juli 212 To gamble or not to gamble, that’s the question!
Valentina Goryun Hogeschool Rotterdam Juli 2012
Het onderzoek naar een methode die aantoont of het programma van A.F. de Wild de risicohouding van ondernemers meet. Student: Studentnummer: Opleiding:
Valentina Goryun 0807049 Financial Services Management
Opdrachtgever: Begeleider:
Lectoraat Behavioral Economics aan de Hogeschool Rotterdam Dhr. A.F. de Wild
School: Begeleider:
Hogeschool Rotterdam Mevr. A. Stubbe
Periode:
Juli 2012
2
Voorwoord Voor u ligt de scriptie “To gamble or not to gamble, that’s the question”. Hierin wordt een onderzoek beschreven naar een methode die aantoont of het programma ontwikkeld door A.F. de Wild de risicohouding van de ondernemers meet. Met deze scriptie sluit ik mijn vierjarige studietijd aan de Hogeschool Rotterdam af. Ik wil graag mijn begeleiders bedanken, Arie de Wild voor het aanbieden van deze mooie afstudeerplek en voor alle begeleiding. Mevrouw Stubbe voor alle steun en alle tips, zonder haar hulp was deze scriptie niet in deze vorm tot stand gekomen. Ook wil ik alle collegae van het lectoraat bedanken voor al hun hulp met het zoeken naar ondernemers. Voornamelijk gaat mijn dank uit naar Vincent Versluis, voor alle tijd die hij in dit onderzoek geïnvesteerd heeft. Ik zie deze scriptie als een goede overgang naar mijn volgende opleiding te Erasmus Universiteit. Rotterdam, juli 2012 Valentina Goryun.
3
Samenvatting Risicomanagement is de laatste tijd een hot topic geworden. Het is “in” om bezig te zijn met het managen van risico’s. Er zijn echter maar weinig goedgekeurde en gecontroleerde tools beschikbaar voor het risicomanagementproces. De lector van het lectoraat Behavioral Economics aan de Hogeschool Rotterdam, A.F. de Wild heeft ingespeeld op deze behoefte. Hij heeft een methode ontwikkeld waarmee hij de risicohouding van ondernemers kan meten. Deze methode is nog nieuw en heeft bewijs nodig dat het werkelijk werkt. Maar hoe kan dat worden bewezen? Om antwoord op deze vraag te geven zijn een onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen opgesteld.
Onderzoeksvraag Op welke manier kan worden getest of het instrument, ontwikkeld door de heer A.F. de Wild (2012) inderdaad de risicohouding van de ondernemers meet?
Deelvragen 1.1 Welke relevante definities in de literatuur zijn er aanwezig met betrekking tot risico en risicohouding? 1.2 Welk instrument kan ter vergelijking gebruikt worden om de risicohouding van de ondernemers te meten? 1.3 Wat zijn de voor- en nadelen van de verwachte nutstheorie ten aanzien van de risicohouding? 1.4 Welke risicohouding hebben de ondernemers? 1.5 Wat zijn de voor- en nadelen van het programma A.F. de Wild (2012)? Om antwoorden op deze vragen te krijgen zijn literatuur- en veldonderzoek verricht. Tijdens de literatuurstudie is als eerste gezocht naar verschillende instrumenten die de risicohouding meten. Een van deze instrumenten zou uiteindelijk moeten bewijzen dat het programma van A.F. de Wild de risicohouding van ondernemers meet. Na een uitgebreid onderzoek kwam naar voren dat een vragenlijst de methode was om als vergelijkingsmiddel te gebruiken. Uit verschillende onderzoeken kwam naar voren dat de vragenlijst als Grayble en Lytton daarvoor het meest geschikt was. Toen duidelijk werd welke methode gebruikt kon worden, ging het literatuuronderzoek verder. Er is gekeken naar de nadelen en een voordeel die genoemd worden bij het gebruik van de verwachte nutstheorie. Beslissingen en analyse die plaatsvinden in het programma zijn gebaseerd op deze theorie. Het was belangrijk om deze kritiekpunten te analyseren, om erachter te komen of een van deze punten in de toekomst een probleem zou vormen voor het programma. Uit de analyse is gebleken dat al deze kritiekpunten met bepaalde handelingen zelfs tot voordelen omgevormd kunnen worden. Er werd naar aanleiding van de tweede deelvraag besloten om de vragenlijst als vergelijking te gebruiken voor de risicohouding van ondernemers. Het afnemen van het programma en de vragenlijst heeft plaatsgevonden en moet in de toekomst plaatsvinden tijdens een workshop risicomanagement. Tijdens deze workshop wordt een gesprek gevoerd met ondernemers. Er wordt gevraagd naar hun bedrijf, hun financiële doelstellingen en de risico’s die voor het bedrijf een bedreiging kunnen vormen. Tijdens het tweede deel van de workshop doorloopt de ondernemer het programma en vult de vragenlijst in. De resultaten uit het programma worden gekoppeld aan de risico’s die de ondernemer benoemd heeft met behulp van een risicomatrix. Op deze manier zijn de ondernemers eerder bereid mee te werken aan het onderzoek. Ze krijgen immers een gratis workshop risicomanagement, komen meer te weten over hun risicohouding en krijgen aan het einde een rapport met bevindingen. Met behulp van deze workshops wordt veel input verkregen over het programma, over de methode waarop het programma afgenomen wordt, de workshop en de vragenlijst. Op deze manier kan de feedback van verschillende ondernemers gebruikt worden om het programma te verbeteren. 4
Er is onderzoek gedaan naar de risicohouding van ondernemers om het als extra informatie te gebruiken bij de metingen. Deze gevonden informatie was zeer bruikbaar. Met behulp van deze deelvraag kon de invulling van de workshop worden aangepast. Het feit dat ondernemers kansen en gevolgen moeilijk kunnen inschatten zorgt ervoor dat tijdens de workshop daar meer tijd aan besteed wordt. De ondernemers wordt een extra vraag gesteld of de opgegeven kans bij een risico werkelijk zo laag is. Daarna wordt deze kans uitgedrukt in jaartallen. Tijdens het onderzoek zijn verschillende voor- en nadelen van het programma naar voren gekomen. De belangrijkste nadelen van het programma zijn de mate van ingewikkeldheid, de lange tijdsduur en het feit dat het abstract is. De grootste voordelen zijn een risicomatrix die als toegevoegde waarde voor de ondernemer fungeert, het feit dat het programma met realistische gegevens werkt en dat het op een wetenschappelijk onderbouwde theorie gebaseerd is. Het antwoord op de onderzoeksvraag kan na deze uitgebreide methode van onderzoek gegeven worden. Het programma van A.F. de Wild kan het best getest worden tijdens een workshop. Op deze manier komt men makkelijker aan feedback en kan het programma verder verbeterd worden. Tijdens deze workshop moet de ondernemer gevraagd worden de vragenlijst in te vullen. De resultaten van de vragenlijst en het programma moeten na de workshop met elkaar vergeleken worden. Ook moet tijdens de workshop aan de ondernemer gevraagd worden wat zijn risicohouding is om de gevonden resultaten ermee te vergelijken. Naar aanleiding van dit onderzoek is een groot aantal aanbevelingen geformuleerd. De belangrijkste aanbevelingen die als eerst aangepakt moeten worden zijn:
Bij het afnemen van het programma moet er altijd een deskundige naast de ondernemer blijven zitten. Dit komt door de hoge mate van ingewikkeldheid van het programma. Bij het afnemen van het programma dient altijd met de doelstellingen van de ondernemer gewerkt te worden. Op deze manier is het minder abstract. Een onderzoek doen naar de manier om het programma aantrekkelijk te maken. Dit kan opgepakt worden door de studenten aan de opleiding Commerciële Economie. Een marketingplan schrijven, aan de hand van een marktonderzoek. Dit onderzoek kan door een afstudeer stagiair worden uitgevoerd. Afspraken maken met de ondernemers aan wie geen workshop aangeboden kon worden tijdens dit onderzoek.
5
Inhoud Samenvatting ......................................................................................................................... 4 Inleiding ................................................................................................................................ 8 Achtergronden lectoraat...................................................................................................... 8 Aanleiding ......................................................................................................................... 8 Onderzoeksvragen .............................................................................................................. 9 Leeswijzer .......................................................................................................................... 9 Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethodologie..................................................................................10 1.1
Onderzoekstype ......................................................................................................10
1.2
Onderzoeksmethoden .............................................................................................10
1.3
Voorwaarden onderzoek .........................................................................................11
1.4
Beperkingen ............................................................................................................12
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie ................................................................................................13 2.1 Definities .....................................................................................................................13 2.1.1 Risico ....................................................................................................................13 2.1.2 Risicohouding .......................................................................................................15 2.2 Theorieën ....................................................................................................................16 2.2.1 Besliskunde ...........................................................................................................16 2.2.2 Verwachte nutstheorie............................................................................................17 2.2.3 Prospect theorie .....................................................................................................18 2.2.4 Programma A.F. de Wild .......................................................................................20 2.2.5 Risicomatrix ..........................................................................................................22 2.3 Risicohouding meetmethodes .......................................................................................23 2.4 Analyse meetmethode A.F. de Wild .............................................................................25 2.4.1 Nadelen van het gebruik van de verwachte nutstheorie ............................................25 2.4.2 Voordeel van de verwachte nutstheorie ...................................................................27 2.5 Ondernemers en hun risicohouding ...............................................................................28 Hoofdstuk 3: Veldonderzoek .................................................................................................30 3.1 De pilot .......................................................................................................................30 3.1.1 Methode ................................................................................................................30 3.1.2 Resultaten .............................................................................................................31 3.1.3 Analyse .................................................................................................................31 3.1.4 Conclusie ..............................................................................................................35 3.1.5 Aanbevelingen .......................................................................................................35 3.2 Waarnemingen tijdens het onderzoek............................................................................36 6
3.2.1 Gesprekken ...........................................................................................................36 3.2.2 Nadelen en voordelen van het programma ..............................................................38 3.3 Uitslagen van workshops metingen ...............................................................................40 3.3.1 Ondernemer A.......................................................................................................40 3.3.2 Ondernemer B .......................................................................................................41 Hoofdstuk 4: Analyse ............................................................................................................45 4.1 Analyse van de theorie .................................................................................................45 4.2 Analyse van de metingen ..............................................................................................46 4.2.1 Ondernemer A.......................................................................................................47 4.2.2 Ondernemer B .......................................................................................................47 4.2.3 Analyse vragenlijst .................................................................................................48 Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen ..............................................................................50 5.1 Conclusie.....................................................................................................................50 5.2 Aanbevelingen .............................................................................................................53 Literatuurlijst ........................................................................................................................55 Bijlage 1: Risicohouding en verzekeringen ..............................................................................59 Bijlage 2: Definities ...............................................................................................................61 Bijlage 3: Grable en Lytton vragenlijst ....................................................................................62 Bijlage 4: ABN-Amro risicoprofiel vragen ..............................................................................67 Bijlage 5: Gebruikte bronnen verwachte nutstheorie in het risicomanagement ..........................68 Bijlage 6: Casus pilot experiment ...........................................................................................69 Bijlage 7: Het script van de workshop .....................................................................................70
7
Inleiding Achtergronden lectoraat Op 1 januari 2012 is het lectoraat Behavioral Economics aan de Hogeschool Rotterdam opgericht. Voorheen was de naam Enterprise Risk Management. Het lectoraat maakt deel uit van het nieuwe kenniscentrum voor Innovatief Ondernemerschap en bestaat uit één lector en vier medewerkers. Onderzoeken die verricht worden door het lectoraat helpen het bedrijfsleven inzichten te krijgen in het menselijk economisch gedrag. Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel psychologie als economie en wiskunde. Het lectoraat is verantwoordelijk voor het leveren van projecten aan de minor Enterprise Risk Management. Daarnaast is er een mogelijkheid voor studenten om op het gebied van risicomanagement af te studeren. Tijdens het half jaar dat een student onderzoek uitvoert, verzorgt het lectoraat begeleiding. Het eindproduct betreft een diepgaand onderzoek op het gebied van Enterprise Risk Management en Behavioral Economics.
Aanleiding De lector van het lectoraat Behavioral Economics, A.F. de Wild, is sinds 2005 bezig met zijn promotieonderzoek. Het onderzoek wordt door de Hogeschool Rotterdam en het Erasmus Universiteit gefinancierd. A.F. de Wild heeft een methode ontwikkeld, om met behulp van besliskunde, de risicohouding van de ondernemer te meten. Om met dit onderzoek verder te kunnen, dient eerst gekeken worden of die methode daadwerkelijk de risicohouding van ondernemers meet. Dat wordt gedaan door het programma, waarin deze methode verwerkt is, te testen bij de ondernemers. Het afgelopen jaar zijn de minorstudenten van de Hogeschool Rotterdam al bezig geweest met het programma. Er is een test gehouden onder professionals, docenten, ondernemers en studenten. Door deze test is een aantal fouten opgespoord en is het programma aangepast. Naar aanleiding van bovenstaande feiten heeft A.F. de Wild een afstudeeronderzoek gestart. In het beginsel was het de bedoeling om te onderzoeken of het programma de risicohouding van de ondernemers meet. Echter is er besloten om door tijdsgebrek onderzoek te doen naar de methode waarop getest kan worden op het programma inderdaad de risicohouding van de ondernemers meet. Met behulp van deze methode kunnen de afstudeerders of de minor studenten volgend jaar verder met het onderzoek. Het onderzoek draagt bij aan de wetenschap. Met behulp van de verkregen resultaten kan A.F. de Wild de besliskunde verder gaan aanvullen.
8
Onderzoeksvragen Om het onderzoek tot een goed einde te brengen is een onderzoeksvraag geformuleerd. Hieronder is deze vraag te vinden met de bijbehorende deelvragen. Met behulp van deze deelvragen kan de onderzoeksvraag beantwoord worden.
Onderzoeksvraag Op welke manier kan worden getest of het instrument, ontwikkeld door de heer A.F. de Wild (2012) inderdaad de risicohouding van de ondernemers meet?
Deelvragen 1.1 Welke relevante definities in de literatuur zijn er aanwezig met betrekking tot risico en risicohouding? 1.2 Welk instrument kan ter vergelijking gebruikt worden om de risicohouding van de ondernemers te meten? 1.3 Wat zijn de voor- en nadelen van de verwachte nutstheorie ten aanzien van de risicohouding? 1.4 Welke risicohouding hebben de ondernemers? 1.5 Wat zijn de voor- en nadelen van het programma A.F. de Wild (2012)? In het plan van aanpak van deze scriptie was de tweede onderzoeksvraag met de bijbehorende deelvragen opgenomen: Onderzoeksvraag 2 Welk advies kan er aan de ondernemers gegeven worden met behulp van de verkregen resultaten uit het programma van de heer De Wild (2012)? Deze onderzoeksvraag is tijdens een vooronderzoek geschrapt, de toelichting op dit besluit is terug te vinden in de bijlage 1. Doelstelling Advies geven over de manier waarop gekeken kan worden of de methode van A.F. de Wild inderdaad de risicohouding van ondernemers meet.
Leeswijzer Dit rapport is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken. In hoofdstuk één wordt uitvoerig de methodologie van het onderzoek besproken. Hierbij wordt naar het type onderzoek gekeken, de onderzoeksmethoden, de voorwaarden van het onderzoek en de beperkingen. In hoofdstuk twee komt bestaande literatuur aan de orde. Het begint met definities van twee belangrijke begrippen: risico en risicohouding. Daarna komen de theorieën aan bod die belangrijk zijn om het programma De Wild (2012) te kunnen begrijpen. Besliskunde, verwachte nutstheorie, prospect theorie en programma A.F. de Wild worden toegelicht met behulp van de literatuurstudie. In de derde paragraaf worden methodes beschreven die in de literatuur zijn vermeld met betrekking tot het meten van risicohouding. De nadelen en voordelen van de verwachte nutstheorie, op basis waarvan beslissingen worden genomen in de theorie van A.F. de Wild, komen in de vierde paragraaf aan bod. Welke risicohouding ondernemers hebben volgens de literatuur wordt beschreven in paragraaf vijf. Het derde hoofdstuk bevat de resultaten die tijdens het onderzoek verkregen zijn door middel van een pilot, testsessies van het programma, gesprekken met verschillende mensen en de individuele workshops met de ondernemers. Alle gegevens worden in hoofdstuk vier geanalyseerd, waarna in hoofdstuk vijf conclusie en aanbevelingen worden gegeven betreffende het onderzoek. 9
Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethodologie In dit hoofdstuk wordt uitgebreid toelichting gegeven op de methodieken en technieken die in dit onderzoek gebruikt zijn. Aan bod komen het onderzoekstype, de onderzoeksmethoden, de voorwaarden, de beperkingen en de resultaten van de pilot onder studenten.
1.1
Onderzoekstype
In deze paragraaf wordt beschreven welk type onderzoek in dit rapport beschreven wordt. Er zijn verschillende vormen van onderzoek beschikbaar voor onderzoekers. Er zijn beschrijvende, verklarende, voorspellende, ontwerpende en evaluerende onderzoeken. Dit onderzoek, naar een methode om het programma De Wild (2012)1 (hierna het programma) te testen betreft een ontwerpend en een evaluerend onderzoek. Een methode wordt ontworpen waarmee in de toekomst getest wordt of het programma de risicohouding van de ondernemers meet. Daarna worden metingen verricht om de voorgestelde methode te evalueren. Het literatuuronderzoek zorgt ervoor dat een vergelijkingsinstrument gevonden wordt. Ook wordt de risicohouding van de ondernemers zoals genoemd in de literatuur beschreven. Met behulp van deze gegevens kan in de toekomst het programma efficiënt getest worden.
1.2
Onderzoeksmethoden
In dit afstudeeronderzoek worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt. In deze paragraaf wordt uitgebreid toelichting gegeven over de gebruikte methodes. De onderzoeksvraag wordt beantwoord met behulp van literatuuronderzoek en een aantal metingen onder ondernemers en studenten. Bij het literatuuronderzoek is gezocht naar de relevante termen betreffende het onderwerp. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende termen: risicomanagement, expected utility theory, prospect theory, verzekering en risico, risk assesment, risicohouding ondernemers, besliskunde. Rondom deze begrippen zijn boeken en artikelen verzameld, die aan de inhoud van dit rapport hebben bijgedragen. Specifiek is de literatuurstudie gebruikt om de volgende deelvragen te beantwoorden: 1.1 Welke relevante definities in de literatuur zijn er aanwezig met betrekking tot risico en risicohouding? 1.2 Welk instrument kan ter vergelijking gebruikt worden om de risicohouding van de ondernemers te meten? 1.3 Wat zijn de voor- en nadelen van de klassieke nutstheorie? 1.4 Welke risicohouding hebben de ondernemers? Met behulp van gesprekken met verschillende partijen, het rapport van de minorgroep en de pilot onder studenten kon deelvraag vijf worden beantwoord: 1.5 Wat zijn de voor- en nadelen van het programma A.F. de Wild (2012)? De partijen hierbij waren: Martin Polak van de minorgroep, A.F. de Wild van het lectoraat Behavioral Economics, Vincent Versluis van het lectoraat en Valentina Goryun, de onderzoeker. Er zijn twee testmetingen uitgevoerd bij ondernemers. Met behulp van deze metingen wordt gekeken of de voorgestelde methode daadwerkelijk werkt. De doelgroep voor dit onderzoek was de ondernemers met ervaring van één jaar of langer. Daarnaast moesten de ondernemers zelf beslissingen nemen in het bedrijf. 1
Wild, de A.F (2012). “ Application of descision theory in the evaluation of organizational risk appetite” (Doctoral dissertation). Retrieved from the author
10
De metingen zijn uitgevoerd bij een werknemer van het lectoraat en tevens een ondernemer en een docent van de Hogeschool Rotterdam en tevens een ondernemer. De eerste meting vond plaats tijdens een consultancy gesprek/workshop risicomanagement. Tijdens de workshop vindt eerst een inventarisatie plaats. De ondernemer krijgt de tijd en ruimte om over zijn onderneming te vertellen. Daarnaast vertelt hij over zijn risicohouding. Deze ondernemer wordt tijdens de workshop gevraagd om risico’s in kaart te brengen met de bijbehorende kansen en gevolgen, deze risico’s komen later in een risicomatrix terug. Tijdens deze workshop wordt de ondernemer ook gevraagd om de vragenlijst van Grable en Lytton2 in te vullen. Deze vragenlijst wordt gebruikt om de resultaten van het programma mee te vergelijken. De ondernemer krijgt tijdens de workshop een half uur de tijd om het programma te doorlopen. Na het invullen van het programma worden de resultaten direct met de ondernemer besproken. De resultaten zijn de risicohouding en een risicomatrix. De uitgebreide beschrijving van de workshop is te vinden in paragraaf 3.3. De tweede meting was geen onderdeel van de workshop. Deze ondernemer had geen 1,5 uur beschikbaar voor de workshop. Hierdoor is besloten om het te beperken tot het invullen van het programma en de vragenlijst alleen. Deze ondernemer heeft het programma doorlopen, heeft de vragenlijst ingevuld en vertelde over zijn risicohouding. De resultaten van het programma werden direct met de ondernemer besproken, hierdoor kon meteen opgemerkt worden wat de ondernemer van het programma en de workshop vond. De uitkomsten van het programma zijn daarna vergeleken met de theorie over de risicohouding van de ondernemers en de uitkomsten van de vragenlijst. Naar aanleiding van gevonden gegevens is een conclusie getrokken omtrent de voorgestelde methode.
1.3
Voorwaarden onderzoek
In deze paragraaf worden validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek besproken. Bij elk onderzoek komen twee termen altijd terug: validiteit en betrouwbaarheid. Validiteit betekent dat men moet meten wat hij ook wil weten. De valkuil hierbij is dat er onnodige of verkeerde informatie gezocht wordt, waarbij goede informatie ontbreekt. Wanneer het onderzoek betrouwbaar is, betekent het dat het door een ander herhaald kan worden. Dit afstudeeronderzoek is valide omdat er met literatuurstudie gezocht werd naar een alternatief instrument om de methode van A.F. de Wild mee te vergelijken. Daarnaast is ook informatie gezocht over de risicohouding van de ondernemers om het met de verkregen resultaten te vergelijken. Het onderzoek is ook betrouwbaar omdat alle bronnen gecontroleerd kunnen worden en de stappen eenvoudig herhaald kunnen worden. De gebruikte testresultaten kunnen minder betrouwbaar zijn, in de literatuur3 wordt gezegd dat de risicohouding in de tijd kan veranderen. Dat betekent dat dezelfde ondernemers na een aantal jaar niet meer hetzelfde resultaten zouden opleveren. Daarnaast is er voor betrouwbaarheid een bepaald aantal respondenten vereist. Dit onderzoek is een kwalitatief literatuuronderzoek met een kleine meting onder twee ondernemers. Er kan geen uitspraak gedaan worden over de populatie, maar dat wordt in dit onderzoek ook niet getracht te doen. 2
Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181 3 Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons
11
1.4
Beperkingen
In deze paragraaf komen beperkingen van het onderzoek naar voren. Dit onderzoek is heel turbulent geweest. Doordat het programma nog in ontwikkeling is, was het steeds mogelijk om het te verbeteren. Doordat het steeds verbeterd werd, is er niet zo veel tijd overgebleven om het bij ondernemers te testen. Het onderzoek zou ideaal twintig metingen van risicohoudingen bevatten. Het is gelukt om twee ondernemers te benaderen. Met behulp van deze twee metingen is het programma nogmaals verbeterd. Aan het begin van het onderzoek was het de bedoeling om een uitspraak te kunnen doen of het programma daadwerkelijk risicohouding van ondernemers meet. Deze uitspraak kon niet worden gedaan, er is echter wel ervoor gezorgd dat de volgende groep onderzoekers vanaf volgend jaar effectief aan de slag kan om het te bewijzen. De geanalyseerde resultaten zijn verkregen uit een pilot onder studenten. Het zouden betere resultaten zijn geweest als het ondernemers waren. Door deze meting is het wel gelukt om een analyse uit te proberen en voor te stellen voor de toekomstige groep.
12
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie In dit hoofdstuk wordt bestaande literatuur betreffende het onderwerp besliskunde toegelicht. Er worden eerst belangrijke definities gegeven. In de tweede paragraaf komen bestaande theorieën aan bod. Deze theorieën zijn van belang om de werking van het programma van Arie de Wild te begrijpen, zoals beschreven in sub paragraaf vier. In paragraaf drie komen verschillende meetmethodes van risicohouding aan bod. De analyse van de verwachte nutstheorie, op basis waarvan beslissingen in het programma genomen worden, komt in paragraaf vier aan bod. Risicohouding van ondernemers en wat daarover in de literatuur te vinden is wordt beschreven in paragraaf vijf.
2.1 Definities In dit rapport wordt veel gesproken over risico’s en risicohouding van ondernemers. Om er zeker van te zijn dat de definities duidelijk zijn, worden deze in deze paragraaf behandeld. In de eerste sub paragraaf komt het begrip risico voor, deze wordt gebruikt bij de risicomatrix. De definitie van de risicohouding van ondernemers, is in paragraaf 2.1.2 toegelicht.
2.1.1 Risico In dit onderzoek wordt gewerkt met twee soorten definities van risico. De eerste definitie houdt in dat een risico zowel positieve als negatieve gevolgen kan hebben. Deze wordt gebruikt in het programma van A.F. de Wild om de risicohouding te meten. Er worden immers vragen gesteld aan de ondernemers om keuzes te maken tussen verschillende winsten, verliezen of beiden. Deze definitie van risico wordt in paragraaf 2.1.2 risicohouding omschreven. Een onderdeel van het programma betreft een risicomatrix. Bij een risicomatrix worden risico’s ingeschaald die alleen negatieve gevolgen hebben, verliezen. Deze definitie wordt hieronder weergegeven. In paragraaf twee wordt de risicomatrix uitgebreider omschreven. In de literatuur worden verschillende definities van risico gebruikt. Om ervoor te zorgen dat het onderzoek meetbaar en herhaalbaar is, is het van belang om een definitie te formuleren. Hiervoor zijn verschillende definities opgezocht en geanalyseerd. De volledige lijst met definities is te vinden in de bijlage 2: definities. Hieronder zijn twee definities weergegeven die gebruikt zijn om risico in de context van risicomatrix te definiëren. Williams en Heins: “The variations in the outcomes that could occur over a specified period in a given situation.” 4 Louwman en Steens: “Risico ligt besloten in onzekerheid en blijkt uit risicofactoren en de gevolgen hiervan voor de risico-objecten en de omvang van de schade.”5 De definitie van risico wat betreft de risicomatrix is samengesteld uit de bovenstaande definities en luidt: Risico ligt besloten in onzekerheid en blijkt uit risicofactoren en de gevolgen hiervan voor de risicoobjecten en de omvang van de schade in een bepaalde periode.
4
Claes, R.F. (2004) “Risicomanagement”. Groningen: Wolters-Noordhoff BV Steens, H.B.A., & Louwman, J.H.G. (2003) “Risicomanagement: een beheersingsmodel”. Deventer: Kluwer 5
13
Er zijn drie componenten die noodzakelijk zijn voor het risico: risicofactoren, risico-objecten en schade. 1. Risicofactoren zijn hierbij de mogelijke gebeurtenissen. Bij kleine ondernemingen kan hierbij gedacht worden aan brand, stroom, debiteuren non-betaling, diefstal, koersschommelingen. 2. Risico-objecten zijn de objecten waarover risico wordt gelopen. 3. Bij schade kan gedacht worden aan inkomstenderving, glasschade, waterschade en dergelijke. Schematisch weergegeven ziet het risico voor ondernemers er als volgt uit:
Figuur 2.1 Risico 6 Samen bepalen de drie componenten het risico, als een van deze drie ontbreekt, dan is er ook geen sprake meer van risico. Er bestaan twee soorten risico’s: speculatief en zuiver. Speculatieve risico’s, ook wel ondernemersrisico’s genoemd, kunnen leiden tot zowel positieve als negatieve gevolgen. Hierbij kan gedacht worden aan beleggingsrisico’s en valutarisico’s. Zuivere risico’s kennen alleen negatieve gevolgen. In het midden- en klein bedrijf zijn brand, stroom en diefstal voorbeelden van zuivere risico’s. Enterprise risk-management houdt zich bezig met zowel speculatieve als zuivere risico’s. In dit onderzoek worden allebei de risico’s in acht genomen als de risicohouding gemeten wordt. Bij het invullen van een risicomatrix wordt alleen gewerkt met zuivere risico’s.
6
Louman, J.H.G., & Steens, H.B.A., (2003) Risicomanagement, een beheersingsmodel. Deventer:Kluwer
14
2.1.2 Risicohouding In deze paragraaf worden de definities risico en risicohouding nader beschreven. De risicodefinitie in deze paragraaf heeft een directe betrekking op de risicohouding van de ondernemers. De risicodefinitie die betrekking heeft op een risicomatrix is in de voorgaande paragraaf beschreven. De definitie van risico die voor het meten van risicohouding van belang is kan worden omschreven als: “Risico is een onzekere gebeurtenis met zowel positieve als negatieve gevolgen voor het behalen van het doel”.7 Risicohouding, ook wel risico attitude wordt in COSO framework beschreven als volgt: “The acceptable level of variation relative to achievement of a specific objective, and often is best measured in the same units as those used to measure the related objective. In setting risk tolerance, management considers the relative importance of the related objective and aligns risk tolerances with risk appetite. Operating within risk tolerances helps ensure that the entity remains within its risk appetite and, in turn, that the entity will achieve its objectives”.8 Om de definitie goed te begrijpen is het belangrijk om de definitie van risico acceptatiegraad te geven. COSO framework geeft de volgende definitie van risico acceptatiegraad: “The amount of risk on a broad level, an entity is willing to accept in pursuit of value”.5 Een korte en gevatte definitie van risico houding is in het rapport van Niek Verbaan te vinden, de definitie van Brink is: “The willingness to take risk in order to achieve a predefined objective”.9 In dit onderzoek wordt de definitie van risico met zowel negatieve als positieve gevolgen gebruikt voor het meten van de risicohouding van de ondernemers. Tijdens de meting worden de ondernemers geacht verschillende keuzes te maken betreffende zowel winsten als verliezen. Risicohouding kan ook beschreven worden aan de hand van Black Boxproces, het is een proces waarbij de input en de output bekend zijn, maar de benodigde mechanismen, zijn niet duidelijk. Het risico wordt gezien als input, de risicohouding van de ondernemer (onbekend terrein) is de black box, deze is bepalend voor het risicogedrag van de ondernemer.
Figuur 2.2 : Black Box proces10
7
Waal, van der D. (2010) “Introductie risicomanagement”. Hogeschool Rotterdam: Rotterdam Rittenberg, L. & Martens, F. (2012) Enterprise Risk Management — Understanding and Communicating Risk Appetite. Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission 9 Verbaan, N.(2009) “Insight in to risk appetite”. Bachelor’s thesis. Retrieved from: http://www2.hogeschoolrotterdam.nl/eCache/DEF/1/87/126.html 10 Claassen, U. (2009) Handboek risico- en prestatiemanagement. Kluwer, Deventer 8
15
In dit rapport wordt getracht deze mechanismen duidelijk te krijgen met behulp van twee verschillende instrumenten om vervolgens aan de hand van het bekende risicogedrag afgewogen beslissingen te kunnen nemen.
2.2 Theorieën In deze tweede paragraaf komen besliskunde, verwachte nutstheorie, prospect theorie, beschrijving van het programma en risicomatrix aan bod. Dit hoofdstuk is heel belangrijk om het programma en de methode van A.F. de Wild te begrijpen.
2.2.1 Besliskunde In het dagelijks leven worden veel beslissingen genomen zonder dat er veel aandacht aan wordt besteed. Wanneer het om een beslissing gaat die niet veel invloed zal hebben op het leven, zoals een boterhambeleg, dan wordt de keuze snel gemaakt. Bij ingewikkeldere keuzes voor een studie of een baan wordt langer stilgestaan. Vele filosofen houden zich bezig met het bestuderen van menselijke beslissingen, de leer heeft dan ook de naam besliskunde gekregen. De geschiedenis van besliskunde11, decision theory, kent drie fasen: de oude periode, de pionier periode en de axiomatische periode. Zoals met vele theorieën het geval is, begint de oude periode in het oude Griekenland. De Grieken hebben de besliskunde echter niet ontwikkeld. Ze hebben alleen aangegeven, dat het de moeite waard was om het te onderzoeken. De doorbrak begon in 1654, in de pionier tijd, toen de brievenwisseling tussen Blaise Pascal en Pierre de Fermat plaatsvond. De Nobelprijswinnaar schreef over zijn interesse in gokken. Wat zou de kans zijn, om tenminste een paar zessen te dobbelen als twee stenen 24 keer gedobbeld werden. Pascal en Fermat wilden de oplossing vinden aan de hand van een wiskundige formule. Op deze manier is de kanstheorie tot stand gekomen. De tweede grote doorbrak vond plaats in 1662 toen het boek “La Logique, ou l’art de penser” verscheen, hierin schrijft Antoine Arnauld de eerste keer over het maximeren van de verwachte waarde. Er wordt gezegd dat Blaise Pascal ook aan het boek heeft bijgedragen. Volgens het boek zou de verwachte waarde tussen het behouden van status quo of een gok met gelijke kansen om een miljoen te winnen of te verliezen, gelijk moeten zijn. Dat betekent dat mensen indifferent moeten zijn tussen deze twee keuzes, intuïtief zouden de meeste echter status quo prefereren. Daniel Bernouilli ging er in 1738 op in door te zeggen dat deze keuzes afhankelijk zijn van “moral value of an outcome”. Dat betekent dat een beslissing afhankelijk is van het standpunt van de beslisser. Een miljonair zou misschien de kans nemen om een miljoen te verliezen. Gewone mensen vinden het verliezen van een miljoen erger dan dat ze genieten van het winnen ervan. De moderne besliskunde bevindt zich in de axiomatische periode. In 1944 hebben Von Neumann en Morgenstern een boek gepubliceerd waarin individuele beslissingen in de risicosfeer genoemd werden. Ze kregen kritiek over zich heen dat er in het boek het begrip moral value ontbrak. Hierdoor kwamen von Neumann en Morgenstern met een tweede editie in 1947 waarin een aantal axioma’s van rationaliteit gepresenteerd werd. De bovenstaande geleerden waren allemaal aan het zoeken in het economische gebied. Er zijn ook onderzoeken naar beslissingen uitgevoerd in de psychologie. Om een aantal voorbeelden te noemen: klinisch psychologen houden zich bezig met het onderzoeken van de structuur en de kwaliteit van het menselijk oordeel en beslissingen. Arbeids- en organisatiepsychologen kijken naar de kwaliteit van selectieprocessen en de invloed van de organisatorische aspecten op de kwaliteit van de besluitvorming. 11
Peterson, M. (2009) An introduction to decision theory. New York: Cambridge University press.
16
Daarnaast zijn andere disciplines ook bezig met het onderzoeken van menselijke beslissingen, medische wetenschap, geografen, sociologen, beleids- en milieuwetenschappers hebben allemaal aandacht voor besliskundige problemen. In dit onderzoek wordt gekeken vanuit wiskundige, economische en psychologische invalshoeken. 12
2.2.2 Verwachte nutstheorie Wanneer er een beslissingsprobleem ontstaat, dus wanneer iemand een moeilijke keuze moet maken, moet er met een aantal dingen rekening worden gehouden. Bij een keuzeprobleem hoort altijd een aantal acties, die de beslisser kan ondernemen. Er zijn ook altijd omstandigheden waarop de beslisser geen invloed heeft, bijvoorbeeld weersomstandigheden. Bij deze gebeurtenissen horen: kansen van optreden, de consequenties die uit de beslissingen voortvloeien en de waarde die de beslisser aan deze uitkomsten hecht. De verwachte waarde methode schrijft voor om de keuze te maken ten gunste van een optie met de hoogste verwachte waarde. De verwachte waarde wordt als volgt berekend: 13
Een probleem ontstaat wanneer de waarde van de uitkomst niet in geld uitgedrukt kan worden. Op dat moment kunnen deze waarden in het nut worden uitgedrukt. Het nut geeft aan in welke mate iemand iets waardeert, een subjectieve waarde. Doordat deze waarde niet subjectief is, kunnen verschillende mensen bij dezelfde beslissingprobleem verschillende uitkomsten hebben die toch allemaal rationeel zijn. Een kind van twaalf geeft een grotere waarde aan het eten van een ijsje dan een man van veertig. Ook een reden om verwachte waarde methode niet toe te passen wordt beschreven in een St. Petersburg paradox. Er was een casino in St. Petersburg die het volgende spel aanbood: Men mag met een munt gooien, wanneer men kop gooit, dan wint hij 1 roebel. Als hij munt gooit, krijgt hij niks. Als men kop blijft gooien, dan verdubbelt het bedrag elke keer. Wanneer de verwachte waarde van dit spel uitgerekend wordt, blijkt dat de waarde oneindig is, omdat het spel oneindig door kan gaan en dus ook oneindig veel geld kan opleveren. Wanneer mensen gevraagd werd hoeveel ze ervoor zouden willen betalen, bleek het erg weinig te zijn. Dat geeft dus aan dat het gebruik van de utiliteit de voorkeur geniet boven het gebruik van de waarde. De verwachte nutstheorie, waarbij het nut in plaats van waarde gebruikt wordt, heeft de volgende formule:
14
Volgens de verwachte nutstheorie moet men de keuze maken voor een optie met het hoogste nut. Er zijn experimentele en empirische onderzoeksresultaten beschikbaar die het gebruik van de verwachte nutstheorie in twijfel brengen. Allias paradox en het spel Russische roulette6 geven allebei aan dat mensen hun voorkeuren niet op basis van verwachte nutstheorie bepalen. De empirische onderzoeken (Kunreuther e.a. 1978)15 toonden aan dat mensen in het echte leven het nut niet maximaliseren. In veel gevallen konden mensen kleine kansen en grote bedragen niet begrijpen. Het gebruik van een autogordel bijvoorbeeld, veel mensen doen het niet, waarbij ze risicozoekend gedrag vertonen. Dat komt doordat ze kansen op auto-ongeluk onderschatten. Er zijn verschillende studies die dit onderbouwen. Mensen hebben de neiging om kleine kansen op een gebeurtenis veel hoger in te schatten en grote kansen op een gebeurtenis veel lager in te schatten. Een voorbeeld is een brandverzekering, wanneer mensen gevraagd wordt wat de kans 12
Koele, P. & Pligt, van der J. (1993) Beslissen en beoordelen. Meppel: Boom Amsterdam Gray, L. (n.d) “Basic concepts” [Internet] http://wiki.dickinson.edu/index.php/Basic_Concepts [geraadpleegd op 4 april] 14 Versluis, V (2011) “Risk management and decision theory.” Bachelors thesis. Retrieved from the author. 15 Koele, P. & Pligt, van der J. (1993) Beslissen en beoordelen. Meppel: Boom Amsterdam 13
17
is op een brand in hun huis geven ze een veel hogere kans aan dan werkelijk is. Daarnaast is er sprake van wishful thinking, wanneer de keuze aantrekkelijk is voor mensen schatten ze de kansen hoger in.16 Dat betekent echter niet dat de theorie niet werkt. Er bestaan twee soorten theorieën, namelijk normatieve theorieën en descriptieve theorieën. De normatieve theorieën beschrijven hoe mensen rationeel zouden moeten handelen. Hoe ze echt handelen wordt beschreven in de descriptieve theorieën. De verwachte nutstheorie is een normatieve theorie, het schrijft voor wat het optimale gedrag is bij een bepaalde situatie. Dit kan de beslisser helpen bij het maken van zijn keuze, maar het beschrijft niet de werkelijke keuzes van beslissers. De verwachte nutstheorie bevat een aantal axioma’s, dat als criteria kan worden beschouwd voor het rationeel keuzegedrag. Uit deze theorie blijkt dat een individu, met in achtneming van de axioma’s van deze theorie, de mogelijke uitkomsten van een beslissing waardeert in termen van verwacht nut. De bovengenoemde axioma’s die ten grondslag liggen van de verwachte nutstheorie zijn: cancellation: alle omgevingstoestanden die geen invloed hebben op het resultaat van een keuze moeten worden geëlimineerd; trasitivity: er is sprake van transitivity wanneer het mogelijk is preferenties aan te geven. Dus wanneer A geprefereerd wordt boven B, en B geprefereerd wordt boven C, dan betekent dat, dat A geprefereerd wordt boven C; dominance: wanneer een optie in een bepaalde situatie gunstiger is dan de rest van de opties, en in andere situatie tenminste gelijkwaardig is aan de andere opties, dan moet er volgens dominance axiom deze optie worden gekozen; invariance: wanneer een keuzeprobleem op verschillende wijze gepresenteerd wordt, mag het geen invloed hebben op de preferentie. Met andere woorden, met elke presentatie blijft de keuze gelijk. Er zijn geleerden geweest die de axioma’s verworpen hebben, als het gaat om het beschrijvend gedrag van mensen. Er was behoefte aan een nieuwe beschrijvende theorie, prospect theorie van Kahnemann en Tversky is er een van.
2.2.3 Prospect theorie Prospect theorie is een descriptieve theorie, deze beschrijft de handelingen van mensen, en heeft dus geen normatieve claims. Prospect theorie17 gaat uit van waarden, gedefinieerd in termen van winst en verlies. Hierbij gaat het niet om de einduitkomst van een keuze maar om de verandering (winst of verlies) die door deze keuze plaatsvindt. Daarbij is het belangrijk om het referentiepunt erbij te betrekken, dit is bepalend voor de keuze die de persoon zal maken. Een keuze wordt gekenmerkt als winst of verlies vanuit een neutraal referentiepunt. Wanneer iemand € 100 wint, wordt het gezien als winst, wanneer hij echter hoort dat hij €200 had kunnen winnen, wordt het ineens gezien als verlies. In de prospect theorie wordt rekening gehouden met een kansgewicht. Het kansgewicht zelf geeft geen kans weer. Door empirische onderzoeken is aangetoond dat mensen aan hoge waarschijnlijkheden, een relatief kleiner beslissingsgewicht toekennen en aan kleine waarschijnlijkheden een relatief groter. Bijzonder is dat hele lage waarschijnlijkheden relatief
16
Ito, J.I. (2010) Wishful thinking in effective decision making [Internet] http://delivery.acm.org/10.1145/1840000/1838464/p1527ito.pdf?ip=145.24.61.191&acc=ACTIVE%20SERVICE&CFID=82413216&CFTOKEN=29434506&__ac m__=1336981881_435666752370d27d55f5f616760e49aa [geraadpleegd op 14 mei 2012] 17 Baarspul, H. (2007) “Sensation Seeking en de Prospect Theory” (Bachelor’s thesis) Retrieved from: http://essay.utwente.nl/58718/ Prast, H. (2003) “Gedragseconomie: de rol van psychologie op financiële markten.” De Nederlandsche Bank, Research Series Supervision, 62.
18
zwaar meegewogen worden. De verwachte nutstheorie houdt hier geen rekening mee, de prospect theorie biedt deze mogelijkheid wel. In de grafiek hieronder is het in termen van optimisme en pessimisme aangegeven. Er kan afgelezen worden (hybrid w) dat de kans van 20%, door er gewicht aan toe te kennen, door mensen gezien wordt als een kans van 28%, hier is sprake van optimisme.
Figuur 2.3 Prospect theorie, optimisme en pessimisme.18 De mogelijkheid tot het beslissingsgewicht toe te kennen heeft geleid tot de volgende waargenomen effecten: Het certainty effect: Wanneer een kans verkleind wordt, heeft het een groter invloed op mensen wanneer die kans eerst zeker was (100%) dan wanneer het onzeker was (40%). Mensen prefereren zekerheid boven onzekerheid. Het pseudocertainty effect: mensen wegen een keuze in een beslissing mee alsof hij zeker is, terwijl de uitkomst feitelijk risicovol is.
Figuur 2.4 Prospect theorie winsten en verliezen.19 De impact van de veranderingen wordt kleiner naarmate de afstand tot het referentiepunt groter is. Met andere woorden, wanneer de omvang van de winsten en verliezen toeneemt, neemt de marginale waarde daarvan af. De waarde functie heeft daarnaast een steiler verloop aan de 18
American Psychological Association ( 2012) [Internet] http://psycnet.apa.org/index.cfm?fa=buy.optionToBuy&id=1994-24229-001 [geraadpleegd op 4 april 2012] 19 Gray, L. (n.d) “Basic concepts” [Internet] http://wiki.dickinson.edu/index.php/Basic_Concepts [geraadpleegd op 4 april]
19
verlieszijde dan aan de winstzijde. Dat betekent dat mensen de waarde van verlies groter waarderen dan de waarde van de winst. Kahneman en Tversky noemden dit verschijnsel risico-aversie: “Losses loom larger than corresponding gains”20 In de grafiek 1.3 is verliesaversie te zien, het nut van winst van $500 (60) is kleiner dan het nut van verlies van $ 500 (120). Bij het nemen van beslissingen zijn mensen bij winsten risicomijdend en bij verliezen risicozoekend. Hierboven, in figuur 2.4 komt dit goed in een nutscurve naar voren. Daarnaast is ook goed te zien dat de winstcurve concaaf is, wat risicomijdend gedrag voor winsten aangeeft en verliescurve convex is, wat risicozoekend gedrag voor verliezen betekent.
2.2.4 Programma A.F. de Wild Het programma, ontwikkeld door A.F. de Wild, is gebaseerd op zowel de verwachte nutstheorie als op de prospect theorie. Metingen worden gedaan aan de hand van de prospect theorie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kansweging. De analyse en beslissingen die aan een grafiek ontleend worden, worden gemaakt op basis van de verwachte nutstheorie. Wanneer beslissingen aan de hand van verwachte nutstheorie genomen worden, wordt de irrationele component eruit gefilterd. Op deze manier worden twee theorieën gecombineerd. Met behulp van dit programma moet de risicohouding van de ondernemers gemeten worden. Het programma bestaat uit een reeks vragen. Er moeten keuzes gemaakt worden tussen verschillende winsten, verliezen of winsten en verliezen met bepaalde kansen. De ondernemers dienen het programma door te lopen en zoveel mogelijk te werken met de door hen gegeven referentiepunten. Deze punten zijn: hun maximale en minimale winst, hun maximale en minimale verlies en de kans op winst. Met deze getallen in gedachten dienen zij de vragen te beantwoorden. Verloop van het programma Om in het vervolg van het rapport de uitwerking van de metingen te begrijpen is het essentieel om de onderdelen en de stappen van het programma toe te lichten. Hieronder is een uitleg gegeven over de te nemen stappen in het programma. Het programma, zoals in de pilot gedraaid bedroeg 18 stappen. Deze 18 stappen waren onderverdeeld in 4 onderdelen. Elke stap bestaat uit vijf tussenstapjes. Het eerste onderdeel bedroeg voor de pilot acht stappen. Bij dit onderdeel wordt naar de winsten gekeken. Welk nut hecht een persoon aan bepaalde winsten. Onderdeel twee, stap negen, is bedoeld om de kansweging van winsten te meten. Welke waarde geven mensen aan de kansen die er weergegeven zijn? Bij het derde onderdeel, stap 10, wordt gevraagd welk verlies acceptabel is ten opzichte van de maximale winst. De getallen die gebruikt worden, zijn door het programma berekend op basis van gemaakte keuzes van mensen. Hieronder is een voorbeeld van deze keuze weergegeven: Optie A: 100% kans op 0, situatie verandert dus niet Optie B: 75% kans op 11.800 en 15% kans op -10.000 Deze stap probeert met tussenstappen te bepalen welk bedrag in plaats van -10.000 moet komen te staan. Wanneer een persoon eerst optie A kiest, dan zal het programma het verlies verkleinen totdat het juiste getal gevonden wordt. Als een persoon eerst optie B kiest, dan zal het programma het verlies vergroten, totdat duidelijk wordt bij welk verlies deze persoon stopt. 20
Kahneman, D. & Tversky, A. (1979) “Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk” Econometrica, 47(2), pp. 263-291
20
Stel dat iemand voor optie B kiest als er 75% kans op 11.800 bestaat en 15% kans op – 4.000. In de volgende stappen gaat het programma zoeken naar een andere optie die net zo aantrekkelijk is als deze. Dit derde onderdeel meet het nut van verliezen. Het vierde onderdeel zoekt naar de kansweging, maar in dit geval van verliezen. Samengevat, zorgen de eerste twee stappen voor de winstcurve en de laatste twee stappen voor de verliescurve. Wanneer de hele test afgerond is, komt een grafiek te voorschijn, waarop de risicohouding af te lezen is. Hieronder is een voorbeeld van een grafiek te zien:
Figuur 2.5 Resultaten programma De Wild(2012)21 Uit de bovenstaande grafiek kan een aantal zaken afgelezen worden. Bij deze persoon is sprake van verlies aversie. Daarnaast is deze persoon risicomijdend met winsten en risicozoekend met verliezen. Aanpassingen Het programma is een aantal keer aangepast: voor de pilot en na de pilot. Voor de pilot heeft een aanpassing plaatsgevonden die ervoor zorgde dat de maximale winst op de grafiek bereikt kon worden. Tijdens de pilot is gemerkt dat het programma te grote stappen neemt waardoor het maximum al in twee vragen bereikt wordt, in plaats van vijf vragen. Na de pilot zijn bij de eerste drie stappen van onderdeel één aan het programma toegevoegd. De uitkomsten van deze stappen worden gebruikt om het programma goed in te stellen. Als het programma merkt dat het de eerste drie stappen te langzaam gaat, zal het voor het volgende onderdeel versneld worden en visa versa als het te langzaam gaat. Het programma kreeg dus na de pilot vijf onderdelen, het eerste onderdeel als proef en de rest vier onderdelen zoals beschreven hierboven. Er zijn wel meerdere stappen toegevoegd aan het onderdeel twee en vier om ervoor te zorgen dat de maximaal opgegeven bedragen in de grafiek bereikt kunnen worden. Na de proefmetingen met twee ondernemers is het programma opnieuw aangepast. De onderdelen zijn hetzelfde gebleven. Onderdelen één en drie meten het nut, en onderdelen twee en vier meten de kansweging. De manier waarop het gemeten wordt is aangepast. Het eerste onderdeel is nu gebaseerd op de methode van Wakker en Deneffe22. In het eerste onderdeel 21
Wild, de A.F (2012). “ Application of descision theory in the evaluation of organizational risk appetite” (Doctoral dissertation). Retrieved from the author 22 Wakker, P., & Deneffe, D., (1996) “Eliciting Von-Neumann- Morgenstern utilities when probabilities are distorted or unknown”. Management Science, Vol. 42, No. 8. (Aug., 1996)
21
wordt nu gemeten welk maximaal verlies de ondernemer in de huidige staat accepteert. Ook al heeft de ondernemer eerder dat bedrag opgegeven, blijkt tijdens de metingen dat dat bedrag veel lager ligt. Verder in het programma wordt met dit gevonden bedrag gewerkt. Het verschil met de vorige versie is dat er geen gebruik meer wordt gemaakt van de maxima. In de vorige versie werd met het maximale verlies gewerkt dat door de ondernemer opgegeven was. Wanneer met maximale bedragen gewerkt wordt, ziet men dat het voor mensen moeilijker wordt om een goede keuze te maken. Daarom is ervoor gekozen om verder in het programma niet met maximale bedragen te werken om de keuzes voor mensen makkelijker te maken.
2.2.5 Risicomatrix Om de ondernemers een advies mee te geven en om het programma praktischer te maken is het mogelijk gemaakt om een risicomatrix weer te geven. Een risicomatrix wordt alleen weergegeven als een verliescurve gelukt is. De risicomatrix, ook wel een heatmap genoemd is een grafische weergave van de waarschijnlijkheid op de y-as en het gevolg op de x-as. In de praktijk kunnen de assen anders getoond worden, wat geen probleem oplevert zolang de assen benoemd zijn.23 De risico’s worden in deze matrix ingeschaald om te bepalen welke risico’s acceptabel zijn en welke niet. Bedrijven bepalen soms zelf waar het rode gebied komt te liggen, en daarna zetten ze mogelijke risico’s erin. Het programma zorgt ervoor dat het rode gebied gebaseerd wordt op de risicohouding van de persoon.
Figuur 2.6 Risicomatrix Hierboven is een voorbeeld van een matrix te zien. Deze matrix wordt getoond nadat het programma afgelopen is. Het programma gebruikt de gemeten risicohouding om verschillende risico’s in te schalen. Deze risico’s kunnen de ondernemers aan het begin van de workshop opgeven, de kansen en de gevolgen schatten ze zelf in. De matrix geeft aan welke prioriteit deze risico’s hebben volgens het programma. Dit wordt in de tabel ernaast vergeleken met de prioriteit die de ondernemer er zelf aan gaf aan het begin van de workshop. 23
Waal, van der D.(2010) “Introductie risicomanagement”. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam
22
2.3 Risicohouding meetmethodes Bedrijven, banken en beleggingsinstellingen gebruiken verschillende instrumenten om risicohouding te meten. Er zijn vijf methoden24 ontwikkeld om de risicohouding te bepalen: keuze dilemma’s, nutstheorie, object metingen, heuristische regels en vragenlijsten.
Keuze dilemma’s was een populaire methode voor risicohouding meting tot de jaren 70. Mensen werden geacht keuzes te maken tussen bepaalde opties, een voorbeeld van een keuze dilemma is het volgende: Persoon A, een ingenieur in de elektrotechniek heeft de volgende keuze, hij kan zijn huidige baan behouden met een modaal inkomen, of hij kan een nieuwe baan accepteren met een veel hoger inkomen, maar geen zekerheid. Wat adviseert u persoon A? 25 Slovic26 heeft aangetoond dat deze methoden niet valide en/of betrouwbaar waren. Daarnaast hebben onderzoekers aangetoond dat de keuze dilemma’s slechts één dimensie van de risicohouding meten. Er wordt één type vraag gesteld, namelijk: welke risicohouding heb jij? Aangezien mensen vaak hun risicohouding overschatten zijn de resultaten van de keuze dilemma’s niet valide.
Nutstheorie, zoals dit ook in dit rapport toegepast wordt, is nog steeds heel populair. Er is echter een aantal opmerkingen vanuit de wetenschap waardoor de nutstheorie ook geen perfect instrument blijkt te zijn om risicohouding te meten. In de volgende paragraaf wordt hier aandacht aan besteed.
Object metingen worden vaak door beleggingsinstellingen toegepast om een beleggingsprofiel van de klant vast te stellen. Deze gaat er echter vanuit dat de beleggers rationeel handelen en dat de spreiding van de aandelen het gevolg is van hun eigen keuze en niet die van hun adviseur. Deze metingen zijn vaker descriptief dan voorspellend, houden geen rekening met multidimensionaal karakter van risico’s en verklaren vaak niet het echte beleggingsgedrag van de klant. Een voorbeeld van een vragenlijst gebruikt door ABN Amro27 om risicohouding van de klant vast te stellen is te vinden in de bijlage 3: ABN-Amro risicoprofiel vragen.
Volgens heuristische regels is er een sterke verbinding tussen verschillende karakteristieken. Demografische, sociaal-economische en financiële risicohouding factoren hebben allemaal een sterke samenhang volgens deze methode. De risicohouding wordt bijvoorbeeld bepaald door de leeftijd. Er wordt aangenomen dat oudere mensen minder risico tolerant zijn dan jongere. Volgens deze heuristische regel wordt ouderen geadviseerd om minder risicovol te beleggen. Hoewel ervan uitgegaan wordt dat deze regels gebaseerd zijn op empirische onderzoeken, faalt deze methode in het verklaren en voorspellen van menselijk gedrag rondom het onderwerp risicohouding. Daarnaast kan het gebruik van heuristische regels tot verkeerde categorisatie leiden. Een voorbeeld dat Grable24 noemt is ervan uitgaan dat algemeen risicozoekende mensen ook risicozoekend zijn in het financieel veld.
24
Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181 25 Xiao, J.J. (2008) “Handbook of consumer finance research”. New York: Springer Science+Business Media 26 Slovic, P. (1987) “Perception of risk”. Science, New Series, Vol. 236, No. 4799. (Apr. 17, 1987), pp. 280285 27 ABN Amro [Internet] http://www.abnamro.nl/nl/beleggen/starten_met_beleggen/beleggersprofiel/introductie.html [geraadpleegd op 21 mei 2012]
23
MacCrimmon en Wehrung (1986)28 hebben de vragenlijst als een goed instrument aanbevolen om de risicohouding te meten. Als eerste reden noemen ze het ontbreken van de invloed van de interviewer/enquêteer. De vragenlijsten kunnen daarnaast onder een groot aantal respondenten worden verspreid. In de literatuur29 worden vaak de nadelen van de enquetes/vragenlijsten genoemd. Bij het houden van enquêtes worden volgende zaken vaak geconstateerd: non-respons, lage response rate, het niet begrijpen van de vraag, random antwoorden geven. Al deze nadelen worden in dit onderzoek vermeden omdat de enquete afgenomen wordt bij een persoonlijk bezoek. Het nadeel hiervan is, dat de ondernemer zich gehaast kan voelen en verkeerde antwoorden invullen of beïnvloed wordt door de enquêteur30.
Op dit moment bestaat er in het risicomanagement nog geen standaard instrument voor het meten van de risicohouding en om de andere instrumenten ermee te vergelijken. Daarom wordt in dit rapport een instrument gebruikt die om verschillende redenen binnen dit project het beste past. Dit betekent niet dat dit instrument beter is dan andere of dat het in alle gevallen als een vergelijkingsmiddel kan worden gebruikt. Het instrument van A.F. de Wild valt onder de categorie nutstheorie en keuze dilemma’s instrumenten. In dit onderzoek wordt niet gekozen om het met een ander instrument, gebaseerd op dezelfde theorieën te vergelijken om twee redenen. De eerste reden is tijdsgebrek. De instrumenten die gebaseerd zijn op nutstheorie, zijn erg ingewikkeld en eisen veel tijd niet alleen van de onderzoeker maar ook van de ondernemer die de test ondergaat. De tweede reden is, dat wanneer twee instrumenten vergelijkt worden die op dezelfde theorie gebaseerd zijn, er minder objectiviteit is dan als twee instrumenten gebruikt worden die meer van elkaar verschillen. Door deze redenen vallen keuze dilemma’s en nutstheorie af. Deze worden al in het programma A.F. de Wild (2012) gebruikt. Heuristische regels worden als aanvulling gebruikt in dit onderzoek. Object metingen richten zich alleen op de beleggingen en vallen daarom ook af. Hierdoor blijft een vragenlijst over om als een alternatieve meetmethode te gebruiken. Na een uitgebreid literatuuronderzoek omtrent vragenlijsten over risicohoudingen is de keuze gemaakt om de vragenlijst te gebruiken. Deze vragenlijst komt als enige in aanmerking om risicohouding te meten op meerdere niveaus, en niet alleen bij beleggingen. Deze vragenlijst, origineel en vertaald is terug te vinden in de bijlage 3. Deze vragenlijst werd al eerder als vergelijkingsmateriaal gebruikt bij het onderzoek van Shaun Levitan en Rob Thomson in 199531. Het instrument van Thomson werd vergeleken met het instrument van Grable en Lytton32, hierna te noemen Grable en Lytton vragenlijst. Uit het onderzoek bleek dat er een negatieve correlatie bestond tussen twee instrumenten, wat betekent dat de resultaten gelijk waren. In dit onderzoek is daarom gekozen om ook de vragenlijst van Grable en Lytton als vergelijkingsinstrument te gebruiken. Deze is al eerder getest en heeft goede validiteit en betrouwbaarheidscijfers laten zien.33
28
McCrimmon, K.R., & Wehrung, D.A., (1986) “Taking risks”. New York: Free press “Keuze van servey methode”. [Internet] http://habe.hogent.be/stat/survey/methode.html [geraadpleegd op 15 mei 2012] 30 “Marketing evaluatie: klanttevredenheid”. [Internet] http://www.uspmc.nl/grafieken/usp/Marketing%20Visie/KTV.pdf [geraadpleegd op 15 mei 2012] 31 Levitan, S., & Thomson, R., (1995) The application of expected-utility theory to the choice of investment channels in a defined-contribution retirement fund. USA: University of the Witwatersrand 32 Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181 33 Xiao, J.J. (2008) “Handbook of consumer finance research”. New York: Springer Science+Business Media 29
24
2.4 Analyse meetmethode A.F. de Wild In deze paragraaf wordt gekeken naar de voor- en nadelen van het gebruik van de verwachte nutstheorie in het risicomanagement. Dit is belangrijk om te kijken of deze nutscurves in de praktijk toepasbaar kunnen zijn. De nadelen worden in de eerste sub paragraaf benoemd. Er is daarna een groot voordeel toegelicht, dat deze methode aantrekkelijker maakt dan de rest. Deze komt in sub paragraaf twee aan bod. In deze paragraaf worden alleen de nadelen en een voordeel van de nutstheorie besproken en niet van overige methodes omdat die al in de voorgaande paragraaf besproken zijn.
2.4.1 Nadelen van het gebruik van de verwachte nutstheorie In deze paragraaf worden de nadelen van het gebruik van de verwachte nutstheorie in het risicomanagement toegelicht. A.F. de Wild gebruikt de verwachte nutstheorie bij het beoordelen van de grafieken om tot een advies te komen. Dit is de reden waarom er gekeken wordt naar de bestaande kritiek in de literatuur om deze theorie als beoordelingsmedium te gebruiken. Verwachte nutstheorie gaat uit van de winstmaximalisatie. Alle beslissingen die mensen nemen, hebben in het beginsel winstmaximalisatie als reden. Minkler 34, Peterson35 en Etzioni36 zeggen echter dat winstmaximalisatie niet altijd de reden is van menselijk handelen. Sommige handelingen verrichten mensen vanuit een morele plicht. Daar wordt geen rekening mee gehouden in de nutsfunctie. Een voorbeeld van een morele plicht handeling kan zijn: fooi geven, verwachte nutstheorie zegt dat mensen fooi geven omdat ze goede service verwachten als ze terug komen. Andere reden kan zijn, dat ze zich goed voelen wanneer ze fooi geven. Verwachte nutstheorie negeert een mogelijkheid dat mensen fooi geven omdat ze zich moreel verplicht voelen. Dit geeft aan dat verwachte nutstheorie niet alle handelingen van mensen kan verklaren. Daarnaast speelt het concept van ‘social welfare status’ een rol37 bij het bepalen van de nutsfunctie in de publieke sector. De overheid heeft als doel het verzorgen van de welvaart en het welzijn in het land. Dat zou ook een voorbeeld kunnen zijn van een morele plicht handeling. Het bepalen van de nutsfunctie is in dit geval volgens Williams onmogelijk. De nutsfunctie komt bij verschillende personen verschillend uit te zien, dat betekent ook dat met verschillende functies andere beslissingen genomen worden. E.J. Vaughan38 zegt dat dat betekent, dat er in dat geval geen juiste of onjuiste beslissingen bestaan. De beslissing die genomen wordt hangt van de persoon af, van zijn voorkeuren, zijn achtergrond en ervaring. Met deze stelling, afgeleid uit de nutstheorie is E.J. Vaughan het niet mee eens, naar zijn zeggen bestaat er in een gegeven risico situatie wel degelijk een correcte oplossing en een aantal incorrecte oplossingen. Deze juiste oplossing is onafhankelijk van de achtergrond, ervaring en wellicht onwetendheid van de persoon. Een groot kritiekpunt dat in meerdere bronnen te vinden is, is dat de nutsfunctie een theoretisch concept is, dat steeds aan het veranderen is. Deze verandering wordt veroorzaakt door de dynamische omgeving. De functie in een bepaalde tijd is dan ook alleen op dat moment bruikbaar. De volgende dag kan de utiliteit functie heel anders zijn.39 Er zijn meerdere variabelen
34
Minkler, A.P. (1997) “The problem with Utility: Towards a Non-Consequentalist”. Economics Working Papers. Paper 19970 35 Peterson, M. (2008) “An introduction to decision theory”. Cambridge: Cambridge University press. 36 Etzioni, A. (1986) “The case for a multiple-utility conception”. Economics and Philosophy, 2, pp.159183 37 Williams, C.A. (1998) Risk management and insurance. McGraw-Hill: Singapore 38 Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons 39 Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons
25
waarvan de risicohouding afhankelijk van kan zijn. Een voorbeeld is de leeftijd40, naarmate een persoon ouder wordt, wordt hij meer risico avers. Dit wordt verklaard doordat risico onzekerheid betekent, en een oudere persoon zal in de loop van de tijd meer zekerheid willen hebben in zijn of haar baan, om zeker en comfortabel leven te kunnen leiden. Daarnaast is risicohouding ook afhankelijk van sekse en ras volgens Barsky, Byrnes, Donkers, Gardner en Steinberg. Ook verandert de risicohouding met de nieuwe status in de organisatie, opleidingsniveau en ervaring. De verandering van risicohouding vindt dus plaats bij grote veranderingen in het leven of in de loop der tijd. In de afbeelding hieronder staan verschillende factoren die invloed uit kunnen oefenen op de risicohouding van mensen. Maar bij welk termijn kan gezegd worden dat de risicohouding waarschijnlijk al veranderd is?
Figuur 2.7 Invloedfactoren op de risicohouding Er zijn meerdere onderzoeken gedaan om te kijken of de risicohouding op termijn verandert. Andersen, S., en anderen41 hebben een onderzoek gedaan naar de voorkeuren van mensen met een herhaalonderzoek na 17 maanden. Uit het onderzoek bleek dat er geen groot verschil was tussen de resultaten van beide onderzoeken. Ze hebben wel twee factoren gevonden waarbij de risicohouding veranderde, wanneer het inkomen verhoogd werd of wanneer mensen optimistisch werden over de uitgaven in de toekomst. Het onderzoek van Wehrung, MacGrimmon en Brothers42 toont aan dat de risicohouding wel veranderde binnen één jaar. Hun conclusie was dat de risicohouding niet stabiel is binnen een periode van één jaar. Ze hebben geen patroon kunnen herkennen in de veranderingen van de risicohouding. Er bestaan ook vraagstellingen bij de manier waarop de nutsfunctie verkregen wordt. De grootste vraag in het gebruik van de nutsfunctie is of deze inderdaad uit de hypothetische vraagstellingen
40
Paunescu, C., & Cantaragiu, R. (2012) “How does the risk preference impact the need for achievement in business contexts”. Management & Marketing Challenges for the Knowledge society, vol.7, no.1, pp89106 41 Andersen, S., Harrison, G. W., Lau, M.I., & Rutstrom, E.E., (2007) “Lost in space: are preferences stable?”. International Economic review, vol. 49, issue 3, pp 1091-1112. 42 Wehrung, D.A., MacGrimmon, K.R., & Brothers, K.M., (1984) “Utility assessment: domains, stability and equivalence procedures”. Vancouver: Infor vol.22, no.2, May 1984.
26
afgeleid kan worden. Er zijn testen gedaan waaruit bleek dat de resultaten afgeleid van hypothetische vragen onbetrouwbaar en niet valide zijn.43 Een andere opmerking op het gebruik van de nutstheorie is het verschil tussen theorie en realiteit. Er ontstaat een verschil wanneer volgens de utiliteitsfunctie een individu geen verzekering moet afsluiten en wanneer hij dat toch doet. De opmerking hierbij is dat zijn utiliteitsfunctie op het moment van het afsluiten van een verzekering afwijkt van de eerste utiliteitsfunctie. Vaughan’s conclusie44 is dat de beslissing om de verzekering af te sluiten de realiteit is en dat de rest irrelevant is. Ook worden de argumenten45 gebruikt dat er bij de verzekeringen rekening gehouden moet worden met de nutsfunctie van verschillende partijen. Het is echter niet duidelijk van welke partijen. Opstalverzekering is in Nederland verplicht gesteld door de bank wanneer een hypotheek afgesloten wordt. Een lijfrenteverzekering is een keuze van het gezin. Er zijn dus meerdere partijen betrokken bij het afsluiten van de verzekering. Deze argumenten kunnen gebruikt worden tegen de stelling van Vaughan hierboven beschreven. Wanneer niet duidelijk is welke nutsfunctie gemeten wordt, ontstaat er ook geen verschil met de realiteit. Onduidelijkheid van welke personen de risicohouding gemeten moet worden is niet alleen bij verzekeringen het geval. In de organisatie zou het ook onduidelijk zijn van welke partijen de nutsfunctie bepaald moet worden.46 Het is niet bekend welk nut geanalyseerd moet worden47, dat van de eigenaar of de manager. In een grote onderneming zijn veel belanghebbenden die invloed kunnen uitoefenen op de beslissingen, managers, aandeelhouders, obligatiehouders, werknemers en de overheid. Het is onmogelijk48 om rekening te houden met de nutscurves van al deze partijen. Er zijn meerdere boeken onderzocht naar meningen over de verwachte nutstheorie en risicomanagement. In de bijlage 5 is een overzicht te vinden van de geraadpleegde boeken. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat in de toekomst geen dubbel werk verricht wordt.
2.4.2 Voordeel van de verwachte nutstheorie In deze paragraaf wordt het grootste voordeel van het gebruik van de verwachte nutstheorie besproken. Verwachte nutstheorie is een normatieve theorie, die voorschrijft hoe mensen moeten handelen. Deze theorie gaat ervan uit dat mensen rationeel nadenken voordat ze een beslissing nemen. Doordat het programma van A.F. de Wild de metingen van risicohouding met behulp van prospect theorie verricht, wordt de kans weging apart van het nut meegewogen in de meting. De verwachte nutstheorie heeft dat niet, daar worden berekeningen gemaakt van het nut zonder apart rekening te houden met de kans weging. De analyse van de verkregen nutscurve gebeurt echter wel met behulp van de verwachte nutstheorie. Het verschil tussen beiden is bijvoorbeeld dat prospect theorie ervan uitgaat dat verliescurve convex hoort te zijn, omdat mensen risicozoekend zijn bij verliezen. Verwachte nutstheorie zegt dat het zowel convex, concaaf als lineair kan zijn. Door beide theorieën te gebruiken wordt een nieuwe methode ontworpen die de risicohouding van ondernemers meet rekeninghoudend met de kansweging en toch de normatieve claim heeft 43
Fitzsimons, G.J., & Shiv, B., (-)Push Polling: The Effects of Hypothetical Questions on Decision Making (Honor’s thesis) Retrieved from: www.citeseerx.ist.psu.edu 44 Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons 45 Williams, C.A. (1998) Risk management and insurance. McGraw-Hill: Singapore 46 Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons 47 Williams, C.A. (1998) Risk management and insurance. McGraw-Hill: Singapore 48 Doherty, N.A. (2000) Integrated risk management. McGraw-Hill: USA
27
omdat beslissingen op basis van verwachte nutstheorie genomen worden, rekening houdend met alle axioma’s van rationaliteit.49
2.5 Ondernemers en hun risicohouding In deze paragraaf wordt gekeken naar de ondernemers en hun risicohouding. Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar het gedrag van de ondernemers wat betreft het nemen van risico. De resultaten van deze onderzoeken worden gebruikt als aanvulling bij de gevonden resultaten van het programma. Als men het heeft over ondernemen, dan denkt iedereen ‘risico nemen’. Cantillon50 beschreef de ondernemer als een persoon die het risico van winst of verlies draagt. Ook anderen hebben benadrukt dat ondernemerschap altijd gepaard gaat met het nemen van risico’s. Ondernemers moeten beslissingen nemen onder onzekerheid waarbij ze genoegen moeten nemen met onvolledige informatie. Maar is de ondernemer ook risicozoekender dan de rest? Wanneer een ondernemer gevraagd wordt naar zijn functie in het bedrijf is het eerste wat hij/zij noemt niet de risiconemer. Als eerste ziet de ondernemer zichzelf als manager. Managers maken duidelijk onderscheid tussen gokken en in het echt nemen van risico’s. Bij gokken51 zijn de kansen en uitkomsten van tevoren bekend, in het echte leven gaat het heel anders. Wat het meten van risicohouding lastig maakt is dat managers het nemen van risico’s als een onderdeel van hun management rol zien en niet een persoonlijke voorkeur. Het verschil tussen risicohouding prive en op het werk is eerder onderzocht52. Uit het onderzoek bleek dat ondernemers in het prive leven meer risicoavers waren dan in het zakelijke leven. De risicohouding van managers kan echter niet helemaal worden vergeleken met die van de ondernemers. Managers nemen vaker risico’s omdat ze de gevolgen van die beslissing niet zelf hoeven te dragen53, ondernemers moeten het juist wel. Er zijn vele onderzoeken die claimen dat ondernemers risicovolle mensen zijn. In de paragraaf 2.4.1 is al naar voren gekomen dat er verschillende factoren invloed kunnen hebben op de risicohouding van mensen. Daaruit bleek inderdaad dat de ondernemers risicovoller zijn dan niet ondernemers. Dat zij risicovoller handelen, kan afgeleid worden uit het feit dat ondernemers een te optimistisch idee hebben van risico’s. 54 Ze onderschatten kansen en gevolgen die aan een risico verbonden zijn. Wanneer dat eruit gefilterd zou worden, zouden ondernemers niet risicozoekender zijn dan de managers. Het onderschatten van kansen blijkt ook uit een onderzoek van de Nationale Nederlanden55 in 2011. Ondernemers onderschatten de kans van arbeidsongeschiktheid en overlijden. Uit dit onderzoek blijkt ook een interessant feit dat ondernemers een scheiding aanbrengen tussen zaken die het gezin kunnen betrekken en de ondernemingszaken. De meerderheid van
49
Wild, de A.F (2012). “ Application of descision theory in the evaluation of organizational risk appetite” (Doctoral dissertation). Retrieved from the author 50 Cantillon, R. (1734), “Essai sur la nature du commerce en general” (Essay on the nature of general commerce), (H. Higgs, transl.), MacMillan, London. 51 Weber, E.U., Blais, A. & Betz, N.E. (2002) “A domain-specific Risk-attitude scale: measuring risk perceptions and risk behaviours”. Journal of behavioral decision making, 263-290. 52 Wehrung, D.A., MacGrimmon, K.R., & Brothers, K.M., (1984) “Utility assessment: domains, stability and equivalence procedures”. Vancouver: Infor vol.22, no.2, May 1984. 53 March, J.G. & Shapira, Z. (1987) “Managerial perspectives on risk and risk taking”. Management Science, Volume 33, Issue 11, pp. 1404 – 1418 54 Weber, E.U., Blais, A. & Betz, N.E. (2002) “A domain-specific Risk-attitude scale: measuring risk perceptions and risk behaviours”. Journal of behavioral decision making, 263-290. 55 Zuidewijn, van J. de R. (2011) “Risicobeheersing en mogelijkheden voor pensioenopbouw”. GFK Custom research
28
ondernemers heeft zijn pensioen veilig gesteld en heeft zijn arbeidsongeschiktheidsregeling getroffen. Een kritiek op de onderzoeken die aantonen dat ondernemers risicovol zijn is dat ondernemers hun eigen risicohouding vaak overschatten. Dat komt doordat ondernemers bij de metingen sociaal wenselijke antwoorden geven56. Sociaal wenselijk is in hun geval antwoorden dat zij veel risico’s nemen. In de workshop die aan een ondernemer aangeboden was en die in de toekomst plaats zullen vinden zijn belangrijkste risico’s in kaart gebracht. Om ondernemers te helpen bij het noemen van de risico’s is naar verschillende onderzoeken gezocht. Zichtadviseurshebben in hun onderzoek ook ondernemers gevraagd om het belangrijkste risico aan te geven. Hiervan is een overzicht gemaakt, deze is in figuur 2.8 te zien.
Risico's Economische instabiliteit Brand Schade aan derden Arbeidsconflicten Personeelsschaarste Bestuurdersaansprakelijkheid Diversen
Ziekteverzuim Zelf arbeidsongeschikt worden Diefstal Schade door derden Personeelverloop Ideeën diefstal Weet ik niet
5%
3% 4%
6%
2%
1%
2% 18%
6% 13%
8%
5%
14% 13%
Figuur 2.8 Risico’s met grote gevolgen voor de continuïteit van een onderneming.57 Om ondernemers nog meer op weg te helpen is een overzicht gemaakt met twee modellen, DESTEP en PIOFACH, deze modellen geven aan welke soorten externe en interne risico’s er kunnen zijn. In de bijlage 7 zijn deze modellen toegelicht.
56
Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181 57 Zichtadviseurs.nl. “Geef risico’s geen kans”. [Internet] https://www.zichtadviseurs.nl/getfile.php?id=756 [geraadpleegd op 22 mei 2012]
29
Hoofdstuk 3: Veldonderzoek 3.1 De pilot In de komende paragrafen wordt de pilot omschreven die onder studenten van de minor Enterprise Risk Management is uitgevoerd. Het doel was om te controleren of het mogelijk was om twee instrumenten te testen en met elkaar te vergelijken. Daarnaast werd gekeken of het programma optimaal werkte en waar het aangepast diende te worden.
3.1.1 Methode Deze pilot is op 16 april 2012 onder negentien studenten van het Instituut Financieel Management gehouden. Tijdens de pilot is aan de studenten een casus voorgelegd, waarin de positie van de ondernemer was omschreven. Hiervoor is gekozen omdat het programma voor de ondernemers bedoeld is, en om studenten te helpen zich in te leven in het ondernemerschap werd de casus geschreven. De casus is in bijlage 6 te vinden. Voordat het programma getest werd, is de vragenlijst van Grable en Lytton afgenomen, hierbij is tegen studenten gezegd vanuit de ondernemerspositie te denken. Het invullen van de test ging goed, er werd niet met elkaar gesproken, waardoor geconcludeerd kan worden dat de resultaten niet door andere studenten beïnvloed werden. Na deze eerste test werd uitleg over het programma gegeven. Er is gekozen om op de beamer het begin van de test toe te lichten. Aan de studenten werd de eerste keuze getoond zoals in figuur 3.1 is afgebeeld. Er werd gezegd dat hierbij keuze gemaakt moest worden tussen: 25% kans op € 500 verlies of 75% kans op niets OF 25% kans op € 2.290 verlies of 75% kans op € 597 winst ( de getallen zijn berekend op basis van de eerder gegeven antwoorden).
Figuur 3.1 Programma, de eerste optie Daarna is op het scherm getoond op welke manier keuzes gemaakt kunnen worden. Er werd 5 keer gekozen totdat het indifferentiepunt bereikt was, om te laten zien wat dat betekent. Het indifferentiepunt is als volgt toegelicht: Het programma geeft twee opties weer. Een van deze opties (stel:A) lijkt beter dan de andere (B), dus kiest de student daarvoor. Daarna past het programma optie B aan, om het voor student aantrekkelijker te maken. Op deze manier zoekt het programma naar de hoogte van optie B, waarbij de student indifferent is tussen optie A en B. De vraag die studenten zien, waarbij het indifferentiepunt vastgezet wordt is: Vindt u A en B nu ongeveer aan elkaar gelijk?
30
Het kan voorkomen dat het programma bedragen aan optie B koppelt waarbij geen indifferentiepunt bereikt wordt, en student op de bovengenoemde vraag nee moet zeggen. In dit geval moeten de bedragen bij optie B handmatig aangepast worden. Aan het begin van het experiment is dit duidelijk tegen de studenten gezegd.
3.1.2 Resultaten Tijdens het invullen van het programma heeft geen enkele student gevraagd om de getallen in het programma aan te passen. Er is wel door de studenten achteraf aangegeven, dat wanneer voor de optie “NEE” werd gekozen in de vraag: “Vindt u A en B nu ongeveer aan elkaar gelijk”, dezelfde keuzes tevoorschijn kwamen. De conclusie uit de bovenstaande is dat studenten soms niet eens waren met de stelling, maar toch “JA” hebben aangeklikt. Daarnaast hebben studenten zelf aangegeven dat het geen nut had om “NEE” te kiezen, omdat dezelfde bedragen steeds terug kwamen. Ze begrepen dus niet dat er iemand moest zijn die de bedragen eerst aan zou passen. Bij de meerderheid van de resultaten van het programma is te zien dat studenten bij het maken van keuzes veel verder kwamen dan hun maximaal mogelijke winst. Er is een onderzoek58 geweest waarin aangetoond werd dat bedragen die studenten kiezen veel hoger zijn dan die bijvoorbeeld docenten kiezen. Dit kan ook betekenen dat de gemaakte keuzes “random” gemaakt werden, zonder echt na te denken. Uit het programma kon worden opgemaakt dat studenten niet meer dan zeven minuten aan het programma hebben besteed. Om serieuse antwoorden te geven is minimaal een kwartier nodig. Het programma moet er echter voor zorgen dat bedragen in de vragen niet verder gaan dan de opgegeven maximumwinst. In deze pilot zijn de bedragen hoger geweest dan de opgegeven maximum winst. Hiermee zal in de verbeteringen van het programma rekening worden gehouden. De uitleg die gegeven werd, bleek niet voldoende te zijn, sommige studenten hadden nog steeds niet door welke bedragen verliezen waren en welke winsten, hierdoor zijn de resultaten beïnvloed. Studenten dachten aan de hand van het bovenvermelde voorbeeld dat lichtblauw altijd verlies betekent en paars altijd winst. Verder in het programma is echter te zien dat lichtblauw ook winst kan betekenen en paars ook verlies. Dat geeft dus aan dat de uitleg tekort is geschoten. De data verkregen uit de pilot is te vinden op de bijgevoegde CD.
3.1.3 Analyse In de vorige paragraaf kwam naar voren dat studenten een aantal zaken niet begrepen en hierdoor een aantal metingen verkeerd hebben ingevuld. Ook kwam naar voren dat sommige resultaten zo ver van het verwachte af lagen dat gedacht kan worden dat de gegeven antwoorden van de studenten random waren. Toch is ervoor gekozen om de resultaten van het programma en Grable en Lytton vragenlijst met elkaar te vergelijken. Hiervoor is gekozen om ervaring op te doen met het vergelijken van de twee meetinstrumenten. Bij het analyseren van de resultaten zijn eerst de gegevens van Grable en Lytton gesorteerd en naast de grafieken gelegd, verkregen uit het programma De Wild. Eerst is bepaald hoe de resultaten verkregen uit twee verschillende instrumenten met elkaar vergeleken konden worden. A.F. de Wild had voorgesteld om een getal uit de grafieken van zijn programma af te leiden, dat de risicohouding van de ondernemer aangaf. Dat getal zou met de score van de vragenlijst worden vergeleken. Nadat duidelijk was geworden dat sommige grafieken niet weergegeven konden worden, is besloten alleen te kijken naar twee vragen van de vragenlijst, nummers 9 en 10. Vraag nummer 9 meet de risicohouding van mensen wanneer het om winsten gaat en nummer 10 wanneer het om verliezen gaat.
58
Wakker, P., & Deneffe, D., (1996) “Eliciting Von-Neumann- Morgenstern utilities when probabilities are distorted or unknown”. Management Science, Vol. 42, No. 8. (Aug., 1996), pp. 1140
31
9. Bovenop wat u bezit, krijgt u €1.000,-. U wordt gevraagd tussen het volgende te kiezen: a. De zekerheid op een winst van €500,-; b. 50% kan op een winst van €1.000,- en 50% kans op niets. 10. Bovenop wat u bezit, krijgt u €2.000,- U wordt gevraagd tussen het volgende te kiezen: a. De zekerheid op een verlies van €500,-; b. 50% kans op een verlies van €1.000,- en 50% kan op geen verlies. Wanneer iemand bij vraag 9 antwoord a kiest betekent dat, dat diegene risicomijdend is wat betreft winsten. Er wordt zekerheid geprefereerd boven het risico. Een persoon is risicozoekend met winsten wanneer hij/zij voor 9b kiest. Bij de vraag 10, antwoord a wordt ook zekerheid geprefereerd, wat betreft verliezen en is dus diegene die dit antwoord kiest risicomijdend met verliezen. Het antwoord 10b geeft risicozoekend gedrag wat betreft verliezen weer. De antwoorden op deze twee vragen zijn vergeleken met de uitkomsten van het programma (De Wild 2012). Er werd gekeken naar de grafiek verkregen uit het programma. Wanneer een persoon risicomijdend met winsten is, dan is zijn grafiekverloop concaaf, is het convex, dan betekent dat, dat hij risicozoekend is met winsten. Voor verliezen geldt precies tegenovergestelde, wanneer iemand risicomijdend is met verliezen is zijn grafiekverloop concaaf, en wanneer iemand risicozoekend is convex. Nieuw vanaf hier Daarnaast is het mogelijk om uit het programma de kans weging uit te halen. In de pilot is gewerkt met het verliespercentage van 25%, wanneer iemand daar een hogere kans weging aan geeft is er sprake van pessimisme, bij lager percentage is er sprake van optimisme. Bij winsten is er gewerkt met het percentage van 75%, wanneer een student daar een hogere kansweging aan kent, is er sprake van optimisme, en bij een lagere kans weging van pessimisme. Hieronder is in een tabel per persoon weergegeven welke risicohouding iemand heeft gemeten met beide instrumenten. ID nummer
Verliezen Programma (het nut)
01 02 03 04 05 06 07 08 09 20 22 23 24 25 26
Zoekend Zoekend Zoekend Mislukt Mislukt Mijdend Zoekend Zoekend Mijdend Mislukt Mislukt Zoekend Zoekend Mislukt Mislukt
Programma (kans weging) Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch
Winsten Grable & Lytton vraag 10 Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Zoekend Mijdend Mijdend Mijdend Zoekend Mijdend
Programma Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend
Programma (kans weging) Pessimistisch Optimistisch Pessimistisch Optimistisch Pessimistisch Optimistisch Pessimistisch Optimistisch Pessimistisch Pessimistisch Pessimistisch Optimistisch Pessimistisch Pessimistisch Optimistisch
Grable & Lytton vraag 9 Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend Zoekend Mijdend Mijdend Zoekend Mijdend Mijdend Mijdend Zoekend Zoekend Mijdend Zoekend 32
27 Zoekend Optimistisch Zoekend 28 Zoekend Pessimistisch Zoekend 29 Zoekend Pessimistisch Mijdend 30 Zoekend Pessimistisch Zoekend Figuur 3.2 Vergelijking resultaten van de pilot
Mijdend Mijdend Mijdend Mijdend
Optimistisch Optimistisch Pessimistisch Optimistisch
Mijdend Zoekend Zoekend Mijdend
Van de negentien personen uit het experiment hebben zes personen dezelfde risicohouding bij zowel winsten als verliezen gemeten met beide instrumenten. Acht personen hebben dezelfde risicohouding bij of winsten of verliezen gemeten met beide instrumenten. Hiervan hebben zes dezelfde risicohouding bij winsten en twee bij verliezen. Vijf personen hebben tegenovergestelde risicohouding, gemeten met twee instrumenten. Dat betekent dat bij 33% van de studenten met behulp van twee verschillende instrumenten dezelfde risicohouding wordt gemeten. Om een directe koppeling te maken tussen de uitkomsten van het programma en de uitkomsten van de vragenlijst is een index ontwikkeld. De uitkomsten van het programma krijgen een code toegekend. Deze code wordt gekoppeld aan de uitkomst van de vragenlijst om op deze manier een directe vergelijking te maken. Code 1 staat voor risicozoekend, code 0 voor risicomijdend. Wanneer het verschil gemeten worden tussen de uitkomsten van het programma en de uitkomsten van Grable en Lytton vraag tien wat betreft verliezen dan is er geen significant verschil tussen beiden. (McNemar, p=1.000). Het verschil tussen de uitkomsten van het programma en de negende vraag wat betreft winsten van de vragenlijst is wel significant groot. (McNemar, p=0.016). Er is voor gekozen om naar verschillen te zoeken tussen de uitkomsten van het programma en de kansweging die studenten hadden. Pessimisme werd voor deze analyse gelijk gesteld met het risicomijdend gedrag en optimisme met risicozoekend gedrag. Uit een statistische toets bleek dat er een significant verschil bestond tussen de uitkomsten van het programma afgeleid uit de grafiek en de kans weging wat betreft verliezen. (McNemar, p=0.002). Bij winsten was er ook sprake van een significant verschil tussen de uitkomsten. (McNemar p=0.004). Dit toont aan dat Kahnemann en Tversky met hun Prospect Theorie gelijk hebben als ze zeggen dat mensen kans weging gebruiken bij het maken van keuzes. Winsten ID 01 02 03 04 05 06 07 08 09 20 22 23 24
Programma Programma (het nut) (de kansweging) 1 0 1 0 1 0 0 1 1 0
0 0 0 0
1 1
0 0
Verliezen Programma Programma (het nut) (de kansweging) 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0
Totale score
Score Grable en Lytton
1 2 1
2 3 2 2 4 4 2 4 2 5 2 3 2
1 1 2 0 2 1
33
25 1 0 0 26 0 27 1 1 0 28 1 0 0 29 1 0 0 30 1 0 0 Figuur 3.3 Vergelijking inclusief kansweging
0 1 1 1 0 1
1 3 2 1 2
3 4 4 4 3 3
Er zijn vijf mogelijke uitkomsten, score 4,3,2, 1 en 0. De vragenlijst van Grable en Lytton heeft ook vijf schaalmogelijkheden. Hierdoor is een directe koppeling mogelijk tussen de vragenlijst en de uitkomsten van het programma. In de bijlage 4 zijn de schalen met de bijbehorende scores van de vragenlijst genoemd. Om statistische analyse mogelijk te maken is ervoor gekozen om de scores van het programma gelijk te stellen aan de scores van de vragenlijst. Dat betekent dat een score van 5 van de vragenlijst gelijk is aan de score 4 van het programma. Vragenlijst Programma 5 4 4 3 3 2 2 1 1 0 Figuur 3.4 Scores vragenlijst en het programma vijf schalen ID Winsten Verliezen 01 0 1 02 0 1 03 0 1 04 0 05 0 06 0 0 07 0 1 08 0 1 09 0 0 20 0 22 0 23 0 1 24 0 1 25 0 26 0 27 0 1 28 0 1 29 0 1 30 0 1 Figuur 3.5 Vergelijking exclusief kansweging
Totaal 1 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 1 1
Grable en Lytton 0 1 0 0 2 2 1 2 0 2 0 1 0 1 2 2 2 1 1
Bij deze tabel is geprobeerd een koppeling te maken tussen het programma en de vragenlijst zonder de kans weging te gebruiken. Er is voor gekozen om de scores van winsten en verliezen bij elkaar op te tellen en deze totale score met de score van de vragenlijst te vergelijken. Daarvoor moet de inschaling van scores van de vragenlijst aangepast worden. Het programma kent drie mogelijke scores in dit geval, 2,1 en 0. Dat betekent dat de uitkomsten van de vragenlijst ook in drie scores ingeschaald moeten worden. Daarvoor wordt een nieuwe inschaling gemaakt, de hoogste twee en de laagste twee scores worden samengevoegd tot één score. 34
Oude score Punten Nieuwe score 1 0-18 0 2 19-22 0 3 23-28 1 4 29-32 2 5 33-47 2 Figuur 3.6 Scores vragenlijst en het programma drie schalen Door verschillende redenen is deze analyse niet uitgevoerd. Ten eerste zijn de resultaten verkregen van studenten niet betrouwbaar en valide. Daarnaast is er bij de onderzoeker weinig tot geen kennis in SPSS. Deze voorstellen zijn gemaakt om de volgende groep die het onderzoek gaat vervolgen te helpen. De eerste tabel waarbij kans weging meegewogen wordt, is een tabel waarin twee descriptieve methoden vergeleken worden. De nul hypothese zou daarom moeten zijn dat er geen significant verschil bestaat tussen de scores van het programma en de vragenlijst. De tweede tabel, zonder kans weging, is normatief. Omdat normatief van descriptief (vragenlijst) verschilt, is de nul hypothese dat er wel significante verschillen zijn in de scores te vinden.
3.1.4 Conclusie Deze pilot is gebruikt om de methode om twee meetinstrumenten te testen en met elkaar te vergelijken. Er zijn veel waarnemingen uitgekomen waardoor het programma aangepast kon worden voordat het bij de ondernemers getest werd. Daarnaast is de pilot een goede oefening geweest als gekeken wordt naar uitleg geven en gegevens analyseren. De resultaten van deze pilot zijn echter niet bruikbaar voor het beantwoorden van de vraag of het programma van A.F. de Wild de risicohouding meet omdat: sommige studenten waarschijnlijk random antwoorden hebben gegeven; een aantal studenten het programma niet snapte, wat tot verkeerde antwoorden heeft geleid; het was een klein aantal studenten dat mee had gedaan. Uit de pilot bleek dat de uitleg niet voldoende is geweest, veel studenten begrepen niet wanneer het om winsten of verliezen ging. Daarnaast is door de studenten niet begrepen dat een handmatige aanpassing een mogelijkheid was. Het is wel gelukt een directe koppeling te maken tussen de uitkomsten van de twee meetmethodes. Helaas is het door de lage betrouwbaarheid en validiteit van de resultaten niet mogelijk om te zeggen of deze koppeling ook werkt. Het is wel een methode waarbij zoveel mogelijk aanknopingspunten gezocht wordt tussen twee meetmethodes. In de toekomst kan gemeten worden of er significante verschillen bestaan tussen de uitkomsten, als de resultaten van ondernemers bekend zijn. De resultaten verkregen uit de pilot hebben bijgedragen aan verbeteringen van het programma, inzichten in de uitleg van het programma en inzichten in de vergelijking tussen beide instrumenten.
3.1.5 Aanbevelingen Deze pilot werd georganiseerd om het programma te testen. Er werd een mogelijkheid gecreëerd om tussentijds de methode van het onderzoek te analyseren en waar nodig bij te sturen. Hieronder worden drie belangrijke aandachtspunten gegeven die uit het experiment naar voren kwamen. Om ervoor te zorgen dat het programma van A.F. de Wild juist doorlopen wordt is het belangrijk om naast de deelnemer te blijven zitten om waar nodig uitleg te geven en instellingen van het programma aan te passen. 35
Het programma behoort de bedragen weer te geven die niet veel hoger zijn dan de maximale winst. Uit de pilot bleek dat het nog niet altijd het geval was. Dankzij de pilot kon het programma op tijd, voordat het bij ondernemers getest werd, verbeterd worden. Er moet een advies aan de resultaten van het programma gekoppeld worden, de risicomatrix die in het programma ingebouwd is, is na de pilot nog niet klaar voor gebruik. Als een matrix goed werkt kan het een mooi eindadvies betekenen voor de ondernemer.
3.2 Waarnemingen tijdens het onderzoek In deze paragraaf wordt de informatie omschreven die vervaardigd was tijdens het veldonderzoek. In de eerste paragraaf komen gesprekken naar voren, daarna worden de voor- en nadelen van het programma toegelicht. Als laatste komen de uitslagen van de workshops metingen aan bod.
3.2.1 Gesprekken Astrid Smit, Hogeschool Rotterdam In de loop van het onderzoek zijn er verschillende ideeën geweest hoe het onderzoek het beste uitgevoerd kan worden. Er is eerst gedacht om ondernemers individueel te benaderen en het programma af te nemen. Dit zou dan via het Ondernemershuis Zuid plaats vinden. Om in contact te komen met het Ondernemershuis Zuid is eerst contact gelegd met een medewerker van de Hogeschool Rotterdam, Astrid Smit. Mevrouw Smit heeft eerder met het Ondernemershuis samengewerkt en kon voor een afspraak zorgen. Tijdens het gesprek kwam naar voren dat ondernemers graag iets terug willen voor de tijd dat ze investeren in het invullen van het programma. Daarnaast stelde A. Smit voor om een workshop te geven aan de ondernemers die aangesloten zijn bij het Ondernemershuis Zuid. Een workshop waarbij risicomanagement risicohouding en een risicomatrix aan bod komen. Mevrouw Smit heeft een tip gegeven om bij ondernemers die niet hoogopgeleid zijn ervoor te zorgen dat ze begrippen in de vragenlijst begrijpen. Aafke Tichelaar, Het ondernemershuis Zuid Door een verwijzing van Astrid Smit is het gelukt om een afspraak te maken met het Ondernemershuis Zuid, Aafke Tichelaar. Deze mevrouw was zo vriendelijk om de uitnodiging voor de workshop op hun website te plaatsen. Ze heeft echter wel van tevoren gewaarschuwd dat bij de workshops met zulke onderwerpen weinig opkomst is. Dat is ook bevestigd, nadat bleek dat er geen aanmeldingen kwamen voor de workshop. Er is nog wel geprobeerd om de workshop te promoten via Syntens en www.frankwatching.nl, maar het heeft geen positief resultaat opgeleverd. Hierdoor zijn de workshops geschrapt. Door deze gesprekken is er echter wel nieuwe informatie verkregen, dat de vragenlijst lastig te begrijpen kan zijn en dat het onderwerp niet bij iedereen evenveel belangstelling heeft. Emanuel Zandvoort, Aon Aan het begin van het onderzoek bestond het idee nog om een directe koppeling te maken tussen de uitkomsten van het programma en de verzekeringspremie. De uitwerking hiervan bleek helaas voor dit specifieke onderzoek niet haalbaar te zijn. Toch is er een verzekeringsdeskundige van AON uitgenodigd om van gedachten te wisselen over de toepasbaarheid van het programma. Emanuel Zandvoort werkt veel met risicomanagement, AON is een toonaangevend bedrijf als het om risicomanagement gaat. Er was interesse vanuit de verzekeraar voor een nieuw
36
instrument dat risicohouding kan meten. Manuel gaf aan dat er nog weinig instrumenten zijn die goed toepasbaar zijn in de praktijk. Tijdens het gesprek heeft A.F. de Wild het programma doorlopen met Manuel. Er is stilgestaan bij de belangrijkste vragen in het programma, de werking van de wegingsfactor, de betekenis van de grafiek en de risicomatrix. Er zijn verschillende aspecten aan bod gekomen tijdens het gesprek. De belangrijkste tips van de heer Zandvoort waren: het programma kan gebruikt worden bij verschillende projecten. Imtech N.V. werd als voorbeeld genoemd. Bij Imtech wordt veel met projecten gewerkt en met projectmanagers. Sommige projecten zijn meer risicovol dan andere. Om ervoor te zorgen dat de juiste projectmanager het project krijgt kan de risicohouding van de persoon eerst gemeten worden. Op deze manier kan het bedrijf projectmanagers aan een project koppelen op basis van hun kennis, kunde, capaciteiten en hun risicohouding; naast bedrijven die in projecten werken zouden ook banken geïnteresseerd kunnen zijn in het programma. Het programma kan dan als aanvulling gebruikt kan worden voor het beoordelen van de kredietwaardigheid van de ondernemers. Naast het analyseren van het ondernemersplan wordt ook de risicohouding beoordeeld. Als blijkt dat iemand erg risicozoekend is, kan een bank ervoor kiezen om meer zekerheden te vragen. Emanuel heeft naast tips ook een pluspunt gegeven aan het programma, namelijk de risicomatrix. In het risicomanagement wordt vaak aangenomen dat een risicomatrix altijd op dezelfde manier uitziet, terwijl het programma juist de risicomatrix op basis van iemand zijn risicohouding bouwt. Als laatste werd door de heer Zandvoort een vraag gesteld of kansen altijd een rol spelen. Wanneer het gevolg van een gebeurtenis onacceptabel is, maakt het het bedrijf soms niet uit wat voor kans erbij hoort. Het risico moet dan in ieder geval afgedekt worden. Ook voegde hij toe dat in het risicomanagement kansen exponentieel toenemen.
37
3.2.2 Nadelen en voordelen van het programma In het voorgaande hoofdstuk zijn de voor- en nadelen van de theorie besproken die gebruikt wordt in het programma van A.F. de Wild. In deze paragraaf worden de voor- en nadelen van het programma zelf besproken. Op basis van de informatie, verkregen uit verschillende testmetingen en gesprekken zijn de voor- en nadelen samengesteld. Nadelen van het programma Het programma, gebaseerd op een nutscurve, is erg tijdrovend. De uitleg van de test kost tijd,en samen met het invullen van het programma kan het tot drie kwartier duren. Dit kwam naar voren bij het invullen van het programma. Het is een belangrijk nadeel, omdat tijd geld kost. Niet alleen is het programma erg tijdrovend, maar ook ingewikkeld. Een ondernemer die het programma nooit gezien heeft, zal er moeite mee hebben het te begrijpen. Dat is de reden waarom er een ander persoon naast moet zitten die verstand heeft van het programma. Wanneer een ander persoon erbij zit om uitleg te geven, is er het gevaar dat die persoon zijn mening op de ondernemer overbrengt. Hierdoor kunnen de resultaten van het programma afwijken van de werkelijke risicohouding van die ondernemer. De keuzes die in het programma gemaakt dienen te worden zijn erg abstract. Er wordt niet gesproken van het type risico of van een bepaalde situatie. Mensen zouden het moeilijk kunnen vinden om de keuze te maken zonder een context. De context kan aan de andere hand wel de keuzes beïnvloeden omdat er gevoel bij komt. Een ander nadeel is de interface van het programma. Omdat het nog in de ontwerpfase is, staat de interface nog in kinderschoenen. Het is niet erg aantrekkelijk en nog niet verkoopbaar. Het kost veel geld om een programma strak en mooi te krijgen, omdat het nog niet klaar is hoeft het ook niet. Uit het gesprek met A.F. de Wild kwamen volgende nadelen naar voren: Niet alle Excelversies zijn aan elkaar gelijk waardoor het programma niet optimaal zou draaien. Bij een Excelversie 2010 is gebleken dat getallen weergegeven werden als 1.500,000 in plaats van 1.500. Deze weergave kan voor verwarring zorgen. Daarnaast draait het programma niet op Apple Macintosh. Apple wordt vooral gebruikt in de creatieve branche. Op de Hogeschool Rotterdam bijvoorbeeld gebruiken studenten van de opleiding Multimedia Design alleen Apple hard- en software. Dit probleem kan echter wel opgelost worden door een laptop mee te nemen waarop het programma wel werkt. Het programma kan niet op afstand via internet worden ingevuld door de reeds genoemde reden dat het ingewikkeld is, en dat er iemand bij moet zitten. Hierdoor wordt het gebruik van het programma duur, omdat het niet alleen de tijd van de ondernemer kost, maar ook de tijd van de consultant. Vincent Versluis, de programmeur van het programma, noemde als grootste nadeel, dat de verliescurve niet altijd weergegeven wordt. Wanneer de verliescurve niet getekend kan worden, kan ook de risicomatrix niet ingevuld worden. Dat zijn twee zaken waar een ondernemer veel aan kan hebben. Wanneer deze informatie ontbreekt, is het advies incompleet.
38
Voordelen van het programma In de voorafgaande paragraaf werden de nadelen toegelicht, het programma heeft echter ook hele belangrijke voordelen. De voordelen komen in deze paragraaf aan bod. Verwachte nutstheorie is een wetenschappelijk onderbouwde theorie die met behulp van wiskundige formules risicohouding kan meten. Op dit moment zijn er in de wetenschap nog te weinig betrouwbare instrumenten die gebruikt worden om risicohouding te meten. Het programma van A.F. de Wild is gebaseerd op meerdere bronnen en theorieën met onderbouwing. In de wereld waarin banken en bedrijven geen onnodige risico’s willen lopen is dit het programma dat we moeten hebben. Het programma geniet de voorkeur boven een vragenlijst omdat het een nieuwe methode is. Mensen vinden het leuker en spannender59 wanneer deze test afgenomen wordt, daarbij zeggen ze dat ze vragenlijsten en enquêtes beu zijn. De meeste instrumenten die risicohouding meten, hebben verder geen toegevoegde waarde behalve de conclusie over de risicohouding van de persoon. Het programma ‘De Wild’ heeft wel een toegevoegde waarde, namelijk een risicomatrix. Met behulp van de gemeten risicohouding kan de risicomatrix door de ondernemer en met behulp van het programma worden ingevuld. De ontwerper, A.F. de Wild, heeft een aantal voordelen van het programma benoemd. Het programma kan gebruikt worden in combinatie met een risicomanagement consultancygesprek. Hierdoor creëer je niet alleen het product, maar ook een facilitaire dienst. Een nadeel was dat het dan te duur zou worden. Maar dat kan een voordeel worden als mensen er bereid zijn voor te betalen. Het programma draait op Excel, dat kan op bijna elke computer gedraaid worden. Er zijn wel nadelen verbonden aan het gebruik van Excel, deze zijn in de voorgaande paragraaf besproken. Bij de eerste drie stappen past het programma zich aan de keuzes van de ondernemer. Hierdoor kan de risicohouding nog nauwkeuriger worden gemeten. Vincent Versluis, geeft als belangrijkste voordeel de mogelijkheid om met realistische gegevens te werken. Ondernemers mogen het programma invullen met de door hen verstrekte realistische winst en verlies cijfers. Op deze manier begint het meer bij de ondernemers te leven. Daarnaast is het een voordeel dat de gemaakte keuzes direct geanalyseerd kunnen worden indien gewenst. Er zijn geen ingewikkelde statistische methoden nodig om de keuzes te analyseren.
59
Gruijs, J., Oznur, D., Polak, M. & Snijder, G. (2011) “Rapport risicoappetite De Wild 2011”. Eindopdracht minor risicomanagement, verkregen bij de auteurs.
39
3.3 Uitslagen van workshops metingen In deze paragraaf wordt uitvoerig beschreven hoe de workshops verlopen zijn. Dit is relevant om voor de toekomst van de gemaakte fouten te leren en goede dingen over te nemen. In de volgende paragrafen wordt gesproken van persoon A en B. Hiervoor is gekozen om de anonimiteit van de ondernemers te bewaken.
3.3.1 Ondernemer A Inleiding Persoon A is een docent aan de Hogeschool Rotterdam en daarnaast ook een ondernemer. Hij geeft fiscaal advies aan losse contacten die bij hem via-via terechtkomen. Daarnaast verzorgt hij opleidingen zoals moderne bedrijfsadministratie en praktijkdiploma loonadministratie. De uren die hij aan zijn werkzaamheden besteedt zijn in verhouding 4:1, 4 uur voor de Hogeschool Rotterdam en 1 uur voor zijn onderneming. Persoon A heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot een workshop vanwege tijdsgebrek. Hij was wel zo aardig om mee te helpen aan het onderzoek en het programma samen met de vragenlijst te doorlopen. De ondernemer is gevraagd om kort te vertellen over zijn risicohouding. Hierop was zijn antwoord dat hij altijd wel een risico wil wagen als hij goed georiënteerd is. Voordat hij risico neemt, weegt hij alle mogelijkheden af en denkt over verschillende gevolgen na. Vragenlijst Tijdens het opstarten van het programma is de ondernemer gevraagd de vragenlijst van Grable en Lytton in te vullen. Uit de vragenlijst kwam een score van 31, wat bovengemiddelde risico tolerantie aangeeft. Bij de controlevraag negen was het antwoord b gegeven, net als bij de controlevraag tien. Dat betekent dat de persoon A zowel bij winsten als verliezen risicozoekend gedrag vertoont. Een opmerking van de ondernemer bij het gebruik van de vragenlijst was dat er verschillende situaties denkbaar zijn waarvan je keuze afhankelijk is. Deze factoren zijn niet in de vragenlijst te verwerken, wat het invullen daarvan lastig maakt. Programma Om het programma goed te laten draaien zijn de kloppende invoergegevens vereist. Onder invoergegevens wordt bedoeld maximale en minimale winst, maximaal en minimaal verlies en kans op winst. Het is niet gelukt om goede uitleg te geven aan persoon A omtrent deze begrippen. Dat komt omdat begrippen niet strak gedefinieerd zijn, zodat er ruimte bestaat voor interpretatie. Aangezien het de eerste meting betrof, betekent dat, dat er nog geoefend diende te worden in het geven van de uitleg. Doordat deze gegevens niet correct waren, kon het programma ook geen goede keuzes genereren. Hierdoor waren de resultaten van het programma helaas niet bruikbaar. De ondernemer heeft op het einde aangegeven, dat de vragen alleen de financiële kant van het verhaal belichten. In de ondernemerswereld bestaan vele aspecten die van belang zijn voor het maken van keuzes, en deze zijn niet in het programma verwerkt.
40
3.3.2 Ondernemer B Inleiding Op 30 mei 2012 is er een workshop gegeven aan de ondernemer B, wie daarnaast ook in dienst is bij de Hogeschool Rotterdam. Deze ondernemer heeft een strategisch management consultancybedrijf zonder werknemers. De projecten die er gedraaid worden zijn meestal kort, het varieert van vier uur, tot vier dagen. Bij grotere problemen is de maximale projectduur twee jaar. De hoofdpunten in de bedrijfsvoering bij het bedrijf zijn marktonderzoek, communicatie en innovatie. Nadat persoon B over zijn bedrijf verteld heeft is het hem gevraagd om iets over zijn risicohouding te vertellen. De hoofdpunten die opvielen zijn dat de ondernemer er niet lang en vaak bij stilstaat, dat persoon B zichzelf omschrijft als relaxt als het om risico’s gaat en dat het voor hem belangrijk is om zijn hypothecaire lening te kunnen blijven betalen en leuke dingen kunnen blijven doen. De ondernemer geeft aan dat zijn arbeidsongeschiktheidsrisico gedekt is, er zijn ook buffers aanwezig in zijn bedrijf. Zoals hierboven vermeld heeft deze persoon naast zijn bedrijf, een positie bij de Hogeschool Rotterdam. Op de vraag waarom hij dat naast zijn bedrijfswerkzaamheden doet, antwoordt hij dat het niet voor het geld is en niet voor de zekerheid. Hij doet zijn werk in loondienst, omdat het een hele leuke baan is, en daarvoor accepteert hij dat hij bij de Hogeschool Rotterdam minder geld krijgt dan wat hij via zijn bedrijf zou kunnen verdienen. Hij noemt wel dat het wel een fijn gevoel is om die zekerheid van 2 dagen in de week te hebben. Wat betreft verliezen heeft deze ondernemer een heel groot verlies meegemaakt, toen zijn partner al het ondernemingsvermogen heeft verbrast. Dat moment was het hoogste niveau van onzekerheid in zijn carriere. Er was geen baan meer en dus geen ondernemingsvermogen. De doelstelling en andere financiële cijfers die benodigd zijn bij het programma werden vastgesteld. Ondernemer B heeft gekozen om vanuit omzet te werken en alles boven zijn verwachte omzet als winst te beschouwen en alles onder zijn verwachte omzet als verlies. Omzet is als rekeneenheid gebruikt omdat deze ondernemer niet in termen van winsten werkt. De kans op succes in zijn bedrijf heeft hij op 90% geschat. De minimale winst van deze ondernemer was €10.000, maximale winst bedroeg €150.000. Het verlies waarbij het pijn begon te doen was €20.000 en het verlies waarbij de ondernemer failliet ging was €120.000. Nadat de doelstelling vastgesteld was, werd overgegaan op de feitelijke risico-inventarisatie. De ondernemer is gevraagd om belangrijke risico’s voor hem te benoemen. De risico’s die het behalen van de doelstelling in de weg zouden kunnen staan. Er zijn drie risico’s genoemd: verwatering van netwerk, “nee” verkopen bij een niet interessante opdracht en nog een grotere crisis. Om deze persoon te helpen werd een pagina getoond met DESTEP en PIOFACH modellen. Deze modellen geven mogelijke externe en interne risico’s weer. Wanneer een ondernemer geen risico’s meer kan bedenken kan het een hulpmiddel zijn om verder te gaan. Er was ook een overzicht beschikbaar met de meest gekozen risico’s in het midden- en kleinbedrijf. Dat overzicht is niet tijdens deze workshop getoond. Bij risico’s horen kansen en gevolgen, deze werden door de ondernemer zelf ingeschat.
Vragenlijst Voordat overgegaan werd op het invullen van het programma, werd de ondernemer gevraagd om de vragenlijst van Grable en Lytton in te vullen. Hij had een paar goede opmerkingen over de vragenlijst. Vraag drie in de vragenlijst (zie bijlage 4: Grable en Lytton vragenlijst) heeft vier mogelijke antwoorden. Twee van deze antwoorden hebben een reden in zich, waarom iemand iets wel of niet doet. Wanneer een antwoord bij de persoon past, maar niet de reden daarvan, wordt het lastig om voor dit antwoord te kiezen. Het antwoord klopt dan nog maar voor 50%. Een andere opmerking was bij vraag vier, wanneer iemand onverwachts geld krijgt om te investeren, wat zou de persoon dan doen? De ondernemer geeft aan dat hij het geld op een 41
spaarrekening zou zetten, in de vragenlijst geeft het een risicomijdend gedrag aan. Terwijl zijn reden daarvoor is dat hij al veel geld in aandelen heeft zitten, wat absoluut niet risicomijdend is. Vragen negen en tien waren niet helemaal duidelijk, dat een persoon eerst extra geld krijgt om daarna te gokken. Laatste opmerking ging over vraag dertien waarin iemand gevraagd wordt om te investeren in het bedrijf van een vertrouwde vriend en buurman. De ondernemer zei dat het te Amerikaans was om dat te doen, en dat hij in Nederland geld en vriendschap gescheiden houdt. Zijn advies was om niet het woord vertrouwde vriend te gebruiken maar een betrouwbare collega bijvoorbeeld. Uit de vragenlijst kwam de score van 30, dat betekent dat de ondernemer B een bovengemiddelde risicotolerantie heeft. Op de vraag negen en tien antwoordde hij letter B. Allebei de letters geven risicozoekend gedrag aan. Dat betekent volgens de vragenlijst, dat deze persoon bij zowel winsten als verliezen risicozoekend ingesteld is. Uitslagen programma Na de vragenlijst besproken te hebben werd er gestart met het programma. Er is uitleg gegeven over de eerste stappen, de uitleg is te vinden in de bijlage 7: het script van de workshop. Bij de eerste drie stappen van onderdeel één, die de ondernemer neemt, meet het programma hoe de rest van de vragen eruit zal komen te zien. Als gekeken wordt naar de antwoorden van deze ondernemer bij de eerste drie stappen, dan kan er opgemerkt worden dat de ruimte tussen bedragen erg groot was. Hij bereikte het bedrag van € 108.000 in drie stappen. Op dat moment heeft het programma berekend dat het te snel ging, waardoor stappen verkleind werden. Doordat stappen verklein werden kon de maximale winst bij onderdeel twee niet meer worden bereikt. Er is tijdens de workshop ervoor gekozen om een lager bedrag als maximum in te vullen om toch nog een resultaat te krijgen. Bij onderdeel vier, stap 21 is ondernemer gevraagd een keuze te maken, hieronder is de keuze afgebeeld:
Figuur 3.7 Stap 21 van het programma, ondernemer B. De keuze is tussen niets of 90% kans op € 60.000 en 10% kans op -€ 120.000. Deze vraag is bedoeld om op te sporen welk bedrag van verlies iemand accepteert om de winst van €60.000 te behalen. Persoon B heeft gezegd dat het verlies maximaal €8.000 moet zijn, wil hij voor optie B gaan. De volgende stappen die genomen moesten worden zijn niet gegaan zoals verwacht werd. Het programma stelde steeds een keuze, afgebeeld hieronder, voor, waarbij de ondernemer steeds voor optie B koos. 42
Figuur 3.8 Stap 22 van het programma, ondernemer B. De stappen 22 t/m 36 zoeken geleidelijk het bedrag dat bij keuze A in een paars gedeelte moet komen te staan. Bij welk bedrag kiest deze ondernemer voor A? Voor hem was het bedrag links 90% op € 52.000 en rechts 90% op € 60.000 en 10% op € 6.000, hieronder afgebeeld. Dit bedrag is pas bij stap 30 bereikt. Acht stappen daarvoor waren bedragen te laag, om deze persoon te overtuigen voor A te kiezen.
Figuur 3.9 Stap 30 van het programma, ondernemer B. Het programma kreeg dus steeds dezelfde keuzes, namelijk keuze B met geaccepteerd € 8.000 verlies. Met deze keuzes kon het programma geen succesvolle verliescurve weergeven. Ook was de meting van het vijfde onderdeel niet bruikbaar omdat het bedrag veel lager was dan de gevonden bedragen bij stappen 22 t/m 36. Stap 37 (onderdeel vijf) zag er bij deze ondernemer als volgt uit:
43
Figuur 3.10 Stap 37 van het programma, ondernemer B Deze vraag bij stap 37 meet de kansweging bij verliezen. Hierbij moet de ondernemer aangeven wanneer beide opties vergelijkbaar worden. Als de ondernemer keuze A maakt, dan zal het bedrag van € 80.000 bij keuze B omlaag gaan. Wanneer de ondernemer voor keuze B kiest, dan zal het bedrag omhoog gaan. Het uiteindelijke bedrag waarnaar gezocht wordt, komt in het paarse gedeelte bij keuze B te staan. Bij ondernemer B was het bedrag € 16.000. Dat betekent dat wanneer het verlies bij keuze B € 16.000 is, zijn beide keuzes vergelijkbaar. Idealiter zou het bedrag gevonden bij deze stap, in dit geval € 16.000 te vinden moeten zijn in de resultaten van stappen 22 t/m 36. In dit geval waren de bedragen daar steeds € 8.000. Wanneer het verlies bij stap 37 dus te groot is, en niet tussen die bedragen te vinden is, kan er geen verliescurve getekend worden. Bij deze ondernemer is het dus niet gelukt om de verliescurve te tekenen. Het programma heeft de winstcurve kunnen tekenen, daaruit bleek dat deze ondernemer risicomijdend is wat betreft winsten. De verliescurve is helaas niet gelukt door de bovenstaande redenen, de risicomatrix is aan de verliescurve gekoppeld, waardoor deze ook niet gelukt was. Feedback ondernemer B Aan het einde van de workshop is de ondernemer gevraagd feedback te geven over de gegeven workshop. Hij gaf aan dat het eerste gedeelte van de workshop erg nuttig en leuk was. Hij vond het leuk om te brainstormen over verschillende risico’s. Deze ondernemer gaf aan dat ondernemers vaak in één richting denken, en door hen een DESTEP of PIOFACH model voor te leggen, wordt de toegevoegde waarde gecreëerd om outside of the box te denken. Een tip voor het gebruik van deze modellen was om meer trefwoorden te vermelden, zodat de ondernemer houvast krijgt. Het programma werd wel saai genoemd, het betreft hypothetische vragen waardoor het programma irrealistisch wordt. Deze ondernemer vond de keuzes te abstract om meteen in te zien hoe het relevant kan zijn.
44
Hoofdstuk 4: Analyse In de voorafgaande hoofdstukken is er aandacht besteed aan het literatuuronderzoek en aan het veldonderzoek. De verkregen gegevens uit deze twee belangrijke vormen van onderzoek worden in dit hoofdstuk geanalyseerd. Er wordt gekeken in welke mate de verkregen informatie invloed heeft op de onderzoeksvraag.
4.1 Analyse van de theorie In hoofdstuk twee zijn de theorieën toegelicht die belangrijk zijn om het programma van A.F. de Wild te begrijpen. Eén van deze theorieën wordt in dat hoofdstuk geanalyseerd. Dat betreft de nutstheorie, op basis waarop beslissingen genomen worden in het programma van A.F. de Wild. Meerdere mensen hebben kritiek geleverd op het gebruik van de nutstheorie. In deze paragraaf wordt gekeken of al deze kritiekpunten evenveel invloed hebben op het programma van A.F. de Wild. Daarnaast wordt een analyse gemaakt van de gevonden informatie omtrent de risicohouding van de ondernemers. Het eerste kritiekpunt dat in meerdere bronnen te vinden is, is de morele plicht. De nutstheorie zou het morele plicht principe niet kunnen verklaren. Het programma van A.F. de Wild is gebouwd om de risicohouding van ondernemers te meten. Ondernemers drijven hun zaak om winst te maken, tenzij het een non-profit onderneming is. Bij een ondernemer speelt het principe morele plicht geen rol. Ondernemers voelen zich niet moreel verplicht om een investering te doen of een verzekering af te sluiten. Hierdoor is dit kritiekpunt niet van toepassing voor het programma. Wanneer er toch ondernemers blijken te zijn die wel vanuit een morele plicht handelen, dan kan daar op individueel niveau rekening mee worden gehouden. Net als morele plicht, speelt ook social welfare status weinig tot geen rol in het ondernemersleven. Het programma is gebouwd voor ondernemers en niet voor de overheid. In de toekomst, als het programma uitgebreid wordt naar meerdere doelgroepen, kan hierop teruggekeken worden. Een tweede kritiekpunt en een hele belangrijke is dat de nutsfunctie van mensen in de loop van de tijd verandert. Dat betekent dat A.F. de Wild hiermee rekening moet houden bij het toepassen van zijn programma. Ondernemers moeten ingelicht worden dat de meting een momentopname is en dat er bij grote veranderingen een nieuwe meting noodzakelijk is. Ondernemers snappen als geen ander hoe snel de wereld verandert. Het feit dat een wetenschapper dat erkent en eerlijk vermeldt, zou geen grote problemen moeten opleveren bij het gebruik daarvan. Met een goed marketingplan zou daar zelfs een voordeel mee behaald kunnen worden. Het programma zou een blijvend risicomanagement instrument kunnen worden bij elke ondernemer. Het laatste belangrijke kritiekpunt dat in de weg van het gebruik van het programma zou kunnen staan is het feit dat het vaak onduidelijk is welke nutsfunctie gemeten moet worden. Deze vraag ontstaat wanneer men niet zeker weet wat hij aan het meten is. Het is belangrijk om een duidelijke afbakening in het programma aan te brengen. Er moet gekozen worden voor een specifieke doelgroep. Daarna moet gekeken worden voor welke beslissingen het programma gebruikt zal worden, op welke manier en in welke organisaties? Een marktonderzoek met een marketingplan blijken weer must have te zijn. Zoals hierboven beschreven kunnen de nadelen omgevormd worden tot voordelen. Daarbij komt ook nog het grootste voordeel van de nutstheorie, de normatieve claim. Er zijn weinig wetenschappelijk onderbouwde risicomanagement instrumenten en risicohouding meetinstrumenten die in het echte leven gebruikt worden. Bij de banken bijvoorbeeld wordt een tweetal vragen gesteld om de risicohouding vast te stellen. In deze wereld, crisis na crisis is er behoefte ontstaan aan een betrouwbaar instrument. Het programma van A.F. de Wild zou dat instrument kunnen worden.
45
Bij het gebruik van het programma van A.F. de Wild moet met een aantal zaken rekening gehouden worden. Uit het literatuuronderzoek naar de risicohouding van de ondernemers is een aantal feiten naar boven gekomen. Het feit dat managers onderscheid maken tussen gokken en echt nemen van risico's zou een nadeel kunnen zijn voor het gebruik van het programma. In het programma worden de ondernemers geacht keuzes te maken, deze keuzes hebben echter geen invloed op hun onderneming, waardoor het meer op gokken lijkt. De kansen en gevolgen zijn bekend in het programma, in het echte leven is het natuurlijk heel anders. Het is echter nog niet mogelijk om een meetinstrument zo realistisch te maken, behalve als er naar het verleden wordt gekeken. Welke beslissingen heeft deze persoon al eerder gemaakt, en zijn deze beslissingen consistent met de beslissingen in het programma? Dit zou een aanvulling kunnen zijn op het programma: het integreren van de eerder gemaakte beslissingen van de ondernemer in het proces. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat ondernemers kansen van een gebeurtenis vaak onderschatten. Dat betekent dat hiermee rekening moet worden gehouden. Tijdens een consultancy gesprek wordt ondernemers gevraagd belangrijke risico's voor hen op te noemen. Hierbij moeten zij kansen en gevolgen inschatten. Omdat nu blijkt dat ze kansen vaak onderschatten kunnen twee dingen gedaan worden. Bij elke kans kan nogmaals gevraagd worden in andere woorden of de kans inderdaad zo laag is. Dat kan gedaan worden door de kans uit te drukken in jaren, de kans van 50% is dus 1 keer in de 2 jaar. Ook kan een vooronderzoek gedaan worden naar de risico's die in de branche gebruikelijk zijn. Wanneer de kansen daarbij bekend zijn, kan de ondernemer daarop geattendeerd worden. Hiermee wordt geprobeerd ervoor te zorgen dat de kansen niet onderschat worden. Naast het onderschatten van risico's, overschatten de ondernemers vaak hun risicohouding. Bij het maken van testen geven sommige ondernemers sociaal wenselijke antwoorden. Hiertegen kan weinig gedaan worden. Het enige wat gedaan kan worden is tegen de ondernemer aan het begin van de workshop expliciet zeggen dat eerlijke antwoorden heel belangrijk zijn voor een goed en juist resultaat.
4.2 Analyse van de metingen Aan het begin van het onderzoek is een pilot uitgezet onder studenten van de minor Enterprise Risk Management. De resultaten van de pilot zijn in het voorgaande hoofdstuk geanalyseerd. Met behulp van die analyse kon het programma aangepast worden voor de metingen met ondernemers. De resultaten van die metingen zijn ook in het voorgaande hoofdstuk te vinden. In deze paragraaf worden deze gegevens geanalyseerd. Eerst wordt een terugblik gegeven op de aanbevelingen van de pilot, deze aanbevelingen zullen gekoppeld worden aan de resultaten van de workshops. Daarna worden de workshops apart geanalyseerd. Op het laatst zal de vragenlijst als een vergelijkingsmiddel geanalyseerd worden. Uit de pilot is een aanbeveling voortgekomen om altijd naast de ondernemer te blijven zitten bij het invullen van het programma om waar nodig de antwoorden handmatig in te vullen. Tijdens de workshops bleek wederom, dat het nodig was om dit te doen. Bij ondernemer B was het noodzakelijk om zijn antwoorden handmatig in te vullen, omdat het programma die antwoorden niet kon geven. Dat betekent dat deze aanbeveling nog steeds geldt, pas als het programma loopt zonder handmatige aanpassingen kan ervoor gekozen worden om het zelfstandig te doen. Een andere aanbeveling was om te zorgen dat de risicomatrix goed werkt. Dit was noodzakelijk om de toegevoegde waarde voor de ondernemer te creëren. Helaas is het tijdens de twee metingen niet gelukt om de risicomatrix weer te geven. Dit kwam, doordat de verliescurve in beide gevallen niet getekend kon worden. Toch blijft het een mooie toegevoegde waarde voor de ondernemer. In de toekomst kan worden gekeken hoe de ondernemers het ervaren.
46
4.2.1 Ondernemer A Tijdens de meting is de ondernemer gevraagd naar zijn risicohouding. Ook is de risicohouding gemeten met behulp van een vragenlijst. Helaas is het niet gelukt om zijn risicohouding met behulp van het programma te meten. In deze subparagraaf wordt gekeken of de gevonden resultaten met elkaar overeenkomen en of ze van elkaar verschillen. De ondernemer gaf aan dat hij risicozoekend is, zijn woorden hierbij waren: ik wil best risico's nemen als ik goed georiënteerd ben. Dat duidt op risicozoekend gedrag. Uit het programma kwam ook naar voren dat ondernemer B bovengemiddelde risico tolerantie heeft. Uit de vragen negen en tien kwam risicozoekend gedrag bij winsten en verliezen naar voren. Deze resultaten komen met elkaar overeen. In dit geval klopten de uitkomsten van de vragenlijst met de werkelijke risicohouding van de ondernemer. Dit zijn echter subjectieve waarnemingen. Tijdens de workshop is geen directe vraag gesteld of de ondernemer risicozoekend, risiconeutraal of risicomijdend was. Hierdoor kan niet met zekerheid conclusie getrokken worden. In de toekomst moet deze vraag zeker gesteld worden. Zoals eerder gezegd kon het programma geen resultaat opleveren. Dat kwam doordat de beginwaardes: minimale en maximale winst en verlies niet duidelijk uitgelegd werden. Hierdoor zijn er bedragen opgegeven die niet klopten. Het programma kon met deze bedragen geen realistische keuzes vormen, waardoor er heel snel in de keuzeopties bedragen kwamen die onrealistisch hoog waren. De slechte uitleg kwam doordat de definities van minimale winst/verlies en maximale winst/verlies niet strak gedefinieerd waren. Er zou dan altijd ruimte zijn voor interpretatie. Om ervoor te zorgen dat deze fout niet nogmaals herhaald zou worden moeten deze definities strakker worden. Er moet gewerkt worden vanuit een financiële doelstelling van de ondernemer. Deze doelstelling zal wel per ondernemer verschillen. Sommigen geven aan dat hun doelstelling een bepaalde omzet is, sommigen gebruiken hun loon. Het is niet erg om met verschillende doelstellingen te werken, zolang de ondernemer er een gevoel bij heeft. Wanneer die doelstelling duidelijk wordt, moet afgesproken worden dat alles boven de doelstelling winst is. Het verlies is wanneer een deel van die doelstelling niet gehaald wordt. Ondanks dat de uitslag niet bruikbaar was, is er wel naar voren gekomen dat ondernemer A nooit het maximale verlies zal accepteren. Hij gaf aan dat bij grote verliezen zijn keuze altijd naar de andere optie zal uitwijken. Het programma is na de workshops nogmaals aangepast en er is gekozen om het opgegeven maximale verlies niet mee te nemen. In de nieuwe versie moet de ondernemer het verliesbedrag wel opgeven, maar het programma zal dat verlies herberekenen.
4.2.2 Ondernemer B De tweede ondernemer, ondernemer B, heeft de meting gedaan tijdens de workshop. Bij deze ondernemer is het helaas ook niet gelukt om een bruikbare grafiek weer te geven. De redenen daarvoor zijn in het voorgaande hoofdstuk benoemd. Ook deze ondernemer is gevraagd naar zijn risicohouding en is de vragenlijst afgenomen. Uit zijn eigen woorden kon twijfelachtig gedrag worden opgemaakt. De ondernemer noemt zichzelf relaxt bij het nemen van risico's en zegt dat hij niet vaak daarover nadenkt. Dat zou op neutraal risicogedrag kunnen duiden, echter heeft hij ook gezegd dat hij het heel belangrijk vindt om veel reserves aan te houden, om zijn arbeidsongeschiktheidsrisico te dekken en zijn pensioen zeker te stellen. Door zijn daden te analyseren, komt risicomijdend gedrag naar voren. Omdat ondernemers hun eigen risicogedrag vaak overschatten zoals in paragraaf 2.5 risicohouding van de ondernemers genoemd, kan deze analyse beter gemaakt woorden op basis van daden in plaats van woorden. Dat betekent dat ondernemer B risicomijdend is. Uit de resultaten van de vragenlijst bleek dat ondernemer B bovengemiddelde risicotolerantie heeft. 47
Als er gekeken wordt naar vragen negen en tien, waaruit gedeeltelijk blijkt dat hij risicozoekend is, dan ontstaan er twijfels. Er wordt een vraag gesteld waarbij het bedrag gebruikt wordt van € 1.000. Tijdens de workshop bleek dat bedragen onder € 10.000 voor deze ondernemer niet interessant waren. Doordat in de vragenlijst te kleine bedragen gebruikt worden, kan zijn risicozoekend gedrag verklaard worden. Het zegt echter niets over zijn risicohouding bij bedragen die wel interessant zijn. Dit is een nadeel van de vragenlijst. De uitgebreide analyse naar aanleiding van veldonderzoek naar deze vragenlijst wordt verder in het rapport gegeven. De laatste belangrijke bevinding tijdens de workshop was de fout in het programma. Deze fout werd al eerder gezien tijdens de metingen, maar er werd niet gedacht dat het bij meerdere mensen voor zou komen. Deze fout is omschreven in het voorgaande hoofdstuk. In deze paragraaf wordt niet gekeken waarom de fout ontstaan is, maar hoe het opgelost kan worden. Zoals in paragraaf 3.3.2 ondernemer B bleek, waren de gebruikte bedragen niet goed. De ondernemer werd gevraagd een keuze te maken tussen: 10% kans op € 0 en 90% kans op € 2.602 OF 10% kans op - € 4.000 en 90% kans op € 60.000 Het bedrag van - € 4.000 heeft de ondernemer zelf gekozen een stap eerder in het programma. Dat betekent dat de ondernemer aangaf dat hij deze optie accepteert bij het verlies van € 4.000. Het programma vraagt hem daarna om van zijn keuze af te wijken ten gunste van een andere optie. Alleen is deze optie helemaal niet aantrekkelijk om het te accepteren. Dat betekent dat het bedrag van € 2.602 te laag is en veel hoger moet liggen. Het zou bijvoorbeeld gekoppeld kunnen worden aan de minimale winst die de ondernemer opgeeft. In dit geval was de minimale winst € 10.000, dan is het logisch dat deze ondernemer niet voor optie kiest waarbij hij kans maakt op € 2.602. Deze workshop is een goede training geweest en dankzij deze workshop is het programma nogmaals verbeterd. Er is een directe koppeling te vinden met de gevonden literatuur. De ondernemer vond de vragen te hypothetisch en abstract, het leek niet op de realiteit. Zoals eerder beschreven is het gebruik van hypothetische vragen niet het beste middel om risicohouding te meten. Echter is dit nu wel de enige manier om het te doen, door de beslissingen in het verleden erbij te betrekken zou het levendiger gemaakt kunnen worden.
4.2.3 Analyse vragenlijst In dit onderzoek is ervoor gekozen om de resultaten van het programma te vergelijken met de resultaten van de vragenlijst Grable en Lytton. Tijdens het veldonderzoek zijn verschillende details naar boven gekomen omtrent het gebruik van de vragenlijst. In deze paragraaf wordt kort samengevat wat deze details waren en daarna wordt er gekeken wat voor invloed het heeft op de voorgestelde methode. In de voorgaande paragrafen zijn de nadelen van de vragenlijst al eerder beschreven, samengevat zijn het de volgende nadelen: de vragenlijst heeft geen context, het is moeilijk om antwoorden te geven zonder rekening te houden met een eventuele context; sommige vragen bevatten antwoorden waarbij een reden gegeven wordt, door een reden te vermelden wordt de kans kleiner dat dit antwoord bij iemand past; de vragen zijn soms moeilijk te begrijpen wanneer een persoon die de test moet maken niet veel verstand heeft van beleggen. Er zijn meerdere vragen waarbij van obligaties, aandelen en andere vermogensbestanddelen wordt gesproken; gebruikte bedragen kunnen verschillende betekenis hebben voor verschillende mensen. Deze nadelen zijn erg belangrijk om in acht te nemen bij het afnemen van de vragenlijst. Er kan geen context worden gecreëerd, maar de ondernemer is altijd vrij zijn huidige situatie als uitgangspunt te gebruiken. Wat het tweede punt betreft, de vragen zijn eenmaal zo gemaakt, de 48
ondernemer wordt ook gevraagd om een antwoord te kiezen dat dicht bij zijn antwoord ligt. Het is onmogelijk om alle antwoorden in zo'n vragenlijst op te nemen. En om ervoor te zorgen dat een persoon alle vragen snapt, kan van tevoren gevraagd worden over de kennis omtrent beleggingsvormen en zo nodig uitleg te geven. Het feit dat sommige bedragen te laag zouden kunnen zijn vormt wel een probleem. Er worden vragen gesteld waarbij met € 1.000 gewerkt wordt, terwijl sommige ondernemers € 200.000 winst kunnen hebben. Dan is het gokken met dat geld niet risicovol voor hen. Wellicht kan daarover in de toekomst contact worden gezocht met de schrijvers van de vragenlijst. Het is echter nog maar de vraag of de hoogte van de bedragen invloed heeft op de keuzes, door deze vragenlijst vaker af te nemen zal in de toekomst blijken of het ook klopt. De vragenlijst meet de risicohouding van de ondernemer, deze methode is descriptief. Dat betekent dat het een beschrijvende methode is. Het programma van A.F. de Wild is juist normatief. Het geeft aan hoe een persoon zou moeten handelen, met het in acht nemen van zijn voorkeuren. Het is niet ideaal om descriptieve en normatieve methoden met elkaar te vergelijken. Maar naar aanleiding van het vooronderzoek in hoofdstuk twee is er toch besloten om vragenlijst als vergelijkingsmiddel te gebruiken. In het derde hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van de pilot resultaten. Tijdens deze analyse worden de resultaten van het programma gesplitst in descriptief en normatief. De normatieve resultaten zouden een significant verschil moeten hebben met de descriptieve resultaten van de vragenlijst. De descriptieve resultaten van het programma en de vragenlijst zouden dan geen significant verschil tussen beiden moeten hebben. Op deze manier kan toch nog vergelijking plaatsvinden tussen beide methodes, rekening houdend met hun verschillen.
49
Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden conclusie en aanbevelingen gegeven omtrent het uitgevoerde onderzoek. In de eerste paragraaf worden de antwoorden gegeven op de onderzoeksvraag en de deelvragen die aan het begin van het onderzoek geformuleerd waren. In de tweede paragraaf komen de algemene en de overige aanbevelingen naar voren.
5.1 Conclusie Dit onderzoek is in maart gestart, er is veel werk verricht om ervoor te zorgen dat de onderzoeksvraag beantwoord kon worden. Om het antwoord op de vraag te vinden is een aantal deelvragen geformuleerd. In deze paragraaf zal expliciet antwoord gegeven worden op de onderstaande vragen. De antwoorden zullen kort en duidelijk zijn, de volledige toelichting is immers in dit rapport te vinden in verschillende hoofdstukken.
Onderzoeksvraag Op welke manier kan worden getest of het instrument, ontwikkeld door de heer A.F. de Wild (2012) inderdaad de risicohouding van de ondernemers meet?
Deelvragen 1.1 Welke relevante definities in de literatuur zijn er met betrekking tot risico en risicohouding? In de literatuur zijn er veel definities te vinden rondom begrippen risico en risicohouding. Niet alle definities zijn bruikbaar voor dit onderzoek. Sommige definities van risico gaan ervan uit dat risico een negatief gevolg heeft. Andere definities betrekken ook een positief gevolg erbij. Het is belangrijk om deze twee van elkaar te onderscheiden. Daarom is ervoor gekozen om twee definities van risico te gebruiken. De eerste definitie wordt gebruikt in het risicomatrix: Risico ligt besloten in onzekerheid en blijkt uit risicofactoren en de gevolgen hiervan voor de risicoobjecten en de omvang van de schade in een bepaalde periode. In deze definitie wordt ervan uitgegaan dat er alleen negatieve gevolgen kunnen ontstaan. In het programma van A.F. de Wild wordt ook gesproken van risico, samen met risicohouding. In het programma wordt echter ook rekening gehouden met de positieve gevolgen van risico. Daarom zijn de onderstaande definities van risico en risicohouding belangrijk: Risico: “Risico is een onzekere gebeurtenis met zowel positieve als negatieve gevolgen voor het behalen van het doel”.60 Risicohouding: “The acceptable level of variation relative to achievement of a specific objective, and often is best measured in the same units as those used to measure the related objective. In setting risk tolerance, management considers the relative importance of the related objective and aligns risk tolerances with risk appetite. Operating within risk tolerances helps ensure that the entity remains within its risk appetite and, in turn, that the entity will achieve its objectives”.61
60
Waal, van der D. (2010) “Introductie risicomanagement”. Hogeschool Rotterdam: Rotterdam Rittenberg, L. & Martens, F. (2012) Enterprise Risk Management — Understanding and Communicating Risk Appetite 61
50
1.2 Welk instrument kan ter vergelijking gebruikt worden om de risicohouding van de ondernemers te meten? Met behulp van het literatuuronderzoek kon deze vraag worden beantwoord. Er is in de literatuur gezocht naar verschillende artikelen omtrent het meten van risicohouding. Met behulp van deze artikelen kon een vijftal risicohouding meetmethodes worden samengesteld. 1. Keuze dillema's 2. Nutsfunctie 3. Object metingen 4. Heuristische regels 5. Vragenlijsten In dit rapport is eerder een uitgebreide bespreking van bovenstaande vijf methoden aan bod gekomen. Door verschillende redenen is de keuze voor een vergelijkend instrument op een vragenlijst gevallen. Op dat moment is een vervolgonderzoek gestart naar verschillende vragenlijsten die gebruikt worden voor het meten van risicohouding. In veel onderzoeken werd de vragenlijst van Grable en Lytton62 gebruikt als een vergelijkingsmiddel. Daarnaast zijn onderzoeken geweest waaruit bleek dat de resultaten van de vragenlijst betrouwbaar en valide waren. Dat betekent dat het instrument, dat ter vergelijking kan worden gebruikt om risicohouding van de ondernemers te meten is de vragenlijst van Grable en Lytton. De resultaten van de vragenlijst kunnen op verschillende manieren vergeleken worden met de resultaten van het programma. Er kan apart naar vragen negen en tien van de vragenlijst worden gekeken om de risicohouding te splitsen naar winsten en verliezen. Daarnaast kan er een score gemaakt worden van de uitkomsten van het programma. De score waarin de kansweging is verwerkt wordt vergeleken met de score van de vragenlijst. Deze scores zouden aan elkaar gelijk moeten zijn omdat het beiden descriptieve methoden zijn. De score van het programma zonder de kansweging en de score van de vragenlijst zouden een significant verschil moeten hebben tussen elkaar. Dit komt omdat een descriptieve theorie van een normatieve hoort te verschillen. 1.3 Wat zijn de voor- en nadelen van de verwachte nutstheorie ten aanzien van de risicohouding? In paragraaf 2.4 wordt uitvoerig stil gestaan bij het in kaart brengen van de nadelen en een voordeel van de verwachte nutstheorie ten aanzien van de risicohouding. Deze nadelen zijn:
Verwachte nustheorie kan het morele plicht concept en het social welfare status concept niet verklaren. Echter spelen deze twee concepten weinig tot geen rol bij de ondernemers, en is het daarom niet het meest cruciale nadeel. De nutsfunctie van personen verandert in de tijd, er zijn meerdere onderzoeken gedaan die deze stelling onderbouwen. Dit feit kan tot een voordeel worden omgevormd, wanneer aan de ondernemer expliciet vermeld wordt dat het een momentopname is. Hierdoor wordt behoefte gecreëerd om het programma tot een risicomanagement instrument om te vormen en blijvend te gebruiken. De manier waarop het programma werkt, door middel van hypothetische vragen, wordt in twijfel gebracht. Er zijn onderzoeken geweest waaruit bleek dat het gebruik van hypothetische vraagstellingen vaak tot onbetrouwbare en niet valide resultaten leidden. De onduidelijkheid over welke nutsfunctie gemeten moet worden is een van de nadelen. Door te zorgen voor een goede afbakening in het programma kan dit nadeel vermeden
62
Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181
51
worden. Dit kan gedaan worden door een uitgebreid marktonderzoek met een gekoppeld marketingplan. Het voordeel van het gebruik van de nutstheorie is de normatieve claim. Het programma houdt rekening met de kansweging volgens prospect theorie, maar het analyse wordt op basis van de nutstheorie gemaakt. 1.4 Welke risicohouding hebben de ondernemers? Om de workshops beter aan te laten sluiten op de ondernemers is een verkennend onderzoek gedaan naar hun risicohouding. Er is gekeken hoe ondernemers naar hun risicohouding kijken, hoe ze kansen en gevolgen inschatten en hoe risicovol ondernemers zijn. De gevonden resultaten zijn terug te vinden in paragraaf 2.5. Belangrijke gegevens uit dat onderzoek zijn: ondernemers onderschatten kansen en gevolgen van risico's. Om te voorkomen dat tijdens de workshops verkeerde kansen ingeschat worden, kan er gewerkt worden met jaartallen. Hoe vaak vindt een gebeurtenis plaats; ondernemers overschatten vaak hun risicohouding wanneer het gevraagd wordt. Ze geven een sociaal wenselijk antwoord, dat ze risicozoekend zijn. Om ervoor te zorgen dat het duidelijk wordt welke risicohouding een ondernemer heeft, moet er eerst gevraagd worden naar hoe de ondernemer met risico's omgaat. Hoe typeert u uw risicohouding is een vraag die gesteld was tijdens de workshops. Daarnaast kan gevraagd worden naar voorbeelden. Ook tijdens de workshop wordt vaak informatie verstrekt op basis waarvan conclusie kan worden getrokken over iemand zijn risicohouding. Om er toch voor te zorgen dat er geen verkeerde conclusies getrokken worden moet de controlevraag ingebouwd worden. Deze controlevraag is: bent u risicozoekend, risiconeutraal of risicomijdend? 1.5 Wat zijn de voor- en nadelen van het programma A.F. de Wild (2012)? Tijdens het onderzoek is er vaak met het programma gewerkt. Hieruit kwamen verschillende voor- en nadelen naar voren. Ook is de bedenker van het programma en de programmeur naar de voor- en nadelen gevraagd. Deze zijn uitgebreid beschreven in paragraaf 3.2.2. Hieronder wordt puntsgewijs een opsomming gegeven van de gevonden voor- en nadelen. Voordelen: het programma is gebaseerd op een wetenschappelijk onderbouwde theorie; het is een nieuwe verfrissende methode om risicohouding te meten; het programma geeft de ondernemer een toegevoegde waarde door middel van een risicomatrix; het programma kan gebruikt worden in combinatie met een risicomanagement consultancy gesprek; het programma draait op Excel dat op bijna elke computer geïnstalleerd is; het programma werkt met realistische gegevens, opgegeven door de ondernemer. Nadelen: het programma is tijdrovend; het programma is ingewikkeld; de keuzes in het programma zijn abstract; interface is niet uitgewerkt; het programma draait niet op alle Excel versies; het programma kan niet op afstand worden ingevuld; de verliescurve wordt niet altijd getekend. 52
Nadat de deelvragen beantwoord zijn kan een antwoord op de onderzoeksvraag worden gegeven. Op welke manier kan worden getest of het instrument, ontwikkeld door de heer A.F. de Wild (2012) inderdaad de risicohouding van de ondernemers meet? Het instrument, ontwikkeld door A.F. de Wild zou volgens dit onderzoek getest kunnen worden door het samen met een vragenlijst van Grable en Lytton af te nemen tijdens een workshop. Wanneer de afname tijdens een workshop plaatsvindt, kan veel feedback worden verzameld. Deze feedback zal voor een verdere verbetering van het programma zorgen. Beide resultaten kunnen na afloop van de sessie worden geanalyseerd op significante verschillen. De ondernemer zelf moet daarnaast ook gevraagd worden naar zijn risicohouding, eerst in indirecte vragen, daarna in één directe controlevraag. Er moet tijdens de sessie gelet worden op de daden en beslissingen die de ondernemer noemt, hieruit kan ook iemand zijn risicohouding afgeleid worden. Omdat tijdens het veldonderzoek naar voren kwam dat ondernemers niet heel erg geïnteresseerd waren in het uitvoeren van de test alleen is er in overleg besloten om er een workshop aan te koppelen. Het stappenplan dat bij de workshop noodzakelijk is, ziet er al volgt uit:
een afspraak maken bij de ondernemer; een vooronderzoek doen naar de ondernemer en zijn branche; vaak voorkomende risico's in die branche opzoeken, met bijbehorende kansen en gevolgen; het script aan de huidige staat van het programma aanpassen en meenemen naar de workshop; tijdens de workshop een duidelijke tijdlijn afspreken; bij het invullen van het programma expliciet vermelden dat het een half uur kost, maar dat het essentieel is; aan het einde van de workshop feedback vragen naar de workshop zelf en het programma.
5.2 Aanbevelingen Tijdens het uitvoeren van het onderzoek zijn verschillende aanbevelingen naar voren gekomen. In deze paragraaf worden aanbevelingen besproken die een directe link met de onderzoeksvraag hebben. Daarnaast worden ook overige aanbevelingen gegeven die belangrijk kunnen zijn voor een vervolgonderzoek. Het programma van A.F. de Wild is ingewikkeld, het is op dit moment nog mogelijk om antwoorden handmatig aan te passen wanneer het programma geen passend antwoord heeft. Hierdoor moet de deskundige, die het programma kan aanpassen, altijd naast de ondernemer blijven zitten tijdens de sessie. Het programma werkt met getallen die de ondernemer opgeeft, dat zijn minimale en maximale winst en minimaal en maximaal verlies. Het is belangrijk om deze begrippen aan de ondernemers uit te leggen waarbij hun doelstelling als uitgangspunt gebruikt wordt. Een mooie aanvulling op het programma is een risicomatrix, de aanbeveling is om deze nog verder te ontwikkelen en te blijven gebruiken.
53
Het programma wordt door de ondernemers saai genoemd. Om ervoor te zorgen dat het aantrekkelijker wordt kan een onderzoek worden gestart door de Commerciële Economie studenten. Het onderzoek doen naar hoe het programma minder saai en aantrekkelijk gemaakt kan worden. Deze studenten moeten in hun derde studiejaar CEP-punten verdienen. Lector Marketing zou voor deze samenwerking kunnen zorgen. Het programma is technisch gezien nog niet op haar best. In de toekomst zou er een mooie interface kunnen komen, wellicht een app. Voordat het zover is, moet er eerst gezorgd worden dat het op alle systemen en alle computers kan draaien. Om het programma werkelijk te testen, wordt een vergelijking gemaakt met de uitkomsten van de vragenlijst. Deze vragenlijst bleek niet altijd even duidelijk te zijn. Het is noodzakelijk om aan de ondernemer te vragen over zijn of haar kennis van beleggingen. Als de kennis niet voldoende is, dan moeten sommige begrippen toegelicht worden. Tijdens de workshop wordt ondernemers gevraagd risico's op te noemen die zij belangrijk vinden. Daarbij moeten ze kansen en gevolgen inschatten. Om ervoor te zorgen dat de kansen in de goede richting zijn, moet een vooronderzoek gedaan worden naar de risico's in de branche. Ook moet er bij elke kans gevraagd worden of deze kans inderdaad zo hoog of laag is, door het in jaartallen uit te drukken. Tijdens de workshop wordt de ondernemer naar zijn risicohouding gevraagd. Omdat ondernemers vaak hun risicohouding overschatten, kan ook gekeken worden naar hun beslissingen in het verleden. Daarnaast is het belangrijk om een directe vraag te stellen over de risicohouding om geen verkeerde conclusies te trekken uit de indirecte antwoorden. De laatste hoofdaanbeveling is om in de toekomst contact op te nemen met de onderstaande ondernemers om de workshop te verzorgen: Naam Functie E-mail Referentie Willem van Docent en
[email protected] V.Goryun Klink ondernemer Rocco Piers Ondernemer
[email protected] A.F. de Wild Edfrie Guy Bauwen Lector en
[email protected] A.F. de Wild ondernemer Hans van Docent en
[email protected] V.Goryun Langerak ondernemer Jos Willems Ondernemer en
[email protected] V.Goryun werknemer ING Imtech E.Zandvoort Willemijn Departement
[email protected] T.Sadiq Haverkorn Rotterdam
Overige aanbevelingen In het programma wordt niet altijd gewerkt met de bedragen die de ondernemer opgeeft. Soms wordt een bedrag gegeven dat veel lager is dan de minimale winst. Deze bedragen zijn voor de ondernemer niet interessant. De aanbeveling is om zoveel mogelijk met deze bedragen te werken. Om het programma in de markt te brengen en om meer mensen ervoor te interesseren is een marktonderzoek noodzakelijk. Een duidelijke afbakening van doelstellingen en doelgroepen is essentieel. Naar aanleiding van dit onderzoek moet een marketingplan komen om het programma te promoten en in de markt te brengen. 54
Literatuurlijst Artikelen: Andersen,S., Harrison, G. W., Lau, M.I., & Rutstrom, E.E., (2007) “Lost in space: are preferences stable?”. International Economic review, vol. 49, issue 3, pp 1091-1112. Assem, van den M.J. en Post, G.T. (2005) “Miljoenenjacht: voer voor economen”. Economisch Statistische berichten pp. 538-539 Baarspul, H. (2007) “Sensation Seeking en de Prospect Theory”. (Bachelor’s thesis) Retrieved from: http://essay.utwente.nl/58718/ Bakx, B. & Leender, H. (2004) “Pensioenbeleid met geavanceerde nutstheorie”. De actuaris, uitgave 12-1 Cantillon, R. (1734) “Essai sur la nature du commerce en general”. (Essay on the nature of general commerce), (H. Higgs, transl.), MacMillan, London. Etzioni, A. (1986) “The case for a multiple-utility conception”. Economics and Philosophy, 2, pp.159-183 Fennema, H. & Assen, van M. (1999) “Measuring the Utility of Losses by Means of the Tradeoff Method”. Journal of Risk and Uncertainty, 17:3 277–295 Fitzsimons, G.J., & Shiv, B., (-)”Push Polling: The Effects of Hypothetical Questions on Decision Making”. (Honor’s thesis) Retrieved from: www.citeseerx.ist.psu.edu Grable. J & Lytton, R.H. (1999) “Financial risk tolerance revisited: the development of a risk assessment instrument.” Financial Services Review 8 (1999) p.163–181 Greene, M.R. (1963) “Insurance mindedness – implications for insurance theory.” The Journal of Risk and Insurance Vol. 31, No. 1, p.27-38 Gruijs, J., Oznur, D., Polak, M. & Snijder, G. (2011) “Rapport risicoappetite De Wild 2011”. (Eindopdracht minor risicomanagement). Retrieved from the author. Kahneman, D. & Tversky, A. (1979) “Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk” Econometrica, 47(2), pp. 263-291 Levitan, S., & Thomson, R., (1995) The application of expected-utility theory to the choice of investment channels in a defined-contribution retirement fund. USA: University of the Witwatersrand Lint, van B. (2011) “In welke mate sluit een hypotheekadvies van een hypotheekketen aan bij de risicobereidheid van een huizenkoper?” (Afstudeerscriptie HBO) Retreived from: http://www2.hogeschoolrotterdam.nl/subsites_projectsites/SubsiteRisicomanagement/Docs/S Scripti%20Birgit%20van%20Lint.pdf March, J.G. & Shapira, Z. (1987) “Managerial perspectives on risk and risk taking”. Management Science, Volume 33, Issue 11, pp. 1404 – 1418 McCrimmon, K.R., & Wehrung, D.A., (1986) “Taking risks”. New York: Free press 55
Minkler, A.P. (1997) “The problem with Utility: Towards a NonConsequentalist”. Economics Working Papers. Paper 199709 Paunescu, C., & Cantaragiu, R. (2012) “How does the risk preference impact the need for achievement in business contexts”. Management & Marketing Challenges for the Knowledge society, vol.7, no.1, pp89-106 Prast, H. (2003) “Gedragseconomie: de rol van psychologie op financiële markten.” De Nederlandsche Bank, Research Series Supervision, 62. Rittenberg, L. & Martens, F. (2012) Enterprise Risk Management — Understanding and Communicating Risk Appetite. Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission Slovic, P. (1987) “Perception of risk”. Science, New Series, Vol. 236, No. 4799. (Apr. 17, 1987), pp. 280-285 Spezler, C.S. (1968) “The Development of a corporate risk policy for capital investment decisions.” IEEE Transactions on system science and cybernetics, vol. ssc-4, no 3. Verbaan, N.(2009) “Insight in to risk appetite”. Bachelor’s thesis. Retrieved from: http://www2.hogeschoolrotterdam.nl/eCache/DEF/1/87/126.html Versluis, V (2011) “Risk management and decision theory.” Bachelors thesis. Retrieved from the author. Wakker, P., & Deneffe, D., (1996) “Eliciting Von-Neumann- Morgenstern utilities when probabilities are distorted or unknown”. Management Science, Vol. 42, No. 8. (Aug., 1996), pp. 1140 Weber, E.U., Blais, A. & Betz, N.E. (2002) “A domain-specific Risk-attitude scale: measuring risk perceptions and risk behaviours”. Journal of behavioral decision making, 263-290. Wehrung, D.A., MacGrimmon, K.R., & Brothers, K.M., (1984) “Utility assessment: domains, stability and equivalence procedures”. Vancouver: Infor vol.22, no.2, May 1984. Wild, de A.F (2012). “ Application of descision theory in the evaluation of organizational risk appetite” (Doctoral dissertation). Retrieved from the author Zuidewijn, van J. de R. (2011) “Risicobeheersing en mogelijkheden voor pensioenopbouw”. GFK Custom research Boeken: Alting von Geusau, B.J.J., Meijer, R.S., Brouwer, J.Th.L., Meijer, J.H.J. (1998), Verzekering en kans. Amsterdam: W.E.J. Tjeenk Willink. Claassen, U. (2009) Handboek risico- en prestatiemanagement. Deventer: Kluwer. Claes, R.F. (2004) Risicomanagement. Groningen: Wolters-Noordhoff BV. Doherty, N.A. (2000) Integrated risk management. McGraw-Hill: USA Koele, P. & Pligt, van der J. (1993) Beslissen en beoordelen. Meppel: Boom Amsterdam 56
Louman, J.H.G., & Steens, H.B.A., (2003) Risicomanagement, een beheersingsmodel. Deventer: Kluwer. Peterson, M. (2009) An introduction to decision theory. New York: Cambridge University press. Rejda, E. (2011) Principles of risk management and insurance. New Jersy: Pearson Education, Inc. Vaughan, E. (1997) “Risk management”. Canada: John Wiley & sons Waal, van der D.(2010) “Introductie risicomanagement”. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam Williams, C.A. (1998) “Risk management and insurance”. Singapore: McGraw-Hill. Xiao, J.J. (2008) “Handbook of consumer finance research”. New York: Springer Science+Business Media Websites ABN Amro [Internet] http://www.abnamro.nl/nl/beleggen/starten_met_beleggen/beleggersprofiel/introductie.html [geraadpleegd op 21 mei 2012] American Psychological Association ( 2012) [Internet] http://psycnet.apa.org/index.cfm?fa=buy.optionToBuy&id=1994-24229-001 [geraadpleegd op 4 april 2012] CBS (n.d.) “Bedrijven, naar bedrijfsgrootte en rechtsvorm”.[Internet] http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bedrijven/cijfers/extra/2011-bedrijven-naar-bedrijfsgrootte-enrechtsvorm.htm [geraadpleegd op 2 april 2012] Energy and financial experts (n.d.) “Risico management”. [Internet] http://www.enfx.net/index.asp?type=30&PaginaID=157&CatID=246&SubID=149&ADID=4 [geraadpleegd op 22 mei 2012] Gray, L. (n.d) “Basic concepts” [Internet] http://wiki.dickinson.edu/index.php/Basic_Concepts [geraadpleegd op 4 april] IAK (n.d.) “Risico’s voor het bedrijf”. [Internet] https://www.iak.nl/Zakelijk/Bedrijfsrisico/Voor_het_bedrijf [geraadpleegd 10 april 2012] Ito, J.I. (2010) Wishful thinking in effective decision making [Internet] http://delivery.acm.org/10.1145/1840000/1838464/p1527ito.pdf?ip=145.24.61.191&acc=ACTIVE%20SERVICE&CFID=82413216&CFTOKEN=29434 506&__acm__=1336981881_435666752370d27d55f5f616760e49aa [geraadpleegd op 14 mei 2012] “Keuze van servey methode”. [Internet] http://habe.hogent.be/stat/survey/methode.html [geraadpleegd op 15 mei 2012] “Marketing evaluatie: klanttevredenheid”. [Internet] http://www.uspmc.nl/grafieken/usp/Marketing%20Visie/KTV.pdf [geraadpleegd op 15 mei 2012]
57
“Risicomanagement” [Internet] http://books.google.nl/books?id=KKM0qLbbgv0C&printsec=frontcover&source=gbs_ge_sum mary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false [geraadpleegd op 19 maart 2012] Sila (2007) Verzekeren en soorten verzekeringen [Internet] http://financieel.infonu.nl/verzekering/9879-verzekeren-soorten-verzekering.html [geraadpleegd op 21 maart 2012] Zichtadviseurs.nl. “Geef risico’s geen kans”. [Internet] https://www.zichtadviseurs.nl/getfile.php?id=756 [geraadpleegd op 22 mei 2012]
58
Bijlage 1: Risicohouding en verzekeringen Uit het beschrijvend onderzoek van Mark R. Greene63 blijkt dat er geen relatie bestaat tussen risicohouding van mensen en hun verzekeringsgedrag. Dat heeft Greene aangetoond door middel van een experiment onder 70 studenten. Hij geeft aan dat verzekeringsgedrag wellicht ergens anders afhankelijk van is. Als voorbeelden noemt hij opleidingsniveau, inkomen of een andere sociaal-economische variabele. Ook bestaat de mogelijkheid dat verzekeringsgedrag een voorgeprogrammeerde beslissing is, het afsluiten van verzekeringen zou routinematig plaatsvinden. Een andere bevinding omtrent verzekeringsgedrag was dat deze niet afhankelijk was van verschillende variabelen zoals leeftijd, spaargeld, inkomen, geslacht, in dienstbetrekking of niet. Een koppeling maken tussen risicohouding van ondernemers en verzekerbare risico’s is theoretisch mogelijk. Hierbij wordt niet naar het werkelijke verzekeringsgedrag van de ondernemer gekeken, maar naar de gewenste premies die de ondernemer bereid is te betalen. Uit een gesprek met A.F. de Wild bleek dat er een formule is, om vanuit de verkregen grafieken de gewenste verzekeringspremie te berekenen. De volgende gegevens zijn hierbij cruciaal: de kans op een gebeurtenis, de maximale schade bij deze gebeurtenis, en de risicohouding van de persoon. Om ondernemers goed advies te kunnen geven moet een vergelijking gemaakt worden tussen een verzekeringspremie die de verzekeraar biedt en de gewenste verzekeringspremie die uit het programma met behulp van een formule naar voren komt. Hierbij moet dus gekeken worden naar de verzekering. In dit onderzoek is een voorbeeld genomen bij het vooronderzoek, er is gekeken naar een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een verzekering die niet verplicht is, omdat het geen nut heeft om gewenste premie uit te rekenen, wanneer de ondernemer toch verplicht is om het met de gegeven premie af te sluiten. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering is heel duur voor ondernemers, velen twijfelen vaak of ze het af moeten sluiten. Het zou een goed advies zijn naar de ondernemer toe, als gezegd kon worden tegen welke premie hij of zij bereid is om deze verzekering af te sluiten. Wanneer de gewenste premie veel lager is dan de premie van de verzekeraar, zal de ondernemer toch nog na moeten denken of hij het echt wil en kan betalen. Het programma zegt dus niet wat ze moeten doen, maar wat ze zouden doen als ze naar hun risicohouding keken. Om de gewenste premie voor deze verzekering te berekenen zijn de relevante kansen en gevolgen nodig. Uit een internetonderzoek bleek dat de premie van deze verzekering afhankelijk is van onder andere de volgende factoren64: 1. 2. 3. 4. 5.
De leeftijd van de verzekerde Het geslacht van de verzekerde Het beroep van de verzekerde De taken van de verzekerde Het aantal gereden kilometers voor de zaak
63
Greene, M.R. (1963) “Insurance mindedness – implications for insurance theory.” The Journal of Risk and Insurance Vol. 31, No. 1, p.27-38 64 http://www.datishetverschil.nl/arbeidsongeschiktheidsverzekering/product_details.html [geraadpleegd op 24 april 2012]
59
Deze bovengenoemde variabelen hebben gevolgen op kansen van gebeurtenissen. De volgende gebeurtenissen zijn gedekt
Zwangerschap Ongeval, uitsluiting ongeval door hoge alcohol gehalte in het bloed en door het uitoefenen van gevaarlijke sporten.
De ongevallen die gedekt zijn hebben elk weer eigen kans die afhankelijk kan zijn van meerdere variabelen. De bovenstaande informatie geeft aan dat er enorm veel variabelen bestaan waar rekening gehouden moet worden bij het berekenen van een premie. Hierdoor is het heel lastig om per ondernemer de gewenste premie te berekenen. De opgeleverde baten zouden niet tegen de lasten opwegen. Hierdoor is in overleg besloten dat er geen koppeling gemaakt kan worden tussen het programma dat risicohouding meet en de verzekerbare risico’s.
60
Bijlage 2: Definities Risico M. Haller 65: “Risico is de mogelijkheid dat positieve verwachtingen niet in vervulling gaan.” R.L. Carter66: “De mate van variatie in de mogelijke effecten van een onzekere gebeurtenis.” Mehr en Hedges67: “Risico mag worden gedefinieerd als de mogelijkheid dat verliezen groter zullen zijn dan verwacht, normaal of gebruikelijk is.” Van Dale68: “Het gevaar van schade of verlies.” Business Dictonary: “Probability or threat of a damage, injury, liability, loss, or other negative occurrence, caused by external or internal vulnerabilities, and which may be neutralized through pre-mediated action.” 69 Encie: “Risico is de kans op gevaar of verlies. Deze kans kan zowel negatieve als positieve gevolgen hebben. Risico kan bewust worden opgezocht, maar het kan zich ook plotseling voordoen.”70
Risicohouding71
65
Haller, M. (1978) “Nieuwe grenzen van het risicomanagement”. VVP, 27-1-1978 Carter, R.L. (1979) “Reinsurance”. Deventer: Kluwer 67 Mehr, R. (1978) “Risk management in the business enterprise”. USA: Richard Irwin 68 www.vandale.nl [geraadpleegd op 20 maart 2012] 69 http://www.businessdictionary.com/definition/risk.html#ixzz16Nh6hrFa
[geraadpleegd op 20 maart 2012] 70 http://www.encie.nl/definitie/Risico [geraadpleegd op 20 maart 2012] 71 Verbaan, N.(2009) “Insight in to risk appetite”. Bachelors thesis. Retrieved from: http://www2.hogeschoolrotterdam.nl/eCache/DEF/1/87/126.html 66
61
Bijlage 3: Grable en Lytton vragenlijst Origineel72 1. In general, how would your best friend describe you as a risk taker? a. A real gambler b. Willing to take risks after completing adequate research c. Cautious d. A real risk avoider 2. You are on a TV game show and can choose one of the following. Which would you take? a. $1,000 in cash b. A 50% chance at winning $5,000 c. A 25% chance at winning $10,000 d. A 5% chance at winning $100,000 3. You have just finished saving for a “once-in-a-lifetime” vacation. Three weeks before you plan to leave, you lose your job. You would: a. Cancel the vacation b. Take a much more modest vacation c. Go as scheduled, reasoning that you need the time to prepare for a job search d. Extend your vacation, because this might be your last chance to go first-class 4. If you unexpectedly received $20,000 to invest, what would you do? a. Deposit it in a bank account, money market account, or an insured CD b. Invest it in safe high-quality bonds or bond mutual funds c. Invest it in stocks or stock mutual funds 5. In terms of experience, how comfortable are you investingin stocks or stock mutual funds? a. Not at all comfortable b. Somewhat comfortable c. Very comfortable 6. When you think of the word “risk”, which of the following words comes to mind first? a. Loss b. Uncertainty c. Opportunity d. Thrill 7. Some experts are predicting prices of assets such as gold, jewels, collectibles, and real estate (hard assets) to increase in value. Bond prices may fall; however, experts tend to agree that government bonds are relatively safe. Most of your investment assets are now in high interest government bonds. What would you do? a. Hold the bonds b. Sell the bonds, put half the proceeds into money market accounts, and the other half into hard assets c. Sell the bonds and put the total proceeds into hard assets d. Sell the bonds, put all the money into hard assets, and borrow additional money to buy more
72
Gilliam, J., Chatterjee, S & Grable, J. (2010) Measuring the Perception of Financial Risk Tolerance: A Tale of Two Measures. Association for Financial Counseling and Planning Education
62
8. Given the best and worst case returns of the four investment choices below, which would you prefer? a. $200 gain best case; $0 gain/loss worst case b. $800 gain best case; $200 loss worst case c. $2,600 gain best case; $800 loss worst case d. $4,800 gain best case; $2,400 loss worst case 9. In addition to whatever you own, you have been given $1,000. You are now asked to choose between: a. A sure gain of $500 b. A 50% chance to gain $1,000 and a 50% chance to gain nothing 10. In addition to whatever you own, you have been given $2,000. You are now asked to choose between: a. A sure loss of $500 b. A 50% chance to lose $1,000 and a 50% chance to lose nothing 11. Suppose a relative left you an inheritance of $100,000, stipulating in the will that you invest ALL the money in ONE of the following choices. Which one would you select? a. A savings account or money market mutual fund b. A mutual fund that owns stocks and bonds c. A portfolio of 15 common stocks d. Commodities like gold, silver, and oil 12. If you had to invest $20,000, which of the following investment choices would you find most appealing? a. 60% in low-risk investments, 30% in medium-risk investments, 10% in high-risk investments b. 30% in low-risk investments, 40% in medium-risk investments, 30% in high-risk investments c. 10% in low-risk investments, 40% in medium-risk investments, 50% in high-risk investments 13. Your trusted friend and neighbor, an experienced geologist, is putting together a group of investors to fund an exploratory gold mining venture. The venture could pay back 50 to 100 times the investment if successful. If the mine is a bust, the entire investment is worthless. Your friend estimates the chance of success is only 20%. If you had the money, how much would you invest? a. Nothing b. One month’s salary c. Three month’s salary d. Six month’s salary Vertaald73 1. Hoe zou een vriend u beschrijven wanneer het gaat om het nemen van risico: a. Een echte gokker; b. Is bereid risico te nemen na eerst onderzoek te hebben gedaan; c. Voorzichtig; d. Een echte risico-ontwijker; 2. U doet mee aan een spelshow en u kunt kiezen uit de volgende opties. Welke keuze zou u nemen? a. €1.000,- contant; b. 50% kans op het winnen van €5.000,-; 73
Door Brigit van Lint en Valentina Goryun
63
c. 25% kans op het winnen van €10.000,- ; d. 5% kans op het winnen van €100.000,-. 3. U hebt zojuist het bedrag bij elkaar gespaard voor de droomvakantie. Drie weken voordat u gepland hebt weg te gaan wordt u ontslagen. U: a. Annuleert de vakantie b. Gaat nog steeds op vakantie, maar dan eenvoudiger; c. Gaat zoals gepland, aangezien u de tijd nodig hebt om u voor te bereiden voor het zoeken van een baan; d. Breidt u vakantie uit, omdat dit wel eens de laatste kans zou zijn om eersteklas te vliegen. 4. Wanneer u onverwachts €20.000,- zou krijgen om te investeren, wat zou u dan doen? a. Ik zou het storten op een spaarrekening; b. Ik zou het investeren in veilige obligaties of obligatiefondsen van hoge kwaliteit; c. Ik zou het investeren in aandelen of aandelenfondsen. 5. Welk gevoel krijgt u bij het investeren in aandelen en aandelenfondsen? a. Geen goed gevoel; b. Neutraal; c. Heel goed gevoel. 6. Welke van de volgende woorden komen het eerst in u op wanneer u aan het begrip “risico” denkt? a. Verlies; b. Onzekerheid; c. Kans; d. Uitdaging. 7. Een aantal experts voorspelt dat materiële vermogensbestanddelen zoals goud, juwelen en onroerend goed in waarde zullen stijgen; de obligatieprijzen zullen dalen, hoewel, de experts zijn het er wel met elkaar eens dat beleggen in obligaties veilig is. Het meeste van uw vermogen heeft u geïnvesteerd in staatsobligaties met hoge interest. Wat gaat u doen? a. Ik houd de obligaties b. Ik verkoop de obligaties, de ene helft stop ik in deposito’s en met andere helft beleg ik in materiële vermogensbestanddelen; c. Ik verkoop de obligaties, en zet de gehele opbrengst in materiële vermogensbestanddelen; d. Ik verkoop de obligaties, zet al het geld in op de materiële vermogensbestanddelen, en leen extra geld om meer te kunnen beleggen. 8. Op welke van de onderstaande investeringsmogelijkheden zou uw keus vallen? a. €200,- winst in het beste geval en, €0,- verlies in het ergste geval; b. €800,- winst in het beste geval maar, €200,- verlies in het ergste geval; c. €2.600,- winst in het beste geval maar, €800,- verlies in het ergste geval; d. €4.800,- winst in het beste geval maar, €2.400,- verlies in het ergste geval. 9. Bovenop wat u bezit, krijgt u €1.000,-. U wordt gevraagd tussen het volgende te kiezen: a. De zekerheid op een winst van €500,-; b. 50% kan op een winst van €1.000,- en 50% kans op niets. 10. Bovenop wat u bezit, krijgt u €2.000,- U wordt gevraagd tussen het volgende te kiezen: a. De zekerheid op een verlies van €500,-; b. 50% kans op een verlies van €1.000,- en 50% kan op geen verlies.
64
11. Stelt u voor dat een familielid u €100.000,- heeft nagelaten met vermelding in het testament dat u al het geld in één van de volgende keuzes moet investeren. Welke zou u kiezen? a. Een spaarrekening of een deposito; b. Een fonds met daarin aandelen en obligaties; c. Een portefeuille van 15 veelvoorkomende aandelen; d. Handelswaar zoals goud, zilver en olie; 12. Wanneer u €20.000,- zou hebben om te investeren, welke van de volgende investeringskeuzes is voor u het aantrekkelijkst? a. 60% investeringen met laag risico – 30% investeringen met een medium risico – 10% investeringen met een hoog risico; b. 30% investeringen met laag risico – 40% investeringen met een medium risico – 30% investeringen met een hoog risico; c. 10% investeringen met laag risico – 40% investeringen met een medium risico – 50% investeringen met een hoog risico; 13. Uw vertrouwde vriend en buurman, een ervaren geoloog, is een groep van investeerders bij elkaar aan het brengen, die het aandurven een beginnend bedrijf in goudwinning te financieren. De onderneming zou 50 tot 100 keer de investering terug kunnen betalen wanneer het een succesvol bedrijf blijkt. Maar als de goudmijn failliet gaat is de investering niets meer waard. Uw vriend schat de kans van succes in op 20%. Als u het geld zou hebben, hoeveel zou u investeren? a. Niets; b. Één maandsalaris; c. Drie maandsalarissen; d. Zes maandsalarissen.
65
Scoring 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
A 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
B 3 2 2 2 2 2 2 2 3 3 2 2 2
Score
Level
C 2 3 3 3 3 3 3 3
D 1 4 4
3 3 3
4
4 4 4
4
GL Wild
33-47
You have a high tolerance for risk.
5
4
29-32
You have an above-average tolerance for risk.
4
3
23-28
You have an average/moderate tolerance for risk.
3
2
19-22
You have a below-average tolerance for risk.
2
1
0-18
You have a low tolerance for risk.
1
0
66
Bijlage 4: ABN-Amro risicoprofiel vragen 3. Door meer risico te nemen, neemt de kans op hogere winsten toe. Tegelijkertijd neemt dan ook de kans op hogere verliezen toe. Dit bepaalt uw zogenoemde risicohouding. Stel, u hebt een beleggingsportefeuille van EUR 10.000,-. En stel dat onderstaande antwoorden de mogelijke waardeontwikkelingen van deze portefeuille zouden aangeven na een jaar. Welk antwoord – oftewel welke risicohouding - zou dan het beste bij u passen? U neemt het risico dat het bedrag na een jaar een waarde vertegenwoordigt tussen:
4. Hoe reageert u wanneer u bij uw beleggingen voor deze beleggingsportefeuille te maken krijgt met plotselinge forse koersdalingen?
a EUR 9.500 en EUR 11.500 (-5% + 15%). b EUR 9.000 en EUR 12.500 (-10% + 25%). c EUR 8.000 en EUR 15.000 (-20% + 50%). d EUR 0 en EUR 30.000 (hierbij loopt u het risico uw volledige inleg kwijt te raken). e EUR -/- 5.000 en EUR 40.000 (hierbij loopt u het risico om meer dan uw inleg te verliezen en zelfs een schuld over te houden).
a Ik zou er slapeloze nachten van krijgen. b Ik vind het heel vervelend. c Ik vind het jammer, maar ik weet dat dit kan gebeuren. d Ik slaap net zo lekker als anders.
67
Bijlage 5: Gebruikte bronnen verwachte nutstheorie in het risicomanagement Informatie gevonden Doherty, N.A. (2000) “Integrated risk management”. McGraw-Hill: USA Williams, C.A. (1998) “Risk management and insurance”. McGrawHill: Singapore
Geen informatie gevonden Berg, van den H. (2009) ”Risk management”. Cengage Learning EMEA: Hampshire Borge, D. (2001) “The book of risk”. Canada: John Wiley & sons, INC Claes, P.F. (2008) “Risico management”. Groningen : Wolters Noordhoff BV Kuijck, van F. & Vugt, van R-A (-) “Risicomanagement, meer dan de som der delen”. Deloitte Financial Times (2005) “Mastering risk”. London, England: Risk FT partnership publications Het financiële dagblad (2005) “Mastering risico en onzekerheid”. Amsterdam: Business Contact Harrington, S.E. & Niehaus, G.R. (2003) “Risk management & insurance”. Singapore: McGraw-Hill Rejda, G.E. (2001) “Principles of Risk Management”. USA: Addison Wesley Longman, Inc Lam, J. (2003) “Enterprise Risk Management: from incentives to control”. New Jersey: John Wiley & sons, Inc Bartlett, J.(2007) “Management of risk: guidance for practitioners”. UK: Office of government commerce Sadgrove, K. (2007) “The complete guide to business risk management”. England: Gower Publishing Limited Alexander, C. & Sheedy, E. (2008) “The professional risk managers guide to financial markers”. USA: McGrawHill Vries, de E.B. (2003) “Riskant”. Den Haag: Ten Hagen & stam uitgevers
68
Bijlage 6: Casus pilot experiment Adviesbureau “t Eurootje” Vijf jaar geleden ben je afgestudeerd aan de Hogeschool Rotterdam en was meteen voor jezelf begonnen. Nu ben je een beginnend financieel adviseur met je eigen kantoor in Rotterdam Zuid. Je hebt een kring van vaste klanten waarmee je een goede omzet binnenhaalt. De klanten zijn tevreden, waardoor ze terug blijven komen. Echter, ben je nog niet zo lang bezig, waardoor je nog meer klanten moet zoeken om winst te blijven maken. Aan het einde van het jaar zit je altijd te rekenen, je bent niet voor niets een financieel adviseur. Je denkt na over de winst die je minimaal wil behalen, over je maximaal mogelijke winst en je mogelijke verliezen. Als winst zie je een bedrag na aftrek van alle kosten, inclusief je eigen loon. Bij € 200 ben je tevreden, dat is je minimale winst per jaar, je hebt alle kosten kunnen betalen, je loon is voldoende en je hebt nog ruim € 200 over voor onvoorziene uitgaven. Het bedrag daaronder beschouw je niet als winst. Je droomwinst is echter veel hoger, bij € 10.000, de maximale winst die je zou kunnen behalen, zou je erg tevreden zijn, en het is mogelijk, alleen moeten de klanten dagelijks langskomen, wat soms nogal lastig kan zijn. De kans dat je winst maakt in een jaar is 75%, dat betekent dus ook dat er 25% kans bestaat op verlies. Verliezen heb je ook weleens, je bent een ondernemer en je weet dat het niet altijd goed gaat. Vanaf €500 begin je wel zorgen te maken, dat is je minimaal verlies. Alles daaronder zie je niet als verlies, maar als een onderdeel van het ondernemen. Je moet er echter niet aan denken om € 10.000 als verlies af te moeten boeken, dat zou je ondergang betekenen. Je reserves zijn dan zelfs niet voldoende om dit bedrag te dekken. Je wilt graag je risicohouding weten, daarvoor moet je in je gedachten de bovenstaande getallen houden. Denk na als de ondernemer die het risico heeft genomen voor zichzelf te beginnen. Minimale winst Maximale winst Minimaal verlies Maximaal verlies
€ 200 € 10.000 € 500 € 10.000
Succes!
69
Bijlage 7: Het script van de workshop Belangrijkste risico’s in het midden- en kleinbedrijf
Risico's Economische instabiliteit Brand Schade aan derden Arbeidsconflicten Personeelsschaarste Bestuurdersaansprakelijkheid Diversen
Ziekteverzuim Zelf arbeidsongeschikt worden Diefstal Schade door derden Personeelverloop Ideeën diefstal Weet ik niet
5%
3% 4%
6%
2%
1%
2% 18%
6% 13%
8%
5%
14% 13%
DESTEP-model voor externe risico’s Demografisch Economisch Sociaal-maatschappelijk Technologisch Ecologisch Politiek-bestuurlijk
Vergrijzing, ontgroening, verkleuring Crisis, BTW-verhoging, werkgelegenheid Opleidingsniveau, arbo dienst Social media, apps, i-pads Milieu verontreiniging, MVO Nieuwe wetgeving, ontslagrecht
PIOFACH-model voor interne risico’s Personeel Informatie Organisatie Financieel Administratie Communicatie Huisvesting
Ziekte medewerkers, opleidingsniveau Systemen crash, beveiliging Ongemachtigde handelingen Onvoldoende liquiditeit Verkeerde informatie of vertraagd Miscommunicatie, mismatch Ontoereikend, slechte arbeidsomstandigheden
70
Workshop risicomanagement 1. Welkom heten (bedanken voor het meedoen) en voorstellen: onderzoek en minor risicomanagement hebben aan de inhoud van de workshop bijgedragen. 2. Programma van vandaag max 5 min Eerste half uur: kijken naar de organisatie, vooral financiële doelstellingen en gebeurtenissen die deze doelstelling(en) in de weg kunnen staan. Daarbij gaan we kijken naar de kansen van deze gebeurtenissen en de gevolgen daarvan. U krijgt daarna de mogelijkheid om de prioriteit van deze gebeurtenissen aan te geven, welke vindt u het meest en minst belangrijk. Als dat klaar is, dan hebben we de risicoprofiel van uw bedrijf vastgesteld, dan weten we hoe uw organisaties uitziet qua risico’s. Tweede half uur gaan we kijken naar u als ondernemer en wat uw houding is ten aanzien van risico’s. Om de houding te meten heeft Arie de Wild een meetinstrument ontwikkeld, en de meting neemt een half uur van uw tijd. Voor sommige mensen is het een lastige taak omdat het soms abstract over kan komen. Het laatste half uur proberen we het daarom praktisch te maken. U hebt dan al aangegeven welke risico’s u heeft en welke u belangrijk vindt. Ook hebt u aangegeven welke houding u daartegenover hebt, en dat gaan we samen met de resultaten van het programma over elkaar heen leggen. Dit gebeurt om u als ondernemer te helpen inzichten te verkrijgen in risico’s. Welke risico’s verdienen de prioriteit en wat kan er aan gedaan worden. 3. Vragen over het bedrijf, de naam, werkzaamheden, winst . Max 10 min Vragen naar de risicohouding. Hoe zou u uw eigen risicohouding typeren? Ten aanzien van het behalen van uw financiële doelstelling, hoe ver gaat u daarin? Als u zichzelf in woorden zou omschrijven, ten opzichte van een gemiddelde ondernemer, bent u dan risicozoekender of risicomijdender? Waaruit blijkt dat? Wat zijn uw financiële doelstellingen? Winst => na aftrek van kosten en geld voor dagelijks leven. Alles daarboven is winst. Verlies, u moet een stuk van uw dagelijkse inkomen inleveren. Het kan ook zijn dat u het helemaal mist en diep in de schulden kunt komen. Doelstellingen: maand, kwartaal, jaar, projecten?
We hadden het net over winst, welke winst is verwaarloosbaar. Geen winst of verlies is 0, maar hoeveel van die 0 vandaan, dat u zegt: nu wordt het een beetje interessant. Wat is het realistisch maximum aan winst voor uw onderneming? Wanneer is het verlies van verwaarloosbare aard, als u inteert op uw inkomen? Daarboven begint het echt pijn te doen. Wanneer wordt de pijn ondraagbaar? Het betekent het einde van uw onderneming. Kans op succes en kans op verlies
71
4. Risico’s inventariseren max 15 min: welke risico’s staan u in de weg bij het behalen van uw doelstelling. Wat zijn de gevolgen met kansen? Let op schade per jaar, maand of kwartaal! Geef daarna de prioriteiten aan. Kansen op jaarbasis 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 15% 10% 5% 1%
Risico
Jaarlijks 1 keer in 1 jaar en 1 maand 1 keer in 1 jaar en 3 maanden 1 keer in 1 jaar en 5 maanden 1 keer in 1 jaar en 8 maanden 1 keer in de 2 jaar 1 keer in de 2,5 jaar 1 keer in de 3 jaar 1 keer in de 5 jaar 1 keer in de 7 jaar 1 keer in de 10 jaar 1 keer in de 20 jaar 1 keer in de 100 jaar
Kans
Gevolg
Prioriteit
72
5. Invullen van de vragenlijst en in de tussentijd het invullen van de risicomatrix max 5 min
6. Programma starten: getallen die u genoemd hebt komen in het programma weer terug. Max 25 min U gaat drie stappen maken, deze hebben tussenstapjes. U moet kiezen tussen twee opties. Het is een taartdiagram. U ziet percentage op succes en percentage op geen succes. Links is een risico waarbij kans is dat er geen enkel verlies ontstaat en kans dat er wel schade ontstaat. Rechts ziet u kans dat het winst oplevert, en een kans op verlies. De vraag die wordt gesteld is: welke keuze vindt u aantrekkelijker? Deze vragen zijn belangrijk om het programma op te kunnen starten. U maakt een keuze vanuit een basissituatie, er is nog niets aan de hand
U bent nu klaar met stap 1 en het programma vraagt of u beide opties even aantrekkelijk vindt (voelt). Op deze manier gaat het programma verder.
7. Klaar met het programma, uitleg grafiek. max 8 minuten 8. Uitleg wat een risicomatrix is. max 2 minuten 9. Bespreking risico’s in een risicomatrix. max 20 minuten
73