Juridische kaders binnen de rijinstructie
School voor Handhaving Frits Lindeman 14 oktober 2013 Versie 2.0
Inleiding: Rondom het geven van instructie op het gebied van rijvaardigheid en rijveiligheid worden regelmatig vragen gesteld. Deze verschillen van juridische tot praktische aard. Bijvoorbeeld: Wat is een juridische bestuurder of is dubbele bediening verplicht? In dit document probeer ik een aantal vragen te beantwoorden op basis van de thans geldende wet- en regelgeving. 1 Ik neem daarbij categorie B als uitgangspunt. Op onderdelen kan de regelgeving voor andere voertuigcategorieën afwijken. Vindplaatsen in wetgeving Sinds er voertuigen rijden op de Nederlandse wegen is er behoefte aan instructie voor de personen die deze besturen. Waar dat in het verleden gebeurde door geoefende gebruikers die beginnelingen onderrichtten, kwam er na verloop van tijd steeds meer regelgeving tot stand. In dit document belicht ik die delen van de weten regelgeving die van belang zijn voor het beantwoorden van de veel voorkomende vragen. Er zijn verschillende wetten waarin artikelen te vinden zijn of die gaan over het geven van rijinstructie maar de belangrijkste twee wetsfamilies voor wat betreft bepalingen met betrekking tot het geven van rijonderricht zijn de Wegenverkeerswet 1994 (WVW’94) en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM). De WVW’94 regelt de voorwaarden voor het geven van rijonderricht met motorrijtuigen. Deze worden in detail uitgewerkt in bij de WVW’94 horende AMvB’s en ministeriele regelingen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het Reglement rijbewijzen en de Regeling vaststelling L-bord. De WRM regelt de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht en de certificering van rijinstructeurs. Verdere uitwerking van deze regelingen kunnen worden gevonden in bijvoorbeeld de Regeling rijonderricht motorrijtuigen en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen. Opmerking Het is van belang op te merken dat de rechtskracht van de WVW’94 zich, behoudens enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen, beperkt tot strafbare gedragingen op de openbare weg. De WRM is ook daarbuiten van kracht. Denk hierbij aan trainingen op een afgesloten terrein of het geven van verkeerstheorie.
1
In de bijlage zijn de relevante wetsteksten opgenomen.
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
2
Bestuurder: feitelijk of juridisch In het spraakgebruik is duidelijk wie feitelijk de bestuurder van een voertuig is, namelijk degene die het stuur in handen heeft en zo bepaalt wat er met het voertuig gebeurt. Als er sprake is van een vorm van training of opleiding die plaatsvindt met een motorvoertuig wordt dikwijls de vraag gesteld wie nu in de zin van de wet de bestuurder is van het voertuig, de ‘juridische’ bestuurder. Deze vraag wordt essentieel als er sprake is van overtredingen, ongevallen, schade en aansprakelijkheid. De basis voor het antwoord op deze vraag is te vinden in de WVW’94. In artikel 1 onder n wordt daar gesteld dat daar eigenlijk 2 antwoorden op mogelijk zijn: 1. degene die feitelijk het motorrijtuig bestuurt of; 2. degene die wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen cq een docent of instructeur. Voor de verdere voorwaarden wordt ook nog verwezen naar een AMVB die bij deze wet hoort, in dit geval het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV’90). In het RVV vinden we dan ook in artikel 1 een definitie van de bestuurder van een motorvoertuig 2. Deze definitie is verder uitgewerkt en voegt een eis toe om te kunnen worden aangemerkt als de bestuurder: 1. degene die feitelijk het motorvoertuig bestuurt of; 2. degene die rijonderricht geeft (of toezicht houdt) voor een voertuig van de categorie AM, B, C, D of E indien er een dubbele bediening aanwezig is. De definitie van bestuurder in het RVV is dus beperkter dan die in de WVW. Zowel de soorten voertuigen waarin sprake kan zijn van een ‘juridisch’ bestuurder als de voorwaarde van de aanwezigheid van een dubbele bediening beperken het aantal mogelijkheden ten opzichte van de definitie in de WVW’94. Jurisprudentie In zijn arrest besliste de Hoge Raad 3 dat iemand die bedieningsorganen hanteert waardoor rijrichting en/of voortbeweging worden beïnvloed als bestuurder kan worden aangemerkt.
2
Het verschil tussen de term ‘motorrijtuig’ uit de WVW’94 en de term ‘motorvoertuig’ uit het RVV’90 is voor dit stuk niet relevant. Er zal hier dan ook niet op de verschillen worden ingegaan. Wel zullen de juridisch juiste termen in de goede context gebruikt worden om discussie hierover te voorkomen. 3 ECLI:NL:HR:2005:AT7292
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
3
Conclusie Als er sprake is van een training of opleiding waar bij er wordt gereden met motorvoertuigen dan is er altijd sprake van iemand die feitelijk het voertuig bestuurt, de ‘feitelijke’ bestuurder. Deze is niet juridisch aansprakelijk als er voldaan is aan twee voorwaarden: 1. voor het besturen van het voertuig is een rijbewijs van de categorie AM, B, C, D of E vereist; 2. er is in het voertuig dubbele bediening aanwezig. Als aan beiden is voldaan, is de docent/instructeur juridisch bestuurder en ligt de (strafrechtelijke) aansprakelijkheid bij hem. Als niet aan beide voorwaarden is voldaan, is de feitelijke bestuurder ook juridisch bestuurder en dus strafrechtelijk aansprakelijk en kan de docent/instructeur niet worden aangesproken op de gedragingen die zijn gepleegd. Bovengenoemde jurisprudentie kan hierop een uitzondering zijn. Als de docent/instructeur handelingen verricht die direct invloed hebben op de richting en/of snelheid van het voertuig kan hij daarop wel worden aangesproken. Er is dan sprake van een tweede feitelijke bestuurder. Consequenties Politieacademie 4 Daar waar door de Politieacademie instructie of training wordt gegeven op de openbare weg zal er in de gebruikte voertuigen dubbele bediening aanwezig moeten zijn. Daar waar dit niet mogelijk is 5, moet de bestuurder er op worden gewezen dat hij ook tijdens de instructie juridisch de bestuurder van het voertuig blijft en altijd aansprakelijk is voor zijn handelen. Ook waar er wordt gewerkt met voertuigen die ter beschikking worden gesteld door de opdrachtgever en waarbij het niet wenselijk is dat er dubbele bediening wordt ingebouwd is dit het geval. Denk hierbij bijvoorbeeld aan operationele voertuigen die worden gebruikt om te trainen.
4
Waar er in dit document wordt gesproken over de Politieacademie is dit natuurlijk ook van toepassing op docenten die in en namens de eenheden van de Nederlandse Politie opleidingen en trainingen verzorgen. 5 Denk hierbij aan voertuigen waarbij de eigenschappen van het voertuig dit verhinderen, bijvoorbeeld sommige gepantserde voertuigen. Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
4
Rijonderricht De term rijonderricht is regelmatig aan bijstelling onderhevig geweest. In het verleden was daar slechts de rijinstructeur die opleidde voor het behalen van het rijbewijs. Later kwamen er steeds meer vormen van na- en bijscholing zoals begeleidingen van 60-plussers, voortgezette rijopleidingen, circuittrainingen, etc. In de ‘oude WRM’ was er geen duidelijkheid of er nu wel of niet sprake was van rijonderricht in de zin van de WRM. Bij de herziening van de WRM is er in 2009 voor gekozen om al deze vormen van opleiden onder de wet te laten vallen. Artikel 1 onder b WRM definieert ‘onderricht’ als ‘het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid’. Daar waar deze definitie voor de lezer niet duidelijk mocht zijn is in de Memorie van Toelichting van de wet een uitgebreide toelichting opgenomen over wat de wetgever beoogde met het wijzigen van de definitie van rijonderricht. Anders dan in het verleden komt het er op neer dat elke vorm van scholing gericht op bijbrengen, behouden en verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid valt onder de definitie rijonderricht. Dit is een veel ruimere definitie dan wat veel opleidingsinstituten tot nu toe gewend waren. Jurisprudentie Jurisprudentie over de vraag of er wel of niet sprake was van rijonderricht is mij niet bekend. Conclusie Elke vorm van opleiding of training, zowel praktisch als theoretisch, ter verbetering van de competenties van studenten/cursisten op het gebied van rijvaardigheid of geschiktheid ‘rijonderricht’ in de zin van de WRM. Consequenties Politieacademie Als de Politieacademie opleidingen verzorgt met motorvoertuigen moeten worden gekeken of er sprake is van ‘rijonderricht’. In dat geval is certificering van de docent conform de WRM vereist. Zie alinea ‘De docent.
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
5
De docent Het geven van rijonderricht (met rijonderricht wordt telkens rijonderricht in de zin van de WRM bedoeld) is een activiteit die gebonden is aan wettelijke eisen. In de WVW’94 wordt gesteld dat het verboden is om rijonderricht te geven als niet wordt voldaan aan een drietal eisen (artikel 110b WVW’94) 1. Het voertuig voldoet aan de eisen die genoemd zijn in 110a WVW’94. Hier wordt verwezen naar een AMVB waarin deze eisen worden vastgesteld. Dit is het Reglement rijbewijzen (Rr) waarin artikel 8 RR een drietal inrichtingseisen wordt opgesomd: a. dubbele bediening van rem en koppeling; b. extra spiegels voor docent en c. L-bord. Uit de aanhef van artikel 8 Rr blijkt dat deze eisen alleen gelden voor voertuigen die worden gebruikt voor een opleiding tot het behalen van een rijbewijs. Deze eisen zijn dus niet van kracht voor opleidingen die worden gegeven aan rijbewijsbezitters. 2. De student voldoet aan de bij AMvB vastgestelde minimumleeftijd. Ook hier wordt verwezen naar het Rr waarin deze leeftijden per categorie staan opgesomd. Rijbewijsbezitters voldoen automatisch aan deze eis. 3. Er wordt voldaan aan de overige per AMvB gestelde eisen betreffende rijonderricht. De belangrijkste hier van is wel de in het RVV vervatte eis dat er sprake moet zijn van een dubbele bediening om te kunnen spreken van een ‘juridische’ bestuurder. Ook stelt de WRM eisen aan de competenties van de docent. De docent moet in het bezit zijn van een certificaat voor de categorie B, artikel 7 WRM. Overtreding van artikel 7 WRM is een strafbaar feit. Voor de politierijinstructeur is artikel 7 WRM niet van toepassing als voldaan is aan twee voorwaarden: 1. het rijonderricht wordt gegeven binnen zijn dienstverband 2. de politierijinstructeur is in het bezit van een door de minister aangewezen diploma Voor de politie zijn dit twee mogelijke diploma’s die genoemd worden in artikel 15 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen: • Politierijinstructeur • Hulpinstructeur Politierijopleidingen Dit betekent dat er voor de docenten die werkzaam zijn binnen de politie en daar een vorm van rijonderricht verzorgen drie mogelijkheden zijn om dit op een juridisch correcte manier te doen: 1. het burger WRM-certificaat B;
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
6
2. het diploma Politierijinstructeur B of 3. het diploma Hulpinstructeur Politierijopleidingen. Ik hecht eraan te vermelden dat de docent ook in het bezit moet zijn van een geldig rijbewijs voor de categorie waarin wordt lesgegeven. In de Memorie van Toelichting bij de WRM wordt ingegaan op het feit dat de verruiming van het begrip ‘rijonderricht’ ook consequenties heeft voor de opleiders. Er is dan ook een overgangstermijn van 5 jaar ingesteld om alle opleiders in staat te stellen zich te bekwamen en certificeren conform bovenstaande eisen. Deze loopt af op 1 juni 2014. Conclusie Voor het geven van rijonderricht is de juiste certificering of diplomering een vereiste. Een en ander is wel afhankelijk van het soort rijonderricht dat wordt gegeven. Consequenties Politieacademie Met name het veranderen van de inhoud van de term ‘rijonderricht’ kan gevolgen hebben voor de eisen die, wettelijk, gesteld worden aan docenten van de PA. Daar waar opleidingen gezien kunnen worden als ‘rijonderricht’ zullen docenten gecertificeerd of gediplomeerd moeten zijn.
Voertuigen Voertuigen die gebruikt worden voor het geven van rijonderricht in de zin van de WRM moeten voldoen aan een aantal gestelde wettelijke eisen. De belangrijkste afwijkende eis staat, zoals in de alinea hiervoor al genoemd, vermeldt in het RR artikel 8: a. dubbele bediening van rem en koppeling b. extra spiegels voor docent c. L-bord Deze vereisten zijn echter voorbehouden voor het geven van rijonderricht binnen een opleiding die opleidt voor een rijbewijspraktijkexamen. Voor voortgezette rijopleidingen zijn er echter geen specifieke eisen opgenomen binnen de wetgeving. Dit zou impliceren dat er altijd in elk voertuig rijonderricht kan worden gegeven, zonder dat dit voertuig hiervoor hoeft te worden aangepast. In de basis is dit ook juist als er alleen vanuit het voertuig wordt gedacht. Als je het rijonderricht echter zo inricht dat er sprake is van een ‘juridische’ bestuurder die een andere is dan de feitelijke bestuurder wordt dat toch even anders. In de eerste alinea is al duidelijk gemaakt dat hiervoor de aanwezigheid van een dubbele bediening in het voertuig een essentiële voorwaarde is. Is echter aan deze voorwaarde voldaan en is er dus sprake van een ‘juridische’ bestuurder naast de feitelijke bestuurder dan krijgen we ook te maken met de eisen die de Regeling voertuigen stelt aan het gebruik van een voertuig op de weg.
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
7
In artikel 5.1.2 van deze regeling staat dat het de bestuurder verboden is om met een voertuig te rijden als niet voldaan wordt aan de voorwaarden van afdeling 18 van de regeling, de zogenaamde gebruikseisen. Vervolgens zien we in artikel 5.18.4 staan dat de bestuurder zicht moet hebben op de naast en achter hem gelegen weggedeeltes met behulp van de voorgeschreven spiegels. Dit is in een auto met twee bestuurders slechts te realiseren door het aanbrengen van een dubbele spiegelset. Conclusie Voor voertuigen voor rijonderricht anders dan rijbewijsopleidingen zijn geen specifieke eisen aan de voertuigen gesteld. Bij het gaan gebruiken van dit voertuig kan dit anders worden. Als er gewerkt wordt met een ‘juridische’ bestuurder dan wordt de aanwezigheid van een dubbele bediening en een dubbele spiegelset noodzakelijk. Consequenties Politieacademie Daar waar er behoefte is om bij het rijonderricht te werken met ‘juridische’ bestuurders moeten de voertuigen worden uitgerust met dubbele bediening en dubbele spiegelset. (zie ook alinea ‘De bestuurder’)
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
8
Bijlage Relevante wet- en regelgeving 6 Wegenverkeerswet 1994 Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: n. bestuurder van een motorrijtuig: degene die het motorrijtuig bestuurt of degene die, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarde, wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen; Artikel 110a 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen waarmee: a. rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven; 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van het eerste lid worden vastgesteld. Artikel 110b 1. Het is degene die rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 geeft, verboden zodanig rijonderricht te geven indien: a. het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 110a gestelde eisen; b. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven nog niet de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumleeftijd heeft bereikt voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarvoor rijonderricht wordt gegeven; c. niet wordt voldaan aan de overigens bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het geven van rijonderricht gestelde eisen.
6
In deze bijlage worden delen van de geldende wet- en regelgeving vermeld zoals die geldig waren op het moment van schrijven. De vermelde artikelen zijn niet altijd volledig weergegeven in verband met de leesbaarheid. De volledige en actuele tekst is altijd te raadplegen op wetten.overheid.nl Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
9
Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 Artikel 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: bestuurder van een motorvoertuig: 1. hij die het motorvoertuig bestuurt of 2. voor zover het betreft een motorvoertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs AM, B, C, D of E, is vereist en dat is voorzien van een dubbele bediening, hij die rijonderricht geeft of toezicht houdt in het kader van een vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid, niet zijnde een onderzoek als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet; Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: b. rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen7 als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd; Artikel 7 1. Degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft in het besturen van enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen. Daarnaast is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor de in de richtlijn rijbewijzen genoemde motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de desbetreffende motorrijtuigcategorie. 2. In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor: a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig voor C, C1, CE, C1E, D, D1, DE of D1E als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen; b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het rijbewijs in de motorrijtuigcategorieën C, C1, D of D1, en de theoretische scholing en theoretische bijscholing in het kader van de vakbekwaamheid van bestuurders van die motorrijtuigcategorieën, voor zover de betrokken docent voldoet aan
7
Zie voor verdere uitleg Memorie van Toelichting
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
10
de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en c. het rijonderricht in het kader van een door het CBR opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een scholing educatieve maatregel. Artikel 8 1. Artikel 7 is niet van toepassing op militaire rijinstructeurs en politierijinstructeurs voor zover zij werkzaam zijn binnen hun dienstverband en zij in het bezit zijn van een door Onze Minister aangewezen diploma. Memorie van Toelichting WRM (ingangsdatum 1 juni 2009) In haar eerdergenoemde brief van 29 juni 2004 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat onder andere aangekondigd het Bcertificaat als basiscertificaat in te willen voeren. Daaraan ten grondslag ligt ook de wens de kwaliteit van het rijonderricht te verhogen en daarom elke vorm van initieel rijonderricht en voortgezette rijopleidingen onder de certificaatplicht te brengen. De definitie van «rijonderricht» is aangepast zodat ook elke vorm van bedrijfsmatig onderricht ten aanzien van het besturen van motorrijtuigen, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid om als bestuurder aan het verkeer deel te nemen, eveneens onder rijonderricht wordt begrepen (artikel 1, onderdeel b, onderdeel 2). Het bedrijfsmatig adviseren ten aanzien van het besturen van motorrijtuigen, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid om als bestuurder aan het verkeer deel te nemen (bijvoorbeeld rijvaardigheidsadviezen, voortgezette rijopleidingen (VRO’s), anti-sliptrainingen, Broemcursussen, cursussen Het Nieuwe Rijden, en dergelijke meer), valt onder deze definitie. Voor al die bedrijfsmatige activiteiten is een certificaat vereist. Voor het uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit is vereist dat de betrokken activiteiten geregeld, methodisch en stelselmatig worden uitgevoerd. Er moet sprake zijn van continuïteit in de uitoefening van de activiteiten; de activiteiten moeten enige tijd duren of met regelmaat terugkeren. De activiteiten moeten in zekere omvang en anders dan incidenteel worden uitgeoefend. Voor de bedrijfsmatige uitoefening is geen winstoogmerk vereist. Deze invulling van het begrip «bedrijfsmatig» komt overeen met de invulling van dat begrip in andere wet- en regelgeving en in de jurisprudentie. De nieuwe definitie van «rijonderricht» omvat ook het onderricht in het besturen van motorrijtuigen, gericht op het bijbrengen van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd (artikel 1, onderdeel b, onderdeel 1). Dit onderricht hoeft niet bedrijfsmatig te worden gegeven. Een ouder die zijn kind rijonderricht wil geven of een vriend die een vriend rijonderricht wil geven, heeft daarom een certificaat nodig om dat te kunnen doen. De definitie van rijonderricht omvat nu expliciet het rijonderricht, gericht op het behouden en verbeteren van de rijvaardigheid. De regering is van oordeel dat deze activiteiten ook nu al onder de definitie van rijonderricht vallen. In de praktijk wordt dit echter niet als eenduidig ervaren. Om die reden is het betrokken rijonderricht expliciet onder de definitie van «rijonderricht» opgenomen. In het advies van het OPV heeft de RAI aangegeven de certificaatplicht voor deze categorie opleiders al eerder in te willen laten gaan dan over vijf jaar. Echter, gezien de gevolgen voor deze opleiders, die op dit moment geen certificaat behoeven, en gezien de gemiddelde duur van het opleidings- en toetstraject, wordt de termijn van vijf jaar als billijk gezien. (einddatum overgangstermijn 1 juni 2014-red) De reden dat het rijonderricht, gericht op het behouden en verbeteren van de rijvaardigheid, onder de certificaatplicht dient te vallen ligt in de verhoging van de verkeersveiligheid. Internationaal onderzoek heeft uitgewezen dat cursussen, gericht op het verbeteren van de rijvaardigheid (zoals bijvoorbeeld slipcursussen), ongewild een averechts effect kunnen sorteren. De internationale studie Advanced, uitgevoerd door een internationaal consortium in opdracht van de Europese Commissie in 2004 (zie http://www.cieca.be/advanced_en.pp) heeft uitgewezen dat er een direct verband te leggen is tussen de kwaliteit van de instructeur en het effect van een voortgezette rijopleiding. Om deze reden is de regering van mening dat ook instructeurs in deze tak van de branche aan de certificaatplicht moeten voldoen. Tenslotte zij er op gewezen dat een kwaliteitskeurmerk binnen de branche op deze sector tot nog toe niet tot stand kon worden gebracht. Ondanks herhaalde pogingen is de markt zelf niet in staat gebleken een kwaliteitskeurmerk voor initiële en/of voortgezette rijopleidingen op te zetten. Een dergelijk keurmerk zou een potentiële klant kunnen helpen in de keuze voor een kwalitatief goede opleiding. Het ontbreken daarvan is voor de regering aanleiding om een minimale bescherming aan de consument te bieden in de vorm van een minimumniveau van de instructeur, en daarmee van de aangeboden cursus. In de WRM 1993 is «bijscholing» als definitie gereserveerd voor het onderricht, gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader van door de minister van Verkeer en Waterstaat krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen (EMA). De introductie van de bijscholing zoals hiervoor beschreven, maakt het noodzakelijk de definitie van «bijscholing» voor de EMA te vervangen door «scholing educatieve maatregel» (artikel 1, onderdeel g). Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
11
Regeling rijonderricht motorrijtuigen Artikel 15 Als diploma van een politierijinstructeur als bedoeld in artikel 8 van de wet wordt aangewezen: – het Diploma voor het examen Politie Rij-instructeur van het Politie Verkeersinstituut te Apeldoorn; – het Diploma Hulpinstructeur Politierijopleidingen van het Politie Verkeersinstituut te Apeldoorn.
Reglement rijbewijzen Artikel 8 Het motorrijtuig waarmee rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven in het kader van de opleiding voor het praktijk-examen voor rijbewijs B, dient te zijn voorzien van: a. inrichtingen die zo zijn aangebracht dat degene die rijonderricht geeft, daarmee de bedrijfsrem en, indien het motorrijtuig is voorzien van een koppelingspedaal, de koppeling vanaf zijn zitplaats doeltreffend kan bedienen; b. een binnen- en een buitenspiegel waarmee degene die rijonderricht geeft het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien; c. een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding, aangebracht op de wijze als bij die regeling is voorgeschreven.
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
12
Regeling vaststelling L-bord De Minister van Verkeer en Waterstaat, Gelet op artikel 108,tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en op de artikelen 7, onderdeel d, 8, onderdeel c, 9, eerste lid, onderdeel c, 79, 80, onderdeel c, en 81, onderdeel c, van het Reglement rijbewijzen; Besluit: Artikel 1 De aanduiding, bedoeld in de artikelen 7, onderdeel d, 8, onderdeel c, 9, eerste lid, onderdeel c, 79, 80, onderdeel c, en 81, onderdeel c, van het Reglement rijbewijzen, bestaat uit een witte hoofdletter ’L’ op een lichtblauwe, vierkante achtergrond, die niet retroreflecterend is. Artikel 2 1.Voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen moet de in artikel 1 bedoelde aanduiding zodanig zijn aangebracht dat deze zowel voor het tegemoetkomende als voor het achteropkomende verkeer duidelijk en goed zichtbaar is. 2.Bij motorrijtuigen op twee wielen moet de in artikel 1 bedoelde aanduiding zodanig zijn aangebracht dat deze voor het achteropkomende verkeer duidelijk en goed zichtbaar is. Artikel 3 De afmetingen van achtergrond en letter worden als volgt vastgesteld: Motorrijtuigen op twee wielen
Overige motorrijtuigen
Buitenzijde van de lichtblauwe achtergrond
12 cm
16 cm
Hoogte van de letter ’L’
8 cm
10 cm
Dikte van de stam van de letter
1,5 cm
2 cm
Artikel 4 De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 oktober 1991, nr. R 104330 Hoofddirectie van de Waterstaat (Stcrt. 202), houdende vaststelling lesbord, wordt ingetrokken. Artikel 5 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1996. Artikel 6 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling L-bord.
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
13
Regeling voertuigen Artikel 5.1.2 Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen. Artikel 5.18.4 De bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen moet: a. voldoende zicht naar voren en opzij hebben door de voorruit en de voorste zijruiten, en b. voldoende zicht hebben op het naast en achter hem gelegen weggedeelte met behulp van de voor dat voertuig of samenstel van voertuigen voorgeschreven spiegels dan wel een camera-monitorsysteem. Jurisprudentie ECLI:NL:HR:2005:AT7292 “Het oordeel van het Hof dat de verdachte door het aantrekken van de handrem van een auto een bedieningsorgaan van die auto heeft gehanteerd waardoor de voortbeweging en rijrichting van die auto werden beïnvloed en aldus als bestuurder van die auto heeft gefungeerd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip 'bestuurder' in de zin van de WVW 1994. Het oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte zich bij het aantrekken van de handrem niet op de bestuurdersplaats bevond.”
Politieacademie | School voor Handhaving | Frits Lindeman
14