19 Juni 2015
KRANTENLEZERS
Eddy Posthuma de Boer kijkt, loopt rond en fotografeert Pagina 6
E e n u i t g av e va n h e t
PROVO
‘Dorpsgekken’ begrepen de kracht van beeldvorming Pagina 9
TELERAAF EN PARIOOL
Provo nam ‘burgerlijke pers’ stevig op de hak Pagina 11
70 JAAR BEVRIJDING
Persmuseum kijkt ‘met andere ogen’ naar naoorlogse jaren Pagina 18
Joop van Tijn, een merk op zichzelf Archief van topjournalist nu bij Persmuseum In 1997 overleed de journalist Joop van Tijn. De familie heeft onlangs zijn enorme archief overgedragen aan het Persmuseum. Tien jaar na zijn dood wijdden Mischa Cohen en Harm Ede Botje in Vrij Nederland een lijvig dossier aan ‘de vele levens van een rasjournalist’. Zolang er geen biografie bestaat over Van Tijn (1938-1997) is dit het levensdocument van deze wervelwind in de weekblad- en rtv-wereld.
Lees verder op pagina 2
2
de PersMus
DOOR MAURITS SCHMIDT
D
e Persmus vroeg beide VN-verslaggevers terug te kijken op de totstandkoming van dit standaardwerk: of zij het inmiddels anders zouden doen, of hun eigen mening over Van Tijn is veranderd in de loop der jaren. Ze ontvangen in een nondescripte glazen, aangebouwde puist ergens aan de Wibautstraat, waar de Weekbladpers de gouden geuren van de Raamgracht tracht te vergeten. Een van de vermakelijkste anekdotes uit ‘De vele levens’ betreft Joop van Tijns afscheidsbijeenkomst. Botje en Cohen beginnen er niet voor niets mee. Afscheid van een Van Tijn neem je niet op Zorgvlied, laat staan de Nieuwe Ooster, maar in Het Concertgebouw. Daar waren niet alleen de moeder van zijn kinderen, plus Ageeth Scherphuis en Irene van Lippe-Biesterfeld, maar ook tal van minder bekende huilende vrouwen. Speciaal voor deze gelegenheid hadden zij een broche opgespeld die onderling opvallende gelijkenis bleek te vertonen. Een afbeelding ervan staat bij het artikel; het voorwerp heeft veel weg van een art deco-mezoeza, zij het plat en zonder gaatjes. De verbazing over deze verrassing was bij de dames zelf het grootst. Vast staat dat Van Tijn altijd heel attent is geweest met cadeautjes. Zaten jullie als VN-journalisten niet te dicht bij Van Tijn op schoot, al was hij dan al tien jaar dood? Mischa: “We hebben juist in zijn geest een kritisch portret willen schrijven. Dat was wel het minste. Hij zou ook niet anders gewild hebben. We hebben zoveel mogelijk mensen gesproken die hem goed kenden.” Niets ontziend portret Harm: “Joop was alomtegenwoordig tot aan z’n dood. In al zijn functies echt een mediafiguur. Maar zoals het gaat met journalisten: ze zijn dood en ze zijn weg. Het zijn mensen van de dag, wij dan van de week. Hij stierf in het harnas. Ik heb alleen in zijn nadagen nog met hem gewerkt.” Mischa: “Ik heb lang bij de kleurenbijlage gewerkt met Gerard van Westerloo. Dat was een duidelijk een aparte redactie.” Harm: “Tien jaar na zijn dood was er natuurlijk sowieso al distantie, het stof was gaan liggen. Dus wilden we terugkijken in een nietsontziend portret, waarbij we geen rekening wilden houden met allerlei gevoeligheden. Daarom hebben we ook veel mensen buiten het vak geïnterviewd, vanaf zijn broer tot zijn allereerste vriendinnetje.
Ook de affaire midden jaren tachtig over bijverdiensten van Van Tijn, reden waarom mensen als Frits Barend, Henk van Dorp en anderen weg gingen, het staat er allemaal letterlijk in.” Mischa: “We zijn dat niet uit de weg gegaan. Maar we waren vooral geïntrigeerd door de parallelle levens van Joop. Van hem wordt terecht gezegd: hij is wel jong gestorven, maar heeft voor twee geleefd. Uit al die werelden hebben we geprobeerd mensen te spreken.” Harm: “Waarbij we het jappenkamp als motor voor zijn zijn hebben gezien en dus als bepalend voor zijn karakter en ontwikkeling in het stuk hebben geplaatst. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het kamp allesbepalend was.” Mischa: “Zo beschrijven we de zeer moeizame relatie met zijn moeder, van wie hij het idee had dat ze hem onvoldoende had beschermd. Maar we zijn niet gaan psychologiseren, we hebben het alleen aangegeven.” Harm: “Mensen, zoals Max van Weezel, vrouwen, kwamen hier wel steeds op terug.” Was Max een epigoon, een loopjongen van Van Tijn? Harm: “Hij is veel meer dan dat. Max is een instituut op zichzelf geworden, en zeer goed geïnformeerde verslaggever, een begrip in de Haagse verslaggeverij. Nog steeds nauw verbonden aan de krant, nu in freelance verband.” Charisma Mischa: “Joop was heel makkelijk in z’n contacten met mensen als Den Uyl, Ed van Thijn, Wiegel, Van Agt. Zijn tempo was zo hoog dat hij niet ook nog altijd tijd had er een stuk van te maken. Die rol had Max in het begin. Joop had de ingangen, de contacten, iedereen wilde met hem praten. Hij was intelligent en charismatisch. Ik ben nooit meer iemand tegengekomen die mensen zo kon bespelen, maar die ook werkelijk geïnteresseerd leek in al die mensen. Al kun je je afvragen of dat wel mogelijk is.” Hoe verhoudt zich dat tot zijn wantrouwen, paranoïde trekken misschien zelfs? Mischa: “Dat wantrouwen werd aan het eind van zijn leven steeds sterker. Toen hij op het eind Rinus Ferdinandusse afwees, zijn jarenlange maat en toeverlaat die hij was opgevolgd, was hij al ernstig ziek. Hij was ook een man van macht. Het ging hem altijd om alles winnen. Als je op zoveel borden tegelijk speelt en alles in de hand wilt houden en dat gaat niet meer… Dat heeft iets tragisch.”
De cover van VN, 1 september 2007. Dan heb je, je leven overziend, je hand overspeeld. Mischa: “Dat is te veel een moreel oordeel.” Harm: “Uiteindelijk is hij niet zo diep gevallen; hij overleed. Hij had tal van conflicten aan het einde van zijn leven, zoals we ook in ons stuk beschrijven. Bij Welingelichte kringen was het geëxplodeerd, op de redactie waren er moeilijkheden, de brouille met Rinus: daaraan kun je vaststellen dat hij de ballen niet meer in de lucht kon houden.” In hun dossier schrijft het duo er het volgende over: Vlak voor hij die zomer [in 1996] naar Frankrijk zou vertrekken, ging Ferdinandusse nog even langs bij Van Tijn. ‘Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Of hij er niet een rotzooitje van maakte. Er werden harde woorden gewisseld en aan het einde zei Joop: “We hebben elkaar niets meer te zeggen.”’ Zo gingen de twee gezworen vrienden die bijna veertig jaar lief en leed met elkaar hadden gedeeld uit elkaar. Ze zouden elkaar nooit meer zien. Hoe ging het intussen met de krant, de oplage? Harm: “De cijfers van toen en nu, als je die bedoelt, hebben geen enkel verband met elkaar.” Mischa: “De oplage ging juist omhoog toen we onder leiding van Rinus en Joop, begin jaren negentig overschakelden naar groot-magazineformaat. De hoogste waren rond 1978, met honderdduizend-plus. De huidige oplagecijfers, rond de 35.000, kun je natuurlijk allang niet meer aan Joop relateren.” Harm: “En het gaat nog steeds goed met het blad. Ik vind het wel knap dat onze zakelijke jongens ons in de zwarte cijfers weten te houden. We verdienen geld.”
de PersMus
3
MARTIN DIJKSTRA / VN
Pauw nu? Het is heel erg verschoven naar televisie. In zijn tijd was Joop de absolute nummer één.” Mischa: “Hij was meer een opiniemaker dan Ischa. Ischa heeft misschien meer nagelaten wat de tand des tijds kan doorstaan: boeken, columns. We hebben van anderen begrepen dat Joop en Ischa nogal aan elkaar gewaagd waren: geen van beiden echt dom, beiden dat kampverleden. Dat kon niet lang goed gaan. Ischa heeft dus ook maar kort voor VN geschreven.”
Mischa Cohen
Harm Ede Botje
Geen medewerking De kinderen van Van Tijn waren onlangs wel bij de overdracht van het archief aan het Persmuseum, maar wilden destijds niet meewerken aan jullie artikel. Mischa: “Toen we begonnen aan ons verhaal hebben we met de familie overlegd. Zij stonden positief tegenover een profiel van Joop, maar ze zeiden wel dat ze er zelf niet aan zouden meewerken. Ik denk dat dat in de geest van Joop was: je praat niet over dat soort dingen.” Harm: “Ik vond, terugkijkend, Ageeth Scherphuis, met wie hij een langdurige verhouding had, wel de dapperste. Die gaf zich het meeste in het verhaal.” Mischa: “Een autonome, krachtige vrouw die hem veel ruimte liet.”
van het gebouw aan de Raamgracht waar we vanaf de oorlog hebben gezeten, maar Frits Abrahams was daar niet bij. Wel uitgenodigd. Inmiddels werkt John Jansen van Galen aan een boek over Vrij Nederland. Misschien komt het onderwerp daarin nog een keer aan de orde.”
Grosso modo is het een mild verhaal. Zo zijn er geen onthullingen over de bekende breuk waarin Frits Abrahams een rol speelde. Maar ook hij weigerde met de VN-reporters te spreken. [Redacteur Frits Abrahams nam ontslag na een nooit opgehelderde kwestie waarbij redacteuren anonieme brieven ontvingen met beschuldigingen en opmerkingen over hun privéleven. Abrahams huurde een privédetective in die op de conclusie leek aan te koersen dat hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse zélf de brievenschrijver was.] Mischa: “We hebben niet de oplossing kunnen aandragen en evenmin kunnen achterhalen wie de beruchte brieven heeft geschreven waardoor die breuk optrad. Abrahams wilde niet meewerken aan ons verhaal.” Harm: “Dat mysterie wordt nooit opgelost.” Mischa: “Onlangs hadden we een afscheidsbijeenkomst
Het archief is nu overgedragen aan Het Persmuseum. Medewerkers van het museum en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis zullen het de komende periode ontsluiten en ordenen. Vervolgens wordt bekeken welke documenten openbaar worden. Mischa: “Toen ons stuk over Van Tijn uitkwam hebben verschillende uitgevers gevraagd of wij er een boek van wilden maken. Maar als eenvoudige letterknechten die stukjes moeten tikken hadden we daar geen tijd voor. Het was op zich een prachtig onderwerp en zeker een boek waard.” Harm: “Maar het archief was toen nog niet open. En misschien was het toen nog te kort na zijn dood. We waren al blij met dit VN-verhaal. We hebben ons wel afgevraagd of er nú nog een publiek zou zijn voor een boek over Van Tijn. Ik vermoed niet dat er heel veel nieuws uit het archief komt. ’ Opiniemaker Waar zetten jullie Joop op de journalistieke ladder tweede helft vorige eeuw? Mischa: “Hoog. Hij was een topjournalist. Hij had korte lijnen met de macht, stond niet met de hoed in de hand. Gewoon bellen, hop, meteen aan de lijn krijgen wie je wilt spreken. Hij was meer dan ‘de senior’ in Den Haag. Anderen? Hofland natuurlijk. En verder, tja… Ischa Meijer?” Harm: “Boebie Brugsma? Jeroen
Jullie eigen mening zit natuurlijk al in de keuze van je gesprekspartners, de onderwerpen die je uitlicht. Is die de afgelopen zeven jaar nog bijgesteld? Mischa: “Joop blijft een fascinerende figuur. Ik heb ons stuk voor deze gelegenheid teruggelezen, zag de compartimentering van zijn leven, zijn charme, het wantrouwen, de contacten; hij was bigger than life. Nee, hij was volgens veel geïnterviewden niet zo’n goeie hoofdredacteur, organisatorisch gezien. Zijn toegevoegde waarde als journalist was groter. Uit alle getuigenissen komt hij naar voren als een voortreffelijke journalist.” Harm: “Mijn focus is niet veranderd. Hij heeft een stimulerende rol gespeeld aan het begin van mijn carrière. Als geweldig journalist.” Mischa: “Dat is iets wat we misschien te weinig hebben benadrukt: dat hij bij VN, dat gesloten bolwerk, toch heel wat jonge mensen kansen heeft gegeven, gevormd, opgeleid.” Was het opbloeien van zijn intellect aan zijn tijd gebonden, of had zijn enorme intelligentie vandaag de dag dezelfde kansen gekregen? Mischa: “Ik ben niet thuis in Den Haag, maar het was wel de tijd van vóór de overmacht aan voorlichters. Als hij met Wiegel of Van Agt ging zitten, ging het nog echt tussen hen tweeën.” Harm: “En vóór de almacht van de televisie. Al had hij daar ook zijn stem, tot jaloezie van anderen.” Mischa: “Hij streed op meerdere fronten tegelijk: radio, televisie, gedrukte media. Hij was een merk op zichzelf.” ■
Het artikel van Cohen en Botje is afgedrukt in VN van 1 september 2007. Het is terug te vinden via: www.vn.nl/Standaard-Media-Pagina/ De-vele-levens-van-Joop-van-Tijn-25.htm
4
de PersMus
De aap in een lintenwinkel Een prachtige verzameling: blocnotes, agenda's, folders, knipsels, aantekeningen, veel aantekeningen, allemaal dichtbeschreven met bruine inkt. En fanmail, ook veel. Joop van Tijn was iemand die letterlijk alles bewaarde – een zegen voor het Persmuseum. DOOR BERT STEINMETZ
H
et was maar een bescheiden selectie die van 9 april tot 10 mei daar lag uitgestald als eresaluut aan deze grote journalist, bij de overhandiging van zijn archief. Een schatkamer van elf strekkende meter, tot en met zijn telefoon en zijn typmachine. “Daar stonden we, voor 23 van zúlke dozen, allemaal boordevol. We stonden paf! En we stonden nog paffer toen we zagen wat er in die dozen zat, namelijk alles”, schetste John Jansen van Galen, die aan een boek over de geschiedenis van Vrij Nederland werkt. “Ja, Joop heeft een enorm archief achtergelaten”, zei dochter Judith van Tijn bij de opening van de tentoonstelling. Daar kwam vooral naar voren wat een charmante inpalmer die Joop van Tijn was. “Joop had een grote voorkeur voor hooggeplaatste politici van zo rechts mogelijke signatuur”, memoreerde Max van Weezel, die menigmaal samen met zijn leermeester voor Vrij Nederland op pad was. Coen Verbraak onthulde dat hij al op zijn zeventiende een brief naar Joop van Tijn stuurde omdat hij journalist wilde worden, en tot zijn verbijstering ook nog naar Amsterdam werd uitgenodigd voor een gesprek. En dat hij van Joop leerde: als interviewer moet je permanent oefenen in hoe je je verplaatst in de ander. Van Tijn nam ook altijd een zeer weloverwogen cadeautje mee om de te interviewen persoon bij voorbaat in te pakken. Dus toen Verbraak een kunstenaar ging interviewen die 65
werd en een fameus drankorgel was, vroeg hij Joop advies over de te kiezen drank. “Maar hij zei: ‘Nee, koop een bundel Franse poëzie. Dan laat je zien: ik beschouw jou niet als een zuiplap, maar als een intellectueel’.” Maar ook vertelde Coen Verbraak hoe je, of je nu wilde of niet, Joops botheid of nonchalance altijd weer pikte. Dat hij je bezworen had je die dag te bellen, dat je de hele dag thuis bleef, want Joop zou bellen, en zelfs 's avonds het uitje met je vriendin daarvoor liet schieten. En dat Joop dan niet belde. Maar er altijd weer een zo charmante draai aan gaf, dat je zwichtte. Toen Jansen van Galen aantrad bij de Haagse Post, hoorde hij dat Van Tijn, die er net weg was, de bijnaam 'aap in een lintenwinkel' had gekregen: “Niet precies het beeld van iemand die nauwgezet tot in details een archief bijhoudt.” Dat hij dat toch met grote compleetheid deed, heeft volgens Jansen van Galen wel een verklaring: “Hij werd gedreven door wantrouwen en achterdocht, nuttige eigenschappen voor een journalist, maar die bracht hij ook van toepassing op zijn eigen leven. Joop bewaarde alles, want als je dat niet deed kon je nooit bewijzen dat het echt gebeurd was.” En bovendien: “Je werkte niet bij zomaar een weekblad, maar was als het ware een personage in een historisch proces, waarvan de details het verdienden voor het nageslacht te worden bewaard.” Daarom is dit archief volgens Jansen van Galen ook een monument van nostalgie. ■
de PersMus
5
Schoolrapporten, krabbels, brieven, foto’s en veel meer DOOR JOB SCHOUTEN
J
oop heeft er zeer veel moeite mee om volwassen te worden, Het liefst gedraagt hij zich (…) als een vlegel van 13 of 14 jaar. Het ontbreekt hem aan enig respect, want ik neem het hem hoogst kwalijk dat hij mij in deze drukke rapportentijd komt lastigvallen wegens wanordelijk gedrag.” Aldus een citaat uit een van de documenten in het archief van Joop van Tijn, dat de erven Van Tijn aan het Persmuseum hebben geschonken. Het betreft hier een schrijven gedateerd 29 november 1955 van H.W. van Pesch, rector van het Amsterdams Lyceum, aan mr. B. van Tijn, vader van Joop. Het is een van de vele persoonlijke documenten uit het archief. Zo treffen we hierin ook rapporten van het Amsterdams Lyceum aan. Het rapport van 20 maart 1954 vermeldt de volgende aantekeningen met handgeschreven correcties en toevoegingen: “Latijn 7 met aantekening: Heeft (gecorrigeerd: Zou) een pluim verdiend. (met de toevoeging): hebben, maar…” Aantekeningen bij respectievelijk Nederlands en Duits: “Vrijpostigheid gaat nu onaangenaam worden’ en ‘Heeft te veel praatjes’.” De mappen uit zijn school- en studietijd bevatten ook een ‘Psycho-Technisch Rapport’ van 5 mei 1952 met onder meer de volgende opvallende aantekeningen: “Taalaanleg: Taalgevoel; zowel als stijlgevoel zijn goed. Karaktersituatie: Joop is een gemakkelijke en vlotte jongen. Hij is prettig en open in de omgang, maar is misschien juist wat te veel gericht op het sociabele. Conclusie en advies: ‘…heeft (…) de neiging voor vervelende en weinig interessante stukken werk min of meer op de loop te gaan’.” Deze bijna profetische conclusie wordt bewaarheid in latere correspondentie uit zijn journalistieke loopbaan met openingszinnen als: “Beste Joop, - Ik begrijp dat ik dood en begraven moet zijn, voor dat je contact met me opneemt… - Zelf zonder telefoon probeer ik U al een dag of tien onversaagd maar zonder resultaat te bellen. - Het is mij onmogelijk gebleken U telefonisch te bereiken. U bent steeds ‘net weg’.
Boekoe Rapor – Rapportboekje van het schooljaar 1949/50. Geboren in Batavia bezoekt Joop aldaar de lagere school. In 1951 repatrieert het gezin Van Tijn naar Nederland.
- Als je geen zin in een afspraak hebt kan je dat beter gewoon zeggen in plaats van eenvoudig niet te verschijnen.” In 1949 treedt de dan achttienjarige Joop als liftboy in dienst bij de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij. Het archief bevat zijn monsterboekje met een schriftelijke verklaring van zijn ouders die “erin toestemmen dat hun zoon aanmonstert aan boord van een Nederlands zeeschip”. Ook bevat het agenda’s uit 1973-‘97, vol met notities, namen en telefoonnummers, geschreven met zijn karakteristieke bruine inkt. Tezamen vormen ze een staalkaart van be-
kende politici, schrijvers, captains of industry en bekendheden uit de theaterwereld. Naast dit soort memorabilia bevat het archief uiteraard omvangrijke correspondentie uit zijn Vrij Nederland-periode, typoscripten en een uitgebreide collectie aan audiovisueel materiaal. Het archief zal in eerste instantie alleen toegankelijk zijn voor onderzoek door (medewerkers van) het Persmuseum/Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Na ontsluiting van het archief zal in overleg met de schenker bepaald worden welk deel ‘open’ zal zijn en welk deel tot nader order gesloten blijft. ■
de PersMus
EDDY POSTHUMA DE BOER
6
Krantenlezer in Caracas, Venezuela.
de PersMus
7
Je krant toont wie je bent Kranten verdwijnen waar i-pads verschijnen? Mocht dit onheil zich ooit in de toekomst voordoen, dan hebben we in elk geval de foto’s nog: Eddy Posthuma de Boer fotografeerde krantenlezers all over the world. Het Persmuseum toont een selectie. DOOR ARENDO JOUSTRA
H
et is onvermijdelijk dat deze expositie nostalgisch maakt. Op het eerste gezicht is ze een mooie ode aan het lezen van kranten, aan kranten tout court. Maar tegelijk voelt ze als een afscheidstournee, als een grafrede bijna. Want hoe lang zijn dit soort foto’s aan de openbare weg nog te maken? Wanneer volgt de krant het lot van de hondenkar en de paardentram? De smartphone verdringt de krant immers steeds sneller uit het straatbeeld. Begin dit jaar zag ik twee wegwerkers tijdens hun schaftpauze in hun busje zitten. Met een geroutineerd gebaar veegden ze met hun wijsvinger over het schermpje van hun telefoontoestel. Een paar jaar geleden hadden ze De Telegraaf in handen gehad. Wellicht keken ze nu op hun schermpje naar de website of app van het grootste ochtendblad, maar een echte, fysieke krant was in hun cabine niet meer te ontwaren. Waar nog wel? De enigen die nog kranten
lezen, zijn journalisten en hun ouders, klinkt het plagend op de sociale media. Het is, zoals veel op diezelfde sociale media, de grootst mogelijke onzin. Want kranten verdienen nog steeds het meeste geld met papier. En in nietWesterse landen als India blijven de oplagen van dagbladen stijgen. Olifanten Als de krant niet bestond, zou hij moeten worden uitgevonden. Een krant toont wie je bent. Aan welke kant van de maatschappij je staat. Welke aspiraties je hebt, zoals de jonge studenten bedrijfskunde laten zien met de roze Financial Times in de zak van hun jasje. Een krant geeft je een identiteit, status. Een krant is een erudiete tafelgenoot in het koffiehuis. Een plezierige metgezel op straat. Met een krant kun je ergens wachten, zonder de indruk te wekken dat je wacht. Met een krant ben je nooit alleen. En niets brengt je sneller op de hoogte van
wat er speelt in een stad of streek dan de lokale krant. Een krant lezen is de beste manier om je in het buitenland te oriënteren. Over de grote politiek en het kleine ongemak. Zoals de ingezonden brief van een Keniaan in de Daily Nation, die (‘Dear Sir’) de overheid in Nairobi maant iets te doen aan loslopende olifanten, want die vormen een plaag voor eerzame burgers met een moestuintje. Een krant heeft ook een groot praktisch nut. Je kunt je achter een krant verschuilen. Of boven je hoofd houden als het begint te regenen. Of tussen je kleren steken tegen de koude wind bij een lange schaatstocht. Uit de krant kun je recensies knippen om in de besproken boeken te leggen. Een krant kun je, verlegen om een praatje, doorgeven aan de buren (liever niet, zegt de uitgever die abonnementen telt). Een ander bewijs van praktisch nut, gaf een Koreaanse ambassadeur in Den Haag. “Wat is de overeenkomst tussen een politicus en een mug?”, vroeg hij me tijdens de lunch.
A
de PersMus
EDDY POSTHUMA DE BOER
8
Krantenlezer in Miami.
Hij gaf zelf lachend het antwoord: “Beide kun je doodslaan met een krant.” Archief De krant is nog lang niet weg, en nog lang niet dood. En zal hopelijk nooit verdwijnen. Maar als het onvermijdelijke toch gebeurt, dan vormen deze vijftig foto’s van Eddy Posthuma de Boer een blijvend monument voor de papieren krant. Het is veelzeggend dat deze expositie slechts een selectie laat zien uit zijn grote collectie ‘willekeurige krantenlezers’. Hieruit blijkt dat hij een omvangrijk archief heeft en dat is bijzonder. De meeste fotografen hebben geen archief. Daar zijn ze te slordig voor. Of te lui, want een archief opzetten en bijhouden kost veel tijd. Het is bovendien niet het leukste werk en vergt veel discipline. Gelukkig heeft Posthuma de Boer vroeg in zijn carrière beseft dat hij zelf zijn eigen werk moet bewaren. De kranten en tijdschriften waarvoor hij fotografeerde, deden het niet. Dat archief is een zegen. Juist omdat veel van zijn werk (niet al zijn werk) een ‘documentair karakter’ heeft. Dat heeft alles te maken met
de werkwijze van Eddy Posthuma de Boer: hij loopt rond, kijkt en legt vast. Bedelaars, ruiterstandbeelden, kinderen in nood, krantenlezers en nog honderden andere onderwerpen. En dat doet hij al meer dan een halve eeuw. En in meer landen dan de Verenigde Naties leden tellen. Rondlopen, kijken en vastleggen. Dat is Posthuma de Boer ten voeten uit. Ik ben hem nog nooit zonder camera tegengekomen. Niet dat hij die opzichtig meeneemt of er voortdurend mee loopt te zwaaien. De kleine Canon hangt gewoon gebruiksklaar om zijn nek. Tot hij iets ziet dat in de collectie past of juist het begin is van een nieuwe collectie. Dan komt de fotograaf, die zelf het liefst onzichtbaar blijft, in actie. Documentair Behalve in het rondlopen en kijken, toont hij zijn kunde en kracht ook in het vastleggen. Met zijn compositie snijdt hij een onderwerp uit zijn omgeving. Zodat het los komt en betekenis krijgt. Geholpen door, als het even kan, het strijklicht van de vroege ochtend of de late middag. Zo maakt Eddy Posthuma de Boer
zichtbaar wat voorheen niet zichtbaar was. Documentair dus. Bij hem moet ik altijd denken aan de beroemde zinnen van de Britse schrijver Christopher Isherwood. Hij schreef die een jaar voordat Posthuma de Boer werd geboren en ze staan op de openingspagina van zijn Berlijns dagboek: ‘I am a camera with its shutter open, quite passive, recording, not thinking. Recording the man shaving at the window opposite and the woman in the kimono washing her hair. Some day, all this will have to be developed, carefully printed, fixed.’ Maar anders dan Isherwood, weet Eddy Posthuma de Boer wat hij ziet. Namelijk wat hij ons wil laten zien. Een werkelijkheid, die per definitie vergankelijk is. En deze keer zijn dat ‘willekeurige krantenlezers’. Om voor altijd te koesteren. ■ De tentoonstelling ‘Krantenlezers’ in het Persmuseum is te zien van 29 mei tot en met 6 september. Arendo Joustra leest elke dag zes kranten, is hoofdredacteur van Elsevier en bestuurslid van het Persmuseum.
de PersMus
9
Vijftig jaar geleden werd Provo opgericht. Op de komende pagina’s aandacht voor dit jubileum. Hoe keek de pers destijds tegen de groep aan? En: de Provo-persiflage op De Telegraaf, De Teleraaf klik hier om die integraal te lezen. En wie hier klikt krijgt de parodie op Het Parool, Het Pariool, van een paar jaar later onder ogen. (Scroll op de webpagina iets omlaag voor de afbeeldingen).
Van raddraaier tot modieuze figuur Hoe de Provo in één jaar tijd van gedaante veranderde Wie het nu in een stuk over provo’s heeft over raddraaiers, relschoppers of heethoofden maakt zich onsterfelijk belachelijk. Dat was in 1965, toen Provo voor het eerst van zich liet horen, niet het geval. Maar al snel veranderde de toon. Provo werd welhaast een troetelnaampje en dat binnen een jaar tijd, maakt Niek Pas duidelijk in zijn boek Provo! Mediafenomeen 19651967. Het is een onlangs verschenen bewerking van zijn dissertatie van 2003. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
I
n juli 1965 deed Conny Sluysman van De Telegraaf als een van de eerste journalisten verslag vanuit het Provo-hoofdkartier in de Jordaan. Niek Pas: “Haar afkeer spatte van de pagina’s (...). Van buiten was het een ‘bouwvallige woning’ waar ‘allerlei leuzen’ op waren geschilderd. Dit ‘bijna vergane huis’ werd bevolkt door onbeschofte jongeren in ‘rafelige kleren’, die niet eens de moeite namen voor haar de deur te openen toen ze wegging. Ze hingen en sliepen in ‘uitgewoonde kamertjes’ en hun uitspraken waren onsamenhangend.” En de andere media? Die heetten Provo ook niet echt van harte welkom. De Volkskrant, Het Parool, Het Vrije Volk toonden weinig begrip voor de jongelui die wekelijks bij het Lieverdje op het Spui hun happening presenteerden. “Opstandige lieden, baldadige jongelui.” Het Algemeen Handelsblad was in augustus 1965 nog enigszins genuanceerd. De krant maakte onderscheid tussen nozems (relschoppers) en Provo’s (politiek georiënteerd). Maar dat was amper sympathie te noemen. Die sympathie was er wel maar bij marginale opiniebladen als De Nieuwe Linie en de Groene Amsterdammer. En bij de evenmin invloedrijke Wereldkroniek waar Anton Kothuys – later acteur, cineast en medewerker aan onder meer Hitweek – zijn waardering niet onder stoelen of banken stak. ‘Dorpsgekken’ Want even belangrijk als de politieke achtergrond van het medium was de houding van de verslaggever. Bij de Volkskrant was dat Bram Brakel, die het graag over raddraaiers
had, maar bij Het Parool zette de jonge Tom Bouman de toon, die weliswaar moest laveren maar zich hoogst betrokken toonde. Na enige tijd vertrok hij ook bij de krant en manifesteerde hij zich openlijk als actievoerder. In augustus 1965 haalde Provo voor het eerst een weekbladcover. Haagse Post opende met ‘Provo’s? Voor ons zijn het dorpsgekken.’ Dat was goeddeels ironie. De HP, met medewerkers Hans Verhagen, Trino Flothuis, Simon Vinkenoog en Armando had wel degelijk oog voor de Amsterdamse politieke avant garde. Nog los van het karakter van de publiciteit, publiciteit op zich was natuurlijk belangrijk voor de initiatiefnemers. Hoe anders konden ze aanhangers verwerven? Daarbij was de alliantie die ze sloten met Robert Jasper Grootveld – het woord publicity was hem in de mond bestorven – natuurlijk erg nuttig. Grootveld deed bij dat Lieverdje rare dingen, na enige tijd toch ook goed voor een leuk verslagje of een citaat. De ‘witte plannen’, zoals het Witte Fietsenplan, boden voor de pers natuurlijk ook aardige aanknopingspunten, hoewel de toon neerbuigend bleef. Het onorthodoxe huwelijk tussen Provo-leider Rob Stolk en zijn Sara, op de witte fiets naar het stadhuis, was publicitair een smakelijk hapje. Het huwelijk van Beatrix met Claus was dat ook. Hoewel het nog steeds niet vast staat of Provo’s die rookbommen gooiden of andere actievoerders, het werd de beweging wel toegeschreven. En om een en ander te gaan ontkennen of te nuanceren zat niet in de aard van het beestje. Provo werd wereldnieuws.
A
10 de
PersMus
Het wittefietsenplan.
Andere taal In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen op 1 juni schoof Provo twee publicitair erg gunstige figuren naar voren: de aantrekkelijke, gesoigneerde, goed opgevoede lijsttrekker Bernhard de Vries en de al wat oudere Irene van de Weertering, die met haar Witte Wijvenplan een voorloper was van Dolle Mina en Man Vrouw Maatschappij. Zelfs De Telegraaf stond er van te kijken: “Veel mensen denken bij Provo’s aan relletjes met de politie, het ingooien van ruiten en het opblazen van regeringsgebouwen. Dat is wel heel andere taal dan die ik uit de mond van mevrouw Van de Weetering optekende.” En hoewel Provo maar één zetel haalde was de club in de zomer van 1966 salonfähig geworden. Illustratief: het Zuivelbureau haakte op de ‘witte plannen’ in door met een “Witte Glazenplan’ te trachten ons aan de melk
te krijgen. Journalisten uit het buitenland stonden in de rij voor interviews. Ondernemers zagen brood in het presenteren van Provo als een toeristische attractie. Het Vrije Volk begon een vaste rubriek met nieuwtjes uit Provo-kringen. Hoe is die omslag te verklaren? Niek Pas: “De Provo’s speelden in op bestaande maatschappelijke problemen, pompten die via hun brutale presentatie in de media nog wat op, en zetten ze middels hun witte plannen naar hun hand. Zonder dat ze over een mediastrategie beschikten, onderkenden zij de immense betekenis van beeldvorming in de moderne maatschappij. Dit blijkt onder meer uit de relatie die tot stand kwam met de massamedia. Tot op zekere hoogte kan hier gesproken worden van een bijzondere symbiose. Provo manifesteerde
zich in een periode dat het medialandschap sterk in ontwikkeling was. ‘Oude’ media zoals kranten en radio kregen volop concurrentie van televisie. Een van de gevolgen hiervan was dat bestaande en vertrouwde journalistieke formules en codes werden herijkt; er kwam meer aandacht voor de presentatie van nieuws, er werd geëxperimenteerd met nieuwe formats, en er kwam bijvoorbeeld ook meer ruimte voor jongeren als doelgroep. De lijntjes tussen Provo’s en (hoofdstedelijke) journalistieke circuits waren kort, en diverse journalisten van pers, radio en televisie stonden dicht bij de groepering. Sympathie en empathie vanuit de journalistiek waren weliswaar voorbehouden aan een minderheid, maar in het algemeen was het voor media moeilijk om Provo te negeren.” ■ Niek Pas: Provo! Mediafenomeen 1965-1967. Wereldbibliotheek, € 19,95.
de PersMus
Teleraaf en Pariool rekenden af met ‘reactionaire’ pers Provo’s publiceerden in 1967 een pseudo-Telegraaf. Die Teleraaf is nog steeds geestig. Het Pariool, een pseudo-Parool van een paar jaar later, is dat wat minder. Die werd dan ook gemaakt door minder speelse socialisten. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
E
en maand voordat Provo zichzelf ophief, op 13 mei 1967, kwam het gezelschap nog met een alleraardigst initiatief, een pastiche op De Telegraaf onder de titel De Teleraaf. Vier pagina’s broadsheet, vanaf de avond van 13 april uitgevent op het Leidseplein en later door heel Nederland. Oplage: twintigduizend exemplaren. De krant was gezet, opgemaakt en gedrukt bij het grafisch bedrijf van De Volkskrant. Om het mild uit te drukken: de Telegraaf was Provo bepaald niet welgezind. Een provo was voor de krant in de eerste plaats een langharige werkschuwe figuur die de rust kwam verstoren. Wat in die tijd nog hevig speelde: de Telegraaf was ‘fout’ geweest in de oorlog. Inmiddels weten we dat de krant nauwelijks fouter was dan de andere ‘legale’ kranten, maar De Telegraaf had de reputatie. En er was de actualiteit: op 4 april 1967 hadden matrozen, minstens zeventig, veelal speciaal voor de gelegenheid uit Den Helder gekomen, de jongeren die rondhingen in de hal van het Centraal Station gemolesteerd. Geslagen, haren afgeknipt. De politie zag het allemaal met enige welwillendheid aan. De Telegraaf was welhaast lyrisch over de actie. De openingskop: “Marine maakt schoon schip”. Ongetwijfeld aangemoedigd door dat enthousiaste onthaal kwam er de dag daarop weer een groep de stad in, die een poging deed de Apollobioscoop in de Haarlemmerstraat, toegewezen aan Provo als vergaderruimte, kort en klein te slaan. Dat lukte niet. De autoriteiten waren die dagen een beetje de weg kwijt. Zo werden hier en daar de colporteurs van De Teleraaf gearresteerd. In een enkel geval werd op het politiebureau de inhoud van een Provo-publicatie gecontroleerd
en nadat was vastgesteld dat er geen beledigende teksten in stonden mochten de colporteurs weer vertrekken. ‘Nieuwe impulsen’ De Telegraaf zelf probeerde ironisch te reageren op de pseudo-Telegraaf: “Gisteravond werd op het Leidseplein in Amsterdam een ‘Teleraaf’ van vier pagina's te koop aangeboden, waaraan meewerkten: Gier van Zanthen, Henk van de Jongens, Ab Fisser, Christina, prof. Van Bemelen, Leonhard Luizinga en andere verbasterde Telegraaf-namen. In Telegraaf-kringen werd deze poging van onverdachte zijde om nieuwe impulsen te geven aan de inhoud van de werkelijke Telegraaf toegejuicht. Wel hoopte men dat de humor, waar niet alleen Amsterdam maar heel Nederland zoveel behoefte aan heeft, nog wat uitgediept zou kunnen worden. Maar alle begin is moeilijk.” De varianten op de namen van bekende Telegraaf-journalisten (Gert van Zanthen, Henk van der Meijden, Ab Visser, Leonard Huizinga en dergelijke) waren niet de meest vindingrijke aspecten van de uitgave. Maar verder: veelal geestig. Dat vindt Roel van Duijn (72), een van de initiatiefnemers van de Teleraaf met wie we het nummer nog eens doornemen ook. Hij schreef zelf de opening: ‘Definitieve oplossing van Provo-probleem’. In het stuk wordt een plan gelanceerd voor registratie van ‘elementen’ met haar langer dan tien centimeter, die baarden dragen, marihuana of erger roken, geen confectiekleren dragen, profiteren, dat wil zeggen: niet in regelmatige loondienst werken. Een uitzondering kan worden gemaakt voor hen die kapitaal of waardegoederen bezitten.
A
11
12 de
PersMus
De elementen moeten een onderscheiding op hun kleding dragen, ‘het Provo-appeltje’, zij worden ontboden voor sterilisatie en dan de werkkampen in... Van Duijn: “Ja, in dat planmatige herken ik nog steeds mijn eigen hand.” Natuurlijk was het plan een directe verwijzing naar de Jodenvervolging. Er waren op die voorpagina meer zaken die op de Tweede Wereldoorlog sloegen. Allemaal geschreven door Van Duijn. Het ministerie van Justitie had de ‘bekende Braziliaanse arts’ J. Mengele ingevlogen ter bestudering van het Provo-probleem, op het Jonas Daniël Meijerplein zou een ‘aanstootgevend beeldje’ worden verwijderd. Dat was uiteraard de Dokwerker, in die jaren startpunt van vele betogingen. Het bericht ‘Vrouw leeggezogen’ – baarddrager zet zijn tanden in de halsslagader van een eerbare dame en zuigt – was een vrijwel letterlijke weergave van nazi-gruwelpropaganda uit 1941. Een Jood zou op deze wijze de NSB’er Hendrik Koot van kant hebben gemaakt. Veel ruimte is er voor een uitgebreid interview met de voormalig top-nazi Martin Bormann. Hij kreeg hier de kans zijn ideeën van een kwart eeuw eerder in helder perspectief te plaatsen en liet ook zijn licht schijnen op de actualiteit. In 1967 waren er nog steeds geruchten dan Bormann zou leven in Zuid-Amerika; een paar jaar na publicatie werd bewezen dat hij op 2 mei 1945 was gestorven. Het interview werd geschreven door Henk Bernlef. Een nog steeds erg goede parodie. Wat vond Bormann van het proces tegen Eichmann? “Die zaak is reuze opgeblazen, tegen Göring of Goebbels, dat hadden interessante zaken kunnen worden. Hermann durfde zijn bek open te doen.” Opmerkelijk zinnetje uit Bormanns mond: “De heren journalisten zijn computers geworden. Ze schrijven koud en gevoelloos. Ik ben een gevoelsmens, al kan ik hard zijn.” Volkseigen Bernard Holtrop maakte een tekening in de stijl van Telegraaf-tekenaar Gerrit Dekker. Duco van Weerlee, die later naar Bali verhuisde en gedichten publiceerde, schreef een paar stukken waaronder een persiflage op de homofobie van De Telegraaf. Het quasiwetenschappelijk referaat ‘Alleen de Homo Nordicus kan volkseigen nog redden’ refereert aan de publicaties van criminoloog J.M. Van Bemmelen en is vermoedelijk geschreven door filosoof Jaap van Heerden. En wie is de auteur van het tranentrekkende interview met Zwaantje D., “door de Provo’s misbruikt en door De Teleraaf gered?” Het is vergeten, maar de auteur heeft er niet heel veel moeite voor hoeven doen. Het voor-
werk was al gedaan door de journalist die in de Telegraaf van 23 maart verslag had gedaan over de wederwaardigheden van Dieuwertje K.. ‘Het Provo-meisje uit West Knollendam’. “Een verhaal dat menig vertegenwoordiger van een oudere generatie de haren te berge zal doen rijzen om de zedenverwildering, de volkomen amoraliteit en losgeslagenheid, die dit kind van achttien van nabij heeft meegemaakt.” Daar was nauwelijks meer tegenop te persifleren. In januari 1968 verscheen een tweede Teleraaf. Opening: ‘Definitieve oplossing van het krantenprobleem’. Aanleiding: De Telegraaf mocht de half miljoenste abonnee noteren. Viel een beetje tegen na het geruchtmakende eerste nummer. Opvallend was weer wel het verschijnen van Het Pariool in juni 1969, enige weken na de Maagdenhuisbezetting en twee maanden na een nogal luidruchtige Koninginnedag. De maat was weer eens vol. Pariool-kopers lazen: “Extreem-linkse groeperingen, gesteund door een deel van de Nederlandse pers, veroorzaken in toenemende mate ernstige troebelen onder scholieren, studenten en werkende jongeren. Systematisch worden eeuwenoude nationaal-christelijke overtuigingen aangevreten. Met name in de hoofdstad lopen hardwerkende, gezagsgetrouwe burgers iedere dag weer het risico mishandeld te worden door het straatschorem. Winkelruiten worden ingegooid, moeizaam verdiende auto's als barricades gebruikt.” De samenstellers ervan waren Eric de Lange en Herman Lamers. De financier was de toen al door linkse krachten 'overgenomen' Nederlandse Studenten Raad, waarvan Lamers en De Lange bestuursleden waren. De laatste was bovendien actief in de Socialistische Jeugd (SJ), een onafhankelijke links-radicale club. Binnen deze kringen gold Het Parool als een reactionaire krant. “Ze richtten hun pijlen op ons, de activisten”, zei De Lange in 1996 tegen het originele Parool. “Dat De Telegraaf niet deugde was zo wel duidelijk, maar Het Parool was in onze ogen eigenlijk nog erger: dat was een afvallige, een renegaat.' Vaderland en fatsoen Voor De Lange was Het Parool jarenlang een liberaal-progressieve krant geweest, waarmee hij een band had. Zijn vader had gewerkt bij het advertentiebedrijf van de krant en op de HBS kreeg hij geschiedenis van de vrouw van Parool-oprichter Frans Goedhart, en aan haar had hij aangename herinneringen. Hij wist nog hoe de krant het harde politieoptreden
bij de gebeurtenissen in juni 1966 had veroordeeld. Juist door die achtergrond lag de latere houding van Het Parool – tegen de Maagdenhuisbezetting, radicaal pro-Amerikaans in de Vietnamkwestie – gevoelig. “En we hadden nog een appel met ze te schillen”, zei De Lange. Dat had te maken met de Koninginnedagviering van 1969. Op de Dam had de Nederlandse Radio Unie een studio neergezet met Willem Duys als presentator. Duys had niet lang daarvoor demonstratief en quasi-spontaan het Wilhelmus ingezet tijdens zijn televisieshow, om zijn trouw en verbondenheid aan het Koninklijk Huis, het vaderland en het fatsoen te tonen. Dat viel minder in de smaak bij de actievoerders van onder meer de SJ, die in die jaren de koninginnedag immer aangrepen om zich te roeren. Bij een opstootje sneuvelde een ruit van de studio. Enige tijd later schreven Han Mulder en Hans Polak een verhaal over de SJ. “Dat was lullige, luie journalistiek”, stelt De Lange met enige, maar niet heel veel ironie. “Heb je dat?” De pastiche was dus ook een beetje wraak. Hij werd gedrukt bij Dijkman, de drukkerij van De Waarheid. En de uitgave was een verkoopsucces. De raillerende verhalen in Het Pariool – grotendeels van de hand van De Lange – dragen koppen als ‘De universiteiten uitgehold’ en ‘Ruim de rode persresten’. Tekenaar Pierre Dingsdag imiteerde cartoons van Frits Behrendt en signeerde die met F. Ahrendt. Er was een fake-interview met een vrouw die boven het SJ-clublokaal woonde en vertelde hoe ze door de SJ’ers werd geterroriseerd en uitgehongerd. “Met trillende stem verhaalt ze van de doorgemaakte verschrikkingen. Sommige zijn zo stuitend, dat wij ze niet openbaar durven te maken.” Er was ook een Kronkel (Simon Carmiggelt) die begon met: “Vermoeid na een middag ravotten met mijn oudste kleinzoon slenterde ik langs het Rokin, het Spui op, zoals gewoonlijk in gepeins verzonken over de gestadig voorttikkende tijd en dat soort zaken.” De Teleraaf van Provo was wat speelser en ook wat geestiger in dat soort zaken, vond De Lange. “Het gevoel een serieuze strijd te voeren overheerste bij het schrijven. Daar had Provo minder last van. Ik wilde de tegenstander echt raken.” ■
Klik hier om de Pariool en De Teleraaf te lezen (Scroll op de webpagina iets omlaag voor de afbeeldingen)
de PersMus
VSOP
13
John Jansen van Galen, bescheiden gezichtsbepalend
Die mildheid, dat is het een beetje
In de rubriek VSOP beschouwen we zeer superieure ouderen hun vak. John Jansen van Galen, op een haar na 75, is weliswaar na 25 jaar gestopt met Het Oog op Morgen – en ook dat niet helemaal – maar op nog tal van fronten actief. Al was het met een biografie van Vrij Nederland die steeds niet wil afkomen. DOOR MAURITS SCHMIDT
E
en kat – vooruit: kater, met vele levens; een nauwkeurige beschrijving van de vijftigjarige Werdegang van John Jansen van Galen (Velp, 15 juli 1940) door de journalistiek, inclusief publicaties, kan alleen al de helft van dit artikel vullen. Even met zevenmijlslaarzen dan maar. Na voltooiing van de studie PSW (Politieke en Sociale Wetenschappen)
in Amsterdam, verslaggever bij het Algemeen Handelsblad (1965-1968). Dan Haagse Post, waarvan later (1985-’90) vijf jaar hoofdredacteur. VPRO, NRC, NOS, wandelchroniqueur en – het laatste nog steeds – columnist bij Het Parool. En dan zijn er nog tal van boeken en andere publicaties, waarbij zijn specialisme Suriname en de (de)kolonisatie de boventoon
voeren. Naast wandelboekjes en enkele politieke publicaties, zijn er twee bloemlezingen van de gedichten die hij wekelijks in Het Oog voordroeg. Hoe behoor je journalistiek te bedrijven? “Met een open geest. Nieuwsgierig. Zonder vooringenomenheid. Eerst nieuwsgierig.
A
14 de
PersMus
Willen weten hoe dingen in elkaar zitten, hoe ze eruit zien, hoe mensen zijn. Hoe ze hun daden verantwoorden, gedachten formuleren. Maar vooral zonder vooringenomenheid. Die moet er niet zijn. Dat is al moeilijk genoeg.” Is jou dat altijd gelukt? “Neehee! Als je achteraf ziet van welke premissen we uitgingen in de jaren zeventig! De linkse, progressieve vooringenomenheid straalt je uit elke alinea tegemoet. Ook uit mijn eigen teksten. Mijn eerste Suriname-reportages, en nog erger, die van Joris van den Berg van Vrij Nederland, gaven er blijk van dat wij daar die mensen kwamen voorschrijven dat ze onafhankelijk móesten worden. We vroegen ons niet af of zij het ook wilden. Sterker, als ze het niet wilden zeiden we, ‘dan waren ze nog niet zo ver’. Terwijl ‘ze’ natuurlijk de voordelen van de connectie met Nederland goed zagen. In de binnenlandse politiek pleitten we voor polarisatie. Daar zat de overtuiging achter dat bij een duidelijke tweedeling de meerderheid wel links zou stemmen. Dat misverstand zie ik vooral bij Vrij Nederland van destijds in elk artikel naar voren komen.”
Suriname Je journalistieke hoofdthema was Suriname. Hoe kwam je daarbij terecht? “Volkomen toeval. De VPRO belde: ‘Het reisbudget voor dit jaar is nog niet op. Wil jij naar Suriname, anders moeten we volgend jaar inleveren. Want zo ging dat. Ze wisten niet dat ze een longshot hadden: ik zat al vanaf m’n achtste in de atlas van Suriname te turen en al die plaatsnamen te lezen: Coronie, Totness, Albina. Ze waren bij mij aan het goede adres. Ik ben er ook langer gebleven dan bedoeld, wel een maand. Ik kon ook wat doen voor de Haagse Post. Dan, leert de ervaring, ben je eraan verknocht, of je wilt er nooit meer heen. Mijn toenmalige echtgenote wilde er nooit meer heen. De scheiding was niet lang daarna. Nee, niet hierdoor. Voor mij gold dus het eerste.” Over links-rechts: samen met Daan Dijksman
FOTO: DE PERSMUS
Even uitleggen: je bent met een boek bezig over de geschiedenis van Vrij Nederland. Wanneer komt dat uit? “Wist ik het maar. Het duurt langer dan gedacht. Het zit me niet glad. Het zou er zijn op 31 augustus aanstaande, dan bestaat VN 75 jaar. Maar dat lukt niet. Ik ben er vorig jaar een tijd mee opgehouden, heb het weer opgevat. Of dat een goed idee is, is de vraag. Het gaat niet van een leien dakje.” John Jansen van Galen heb jij in 1977 voor de Haagse Post een zwaarwegend artikel over de Volkskrant geschreven. Dat vonden jullie maar een links bolwerk. “Wij vonden de Volkskrant vooral modieus links. We waren niet zozeer geërgerd door de politieke opstelling, als wel door monumenten, waarover de redactie van HP veel moest lachen, als Ferd Rondagh, met gevoelens over religieuze bewustwording, en dat in linkse zin. Er waren nog wat dames ook in die trant. Dit artikel was onderdeel van een serie dagbladportretten. De Telegraaf, De Waarheid, weken waren we ermee bezig. Het kon allemaal.” Stelde je je als HP daarmee niet boven het journalistieke gepeupel? “Eerlijk gezegd, in de jaren zeventig was er een hiërarchie waardoor het, al in 1968, een stapje omhoog was om van het Algemeen
Handelsblad naar de HP te gaan, zoals ik deed. VN was toen het mekka van de journalistiek. Inderdaad heerste bij velen het idee dat zij op de Olympus zaten en neerkeken op het gewoel daar beneden. Dat is snel omgekeerd in de jaren tachtig. Wat wij beschouwden als de waterscheiding: het vertrek van Jan Tromp van de HP naar de Volkskrant. Toen draaide dat om.” De Volkskrant bloeit nog in zekere zin, HP bestaat hoegenaamd niet meer. “Bij het honderdjarig bestaan van HP heb ik een anekdote verteld: ik had een stuk van mezelf nodig over wadlopen. Ik bel de redactie, nooit gehoor, uiteindelijk een secretaresse: ik zal u doorverbinden met het hoofdkantoor in Gilze-Rijen. Kreeg ik een dame met zwaar Brabantse tongval: ‘HP/De Tijd? Nee, dat bestaat
de PersMus
alleen nog in the cloud.’ Schijnt evengoed nog op papier te bestaan, maar goed. Ik zie het blad nooit meer. Ik schreef 25 jaar geleden, bij het 75-jarig bestaan, al hoe vaak HP van identiteit was veranderd. We noemden het de kat met de zeven levens. Uiterst rechts, dan weer het D66 van Brugsma, dat gaf geen houvast. Na de fusie met De Tijd werd het De Fortuynbode, zagen ze daar ook weer van af.” In een analyse van perscommentaren heb jij het in zekere zin nog eens opgenomen voor Fortuyn. “Zou ik mezelf niet kwalijk nemen, maar wanneer was dat? In Pim, pers en puinhopen. ‘n Maand na z’n dood? In Het Parool. Dat het wel een tandje minder had gekund. Omdat hij tenminste het vastgelopen politieke stelsel kon doorbreken? Dat kan.” Kleine zelfstandige Waar sta jij zelf politiek?. “Ik ben nogal onthecht. Noem me altijd beetje links van het midden. Stem wel eens D66, ook GroenLinks. Zal niet gauw op de Partij van de Arbeid stemmen. Vanwege hun habitus, hun ontzettende uitstraling dat zij weten wat het beste is voor Nederland en zijn bewoners. Inderdaad, mijn vader fulmineerde tegen Drees: het kapot maken van de kleine zelfstandige. Zelf ben ik ook al lang geleden voor mezelf begonnen als freelancer. Wel in een luxe positie: ik moest eerder opdrachten afwijzen dan ze vergaren. Ik denk dat er weinig beroepen zijn waarin de vergoeding per eenheid, bij ons per woord, zo sterk achteruit is gegaan als in de journalistiek. Destijds kreeg ik een gulden, nu 28 eurocent bij Het Parool, bijna gehalveerd. Toen ik begon, had ik een zekere reputatie opgebouwd, heb nooit om werk hoeven leuren.” Ik heb me erg afgevraagd waarin jouw journalistieke uniciteit zit, je prominente deelname aan het maatschappelijk debat. Je mist de opdringerigheid die sommigen inzetten om omhoog te vallen. Je bent heel constant in je thema’s: Suriname inclusief dekolonisatie, wandelen, poëzie, boekbespreking, politiek ook. Hoewel dat eerste, (de)koloniseren, natuurlijk ook veel zegt over de houding in het algemeen van Nederlanders in de wereld. “Ik hou staande dat Nederland wel degelijk vanaf 1942 streefde naar dekolonisatie van Indonesië, maar dat de clash eruit bestond dat Nederland boven die mensen uit een vorm had bedacht die zij daar niet wilden. Beter weten wat goed voor anderen is, dat paternalisme, dat trekje heeft het dekolonisatiebeleid dwars gezeten. Het land moest een federatie worden met Nederland, terwijl die mensen
een eenheidsstaat wilden. Gouverneur-generaal Van Mook heeft dat allemaal bedacht als ontwerper van het hele dekolonisatiebeleid.” Is dat niet intrinsiek het spoor dat door jouw werk loopt: laten zien wat voor volk wij zijn, hoe we leven, tegen de wereld aankijken? “Drie keer ja. Al kan dat wandelen daar weer slecht mee in verband worden gebracht. Da’s gewoon laten zien hoe het land eruit ziet en verandert, niet het volk. Zo zei Gerard van Westerloo eens: ‘jij wandelt om niemand tegen te komen, ik wandel om mensen te ontmoeten’. Dat klopt. Je combineert twee hobby’s: wandelen en schrijven. Ik merk het gemis, sinds ik de rubriek erover in Het Parool kwijt ben. Opeens werd de rubriek opgeheven toen een nieuwe chef, een nieuwe koers ging varen met de bijlage. Dezelfde week belde de NRC of ik het voor hen wilde doen, zij het dan anders en helaas minder regelmatig. Je gebruikte net het woord opdringerig: het is bij mij zelfs het tegendeel. Ik zit nu vijftig jaar in de journalistiek, maar er is nog altijd aarzeling als je mensen moet opbellen met het verzoek of ze je willen ontvangen. Dan ga ik altijd eerst iets anders doen. Dus het is nog erger dan niet opdringerig; haast schroomvallig om mensen lastig te vallen, want zo beschouw ik dat.” Zachte g Nochtans ben je een bekende journalist in Nederland. “Dat merk je ook wel als je die mensen opbelt, dan kennen ze je meestal. Vooral natuurlijk door Met het oog op morgen, meer dan van de krant.” Terwijl je als Velpenaar nog maar nauwelijks beschaafd Nederlands spreekt. “Nee. De VPRO wees mij dan ook af bij een sollicitatie tijdens mijn studie. Vanwege m’n zachte g. Ik moest een stuk voorlezen, had gesolliciteerd als omroeper, dacht: dan kom ik bij die omroep. Ik was ook vrijzinnig-protestants van huis uit, dus het lag voor de hand. Maar nee. Een paar jaar later was de revolutie uitgebroken bij de VPRO; toen konden de mensen zo gek niet praten of ze werden aangenomen. Jan Lenferink, die toen nog erger stotterde dan nu. Walter Slosse, zo Vlaams als maar kon. En ik.” Blijft de vraag hoe jij ondanks je verlegenheid en ook journalistieke bescheidenheid al een halve eeuw een geliefde, gezichtsbepalende journalist bent. “Dat komt denk ik omdat ik me altijd bij toeval of bewust, daar wil ik af wezen, gepositi-
“
15
Nog altijd schroomvallig om mensen lastig te vallen
oneerd heb als spreekbuis van het soort media dat op die momenten in brede kring erg populair was. Ik was, binnengehaald door Wim Noordhoek, een van de voormannen van VPRO Vrijdag en VPRO Het Gebouw. Dat was niet misselijk toen. En eind jaren zeventig had je twee weekbladen: Haagse Post en Vrij Nederland. Bij HP was ik met Bert Vuijsje, en later als hoofdredacteur, ook gezichtsbepalend. Na ’85 gaat dat allemaal snel op z’n retour. En als dat een beetje reçu is, ben ik, 25 jaar geleden, bij de NOS begonnen. Dus of ik nou geluk heb gehad of dat heb opgezocht… Qua opvattingen ben ik natuurlijk niet extreem, beetje middle-ofthe-road. Bij de VPRO hoorde ik ook niet tot de hemelbestormers en degenen die almaar in het openbaar hun broek lieten zakken.” Kreeg je daar dan geen ruzie mee? “Die kreeg ik toen ik ontdekte hoe door het verdoemelijke systeem van zogenaamde collectieve democratie mensen die daar niet in konden meekomen geknecht werden, zodat ze er echt last van hadden. Collectief? Er was wel degelijk een klein inner-boys network dat het allemaal vaststelde, producties van bepaalde dames bijna vanzelfsprekend halveerde. Elkaar de bal toespeelden, kijken wie wel of niet ‘deugde’. Zo waren er mensen die veel minder gelijk waren dan die anderen uit dat collectief. Die je dan niet als rotchef kon aanspreken omdat hij je onderwerp niet wilde: je leeftijdgenoten hadden het op goede gronden afgekeurd.” Heb jij dan nooit op je strepen gestaan? “Rogier Proper en ik zijn bij de VPRO op staande voet ontslagen. Niet omdat wij op onze strepen stonden, maar omdat we uit de school geklapt hadden. Bij HP ben ik uiteindelijk ook ontslagen. Dat was een onaangename periode. Ik was zo opgelucht dat ik eraf was, dat ik in dat ontslag ben meegegaan. De redactie had gewild dat ik tegenover de directie
A
16 de
PersMus
op m’n strepen was blijven staan. Maar ik voelde aan alles dat ik het na die vijf jaar niet meer kon opbrengen de strijd nog eens aan te gaan. Ik heb toen een jaartje een column gehad in de NRC, maar men stond mijn plaats af aan Marc Chavannes, die na een conflict zijn hele verdere loopbaan juridisch heeft laten vastleggen en eerst ‘politiek columnist’ moest worden. Heeft hij bewonderenswaardig gedaan. Maar ik moest eruit. Vroeg Sytze van der Zee of ik bij Het Parool kwam. Daar schreef ik mijn column drie keer in de week. Ik moest ervoor op reportage.” Terughoudend In welke mate bepaalt de inhoud van jouw journalistiek je positie in het veld? “Dan komen twee dingen samen. Koppel de grote en in de loop der jaren gegroeide basis van kennis en studie over ‘mijn’ onderwerpen, aan – ik denk dat dat wel belangrijk is – een soort mildheid. Dat is een van mijn meest in het oog springende kwaliteiten. Ik ben in geen enkel opzicht extreem. Wil ik ook niet zijn. Die mildheid, niet op basis van laat maar waaien maar grondig uitgezocht, dat is het een beetje.” Je hebt je in de journalistiek nooit opgesteld als meningvormer, loopt althans niet te koop met je mening. “Nee. Ik ben daar altijd terughoudend in geweest. Al spreekt wat je ervan vindt in je keuze van je citaten en wie je aan het woord laat: die Paroolcolumn was een reporterscolumn. Je ging ergens heen, en je schreef aan de hand van de meest pregnante opvattingen daar. Niet wat je thuis als mening achter je bureau had bedacht. Nu de column tot eens in de week is teruggebracht en op last van Barbara van Beukering moest gaan over de Nederlandse politiek, is het onvermijdelijk dat je er ook zelf in naar voren komt. Maar daar ben ik terughoudend in.” Dat kun je ook zijn, want je analyse is zo glashelder en filerend, dat wij lezers alleen daardoor al weten wat jij van iets vindt. “Dat hoop ik, ja.” Ik vind je wel vaak wat ongrijpbaar. Je sleurt je lezer niet mee naar de slotalinea, zodat ik soms de neiging heb: het zal wel. “Nee; als je meer een betoog hebt, een duidelijker standpunt, kom je gemakkelijker tot die vorm. Wat ik dan laatst eens heb gedaan, en dat is een vorm van journalistiek die vaker bedreven moet worden, is dat mijn laatste zin luidde: ‘wat vindt u ervan?’ Dat was toen ik
er niet uitkwam wat we moeten vinden van al die migratiestromen en vluchtelingen. Er kwam een stroom aan reacties, waarmee een pagina is gevuld. Dat gebeurt dus te weinig, de bal naar de lezer terugspelen. Ze kwamen met goede uitgewerkte plannen waarover was nagedacht. Niet die scheldpartijen van laat ze ophoepelen.” Je bent dus bezig de lezende lezer mee te nemen als interactieve lezer. “Ja. Nou ja… Als hier een betere oeververbinding moet komen tussen Amsterdam Centraal en Amsterdam Noord, laten de lezers dan maar meedenken. Zonder Noord af te schilderen als een baaierd van ellende. Dat vind ik een interessante ontwikkeling.”
We zijn aan een aantal onderwerpen nauwelijks toegekomen: je promotieonderwerp dat geen proefschrift werd, je boek over Vrij Nederland, je 25 jaren bij ‘Het Oog’. Misschien ook werk waardoor je minder aan meningsvorming in je columns bent toegekomen? “Door dat standaardwerk over de dekolonisatie te schrijven had ik minder tijd De Balie en De Rode Hoed af te schuimen. Dat was een nadeel van dat grote project. Nu doe ik dat weer iets meer, ondanks het Vrij-Nederlandboek. Ik heb bedongen dat ik geen deadline meer heb, dus ik zie wel wanneer het af is.” Vrijzinnig Nog een keer over het niet geven van een mening na een juiste analyse. Je hebt dat zelf ook
de PersMus
bij anderen wel gehekeld. “Dat neem ik mezelf ook wel eens kwalijk, vind dat een zwaktebod. De menigvuldige kritische columnisten kunnen geestig en scherpzinnig opschrijven wat niet deugt, zonder dat ze verplicht zijn te melden hoe het dan wel moet. Dat is een valkuil waar je snel invalt. Ben je tevreden over je scherp geformuleerde mening zonder dat dat tot iets leidt. Terwijl dat toch een soort plicht is.” Zonder te ontaarden in moralisme. “Moralisme ligt al gauw op de loer. Je moet ermee uitkijken: het is bijna onmogelijk te formuleren hoe het verder moet met de maatschappij zonder moralistisch te zijn. Je moet er wel terughoudend mee zijn.” Is de nog groeiende overvloed aan columnisten ook een gevolg van het wegvallen van dominees? “Ja. Ik ben godsdienstig opgevoed. Heel vrijzinnig, vrouwelijke predikant. Hoe je moest beoordelen wat er in de wereld omging. Niemand gaat meer naar de kerk. Je ziet mensen zich vastklampen aan columnisten, altijd een bepaald aantal. Verpleeghuisarts Bert Keizer is als columnist in Trouw een favoriet van mij, anderen hebben hem nooit gelezen. Dus ja…”
De mijne is Mano Bouzamour. Maar sorry, een journalist mag niets vinden. “Jaaaah! Die is geestig, ja! Heel scherpzinnig. En leuk.” Jij lijkt ook meer dan gecharmeerd van Bart Tromp. “Nee. Nee. Ik vond hem vaak gelijk hebben, maar ook erg gelijkhebberig zijn. Die enorme stelligheid, het neersabelen van tegenstanders, nee. Ik kon goed met hem opschieten, maar hij was in gesprek veel milder dan in geschrift, waar hij een zekere arrogantie en Rechthaberigkeit bezat. Maar hij kon prachtig schrijven. Helder vooral. Dat mis je zó vaak.” Zie je genoeg doorstroming in de journalistiek? Er zitten nog zoveel ouwelullen, inclusief jij zelf. “Ja hoor, er zijn ontzettend veel jonge verslaggevers. En ze krijgen alle ruimte, bedrijven journalistiek die absoluut niet is achteruit gegaan. Integendeel! In drie pagina’s zetten ze glashelder het bootvluchtelingenprobleem uiteen. Prachtige reconstructies van politieke crises, stap voor stap. Daar is weer meer ruimte voor, na de onterechte angst dat we allemaal op websitelengte moesten gaan schrijven. Bij Het Oog heb ik twee kanten aan den lijve
17
ondervonden. Als we niet aan doorstroming doen hebben we geen toevloed van jong bloed, waarvan je kunt veronderstellen dat dat jonger publiek aanspreekt, al weet je het niet. Anderzijds, door mensen weg te sturen vernietig je routine, reputatie en opgebouwde kennis. Ik heb nu op de eerste zondag van de maand een thematische poëzierubriek gekregen in Het Oog. Zo gaf ik laatst kritiek op het gedichtje dat dat meisje van veertien voordroeg op 4 mei op de Dam. Dat is alsof je een kindertekening ophangt in het Rijksmuseum. Goedbedoeld, het mag wel, maar om van 4 mei op de Dam nou een proeflaboratorium voor kinderpoëzie te maken… Het deugt niet. Verder doe ik nog steeds een wisselcolumn in OVT, het zondagochtend-geschiedenisradioprogramma. Radio en schrijvende journalistiek heb ik bijna altijd samen gedaan.” Het is me niet gelukt vijanden van je te vinden in het vak. “Dat valt inderdaad wel mee. ’s Even kijken… Ik ben wel eens om de tuin geleid. Door Ad Fransen [tussen 1992 en 2008 redacteur en later adjunct-hoofdredacteur van HP/De Tijd, red.] Dan wil ik met zo’n man ook niets te maken hebben.” ■
18 de
PersMus
Exposities over 70 jaar bevrijding
‘De Duitsers zijn er weer!’ Met twee tentoonstellingen op ‘buitenlocaties’ toont het Persmuseum hoe Nederland de periode kort na de bevrijding in 1945 heeft beleefd. Zowel in het Haus der Niederlande in Münster als in de Bibliotheek Den Haag hangen krantenpagina’s, foto’s en tekeningen. DOOR JOB SCHOUTEN
O
p 4 mei hangt in het hele land de vlag halfstok en wordt om 8 uur ’s avonds twee minuten stilte in acht genomen; Nederland herdenkt zijn slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De dag na Nationale Herdenkingsdag wappert de vlag in top, Nederland viert zijn Bevrijdingsdag, de dag waarop het Duitse leger in Nederland capituleerde. In 1945 werden de herdenking en het bevrijdingsfeest op 31 augustus gevierd, de verjaardag van toenmalig koningin Wilhelmina. Het voormalig verzet, met opvallende invloed op regeringskringen, vond het niet gepast om op dezelfde dag zowel de oorlogsslachtoffers te herdenken als de bevrijding te vieren. Nederland is daarmee het enige land dat op hiervoor twee afzonderlijke dagen kent. Het Persmuseum heeft over het thema 70 jaar herdenking en bevrijding in de pers een tentoonstelling samengesteld, die op twee verschillende locaties is te zien. De tentoonstelling ‘Mit anderen Augen’ is te zien in het Haus der Niederlande in Münster. Aan de hand van krantenaffiches, dag- en weekbladen en prenten van politiek tekenaars als Fritz Behrendt, L.J. Jordaan, Lex Metz en Opland worden de emotionele beleving van Bevrijdingsdag in de jaren ’40 en ’50 en de eeuwige discussie over een vrije nationale feestdag belicht. Begin jaren ’50 kunnen Duitsers weer zonder speciaal visum in Nederland rondreizen en komt het Duitse toerisme in Nederland weer op gang. De Groene Amsterdammer komt op 10 mei 1952 met de tekening ‘Invasie’ van Opland, met ballontek-
sten als ‘Deutschland wieder über alles’ en ‘Endlich wieder in den Niederlanden!!’ Op de voorgrond rent een mannetje verschrikt weg: ‘Marie, ze zijn er weer’. In deze expositie wordt ook de Duitse verwerking van het nationaalsocialistische verleden belicht. Met foto’s van onder meer de ‘Warschauer Kniefall’ van bondskanselier Willy Brandt voor het gedenkteken van de opstand in het getto in Warschau in december 1970 en van president Richard von Weiszäcker tijdens zijn beroemde speech op 8 mei 1985 voor de Bundestag, waarin hij de uitspraak doet dat ook Duitsland op 10 mei 1945 is bevrijd. Ook wordt stilgestaan bij het omstreden bezoek van Helmut Kohl en Ronald Reagan aan de militaire begraafplaats Bitburg, met graven van de Waffen-SS. Met een ironische knipoog opent de tentoonstelling met een speciale editie van de Deutsche Zeitung in den Niederlanden van 5 mei 1945 met de kop: ‘Keine Kapitulation’. Annexatie De tentoonstelling ’70 jaar bevrijding en herdenking’ in de Bibliotheek Den Haag is geheel gewijd aan 4 en 5 mei in Nederland, met een licht accent op de hofstad. Na de capitulatie wilde de Nederlandse regering een groot deel van het Duits grondgebied annexeren, maar de eis van 4986 km² (!) werd door de geallieerden afgewezen. Een geografische kaart afgedrukt op de voorpagina van een speciale Annexatie-Nummer van het Haagse dagblad Het Binnenhof toont het te annexeren deel
van Duitsland. Uiteindelijk kwam het op 23 april 1949 tot annexatie van 69 km² Duits grondgebied dat in 1963, na betaling van 280 miljoen Duitse mark, weer onderdeel werd van de Duitse Bondsrepubliek. Verder zijn er illustraties en tekeningen van Jo Spier, Eppo Doeve en Jaap Vegter te zien en een schitterende inkttekening van Ies Spreekmeester getiteld ‘De Malle Molen’, waarvan de wieken zijn vervangen door een hakenkruis. De tentoonstelling wordt afgesloten met foto’s van bevrijdingsfestivals, waar vooral het begrip ‘Vrijheid’ centraal staat. Vrijheid die zo vanzelfsprekend lijkt. ‘Met andere ogen/Mit anderen Augen’, Haus der Niederlande, Münster: tot dinsdag 16 juni. ’70 Jaar Bevrijding’, Bibliotheek Den Haag, Spui 68: tot maandag 29 juni.
PANORAMA Het omslag van Panorama van 5 mei 1949 toont een impressie van de Duitse inval met parachutisten op 10 mei 1940. De illustratie is van Eppo Doeve (19071981), uit een aantekening op het omslag blijkt dat de Geïllustreerde Pers hem hiervoor een vergoeding betaalde van 200 gulden. In dezelfde aflevering verzorgde Eppo Doeve nog twee grote illustraties, de totale vergoeding bedraagt 600 gulden.
de PersMus
19
2 0 de
PersMus
DE GIL De Gil verschijnt in 1944, in totaal 14 afleveringen, met een oplage van meer dan 100.000. Met zijn satirische bijdragen tegen onder meer de NSB en de Landwacht wekt het blad dat elke veertien dagen verschijnt, de indruk een uitgave van de illegaliteit te zijn. In werkelijkheid is het echter een nationaalsocialistisch propagandablad, uitgegeven door de Abteilung Aktivpropaganda van het Rijkscommissariaat. Door zijn vrije opmaak en humoristische toonzetting is het bijzonder populair. Een belangrijk medewerker is Willem W. Waterman, pseudoniem van Willem van den Hout (1915-1985), auteur van de populaire jeugdboeken serie over Bob Evers, die hij publiceerde onder de schrijversnaam Willy van der Heide. Willem van den Hout is de bedenker van het begrip ‘Dolle Dinsdag’. Vanuit de Haagse groep rondom het illegale blad Ons Volk wordt in samenwerking met het Amsterdamse studentenverzet op 1 mei 1944 een eenmalige illegale uitgave samengesteld, die via kiosken als De Gil Speciale Extra Editie! wordt verspreid. De gehele oplage van 2500 exemplaren is uitverkocht voordat de autoriteiten in de gaten hebben dat het hier een illegale uitgave betreft. Vooral de kop 'Toch Duitse Overwinning! Voorlopig nog terugtocht!!!' is een treffende persiflage op de stijl van De Gil.
HET PAROOL De tekening ‘Herdenkingsdag …… Snipperdag’ van L.J. Jordaan (18851980) verschenen in Het Parool op dinsdag 4 mei 1954 is een verwijzing naar de eeuwige discussie over een nationale vrije dag op 5 mei. In zijn tekening ligt de herdenking aan de bevrijding op 5 mei letterlijk in duigen.
de PersMus
21
DE UITKIJK Het omslag van De Uitkijk van 4 mei 1946 is een tekening van Charles Boost (1908-1990). De Nederlandse Leeuw ligt achter de tralies: ‘Onzekerheid, Angst, Haat, Egoïsme, Teleurstelling’. Het onderschrift luidt: ‘Denk je nog aan die tijd, toen we pas waren bevrijd?’
GROENE AMSTERDAMMER Tekening van Lex Metz (1913-1986) bij een hekeldicht van Evert Werkman (Joost) verschenen in De Groene Amsterdammer 6 mei 1967. In 1967 viel Hemelvaartsdag op 4 mei, voor de overheid een reden om de dodenherdenking op 3 mei te houden. In 1968 besluit de regering om de herdenking voortaan altijd op 4 mei te houden, ongeacht de dag van de week.
2 2 de
PersMus
Ko van Geemert (1950) was voorlichter bij de gemeente Amsterdam. Hij is dichter en bloemlezer, al bijna 25 jaar de stuwende kracht achter de Plantage Poëzieprijs, schreef een aantal boeken en stelde literaire gidsen samen voor Amsterdam, Willemstad en Paramaribo.
Episodes uit het leven van een gemeentevoorlichter (2)
Over klaaglijn, breekijzer en jeugdige stadsverslaggevers O
ver het algemeen hadden wij, gemeentelijke voorlichters, geloof ik wel een goed contact met de pers. We begrepen hun deadlines en hun onbedwingbare lust om onverkwikkelijke zaken naar buiten te brengen. En zij begrepen meestal wel dat we vaak even tijd nodig hadden om op hun vragen een antwoord te vinden en meer dan eens geen antwoord konden geven omdat we, om maar eens wat te noemen, in het geheel niet over de zaak gingen. Goede herinneringen bewaar ik aan het radioprogramma van Radio Stad (later RTV Noord-Holland), De Klaaglijn, onder anderen gepresenteerd door Hanneke Groenteman. Samenstelster Carla Nolte belde regelmatig op met de vraag of ik met een klagend persoon geconfronteerd wilde worden. Ik deed het meestal graag, vanwege het feit dat ik het leuk vond een klager gelijk te kunnen geven (hetgeen vaak een schrikreactie van de persoon in kwestie tot gevolg had) en natuurlijk ook vanwege de humor van de presentatrice. Tussen alle welwillende persmussen zaten wel een paar uitzonderingen, vond ik. Zo was er Marielle Tweebeeke, die zich voortdurend gedroeg als een pinnige directrice van een school waar je je kinderen niet graag heen ziet gaan. Of, eveneens van AT5, Paul Damen, een jongen die geboren was voor het verstrekken van opdrachten. En dan hadden we natuurlijk nog Jos Verlaan, die graag even kwam aanwippen om op je bureau te kijken waar je mee bezig was. Zonder twijfel had hij het liefst ook de laatjes doorgenomen. Zijn speurzin leidde in 1999 tot het boek Chaos aan de Amstel. Aan wie ik nog wel eens denk als ik zwaar getafeld heb, is Pieter Storms, van het tv-
programma Breekijzer. Op een morgen werd ik gebeld door iemand van de afdeling Burgerzaken, in paniek: Pieter Storms was er met een ploegje mensen en een grote camera. Ik spoedde er heen en inderdaad, Storms was er met veel kabaal, een cameraman en een meisje, dat door de gemeente iets was geweigerd, ik weet niet meer wat. Wat ik nog wel weet is dat ik te doen had met het angstige meisje.
Pieter Storms stormde met breekijzer ook bij Burgerzaken in Amsterdam binnen. Al snel bleek dat ze hier in elk geval niet aan het goede adres was. Na overleg kon ik het gezelschap overlaten aan een collega in wie ik alle vertrouwen in had: Miriam Otten, woordvoerster van de burgemeester. Later zag ik op de televisie dat ik me gelukkig beschaafd had
gedragen. Nog niet zo heel lang geleden hoorde ik Storms zijn beklag doen over de manier waarop de media zijn vriendin Nina Brink tegemoet waren getreden. Een zielige vertoning. Milde spot Hoe slecht kritische journalisten tegen kritiek kunnen mocht ik ook meemaken. Max Pam en Jeroen Henneman kregen een prijs voor hun tv-programma De woestijn leeft, die uitgereikt zou worden door Guusje ter Horst, toenmalig wethouder openbare ruimte. Samen met haar en Leo Jacobs (die werkzaam was geweest bij de Filmacademie en Radio Stad) besloten we een kleine persiflage op hun programma te maken: De Oase. Milde, pretentieloze spot, meer was het niet, maar de heren waren zichtbaar op hun pik getrapt. Van de schrijvende pers herinner ik me aardige medewerkers van het Amsterdams Stadsblad en De Telegraaf en mijn constatering dat Het Parool er steeds vaker toe overging het stadsnieuws te laten verslaan door steeds jongere meisjes (stagiaires?), die er blijkbaar weinig heil in zagen om te bekijken of er over het onderwerp al eens eerder geschreven was. Er kwamen dan ook steeds dezelfde onderwerpen langs: de Amsterdammertjes, de zogenoemde Bommenkaart, Koninginnedag, de kerstboom op de Dam, de kermis op de Dam, en, niet te vergeten: de hondepoep (inderdaad, toen nog zonder tussen-n gespeld): de ‘grootste kleine ergernis van de Amsterdammer!’ Met telkens weer dezelfde vragen, en bijbehorende antwoorden. We hebben er, ik beken het hier maar, zo nu en dan wel een beetje om moeten lachen. ■
de PersMus 2 3
Speciale Vriendenactie Gratis het boekje De Mist in (t.w.v. € 14,95) als je nu vriend wordt van het Persmuseum. Het boekje De Mist in. Journalistieke tegenslagen van ex-Parooljournalist Paul Arnoldussen is een vermakelijk overzicht van journalistieke ‘canards’, flaters en blunders van (voormalige) journalisten als Arendo Joustra, Sytze van der Zee en Paul Steenhuis. Zeer lezenswaardig voor iedereen die in de journalistiek werkt of er in geïnteresseerd is. En je krijgt het nu GRATIS als je Vriend wordt van het Persmuseum! Als Vriend van het Persmuseum krijg je sowieso al veel: gratis naar het Persmuseum, uitnodigingen voor openingen en speciale activiteiten, tien procent korting op uitgaven van het museum en uiteraard het vriendenblad De Persmus in je (digitale) brievenbus. Vriend worden kan al voor € 25,- per jaar. Meer bijdragen mag natuurlijk ook. Voor € 50,- per jaar krijg je extra een gratis publicatie van het Persmuseum. En met eenmalig een gift van € 500,- ben je voor je hele leven Vriend van het Persmuseum. Aanmelden kan via de website: www.persmuseum.nl/vrienden of telefonisch via 020-6928810. Ben je al vriend? Dan kun je het boekje De Mist in kopen voor de vriendenprijs van € 9,95.
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Bus 22: Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan. Vertrekhalte bij CS te vinden voor het Victoria Hotel. Loop op de Veelaan richting het IISG (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde hiervan bevindt zich het museum.
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
onderwijsprogramma’s en rondleidingen
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto Tram
Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen.
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Trein
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen
DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkten mee: Ko van Geemert, Arendo Joustra Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving Bus
Colofon
Amsterdam
© Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: Vanaf Station Zuid (via
Word Vriend van het persmuseum!
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.