per categorie terug te vinden in tabel 4. De categorieën worden ook op kaart weergegeven op figuur 4.
Uit de tabel blijkt dat, hoewel Hamme een dorp is, toch 24 personen hebben over het stadscentrum of de stadsrand. Verder wonen 21 personen in het centrum van het dorp, 45 aan
21
de rand van het dorp en 25 in een landelijke omgeving. 10 mensen hebben deze vraag open gelaten en worden op de kaart (figuur 4) weergegeven door witte bollen. Aan de kaart werd de laag met de dorpscentra toegevoegd om te kunnen nagaan of men wel degelijk goed kan Aantal inschatten hoe de omgeving kan beschreven worden. OMGEVING Uit een visuele analyse van deze kaart blijkt dat die
Het stadscentrum
9
inschatting vrij goed is. Alle donkerrode en rode
De stadsrand
16
bollen bevinden zich in grijs gebied op drie
Het centrum van het dorp 21
uitzonderingen na: één in het noordwesten van de
De rand van het dorp
45
gemeente Hamme, wat verklaard kan worden door
Een landelijke omgeving
25
het kleine, niet gekarteerde dorpscentrum van Sint-
Niet ingevuld
10
Anna, één in de gemeente Temse, waarvan de Tabel 4: Beschrijving omgeving woonplaats dorpskernen niet werden weergegeven en één ten westen van de dorpskern van Moerzeke, waar niet direct een verklaring voor is. Verder worden de randen van de dorpskernen gekenmerkt door oranje en gele bollen, welke wel degelijk over de rand van de kernen handelen. En al laatste zijn er de groene bollen die zich aan de kleinere kernen van Zogge en Kastel bevinden of in een gebied dat niet als dorpskern werd gekarteerd.
Figuur 4: Omschrijving omgeving woonplaats (kaart)
22
3.1.3. Werk
Vervolgens werd gevraagd naar de plaats waar men werkt, indien deze binnen de gemeente Hamme valt, en het statuut van tewerkstelling. De resultaten van dit laatste kenmerk kunnen worden teruggevonden in tabel 5. De locaties van het werk kunnen worden teruggevonden op STATUUT VAN Aantal Percentage figuur 5. Hierbij werden de punten TEWERKSTELLING omgezet naar een grid en de 35 27,78 Student waarden per cel herschaald van 0 Huisman/vrouw
7
5,56
tot en met 10.
Werkend (niet-zelfstandig)
57
45,24
48 respondenten blijken in de
Werkend als zelfstandige
11
8,73
gemeente Hamme zelf te werken.
Werkzoekend
5
3,97
Zoals op de kaart kan worden
Gepensioneerd
11
8,73
waargenomen, vallen deze veelal
Tabel 5: Statuut van tewerkstelling samen binnen één cel. In deze cel is ook het gemeentehuis gesitueerd en vermits de enquête via emailadressen op de website van de gemeente Hamme is verspreid, kan dit hiervoor een verklaring zijn.
Figuur 5: Plaats van tewerkstelling (herschaald) 23
De rest van de respondenten (62%) werkt niet in de gemeente Hamme zelf. De gemeente is door zijn goede bereikbaarheid en ligging (in de driehoek Gent – Antwerpen – Brussel) dan ook een typische pendelgemeente. 70 tot 80% van de werkende inwoners van de gemeente Hamme werkt namelijk niet in de gemeente zelf (www.steunpuntwse.be, 21 juni 2014).
3.2. Per waarde
3.2.1. Algemeen
Het totaal aantal aangeduide punten bedraagt 1674. Samen met het aantal respondenten (126) betekent dat gemiddeld 13,79 punten per persoon. In de volgende tabel (tabel 6) wordt weergegeven hoe deze punten zich verdelen over de verschillende waarden, dat wil zeggen voor elke waarde: het totaal aantal punten, het gemiddelde aantal punten per respondent, het maximaal aantal punten aangeduid door een respondent, de gemiddelde waardering, de maximale waardering en het maximaal aantal punten in een cel van het grid. Gem.
Max. # Gem.
Max.
Max. #
#/resp
/resp
waarde
waarde
/cel
134
1,063
7
3,69
5
7
129
1,024
5
3,05
5
34
94
0,746
3
223
1,770
4
3,17
5
33
137
1,087
6
3,94
5
12
67
0,532
3
1,89
5
8
Historisch/erfgoed
117
0,929
5
3,27
5
23
Intrinsiek
80
0,635
9
3,87
5
3
Leren
48
0,381
6
3,55
5
8
Spiritueel/religieus
50
0,397
4
3,13
5
9
Therapeutisch
55
0,437
5
4,25
5
4
Toekomst-niet-bewaren 20
0,159
4
3
0,794
5
7
WAARDEN
Aantal
Biologisch Cultureel Economisch-kmo-ofindustriezones Economisch-winkels Esthetischaantrekkelijk Esthetisch-nietaantrekkelijk
Toekomst-wel-bewaren
100
22
24
Uw-huis
126
1,000
1
6
Uw-werk
48
0,381
1
18
Vrije-tijd-frequent
99
0,786
4
3,98
5
9
48
0,381
3
3,18
5
7
Vrije-tijd-minderfrequent TUSSENTOTAAL
1575
Test
99
TOTAAL
1674
Tabel 6: Algemene gegevens van de gekarteerde waarden In de volgende paragrafen worden de verkregen waarden per waarde weergegeven op kaart om de ruimtelijke zonering te kunnen bestuderen. Hiervoor wordt telkens gebruik gemaakt van hetzelfde 250mx250m-grid en wordt het aantal punten per cel verschaald tot waarden tussen 0 en 10 en ingedeeld in vijf categorieën. Een eerste categorie beslaat de nulwaarde, dat wil zeggen de vierkanten van 250 op 250 meter waar geen punten zijn aangeduid. De andere categorieën vormen een gelijke verdeling over de waarden van 0 tot en met 10. De kaarten worden
3.2.2. Economisch
Voor de economische waarde werd er gevraagd twee dingen aan te duiden, de kmo-en industriezones (figuur 6) en de winkels (figuur 7). Voor de eerste waarde werden 94 punten in totaal aangeduid en bedraagt het maximaal aantal punten in een cel 22 punten. Deze en de meeste andere niet-nul cellen, bevinden zich, na vergelijking met het gewestplan, vrij geconcentreerd in het enige industrieterrein dat de gemeente kent, het ‘Zwaarveld’. De kmozone ‘Zonneke’ in het noorden van de gemeente lijkt minder goed gekend te zijn, of wordt minder geassocieerd met de waarde ‘kmo- en industriezones’. Voor de waarde winkels werden 223 punten aangeduid en bedroeg het maximaal aantal punten in een cel 33 punten. Voor deze punten valt het op dat ze zich vooral in de (buurt van) de dorpskernen bevinden.
25
Figuur 6: Economische waarde: kmo- of industriezones (herschaald)
Figuur 7: Economische waarde: winkels (herschaald)
26
3.2.3. Vrije tijd
Vervolgens werd de waarde vrije tijd bestudeerd, dit zijn plaatsen waar men elke week komt om de vrije tijd te spenderen of waar men minder frequent komt, bijvoorbeeld door een wandeling wanneer het goed weer is. Hierbij werd gevraagd in het geval van wandelingen of fietstochten het begin- en/of eindpunt aan te duiden en eventueel een belangrijk punt langsheen de route. Deze waarde werd bevraagd op basis van de twee beschreven frequenties, maar voor de analyse werden de punten samengevoegd. In totaal werden er zo 147 punten aangeduid, waarbij er maximaal 10 punten in een cel vallen (figuur 8). Deze waarde blijkt vrij verspreid te zijn over de gemeente met twee concentratiepunten, een aan het cultureel centrum Jan Tervaert en een aan de Mirabrug.
Figuur 8: Waarde vrije tijd (herschaald)
3.2.4. Cultureel
Voor de waarde cultureel werden in totaal 129 punten aangeduid, waarvan er maximaal 34 in een cel liggen. Het resultaat is te vinden in figuur 9. De waarden concentreren zich vooral in de 27
dorpskern van Hamme en dan meerbepaald in twee cellen. Op die locaties zijn enerzijds het cultureel centrum Jan Tervaert en anderzijds de bibliotheek en het marktplein terug te vinden. Beide worden door de respondenten dus geassocieerd met de waarde cultureel. Verder zijn er nog enkele verspreide punten waar te nemen, waar niet onmiddellijk een verklaring voor gevonden werd.
Figuur 9: Culturele waarde (herschaald)
3.2.5. Historisch/erfgoed
In totaal werden voor de waarde historisch/erfgoed 117 punten aangeduid met een maximum van 23 punten in een cel (figuur 10). Ook deze waarde lijkt zich te concentreren in de dorpskernen, op enkel uitzonderingen na.
28
Figuur 10: Historische/erfgoedwaarde (herschaald)
3.2.6. Spiritueel/religieus en therapeutisch
Voor de waarden spiritueel/religieus en therapeutisch werden er in vergelijking met de andere heel wat minder punten aangeduid. Voor de waarde spiritueel/religieus 50 punten (figuur 11) en voor de waarde therapeutisch 55 punten (figuur 12) met respectievelijk een maximum van 9 en 4 punten in een cel. Beide waarden vertonen een verspreide ligging, maar hebben een ander patroon. Waar de waarde spiritueel/religieus eerder verspreide clusters vertoont, die samenvallen met de ligging van een kerk en enkele kapelletjes, kent de waarde therapeutisch eerder een verspreide ligging langs de rivieren.
29
Figuur 11: Spirituele / religieuze waarde (herschaald)
Figuur 12: Therapeutisch waarde (herschaald)
30
3.2.7. Leren Voor de waarde ‘leren’ werden, hoewel gevraagd werd geen scholen aan te duiden, toch een aantal onderwijzende instellingen aangeduid, zoals blijkt uit de antwoorden op de vraag op welke manier iets werd bijgeleerd op de aangeduide plaats (tabel 7). In totaal werden 48 punten aangeduid met een maximum van 8 punten in een cel (figuur 13).
Figuur 13: Waarde 'leren' (herschaald)
OP WELKE MANIER LEERT U HIER IETS BIJ? Academie: muziek, dans, woord, beeldende kunst (3) Allerhande workshops Basketball Beter paardrijden (springlessen) Bibliotheek (3) Boeken lezen (3) Creatief werken oa breien, naaien, juwelen maken..... Cultuur opsnuiven
31
Heb er mijn studies gedaan Het is het CC- biedt vele mogelijkheden om iets bij te leren Iets opzoeken in de bib Leren zwemmen Les Museum leert je altijd wat bij. Museum Van Bogaert Wauters Muziek Muziek/woord/dans Observatie - lezen Oude school Toneelvoorstellingen die je onrechtstreeks iets bijleren Turnen en acro
Tabel 7: Antwoorden manier van leren
3.2.8. Biologisch en intrinsiek
Voor de waarde biologisch (figuur 14) werden 134 punten aangeduid met een maximum van 7 punten voor een cel. De punten zijn vooral gesitueerd aan de grenzen van de gemeente die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van een rivier en zijn omringende natuur. De waarde intrinsiek (80 punten – maximum 3 in een cel) kent een veel meer verspreide weergave, hier ging het echt om de plaats die ‘een’ betekenis moest hebben voor de respondent, zonder in te gaan op de functie van de plaats (figuur 15). Een verdere relatie leggen met het landschap is bij gebrek aan bijkomende informatie niet mogelijk.
32
Figuur 15: Biologische waarde (herschaald)
Figuur 14: Intrinsieke waarde (herschaald)
33
3.2.9. Esthetisch wel/niet aantrekkelijk
De waarde esthetisch werd opgedeeld in twee verschillende categorieën, de plaatsen die wel als aantrekkelijk beschouwd worden en de plaatsen waarvoor dit niet het geval is. Voor de eerste gekarteerde waarde (wel aantrekkelijk) werden 137 punten aangeduid, met een maximum van 12 punten in een cel (figuur 16). Voor de waarde niet aantrekkelijk werden beduidend minder punten aangeduid, met 67 punten komt men zelfs niet aan de helft (figuur 17). Het maximum aantal punten in een cel bedraagt hier 9 punten. Ook de spreiding van de punten is tussen de twee categorieën erg verschillend. De plaatsen die men als aantrekkelijk beschouwt, liggen gespreid langs de grenzen van de gemeente. De minder aantrekkelijke plaatsen liggen echter geclusterd in de dorpscentra.
Figuur 16: Esthetische waarde: aantrekelijk (herschaald)
34
Figuur 17: Esthetische waarde: niet aantrekkelijk (herschaald)
3.2.10. Toekomst wel/niet bewaren
Als laatste punt werd er gevraagd naar de plaatsen die men zou willen bewaren voor de toekomst en de plaatsen die in de toekomst zouden mogen verdwijnen. Per aangeduid punt werd ook telkens naar de reden gevraagd welk worden weergegeven in tabel 8 voor de te bewaren plaatsen en in tabel 9 voor de plaatsen die volgens de respondenten mogen verdwijnen in de toekomst. Opnieuw werden er voor de positieve waarde meer punten aangeduid dan voor de negatieven, 100 (figuur 18) ten opzichte van 20 (figuur 19). Het maximaal aantal punten in een cel bedraagt respectievelijk 7 en 3 punten. Ook de spreiding van de punten lijkt op die van de esthetische waarde, de te bewaren plaatsen komen vooral voor aan de grenzen van de gemeente Hamme, waar deze gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van een rivier. De plaatsen die in de toekomst zouden mogen verdwijnen, komen dan weer meer geconcentreerd voor in de dorpscentra.
35
Figuur 18: Toekomstwaarde: wel bewaren (herschaald)
WAAROM ZOU U DEZE PLAATS WILLEN BEWAREN? Belangrijk als groene long en natuurgebied (5) Bunt: de groene long van Hamme (2) Dit monument heeft een zeer grote waarde i.v.m. de geschiedenis van Hamme. Een oase van stilte Enige groen in ons centrum Erfgoed Fietspaden langs de schelde Groene gordel Heel dit gebied moet bewaard worden omwille van het prachtig natuurgebied, zijn ecologisch en biologische meerwaarde Het bos is heel aangenaam om in te wandelen. Het landschap in nabijheid van de rivier is typisch voor zoals het hier in vroeger tijden voor het maken van dijken was Historisch erfgoed (molen) Historische waarde (4) Interessant, rustgevend, typerend voor het plattelandskarakter Is een plaats van rust, omgeven nog door de velden Marktplein moerzeke leuke plek Met de nieuwe aanleg is park kerckwyck een zeer mooie plaats geworden om te zitten en ik vind dat dit er moet blijven. Mira brug is een rustige plaats (2) Mirabrug: mooi en historisch
36
Moerzeke dorp is volgens mij één van de mooiste dorpen van Vlaanderen met de kerk, oud gemeentehuis en de kiosk. Ook zeker moet de pastoorswoning bewaard blijven zoals ze nu is. Mooi schilderachtig dorpskern Mooie bossen met verschillende wilde dieren (zoals herten) waar ze het zouden moeten verbieden om te jagen Mooie dijken om op te wandelen Mooie natuur, rust (3) Mooie omgeving Natuur (9) Natuurgebied dichtbij onze woning Natuurlijk gebied zal in de toekomst een hoge waarde zijn Omdat er nog een mooie natuur is Onze groene dijken en velden Oud landschap Platteland Prachtige natuur, mooie flora en fauna, oase van rust Referentie voor Hamme Rust (2) Rust en natuur (2) Rustgevend, mooi (2) Rustig en open, geen auto's toegelaten Schattig klein groen dorpje Vanwege de dorpse sfeer die ze uitstralen en die niet verloren mag gaan in nieuwbouw Voor de mooie natuur (de oude durme) Wanneer er fuiven zijn in Hamme gaan deze meestal hier door. (H@mbiance) Wij zijn de kinderen van de Schelde en de Durme Ze willen van De Bunt een moeras maken, maar ik vind het er net zo mooi! heel rustgevend om te gaan wandelen Zo'n prachtig natuurgebied mag niet verloren gaan
Tabel 8: Antwoorden reden om te bewaren
37
Figuur 19: Toekomstwaarde: niet bewaren (herschaald)
WAAROM MAG DEZE PLAATS VERDWIJNEN? Een moskee is niet echt noodzakelijk in Hamme en al zeker niet op deze plaats. Hier zorgt ze alleen maar voor overlast i.v.m geparkeerde voertuigen Geen architecturale waarde Industrie moet terug naar de rivieren Kapel in slechte staat en geen echte functie meer Mensen moeten afstappen van religie dus een kerk is van geen enkel belang meer. Niet aangenaam Onaangename, verouderde buurt Onbebouwde percelen bouwgrond Sanering en nieuwe wooninplanting Verouderd en gevaarlijk, tijd voor nieuwe infrastructuur. Verouderde academie Verwaarloosde buurt Vrachtwagenparkings Weg met de moskees Weinig groen Wij hebben in buitenland ook geen kerk
Tabel 9: Antwoorden reden mogelijke verdwijning 38
3.3. Verband tussen verschillende waarden
Zoals beschreven in het deel over de methode werd voor een aantal waarden de onderlinge relatie bestudeerd door het berekenen van een similariteitsmaat, de ᵪ²- waarde. Dit is niet gedaan voor alle waarden, maar enkel voor degene waar een visuele gelijkenis bleek te zijn. Er is een significant verband tussen de waarde ‘esthetisch – wel aantrekkelijk’ en de waarde ‘biologisch’. De ᵪ²- waarde voor dit verband is namelijk 466.36, terwijl de kritische waarde om te verwerpen dat het verband toevallig zou zijn 26.2953 bedraagt op een significantieniveau van 0.05 met 16 vrijheidsgraden. De ᵪ²- waarde voor het verband tussen de waarden ‘biologisch’ en ‘therapeutisch’ bedraagt 1190.98. Voor hetzelfde significantieniveau en hetzelfde aantal vrijheidsgraden betekent dit dat er een significant verband is tussen de voornoemde waarden. Het verband is sterker dan het eerste verband dat werd bepaald, maar doordat ᵪ²- waarden enkel relatief ten opzichte van elkaar kunnen worden vergeleken en niet absoluut, geeft het geen indicatie over hoeveel sterker de relatie is.
Als laatste is ook bepaald of er een significante verticale relatie bestaat tussen de waarden ‘esthetisch’ en ‘toekomst’. Voor het verband tussen de in de toekomst te bewaren plaatsen en de aantrekkelijke plaatsen bedraagt de ᵪ²- waarde 2811.30, wat opnieuw een significant verband is op een significantieniveau van 0.05 met 16 vrijheidsgraden. Ook het verband tussen de niet te bewaren plaatsen en de onaantrekkelijke is significant met een ᵪ²- waarde van 1873.12. deze laatste twee berekende relaties blijken het sterkst te zijn bij het onderling vergelijken van alle berekende ᵪ²- waarden.
3.4. Verband met water
Tussen de aanwezigheid van water en de waarde esthetisch kon ook een verband worden aangetoond door middel van het tellen van het aantal punten dat binnen een bepaalde afstand van het water ligt. Van de 137 punten die werden aangeduid voor de waarde esthetisch, liggen er 111 op maximaal 500 meter van een wateroppervlak en 76 zelfs slechts op maximaal 100 meter. Met andere woorden, meer dan 50% van de punten aangeduid voor de waarde esthetisch ligt binnen de 100 meter van een wateroppervlak. Wanneer dit wordt uitgebreid tot 500 meter 39
bedraagt dit zelfs ruim 81%. Voor deze analyse werd enkel rekening gehouden met de grote rivieren die de gemeente begrenzen, de Durme en de Schelde, en niet met kleinere grachten en beken.
3.5. Waardering enquête
Als laatste punt in de enquête werd gevraagd om aan te geven hoe moeilijk men het invullen en aanduiden vond. Dit gebeurde op een schaal van 1 (heel moeilijk) tot 10 (heel gemakkelijk). Gemiddeld vond men de enquête eerder moeilijk om in te vullen (gemiddelde waarde = 4.63). Men ondervond vooral problemen bij het aanduiden van de punten waarbij men of de kaart of het punt moest verslepen en bij het in- en uitzoomen, wat een tijdelijk technisch probleem was. De respondenten gaven wel aan dat ze het aangenaam vonden om eens op een andere manier bevraagd te worden en om eensover hun omgeving te moeten nadenken. Slechts enkelen vonden de bevraging langdradig of hadden minder interesse. Alle volledige antwoorden op de twee vragen: wat vond u percies moeilijk of gemakkelijke en wat vond u van de enquête in het algemeen, kunnen worden teruggevonden in de bijlagen. In punt 7.1 is de algemene appreciatie van de enquête opgelijst en in punt 7.2 de ervaringen in verband met de moeilijkheidsgraad.
4. DISCUSSIE
4.1. Methode
4.1.1. Internetenquête
Volgens Brown (2006) zijn er 350 respondenten nodig bij een gelijkaardige internetenquête met puntaanduidingen om een representatief aantal punten te verzamelen. Gezien het hier om een soort pilootstudie gaat over de manier waarop dergelijke landschapswaarden kunnen bevraagd worden in een verstedelijkt gebied, zijn de 126 volledig ingevulde enquêtes als voldoende bevonden. Cook et al. (2000) vonden, gebaseerd op enquêtes in verband met verkiezingen, dat het niet uitmaakt hoe veel of eerder hoe weinig mensen de enquête invullen. Het is de representativiteit van de steekproef die bepaalt of de resultaten bruikbaar zijn of niet. Hier kan aan de hand van de algemene kenmerken van de steekproefpopulatie worden gesteld dat de representativiteit best in orde is, verschillende opleidingsniveau’s zijn vertegenwoordig en ook de leeftijdsverdeling van de steekproefpopulatie is vergelijkbaar met die van de 40
volledige populatie. Enkel de oudste groep van de bevolking is ondervertegenwoordigd. Het is bewezen dat het vaak oudere deel van de bevolking is dat buiten de steekproef valt wanneer het gaat om internetenquêtes (Gosling et al., 2004). En hoewel internet steeds meer als een medium gebruikt wordt om de bevolking te bevragen zijn er toch een paar delen van de populatie die minder goed bereikt kunnen worden. Enerzijds omdat men bijvoorbeeld niet over een internetverbinding beschikt, anderzijds omdat men deze nieuwe technieken minder goed beheerst (Evans & Mathur, 2005). In 2012 beschikte 78% van de Belgische huishoudens over een internetverbinding. Geweten is dat de oudste groep van de bevolking hier wel uitvalt (www.belgium.be, 10 juni 2014). Op die manier wordt het oudere deel van de bevolking twee maal getroffen, ze beschikken minder snel over een intenetverbinding en als ze er wel een zouden hebben, kunnen ze (nog) niet zo goed met deze technieken overweg. Terwijl zij, als personen met het meeste ervaring toch net de beste en belangrijkste informatie hebben als het op hun omgeving aankomt (Kienast et al., 2012). Op die manier gaat dus nog heel wat informatie verloren, maar dit zal naar de toekomst steeds beter worden omdat deze groep stilaan wordt vervangen door mensen die bijvoorbeeld op hun werk nog met computers hebben moeten werken. Voor enquêtes vandaag zullen andere oplossingen moeten worden gezocht.
Internetenquêtes bieden ook het voordeel van veel mensen te kunnen bereiken op korte tijd, veel meer dan bij zogenaamde face-to-face interviews (Evans & Mathur, 2005). De accuraatheid en waarheid van dergelijke enquêtes dienen echter wel in het oog te worden gehouden, al blijkt uit onderzoek dat een internetenquête niet noodzakelijk minder waarde heeft dan papieren enquêtes (Gosling et al., 2004). Omdat de accuraatheid van de aangeduide punten in dit soort onderzoek wordt bepaald door de kennis van de bevraagde regio (Brown, 2012), werd voor deze studie besloten enkel te werken met inwoners van de gemeente Hamme en respondenten die de gemeente goed kennen of er gewoond hebben in het verleden. Wanneer deze methode op grotere schaal zou worden toegepast, zullen de respondenten zich vaak concentreren op de plaatsen die ze echt goed kennen.
Vervolgens zijn er nog een aantal problemen bij internetenquêtes: de ondervraagde populatie is niet gelijk aan de doelpopulatie en er is een sampling error. Dat wil zeggen dat de resultaten bij een herhaling van de studie lichtjes anders zullen zijn omdat niet 100 % dezelfde personen bevraagd kunnen worden (Couper, 2000). Het eerste probleem in verband met de representativiteit van de steekproef werd in de eerste paragraaf uitgebreid besproken. Ook zit er een fout op het niet antwoorden, waar hier eigenlijk geen uitspraak over kan worden gedaan 41
gezien er gebruik werd gemaakt van een snowball sampling methode en sociale media. En een vierde fout is het niet waarheidsgetrouw antwoorden van de respondenten. Er kan namelijk niet voor gezorgd worden dat ze de vragen helemaal goed begrijpen of de enquête helemaal tot het einde doorlopen (Couper, 2000; Gosling et al., 2004). In dit onderzoek werd dit laatste probleem enerzijds opgevangen door middel van het laten aanduiden van een testpunt om de respondenten te laten kennis maken met de manier waarop de enquête zou verlopen, maar een echte controle is dit niet. Enkel respondenten gaven op het einde van de vragenlijst dan ook aan dat ze hier wat problemen mee hebben ondervonden. Anderzijds werden de data gefilterd zodat enkel diegene werden gebruikt, waarbij de enquête volledig was ingevuld. In dit geval werd nagegaan of men minstens de persoonlijkheidskenmerken had ingevuld en bijkomend zijn huis en minstens één andere waarde had aangeduid.
4.1.2. Participatie en PGIS
De mate van participatie hangt in dit onderzoek af van of en hoe de data zullen gebruikt worden binnen de planningsprocessen en de besluitvorming. Er wordt getracht een zo hoog mogelijke graad van participatie te bereiken. Volgens de indeling van de ladder van Arnstein kan men het hier hebben over samenwerking of gedelegeerde bevoegdheid (Arnstein, 1969). De respondenten kunnen, als de gegenereerde data op een goede manier gebruikt worden echt invloed uitoefenen op de beslissingsprocessen. Hierbij is het echter belangrijk niet te stoppen bij het consulteren va de bevolking voor het verzamelen van de data, maar ze ook verder in het proces mee te betrekken bij de beslissingen. Maar de indeling van Arnstein (1969) heeft ook bij dit onderzoek zijn beperking, en geeft niet echt aan over wat voor soort participatie het nu echt gaat. Daarom wordt er gezocht naar een andere benaming om aan te geven waar het hier precies om gaat. Bailey et al. (2011) hebben het bijvoorbeeld over ‘Structured Public Involvement’, of ‘gestructureerde publieke betrokkenheid’, waarbij ze proberen het Arnstein gap zo klein mogelijk te maken en los te komen van de indeling van Arnstein. Het gaat als het ware over een nieuw soort van democratie, waarbij burgers meer invloed krijgen in het planningsdomein op een gelijkaardige, gestructureerde manier. Deze definitie past al heel wat beter bij dit onderzoek. Ook Collins en Ison (2006) hebben een nieuw concept als alternatief voor de ladder van Arnstein geïntroduceerd. Zij vinden namelijk dat meer participatie bij Arnstein (1969) gelijk staat aan meer macht voor de burger. Volgens hen dekt de term ‘participatie’ het doel van dergelijk onderzoek niet en daarom willen zij het eerder hebben over ‘social learning’ om nadruk te leggen op de complexe relaties die gepaard gaan met participatief 42
onderzoek. Op die manier stappen ze ook af van het lineaire verband dat Arnstein legt tussen manipulatie en burgermacht. En ook deze definitie ligt meer in lijn met wat het doel is van dit onderzoek. Het gaat hem echt om het proberen te begrijpen wat er in de samenleving leeft en hoe men zijn omgeving waardeert om deze gegevens te kunnen gebruiken als input voor planningsprocessen. Collins en Ison (2006) hebben een nieuw soort vereenvoudigde ladder geïntroduceerd: informeren – consulteren – participeren – sociaal leren. Deze lijkt moderner te zijn en meer mee te gaan met wat men kan verstaan onder graden van participatie. Dit onderzoek valt tussen de categorieën participeren en sociaal leren. Maar op het vlak van terminologie is er dringend nood aan vereenvoudiging. Net zoals dit het geval is voor de verschillende benamingen van PGIS.
Barndt (1998) stelt dat PPGIS mogelijkheden impliceert voor participatie, maar dat succesvolle applicaties, die dan ook nog effectief gebruikt worden binnen de besluitvorming, eerder zeldzaam zijn doordat de politiek participatie eerder tracht te beperken. Politici kunnen namelijk worden beschouwd als de democratische vertegenwoordiging van het volk (Booth & Richardson, 2001). Toch wordt op die manier voorbijgegaan aan echte diepgaande participatie. Dit onderzoek probeert een antwoord te vinden op deze moeilijke dialoog, waarbij een platform wordt opgericht waar de respondenten objectieve waarden kunnen aanduiden, welke vervolgens, na onderzoek, kunnen gebruikt worden door de politiek. Hierbij moet echter wel worden in het oog gehouden dat de politiek deze gegevens ook niet gaat misbruiken en dat men dit niet neemt als enige middel van participatie, zoals eerder beschreven. Ook communicatie (en inspraak) van burgers op verschillende momenten binnen het proces blijft uitermate belangrijk en moet niet worden beperkt tot enkel de beginfase (Booth & Richardson, 2001).
Het is het combineren van traditioneel onderzoek met participatief Web 2.0 onderzoek dat ervoor kan zorgen dat de burger meer macht/ invloed krijgt op planningsprocessen (Bugs et al., 2010). Door middel van PGIS is het mogelijk een evenwicht te vinden tussen individuele en collectieve belangen en is het ook mogelijk een evenwicht te vinden tussen democratie en het aan het woord laten van de mensen die normaal niet gehoord worden (Innes & Booher, 2004). Verder blijkt dat dit soort onderzoek in Vlaanderen eerste en vooral weinig wordt uitgevoerd, maar ook heel onbekend is. Terwijl uit de literatuur toch blijkt dat er veel mogelijkheden zijn. Verder onderzoek is nodig om de reeds vastgestelde problemen met PGIS verder te kunnen onderzoeken in de Vlaamse sociale en ruimtelijke context. Op die manier wordt dit soort onderzoek in de toekomst mogelijk een goede tool voor het helpen bij de planning. 43
Verder is het ook belangrijk om als onderzoeker rekening te houden met de emoties van de respondenten. Emoties onstaan vaak in de buurt waar het onderzoek in verband met PGIS wordt gehouden, omdat de inwoners getriggerd worden in iets wat hen nauw aan het hart ligt. Dit kan helpen om de buurt nog meer te betrekken en eventuele problemen tegen te gaan (Young & Gilmore, 2012). Het begrijpen van de emotionele dimensies die samengaan met PGIS kan ervoor zorgen dat onderzoekers beter voorbereid zijn op de diverse reacties en interpretaties (Voss et al., 2004). Vermits in dit geval eerder de methode onderzocht werd, dan de resultaten en de data ook niet gebruikt worden als input voor planning, heeft deze enquête weinig losgemaakt bij de burgers. Maar wanneer dit we het geval zou zijn, dient men enerzijds deze emoties van in het begin proberen te begrijpen en ze niet te negeren en anderzijds moet men blijven communiceren over het hoe, wat, wanneer en waarom. De communicatie tussen stakeholders onderling, maar ook tussen de politici, onderzoekers en burgers dient optimaal te zijn, maar vaak treden hier moeilijkheden op door het verschillende jargon (Tress et al., 2005a).
Er moet ook aandacht worden besteed aan twee belangrijke aspecten die tevoorschijn komen bij het verzamelen van dergelijke lokale kennis met behulp van PGIS. Het beheer en de eigendom van de data staat ter discussie gezien het gaat om kennis die de respondenten hebben en te kennen geven. Verder is er ook een opkomend probleem van privacy, gezien men, zoals hier, toegang krijgt tot gevoelige data. Het is aan de wetenschappers om hier op een verantwoorde manier mee om te gaan en de respondenten herhaaldelijk te verzekeren dat dat ook zal gebeuren (Baltar & Brunet, 2012). De individuele data mogen zeker niet worden vrijgegeven, maar de vraag blijft of het publiek maken van geaggregeerde data wel kan en mag. Ook het vrijgeven van die gegevens kan botsen met het bewaren van de individuele privacy (Barndt, 1998). Door het niet vrijgeven van de kaart waarop de individuele huizen zijn aangeduid, maar de daaruit voortkomende rasterkaart, wordt de individuele privacy van de respondenten bewaard. Voorts zijn de verschillende data van elkaar losgekoppeld, waardoor er geen verband wordt vrijgegeven tussen de verschillende waarden van één respondent. Toekomstig onderzoek zal dit misschien wel vragen, en dan zal er op moeten worden toegezien dat de privacy van het individu niet wordt geschonden. Toch blijft het verzamelen van deze individuele data en het vrijgeven van de geaggregeerde data noodzakelijk voor het uitvoeren van dergelijk onderzoek en voor het vergroten van de publieke participatie in de planning.
Wat er dan verder gebeurt als deze data verwerkt en vervolgens vrijgegeven worden, is zo mogelijk nog moeilijker. Want dan zijn de respondenten eigenaar van de data met hun lokale 44
kennis, maar de wetenschappers eigenaar van de verwerkte data, waarvoor zij hun specifieke kennis hebben gebruikt en de planners dan weer eigenaar van de planningsgerelateerde data gezien zij voor dat proces dan weer hun eigen kennis gebruiken. Ook dient in de gaten worden gehouden waarvoor de data worden gebruikt want kaarten zijn krachtige middelen (Young & Gilmore, 2012).
Gezien dit onderzoek de brug maakt tussen de disciplines van landschapskunde, wat op zich al een multidisciplinaire discpline is, en van de ruimtelijke planning en hierbij ook nog andere stakeholders betrekt, kan worden gesproken van een transdisciplinair onderzoek (Tress et al., 2005b). Anderzijds moet ook worden gesteld dat dit onderzoek op dit moment nog niet echt integratief is en enkel de mogelijkheid biedt om dat in de toekomst te worden. Te hoge verwachtingen bij de onderzoeker zijn veelvoorkomend bij integratieve studies (Antrop & Rogge, 2006) en ook hier werd wat te veel verwacht voor één onderzoek. Enerzijds is de hoeveelheid data iets te beperkt om goede conclusies te kunnen maken en anderzijds worden de data niet gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn door een gebrek initiatief en openheid vanuit de politiek naar de techniek toe.
Praktisch zijn er ook enkel opmerkingen bij de applicatie zelf. Zo werd men verplicht om punten aan te duiden en geen polygonen. Punten blijken namelijk een meer correcte voorstelling te geven wanneer het gaat om dergelijke kwantitatieve waarden (Brown & Pullar, 2011) Een aantal repondenten vonden het aanduiden van punten voor bepaalde waarden echter niet zo makkelijk. Het bepalen van een exacte locatie voor bijvoorbeeld de waarde ‘esthetsich’ was niet zo eenduidige omdat het meestal een bepaalde oppervlakte beslaat. Een ander nadeel is dat men meer gegevens nodig heeft wanneer het gaat om punten dan wanneer men met polygonen werkt. Gezien hier met een internetenquête gewerkt is, die sneller en meer mensen bereikt (Evans & Mathur, 2005), vormt deze hoeveelheid hier geen probleem. Het gebruik van polygonen wordt eerder aangeraden bij face-to-face interviews(Brown & Pullar, 2011). Het aantal punten dat een respondent kon aanduiden kon op het platform niet beperkt worden en het aanduiden van een punt kon ook niet verplicht worden, men kon, indien men dat wou, zonder iets aan te duiden verdergaan naar de volgende waarde. Hoewel er een indicatie werd gegeven van hoeveel punten er ongeveer zouden moeten worden aangeduid, varieerde dit aantal sterk tussen de verschillende respondenten, van nul tot soms zelfs negen punten per respondent, terwijl het maximum vijf punten zouden moeten zijn. In toekomstig onderzoek zou het moeten mogelijk zijn het aanduiden van punten te verplichten, of alleszins iets meer aan te moedigen, 45
en te beperken. Wat ook beperkt zou moeten kunnen worden is de mate van in – en uitzoomen, want nu stond hier ook geen limiet op. Bijgevolg was het mogelijk ook punten aan te duiden die buiten het aangeduide studiegebied gelegen waren. Deze zijn verder niet meegenomen in de analyse. Op het vlak van gebruiksvriendelijkheid, zou het makkelijker zijn moest men enkel de marker kunnen verslepen, en niet ook de kaart. Dit kon er namelijk voor zorgen dat door één verkeerde klik het resultaat veranderde. Enkele respondenten hebben hier ook opmerkingen over gegeven. Visueel zou het misschien ook interessanter zijn om diverse vormen en maten van markers te kunnen gebruiken. Nu was dit beperkt tot één soort in een zevental verschillende kleuren. Verdere gebruiksvriendelijkheid kan worden bekomen door het beperken van het aantal waarden, zodat de enquête niet zo lang duurt. Dit is ook een punt waar enkele respondenten een opmerking over hadden. Het is echter een moeilijke evenwichtsoefening, enerzijds wil men genoeg informatie verzamelen om het onderzoek te ondersteunen, anderzijds is het belangrijk de respondent niet te lang bezig te houden zodat de antwoorden accuraat blijven. Wanneer een enquête te lang duurt kan men er zich namelijk snel vanaf willen maken.
4.2. Landschapswaarden
Net zoals bij het onderzoek van Bonaiuto et al. (2003) naar de relatie die bewoners met hun omgeving hebben, zijn er bij dit onderzoek een aantal waarden slechts matig ingevuld, eigenlijk niet genoeg om ze te analyseren. Dit is vooral het geval voor de plaats van tewerkstelling omdat de meeste mensen niet binnen de eigen gemeente werken (www.steunpuntwse.be, 21 juni 2014) en er een vertekenend beeld wordt gecreëerd door het grote aantal respondenten dat in het gemeentehuis werkt. Toch konden reeds enkele patronen worden afgeleid. Voor het aanduiden van het eigen huis en het bepalen welke plaats dit heeft in het landschap kan worden gezegd dat de meeste mensen goed kunnen inschatten waar in het landschap ze wonen. Dit met uitzondering van enkelen die hun dorp als een stad beschouwen. Verder worden de waarden ‘historisch/erfgoed’, ‘economisch – winkels’, ‘leren’, ‘esthetisch – niet aantrekkelijk’ en ‘toekomst – niet bewaren’, voornamelijk aangeduid in de dorpskernen. Tusssen de laatste twee waarden werd ook een significant verband waargenomen. Een ander patroon is het voorkomen van de waarden ‘therapeutisch’, ‘biologisch’, ‘esthetisch – wel aantrekkelijk’ en ‘toekomst – wel bewaren’ op eenzelfde manier rond de rivieren die de gemeente begrenzen. Tussen deze verschillende waarden werden ook telkens significante verbanden gevonden. De relatie tussen de biologische en aantrekkelijke plaatsten is de minst sterke, toch wordt deze ondersteund door voorgaand onderzoek (de Vries et al., 2013; Ode et al., 2008). Het zijn ook vooral deze plaatsen 46
die men tracht te behouden naar de toekomst toe. Dit blijkt enerzijds uit de antwoorden op de vraag waarom men dat deel van het landschap zou willen bewaren (bijlage 7.2), maar is anderzijds ook reeds aangeduid in de literatuur (Haines-Young & Potschin, 2010). Enkele respondenten merkten ook zelf op dat ze voor een aantal waarden steeds dezelfde plaatsen aanduidden. Een opmerking was bijvoorbeeld: “Voor mij vallen esthetica, rust en natuurpunten samen. maw ik val in herhaling”. De waarde ‘economisch – industrie- of kmozones’ situeert zich vooral op het enige industrieterrein van hamme, het Zwaarveld. De KMO-zone het Zonneke lijkt minder bekend vor de respondenten, of men associeert dit gebied minder met industrie. Verder zijn de waarden ‘intrinsiek’ en ‘spiritueel/religieus’ te verspreid om conclusies te kunnen trekken.
Verschillende mensen prefereren verschillende landschappen. Toch kan worden waargenomen dat waar water aanwezig is, men de plaats over het algemeen wel associeert met de esthetische waarde, zelfs als dit water niet zichtbaar is (Dramstad et al., 2006). In dit onderzoek wordt dit verband ook waargenomen doordat een groot aantal punten binnen een afstand van 500 meter van water liggen (>80%). Water verhoogt de natuurlijkheid van een bepaalde omgeving en wordt daarom sneller als ‘mooi’ beschouwd (Ode et al., 2008). Voor hun BelevingsGIS in Nederland dat de meest waardevolle landschappen wil capteren nemen Roos-Klein Lankhorst et al. (2005) ook een natuurlijke indicator en de indicator water mee. Het resultaat dat verkregen wordt door dit onderzoek, wordt dus ondersteund door voorgaand onderzoek. In deze gemeente is water uiteraard zeer prominent aanwezig, doordat de grenzen van de gemeente Hamme in het noorden en oosten telkens door een rivier bepaald worden. Uit de hele analyse blijkt dat deze plaatsen heel erg belangrijk zijn voor de mensen, men vindt ze aantrekkelijk, zien er de biologische waarde van in, ondervinden er zelfs een therapeutische werking en men wil ze bovenal bewaren. Deze bevindingen kunnen voor de planners als input dienen om mee rekening te houden wanneer men ergens grote veranderingen zou willen aanbrengen.
De sterkte van de relaties werd onderzocht door middel van een similariteitsmaat, de chikwadraattest. Deze geeft echter geen indicatie over de causale afhankelijkheid van de onderzochte verschijnselen. Dit kan echter worden opgelost door gebruik te maken van een regressieanalyse. Hier wordt de afhankelijke variabele voorspeld door één of meerdere gekende onafhankelijke variabelen (Antrop, 2007). Deze methode werd hier echter niet toegepast omdat de steekproef vrij beperkt is en het moeilijk is om de bepalen welke waarde als afhankelijke 47
waarde moet worden aangesteld. Verder is er ook een vermoeden dat de similariteitsmaat altijd een verband heeft aangeduid tussen de onderzochte waarden omdat er heel wat cellen waren in het grid waar geen punten in werden aangeduid. De relatie werd dus grotendeels bepaald door de lege cellen, en minder door de cellen waar wel punten werden aangeduid. Nieuw en uitgebreider onderzoek, met een grotere steekproefpopulatie kan dit in de toekomst uitsluiten.
Bonaiuto et al. (2003) hebben bij hun onderzoek van omgevingsindexen gemerkt dat negatieve schalen meer punten opleverden dan de positieve. In dit onderzoek is echter het omgekeerde het geval: zo zijn er voor de waarde ‘esthetisch, wel aantrekkelijk’ dubbel zoveel punten aangeduid dan de waarde ‘esthetisch, niet aantrekkelijk’ (137 versus 67). Voor de waarde ‘toekomst’ is het verschil zelfs nog groter. Hier zijn 20 punten aangeduid voor niet te bewaren plaatsen en 100 voor te bewaren plaatsen.
De plaats waar de respondent woont heeft ook een grote invloed op de plaatsen die hij/zij aanduidt (de Vries et al., 2013), daarom is er in dit onderzoek voor gekozen de respondenten te beperken tot zij die de gemeente Hamme goed kennen, er wonen of gewoond hebben. Om te onderzoeken in welke mate dit precies belang heeft, is er nood aan verder, gelijkaardig, grootschaliger onderzoek.
Rest nog de vraag wat de leeftijd is waarop men zich een beeld kan vormen van landschapswaarden, er kan begrepen worden dat het voor een kind gaat om vrij abstracte begrippen, maar dit kan ook het geval zijn voor personen die minder hoog geschoold zijn. Toch dient te worden getracht deze groepen ook te bereiken omdat het van belang is een representatief deel van de bevolking te bevragen. 4.3. Waardering enquête – planning
Algemeen kan worden gesteld dat men het wel apprecieert bevraagd te worden in verband met zijn omgeving. Als de resultaten dan ook effectief zouden gebruikt worden in de planning, zal de waardering over het consulteren van de bevolking alleen maar toenemen. Bijgevolg zal men ook minder kritiek uiten als de plannen uitgevoerd worden gezien men er reeds over geconsulteerd werd. Net zoals bij Bugs et al. (2010) kan ook in dit onderzoek de manier van bevraging geapprecieerd worden en menen de respondenten invloed te kunnen hebben op de
48
planning. Er is echter nog veel onderzoek nodig naar het verband tussen subjectieve en objectieve data voor ruimtelijke planning en management (Bonaiuto et al., 2003)
Vooraleer dergelijk onderzoek uit te voeren, moet ook gekeken worden naar de politieke context van het studiegebied (Ghose & Elwood, 2003). In dit geval was dit niet de opzet van het onderzoek maar is er wel gevraagd aan de politieke organen om mee te werken voor de verspreiding van de enquête. Hier is men niet op ingegaan omdat men de meerwaarde van het onderzoek niet kon inzien en om geen precedent te scheppen voor toekomstige enquêtes in verband met thesissen.
Gezien de opzet van dit onderzoek niet in de handen van de politici ligt, is er nog geen probleem met het al dan niet achterhouden van informatie, het openstellen van het platform en het onderzoeken van de data (Ghose & Elwood, 2003). Wanneer deze tool echter zal gebruikt worden door de lokale politici, moet hier wel rekening mee gehouden worden. En dit controleorgaan blijkt nodig om dergelijke tools te organiseren voor politieke, technische en financiële ondersteuning (Dunn, 2007). Er zal hiervoor in de toekomst dus misschien een controle-orgaan moeten geïnstalleerd worden, of de eigendom van de applicatie moet buiten de politiek worden gehouden om inmenging te vermijden. Te veel inmenging van experten bij het invullen van dergelijke tools, kan namelijk weer voor een verlies aan vertrouwen zorgen bij de respondenten (Jankowski, 2009). Het is dus van belang om een goed evenwicht te vinden tussen de mate van controle over de respondenten en de mate van hun onafhankelijkheid.
Voorts stelt Barndt (1998) nog dat het gebruik van participatieve data enkel mogelijk is, als deze data up-to-date zijn. Dit geldt zeker voor het verzamelen van gegevens over landschapswaarden, gezien deze wijzigen over tijd en ruimte. Ze dienen dus regelmatig opnieuw bevraagd te worden (Tyrväinen et al., 2007), maar wanneer een platform er eenmaal is, is het slechts een kwestie van dit opnieuw open te stellen en de vergaarde data te analyseren. Eenmaal de methode vaststaat, hoeft dit geen groot werk meer te zijn.
5. BESLUIT
Binnen de ruimtelijke planning in Vlaanderen wordt er op dit moment nog steeds weinig gebruik gemaakt van echte participatie. Veelal gaat het om het informeren en consulteren van de bevolking en slechts zelden wordt er echt gebruik gemaakt van een bottom-up-aanpak, 49
hoewel dit door verschillende organen steeds meer verplicht wordt. Het internet en de toegankelijkheid ervan kunnen hier een antwoord op bieden. In dit onderzoek werd nagegaan of het mogelijk was een enquête op te stellen die via het internet alle omwonenden een kans te geven de plaatsen aan te duiden in hun omgeving die voor hen van waarde zijn.
Eerst en vooral bleek dat het heel moeilijk is om het beoogde aandeel participatie en integratie te bereiken. Langs de ene kant wordt het bemoeilijkt door de politieke organen, die het niet meteen zien zitten om de burger meer macht te geven. Langs de andere kant is de burger moeilijk gemotiveerd wanneer er niets op het spel staat. Het is duidelijk dat er een orgaan moet komen dat de communicatie tussen hen bevordert en dat op een onafhankelijke manier de belangen van beide kanten kan verdedigen. Het is nog maar de vraag of de wetenschapper die rol op zich kam en mag nemen.
Het internetplatform met een GIS-enquête bleek een goede manier om de beoogde data op een snelle en correcte manier te verzamelen. Er is echter geen zekerheid over de accuraatheid van de aangeduide punten, de juistheid van de gegeven antwoorden en de volledigheid van de gegevens, waar deze bij face-to-face interviews wel bestaat. Toch zijn de gegenereerde data waardevol want ze bieden een idee over hoe de inwoner van Hamme naar zijn gemeente kijkt. De spreiding van de punten kon enkel op een visuele manier worden geïnterpreteerd en daar waar verbanden tussen verschillende waarden werden vastgesteld dient rekening te worden gehouden met het grote aandeel lege cellen die de hoge waarden voor de similariteitsmaten kunnen verklaren. Maar zelfs met dit in het achterhoofd kan er worden aangenomen dat er wel degelijk een verband is tussen aantrekkelijke, biologische, therapeutische en voor de toekomst te bewaren plaatsen. Hierbij werd ook de aanwezigheid van water onderzocht en de invloed hiervan bleek heel groot op de aantrekkelijke plaatsen. Ook de relatie tussen plekken die men liever ziet verdwijnen en onaantrekkelijke plaatsen werd bevestigd.
De methode staat echter nog niet op punt, er zijn enkele restricties vastgesteld die in toekomstig onderzoek zouden moeten worden onderzocht of worden aangepast. Ten eerste bleek dat, hoewel steeds meer mensen over een internetverbinding beschikken, toch een deel van de populatie ondervertegenwoordigd bleef in de steekproef. De oudste generatie vindt bijvoorbeeld moeilijk de weg naar het internet en kan ook minder goed omgaan met nieuwe technieken. Dit probleem zal zich naar verloop van tijd zelf oplossen doordat de generatie die nu het gewend is om met internet te werken de oudere generatie van morgen is. Voor de 50
eerstkomende jaren dient echter te worden bekeken of het mogelijk is deze ondervertegenwoordiging op te vangen door middel van dezelfde tool, waarbij de wetenschapper de data verzamelt aan de hand van een face-to-face interview of gewoon helpt bij het invullen en aanduiden. Ten tweede zijn er de technische beperkingen die moeten worden aangepast in het geval van toekomstig onderzoek. Zo moet het aantal aan te duiden punten beperkt worden en ook het venster waarbinnen kan worden in- en uitgezoomd dient vastgelegd te worden. Er moet worden bekeken of het mogelijk is het aantal aan te duiden punten te beperken om de respondent zo aandachtig mogelijk te houden. Verder dient ook de gebruiksvriendelijkheid verhoogd te worden door meer diverse markers te gebruiken en te kiezen tussen het verslepen van het punt of de kaart, niet allebei.
Samengevat kan dus worden gesteld dat de methode heel wat mogelijkheden biedt op het gebied van planning maar dat er nog heel wat werk nodig is om een eenduidige, geïntegreerde aanpak te bereiken. Wetenschappers dienen de methode op punt te stellen en op een eenduidige en begrijpbare manier communiceren naar politici, burgers en andere stakeholders. Politici dienen dan weer meer open te staan voor een groter aandeel aan participatie, want het kan het heel wat makkelijker maken om beslissingen te nemen. En als laatste dienen burgers te begrijpen, dat hoewel men deelneemt aan dergelijk onderzoek, zijn mening niet altijd de mening van de massa is.
6. REFERENTIELIJST
6.1. Artikels en boeken
Antrop, M. (1989). Het landschap meervoudig bekeken: Pelckmans.
Antrop, M. (2007). Perspectieven op het landschap: achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen: Academia Press.
Antrop, M., Rogge, E. (2006). Evaluation of the process of integration in a transdisciplinary landscape study in the Pajottenland (Flanders, Belgium). Landscape and Urban Planning, 77(4), 382-392.
51
Arnstein, S. R. (1969). A ladder of citizen participation. Journal of the American Institute of planners, 35(4), 216-224.
Bailey, K., Blandford, B., Grossardt, T., Ripy, J. (2011). Planning, technology, and legitimacy: structured public involvement in integrated transportation and land-use planning in the United States. Environment and Planning B: Planning and Design, 38(3), 447-467.
Bailey, K., Grossardt, T. (2009). Toward Structured Public Involvement: Justice, Geography and Collaborative Geospatial/Geovisual Decision Support Systems. Annals of the Association of American Geographers, 100(1), 57-86.
Baltar, F., Brunet, I. (2012). Social research 2.0: virtual snowball sampling method using Facebook. Internet Research, 22(1), 57-74.
Barndt, M. (1998). Public Participation GIS—Barriers to Implementation. Cartography and Geographic Information Systems, 25(2), 105-112.
Bonaiuto, M., Fornara, F., Bonnes, M. (2003). Indexes of perceived residential environment quality and neighbourhood attachment in urban environments: a confirmation study on the city of Rome. Landscape and Urban Planning, 65(1–2), 41-52.
Booth, C., Richardson, T. (2001). Placing the public in integrated transport planning. Transport Policy, 8(2), 141-149.
Brown, B. B., Perkins, D. D. (1992). Disruptions in place attachment: Springer.
Brown, G. (2006). Mapping landscape values and development preferences: a method for tourism and residential development planning. International Journal of Tourism Research, 8(2), 101-113.
Brown, G. (2012). An empirical evaluation of the spatial accuracy of public participation GIS (PPGIS) data. Applied Geography, 34(0), 289-294.
52
Brown, G., Kelly, M., Whitall, D. (2013). Which ‘public'? Sampling effects in public participation GIS (PPGIS) and volunteered geographic information (VGI) systems for public lands management. Journal of Environmental Planning and Management, 57(2), 190-214.
Brown, G., Montag, J. M., Lyon, K. (2011). Public Participation GIS: A Method for Identifying Ecosystem Services. Society & Natural Resources, 25(7), 633-651.
Brown, G., Pullar, D. V. (2011). An evaluation of the use of points versus polygons in public participation geographic information systems using quasi-experimental design and Monte Carlo simulation. International Journal of Geographical Information Science, 26(2), 231-246.
Brown, G., Weber, D. (2011). Public Participation GIS: A new method for national park planning. Landscape and Urban Planning, 102(1), 1-15.
Bugs, G., Granell, C., Fonts, O., Huerta, J., Painho, M. (2010). An assessment of Public Participation GIS and Web 2.0 technologies in urban planning practice in Canela, Brazil. Cities, 27(3), 172-181.
Carpenter, S. R., Mooney, H. A., Agard, J., Capistrano, D., DeFries, R. S., Díaz, S., Dietz, T., Duraiappah, A. K., Oteng-Yeboah, A., Pereira, H. M., Perrings, C., Reid, W. V., Sarukhan, J., Scholes, R. J., Whyte, A. (2009). Science for managing ecosystem services: Beyond the Millennium Ecosystem Assessment. Proceedings of the National Academy of Sciences, 106(5), 1305-1312.
Coeterier,
J.
F.
(1987).
De
waarneming
en
waardering
van
landschappen.
Landbouwuniversiteit te Wageningen.
Collins, K., Ison, R. (2006). Dare we jump off Arnstein's ladder? Social learning as a new policy paradigm.
Cook, C., Heath, F., Thompson, R. L. (2000). A Meta-Analysis of Response Rates in Web- or Internet-Based Surveys. Educational and Psychological Measurement, 60(6), 821-836. 53
Council of Europe (2000) European Landscape Convention. 20 oktober 2000. http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/176.htm. 05/04/2013.
Council of Europe (2006). Landscape and sustainable development: challenges of the European Landscape Convention. Strasbourgh Cedex: Council of Europe Publishing.
Couper, M. P. (2000). Review: Web Surveys: A Review of Issues and Approaches. The Public Opinion Quarterly, 64(4), 464-494.
de Vries, S., Buijs, A. E., Langers, F., Farjon, H., van Hinsberg, A., Sijtsma, F. J. (2013). Measuring the attractiveness of Dutch landscapes: Identifying national hotspots of highly valued places using Google Maps. Applied Geography, 45(0), 220-229.
Dramstad, W. E., Tveit, M. S., Fjellstad, W. J., Fry, G. L. A. (2006). Relationships between visual landscape preferences and map-based indicators of landscape structure. Landscape and Urban Planning, 78(4), 465-474. Dunn, C. E. (2007). Participatory GIS — a people's GIS? Progress in Human Geography, 31(5), 616-637.
Elwood, S. (2008). Volunteered geographic information: future research directions motivated by critical, participatory, and feminist GIS. GeoJournal, 72(3-4), 173-183.
Europe, C. o. (2000). European landscape convention. Paper presented at the Report and Convention, Firenze.
Evans, J. R., Mathur, A. (2005). The value of online surveys. Internet Research, 15(2), 195219. Fagerholm, N., Käyhkö, N., Ndumbaro, F., Khamis, M. (2012). Community stakeholders’ knowledge in landscape assessments – Mapping indicators for landscape services. Ecological Indicators, 18(0), 421-433.
54
Ghose, R., Elwood, S. (2003). Public participation GIS and local political context: propositions and research directions. URISA Journal, 15(2), 17-22.
Gómez-Sal, A., Belmontes, J.-A., Nicolau, J.-M. (2003). Assessing landscape values: a proposal for a multidimensional conceptual model. Ecological Modelling, 168(3), 319341.
Gosling, S. D., Vazire, S., Srivastava, S., John, O. P. (2004). Should we trust web-based studies? A comparative analysis of six preconceptions about internet questionnaires. American Psychologist, 59(2), 93.
Gulickx, M. M. C., Verburg, P. H., Stoorvogel, J. J., Kok, K., Veldkamp, A. (2013). Mapping landscape services: a case study in a multifunctional rural landscape in The Netherlands. Ecological Indicators, 24(0), 273-283.
Haines-Young, R., Potschin, M. (2010). 'The links between biodiversity, ecosystem services and human well-being'. In Raffaelli, D. G., Frid, C. L. J. (Eds.), Ecosystem Ecology - A New Synthesis. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 172. Höchtl, F., Lehringer, S., Konold, W. (2005). “Wilderness”: what it means when it becomes a reality—a case study from the southwestern Alps. Landscape and Urban Planning, 70(1–2), 85-95.
Innes, J. E., Booher, D. E. (2004). Reframing public participation: strategies for the 21st century. Planning Theory & Practice, 5(4), 419-436.
Jankowski, P. (2009). Towards participatory geographic information systems for communitybased environmental decision making. Journal of Environmental Management, 90(6), 1966-1971.
Jeong, J. S., García-Moruno, L., Hernández-Blanco, J. (2012). Integrating buildings into a rural landscape using a multi-criteria spatial decision analysis in GIS-enabled web environment. Biosystems Engineering, 112(2), 82-92.
55
Jones, M. (2011) "European Landscape and Participation - Rhetoric or Reality?". In: Jones, M., Stenseke, M. (Eds.) The European Landscape Convention. Challenges of Participation. Dordrecht, Heidelberg, London, New York: Springer, pp. 27-44.
Jung, J.-K., Elwood, S. (2010). Extending the Qualitative Capabilities of GIS: Computer-Aided Qualitative GIS. Transactions in GIS, 14(1), 63-87. Käyhkö, N., Fagerholm, N., Mzee, A. J. (2013). Local farmers’ place-based forest benefits and government interventions behind land and forest cover transitions in Zanzibar, Tanzania. Journal of Land Use Science, 1-24.
Kienast, F., Degenhardt, B., Weilenmann, B., Wäger, Y., Buchecker, M. (2012). GIS-assisted mapping of landscape suitability for nearby recreation. Landscape and Urban Planning, 105(4), 385-399.
Kumar, M., Kumar, P. (2008). Valuation of the ecosystem services: A psycho-cultural perspective. Ecological Economics, 64(4), 808-819.
Kyttä, M., Broberg, A., Tzoulas, T., Snabb, K. (2013). Towards contextually sensitive urban densification: Location-based softGIS knowledge revealing perceived residential environmental quality. Landscape and Urban Planning, 113(0), 30-46.
Kytta, M., Kahila, M., Broberg, A. (2011). Perceived environmental quality as an input to urban infill policy-making. Urban Des Int, 16(1), 19-35.
MacEachren, A. M., Kraak, M.-J. (2001). Research challenges in geovisualization. Cartography and Geographic Information Science, 28(1), 3-12.
National Center for Geographic Information and Analysis (NCGIA) (1996) Summary Report: Public Participation GIS workshop, Orono, Maine, July 10-13.
O'Sullivan, D. (2006). Geographical information science: critical GIS. Progress in Human Geography, 30(6), 783.
56
Obermeyer, N. J. (1998). The Evolution of Public Participation GIS. Cartography and Geographic Information Systems, 25(2), 65-66.
Ode, Å., Tveit, M. S., Fry, G. (2008). Capturing landscape visual character using indicators: touching base with landscape aesthetic theory. Landscape research, 33(1), 89-117.
Peng, Z. R. (2001). Internet GIS for public participation. Environment and Planning B: Planning and Design, 28(6), 889-905.
Plottu, E., Plottu, B. (2012). Total landscape values: a multi-dimensional approach. Journal of Environmental Planning and Management, 55(6), 797-811.
Raymond, C. M., Bryan, B. A., MacDonald, D. H., Cast, A., Strathearn, S., Grandgirard, A., Kalivas, T. (2009). Mapping community values for natural capital and ecosystem services. Ecological Economics, 68(5), 1301-1315.
Rogge, E., Nevens, F., Gulinck, H. (2007). Perception of rural landscapes in Flanders: Looking beyond aesthetics. Landscape and Urban Planning, 82(4), 159-174.
Roos-Klein Lankhorst, J., De Vries, S., Buijs, A., van den Berg, A., Bloemmen, M., Schuiling, C. (2005). BelevingsGIS versie 2; waardering van het Nederlandse landschap door de bevolking op kaart. Wageningen, Alterra (alterra-rapport 1138).
Sagoff, M. (2011). The quantification and valuation of ecosystem services. Ecological Economics, 70(3), 497-502. Sauer, U., Fischer, A. (2010). Willingness to pay, attitudes and fundamental values — On the cognitive context of public preferences for diversity in agricultural landscapes. Ecological Economics, 70(1), 1-9.
Sevenant, M., Antrop, M. (2010). Transdisciplinary landscape planning: Does the public have aspirations? Experiences from a case study in Ghent (Flanders, Belgium). Land Use Policy, 27(2), 373-386.
57
Sewell, W. R. D., Coppock, J. T. (1977). Public participation in planning. London: Wiley.
Sherrouse, B. C., Clement, J. M., Semmens, D. J. (2011). A GIS application for assessing, mapping, and quantifying the social values of ecosystem services. Applied Geography, 31(2), 748-760.
Sieber, R. (2006). Public Participation Geographic Information Systems: A Literature Review and Framework. Annals of the Association of American Geographers, 96(3), 491-507.
Simão, A., Densham, P. J., Haklay, M. (2009). Web-based GIS for collaborative planning and public participation: An application to the strategic planning of wind farm sites. Journal of Environmental Management, 90(6), 2027-2040.
Steinmann, R., Krek, A., Blaschke, T. (2004, 2004). Analysis of online public participatory GIS applications with respect to the differences between the US and Europe. Paper presented at the 24th Urban Data Management Symposium, Chioggia, Italy.
Stillman, C.W. (1975) "This Fair Land". In: Zube, E.H., Brush, R.O., Fabos, J.G. (Eds.) Landscape assessment. Value, Perceptions, and Resources. Stroudsburg: Dowden, Hutchinson & Ross, Inc, pp. 18-30.
Surowiecki, J. (2005). The wisdom of crowds. New York: Anchor.
Termorshuizen, J., Opdam, P. (2009). Landscape services as a bridge between landscape ecology and sustainable development. Landscape Ecology, 24(8), 1037-1052.
Tress, B., Tress, G. (2001). Capitalising on multiplicity: a transdisciplinary systems approach to landscape research. Landscape and Urban Planning, 57(3–4), 143-157.
Tress, B., Tress, G., Fry, G. (2005a). Integrative studies on rural landscapes: policy expectations and research practice. Landscape and Urban Planning, 70(1–2), 177-191.
Tress, G., Tress, B., Fry, G. (2005b). Clarifying Integrative Research Concepts in Landscape Ecology. Landscape Ecology, 20(4), 479-493. 58
Tritter, J. Q., McCallum, A. (2006). The snakes and ladders of user involvement: Moving beyond Arnstein. Health Policy, 76(2), 156-168.
Tyrväinen, L., Mäkinen, K., Schipperijn, J. (2007). Tools for mapping social values of urban woodlands and other green areas. Landscape and Urban Planning, 79(1), 5-19.
Van Eetvelde, V., Antrop, M. (2009). A stepwise multi-scaled landscape typology and characterisation for trans-regional integration, applied on the federal state of Belgium. Landscape and Urban Planning, 91(3), 160-170.
Voss, A., Denisovich, I., Gatalsky, P., Gavouchidis, K., Klotz, A., Roeder, S., Voss, H. (2004). Evolution of a participatory GIS. Computers, Environment and Urban Systems, 28(6), 635-651.
Wolsink, M. (2004). Policy beliefs in spatial decisions: contrasting core beliefs concerning space-making for waste infrastructure. Urban studies, 41(13), 2669-2690.
World Health Organisation (2005). Millenium Ecosystem Assessment. Ecosystems and human well-being. Washington DC: Island Press.
Young, J. C., Gilmore, M. P. (2012). The Spatial Politics of Affect and Emotion in Participatory GIS. Annals of the Association of American Geographers, 103(4), 808-823.
Zube, E. (1987). Perceived land use patterns and landscape values. Landscape Ecology, 1(1), 37-45.
6.2. Internetbronnen Algemene Directie Statistiek – Kadaster (2013). Lokale statistieken. Bodembezetting – Kadaster. http://vobippubliek.vlaanderen.be/cognos10/cgibin/cognosisapi.dll?b_action=cognosViewer& ui.action=run&ui.object=%2fcontent%2ffolder%5b%40name%3d%271A%20%20Diensten%20voor%20algemeen%20regeringsbeleid%20(DAR)%27%5d%2ffolder%5b% 40name%3d%27SVR%27%5d%2ffolder%5b%40name%3d%27Lokale%20Statistieken%20(i 59
nternet%2bintranet)%27%5d%2ffolder%5b%40name%3d%27Kadaster%27%5d%2ffolder% 5b%40name%3d%27kant-en-klarerapporten%27%5d%2freport%5b%40name%3d%27kadaster_gem_kek%27%5d&ui.name=ka daster_gem_kek&run.outputFormat=&run.prompt=true&ui.backURL=%2fcognos8%2fcgibin%2fcognosisapi.dll%3fb_action%3dxts.run%26m%3dportal%2fcc.xts%26m_folder%3di3 A0A65B1DB0B4FA6A27E0F4056E9E5A7. 27/04/2014. Belgian Federal Government (2013). Bevolking – Cijfer Bevolking 2010-2014. http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/bevolking/bevolking__cijfers_bevolking_2010_-_2012.jsp. 03/05/2014.
Belgian Federal Government (2013).
Structuur van de bevolking volgens woonplaats:
oppervlakte en bevolkingsdichtheid. http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/woonplaats/oppervlakte_dicht heid/. 04/05/2014
Belgische Federale Overheidsdiensten (2012). Vier op vijf gezinnen heeft een computer. http://www.belgium.be/nl/nieuws/2013/news_vier_op_vijf_computer.jsp?referer=tcm:117221229-64-a5. 10/06/2014.
Hamme (2013). Over Hamme: cijfers en weetjes. http://www.hamme.be/website/35-www/7-www/8-www.html. 03/05/2014.
Onroerend erfgoed (2013). Geoportaal: Landschapsatlas. https://geo.onroerenderfgoed.be/#zoom=11&lat=6633991.46973&lon=459697.36616&layers =B000TTFTTTF. 15/06/2014. Studiedienst van de Vlaamse Regering (N.N.). Gemeentelijke profielschetsen – update voorjaar 2014. http://aps.vlaanderen.be/lokaal/lokaal_gemprofiel_pdf.htm. 06/05/2014.
Studiedienst van de Vlaamse Regering (N.N.). Lokale statistieken. http://aps.vlaanderen.be/lokaal/lokale_statistieken.htm. 06/05/2014.
60
Van Dale Uitgevers (2014). Betekenis ‘landschap’. http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=landschap&lang=nn#.U_Bx-r--2Fw. 26/04/2014. Van Dale Uitgevers (2014). Betekenis ‘participatie’. http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=participatie&lang=nn#.U_ByiL--2Fw. 26/04/2014. Van Dale Uitgevers (2014). Betekenis ‘waarde’. http://www.vandale.be/opzoeken?pattern=waarde&lang=nn#.U_ByZL--2Fw. 26/04/2014.
Vanderbiesen, W., Jacobs, M. ,Steunpunt WSE (2012). Interregionale en grensoverschrijdende mobiliteit in België. Een analyse op basis van de Vlaamse Arbeidsrekening. http://www.steunpuntwse.be/system/files/wse-report_2012_01.pdf . 21/06/2014
Van der Sijs, N. (2010). Ethymologiedatabank. http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/ham2. 03/05/2014.
7. BIJLAGEN
7.1. Resultaten bevraging appreciatie enquête
Wat vond u van de enquête in het algemeen? Aangenamer gelet op het gebruik van de kaart. Altijd bereid om te helpen als het over zoiets gaat Ben benieuwd naar het resultaat Best ok Best wel o.k., maar iets te rudimentair om echt genuanceerde beoordelingen te verkrijgen. De enquête is goed opgesteld, maar soms is het moeilijk om aan de hand van het kaartje je voor te stellen wat belangrijk is en wat niet. Ik begrijp wel dat u op deze manier het meest neutrale antwoord kan krijgen.
Groetjes
en veel succes verder Eens iets compleet anders dan een gewone vragenlijst, dus ik leerde een beetje op plan kijken Geen mening Goed (3) goed hopelijk zijn de antwoorden nuttig Goed opgesteld met vragen waarbij wel wat denkwerk nodig is. Goed opgesteld! Doe zo voort!
61
Goed opgesteld, duidelijke vragen Goed, ik denk dat iedereen het groene willen behouden en de industrie in de mate vh mogelijk weg vd kern Goed. Maar niet altijd gemakkelijk om de pijltjes altijd juist te plaatsen. Goeie vraagstelling Heel interessant en zeker niet saai zoals sommige andere enquêtes wel eens zijn. Heel mooi opgebouwd, proficiat Héél prachtig opgebouwd, mooi grafisch aanschouwelijk, leuke vragen Heel tof! doe zo verder Het liet me meer nadenken over mijn gemeente en wat ze betekent voor mij. Interessant (5) Interessant om even over je omgeving na te denken. Interessant, men moet eens nadenken over het belang van de eigen omgeving Interessant. Veel succes ermee! Interessante reflectie, gedwongen stilstaan bij vanzelksprekendheden Interresant om je gemeente zo volledig op kaart te zien Knap,leerrijk en goed Langdradig Leuk (3) Leuk, vernieuwend door niet gewoon te moeten antwoorden maar het interactief te maken, tof gedaan, proficiat Leuk/vlot om met de map te werken en leerrijk om eens na te gaan of deze waarden gelinkt zijn aan plekken Leuke en aantrekkelijke enquete. Ik zou graag het doel wensen te kennen. Waarom moet ik deze enquete invullen en wat wordt er mogelijk mee gedaan Leuke enquete , voor jonge mensen misschien niet zo makkelijk . Leuke enquête die je eens doet nadenken hoe goed/slecht het in Hamme is op geologisch vlak Leuke invalshoek door plekken te latenaanduiden op een kaart, het is eens iets anders dan de gewone vragen en antwoorden. Leuke manier om een enquete in te vullen Moeilijk. Mogelijks waardevol Mooie, leuke en leerrijke opgestelde vragenlijst! Tof! Nam toch meer tijd in beslag dan gedacht Nuttig (2) Ok OK, maar soms wat omslachtig omdat het dikwijls om dezelfde dingen gaat en je wil wel meer aanduiden maar het vraagt tijd Over het algemeen goed Prachtig initiatief. Slecht Te doen Te oppervlakkig, te algemeen toepasbaar,te weinig gericht op de gemeente zelf
62
Vrij ingewikkeld, ik weet niet of iedereen ze tot een goed einde kan brengen Wat dieper nadenken over hoe de volgende generatie(s) dit nog kunnen meemaken/zien Zeer duidelijk en zeer goed opgebouwd Zeer goed Zeer uitgebreide bevraging! Succes ermee! Zeker niet slecht, alhoewel ik in Hamme woon enkel en alleen omdat het niet ver is van mijn werk, verder heb ik weinig verbintenis met de gemeente
7.2. Resultaten bevraging moeilijkheidsgraad enquête
Wat precies vond u moeilijk of gemakkelijk? Aanduiden wat te bewaren en wat niet. Je wil graag plaatsen bewaren die belangrijk zijn voor jezelf. In Hamme vooral de natuur rond bund en driegoten en oude durme Aanduiden, vraagstelling was zeer duidelijk, ... Alles aanduiden op de kaart. Sommige dingen waren moeilijk te vinden. Alles was niet gemakkelijk omdat er in onze gemeente niet veel te zien is, buiten het natuurgebied Als je gewoon bent om met Google maps te werken is het een fluitje van een cent Als je ingeburgerd bent in Hamme ken je de weg en is het niet moeilijk om te vinden wat je zoekt De juiste plaats zoeken De kaarten waren zeer makkelijk te hanteren, alleen had ik liever nog wat meer willen inzoomen om beter aan te duiden. De plaatsaanduiding De vragen zijn niet altijd volledig van toepassing opmijn persoonlijke mening Een aantal plaatsen aanduiden waarover ik geen mening heb Een juiste inschatting van vraag en antwoord te vinden. Erfgoedplaatsen aanduiden Even moeten denken hoe je de kaart zou kunnen verslepen. je kan de kaart niet onbeperkt verslepen. hangt af van je zoom Geen Het aanduiden van de plaatsen ging gemakkelijk. Echter, om verschillende "estethetische"plaatsen te kennen en te weten vond ik moeilijker. Ook de vraag ivm de toekomst is een beetje koffiedik kijken. Zeker wanneer je er niet bij betrokken bent. Het slepen op de kaart Het 'waardeoordeel' dat in de keuzes verscholen zit. Wat voor de ene waardevol is, is dat niet altijd voor de andere. Het waren zeer concrete, wat goed is, maar ik kon niet altijd op gebouwen,... komen om aan te duiden. Het werken met de gekleurde aanduidingen, en dan terug naar de vragenlijst Ik heb mij beperkt tot mijn dorp Ik ken hamme goed dus vond ik de plaats redelijk snel
63
Ik ken nog niet veel plaatsen in Hamme, omdat ik er nog niet zo lang werk. Ik kon niet inzoomen naar straten. Ik vond het moeilijk te bepalen welke stukken er bewaard moeten blijven in onze gemeente. Ik weet er niet zo veel van en ik doe zelf niks in Hamme, alles wat ik doe van sport en winkelen en andere activiteiten zijn buiten Hamme. In het begin even moeten zoeken hoe het aanduiden en bewaren werkte bij het aanduiden van verschillende plaatsen. Juiste plaatsbepaling Kaart bewoog soms bij het selecteren Keuze maken Moeilijk: de vragen N.v.t. Nadenken over hele gemeente in alle aspecten zonder teveel te persoonlijk te worden Natuurgebied is makkelijk als mooi te bestempelen. Moeilijker zijn de zaken die esthetisch minder aantrekkelijk zijn (huizen die aan het verkrotten zijn moeilijk te situeren, ...) Niet eenvoudig om op luchtfoto plaatsen aan te duiden Niet zo eenvoudig het systeem om meerdere plaatsen aan te duiden (telkens teruggaan naar beginpunt, werkt vertragend) Noch het een noch het andere. Persoonlijke voorkeur is gemakkelijk Plaatsen aan duiden,alsook er vragen zijn die ge niet echt kunt beantwoorden ,andere mening Plaatsen aanduiden Sommige waarden liggen niet strikt gelokaliseerd, of zijn niet altijd aanwezig bv. in de winter is een plek minder esthetisch, minder spiritueel geladen (zo lijkt het toch voor m'n gevoel), ook praktisch niet altijd is er iets te leren op sommige plekken, lokaties wijzigen, ... hangt veel af van individuen Specifieke plaatsen uitkiezen Te veel Voor mij vallen esthetica, rust en natuurpunten samen. maw ik val in herhaling Wat je wel of niet wil bewaard zien Werken op die kaart lukt niet Zoals je zult merken vind ik de scheldevallei tussen Driegoten en het veer van Baasrode heel belangrijk. Natuurpunt is daar bezig met een natuurgebied aan het uitbouwen. Dat was dus gemakkelijk. Moeilijk vond ik wanneer het ging over wat wil je bewaren en wat niet. Met de realisatie van het Sigmaplan en de bijhorende ontwikkeling van nieuwe slikken en schorren vind ik heel belangrijk. Maar dit is een nieuw landschap of juister het herstellen van het oude landschap dat daar aanwezig was.
7.3. Internetenquête
64
In dit deel wordt de volledige enquête weergegeven zoals ze zichtbaar was voor de respondenten.
De
enquête
kon
worden
geopend
via
volgende
hyperlink:
http://maptionnaire.com/nl/59.
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123