Charlemagne,
de
man
achter
de
Karelromans
arel de Grote (Frans: Charlemagne, Latijn: Carolus Magnus) is de centrale figuur in de epische wereld van de Karelromans. Vanaf de 12e eeuw zijn in handschriften verhalen overgeleverd die gesitueerd zijn in het rijk waarvan Karel de Grote vorst is. Het oudst zijn de Franse 'çhansons de geste' (letterlijk: liederen over heldendaden), maar het genre verspreidt zich al gauw over de omringende taalgebieden. In een volgend stadium ontstaan cycli doordat de bestaande teksten worden uitgebreid met voorgeschiedenissen en vervolgen of gegroepeerd worden tot min of meer samenhangende complexen. Bekend is de Oud-noorse Karlamagnus saga, een omvangrijke proza-cyclus van Karel-verhalen uit het eind van de 13e eeuw. Er zijn nog duidelijk tien delen (branches) te onderscheiden, maar het geheel wordt gepresenteerd als een levensbeschrijving van de grote keizer: het begint met de geschiedenis van zijn eerste regeringsjaren en eindigt met zijn dood. Een samenvatting van deze saga geeft een goede indruk van de inhoud van de Karel-epiek. De eerste branche berust op verschillende bronnen en handelt over de begintijd van Karels regering. Het openingsverhaal is verwant met de Nederlandse Karel ende Elegast. Na de dood van koning Pepijn van Frankrijk wordt zijn zoon en troonopvolger Karel door God gewaarschuwd voor een samenzwering. Hij krijgt de opdracht met de dief Basin te gaan stelen. Karel gebruikt op deze nachtelijke tocht de schuilnaam "Magnus", die later zijn vaste bijnaam wordt. Dankzij Gods hulp worden de samenzweerders ontmaskerd en kan Karel door de paus tot koning worden gekroond. Terug in Aken verwekt de jonge vorst bij zijn zuster een kind. Hij biecht zijn zonde op en krijgt van God de opdracht de aanstaande moeder ten huwelijk te geven aan Milo. Zeven maanden later wordt - Roelant geboren. De jonge verricht zijn eerste heldendaden in de strijd tegen Karels ontrouwe vazal Girart de Vienne. In een tweegevecht komt hij tegen Olivier te staan. Het gevecht eindigt onbeslist en vanaf dat moment is Olivier zijn trouwe wapenbroeder; Roelant belooft met Oliviers zuster, de schone Aude, te zullen trouwen. Dan verneemt Karel dat de Saksen onder koning Widukind in opstand zijn gekomen. Hij spoedt zich erheen, maar wordt tegengehouden bij de Rijn. Men begint een brug te bouwen, maar het werk vordert traag, totdat Roelant en Olivier arriveren; zij voltooien de brug snel. De Saksen worden verslagen en hun koning wordt gedood. Op een dag ziet Karel op de Rijn een boot getrokken door een zwaan. In de boot bevindt zich een ridder die niet kan spreken. De Zwaanridder wordt opgenomen aan het hof en krijgt 's konings zuster tot vrouw. Na de geboorte van zijn zoon Lodewijk besluit Karel een pelgrimstocht naar Jeruzalem te maken. Op de terugweg helpt hij in Constantinopel de koning in diens strijd tegen de heidenen. Als beloning ontvangt hij relieken die hij mee terugneemt naar het Westen. Dan boodschapt de engel Gabriël aan Karel dat hij ten strijde moet trekken tegen de heidenen in Spanje. Tijdens de eerste krijgsverrichtingen wordt Roelant teruggestuurd naar Frankrijk om een aantal zaken voor Karel te regelen. Bij deze gelegenheid slaagt de echtgenote van Karels vazal Ganelon erin Roelant te verleiden, wat de oorzaak wordt van de haat tussen Roelant en Ganelon - een haat die zich duidelijk manifesteert in het Chanson de Roland (waarin Ganelon overigens Rolands stiefvader is). Wanneer Roelant is teruggekeerd in het leger, worden de voorbereidingen getroffen voor het vervolg van de strijd tegen de heidenen. Karel slaat Ogier tot ridder en hij begiftigt Ogier, Turpin en Roelant met paarden en wapens. Daarna kiest hij twaalf ridders als aanvoerders. De tweede branche draagt de titel Olif en Landres en gaat terug op een Middelengels verhaal dat door de Noorse edelman Bjarni Erlingsson in 1287 uit Schotland is meegebracht naar Noorwegen. Het gaat over Olif, een dochter van de Frankische koning Pepijn, en haar zoon Landres. Olif is gehuwd met koning Hugon, maar zij wordt door de verraderlijke hoveling Milon met behulp van list en toverkracht in diskrediet gebracht en in een kerker met slangen en padden ingemetseld. Na zeven jaar ontdekt Landres zijn moeder en bevrijdt haar. Olifs broer Karel, die inmiddels zijn vader is opgevolgd, bezorgd haar eerherstel en de verrader sterft in dezelfde kerker waarin de valselijk beschuldigde koningin zo lang op wonderbaarlijke wijze in leven was gebleven. Olif treedt in een klooster, Hugon sterft en Landres volgt hem op. De derde branche is nauw verwant met het eerste deel (de 'Enfances') van het bekende Oudfranse 'chanson de geste' La Chevalerie d'Ogier de Danemarche (ca. 1200). Ogier is de zoon van de koning van Denemarken en bevindt zich als gijzelaar aan het hof van Karel de Grote. Als het leger naar Italië trekt, om de Saracenen te bestrijden, gaat Ogier mee en verricht zijn eerste
K
heldendaden. Door zijn toedoen worden de heidenen overwonnen. Tijdens de oorlog sluit Ogier vriendschap met de edele Saracenen Karvel en Gloriande. De vierde branche wordt naar de vijandelijke koning Agulandus genoemd en berust op twee bronnen: de Latijnse Historia Karoli Magni et Rotholandi of 'Kroniek van pseudo-Turpin' en het 12-eeuwse Chanson d'Aspremont. Koning Agulandus is een Afrikaanse vorst die Spanje is binnengevallen. Karel voert langdurig oorlog tegen hem. Bekend geworden zijn de theologische discussies die Karel met Agulandus en Roelant met de reus Ferrakut aangaan tijdens rustpauzes in de gevechten. Jamund, de zoon van Agulandus, is de belangrijkste strijder van de Saracenen. Hij weet zelfs Karel de Grote op het slagveld in het nauw te brengen, maar juist op tijd schiet Roelant te hulp. Hij doodt Jamund en krijgt diens zwaard Dyrumdali en hoorn Olifant als beloning. Als Agulandus hoort dat zijn zoon is gesneuveld, volgt een laatste heftige strijd, waarin de heidenen definitief worden verslagen en Agulandus wordt gedood. De vijfde branche, Guitalin, is nauw verwant met het Chanson des Saisnes van Jehan Bodel (ca. 1200). Het verhaal handelt over Karels strijd tegen de Saksiche koning Guitalin (Widukind). Deze heeft Keulen veroverd, terwijl Karel met de Franken de stad Nobilis in Spanje belegerde. Karel laat Roelant achter om het beleg voort te zetten en trekt naar Keulen. Door onvoorzichtigheid raakt Karel in het Saksische gebied ingesloten door Guitalin. Hij roept Roelant te hulp, die eerst Nobilis verovert en dan Karel bevrijdt. Een langdurige oorlog volgt. Om de Saksen te kunnen verslaan, moet met veel moeite en tegenslagen een brug over de Rijn worden gebouwd. Pas als deze brug voltooid is, winnen de Franken de oorlog. Guitalin wordt berecht en sterft kort daarop in gevangenschap. De zesde branche heet naar de hoofdpersoon Otuel en is nauw verwant met het 'chanson de geste' Otinel. De heidense koning Garsia heeft Rome veroverd en zendt zijn zoon Otuel naar Parijs om van Karel te eisen dat hij zich overgeeft. Er wordt besloten tot een tweegevecht tussen Roelant en Otuel, dat echter onbeslist eindigt, doordat plotseling de Heilige Geest in de vorm van een duif verschijnt en Otuel beveelt zich over te geven. Door dit wonder bekeert Otuel zich tot het christendom; uit dankbaarheid belooft Karel hem zijn dochter Belesent. Dan vertrekt het leger naar Rome, waar de heidenen worden verslagen dankzij de hulp van hun eigen, tot het christendom bekeerde aanvoerder. Otuel trouwt met Belesent en krijgt het bestuur over Lombardije. De zeven branche komt sterk overeen met de Oudfranse Voyage de Charlemagne à Jerusalem et à Constantinople. Als Karel op een dag met zijn raad onder de olijfboom vergadert, vraagt hij onverwacht aan de koningin of zij een andere koning kent die de kroon net zo goed staat als hem. Als zij dan de keizer van Miklagard (Constantinopel) noemt, wordt Karel boos en besluit hij zelf te gaan kijken of dat waar is. Eerst komt hij in Jeruzalem, waar hij met zijn pairs plaatsneemt in de zetels waarin Jezus en zijn leerlingen het LaatsteAvondmaal hebben gebruikt. Een toevallige voorbijganger meent dat Karel de Grote God is en waarschuwt de pratriarch, die Karel begiftigt met een spijker van het kruis, een gedeelte van de doornenkroon en veel andere relieken. Dan reist het gezelschap naar Miklagard, waar de mannen ontvangen worden door keizer Hugon. Ze zijn diep onder de indruk van de rijkdommen in het paleis, maar eenmaal onder elkaar in de slaapkamer scheppen zij op over de heldendaden die zij zouden kunnen verrichten. Roelant bluft dat hij met één stoot op zijn hoorn alle deuren van het paleis zou kunnen openen en de keizer van zijn baard en kleren zou kunnen ontdoen. Olivier pocht dat hij wel honderd keer de liefde zou kunnen bedrijven met de dochter van de keizer en zo hebben ze ieder een dronkemansverhaal. De keizer verneemt alles van een dienaar en eist de volgende dag dat zij waar maken wat ze hebben gezegd. Uit deze benarde positie worden de Franken met Gods hulp en een leugentje van de schone keizersdochter gered. Tijdens een plechtige bijeenkomst ziet iedereen dat Karel zijn kroon veel hoger draagt dan Hugon. Beladen met relieken keren de Franken terug naar huis. De koningin wordt haar onvoorzichtige opmerking vergeven. De achtste branche is een versie van het Chanson de Roland (`Roelant) over de nederlaag van de Frankische achterhoede in de strijd tegen de Saracenen in Spanje. In het begin komt de tekst sterk overeen met de `Version d`Oxford` van dit `chanson de geste` verderop in het verhaal worden de verschillen groter. In de saga ontbreekt de derde episode van het Chanson de Roland, de Baligant-episode, geheel. De negende branche, Vilhjalm Korneis, is verwant met de Oudfranse Moniage Guillaume, die handelt over de laatste fase van het leven van Guillaume d'Orange (Willem van Oringen). Toen Roelant was omgekomen in de slag bij Roncevaux, werd Guillaume de grootste kampioen van de
Franken. Karel schonk hem een stad die ze net hadden ingenomen, en ook de weduwe van de verslagen heerser. Als de vrouw op een dag een grijze haar ontdekt op het hoofd van haar nieuwe echtgenoot en hem daarmee plaagt, verlaat Guillaume haar op staande voet en neemt zijn intrek in een klooster. Hij hangt zijn wapens in de kloosterkerk en verricht nauwgezet zijn geestelijke plichten; op de wereldse neigingen van de andere monniken heeft hij kritiek. Als hij op een gevaarlijke tocht buiten het klooster door rovers wordt overvallen, weet hij zich te redden, maar de monniken weigeren hem het klooster weer in te laten. Guillaume forceert de toegang, wreekt zich op de monniken en abt en verlaat het klooster. Niet lang daarna worden de Franken in hun strijd tegen de heiden Madul bijgestaan door een onbekende ridder, die zelfs de vijandelijke aanvoerder het hoofd afslaat. Jaren later wordt, door een wonder het dode lichaam van de onbekende ontdekt in een geur van heiligheid. Het blijkt Guillaume te zijn, die zijn laatste jaren als kluizenaar in een grot heeft doorgebracht. Het lichaam wordt met veel eerbetoon begraven en Karel laat op die plaats een kerk bouwen. De tiende branche bevat verhaalstof die afkomstig is uit verschillende historiografische teksten, waaronder de 'Kroniek van pseudo-Turpin'. De branche handelt over de relieken van Karel uit het Oosten had meegebracht en over de wonderen en tekenen in verband met zijn dood. De grote keizer is in Aken gestorven, waar hij met groot ceremonieel is begraven. De tekst sluit af met een zegenbede voor de schrijver, de opdrachtgever, de voorlezer van dit verhaal en voor hen die ernaar geluisterd hebben. Deze Karlamagnús saga heeft het beeld van Karel de Grote in de Scandinavische landen lange tijd bepaald. De tekstgeschiedenis ervan is zeer complex; de overgeleverde handschriften dateren uit een periode die zich uitstrekt van de 13e tot in de 17e eeuw. De cyclus lijkt bedoeld als een levensbeschrijving, maar vormt - zoals uit de samenvatting blijkt - allerminst een nauw samenhangend geheel. Tal van details zijn met elkaar in tegenspraak. Zo wordt over Roelants beroemde zwaard Durendal in de eerste branche verteld dat het is gemaakt door de mythische smid Wieland. Roelant krijgt het ten geschenke van Karel, die het op zijn beurt heeft gekregen van een dankbare inwoner van Vienne. In de vierde branche wordt echter beschreven hoe Roelant zijn zwaard verovert op de heidense aanvoerder Jamund. Ook de sfeer in de branche varieert: enerzijds is er het stoere epos over de slag bij Ronceveaux, maar er is ook de sprookjesachtige setting in de tweede branche over de ten onrechte beschuldigde koningin Olif. De moderne lezer krijgt daardoor een goede indruk van de diversiteit van de Karel-romans Het verbindende in de saga, evenals trouwens in het hele genre van de 'chansons de geste', bestaat uit de persoon van Karel de Grote, die in de Europese geschiedenis de belangrijkste vorst van de vroege middeleeuwen is geweest. De historische Karel de Grote werd in 742 geboren als de zoon van Pepijn III, de Korte, en Bertrada. In 768 volgde hij zijn vader op, eerst samen met zijn broer Karloman, maar toen deze in 771 stierf was Karel de enige koning van de Franken. Met Kerstmis van het jaar 800 werd hij in Rome tot keizer gekroond door paus Leo III. Hij is gestorven op 28 januari 814 en ligt begraven in de door hemzelf gebouwde kapel (thans deel van de dom) te Aken. De voornaamste bron voor onze kennis van de historische Karel de Grote en zijn regering is de Vita Karoli Magni Imperatoris van Einhart, die de keizer, als hoveling aan zijn hof, persoonlijk heeft gekend. Hij schildert hem als de vorst van orde en recht, verdediger van de kerk en beschermer van wetenschap en cultuur. Uitvoerig beschrijft hij hoe Karel bijna onafgebroken oorlog voerde tegen de Longobarden, de Saksen, de Avaren en vele andere vijanden om zijn rijk uit te breiden en te consolideren. Tenslotte reikte het van de Pyreneeën en Midden-Italië tot de Noordzee en van de Atlantische Oceaan tot de Elbe. Karel had een zeer goede relatie met de paus, die hij herhaaldelijk in bescherming nam. Hij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met het Oost-Romeinse Rijk en met de islamitische kalief Haroen-al-Rasjid, van wie hij een olifant ten geschenke kreeg. De regering van Karel de Grote is ook in cultureel opzicht een periode van bloei geweest. Onderwijs en wetenschap werden door de keizer van groot belang geacht en hij verzamelde geleerden uit alle windstreken om zich heen. Einhart vertelt dat hij zich tijdens de maaltijden liet voorlezen uit heroïsche verhalen en opdracht gaf de heldendaden van koningen uit het verleden op te tekenen. Een andere vroegere biografie is de meer anekdotische Gesta Karoli Magni van een monnik uit Sankt Gallen, Notker Balbulus (ca. 884).
De door Einhart en Notker beschreven machtige legeraanvoerder en wereldheerser, of in een enkel geval een van zijn voorgangers of opvolgers, is de koning in de epische wereld waarin de handelingen van de Karelromans zich afspeelt. Het genre is ontstaan in Frankrijk als orale vertelkunst. Hoe die verhalen in een mondelinge voordracht precies hebben geklonken en hoe zij zich hebben ontwikkeld uit de historische gebeurtenissen waarover zij handelen, is niet meer na te gaan, ook al is het onderzoek naar de 'chansons de geste' en vooral van het Chanson de Roland, lange tijd op de beantwoording van die vraag gericht geweest. Tegenwoordig gaan de meeste onderzoekers ervan uit dat de eerste teksten omstreeks 1100 zijn opgeschreven, nadat zij al een mondelinge voorgeschiedenis hebben gekend. Er zijn ongeveer tachtig 'chansons de geste' in het Frans bewaard gebleven. Zij zijn soms onverdeeld in laisses (strofen) van ongelijke lengte, die zijn opgebouwd uit verzen van tien lettergrepen met assonerend rijm of, in de latere teksten, uit verzen met twaalf lettergrepen en volrijm. Het is heel waarschijnlijk dat deze verhalen oorspronkelijk door zangers werden voorgedragen onder begeleiding van een eenvoudig muziekinstrument. In navolging van Bertrand de Bar-sur-Aube in de proloog van Girart de Vienne (ca. 1180), wordt de Karel-epiek door moderne literatuurhistorici in drie groepen (gestes of cyclussen) verdeeld, al naar gelang de hoofdpersoon de koning zelf is of behoort tot de familie van Garin de Monglane of de familie van Doon de Maience. De eerste groep (de 'Cycle du roi') bestaat uit verhalen waarin Karel of zijn familieleden zelf een belangrijke rol spelen. Berte aus grans piés van Adenet le Roi bijvoorbeeld over Karels moeder Berte, dochter van Floris en Blanchefleur, die door toedoen van een gemene dienares jarenlang in ballingschap moet leven, tot zij door toeval door haar echtgenoot Pepijn wordt teruggevonden; spoedig daarna wordt hun zoon Karel geboren. De Mainet handelt over Karels jeugd in Toledo aan het hof van de Saraceense vorst Galafre, waar hij zijn eerste heldendaden verricht en zijn eerste liefdesgeschiedenis beleefd. Ook de Middelnederlandse Karel ende Elegast, waarvan geen Oudfrans origineel is overgeleverd, behoort tot deze groep. Het is een korte episodische roman over Karel, die in opdracht van God samen met de in ongenade gevallen hertog Elegast gaat stelen en dan tot zijn verbazing ontdekt dat zijn zwager Eggeric hem van de troon wil stoten. Andere verhalen uit deze koningscyclus zijn de Voyage de Charlemagne, het Chanson des Saisnes van Jehan Bodel, het Chanson d'Aspremont, het Chanson de Roland en het Chanson de la Reine Sebile. De tweede groep (de 'Cycle de Garin' of 'Cycle de Guillaume') gaat over de familie waarvan Garin de Monglane de stamvader is. De voornaamste held uit dit geslacht is echter Guillaume d'Orange (Willem van Oringen). Tot deze cyclus behoren onder andere Girart de Vienne, Le couronnement de Louis, Le charroi de Nîmes, La Prise d'Orange en de Moniage Guillaume. Van de drie cyclussen vertoont deze groep de meeste samenhang ; reeds in de 14e eeuw werden de 'chansons de geste' over de familie van Garin in de volgorde van het verhaal in zogeheten 'manuscrits cycliques' (cyclische handschriften) bijeengebracht. In de 'Cycle de Doon de Maience' zijn de 'chansons de geste' verenigd over vazallen die tegen de koning in opstand komen. In deze verhalen is meestal een loyaliteitsconflict gethematiseerd. Zo wordt Ogier gedwongen tot een vete met Karel, wanneer zijn zoon door Karels zoon wordt gedood, omdat die heeft verloren met schaken. Trouw aan de familie, die Ogier verplicht zijn zoon te wreken, leidt zijn zoon te wreken, leidt in zo'n situatie onvermijdelijk tot ontrouw jegens de leenheer maar de sympathie van de verteller ligt gewoonlijk toch bij de opstandige vazal. Tot deze cyclus horen behalve de Chevalerie d'Ogier de Danemarche, Gormont et Isembart, Raoul de Cambrai, Maugis en Renaut de Montauban. De epische vorst Karel de Grote wordt niet alle verhalen op dezelfde manier voorgesteld. In de grote verscheidenheid van Karel-beelden die de teksten bieden, kan globaal een verdeling worden gemaakt tussen positieve en negatieve. Het positieve beeld, waarvoor Einhart al de grondslagen heeft gelegd, overheerst in de vroege verhalen uit de 'Cycle du roi'. Karel is er de vrome strijder voor God die zonodig, als een nieuwe David, persoonlijk tegen de heidenen strijdt, bijvoorbeeld in zijn tweegevecht tegen Baligant, dat aangrijpend wordt beschreven in het Chanson de Roland. Hij vestigt en handhaaft met Gods hulp orde en recht op aarde. In de werkelijkheid van omstreeks 1100 zijn de Franse koningen juist zwak en daarom wordt aangenomen dat de vroege çhansons de geste', in het bijzonder het Chanson de Roland , een ideaal beschrijven: de koning zou, zoals Karel de Grote, een krachtige vorst moeten zijn die als kruisvaarder de heidenen bestrijdt. Dit hoge ideaal wordt mild geïroniseerd in de Voyage de Charlemagne à Jerusalem et à Constantinople,
waarin Karel en zijn pairs plaatsnemen in de zetels van Jezus en diens leerlingen, en waarin hun heldendaden zijn verworden tot snoeverij. Een negatief Karel-beeld komt vooral voor in de 'chansons de geste' over de opstandige vazallen, die dateren uit het eind van de 12e eeuw. Karel is daarin een koning die zich laat beïnvloeden door slechte raadgevers en die stoere leenmannen, zoals Ogier en Renout, juist van zich vervreemdt door hen onrechtvaardig te behandelen. Deze verhalen weerspiegelen mogelijk de visie van de grote leenmannen in Frankrijk in de laatste decennia van de 12e eeuw. Zij voelen zich in hun buitengewesten tekortgedaan door de steeds groter wordende macht van de koning en zijn hof. Vanuit dit gezichtspunt is immers de paradox te verklaren van figuren zoals Renout en Ogier, die in onmin leven met de koning, maar voor het overige een onberispelijk gedrag vertonen en door de verteller ook sympathiek worden voorgesteld. De Karel-epiek is waarschijnlijk al in de orale fase vanuit Frankrijk naar andere taalgebieden overgewaaid. Vertalingen en bewerkingen zijn al gedurende de middeleeuwen opgetekend in het Occitaans, het Duits, het Italiaans, het Spaans, het Nederlands, het Engels en in de Scandinavische talen. Het Duitse Ruolandes liet van Pfaffe Konrad dateert van omstreeks 1170. In het Nederlands zijn onder meer resten bewaard van het Roelantslied , Willem van Oringen, Renout van Montalbaen , Ogier van Denemarken, de Roman der Lorreinen en de Floovent. Van Karel ende Elegast is geen Frans origineel bewaard. De epische traditie heeft ook de historiografie over Karel diepgaand beïnvloed. Al in de eerste helft van de 12de eeuw ontstond in Frankrijk de Historia Karoli Magni et Rotholandi of Kroniek van pseudo-Turpin, die een verslag van Karels veldtochten naar Spanje bevat dat bijna geheel berust op epische stof. Deze kroniek is heel belangrijk voor onze beeldvorming van Karel de Grote in de middeleeuwen. Ze is een van de bronnen van de Vita Sancti Karoli, die in 1165 werd samengesteld naar aanleiding van de heiligverklaring van de grote keizer. Als gevolg van die heiligverklaring werd ook een hoofdstuk over Karel opgenomen in Jacobus de Voragines Legenda aurea (ca. 1270), een werk dat in de middeleeuwen buitengewoon veel invloed heeft gehad. Een andere interessante ontwikkeling in de stofgeschiedenis is het proces van cyclusvorming. De hierboven besproken Oudnoorse Karlamgnús saga is een van de resultaten van dat proces. Andere cyclussen waarin Karel-stof is gecompileerd, zijn de Chronique rimée van Philippe Mousket (midden 13e eeuw), de Roman de Charlemagne van Girard d'Amiens (ca. 1300), de Myreur des histors van de Luikse schrijver Jean d'Outremeuse (eind 14e eeuw) en de Croniques et conquestes de Charlemaine, een prozacyclus in opdracht van de Bourgondische hertog Filips de Goede in 1458 samengesteld door David Aubert. Uit de 13e eeuw dateert een Welshe compilatie met de titel Campeu Charlyamen en uit de 14e eeuw de Duitse Karlmeinet. Zeer invloedrijk is de eind-14e-eeuwse Italiaanse cyclus I Reali di Francia van Andrea da Barberino geweest. In de 15e eeuw zijn de versromans overal in Europa bewerkt tot prozaromans, die spoedig in gedrukte vorm een steeds groter publiek bereikten. Sommige ervan, bijvoorbeeld de Nederlandse prozabewerking van Renaut de Montauban met de titel De vier Heemskinderen, worden tot diep in de 19e eeuw herdrukt. Opmerkelijk is dat Karel ende Elegast aan het eind van de middeleeuwen niet in proza werd omgezet; vanaf de 15e tot in de tweede helft van de 16e eeuw werd de tekst gedrukt, maar daarbij werd telkens vastgehouden aan de oorspronkelijke versvorm. Bijna al de drukken van Karel ende Elegast zijn vervaardigd in Brabant. Dat houdt mogelijk verband met de grote belangstelling die de Brabantse vorsten voor Karel de Grote hadden. Reeds de Brabantse en Bourgondische hertogen legden er de nadruk op dat zij afstamden van Karel en zij maakten op grond daarvan aanspraak op de erfenis van Karels kleinzoon Lotharius: het Middenrijk Lotharingen. Ook de Habsburger Karel v beschouwde zich als de opvolger van zijn grote middeleeuwse naamgenoot. Karel niet alleen in boeken e herinnering aan de grote keizer werd gedurende de middeleeuwen niet alleen door verhalen, maar ook door afbeeldingen en andere materiële voorwerpen levend gehouden. Van de laatste categorie is de paltskapel in Aken het belangrijkst. Zij is tijdens Karels leven naar het model van de Byzantijnse kerk San Vitale in Ravenna gebouwd als onderdeel van zijn paleis. De kapel maakt nu deel uit van de grote, aan Maria gewijde dom van Aken.
D
Een natuurgetrouwe, contemporaine afbeelding van Karel kan niet met zekerheid worden aangewezen. Einhart schrijft over het uiterlijk van de keizer dat hij breed en krachtig was gebouwd en een rijzige gestalte had, een rond en vriendelijk gezicht en levendige ogen. Hoewel natuurlijk ook niet zeker is in hoeverre deze beschrijving met de werkelijkheid overeenkwam, is het toch opvallend dat het gegeven van zijn "rijzige gestalte" wordt bevestigd door Karels bewaard gebleven gebeente, waaruit blijkt dat hij ongeveer 1,92 meter lang moet zijn geweest. En ook afbeeldingen op munten en een beroemd ruiterstandbeeldje uit de 9e eeuw ( afkomstig uit de kathedraal te Metz, thans in het Louvre te Parijs; het is niet geheel zeker dat het beeldje Karel voorstelt) tonen een keizer die met Einharts informatie correspondeert. De volgende selectie geeft een indruk van de rijke iconografische traditie die gedurende de middeleeuwen rond de figuur van Karel de Grote is gegroeid. Allereerst dient de reliekenkist te worden vermeld waarin Karels gebeente in Aken rust. De kist is vervaardigd in het begin van de 13e eeuw als gevolg van de heiligverklaring op aandrang van keizer Frederik 1 Barbarossa in 1165 en is versierd met reliëfs waarop scènes uit de "Kroniek van pseudo-Turpin" staan afgebeeld. In dezelfde tijd werd in Frankrijk een glas-in-loodraam gemaakt voor de kathedraal van Chartres om de verwantschap van de Franse koningen met Karel de Grote aan te geven. Het raam stelt scènes uit de slag bij Roncevaux voor die zijn geïnspireerd op een tekst die nauw verwant is aan dezelfde "Kroniek van pseudo-Turpin". Uit het midden van de 14e eeuw dateert een reliekhouder in de dom te Aken in de vorm van een borstbeeld van Karel. Hij is gemaakt in opdracht van Karels naamgenoot keizer Karel IV uit bewondering voor de grote voorganger. Van de zeer talrijke illustraties bij Karel-teksten in handschriften en oude drukken wordt hier volstaan met enkele voorbeelden. Veel handschriften van de Grandes chroniques de France, een geschiedenis van de Franse koningen in de volkstaal uit de 13e eeuw maar sindsdien herhaaldelijk aangevuld, zijn fraai verlucht met miniaturen. Dat heeft ook verscheidene afbeeldingen bij de geschiedenis van Karel de Grote opgeleverd. In 1493 is de tekst gedrukt door Antoíne Vérard in Parijs. Het boek was geïllustreerd met houtsneden, maar in de twee exemplaren die bestemd waren voor koning Karel VIII waren de houtsneden vervangen door miniaturen (Bibliothèque Nationale, Parijs). In een handschrift van de Chronique de Hainaut door Jean Wauquelin (midden 15e eeuw) bevindt zich een zeer fraaie afbeelding van de hand van de Utrechtse miniaturist Willem Vrelant. De miniatuur verbeeldt de passage uit de "Kroniek van pseudo-Turpin", waarin de verrader Ganelon met rijke schatten en schone vrouwen terugkeert van zijn bezoek aan Marsile (Koninklijke bibliotheek, Brussel). Karel de Grote is een van de Neuf Preux, Negen Besten, de groep voorbeeldige koningen en aanvoerders uit de antieke, de joodse en de christelijke geschiedenis, en in dit verband is hij, vooral in de late Middeleeuwen, vaak afgebeeld, bijvoorbeeld op een fragmentarisch overgeleverd wandtapijt uit de jaren 1470-90 (Historisch Museum, Bazel). Een tapijt dat waarschijnlijk is geïnspireerd op de Pseudo-Turpijn en dat ca. 1470 is vervaardigd, bevindt zich in het Musée de Beaux-Arts te Dijon. Ten slotte verdienen twee werken van Albrecht Dürer een vermelding. Het eerste is een pentekening van 1510 en stelt de keizer voor in vol ornaat (Österreichische Nationalbibliothek, Wenen): het tweede is een olieverfschilderij van 1512 met dezelfde voorstelling ( Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg). Na de middeleeuwen ok na de middeleeuwen is Karel de Grote tot de verbeelding van velen blijven spreken en leefde de Karel-stof voort. Een eerste voorbeeld daarvan is het fresco in het Vaticaan, Le couronnement de Charlemagne van Rafaël ( begin 16e eeuw). Het klassieke Spaanse toneel telt ongeveer dertig stukken waarin de Karel-stof centraal staat. Alleen Lope de Vega al schreef er elf ( bijvoorbeeld Los Palacios de Galiana over de stof van de Mainet). De andere stukken zijn afkomstig van o.a. Calderón, Cervantes, Baltasar Diaz, Moreto en Mira de Amescua. De Spaanse auteurs gingen vrij om met de stof die zij bewerkten: Karels ridders zijn bij hen galante avonturiers, Karel zelf is een zwakke, lachwekkende vorst. Verscheidene auteurs hebben zich laten inspireren door een verhaal over Karels liefde voor een dode vrouw, dat al voorkomt in de Duitse Karlmeinet. Een bisschop haalde uit de mond van deze vrouw een toversteen en wierp deze in een bron bij Aken. Vanaf dat moment was dit Karels lievelingsplaats. Dit verhaal, dat ook al te vinden is bij Petrarca ( 1333), werd tot een romance
O
bewerkt door R. Southey (1797). Door N. Vogt werd het opgenomen in de Rheinische Geschichten und Sagen (1817) en in verband gebracht met Karels vrouw Fastrada. Aan hetzelfde onderwerp werden in de 19e eeuw balladen gewijd door Friedricht Schlegel, W.Müller, Karl Simrock en H. Lingg. Ook in G. Hauptmanns drama Kaiser Karls Geisel (1908) vinden we het terug. In zijn Karolingisches Heldenbuch ( 1847) bracht Simrock balladen en romances van tijdgenoten bijeen. Vermeldenswaard zijn de balladen van Uhland en de Rheinsage (1836) van Geibel. Bekend is de belangstelling van Napoleon voor Karel: hij beschouwde zich als diens opvolger en liet zich in 1802 door de paus in de Notre Dame te Parijs zalven, waarna hij zichzelf de keizerskroon op het hoofd zette. Napoleon had grote bewondering voor de tragedie Charlemagne van Népomucene Lemercier, maar omdat de schrijver niet bereid was zijn tekst te wijzigen, opdat Napoleons idealen beter in de geschiedenis van Karel zouden worden uitgedrukt, kon het stuk pas in 1816 in Parijs worden opgevoerd. Een opera, voortgesproten uit het Franse nationale zelfbewustzijn, is Charlemagne empereur d'Occident van H. Montol de Sërigny (1808). Bekend is de reeks fresco's die Alfred Rehtel ontwierp voor de Kaisersaal van het stadhuis van Aken (1839-53). Na vier taferelen werd het project voortgezet door Joseph Kehren. In de jaren 1943-44 werden de fresco's zwaar beschadigd en vervolgens gerestaureerd door Franz Stiewi. Uit de 19e eeuw dateren ook de schildering Charlemagne traversant les Alpes in het Musée de Versailles door Paul Delaroche (1847) en het trotse ruiterstandbeeld van Charlemagne door M. de Rochet (1867) op het plein voor de Notre-Dame in Parijs. Zij getuigen van de sterke nationale gevoelens die in Frankrijk door de figuur van de grote keizer werden opgeroepen. Dezelfde gevoelens zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de wetenschappelijke belangstelling die in deze tijd voor de "Chansons de geste"en voor Karel de Grote ontstond. De inleiding van de kostbare editie van het Chanson de Roland door L. Gautier (Tours,1872) draagt het opschrift "Histoire d'un poème national". Tegelijkertijd werd de herinnering aan de grote keizer gebruikt om de Duitse eenheid historisch te legitimeren. Tevens werd de Karel-stof in leven gehouden door poppenspelers op Sicilië, maar ook in marionettentheaters in bijvoorbeeld Antwerpen, Brussel en Luik. De Belgische marionettenspelen hebben een komisch accent, dat o.a. bereikt wordt door de verhalen te verrijken met tal van anachronistische elementen. Zo liet men Karel in het Brusselse theater Toone spreken met de stem van de Franse president De Gaulle. Bijzonder is de opera El retabolo de Maese Pedro ( Het poppenspel van meester Pedro) van Manuel de Falla (1923). Het verhaal van deze opera speelt in het 17e-eeuwse Spanje: het libretto is gebaseerd op een episode uit Cervantes' Don Quijote. Tot op de dag van vandaag wordt de Karel-stof bewerkt. In Nederland wordt Karel ende Elegast toegankelijk gemaakt voor schoolkinderen in de vorm van lesboeken en jeugdtoneel. In politiek-cultureel opzicht is Karel in de 20e eeuw meer en meer het symbool geworden van een verenigd Europa, een visie die is bekroond met de indrukwekkende tentoonstelling Karl der Grosse - Werk und Wirkung in 1965 te Aken onder auspiciën van de Raad van Europa.
eee