Johan Bordewijk Leverworst gepubliceerd in: literair tijdschrift Extaze 10, 2014 - Nr 2
I Ik ben Shakespeare. Aangenaam. Claire speelt orgel als ik in de keuken zit met het eten net op. De verf bladdert in de hoek bij de deur. Daar moet Bob eens wat aan doen. Ik zit gewoon mezelf te zijn en vraag me af of ik er straks nog even op uit zal gaan. Over de veranda, door het hoge gras, het bos in. Als de muziek tot me doordringt, krijg ik een onbedwingbare drang om naar de kamer te gaan. Het is niet verstandig, dat weet ik, ze wil me niet in de buurt hebben omdat ik altijd meezing. Dat kan ik niet laten. Het geluid dat ik maak, zit dicht tegen janken aan. Claire stopt meteen zodra ik de deur openduw en met haar meedoe. Ze staat op en komt op me af. ‘Hou je kop!’ Net op dat moment komt Bob binnen. Hij wil me redden. ‘Hé, hij begroette mij! Hij zong niet met je mee,’ zegt hij. Op zachtere toon gaat hij verder: ‘Hoewel ik hem dat niet kwalijk zou nemen.’ Dat maakt het niet veel beter. ‘Dat is zo’n domme opmerking. Ik ga er niet eens ruzie over maken.’ Met een blik in mijn richting neemt Claire weer plaats achter het orgel en speelt verder. Ik kruip in elkaar en volg haar spel met toegeknepen ogen. Het kost moeite me stil te houden. Bordercollies zijn bekend van het schapen drijven. Anders dan veel mensen denken, is het niet de zogenaamde herdershond die de schaapskudde hoedt, dat doet de bordercollie. Van nature gehoorzaam, intelligent, oplettend, scherp reagerend en levendig. Hij is nooit zenuwachtig of agressief. Dat maakt hem tot een onverzettelijke, taaie, hard werkende, volgzame herdershond. Dat u het even weet.
1
Bordercollies hebben wel een toegewijde baas nodig, één die duidelijk en liefdevol is. Dan komen ze het best tot hun recht. Claire weet dit niet. Claire slaat me. Ze is... Nee, laat ik het over wat anders hebben: schapen drijven. Zelf doe ik dat niet, hoor. Ik hoor niet bij een kudde, ik woon gewoon bij mensen thuis. Hoe ik dan weet hoe dat gaat? Dat is mijn instinct, daardoor begrijp ik dingen. Ik ben een bordercollie, dus ik weet hoe bordercollies zijn. De hond is mijn achternaam, Shakespeare mijn voornaam. Claire heeft een harde hand. Kon ze die maar eens thuis houden. Ik heb niet altijd Shakespeare geheten. Toen ik klein was had ik geen naam, ze zeiden gewoon kutbeest tegen me en noemden me vals. Ik ben gecastreerd, als pup nog. Dat was niet prettig. Wel eens beelden gezien van hoe biggetjes in de bio-industrie onverdoofd geholpen worden? Zoiets. Snel vergeten. Bob is wel aardig. Hij heeft me geleerd buiten te poepen en neemt me vaak mee uit wandelen. Ik mag graag rennen door het hoge helmgras, door het bos, over de duinen en langs het strand. Zo hoort dat. Claire gaat nooit mee. Ik heb de indruk dat hij ze niet allemaal op de rijtje heeft, die Bob. Zijn zus is scherper. Ze heeft een hekel aan honden in het algemeen en aan mij in het bijzonder. Alleen muizen vindt ze erger. Dat is vreemd, je zou verwachten: spinnen. Maar nee, muizen. Die knagen aan de balken van het huis, komen uit de plinten, rennen door de kamer. Gek wordt ze ervan. Ik houd van muizen. Leuke, kleine beestjes. Omdat Claire het wil, jaag ik toch op ze, bijt ze zelfs dood. Kom op, gewoon wennen, zei Bob tegen Claire toen ik in huis kwam, nu vijf jaar geleden. Toen was de mevrouw ook nog goed. Als ik bij Claire in de buurt kom, krijg ik vaak een tik, ik grom en trek mijn lip op. Kan ik het helpen? Waar ik vandaan kom zat ik de hele dag binnen, in een hok. Alleen. En kreeg ik slaag. Daar heb ik geleerd mijn lip op te trekken. Daarom moest ik weg. Wat? Dat dit niet zo’n gezellige babbel is? II Op een dag hoorde ik de ketting van de deur rammelen en daarna de scharnieren piepen. Het was een dag waarop geluiden een verandering aankondigen. Om me heen was het een hels kabaal, de andere honden sloegen allemaal aan. Wat zou ik me dan uitsloven?
2
Ik had liggen slapen, was de avond ervoor met honger opgesloten. Nieuwsgierig naderde ik het gaas. Er liep een man langs de hokken met de handen tegen de oren. Uit zijn gebogen houding was te zien dat hij het zwaar had. Later is me opgevallen dat hij thuis vaak gebogen stond, alleen als we wandelden liep hij recht. De eigenaar van het asiel stapte naast hem, schijnbaar ontspannen, hij moest schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. Ons tot stilte manen deed hij allang niet meer, we luisterden toch niet. De twee naderden mijn kooi, terwijl de onbekende steeds hulpelozer keek. Ik ging achterin de kooi liggen. Het was er vies, er lag poep. Het was er koud en nat. Als de beheerder kwam, was het meestal oppassen geblazen. Stond je te dichtbij het gaas, dan kon je een trap krijgen. Dit keer niet. Als trage schimmen passeerden de twee, verdwenen uit mijn blikveld naar de deur. Op een of andere manier wilde ik weten hoe dit zou aflopen en ik ging weer bij het gaas staan. De beheerder sprak nog steeds luid tegen de man, die verwoed het hoofd schudde. Samen verdwenen ze door de deur die door de dranger met een klap achter hen dichtsloeg. Direct ging hij echter weer open. Bob – dat weet ik nu – deed weinig. Hij stond daar, stak zijn arm uit en wees. Naar mij. Daarom ben ik hier. Bij het huis aangekomen snuffelde ik door de kamers. ‘Wat wil dat beest?’ zei Claire pinnig. Wat me direct opviel aan het huis was dat het schoon en helder was. Een hele verbetering. Het sterkst is me de geur bijgebleven. Daarvoor moet ik eerst wat uitleggen. Honden ruiken heel goed en mensenlichamen verspreiden veel geur, net als hondenlijven trouwens, of willekeurig welk beest. Dieren staan vaak buiten, dan geeft het niet. Mensen wonen in huizen, dieren soms ook. Ja, het heet dan ‘een stal’, dat klopt. Muren en vloeren nemen de geur van de bewoners aan. Hier rook ik een mengsel van leverworst en knettering. Anders kan ik het niet noemen. Ik weet niet wat het is tussen die twee, er hangt altijd geknetter rond hen. Ik blafte naar Claire. ‘Dat beest is vals,’ zei ze. ‘Hij is verwaarloosd. Daarom heb ik hem meegenomen.’ ‘Hij gromt en blaft naar me.’ ‘Stel je niet aan. Als je aardig voor hem bent, is hij ook aardig terug.’ Ik wilde gewoon niet geslagen worden.
3
De eerste weken dat ik hier woonde, was ik niet zindelijk. Ik had nooit geleerd mijn behoefte buiten te doen, maar deed het gewoon als ik moest. De oude mevrouw kwam in die tijd een keer de trap af, ze snoof en merkte wat ik gedaan had. Ze riep iets. Eerst verstond ik het niet, maar ze riep: ‘Shakespeare!’ ‘Ik versta je niet,’ zei Bob. Hij ruimde mijn rommel op. Daarvoor had hij me met mijn neus in de drol gedrukt. Ik kon ruiken wat ik de dag ervoor gegeten had. Bob had me die avond een stukje vlees toe geworpen, hoewel Claire nog had gezegd: ‘Je laat het.’ ‘We noemen hem Shakespeare.’ ‘Is dat niet...’ ‘Nee, da’s geen gekke naam. “O Romeo, Romeo! Wherefore art thou Romeo?” Ik speelde dat vroeger met de buurjongen, weet je wel?’ Claire stond ineens op de drempel. ‘Moeder, dat vertel je iedere dag. We worden er knettergek van.’ ‘Het is toch leuk.’ Claire forceerde een glimlach om iets wat ooit, heel lang geleden, leuk was geweest, maar nu al tijden niet meer. Toen stak ze haar neus in de lucht. ‘Wat ruik ik?’ Haar blik viel op mij. III Ik weet dat het een ongewone naam is. Als ik op straat hoor waar andere honden op reageren – Arwin, Hero, Sambo, Zack – heb ik liever Shakespeare. Enig gevoel voor stijl is me niet vreemd. Veel beter ook dan ‘kutbeest’, of naamloos zijn in een asiel. Van waar ik ‘kutbeest’ heette ben ik weggelopen en genoot ik van mijn vrijheid, totdat ze me vingen. Gisteren is de oude mevrouw doodgegaan. Vlak daarvoor had ik haar nog gezien. Ze stond gesteund door Bob voor het raam van de slaapkamer en wees naar me terwijl ik in het hoge gras van de tuin stond. Bob stond zomaar, zonder breed gebaar, eerder onthutst, in de deuropening. Hij had vlak daarvoor Claire geroepen. Zij stommelde direct de trap op naar boven.
4
De rest van de dag draaiden ze om elkaar heen, zij bezig met de zorgen voor de overledene, hij bezig met eigenlijk niets. Zitten, hangen, eten, dat deed hij. Ik legde mijn kop op zijn bovenbeen, bang dat hij in tranen zou uitbarsten. Ik merkte iets nieuws. Er was lading weg, ze hadden de aarde geraakt. De lucht was zachter geworden. Hij hoeft niet meer op zijn hoede te zijn voor haar. Bob en ik komen net terug van een wandeling. Claire zit binnen op de bank, er ligt verdriet in haar ogen. Ik loop naar haar toe, ga naast haar zitten, duw mijn neus tegen haar hand en laat onderwijl mijn staart zachtjes heen en weer deinen. Langzaam aait ze mijn kop.
5